Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 21, pagina 1476-1512 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 21, pagina 1476-1512 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002 (28000 VI).
(Zie vergadering van 7 november 2001.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Na al het asfalt gaan wij weer over tot Justitie. Ik dank beide bewindslieden oprecht en welgemeend voor de antwoorden die wij, ook schriftelijk in fasen, hebben ontvangen. Het is duidelijk wat het kabinet wil. De minister trad gisterenmiddag aan met zijn bril op. Ik dacht toen: Oei, dat kan nog wel eens spannend worden! Maar vandaag is die bril er niet, dus wellicht is de rust in de coalitie weergekeerd. Ik wil een viertal punten aan de orde stellen: de nota Criminaliteitsbestrijding, het initiatiefwetsvoorstel van collega's Van Oven en O.P.G. Vos, de Extacynota en het asielbeleid.
Wij hebben uitgebreid gesproken over de nota Criminaliteitsbestrijding. Tussen de CDA-fractie en de minister van Justitie zal een verschil van mening blijven bestaan over de vraag of de nota op tijd of te laat is gepresenteerd. Wij zullen het komende jaar met hem of met zijn opvolger doordiscussiëren over het aantal aangiftes, de ophelderingspercentages, doorlooptijden en dergelijke. Vandaag willen we de nota afgehandeld hebben.
Bij de behandeling van de nota is aan de orde geweest het mogelijke initiatiefwetsvoorstel van de collega's Van Oven en O.P.G. Vos onder nr. 26274 over de verhoging van de competentie van de strafrechter: de alleensprekende rechter wordt daarin de mogelijkheid gegeven om niet alleen straffen van maximaal 6 maanden, maar ook van maximaal 12 maanden op te leggen. De CDA-fractie bejegent dit wetsvoorstel positief. De indieners kunnen wat dit betreft dus de behandeling voortzetten.
De heer Van Heemst (PvdA):
Voorzitter. Terugkomend op de afhandeling van het notaoverleg over de criminaliteitsbestrijding wil ik het volgende opmerken. Het amendement van de VVD om extra geld uit te trekken voor veiligheid is volgens mij een vertaling van een motie die de heer Van de Camp samen met de VVD in dat notaoverleg indiende. Is dat zo?
De heer Van de Camp (CDA):
Het amendement is een vertaling van de maatregelen die in de motie worden voorgesteld.
De heer Van Heemst (PvdA):
We hebben dus te maken met een amendement van de VVD dat een motie van VVD en CDA vertaalt. Mag ik weten of u betrokken bent geweest bij de opstelling van dat amendement?
De heer Van de Camp (CDA):
Ik ben niet betrokken geweest bij de opstelling van dat amendement.
De heer Van Heemst (PvdA):
Mag ik dan vragen wat u daarvan vindt, als medeondertekenaar van die motie?
De heer Van de Camp (CDA):
Dat ik er niet bij ben betrokken? Ik kan mij voorstellen dat mijn collega's van de VVD het net zo druk hebben met de voorbereiding van de begrotingsbehandeling als ikzelf, maar ik had het netter gevonden als er even met mij over de dekking was gesproken.
De heer Van Heemst (PvdA):
Kunt u vertellen wat uw oordeel is over het amendement, dat wij inmiddels al een paar dagen kennen?
De heer Van de Camp (CDA):
Dat oordeel zal pas in onze fractievergadering van volgende week dinsdag worden geveld. Ik kan u bij dezen wel officieel meedelen dat ik grote vraagtekens zet bij de dekking van het amendement, ook vanwege de regels van het kabinet inzake de financiering van de uitgaven voor asielzoekers. Maar omdat de bestrijding van de criminaliteit en de bevordering van de veiligheid in Nederland voor de CDA-fractie een aangelegen punt is, wil ik een definitief oordeel toch eerst met mijn 28 collega's bespreken.
De heer Van Heemst (PvdA):
Mag ik u vragen, een oordeel te geven over een amendement van collega Dittrich, collega Van Oven en mijzelf, waarin wordt getracht om dezelfde motie om te zetten in een extra inspanning voor veiligheid, maar dan met een andere fasering en een andere dekking?
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Dat amendement is nog maar zó kort geleden ingediend dat ik het niet heb kunnen lezen, maar ik ken de dekking die daarin is aangegeven. Tegenover dit amendement sta ik aanmerkelijk sympathieker. Als het kabinet geen bezwaar tegen die dekking zou hebben, zou dit amendement ook deel uitmaken van onze bespreking op dinsdag.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Van de Camp heeft de heer Nicolaï nogal kritisch bevraagd op die systematiekdoorbrekende dekking, maar ik begrijp nu dat hij niet uitsluit dat hij de VVD zal steunen in datgene wat gisteren volgens hem eigenlijk niet kon.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Ik vind dat de heer Rouvoet nu, de zondag passerend, veel te sterk vooruitloopt op de komende week. Dat zijn de momenten waarop hij en ik nadenken...
Staatssecretaris Kalsbeek:
Maar toch niet over het werk?
De heer Van de Camp (CDA):
Ook over het werk.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik kan bevestigen dat het dan wat mij betreft over heel andere dingen gaat dan over amendementen van de heer Nicolaï.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat moet de heer Nicolaï teleurstellen, maar goed.
Voorzitter. Als individueel Kamerlid van het CDA kan ik zeggen dat de dekking van het bedoelde VVD-amendement mij voor geen meter bevalt. Echter, ik wil daarover met mijn fractie overleggen. Nogmaals, de veiligheid is voor ons een aangelegen onderwerp.
Voorzitter. Van de minister verneem ik graag hoe het staat met de start van de Taskforce XTC-bestrijding per 1 januari 2002. Mij heeft het bericht bereikt dat deze start vastzit op het overleg met het ministerie van BZK. Over de verdeling van de gelden is nog geen overeenstemming bereikt.
Wat het asielbeleid betreft, voorzitter, is mijn fractie nog onder de indruk van de bizarre vertoning die zich hier afgelopen dinsdag- en woensdagavond heeft afgespeeld. Wellicht krijgen wij er straks van de VVD-fractie een antwoord op, maar bij ons leeft de vraag: wat bewoog de heer Kamp? Op de ene avond en ook in De Telegraaf de dag daarvoor ferme uitspraken, zoals: het asielbeleid is mislukt, niet alleen van Paars II maar van beide paarse kabinetten. Dinsdagavond volgde de ferme uitspraak: deze staatssecretaris is niet vooruit te branden. Echter, gisteravond zagen wij een stoïcijns voor zich uitkijkende collega die als vastgenageld op zijn stoel bleef zitten bij een ferme verdediging van de staatssecretaris van haar beleid. Bizarre verbazing, dat kan je in de politiek overkomen. Echter, de vertrouwensvraag opwerpen in enigerlei vorm en haar vervolgens niet beantwoorden, dat vinden wij dubieuzer en opmerkelijk.
Vervolgens hebben wij een vraag voor minister Korthals. Hoe gaat hij nu als kandidaat-Kamerlid in april 2002 de verkiezingsstrijd aan? Steunt hij dan het VVD-lid Kamp? Wat doet hij als hij tegelijkertijd als minister wordt bevraagd? Steunt hij dan de staatssecretaris? Misschien mogen wij enkele van de zieleroerselen van de minister vernemen.
Voorzitter. Na de interventies van de heer Kamp is er wel degelijk reden tot zorg waar het gaat om de inhoud van het asielbeleid.
De heer Dittrich (D66):
In het verleden heeft het CDA de heer Kamp natuurlijk wél vaak gesteund als hij met voorstellen kwam. Betekent het feit dat u nu deze "vertoning" heeft meegemaakt, voor de toekomst dat het CDA wat meer gaat nadenken en wellicht van minder van dat soort voorstellen gaat steunen?
De heer Van de Camp (CDA):
Ik ben zeer benieuwd naar de politieke toekomst van de heer Kamp op dit punt. Het tweede punt is dat inhoudelijk de fractie van het CDA in haar beleidsbeoordeling op diverse dossiers nog immer verwant is met het inhoudelijke standpunt van de heer Kamp. Het derde punt: hier, populair gezegd, op dinsdagavond een show maken, de staatssecretaris allerlei verwijten maken en wederom, na zeven jaar, niet doorbijten, daartegen hebben wij bezwaar.
Wat de criminele asielzoekers betreft, beroept de staatssecretaris zich op artikel 33, lid 2, van het Vluchtelingenverdrag. Wij vinden dat een te juridische benadering. Wij begrijpen niet dat je als je als gast hier naartoe komt niet bereid bent om je aan de spelregels te houden. Als een asielzoeker zich beroept op het verdrag, moet hij ook weten dat hij kan worden teruggestuurd bij criminele activiteiten. Wij begrijpen niet dat dit alleen maar juridisch en niet moreel wordt afgewogen.
Wat betreft de criminele illegalen: idem dito. Wij zien de Adviescommissie vreemdelingenzaken als een zoethoudertje, onnodige juridisering. Over de vaststelling van de identiteit van ongedocumenteerden komen wij afzonderlijk te spreken via de uitwerking van de motie op stuk nr. 78. Gelet op mijn spreektijd ga ik daar nu niet verder op in.
Ik heb voorgesteld om in het land van herkomst te beginnen met de inburgering van mensen die een gezin willen vormen. Ik heb daar een motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nieuwkomers die in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging naar Nederland komen, door gebrek aan kennis en vaardigheid op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur veelal onvoldoende inburgeren;
overwegende dat achterstanden in een zo vroeg mogelijk stadium moeten worden voorkomen;
verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om inburgering van nieuwkomers die in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland komen en die behoren tot de doelgroepen van het minderhedenbeleid geheel of gedeeltelijk te laten beginnen in het land van herkomst en de Kamer hierover voor 1 maart 2002 te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22(28000 VI).
De heer De Wit (SP):
Kan de heer Van de Camp uitleggen hoe wij ons dit in de praktijk moeten voorstellen? Betekent het dat mensen niet naar Nederland kunnen komen, dus dat de MVV-procedure of een andere procedure moet worden opgestart? Moeten de mensen in het land van herkomst kenbaar maken dat zij hier naartoe komen en daar de inburgering beginnen? Hoe moeten wij ons dat concreet voorstellen?
De heer Van de Camp (CDA):
Ik heb in eerste termijn al gezegd dat dit fasegewijs zal moeten gebeuren. Bij een aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf zal de ambassade of het consulaat, al naar gelang waar dit gebeurt, melding moeten maken van de plicht om Nederlands te gaan leren. Dat kan gedeeltelijk al in het land van herkomst, al of niet in overleg met onze ambassade, maar dat moet nu juist worden uitgezocht. Ik heb afgelopen dinsdag bij interruptie al gezegd dat ik er voor ben, dat de betrokkenen dan een voorlopige vergunning tot verblijf krijgen en wel naar NederlandVan de Camp kunnen komen. Dan kunnen zij hier de cursus NT2 afronden en vervolgens een vergunning voor onbepaalde tijd krijgen, zoals dat deftig heet.
Omdat ik in mijn interrupties en mijn eerste termijn al duidelijk heb gezegd wat het CDA vindt van de algemene identificatieplicht, leg ik zonder toelichting de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor het bestrijden van terrorisme en criminaliteit het vaststellen van de identiteit van personen onmisbaar is;
constaterende dat de brief van de minister van Justitie d.d. 29 oktober 2001 onvoldoende eenduidig is ten aanzien van een algehele identificatieplicht;
spreekt uit dat op zo kort mogelijke termijn overgegaan dient te worden tot invoering van een algemene identificatieplicht, omvattende een draagplicht en een toonplicht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24(28000 VI).
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. Een deel van de overwegingen begrijp ik, maar wat de heer Van de Camp voorstelt, is eigenlijk een "Belgische" identificatieplicht, een identificatieplicht die niet gekoppeld is aan een grond die de politie al heeft om iemand staande te houden. Iemand is dan dus ook strafbaar als hij of zij zonder specifieke verdenking staande gehouden wordt en zich niet kan legitimeren. Is dat de kern van het voorstel?
De heer Van de Camp (CDA):
Dat is inderdaad het model, maar of het op z'n Belgisch gehanteerd zal worden, waag ik te betwijfelen. Ik heb het al eens gezegd toen het ging om zero tolerance op z'n Nederlands; wij hebben natuurlijk een andere politie, wij hebben ook minder soorten politie. Maar inderdaad, het gaat erom dat iemand zich ook zonder specifieke verdenking moet kunnen identificeren. En het is ook onze bedoeling dat deze plicht nageleefd wordt.
De heer Nicolaï (VVD):
Daarmee kom ik dan op de handhaafbaarheid. Als deze plicht wordt ingesteld zonder gedoogbeleid, moet de politie dus gaan controleren op het dragen van identiteitsbewijzen, ook als zij geen reden heeft om iemand daarop aan te spreken. Dit lijkt mij ontzettend inefficiënt bij het bestrijden van criminaliteit.
De heer Van de Camp (CDA):
Ook met deze vraag moet ik een beetje oppassen. U hebt in zoverre gelijk dat de handhaafbaarheid met name de eerste jaren een probleem zal zijn. Wij gaan er niet van uit dat de regiopolitie Haaglanden hier in Den Haag het Spui op zal gaan om willekeurige voorbijgangers te vragen, hun identiteitsbewijs te tonen. Bij voorkomende gelegenheden zal zij dit wel doen en zij kan de betrokkene, als die geen identiteitsbewijs kan tonen, een transactie aanbieden. Wij gaan er gelet op het draagvlak voor een algehele identificatieplicht van uit dat het gewenningsproces na een paar jaar effect zal hebben en dat het handhavingsprobleem recht evenredig daarmee afneemt.
De heer Nicolaï (VVD):
Ik begrijp niet wat het voordeel is van dit zwaardere voorstel, met alle problemen die wij zojuist besproken hebben, boven het lichtere voorstel dat onze fractie heeft gedaan. Waarom zou je die problemen als het ware creëren en niet het andere model kiezen?
De heer Van de Camp (CDA):
Vanwege het eindeloze juridiseren en debatteren met een politieagent. Iemand die zonder verdenking wordt aangehouden, kan met uw systeem terecht zeggen dat de politie het recht niet heeft, om een identiteitsbewijs te vragen. Onze fractie is er in het belang van de bestrijding van terrorisme en criminaliteit een voorstander van dat iemand zich eenduidig moet kunnen identificeren.
De heer Dittrich (D66):
Maar hoe reageert u op het bezwaar van de raad van hoofdcommissarissen, die stellen dat het altijd maar moeten vragen om een pasje de bevolking tegen de politie zal opzetten, zodat er allerlei nare dingen tegen de politie zouden kunnen worden ondernomen.
De heer Van de Camp (CDA):
De raad van hoofdcommissarissen is een belangrijk adviesorgaan voor onze fractie, maar uiteindelijk moeten wij als politici zelf een afweging maken. De politie is je vriend; dat kan ik als motorrijder bevestigen. Het is een kwestie van wennen aan dit verschijnsel, maar uit recent onderzoek blijkt dat de bevolking zelf verantwoordelijkheid wil nemen voor het bevorderen van de veiligheid. U wilt eerst nog een Europees debat en u sluit niet uit dat uw fractie uiteindelijk ook een algehele identificatieplicht wenst, wij maken deze politieke keuze nu. De burger, de kiezer heeft er recht op, te weten waar het CDA staat.
De heer Dittrich (D66):
Ik zal hier niet meer inhoudelijk op ingaan, maar ik ben het niet met u eens. Nog één vraag. Bent u niet bang dat er, als de politie altijd maar iedereen, ook personen die nergens van verdacht worden, kan vragen om een pasje te tonen, discriminatie kan gaan optreden? Dreigt niet het gevaar dat men niet het gewone winkelende publiek om een identiteitsbewijs gaat vragen, maar misschien alleen mensen met een bepaald uiterlijk?
De heer Van de Camp (CDA):
Ik heb hierover met uw collega Scheltema gediscussieerd toen het ging om preventief fouilleren. Wij moeten eens ophouden met voortdurend de professionaliteit van de Nederlandse politie ter discussie te stellen. Ik ben daar niet bang voor. Ik vind het juist discriminerend dat asielzoekers, mensen in de procedure en mensen met een voorlopige verblijfsvergunning zich wel moeten kunnen identificeren en u en ik niet. Agenten gaan niet permanent op straat mensen om identiteitsbewijzen vragen. Zij hebben het druk. Agenten moeten alleen in een situatie die daarvoor geëigend is, daarom vragen.
De heer Dittrich (D66):
Uw antwoord is enorm onlogisch. U zegt nu dat het politieapparaat professioneel is en dat wij erop moeten vertrouwen dat men mensen niet discrimineert. In uw eerste antwoord zegt u echter, als de Raad vanVan de Camp hoofdcommissarissen, toch leiding gevend aan een professioneel politieapparaat, zegt dat men dit voorstel van het CDA absoluut niet moet willen, dat het maar de politie is.
De heer Van de Camp (CDA):
U moet er rekening mee houden dat wij communiceren met zowel de Raad van hoofdcommissarissen als met de agenten op straat en dat wij te maken hebben met een verkiezingsprogramma en een politieke beslissing. Daaruit volgt een besluit. Wij zeggen dat wij moeten ophouden met dat gejuridiseer en alle nuances, zoals collega Nicolaï heeft ingebouwd. Nederland is anno 2001 rijp voor een algemene identificatieplicht.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Van de Camp zegt, niet te willen stigmatiseren en ook niet te geloven dat dit zal gebeuren. Als ik echter zijn pleidooi voor een algemene identificatieplicht combineer met zijn voorstel om illegaliteit strafbaar te stellen, lijkt het er in elk geval wel sterk op dat het CDA voornamelijk vreemdelingenrechtelijke redenen heeft voor een algemene identificatieplicht. Dan is het de heer Van de Camp er toch om te doen met name illegalen van de straat te halen?
De heer Van de Camp (CDA):
Het grote verschil tussen mevrouw Halsema en mij is dat zij zich altijd richt op de uitzondering en degene die in de knel kan komen. Ik zie de gevaren. Wij richten ons op het geheel van de Nederlandse bevolking, inclusief de asielzoeker die hier mag zijn en inclusief de mensen die een vergunning tot verblijf hebben. Onze samenleving kan niet meer zonder mensen van buiten Nederland. Kijk naar de vergrijzingsproblematiek enz. Ga echter niet op elke slak zout leggen door te zeggen dat een ietwat donkere man wellicht eerder om zijn pasje zal worden gevraagd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik sprak niet over asielzoekers en legale vreemdelingen. Ik sprak over illegalen. Daarmee bevestigt de heer Van de Camp nog eens dat hij deze uitsluit van onze rechtsorde. Als dan een identificatieplicht wordt ingevoerd, weet ik in elk geval dat dit heel snel in combinatie met de strafbaarstelling van illegaliteit zal leiden tot het oppakken van mensen met een andere huidskleur. Ik vind dat het CDA veel meer gevoel zou moeten hebben voor de bescherming van ook deze mensen. Zij zijn weliswaar illegaal, maar dat maakt ze niet rechteloos.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik heb meer dan gevoel voor de moeilijke positie waarin sommige mensen die feitelijk in onze samenleving verblijven, zich bevinden. Ik heb echter in eerste termijn ook gezegd, dat wij eens moeten ophouden voortdurend om het probleem heen te praten. En inderdaad, laat ik het helder en duidelijk zeggen, wij kiezen voor een gesloten aanpak. Als een illegaal zich niet naar behoren kan identificeren in Nederland, willen wij met ons voorstel om illegaliteit strafbaar te stellen een gesloten aanpak. Het is heel makkelijk om een christen-democraat gevoelloosheid in zijn schoenen te schuiven, maar het heeft te maken met eerlijkheid tegenover degenen die feitelijk of legaal – en wellicht gaat dit samen – in Nederland verblijven.
De heer Rietkerk (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording, zowel schriftelijk als mondeling. In het regeerakkoord staat heel duidelijk dat dit kabinet staat voor een effectief en efficiënt justitieapparaat voor bestrijding van de criminaliteit. Door deze bril beoordeel ik ook de reactie van de minister en de staatssecretaris.
Wat de belemmerende privacyregels betreft is de motie-Rietkerk c.s., die in deze Kamer gesteund is, niet uitgevoerd. Die verzoekt de regering nadrukkelijk, voor de behandeling van deze begroting aan te geven welke privacyregels gewijzigd zouden moeten worden voor een effectieve samenwerking tussen politie en andere instellingen. Gisteren nog was er een groot debat over grote steden, waarin jeugdhulpverleningsinstanties een klemmend beroep deden op de daar aanwezige politici om versoepeling van de privacyregels. Dit was voor mij zeer teleurstellend. Er is nog steeds geen doorbraak.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Werd er ook concreet aangegeven om welke bepalingen het gaat, welke wetten, AMvB's, ministeriële regelingen of wat dan ook?
De heer Rietkerk (CDA):
Ik heb het niet in eerste instantie over wetten. Je ziet dat mensen in de jeugdhulpverlening en in de toekomstige jeugdbureaus al of niet terecht artikelen, zoals de artikelen 7 en 8 van de Wet op de persoonsregistratie, gebruiken. Feitelijke belemmeringen of knelpunten in de regelgeving, dus uitvoeringsregels, moeten nu eindelijk eens scherper op tafel komen. Ik heb daar drie jaar geleden voor gepleit en merk dat in de praktijk de bestrijding van de jeugdcriminaliteit nog steeds te traag gaat. Ik vind het jammer dat dit onderwerp te laks wordt opgepakt, waardoor de staatssecretaris de jeugdcriminaliteit onvoldoende kan bestrijden. Ik kom niet met een nieuwe motie, want de oude blijft volop actueel, helaas.
Ik ben in eerste termijn ingegaan op de veilige samenleving die thuis begint. Gezinsondersteuning is hard nodig. Wij steunen de staatssecretaris hierin. Met anderen zeggen wij dat je daarnaast niet vrijblijvende vormen van gezins- of jeugdcoaching moet kunnen toestaan. Daarom kom ik met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een niet vrijblijvende vorm van coaching een waardevolle bijdrage levert aan het perspectief voor jeugdigen in de maatschappij;
overwegende dat het toewijzen van een gezins- of jeugdcoach zou moeten kunnen worden ingezet zowel uit het oogpunt van preventie, dus als er ernstige problemen dreigen te ontstaan, als uit het oogpunt van nazorg, waarbij er dus een coach beschikbaar is voor iedere jongere die voor de eerste maal een vrijheidsstraf achter de rug heeft;
verzoekt de regering, dit uit te werken en met voorstellen terzake te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie isRietkerk voorgesteld door de leden Rietkerk en Van Heemst. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25(28000 VI).
De heer Rietkerk (CDA):
Het project Tien voor de toekomst, van het Leger des Heils, was helaas nog niet bekend, maar ik heb hierover wat informatie overgedragen aan de ondersteuning. Graag krijg ik een toezegging dat de staatssecretaris dit project betrekt bij de tussenrapportage in december. Het loopt al anderhalf, twee jaar in verschillende steden.
De ondertoezichtstelling neemt helaas nog toe, te veel toe. De gezinsvoogden, een op 33, en ook wij zijn blij met die 38 mln gulden structureel. Hoe het zit met de extra Van Rijngelden in 2002, kon ik echter niet goed vinden. Is het 4 mln gulden, is het meer of is het minder?
De jeugdcriminaliteit blijft in totaliteit wellicht in balans, maar ik ben het er met de heer Rouvoet over eens dat je achter de cijfers moet kijken. Dan zie je dat de criminaliteit ernstiger en gewelddadiger is. De CRIEM-maatregel schijnt goed te werken, maar geldt alleen in een aantal steden. Ik heb uit de praktijk begrepen dat het vooral een oplossing is voor de ama's. Waarom wordt de CRIEM-maatregel dan niet ook toegepast bijvoorbeeld in Zutphen of in Drente? Dit schijnt nu niet te kunnen.
Ik heb gesproken over het kernprobleem van de bezuiniging van 115 mln gulden bij de dienst Justitiële inrichtingen, die is gesteund door de fracties van de PvdA, de VVD en D66. Ik heb in het verslag niet gelezen hoe de minister deze bezuiniging feitelijk heeft gerealiseerd. Volgens mij zit hij op 70 mln gulden. Ik vind dat de Kamer bij een begrotingsbehandeling recht heeft op feiten, ook over de financiën. Ik denk dat het in de praktijk niet lukt. In de schriftelijke antwoorden staat dat er een bedrag van 25, 30 mln of misschien wel 40 mln gulden gezocht wordt. Ik kom er niet uit en krijg graag een toelichting.
Mijn amendement over 25 extra plaatsen bij Glen Mills heb ik opnieuw ingediend, nader ondersteund door de leden Van Heemst, Rouvoet en Van der Staaij.
De recidive onder jongeren is veel te hoog, zoals ook staat in de nota Criminaliteitsbeheersing. Deze is 50% binnen twee jaar. Ik kom hierover met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de recidive onder jongeren 40% bedraagt;
overwegende dat dit percentage te hoog is;
voorts overwegende dat met het oog op de vermindering van de recidive een zwaarder accent op resocialisatie en heropvoeding nodig is;
van oordeel dat de duur van de jeugddetentie afhankelijk dient te zijn van de duur van het traject dat nodig is om de jongere te resocialiseren;
verzoekt de regering, met voorstellen terzake te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rietkerk en Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26(28000 VI).
De heer Rietkerk (CDA):
Voorzitter. Tot slot wil ik nog iets zeggen over de nota "Investeren in personeel". Het betreft hier een mooi boekwerkje met een mooie kaft. Bij iedere bladzijde, waarop ik de maatregelen herkende, dacht ik: dit kost weer 3 mln gulden. Toen ik achterin de nota was beland, ging ik ervan uit dat er een overzicht van financiële middelen zou komen, maar in plaats daarvan trof ik twee lege bladzijden aan. Hoe kan dit? Hebben wij het goede exemplaar? Kan de minister beide bladzijden alsnog invullen voor ons? Ik vind het goed dat hij 50 mln gulden heeft gevonden en ik heb uit de brief opgemaakt dat de dekking komt uit de Van Rijn-reserves, maar ik vind het niet bij een rots in de branding passen dat de minister op deze wijze de financiële onderbouwing presenteert. Een echte rots in de branding geeft echte volledige financiële informatie. Anders gaat hij naar mijn idee nat en bruuskeert hij het budgetrecht van de Kamer.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb nog een vraag over de dekking van het amendement over de Glen Millsschool. U haalt die dekking uit te verwachten inkomsten uit boetes. Uw collega Eurlings heeft gisteren in het debat over de begroting van Verkeer en Waterstaat evenwel gezegd dat alle flauwekulboetes moeten worden afgeschaft. Als dat laatste daadwerkelijk gebeurt, is deze dekking toch wel heel erg mager.
De heer Rietkerk (CDA):
Als u dat debat goed gevolgd heeft, dan weet u dat er geen steun is voor dat voorstel. Op dit moment hebben wij het overigens over deze begroting, die gewoon deze post kent. Daarom heb ik de dekking daarin gevonden.
De heer Dittrich (D66):
Maar ik mag toch aannemen dat de CDA-fractie integraal werkt en dat zij niet in de ene zaal het een zegt en in de andere zaal het ander?
De heer Rietkerk (CDA):
Hebt u mij wat horen zeggen wat collega Eurlings niet gezegd heeft of andersom?
De heer Dittrich (D66):
Die wil juist de zogenaamde flauwekulboetes afschaffen, die normaal gesproken tientallen miljoenen guldens per jaar opleveren. Als dat voorstel van de heer Eurlings wordt aangenomen, wordt de dekking die u aangeeft wel erg mager.
De heer Rietkerk (CDA):
Dan snapt u het amendement van collega Eurlings niet, want er blijft nog zat geld over om die 1,4 mln euro voor die 25 jongeren die geholpen moeten worden, te vinden.
De heer Van Oven (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. De budgetflexibiliteit is nog steeds een probleem, zeker voor voorstanders van een verantwoorde amendering, dat wil zeggen met dekking. Het blijft vissen in troebel water. De minister heeft een brede opzet toegezegd onder leiding van Financiën. Wij moeten die afwachten, maar tot dan toe blijft het behelpen.
Het NOVO-team is het visitekaartje voor het Internationaal Strafhof. Wij zouden menen dat dit tijdig moet worden opgetuigd en dienen hiertoe een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
- dat na de inwerkingtreding van het Statuut van het Internationaal Strafhof Nederland verplicht is ook zelfstandig opsporingsactiviteiten te verrichten met betrekking tot personen die verdacht kunnen worden van de in het statuut benoemde strafbare feiten;
- dat die opsporingscapaciteit op het ogenblik dat het statuut in werking treedt beschikbaar behoort te zijn;
- dat ermee gerekend moet worden dat de opbouw van die opsporingscapaciteit geruime tijd in beslag zal nemen;
verzoekt de regering, voor half december aan de Tweede Kamer mee te delen hoe zij zich voorstelt dat opsporingscapaciteit gericht op de opspring en vervolging van strafbare feiten, zoals strafbaar gesteld in het Statuut van het Internationaal Strafhof en de nationale wetten die daarvan de uitwerking vormen, kan worden gerecruteerd en opgebouwd voordat het Statuut van het Internationaal Strafhof in werking treedt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Dittrich, Halsema, Rouvoet, Van der Staaij, De Wit en Van de Camp.
Zij krijgt nr. 27(28000 VI).
De heer Van Oven (PvdA):
Voorzitter. Wat betreft de criminaliteitsbestrijding blijft mijn fractie zich ernstig zorgen maken over de 43.000 zaken die nog uit 1999 stammen en kennelijk niet zijn gepland. Ik leid dit af uit het antwoord op de desbetreffende vraag. De minister blijft onduidelijk over wat er met die zaken gaat gebeuren. Hij heeft gezegd dat die zaken er niet zijn omdat de politie ze niet aanbiedt. De PvdA-fractie zegt tegen de minister dat die zaken er wel zijn. Ze liggen in de kast en dat is onverteerbaar. Als voorbeeld noem ik een brief die ik gisteren van een oudere dame uit Beverwijk heb gekregen. Zij heeft in 1986 bij het OM in Haarlem aangifte gedaan. In 1991 had zij nog niets gehoord en heeft zij zich bij de ombudsman hierover beklaagd. In 1992 werd haar gerapporteerd dat er niet behoorlijk was opgetreden. Zij heeft nog tot 1999 moeten wachten voor haar een kaal sepotbericht bereikte. Wat antwoordt de minister aan die mevrouw en wat antwoordt de minister aan de 80.000 burgers per jaar die aangifte doen? Hij moet die mensen antwoord geven. De zaken die verjaard zijn, moeten geseponeerd worden en bij de overige moet er tot opsporing en vervolging worden overgegaan. De minister kan dit niet blauwblauw laten. Het is een publieke taak. De zaken die wel in behandeling worden genomen, moeten nu al worden ingepland. Daarvoor is een deltaplan nodig. Dit kan worden betrokken bij de uitvoering van de motie-Van Oven die vorige week is ingediend.
Ik ben blij met de voorlopige steun van de heer Van de Camp voor het initiatiefwetsvoorstel-Vos/Van Oven inzake de verhoging van de strafbevoegdheid van de politierechter.
Ik merk op dat wij er met de rechtshulp nog niet zijn. Ingevolge de motie-Kuijper is er een soort ereschuld, in ieder geval bij de Kamer. In dat verband vind ik de toezegging van de staatssecretaris dat in de tweede helft van 2002 de resultaten van een onderzoek terzake verwacht worden niet voldoende. Dit moet nog in deze kabinetsperiode geregeld worden. Ik vraag de staatssecretaris deze resultaten voor de voorjaarsnota te presenteren. Als zij daar niet toe bereid, zal ik alsnog op dit punt een amendement indienen.
Ik hoop dat wij nog voor het kerstreces bescheid krijgen over de tolken. In ieder geval is er na 18 oktober vaart in het proces gekomen.
De bijdrage van de van de VVD-fractie, met name eergisterenavond, wierp een schaduw over het begrotingsdebat. Er is een mislukking van het asielbeleid gesuggereerd, waarbij de VVD-fractie bovendien de indruk wekte van twee walletjes te eten. Er werd feitelijk afstand genomen van het beleid van deze regering, waarvoor echter met nadruk is getekend. Dat beleid wordt uitgevoerd en levert nu al een minder grote toestroom op. Belangrijker nog is dat de humanitaire waarden die in het Vluchtelingenverdrag liggen besloten, in dat beleid met nadruk worden gerespecteerd. Politiek heeft de VVD daar geen afstand van genomen. De kritiek is dus afkomstig van een gespleten tong. Terecht heeft de staatssecretaris daarin geen aanleiding gezien ook maar een tittel of jota in haar beleid te wijzigen. De uitlatingen van de heer Kamp waren kennelijk niet voor dit forum bedoeld.
De heer Van de Camp (CDA):
Welke consequentie verbindt de PvdA-fractie aan de opstelling van de VVD-fractie zoals verwoord door de heer Kamp?
De heer Van Oven (PvdA):
Geen, evenmin als de regering. Wij hebben kennisgenomen van de denkbeelden. Wij hebben ook kennisgenomen van de blijvende steun aan het regeringsbeleid. Het beleid van de staatssecretaris is regeringsbeleid, zoals gisterenavond ook nog eens werd benadrukt door de minister van Justitie. Voor dat beleid is nog immer steun aanwezig. De kiezers zullen in mei de mededelingen van de heer Kamp over het asielbeleid moeten beoordelen.
De heer Van de Camp (CDA):
Nu breekt mijn klomp! Op het moment suprème kwam uw vice-fractievoorzitter de zaal in en dreigde zich even met het debat te bemoeien. Uw collega Van Heemst gebruikte stevige taal die ik niet onmiddellijk in dit forum zou willen gebruiken. Gaat u nu over tot de orde van de dag alsof er niets gebeurd is?
De heer Van Oven (PvdA):
Er is in die zin niets gebeurd dat wij te maken hebben met het regeringsbeleid. Wij hebben gisteravond heel duidelijk vastgesteld dat niemand daaraan afbreuk heeft gedaan. Er zijn geen voorstellen tot wijziging van het regeringsbeleid gedaan en ook het vertrouwen in de betrokken bewindspersonen is niet opgezegd. Dat is uiteraard het voornaamste. Dat neemt niet weg dat de emoties in de gemoederen van de PvdA-fractie naar aanleiding van de uitlatingen van de heer Kamp wel degelijk even op een hoger niveau zijn gekomen. Dat zult u luisterend naar de uitspraken van de diverse collegae ook hebben gemerkt.
De heer Van de Camp (CDA):
Betekent Van Ovendit dat het overleg over dit gevoelige onderwerp in het torentjesoverleg wordt voortgezet?
De heer Van Oven (PvdA):
Daar is mij niets van bekend.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Trekt de heer Van Oven zijn amendement op het punt van de rechtsbijstand in of laat hij dit afhangen van het antwoord van de staatssecretaris? Zo niet, dan wil ik van hem weten of hij vindt dat de verhoging die hij gefaseerd wil invoeren los moet staan van de discussie over tariefdifferentiatie, waarbij het invoeren van een soort prestatieloon als voorwaarde aan de verdere verhoging wordt verbonden.
De heer Van Oven (PvdA):
Dat vind ik in beginsel wel, omdat ik bang ben dat de sociale advocatuur langzaam leegloopt. Niettemin kan ik mij wel voorstellen dat de regering bepaalde kwaliteitseisen wil stellen en daar consequenties aan wil verbinden. Ik herinner mij dat een motie uit juli, die de absolute splitsing bepleitte, niet is aangenomen. Dus de regering heeft het volste recht om daarmee door te gaan. Toch vind ik dat er uitzicht moet komen op die tariefverhoging in gemiddelde gevallen en dat de regering het aan haar stand verplicht is om dat nog in deze kabinetsperiode te bieden. Daarop is mijn verzoek gericht. Nogmaals, mocht de regering daar niet toe bereid zijn, dan zal ik een amendement indienen. Het amendement op stuk nr. 17 blijkt namelijk de vereiste dekking te ontberen. Wij hebben uitgebreid gesproken over de problemen om dekking te vinden in deze begroting, zonder die exacte mededelingen over budgetflexibiliteit. Dan zie ik mij genoodzaakt om te komen met een veel vluchtiger dekking, maar wel één die kan bestaan, namelijk in de vorm van de eindejaarsmarge.
De heer De Wit (SP):
Zullen de perspectieven voor de sociale advocatuur juist niet verslechteren als gevolg van het plan van de staatssecretaris om tariefdifferentiatie in te voeren? De leegloop zal mijns inziens eerder toenemen bij een dergelijk voorstel dan dat het probleem van te lage inkomens en te hoge lasten wordt opgelost.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik denk het niet, maar daarvoor moeten wij de resultaten van het onderzoek afwachten.
De heer Van Heemst (PvdA):
Voorzitter. De minister heeft als het om het onderwerp "geweld en agressie" gaat een aantal punten goed opgepakt en uitgevoerd. Dat heeft hij gisteren wel geïllustreerd. Ik vind een sprekend voorbeeld het gratis maken van rechtshulp voor slachtoffers van geweldmisdrijven. Maar veel van de initiatieven die gisteren mondeling en schriftelijk op een rij zijn gezet, zijn toch versnipperd en in een aantal opzichten verdampt en verwaterd tot uitvoering gekomen en een beetje uit het zicht verdwenen. Soms zag je ze her en der weer opdoemen. De minister is in dit debat gekwalificeerd als een rots in de branding als het gaat om de rechtsstaat. Op het terrein van geweld en agressie doet hij mij meer denken aan een broekje in de branding: "Is ie er nou wel of is ie er nu niet? O ja, daar gaat ie. Gelukkig. Hè, nou verdwijnt ie weer uit zicht. O nee, daar is ie toch weer. Een pak van m'n hart."
Veelzeggend is dat de laatste rapportage over de voortgang van het plan tegen geweld op straat inmiddels twee jaar oud is en dat in het jaarverslag over 2000 van het departement van Justitie maar anderhalve zin aan dit belangrijke thema wordt besteed. Het totaaloverzicht van de inspanning, van de vorderingen en van aanvullingen ontbreekt. Wij weten niet wat succesvol is; wij weten niet waar wat extra's gedaan zou moeten worden. Ik geef een aantal voorbeelden. Kunnen toegangsverboden effectiever worden ingezet, effectiever dan nu het geval is? Vaak is het voor de horeca, het zwembad, de bioscoop of het openbaar vervoer behelpen. Hoe dringen wij geweld en agressie in het verkeer beter terug? Zijn nieuwe instrumenten denkbaar? Kan het aantal legale wapenhandelaren, 300 stuks in Nederland, worden beperkt en het toezicht daarop worden aangescherpt? Staat het OM borg voor lik-op-stuk bij geweld en agressie tegen werknemers in de publieke sector? Regelen wij wettelijk de dader de deur uit bij huislijk geweld? En welke extra voorlichtingscampagnes zijn nodig om ouders en jeugd over geweld en agressie te informeren?
Om dat soort vragen gaat het. De kern van de reactie van de minister zit in het antwoord op de vraag die gisteravond is gesteld, namelijk wat hij het grootste knelpunt vindt bij de bestrijding van geweld en agressie. De minister zegt terecht dat je de medewerking van heel veel mensen nodig hebt om succes te boeken. Die constatering onderstreept precies waar het de PvdA-fractie in dit debat om gaat, namelijk dat een duidelijke en overtuigende regie door de minister van Justitie noodzakelijk is. Wij willen een hernieuwd offensief tegen geweld en agressie. Dat kan goed aansluiten op het eindrapport van het platform tegen geweld op straat, dat begin december is aangekondigd. Met deze erfenis van de voorganger van deze minister wil de PvdA-fractie zorgvuldig omgaan. Ik wil dat onderstrepen met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat geweld en agressie toenemen en dat zeer veel mensen zich daarover zorgen maken;
overwegende dat een nieuw offensief tegen geweld en agressie geboden is dat in elk geval is gericht op de volgende punten:
a. het tegengaan van (il)legaal wapenbezit en handel;
b. het tegengaan van agressie in het verkeer en het openbaar vervoer;
c. de invoering en toepassing van (tijdelijke) toegangsverboden in voorzieningen als zwembaden, bioscoop en winkelcentra;
d. het bestrijden van voetbalcriminaliteit;
e. het bestrijden van geweld in uitgaanscentra;
f. het houden van informatie- en voorlichtingscampagnes over geweld op straat;
g. de versterking van de positie van slachtoffers van geweld;
verzoekt de regering, dit voor 1 maart 2002 uit te werken in concrete voorstellen,Van Heemst
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heemst, Rietkerk, Van der Staaij en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28(28000 VI).
De heer Van Heemst (PvdA):
Voorzitter. Vervolgens wil ik ingaan op het amendement voor extra geld voor veiligheid in het jaar 2002. De VVD heeft het amendement op stuk nr. 14 ingediend om deze extra uitgaven te bekostigen door op asiel te bezuinigen. Dat amendement is gisteravond door de minister van een dubbel negatief oordeel voorzien. Het is in zijn ogen op de eerste plaats financieel onmogelijk en op de tweede plaats inhoudelijk ongewenst. Je kunt zeggen dat het in de ogen van sommigen een dekking is waar een luchtje aan zit.
De PvdA en D66 hebben inmiddels een beter amendement aan de Kamer voorgelegd: het amendement op stuk nr. 20. Wij hopen dat dit amendement uiteindelijk ook kan rekenen op steun van de fractie van het CDA. Op de eerste plaats is het bedrag voor 2003 hetzelfde als in het VVD-amendement, namelijk 80 mln euro extra. In 2002 beginnen wij echter realistischer, namelijk met 40 mln euro extra omdat allerlei zaken nu eenmaal voorbereidingen en/of regelgeving vereisen. Op de tweede plaats vinden wij dat ons amendement beter scoort omdat wij ook extra geld uittrekken voor "Operatie Hartslag" van de gemeente Heerlen. Die is wel in de motie van de VVD en het CDA opgenomen, maar in het amendement van de VVD gesneuveld. Ons amendement maakt door de dekking duidelijk dat wij de handhaving serieus nemen en uitgaan van een grotere handhavingsinspanning. Wij geven de minister verder de ruimte om in de loop van het voorjaar binnen zijn begroting te schuiven. Die ruimte moeten wij hem wel geven, want door zijn toedoen is amenderen in deze begroting vissen in troebel water.
De voorzitter:
Heeft u gezien dat uw spreektijd voorbij is?
De heer Van Heemst (PvdA):
Ja, maar zolang mevrouw Saskia Noorman-den Uyl dat niet ziet... Zij is woordvoerder bij de begroting voor Sociale Zaken. Ik verzoek u wel dit stil te houden.
Minister Korthals:
In de begroting van Justitie is nog nooit budgetflexibiliteit aangegeven. Zij is dus precies hetzelfde als in de andere jaren. Op verzoek van de heer Van Oven heb ik geprobeerd om dat nu wel enigszins te doen. Ik begrijp het commentaar van de heer Van Heemst niet helemaal.
De heer Van Heemst (PvdA):
De minister moet dat straks in zijn tweede termijn maar toelichten. Gisteravond trok de heer Van Oven de conclusie dat in de nadere brief van de minister, waarmee hij de motie-Van Oven uitvoerde, een aantal zaken rond de budgetflexibiliteit niet duidelijk genoeg zijn geworden. De heer Van Oven heeft gezegd dat amenderen blijft lijken op vissen in troebel water. De minister heeft dat in zijn eerste termijn niet weersproken. Ik ga ervan uit dat hij zich kan vinden in de conclusie die de heer Van Oven heeft getrokken op basis van de brief. Als dat niet zo is, hoor ik dat graag.
De laatste reden waarom naar onze mening ons amendement beter scoort dan dat van de fractie van de VVD is, dat wij benadrukken dat het jaar 2002 geen verloren jaar mag zijn in de intensivering van de strijd tegen de criminaliteit die iedereen wil voeren en die iedereen beweert te voeren. Met ons amendement kan aan die strijd op een goede manier in guldens worden vormgegeven. Dat is beter dan het aannemen van de gezamenlijke motie van de fracties van het CDA en de VVD. Die motie levert wel woorden, maar geen guldens op.
De heer Nicolaï (VVD):
Dit amendement roept zoveel verwarring op dat ik vast niet binnen twee vragen daar duidelijkheid over kan krijgen, maar de minister zal ook nog wel reageren.
Het gaat voor dit begrotingsjaar om de helft van het bedrag dat de fractie van de VVD voorstelt, namelijk 40 mln euro. Ik zie geen bestemming, alleen een dekking.
Ik wil de heer Van Heemst nog even geruststellen. "Operatie Hartslag" betrof de begroting voor de politie waarin wij hebben voorzien met een motie bij de begroting van BZK die ondertussen zijn steun heeft gekregen.
De heer Van Heemst (PvdA):
De bestemming staat in de toelichting op het amendement genoemd. Ik herhaal die niet. Die bestemming staat ook in de motie van u en de heer Van de Camp. Ik stel vast dat de heer Van de Camp u overigens niet betrokken heeft bij het omzetten van die gezamenlijke motie in een gezamenlijk amendement. Wij gaan in 2002 van start met 40 mln euro. Dat bedrag groeit in 2003 naar 80 mln euro. Dan zitten wij weer op uw bedrag. De kracht van die verlaging is dat wij het naar onze mening realistisch aanpakken. U hebt zich misschien een beetje vergaloppeerd, omdat je 80 mln euro nooit zomaar wegzet. Je moet dingen uitzoeken, voorbereiden en misschien regels aanpassen om al die goede dingen te doen die in de toelichting op het amendement-Van Heemst/Van Oven/Dittrich zijn opgenomen.
"Operatie Hartslag" komt er in uw amendement bekaaid af. Bovenop de dingen die door het ministerie van BZK worden gedaan, willen wij een extra inspanning leveren in de orde van grootte van 5 mln gulden of 2 mln euro. Wij doen er dus net wat meer aan dan u in uw motie voor ogen had. Ons amendement scoort dus in alle opzichten beter dan het uwe. Als dit amendement onverhoopt niet wordt aangenomen, dan zal de PvdA-fractie niet terugvallen op de motie van u en de CDA-fractie.
De heer Nicolaï (VVD):
Los van deze dreigementen, merk ik op dat die 40 mln euro nog niet gegarandeerd zijn. Het heeft met een negatief budget te maken. Voor mij is dat iets nieuws. Bovendien loopt het vooruit op de Voorjaarsnota. Ik blijf erbij dat ik niet begrijp hoe een amendement geen bestemming kan bevatten, maar alleen een dekking.
De heer Van Heemst (PvdA):
De bestemming is identiek aan die in uw amendement op stuk nr. 14. Als dat uw kritiek is op mijn amendement slaat het ook terug op uw eigen amendement, tenzij er bij de redactie een fout is gemaakt. Ik zal dat straks even nagaan.
De heer Rietkerk (CDA):
Wat zijn de effecten op het personeelsbeleid? U doet enkele sympathieke voorstellen waaronder het voorwaardelijk maken van de invrijheidstelling en het invoeren van een strafverzwaringsgrond voor recidive. Dat vraagt wel extra behandelcapaciteit, dus ook menskracht. Er zijn grote personele problemen, waardoor afdelingen worden gesloten. Hebt u daarmee rekening gehouden in uw amendement?
De heer Van Heemst (PvdA):
U stelt nu vragen over de motie van de fracties van VVD en CDA. U ondersteunt die motie. Mijn amendement is de vertaling van die motie.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik vind het ook sympathieke voorstellen. Ik vraag alleen naar de effecten op het personeelsbeleid. Wij hebben een nota van de minister gekregen waaruit blijkt dat er afdelingen worden gesloten, bijvoorbeeld tbs-afdelingen, maar ook behandelafdelingen, omdat er te weinig personeel is. Het personeelsbeleid is niet goed op orde. Er is onder andere een hoog ziekteverzuim. Zit in de financiële dekking ook het personeelsbeleid verwerkt?
De heer Van Heemst (PvdA):
Ik vind dit een beetje merkwaardige vraag, want het gaat nu om een vertaling van uw eigen motie. Ik vind dit amendement beter dan dat van de VVD, omdat er een rustig begin moet worden gemaakt in 2002. Een aantal zaken vergt immers voorbereiding en wellicht aanpassing van wet- en regelgeving. De 80 mln waarop je in 2003 moet uitkomen, halveren wij in 2002. Dan kan de energie eerst worden gericht op de bouwkundige en planmatige aspecten van dat soort voorzieningen. De personeelsvraag ligt in het veel bredere debat over het nijpende personeelstekort. In 2003 kan daarover dan worden beslist. Dat heet faseren op een verstandige manier.
De heer Rietkerk (CDA):
Het zit er dus bij in.
De heer Van Heemst (PvdA):
Voorzitter. Vervolgens wil ik nog enkele opmerkingen maken over jeugd en jongeren. Wij steunen het amendement dat betrekking heeft op Glen Mills en gaan er daarbij van uit dat nadrukkelijk wordt gekeken naar de plaatsing van lastige jongeren. Er mag niet een keuze worden gemaakt uit jongeren waarvan kan worden verondersteld dat zij succesvol kunnen worden behandeld.
Wat betreft de privacy vind ik nog steeds dat het te langzaam gaat. Er zijn vele aanwijzingen dat naast de mist over wat er kan en mag ook zaken moeten worden aangepast.
Ik heb geen reactie gekregen op mijn vraag hoe op korte termijn zo praktisch mogelijk de afwikkeling van het project jeugdcriminaliteit kan worden versneld. In dit verband heb ik het JOT-project in Amsterdam genoemd. Leent dat project zich voor ruimere toepassing? Wij steunen de coach-benadering. In een niet vrijblijvende begeleiding van iemand die op het slechte pad is geweest of dreigt te raken, ligt de sleutel voor een betere resocialisatie. Uit de schriftelijke antwoorden maak ik op dat het sfeerverbaal wordt gezien als een belangrijke bron van informatie om te komen tot gerichte interventies. Als dat niet zo is, hoor ik dat graag.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording in eerste termijn die wat mij betreft redelijk representatief was voor het debat met de Kamer in de afgelopen jaren. "Dat moet nog worden bezien, daar kan ik nog geen uitsluitsel over geven, die vragen hebben onze volle aandacht." Na wat turven ben ik gekomen tot 27 van deze en andere vage op-de-lange-baan-schuivende toezeggingen. De regering is erin geslaagd om zich in haar antwoord te beperken tot een potpourri van inbrengen in eerdere overleggen en met de Kamer al uitgebreid bediscussieerde standpunten. Alle nieuwe onderwerpen, waarover een mening werd gevraagd, zijn schriftelijk of in een bijzin afgedaan.
Voorzitter. Ik heb gevraagd om een Nederlands initiatief om te komen tot Europese minimumnormen in de strafprocedure. Graag hoor ik nog een reactie.
De hoofddoekjes! Volgens de minister betekent onafhankelijkheid uitsluitend uniformiteit in plaats van pluriformiteit, hetgeen het volgens GroenLinks zou moeten zijn. Overigens is de woordkeuze die van de Commissie gelijke behandeling. Het laatste woord hierover is wat ons betreft nog niet gezegd.
Het schriftelijke antwoord op de vraag naar een meldplicht voor bedrijven bij criminaliteit vanaf een bedrag van ƒ 25.000 miskent de schade als gevolg van interne fraude en diefstal, die vele malen hoger is dan de schade als gevolg van commune criminaliteit. Wij zullen op korte termijn met initiatiefwetgeving komen.
De heer Van Oven (PvdA):
De regering heeft op de slechte handhaafbaarheid gewezen. Wil mevrouw Halsema daarop reageren?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Wij werken dit verder uit in ons initiatiefvoorstel, maar wij sluiten ons voor de handhaafbaarheid waarschijnlijk aan bij het niet-bestaan van een sanctie op een meld- of aangifteplicht in de regels die nu gelden voor openbare lichamen. De enige uitzondering die daarin wordt gemaakt op de aangifteplicht, geldt de aangifte van misdrijven jegens de veiligheid van de staat. Dan staat er een sanctie op het niet-aangeven. Wij roepen dus geen sanctie in het leven. Wij streven wel naar een meldpunt waardoor de aangiftebereidheid wordt verhoogd. Het gaat dus vooral om het in het leven roepen van een norm waarvan wij hopen dat die het effect zal hebben dat de aangiftebereidheid aanzienlijk groter wordt.
De heer Van Oven (PvdA):
Bestaat er bij ambtenaren niet een soort natuurlijke loyaliteit die niet verwacht zou kunnen worden bij personen die in bedrijven werken, zeker niet als een dergelijke aangifte eventueel tot schade van een bedrijf zou leiden?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het is interessant daarover te discussiëren, ook in het licht van het vraagstuk van maatschappelijk ondernemen en de gewijzigde opvatting over de vraag hoe het bedrijfsleven in Nederland zou moeten functioneren. Ik ben wel degelijk van mening dat ook diegenen die in het Nederlandse bedrijfsleven werken, een publieke zaak hebben te verdedigen. Een aangifteplicht zou juist kunnen bijdragen aan een verandering in mentaliteit. Dit is eens te meer een argument om die mogelijkheid te overwegen.
De heer Van Oven (PvdA):
Wij wachten deze initiatieven met bijzondere belangstelling af.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ons plan op het grievengerecht heeft niet tot een inhoudelijke reactie geleid, wel tot de toezegging dat voor de verkiezingen onderzoek naar de mogelijkheden wordt gedaan en dat de Kamer hierover uitgebreid wordt bericht. Ik krijg hiervan graag een bevestiging in tweede termijn.
Een artikel in het NRC Handelsblad van hedenavond over de omstandigheden in de gevangenissen onderstreept de noodzaak om het sobere regiem af te schaffen waar de omstandigheden het slechtst zijn. Ik houd mijn amendement dan ook staande, evenals mijn amendement op de gerechtstolken naast het concurrerende amendement van de heer Dittrich. Ik vind de dekking van dit laatste amendement namelijk niet verantwoord gezien de snelle fluctuaties in de asielinstroom. Wij achten het niet irreëel dat een effect van dit amendement zou kunnen zijn dat op termijn bijvoorbeeld mensen opvang ontzegd moet worden.
De behandeling van deze begroting van het ministerie van Justitie stond voor een deel in het teken van het schijngevecht tussen de VVD-fractie en het kabinet. Met de hete adem van Pim Fortuyn in zijn nek gedraagt de heer Kamp zich als een ongeleid projectiel. Ons lijkt het dat de VVD de eigen partijleider moet aanspreken, niet alleen omdat in het VVD-verkiezingsprogramma het huidige mislukte beleid gewoon wordt voortgezet, maar ook omdat de VVD dit beleid sinds lang zelf vormgeeft. Ook de Partij van de Arbeid begint in het licht van de verkiezingen het inhoudelijke verschil van mening te overdrijven. Dit was er namelijk de afgelopen jaren niet echt. Zoals de PvdA ook nauwelijks tot nooit gebruik heeft durven maken van de linkse meerderheid waarvan de VVD nu zegt last te hebben. Alleen al bij de behandeling van de Vreemdelingenwet heeft de coalitie in volledige gezamenlijkheid 23 amendementen en moties ingediend.
Ik begon mijn eerste termijn met de aanslagen in New York en de oorlog in Afghanistan en daarmee wil ik ook eindigen. De staatssecretaris meldde dat Nederland Afghaanse asielzoekers terugstuurt naar Pakistan als zij daar eerder hebben verbleven. Minister Herfkens en de UNHCR wijzen op de humanitaire crisis die in de Pakistaanse vluchtelingenkampen dreigt te ontstaan nu zich sinds 11 september 135.000 mensen hebben gemeld naast de 2 miljoen mensen die er al in zeer slechte omstandigheden verbleven. Uit menselijk oogpunt en uit het perspectief van de internationale solidariteit is het voor GroenLinks onverteerbaar dat Nederland die paar mensen die de reis hebben aangedurfd en hier om bescherming verzoeken, naar die overvolle slecht beschermde kampen terugzendt. Hierover dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de Pakistaanse vluchtelingenkampen een nijpende situatie dreigt te ontstaan, zoals ook blijkt uit de brief van minister Herfkens van 29 oktober jongstleden;
overwegende dat de UNHCR grote moeite heeft om deze vluchtelingen te bereiken en te beschermen, en een appèl doet op de internationale gemeenschap om de internationale verplichtingen na te leven, blijkens een persbericht van 8 november jongstleden;
verzoekt de regering, Afghanen die in Nederland asiel zoeken, een eerder verblijf in Pakistan tot nader orde niet tegen te werpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29(28000 VI).
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor hun mondelinge en schriftelijke beantwoording. Het algemene beeld dat mij voor ogen staat na de discussie over het functioneren van de minister van Justitie is dat het herstel van het vertrouwen na de woelige periode ervoor een ware prestatie is geweest. Ik sluit mij hierin aan bij de heer Dittrich. Zelf gebruikte ik de typering van de rechtstatelijke rots in de branding. Omdat het mij in de schoenen werd geschoven dat het wel raar was dat dit alleen maar complimenteus was, zeg ik voor alle duidelijkheid dat de VVD-fractie daar ook veel last van heeft gehad. Het is vooral een compliment, maar vanuit haar traditie als crime fighter doet de VVD voorstellen en zij loopt daarmee herhaaldelijk aan tegen de terughoudende opstelling van de minister. Wij zullen echter doorgaan met het doen van voorstellen, want het gedicht van Vasalis over de steen en het langzame leven, waarvan we helaas alleen het begin hebben gehoord, heeft mij geïnspireerd tot de gedachte: Ook de druppel holt uiteindelijk de steen uit.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Nicolaï zegt nu eigenlijk met zoveel woorden dat de voorstellen die het niet haalden dankzij de rechtstatelijke rots in de branding eigenlijk in strijd met de rechtstaat waren. Als hij de minister namelijk "een rechtstatelijke rots in de branding" noemt, dan deugde er kennelijk iets rechtstatelijks niet aan die voorstellen.
De heer Nicolaï (VVD):
Nee. Onze partijgenoot op Justitie is wel een soort ijkpunt voor ons, maar dat betekent niet dat wij het altijd met hem eens zijn, ook niet met zijn inschatting van wat rechtstatelijk of wat de mensenrechten betreft al dan niet verantwoordelijk is. Maar dat is nu juist die aardige dualistische traditie die wij aan de dag proberen te leggen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als u de minister van Justitie een rechtstatelijke rots in de branding vindt, hoe moet ik dat dan afzetten tegen het oordeel van de VVD-fractie dat zijn asielbeleid is mislukt?
De heer Nicolaï (VVD):
Mij lijken dat twee verschillende beweringen. Zo moet u dat naast elkaar zien.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Juist als het asielbeleid botst met internationale mensenrechtenverdragen en het Vluchtelingenverdrag, protesteert de VVD. Ik denk dat de minister en de staatssecretaris groot gelijk hebben om in die gevallen op rechtstatelijkheid te wijzen. Maar u vindt tegelijk dat het beleid is mislukt. Mij lijkt dat niet goed verenigbaar.
De heer Nicolaï (VVD):
Ik zie het probleem niet, want het zijn twee geheel verschillende beweringen. Ik heb mijn oordeel gegeven over de minister van Justitie als recht statelijke rots in de branding en heb uitgelegd dat ik dat niet alleen als compliment bedoelde, omdat ik soms vind dat een beetje meebewegen wel op zijn plaats zou zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dus de VVD houdt het standpunt staande dat het asielbeleid is mislukt?
De heer Nicolaï (VVD):
Ik denk dat die discussie straks nog wel zal worden gevoerd, maar ik neem niets terug van wat de VVD hierover eerder heeft gezegd.
Wat het schuiven betreft het volgende. Ik vind het wat onwaarachtig als ik de PvdA- en CDA-woordvoerder en in iets mindere mate die van D66 het verwijt hoor maken dat deze minister te weinig heeft meebewogen met de maatschappelijke opvattingen. Als ik dat, en de scherpte waarmee dit wordt verwoord, hoor, dan denk ik: Liever die rechtstatelijke rots in de branding dan deze behoorlijk electorale slingerbeweging van de partijen die ik zojuist noemde, die zelfs journalisten op de gedachte brengen dat links rechts inhaalt. Ik wil dit ook wel positief duiden. Het is mooi dat zo langzamerhand alle grotere partijen, op GroenLinks na, de kant van de VVD opgekomen zijn waar het gaat om de aanpak van veiligheid. Het is echter wél ongeloofwaardig als ik op een zo scherpe toon de woordvoerders van de PvdA en het CDA hoor zeggen dat de nota Criminaliteitsbeheersing te laat zou zijn. De fractie van D66 vind ik niet geloofwaardig waar het gaat om haar kritiek op die nota wanneer ik bedenk dat, toen de voorbereidende rapporten voor die nota verschenen, vooral de zorg van D66 leek te zijn dat het wel weer zou gaan om meer geld voor justitie en veiligheid.
De heer Van Oven (PvdA):
Als nu in 1999 wordt geconstateerd dat 80.000 zaken op de plank blijven liggen en er door de minister van Justitie bij wordt gezegd dat dit wellicht al jaren eerder het geval is geweest, vindt u dan niet dat er op een eerder moment een signaal in de richting van de Kamer had moeten komen dan een halfjaar voor de verkiezingen en voordat dit kabinet zijn werkzaamheden beëindigt?
De heer Nicolaï (VVD):
Als deze "tijdsplanning" nu érgens niets mee te maken heeft, is het wel met de verkiezingen. De zorgen over dat al langer op de plank blijven liggen, behoef ik hier niet te herhalen. Wij hebben zelfs meegedaan met een gezamenlijk opgestelde motie om die zorgen tot uitdrukking te brengen. Daarover verschillen wij niet van mening.
De heer Van Oven (PvdA):
Daarom verbaast uw opmerking mij ook zo. Die motie is ingediend om te bewerkstelligen dat de minister datgene doet waartoe hij tot nu toe niet bereid is, namelijk het versneld afwerken van die 80.000 zaken.
De heer Nicolaï (VVD):
Dat was de motie, voorzitter, maar die achterliggende gedachte is niet datgene waarover ik nu val. Dat die nota Criminaliteitsbeheersing te laat komt, is wel waar maar ik vind het niet erg waarachtig dat nu juist de heren Van Oven en Van de Camp daar zo'n nummer van trachten te maken. Natuurlijk is die nota te laat, maar die is veel meer te laat dan nu wordt gesuggereerd. Die nota is namelijk tien, twintig, dertig jaar te laat. Wij hebben in de jaren zeventig en tachtig – ik doel op de tijd dat het CDA permanent in het kabinet zat – een enorme achterstand opgelopen met betrekking tot veiligheid en criminaliteitsbestrijding. Het gaat werkelijk niet aan – ik heb mij er zeer aan gestoord – hier het beeld neer te zetten als zouden één minister of twee kabinet tekortschieten als zij niet in staat zijn om een achterstand van 25 jaar in te lopen.
De heer Van Oven (PvdA):
Het is toch wel gek dat, wanneer uw fractie het eens is met de stelling dat die nota er te laat is gekomen, de PvdA en het CDA dat níet zouden mogen zeggen.
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. Als de heer Van Oven zou bedoelen dat die nota tien, twintig jaar te laat is gekomen, zou ik het alsnog met hem eens zijn. Alleen klinkt het dan wel wat hypocriet uit de mond van een PvdA-woordvoerder. Immers, dan gaat het om de tijd waarin de VVD nogal eens alleen stond met haar pleidooi om aan deze zaken meer prioriteit te geven: meer agenten, meer bevoegdheden, meer mogelijkheden. Toen werd de VVD door dezelfde PvdA in de hoek gezet van "blikken agenten opentrekken" en "law and order-partij".
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Ik denk dat men voorzichtig moet zijn om al te veel kabinetten terug te gaan want in de periode 1982-1989 was er wel degelijk een VVD-minister van Justitie met een iets langere naam dan de huidige minister. Die man geldt nog altijd als een gerespecteerd criminaliteitsbestrijder. De heer Nicolaï wil mij toch niet vertellen dat deze nota op tijd is? Ik herinner even aan het debat dat werd gevoerd door mevrouw Sorgdrager in de Kamer en de heer Bolkestein buiten de Kamer...
De heer Nicolaï (VVD):
Ik wil dus wél beweren dat die nota in die zin op tijd is dat dit kabinet vanaf het begin – het zat al in het regeerakkoord maar er is per jaar nog het nodige aan toegevoegd, óók in financiële zin – prioriteit hééft gegeven aan criminaliteitsbestrijding. Men is vrij snel begonnen met het internationale onderzoek dat uiteindelijk heeft geleid tot deze nota. Nu is men klaar en komt men met dit stuk naar voren. Naar deze kabinetsperiode kijkend, vind ik dat niet "te laat". Het is wél te laat als men stelt dat het eigenlijk twintig jaar geleden had moeten gebeuren. Toen zat ook de VVD zo nu en dan in een kabinet, natuurlijk, maar wij hadden geen meerderheid. U herinnert zich stellig dat in die periode de VVD regelmatig tegenover een meerderheid stond wanneer het erom ging, aan deze zaken meer prioriteit te geven.
De heer Van de Camp (CDA):
Is de heer Nicolaï het met mij eens dat het overgrote deel van de nota zal moeten worden uitgevoerd door een volgend kabinet?
De heer Nicolaï (VVD):
Ja, want het is een vijfjarenplan. Het eerste jaar valt nog in de huidige kabinetsperiode. De volgende vier vallen in de volgende kabinetsperiode. Je kunt dus uitrekenen dat het volgende kabinet ongeveer vier keer zoveel zal moeten doen.
De heer Van de Camp wil graag de indruk wekken dat dit kabinet heeft stilgezeten en heeft willen afwachten wat de internationale vergelijking zou opleveren voordat het wat ging doen. Het zou dan nog net een jaartje hebben. Maar integendeel, de heer Van de Camp kent ook de getallen van de uitbreidingen voor de politie, voor justitie en de uitbreiding van bevoegdheden. Het hele wettelijke instrumentarium is aangepast. Ik denk dat het voor één kabinetsperiode, vooréén minister van Justitie een indrukwekkende lijst is, zowel financieel als wat betreft geschapen mogelijkheden.
De heer Van de Camp (CDA):
De makke van dit kabinet is dat er wel veel geld in wordt gestopt, maar dat net als bij de wachtlijsten de effecten beperkt zijn. Dat moet de heer Nicolaï toch ook te denken geven?
De heer Nicolaï (VVD):
De effecten zijn in kwantitatieve zin niet beperkt. Sterker, het kabinet komt, bijvoorbeeld wat betreft de uitbreiding van de politie, zelfs hoger uit dan al is afgesproken in het behoorlijk ambitieuze regeerakkoord. In kwantitatieve zin ben ik er helemaal niet ontevreden over. Toen het vooral over het functioneren van de politie ging, hebben wij wel gewisseld dat wij nog absoluut onvoldoende zien dat het in de resultaten van het werk van de politie terugkomt. Ik denk dat wij die opvatting delen. Ik heb mijn kritiek toen niet onder stoelen of banken gestoken.
De heer Van Oven zegt dat hij het allemaal nog niet wist. Hij spreekt over gefluisterde signalen dat er al eerder problemen met de criminaliteit waren. Er moet iemand horende doof zijn geweest. Wij wisten al 20, 30 jaar lang dat er sprake was van een veel te grote criminaliteit en dat de bevolking dat ook vond.
De heer Van Oven (PvdA):
De heer Nicolaï spreekt over een veel te grote criminaliteit. Ik ben het met hem eens. Het gaat er echter om of die kon worden verwerkt of niet. In de nota Criminaliteitsbeheersing is gebleken, dat er al jarenlang een soort stille reserve is. Zaken van burgers die aangifte hebben gedaan liggen op de plank. Die burgers wachten nog steeds wat er gaat gebeuren. Dat is de schandalige situatie die te laat bekend is geworden. Daar wordt te laat alsnog iets aan gedaan, althans als de motie-Van Oven wordt uitgevoerd.
De heer Nicolaï (VVD):
Ik denk even na wat de vraag eigenlijk is. Ik deel de zorg van de heer Van Oven, maar dat had ik al gezegd. De nota Criminaliteitsbeheersing ging natuurlijk over vreselijk veel meer. Het ging erom dat Nederland eigenlijk minder veilig was dan wij dachten of onszelf, sommige partijen misschien meer dan andere, hadden wijsgemaakt.
Wat zou de les kunnen zijn van deze gang van zaken? Simpel gezegd moet er eerder en beter geluisterd worden wanneer de VVD met voorstellen komt. Ik zeg dit omdat wij ook nu met een paar voorstellen komen waarvan het jammer is, dat zij blijkbaar net een stap te ver worden gevonden, in een richting waarvan ik overtuigd ben dat die over enige tijd zal moeten worden gevolgd.
Wij hebben een amendement ingediend om het volgend jaar al 180 mln euro extra uit te trekken voor criminaliteitsbestrijding. Wij hebben zojuist al even van gedachten gewisseld over een poging van de PvdA, naar ik begrijp samen met D66, om een alternatieve dekking te vinden. Het eerste probleem is al dat het alternatief maar tot de helft van ons bedrag komt. De prioriteit is dermate groot, dat alleen daarom al onze voorkeur er zeker niet naar kan uitgaan. Ik wacht nog even de reactie van het kabinet af op een ander punt, namelijk dat de dekking er op dit moment wat curieus uitziet. Er worden volgens mij voorschotten genomen op de voorjaarsnota en op nog wat. Er wordt een negatief budget gecreëerd, iets wat ik niet kende, maar zo leren wij steeds weer. Ik maak mij daar zorgen over. Ik hoor het wel van de minister van Justitie.
De VVD is met een uitvoerig betoog over 22 maatregelen tegen de recidive gekomen. Aan de motie die daarnaar verwijst is ondertussen gelukkig steun toegezegd door de PvdA. Wij hebben de motie daarvoor wel iets moeten afzwakken. Wij vonden een strafrechtelijke opvang voor andere categorieën dan verslaafden ook een goed idee, om de jeugdige veelplegers aan te pakken. Ik vertrouw erop dat die steun alsnog wordt gegeven. In die zin hoop ik dat de PvdA na de chantagepoging van de heer Van Heemst als het erop aankomt toch kiest voor het belang van recidivebestrijding.
De heer Van Heemst (PvdA):
U doelt nu op de omzetting van de motie van u en van de heer Van de Camp in een amendement?
De heer Nicolaï (VVD):
Ja, het gaat om de motie over recidive die de fractie van de PvdA niet heeft getekend omdat zij daar nog even over wilde nadenken, maar waarvoor zij na een aanpassing wel steun heeft toegezegd.
De heer Van Heemst (PvdA):
Ik heb zojuist uitgelegd dat die motie voor volgend jaar woorden oplevert. Dat vindt u te mager, dus u heeft de heer Van de Camp links laten staan en u bent die motie met de heer Kamp gaan vertalen in een VVD-amendement. Tja, dan gaan wij nu natuurlijk niet meer praten over een motie die woorden oplevert, maar over amendementen die geld opleveren. Er zijn er nu twee. Er is een verstandig amendement waarin uitgegaan wordt van een fasering; dat moet wel een PvdA-amendement zijn. Een jaar later komen wij wel tot dezelfde uitkomst, zoals in de toelichting op het amendement staat. Daarnaast is er uw amendement, met een dekking met een luchtje. De keuze is dus simpel...
De voorzitter:
Nee, mijnheer Van Heemst, zo doen wij dit niet. Dit wordt een veel te lange interruptie. De vraag is?
De heer Van Heemst (PvdA):
De vraag aan de heer Nicolaï is: bent u het met mij eens dat het lot van uw amendement en het mijne in de handen van het CDA ligt?
De heer Nicolaï (VVD):
Ik denk dat ik mij daar wel enigszins in kan vinden. Dit neemt overigens niet weg dat de motie los staat van die dekking, dus ik vertrouw er nog steeds op dat de PvdA-fractie bij haar woord zal blijven.
Voorzitter. Wij denken dat wij ook wat harder zouden moeten lopen als het gaat om de discussie over privacy en criminaliteitsbestrijding. Ik heb er in eerste termijn ook aandacht voor gevraagd en dit punt is van verschillende kanten ook naar voren gebracht. Wij zouden hierbij graag een volgende stap hebben gezet, namelijk met een commissie om alle deelrapporten en deelterreinen eens samen te nemen en de gaten op te vullen. Maar ik begrijp dat andere fracties die rapporten eerst willen afwachten, dus daar komen wij nog op terug.
De heer Van Heemst (PvdA):
Dit moet ik even corrigeren. In juni was er een motie van de heer Rietkerk en mij waarin privacy en veiligheid anders tegen elkaar werden afgewogen dan uw fractie op dat moment wilde. Wij hebben u toen gevraagd om die motie ook te ondertekenen, maar u zei dat dat niet mocht van de minister, omdat die privacy belangrijker vindt dan veiligheid. Daar hebben wij toen nog een heel debat over gevoerd, eerst in een AO, later plenair en uiteindelijk bent u overstag gegaan en is de motie toch ook met de steun van uw fractie aangenomen. Maar nu moet u niet doen alsof u koploper bent in het debat over dit thema, want soms loopt u ook een beetje achter de feiten aan.
De heer Nicolaï (VVD):
Ik probeer nu even het juiste parlementaire taalgebruik te vinden, want de heer Van Heemst jokt, voorzitter. Ik heb nooit gezegd dat ik daar niet aan mee zou doen omdat de minister daarover iets gesuggereerd zou hebben. Dat kan ik niet gezegd hebben. Maar het is nog erger, er was op dat moment tussen PvdA en CDA afgesproken – dat is meer het niveau van spelletjes waar ik graag buiten zou blijven – dat het maar even tussen die twee partijen geregeld zou moeten worden. Maar ik kan hem nogmaals geruststellen, wij zijn er volstrekt van overtuigd dat er een heleboel moet worden gedaan aan de belemmeringen die de privacy herhaaldelijk blijkt op te werpen bij de criminaliteitsbestrijding. Dat zal de heer Van Heemst heus wel begrepen hebben, en daar sloeg ons voorstel in eerste termijn ook op.
Er is vaak over DNA gesproken. Wij hebben onlangs nog een voorstel gedaan om het mogelijk te maken, ook bij ex-gedetineerden DNA af te nemen. Ik constateer dat het ook in dit geval om een maatregel gaat die voor verschillende fracties veel te ver gaat, maar dat waren ongeveer dezelfde woorden die gebruikt werden toen wij anderhalf jaar geleden het voorstel deden om in ieder geval bij zittende gedetineerden DNA te laten afnemen om de DNA-bank goed te vullen. Dit is intussen door kabinet en Kamer geaccepteerd, dus wij blijven vol goede moed, ook op dit punt.
Hetzelfde geldt voor de criminele burgerinfiltrant, die andere fracties nu in ieder geval niet weer willen invoeren. Wij zijn ervan overtuigd dat het goed en gewenst is, dit middel niet langer uit te sluiten, en dat dit over een aantal jaren ook geaccepteerd zal zijn.
Nog een voorbeeld van een onderwerp buiten het terrein van de veiligheid waarbij wij blijkbaar harder lopen dan een aantal andere fracties: de discussie over de juridisering. Ik heb hiervoor in eerste termijn nogal wat aandacht gevraagd en in deze termijn heb ik mij geconcentreerd op de rol van de rechter. Ik heb er hierbij naar verwezen dat wij in dit verband al eerder de wetgever en het bestuur bij andere gelegenheden aan de orde hebben gesteld. Dit vinden wij ook de juiste volgorde. Vooralsnog merk ik onvoldoende bijval om met een verdergaande stap te kunnen komen.
Het laatste voorbeeld is de identificatieplicht. Ik ben ervan overtuigd dat wij over een niet groot aantal jaren die identificatieplicht in Nederland zullen hebben, in de lijn van het voorstel dat de VVD-fractie een jaar geleden heeft gedaan bij de behandeling van de Justitiebegroting. Dit is ook goed. Ik verwacht dit, omdat de internationale ontwikkelingen die kant uit gaan. Ik verwacht het vooral, omdat onder de bevolking de steun voor die lichte vorm van een algemene identificatieplicht erg groot is. Alle enquêtes komen op minimaal twee derde uit. Na 11 september is dit tot driekwart gestegen. Wat is het nu toch dat de bevolking dit al lang wil, maar dat een aantal woordvoerders van een aantal fracties hier het blijkbaar beter weten dan die burger en zeggen dat het zo gevoelig ligt en dat wij het toch maar niet moeten doen? Dat blijft voor mij als belangrijkste bezwaar hangen, als ik hoor wat mensen beweegt om niet voor die lichte algemene identificatieplicht te zijn. De bezwaren van de minister en van een aantal fracties in de Kamer hebben vooral betrekking op de problemen die ontstaan, als je zonder aanleiding mensen mag lastigvallen en ze dan verplicht zijn om zich te legitimeren en anders strafbaar zijn. Dat is niet wat wij hebben voorgesteld. Op dit punt wil ik een motie indienen, omdat ik eraan hecht dat de Kamer voor de keuze wordt gesteld om wel of niet over te gaan tot die lichte, algemene identificatieplicht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er nu sprake is van een identificatieplicht op slechts een aantal deelterreinen;
van mening dat een meer effectieve en efficiënte bestrijding van criminaliteit bevorderd moet worden;
van mening dat een algemene identificatieplicht hieraan en aan een harmonisatie van de identificatieplicht kan bijdragen;
van mening dat er geen situatie moet ontstaan waarin mensen zonder reden verplicht kunnen worden zich te legitimeren;
verzoekt de regering, een voorstel te doen voor invoering van een algemene identificatieplicht gekoppeld aan bestaande dwangmiddelen van de politie en wat betreft strafbaarheid beperkt tot strafverzwaring in geval van een begaan delict,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30(28000 VI).
De heer Van de Camp (CDA):
Zou nog iets meer gezegd kunnen worden over de zogenaamde lichte vorm van een algemene identificatieplicht? Ik ben laatst geïnterviewd door Bureau Intomart, maar in dat lijstje kwam de lichte vorm van de algemene identificatieplicht niet voor, wel de algehele identificatieplicht die in mijn motie wordt genoemd.
De heer Nicolaï (VVD):
Dat zou aanleiding kunnen zijn om te denken dat als al driekwart voor die zware vorm is, een veel hoger percentage voor de lichte vorm zal zijn. Dat sterkt mij in elk geval in onze opstelling en ons voorstel.
De heer Van de Camp (CDA):
Wij noemen dat een a contrario redenering.
De heer Nicolaï (VVD):
Ja, maar in dit geval is die wel deugdelijk. Ik weet niet precies wat de heer Van de Camp nog precies wil horen. Het aardige van ons voorstel is, dat het de voordelen heeft van het voorstel van de heer Van de Camp en niet de nadelen. Ik kan het niet korter samenvatten. De algehele identificatieplicht die het CDA voorstelt, kent het bezwaar van het zonder reden lastigvallen van mensen. Dat kan een inbreuk zijn. De VVD-fractie vindt dat absoluut een inbreuk. Een tweede bezwaar is de handhaafbaarheid. Als je het verplicht stelt, moet je het ook handhaven. Je moet dus de politie inzetten om te kijken of mensen hun identiteitsbewijs bij zich hebben en dit in het kader van de criminaliteitsbestrijding. Dat lijkt mij juist zonde. Dat is wat de politie niet zou moeten doen. Een derde bezwaar is hier al genoemd, namelijk discriminatie, stigmatisering enz. Mensen kunnen zonder gronden aangesproken worden. De vraag is dan welke gronden worden gehanteerd. In feite heeft ons voorstel al die voordelen, zonder de nadelen van het voorstel van het CDA. Misschien zou de heer Van de Camp daar nog eens over kunnen denken.
De heer Van Oven (PvdA):
Miskent de heer Nicolaï niet dat het enthousiasme voor de identificatieplicht aanzienlijk groter is geworden na 11 september en dat uit het onderzoek van de regering volgt, dat daaromtrent niet veel winst valt te verwachten van de identificatieplicht?
De heer Nicolaï (VVD):
Het kabinet concludeert vooral dat er van een identificatieplicht niet veel winst te verwachten is bij terrorismebestrijding, maar dit was niet onze eerste overweging, zoals ik eerder heb gezegd. Wij hebben dit een jaar geleden voorgesteld denkend aan de kleine criminaliteit. Het is niet meer dan een vooral praktische maatregel om het werk van de politie efficiënter en effectiever te maken. Dat argument raakt dus eigenlijk niet ons voorstel. Wij staren ons ook niet blind op de periode na 11 september. Ik volg de enquêtes met belangstelling. Daarin is al heel lang twee derde en meer van de bevolking voor een identificatieplicht, nota bene de zware, die ik niet wil. Ik zit misschien nog bij de overige eenderde. Na 11 september is het zelfs driekwart geworden.
De heer Van Oven (PvdA):
Vorig jaar hebt u inderdaad om een onderzoek gevraagd naar de manier waarop een identificatieplicht kan bijdragen aan bestrijding van de criminaliteit. Uit het antwoord van de regering blijkt dat zij er nauwelijks iets van verwacht. Dan is het opvallend dat uw conclusie is dat u het toch wil.
De heer Nicolaï (VVD):
U stelde deze vraag gisteren ook, maar ik zal het graag opnieuw uitleggen. Wij vroegen niet om een onderzoek, want dat hadden wij niet nodig. Wij vroegen in onze motie om voorstellen. Dat was de reden waarom de fractie van de PvdA ertegen heeft gestemd, want dit ging haar te ver. Verder heeft het kabinet eigenlijk op iets anders dan ons voorstel gereageerd en vooral uitgesproken dat het niet veel helpt tegen terrorisme, maar dit was niet onze eerste zorg.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik denk dat u het rapport van het kabinet niet goed gelezen hebt, maar ik neem aan dat de regering daarop zal ingaan.
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. Ik was klaar. Mag ik nog een afsluitende zin uitspreken?
De voorzitter:
Van mij wel. Maar of het ook van uw fractiesecretaris mag?
De heer Nicolaï (VVD):
Die is hier niet.
Laat ik positief eindigen. Wij blijven geduldig, vasthoudend en vooral opgewekt met dergelijke voorstellen komen. Op zich is het natuurlijk alleen maar mooi om te zien dat er steeds meer consensus ontstaat over de aanpak van veiligheid. Als al die consensus en ambities na de verkiezingen worden doorgetrokken, kan ook de wel degelijk ambitieuze lijn worden doorgetrokken die dit kabinet heeft ingezet. Dit is heel hard nodig, want wij zijn er met de veiligheid en de criminaliteitsbestrijding nog lang niet.
De heer Kamp (VVD):
Mevrouw de voorzitter. De reactie van de staatssecretaris in eerste termijn, waarvoor ik haar dank, heeft geen nieuw licht geworpen op datgene wat ik in eerste termijn namens de fractie van de VVD naar voren heb gebracht. Wij blijven van mening dat het Vluchtelingenverdrag veranderd moet worden als, volgens de IND, 98% van iedereen die op grond van dit verdrag asiel vraagt in Nederland, geen vluchteling blijkt te zijn in de zin van het verdrag. Wij blijven van mening dat het EU-beleid moet worden zoals wij het hebben voorgesteld, als tussen 80 en 90% van de asielzoekers via het veilige Duitsland of België ons land binnenkomt, maar niet daarnaar toe teruggestuurd kan worden. Wij blijven van mening dat ongedocumenteerd zijn nadelig in plaats van voordelig moet zijn, en dat de ama's teruggestuurd moeten worden. Wij blijven van mening dat wij in ons landenbeleid, ook wel categoriale bescherming genoemd, niet moeten afwijken van de andere EU-landen, omdat wij zo de asielzoekers naar Nederland toe trekken. Nu nog steeds is dit het geval voor de grootste landen van herkomst.
De heer Van de Camp (CDA):
U komt terug op de punten die u dinsdagavond hebt genoemd. Dat is een vlucht naar voren. In De Telegraaf van maandag hebt u uitgesproken dat het asielbeleid van de beide paarse kabinetten is mislukt. Hoe relateert u dit aan datgene wat u in de afgelopen twee minuten hebt gezegd?
De heer Kamp (VVD):
Er is absoluut geen sprake van een vlucht naar voren, laat staan van een vlucht naar achteren of misschien naar opzij. Ik heb in eerste termijn hier een analyse gegeven en heb geluisterd naar de reactie van de staatssecretaris. Hierop wil ik nu reageren.
De heer Van de Camp (CDA):
Wat is dan uw oordeel over het asielbeleid van dit kabinet?
De heer Kamp (VVD):
Deze vraag hoef ik niet meer te beantwoorden, want die heb ik al in eerste termijn beantwoord.
De heer Van de Camp (CDA):
En dat antwoord luidde?
De heer Kamp (VVD):
Wij zijn hier toch niet met een spelletje bezig? U hebt toch naar mij geluisterd? U hebt er zelfs al op alle mogelijke manieren het grootste commentaar op gehad. Ik wil graag serieuze vragen beantwoorden.
De heer Van de Camp (CDA):
In uw eerste termijn heeft u gezegd: deze staatssecretaris is niet vooruit te branden Nu gaat u een aantal voorstellen doen die de komende tien à vijftien jaar gerealiseerd moeten worden. Ik wil gewoon weten hoe uw opmerking dat deze staatssecretaris niet vooruit is te branden, zich verhoudt tot wat u de afgelopen twee minuten heeft gezegd. Dat is een heel nette vraag.
De heer Kamp (VVD):
Maar die vraag heb ik allang beantwoord. In eerste termijn heb ik gezegd hoe wij de situatie beoordelen. Ik heb geluisterd naar hetgeen de staatssecretaris naar voren heeft gebracht en ik wil daar nu graag op reageren. Hoe zich dat alles tot elkaar verhoudt, dan moet u zelf maar bekijken.
De heer Van Oven (PvdA):
De heer Kamp komt nu weer met een bombardement van cijfers...
De heer Kamp (VVD):
Ik heb slechts de percentages 80 en 90 genoemd. U schrik daar kennelijk al van. Verder heb ik nog geen cijfers genoemd.
De heer Van Oven (PvdA):
Misschien mag ik mijn vraag stellen. De heer Kamp heeft hier heel nadrukkelijk het Vluchtelingenverdrag genoemd. Het gaat echter niet alleen om dat verdrag, nog daargelaten dat die 2% geldt voor de beslissing in eerste aanleg. Het gaat natuurlijk ook om het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Voor beide verdragen heeft de VVD-fractie in het regeerakkoord nadrukkelijk getekend. Waarom neemt de heer Kamp nu afstand van dat voor Europa zo ongelofelijk belangrijke mensenrechtenverdrag?
De heer Kamp (VVD):
Waar het om gaat, is het Vluchtelingenverdrag. Ik heb niet voorgesteld om het EVRM te wijzigen, maar om het Vluchtelingenverdrag te wijzigen. Ik heb dat ook beredeneerd. Ik heb gezegd dat al onze asielregels in principe gebaseerd zijn op het Vluchtelingenverdrag. Daarin worden de normen gesteld die vervolgens in de wetgeving worden uitgewerkt. Ik heb gezegd hoe dat in de praktijk verkeerd uitpakt. Het is prachtig als wij een vluchtelingenverdrag hebben voor vluchtelingen, maar als je dan vervolgens in de praktijk constateert dat 98% van degenen die daarop een beroep doen niet vluchteling zijn in de zin van dat verdrag, dan heb je dus een probleem dat opgelost moet worden. Dat is de rode draad geweest in mijn eerste termijn en dat zal die ook zijn in mijn tweede termijn. Het gaat altijd om het oplossen van problemen.
De heer Van Oven (PvdA):
U geeft geen antwoord op mijn vraag. Het EVRM levert ook heel vaak een belemmering op om mensen terug te sturen naar het land van herkomst, zoals u heel goed weet. Een groot percentage van de mensen die hier een titel krijgt, krijgt dat op basis van artikel 3 van dat verdrag. Ook daarvoor heeft de VVD-fractie getekend in het regeerakkoord. Waarom verwijdert u zich van die ondertekening?
De heer Kamp (VVD):
Ik heb niet voorgesteld om het EVRM te veranderen; ik heb voorgesteld om het Vluchtelingenverdrag te moderniseren. Ik heb dat op een zodanige wijze gedaan dat, wanneer dat uitgevoerd wordt, de uitkomst is dat veel meer mensen dichter bij hun huis geholpen kunnen worden en allerlei negatieve neveneffecten niet optreden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Het staat de heer Kamp vrij om te streven naar wijziging van het Vluchtelingenverdrag; hij weet mij op dat punt aan zijn zijde waar het gaat om de langere termijn. Hij heeft evenwel ook gezegd dat alle ama's terugmoeten. Realiseert hij zich dat dit niet kan zonder wijziging van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind? Of wil hij dat verdrag ook opzeggen?
De heer Kamp (VVD):
Als het gaat om de ama's is er sprake van een andere situatie. De staatssecretaris heeft in de Kamer verklaard dat ama's bijna nooit een erkenning krijgen als vluchteling. Het gaat dus niet om kinderen die naar Nederland komen omdat ze op de vlucht zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar om kinderen die naar Nederland komen omdat hun ouders in een arm land die kennelijk wel over geld beschikken, bereid zijn om heel veel geld te betalen om hen via criminele mensensmokkelorganisaties naar Nederland te laten brengen en zo een betere toekomst te kopen. Alleen, dat is een situatie waar Nederland niet voor bedoeld is. Nederland is nooit bedoeld als het opvangcentrum voor alleenstaande kinderen van ouders met geld in arme landen van de wereld. Vandaar dat de VVD heeft gezegd dat dit probleem opgelost moet worden. Het is ook heel goed dat wij dit willen oplossen omdat ik al vaker bij andere gelegenheden – ik zal de cijfers niet noemen, want daar houdt de heer Van Oven niet van – heb uitgelegd en in detail heb aangegeven dat er absoluut geen verhouding meer is tussen wat er aan ama's naar andere landen in Europa gaat en wat er aan ama's naar Nederland gaat. Dan is dit dus een op te lossen probleem. Dan kunt u wel spreken over dit verdrag of dat verdrag, maar u moet wel denken aan een oplossing.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dat laatste kunt u natuurlijk niet met droge ogen zeggen, namelijk dat een oplossing bereikt moet worden ongeacht onze handtekening onder internationale verdragen. U spreekt over een VN-verdrag. Daarover kan iedereen denken wat hij wil. U kunt ook nog zeggen dat u dat graag gewijzigd wil hebben, maar u kunt niet volhouden dat u de oplossing die u voorstelt op het punt van het ama-beleid, een mij zeer aangelegen onderwerp, kunt doorzetten zonder daarbij het VN-verdrag inzake de rechten van het kind in discussie te brengen.
De heer Kamp (VVD):
Dat kan natuurlijk wel. Ik herinner aan het werkbezoek een paar jaar geleden aan Zweden. Daar hebben wij gehoord dat er jaarlijks 100 ama's naar Zweden komen en 300 naar Denemarken. In Nederland kregen wij toen al het tienvoudige daarvan. Landen die hetzelfde verdrag hebben ondertekend gaan hier dus in de praktijk op een andere manier mee om. Dit beleid heeft nadelige effecten voor de Nederlandse samenleving. Dit probleem moet opgelost worden en dus doet de VVD daar voorstellen voor.
De heer Dittrich (D66):
De minister van Buitenlandse Zaken is ook van de VVD. Hij moet namens het kabinet onderhandelen over verdragen. U zegt hiermee eigenlijk dat uw eigen minister zijn werk niet goed doet.
De heer Kamp (VVD):
Dat is weer zo'n vreemde constructie. Ik begrijp die benadering niet. Iedere keer als door ons een probleem aan de orde wordt gesteld, wordt niet gekeken hoe dit opgelost kan worden. Er wordt alleen nagegaan hoe er zoveel mogelijk belemmeringen kunnen worden opgeworpen voor de oplossingen die de VVD voorstelt. Het gevolg is dat er in Nederland een slecht asiel- en vreemdelingenbeleid wordt gevoerd. Dat moet veranderen en wellicht moet u zich ook eens wat anders opstellen.
De heer Dittrich (D66):
De kern van mijn vraag is hoe het kan dat de VVD, die al acht jaar in het kabinet zit en die de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken heeft geleverd, allerlei voorstellen doet waar niets mee gebeurt. Hieruit blijkt de onmacht van het VVD-smaldeel in het kabinet.
De heer Kamp (VVD):
Het is in feite heel simpel. Wij doen een voorstel en dat wordt in het desbetreffende algemeen overleg afgewezen. In de plenaire vergadering dienen wij dan een motie in die vervolgens weer wordt afgewezen door de krappe meerderheid van ChristenUnie, D66, GroenLinks, SP en PvdA.
De argumenten tegen de modernisering van het vluchtelingenverdrag overtuigen de VVD-fractie allerminst. Ik doel hierbij op de argumenten die de staatssecretaris naar voren heeft gebracht. Die en andere tegenargumenten hebben wij ook overwogen toen wij drie jaar geleden ons voorstel ontwikkelden. Wij hebben daartoe met deskundigen gesproken die onder andere die argumenten naar voren hebben gebracht. Wij hebben ze ook gehoord toen wij ons voorstel bespraken met de UNHCR in Genève. Alles afwegende, zijn wij tot de conclusie gekomen dat de argumenten voor modernisering van het verdrag uit 1951 veel sterker zijn dan die ertegen.
Volgens de staatssecretaris zou de VVD-fractie met het ama-beleid hebben ingestemd omdat zij er geen motie tegen heeft ingediend. Het is mij werkelijk een raadsel hoe zij daarbij komt. Ik weet dat de heer Van Oven niet van cijfers houdt, maar ik moet hier toch op reageren. De VVD-fractie heeft tien keer om een drastische aanscherping van het ama-beleid gevraagd. Iedere keer weer is dit beargumenteerd, meestal zelfs zeer uitvoerig. Om precies te zijn was dit in december 1998, in september en november 1999, in januari, mei en oktober 2000, twee keer in februari 2001 en ook nog weer in maart en in juni 2001. In november 1999 heb ik de staatssecretaris geïnterpelleerd. Bij die gelegenheid heb ik een motie ingediend, maar die is verworpen. In februari 2001 heb ik voor de tweede maal een motie over ama's ingediend, die ook werd verworpen. Bij het laatste overleg in juni van dit jaar heb ik namens de VVD-fractie het nieuwe ama-beleid afgewezen en ervoor gepleit, de toestroom van ama's die niet voor een verblijfsvergunning asiel in aanmerking komen, te stoppen door ze allemaal terug te sturen. De kostenbesparing als neveneffect schatte ik toen op 400 à 500 mln gulden op jaarbasis.
Ik vraag mij ook af hoe de staatssecretaris erbij komt dat de VVD-fractie instemt met het beleid indien zij er geen motie tegen indient. Als wij tijdens een algemeen overleg laten weten dat wij het niet met haar eens zijn dan is dat onze opvatting. Wij stemmen daar niet mee in, ook niet als zij met steun van de linkse meerderheid toch doorzet. Om ieder misverstand te vermijden, zeggen wij er bovendien iedere keer bij hoe het volgens ons wel zou moeten. Wij dienen slechts een motie in als wij kans zien dat zij wordt aangenomen of als wij een bijzonder punt willen markeren. Dat laatste was, behalve bij de ama's, bijvoorbeeld het geval bij het door ons voorgestane Europese asielbeleid, bij de ongedocumenteerden en bij de categoriale bescherming oftewel het landenbeleid. De stelling van de staatssecretaris dat de VVD-fractie eerder ingestemd heeft met de punten waarop ik in eerste termijn kritiek heb geleverd, is dan ook geheel en al onjuist.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Ik ben het met de heer Kamp eens dat het niet altijd duidelijk is of er sprake is van expliciete instemming met of expliciete afwijzing van een nota, in dit geval de ama-nota. Het verbaast mij dat de heer Kamp, die gemerkt moet hebben dat de staatssecretaris het idee had dat deze nota gedragen werd door een meerderheid van de Kamer, zich daar naar mijn oprechte waarneming klakkeloos bij heeft neergelegd. Ik heb afgelopen dinsdag het voorbeeld van de Zalmnorm gebruikt. Als er een voor de VVD aangelegen onderwerp is, is de VVD over het algemeen mans genoeg om dat hier ter discussie te stellen. Waarom is dat in dit geval niet gebeurd?
De heer Kamp (VVD):
Dat is absoluut niet waar. Ik begrijp niet waarom de heer Van de Camp dit zegt. Hij zou eens moeten praten met degene die namens zijn fractie bij die debatten is geweest.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik was er toevallig zelf.
De heer Kamp (VVD):
Dan weet hij toch dat wij ons zeer uitgesproken tegen dat beleid hebben gekeerd, dat wij beargumenteerd hebben waarom het niet goed is en dat wij vervolgens aangegeven hebben hoe het anders zou moeten en wat de financiële effecten zouden zijn. Maar ik heb eerder al gezegd dat er niet iedere keer als er een overleg is geweest automatisch een VAO door ons wordt aangevraagd om vervolgens op al die punten ons minderheidsstandpunt te laten vastleggen. Dat heeft geen zin. Wij hebben de lijn getrokken dat wij dat alleen maar doen als wij denken dat er kans is op een meerderheid voor een motie die wij aan de Kamer voorleggen en als wij denken dat het een bijzonder punt is dat gemarkeerd moet worden. Ik heb in de fractie ook gezegd: luister, wij hebben als het om de ama's gaat tien keer ons standpunt gegeven, wij hebben een interpellatie gehad en twee keer een motie ingediend; het is glashelder wat wij willen en wij hoeven nu niet opnieuw een motie in te dienen. Het kan echt voor niemand een misverstand zijn geweest hoe wij daarover dachten.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik ben voor een open en eerlijk debat. Ik heb gehoord hoe de heer Kamp tijdens het algemeen overleg de ama-notitie beoordeelde. Vervolgens zijn wij min of meer, ook omdat onze eigen fractie geen motie heeft ingediend, overgegaan tot de orde van de dag. Het was tot aan dinsdagavond niemand opgevallen dat de VVD-fractie expliciet afstand heeft genomen van het ama-beleid. Ik herhaal dus mijn vraag: waarom is de heer Kamp altijd expliciet in het afwijzen van of instemmen met bepaalde onderdelen van het vreemdelingenbeleid maar op dit punt niet?
De heer Kamp (VVD):
Ik sta werkelijk met stijgende verbazing naar de heer Van de Camp te luisteren. Hoe kan hij dat nu toch zeggen? Het is toch niemand ontgaan dat onze fractie, als het om asielstandpunten gaat, bijzonder duidelijk is geweest. Ik heb echt bij iedere gelegenheid zo duidelijk mogelijk het standpunt van de VVD-fractie weergegeven. Op het punt van de ama's hoef ik maar naar de voorgeschiedenis te verwijzen: tien overleggen, een interpellatie en twee moties. Dan kun je toch echt niet volhouden dat wij niet duidelijk zijn geweest op dat punt?
De heer Van de Camp (CDA):
Ik wacht graag op de versie van de staatssecretaris, maar onze fractie was het in ieder geval niet opgevallen dat de heer Kamp na het algemeen overleg expliciet afstand heeft genomen van deze nota.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Ik houd niet van grote woorden en ik spreek ze ook niet uit tegen de heer Van de Camp; ik kan alleen maar zeggen dat ik werkelijk met stijgende verbazing naar hem heb geluisterd en niet begrijp hoe hij dit kan zeggen.
De heer Dittrich (D66):
Mevrouw de voorzitter. Is de heer Kamp nu niet bezig met een "Dr. Jekyll and Mr. Hyde"-truc? Toen in juni het ama-overleg werd gevoerd, waar hij nu zoveel kritiek op zegt te hebben, heeft hij tegen de staatssecretaris gezegd dat zij zo goed was ingewerkt. Dus er klopt iets niet in zijn verhaal.
De heer Kamp (VVD):
De heer Dittrich rukt voortdurend woorden uit hun verband. Ik heb tijdens dat overleg niet gezegd dat de staatssecretaris zo goed is ingewerkt. Ik heb tijdens een overleg over het grootproject Vreemdelingenwet 2000, waarbij door het ministerie heel wat cijfers aangeleverd waren, gezegd dat de staatssecretaris op dat dossier goed ingewerkt was. Mijn opmerking betrof dus dat dossier en die is gemaakt tijdens een ander overleg. Ook gisteren haalde de heer Dittrich woorden uit hun verband. Hij zei toen dat ik in een interview met De Telegraaf heb gezegd dat mevrouw Kalsbeek helemaal niet is ingewerkt. Dat staat niet in die krant. Daar staat in dat mevrouw Kalsbeek nog niet helemaal is ingewerkt.
De heer Dittrich (D66):
U gaat nu terugdraaien wat er in de krant staat. Dus ik moet nu concluderen dat de journalisten het verkeerd hebben opgeschreven.
De heer Kamp (VVD):
Als in de krant staat "niet helemaal" en u zegt "helemaal niet", dan verdraait u die woorden toch? Ik krabbel helemaal niet terug. Ik lees alleen even voor wat er in De Telegraaf stond. U draait dat om en dat is niet eerlijk. Het debat is al lastig genoeg en het lijkt mij helemaal niet goed om elkaars woorden te verdraaien. U heeft dat twee keer gedaan: één keer met betrekking tot dat artikel in de krant en één keer met betrekking tot hetgeen gezegd zou zijn in een algemeen overleg. Ik vraag u om dat niet te doen.
De heer Dittrich (D66):
Dan wil ik u toch nog een vraag stellen. De Vreemdelingenwet en het groot project Vreemdelingenwet gaan natuurlijk ook over alleenstaande minderjarige asielzoekers. U constateert dat het groot project goed gaat en dat de staatssecretaris is ingewerkt. Een half jaar later zegt u in De Telegraaf "niet helemaal ingewerkt". In de Kamer zegt u dus iets anders dan daarbuiten en nu komt u daarop weer terug.
De heer Kamp (VVD):
Ik heb niet gezegd dat het groot project goed gaat. Ik heb gezegd dat de staatssecretaris zich goed ingewerkt had in het dossier over het groot project. Ook hier geeft u de woorden verkeerd weer. Het lijkt mij niet verstandig om dat te doen, mijnheer Dittrich.
Voorzitter. Deze keer heeft de fractie van de VVD geen motie ingediend, maar een amendement. De dekking is naar mijn mening perfect: 5% verlaging van de asieluitgaven. Het is heel goed om dat ook eens in deze discussie in beeld te brengen. Op de rijksbegroting staat een bedrag van 4,2 mld gulden voor asieluitgaven. Het politieke en maatschappelijke effect van die post is heel groot. Dingen die nu niet worden gedaan, kunnen wel worden gedaan als je niet met deze grote post zit. Als je erin slaagt de asieluitgaven te verminderen, heeft dat dus ook een groot effect. De voorstellen die wij in de loop van deze kabinetsperiode hebben gedaan, zijn goed voor een veelvoud van het bedrag dat wij hier als bezuiniging hebben opgevoerd. Ik meen dat het heel verstandig is om dit te beoordelen op de volgende manier: wie een ander asielbeleid wil, kan dat tot uitdrukking brengen door dit amendement te steunen.
De heer Van de Camp (CDA):
Is de heer Kamp het met mij eens dat de groei naar die 4,2 mld gulden de afgelopen zeven jaar met de instemming van de VVD-fractie tot stand is gekomen?
De heer Kamp (VVD):
Nee, dat ben ik niet met u eens. De bedragen waar het om gaat, breng ik allemaal zelf in beeld. Vragen zoals "hoeveel staat er nu precies rijksbreed op de begroting voor het asielbeleid" breng ik naar voren. Dat doe ik ook in dit begrotingsdebat. Ik ben ook degene die heeft gezegd hoeveel asielzoekers er in procedure zijn aan het begin van deze kabinetsperiode en hoeveel er nu in procedure zijn. Dat is twee keer zoveel. Ik ben degene die naar voren heeft gebracht hoeveel ama's er toen per jaar waren en hoeveel ama's er nu per jaar komen. Ik ben ook degene die nu zegt dat er in de vorige kabinetsperiode gemiddeld 35.000 asielzoekers per jaar kwamen en in deze kabinetsperiode 40.000 per jaar. Dat zijn allemaal feiten die ik van belang vind voor de discussie van vandaag. Die vind ik ook van belang voor de beoordeling van de effectiviteit van het beleid. Daarom breng ik dat naar voren en daarom is de VVD-fractie daar steeds op twee manieren mee omgegaan.
De heer Van de Camp (CDA):
Met alle respect, maar een Kamerlid is geen klokkenluider. U bent hier ingehuurd om het beleid te beoordelen, als coalitiepartner instemming te betuigen of af te wijzen – pardon, dat mag ik niet zeggen. Tabelletjes maken en tabelletjes voorlezen, daar hebben wij andere mensen voor.
Het bedrag is weliswaar ook gegroeid door omstandigheden die Nederland niet helemaal in de hand kan houden, maar het feit dat het bedrag is gegroeid, heeft de VVD-fractie de afgelopen zeven jaar goed gevonden. Ik vind het dan oneerlijk om nu over de rug van de asielzoekers, zonder dat u het beleid hebt omgebogen, het geld af te pakken.
De heer Kamp (VVD):
Wat u hier doet, mijnheer Van de Camp, is wel zeer ongeloofwaardig. Ik zal het tegenover uw eigen fractie zo nog eens even naar voren brengen.
Natuurlijk zijn wij geen klokkenluiders. Wij zijn controleurs van het regeringsbeleid. Wij moeten kijken wat het regeringsbeleid inhoudt en wat het voor effecten heeft gehad. Dan moet je naar de begin- en de eindsituatie kijken en op grond daarvan conclusies trekken. De verongelijkte toon waarop u nu spreekt, is echt helemaal niet op zijn plaats. Uw partij heeft 70 jaar in de regering gezeten. In 1994, toen zij eruit ging, kwamen 52.000 asielzoekers het land binnen. Daarna is er nooit meer een jaar geweest waarin zo ontzettend veel asielzoekers het land zijn binnengekomen. De afgelopen jaren hebben wij inzake het asielbeleid regelmatig goed kunnen optrekken met de woordvoerders van uw fractie. In de regel was dat uw collega Wijn, maar dan komt er weer een nieuwe lijst. De vorige keer kwam de heer De Milliano naar voren. Nu zegt mevrouw Van Oerle – ik citeer: Wijn zegt dat het CDA streng en rechtvaardig is en daar blijft hij dan op hameren, maar dan zeg ik: ja, zeg, schiet op. Einde citaat. Wat is dan de consistentie van de manier waarop u hier bezig bent? Dat is ook niet goed.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Vindt u het goed als ik mij tot de begrotingsbehandeling van Justitie voor 2002 beperk?
De voorzitter:
Dat waardeer ik heel erg.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik vraag u, mijnheer Kamp, wat u eraan gedaan hebt om de cijfers die u dag in dag uit voorleest, bij te buigen en daaraan politieke consequenties te verbinden. Ik geef nu zelf even het antwoord: u hebt daar niets aan gedaan.
De heer Kamp (VVD):
Ik neem aan dat ik zelf daarop een antwoord mag geven.
Wij hebben het volgende gedaan. Wij praten over deze kabinetsperiode. Ik heb de begincijfers vergeleken met de eindcijfers. Wij hebben op twee paarden tegelijk gewed. Sterker nog: wij hebben gewed op ieder paard dat in de buurt kwam, omdat er een ontzettend groot probleem was dat opgelost moest worden.
Het eerste paard waarop wij gewed hebben, is de nieuwe Vreemdelingenwet. Die kent betere regels die het mogelijk maken om de zaak beter in de hand te krijgen. Daarnaast heb je de uitvoering van de regels. Je kunt niet volstaan met de wet, het gaat ook om de uitvoering. Juist op het punt van de uitvoering hebben wij bij tientallen gelegenheden aangegeven wat de mogelijkheden zijn om de uitvoering aan te scherpen. Dat is het tweede paard. Wij hebben voorstellen voor de uitvoering gedaan. Daar zijn wij ook nu mee bezig.
Nu kijken wij wat de resultaten zijn van het beleid van de afgelopen vier jaar, maar wij kijken ook naar degenen die daar verantwoordelijk voor zijn. Dat is in de eerste plaats de bewindspersoon die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt als eerstverantwoordelijke namens het kabinet. In de tweede plaats zijn dat de fracties in de Kamer die gereageerd hebben op de voorstellen van de VVD-fractie. Als je die voorstellen keer op keer afwijst, draag je dus een bijzondere verantwoordelijkheid voor het eindresultaat.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb een eenvoudige, technische vraag over het amendement. Het is een amendement en geen motie. Het gaat om een verlaging van 5% van de asieluitgaven. In de toelichting staat dat deze verlaging mogelijk wordt door aanscherping van de uitvoering van het asielbeleid. Doelt de heer Kamp daarmee op al die voorstellen die hij opgesomd heeft en die verworpen zijn? In dat geval mist het amendement zijn dekking.
De heer Kamp (VVD):
Het is een mooi, compleet amendement. Het bevat namelijk een bestemming en een dekking. Wij hebben net een amendement gezien van de heer Van Heemst waarin alleen een dekking stond. Het is het meest wonderlijke amendement dat ik ooit heb gezien in deze Kamer.
De heer Van Heemst (PvdA):
Dat is een leesfout van de VVD-fractie. Het amendement geeft aan waar het geld vandaan komt...
De heer Kamp (VVD):
...maar niet waar het naartoe gaat...
De heer Van Heemst (PvdA):
...en ook waar het voor bestemd is. Neemt u dat nou maar van mij aan. Ik heb het net aan de heer Nicolaï uitgelegd.
De heer Kamp (VVD):
Daar bent u niet in geslaagd.
De heer Van Heemst (PvdA):
U was zo bezig dit betoog voor te bereiden dat u dat over het hoofd heeft gezien.
De heer Kamp (VVD):
Daar is geen sprake van. Het is niet waar wat u zegt, mijnheer Van Heemst. U hebt in de toelichting gezegd waaraan u het wilt uitgeven, maar u hebt vergeten dat in het amendement te doen. Dat is heel jammer. Ik voorspel u wat er zal gebeuren: er komt straks een aangepast amendement-Van Heemst waarin alsnog die uitgaven opgenomen worden.
De heer Van Heemst (PvdA):
Ik wil dan even de punten uit het amendement nalopen, want anders gaat dit een eigen leven leiden.
De voorzitter:
De heer Rouvoet vervolgt zijn interruptie.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik hoop dat de heer Kamp begint aan zijn antwoord op mijn vraag over de aanscherping van de uitvoering van het asielbeleid. Zoekt hij de dekking in de door hem ingediende maar verworpen voorstellen? Ik ben benieuwd naar de materiële dekking van zijn amendement.
De heer Kamp (VVD):
Het is nu begin november van het jaar 2001. De begroting loopt vanaf 1 januari 2002. Alle voorstellen kunnen nu alsnog werkelijkheid worden. Daartoe kunt u besluiten. Het kan op ieder moment. Het gaat om besluiten die de uitvoering van het beleid betreffen. Als wij die verstandige besluiten nemen, komt er geld vrij dat dan op een andere manier kan worden uitgegeven.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb het dus goed dat u met de aanscherping van het asielbeleid doelt op de inmiddels door de Kamer verworpen voorstellen van de afgelopen periode?
De heer Kamp (VVD):
Dat is zeker het geval.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dan is het amendement dus zonder dekking.
De heer Kamp (VVD):
Nee, het amendement is absoluut niet zonder dekking. In het amendement wordt aangegeven hoe je aan dat bedrag kunt komen, namelijk door de uitgaven voor het asielbeleid te verlagen en de daarbij behorende besluiten te nemen. Vervolgens geeft het amendement aan waaraan je het geld kunt uitgeven.
De heer Dittrich (D66):
Gisteravond heeft de staatssecretaris gezegd dat het Vluchtelingenverdrag door alle landen in de wereld wordt herbevestigd. De heer Kamp wil het Vluchtelingenverdrag aanpassen. Hij kan dan toch niet met droge ogen beweren dat het alleen om uitvoeringsvoorstellen gaat? Hij is dan bezig met iets heel ingrijpends wat geen enkel ander land in de wereld doet, maar hij wel.
De heer Kamp (VVD):
De mededeling van de staatssecretaris dat het verdrag herbevestigd zal worden, is al bijzonder vreemd. Wij hebben begin van dit jaar een overleg gehad met de staatssecretaris en de Hoge Commissaris van de UNHCR. Wij hebben toen gezegd dat de Kamer betrokken wilde worden bij de global consultations die aan het eind van dit jaar zouden plaatsvinden. Wij willen graag uitvoering geven aan de motie-Rouvoet, die ook door u is ondertekend en die hetzelfde inhoudt als ik net heb gezegd. Dat idee had bij die global consultations naar voren moeten worden gebracht. Het was de bedoeling dat de staatssecretaris met haar voorgenomen inbreng bij de Kamer zou komen waarna wij er over zouden kunnen praten en er invloed op zouden kunnen uitoefenen. Vervolgens zou de staatssecretaris op pad gaan om te proberen het verdrag te moderniseren. Waarom dat nodig is, heb ik al toegelicht. Het is goed dat wij proberen om de staatssecretaris alsnog op het rechte spoor te krijgen.
De heer Dittrich (D66):
Alle landen die het verdrag willen herbevestigen, zien het verkeerd?
De heer Kamp (VVD):
Dat moet ik nog afwachten. Ik heb de overtuiging dat de problemen die wij in Nederland met het asielbeleid ervaren, ook worden ervaren in andere EU-landen. Veel landen hebben dus belang bij een gemoderniseerd Vluchtelingenverdrag. De mensen in het gebied zelf zijn afhankelijk van de UNHCR met een jaarbudget van 2 mld gulden, terwijl alleen Nederland al 4 mld gulden aan de eigen bureaucratie uitgeeft. Die mensen hebben het meeste belang bij een verandering.
De heer Dittrich (D66):
De landen waarop ik doel, zeggen dat ze zonder het Vluchtelingenverdrag nog verder van huis zijn. Dat heeft de staatssecretaris gisteravond omstandig naar voren gebracht. U gaat daar helemaal aan voorbij!
De heer Kamp (VVD):
Ik heb al gezegd dat de argumenten van de staatssecretaris door ons niet worden gedeeld.
De heer Dittrich (D66):
Maar dan moet u wel de gronden aangeven.
De heer Kamp (VVD):
Wij hebben alle argumenten gewogen en zijn tot de conclusie gekomen dat het anders moet. Tijdens diverse overleggen in de Kamer hebben wij dat naar voren gebracht. Het lijkt mij dat ik in mijn tweede termijn niet al die argumenten weer hoef te noemen, maar als de voorzitter mij dat toestaat, wil ik dat graag doen.
De voorzitter:
Dat lijkt mij niet nodig.
De heer Van Heemst (PvdA):
De heer Kamp staat bekend als iemand die goed kan rekenen in aantallen vluchtelingen. Misschien dat hij nu even met mij wil meerekenen in euro's. In mijn amendement worden in onderdeel I de uitgaven voor rechtshandhaving verhoogd met 10 mln euro, terwijl onderdeel II ziet op een verhoging ten behoeve van de rechtspleging met 5 mln euro. In onderdeel III wordt het bedrag voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties verhoogd met 25 mln euro. Dat is samen 40 mln euro ten behoeve van een intensivering van de bestrijding van criminaliteit. De helft van dat bedrag komt uit een verhoging van de ontvangsten uit boeten en transacties onder uw en mijn motto dat het goed is om intensief te handhaven. De andere helft wordt verkregen door een overheveling van 20 mln euro uit de eindejaarsmarge. Volgens mij loopt de som rond.
De heer Kamp (VVD):
Ik begrijp dat de heer Van Heemst tot de conclusie is gekomen dat zowel uitgaven als dekking in het amendement zijn verwoord. Ik zal er nog eens naar kijken en hoop dat ik dezelfde conclusie zal kunnen trekken. Ik wil hiermee mijn betoog afronden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Sluit de heer Kamp zijn tirade niet af met een motie?
De heer Kamp (VVD):
Waar hebt u het over?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Herziening van het Vluchtelingenverdrag en het terugzenden van alle ama's. Begrijp ik het goed dat die moties er niet komen?
De heer Kamp (VVD):
Wij zullen op deze punten geen moties indienen. Als wij denken dat een motie kan worden aangenomen of als wij denken dat er een punt moet worden gemarkeerd, komen wij ermee. Uit de reacties van andere fracties heb ik niet de indruk gekregen dat er nieuwe bewegingen zijn als het gaat om eerder door ons ingediende maar verworpen moties. Wij dienen dus geen moties in, want de duidelijkheid is er allang. Als GroenLinks nu voor onze moties wil stemmen, zal ik ze graag alsnog indienen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dit kunnen wij pas beoordelen als die moties er liggen. Ik trek de conclusie dat de heer Kamp geen behoefte heeft om een punt te markeren, een van de redenen die hij aangeeft om een motie in te dienen, en ook niet op zoek is naar meerderheden in dit parlement. Ik trek daarom de conclusie dat die hele oefening van de afgelopen dagen niet meer is geweest dan een oefening in electorale retoriek.
De heer Kamp (VVD):
Een punt markeren, doe je maar een keer. Als je het goed markeert, hoef je dat geen tweede keer te doen. Als je op een rots in de branding een vlaggetje zet, blijft dit staan en hoeft dit niet steeds te worden herhaald. Verder hebben wij niets anders gedaan dan zoeken naar meerderheden. Ik heb al gezegd hoeveel overleggen er zijn geweest in de afgelopen drieëneenhalf jaar. Wij hebben tijdens ieder overleg de problemen naar voren gebracht, de oplossingen aangegeven en daarvoor meerderheden gezocht. Wij hebben dit bij iedere gelegenheid gedaan en wij willen dit ook graag vandaag doen. Ik heb de indruk dat het hier niet zozeer gaat om de problemen en de mogelijkheden om die problemen op te lossen, maar om andere dingen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als je op zoek bent naar oplossingen, leg je de Kamer een uitspraak voor. Dit lijkt mij logisch. De heer Kamp komt alleen met een ongedekt amendement en meer niet. Zijn betoog van de afgelopen dagen was al niet veel, maar nu dooft het ook nog eens als een kaarsvlam.
De heer Kamp (VVD):
Die kwalificatie is voor rekening van mevrouw Halsema. Wij hebben de problemen daar neergelegd waar zij aan de orde zijn. Wij hebben daarbij ook oplossingen aangegeven. Op alle punten en momenten dat het zinvol was, hebben wij moties ingediend. Mevrouw Halsema heeft zich daarover kunnen uitspraken. Als zij andere uitspraken wil doen, hoor ik dit graag.
De heer Van de Camp (CDA):
Waar blijft nu de politieke geloofwaardigheid van Henk Kamp? Hij constateert op een aantal essentiële punten dat het beleid van dit kabinet in asielzaken niet deugt. Hij weet dat mijn fractie het op een aantal punten met hem eens is. Vervolgens dient hij geen motie in.
De heer Kamp (VVD):
Op welke motie doelt de heer Van de Camp?
De heer Van de Camp (CDA):
Een motie waarin de heer Kamp neerlegt wat hij de afgelopen 48 uur binnen en buiten deze Kamer over het beleid van de staatssecretaris heeft gezegd.
De heer Kamp (VVD):
De heer Van de Camp bedoelt een motie van afkeuring of een motie van wantrouwen?
De heer Van de Camp (CDA):
Zo ver hoeft de heer Kamp niet te gaan, maar helemaal niets doen, maakt hem volstrekt ongeloofwaardig. Hij kan toch niet zulke bergen kritiek uiten en vervolgens weer zijn plaats innemen?
De heer Kamp (VVD):
Voorlopig sta ik nog hier. Het is heel simpel. Wij hebben gezocht naar de oorzaak van de asielproblematiek. Die oorzaak ligt voor een deel bij de staatssecretaris die aan de knoppen kan draaien, maar niet gedaan heeft wat wij nodig vinden. Verder ligt die oorzaak ook voor een deel in de verhoudingen in de Kamer. De staatssecretaris kan dingen naar voren brengen, bijvoorbeeld over Angola, maar als de Kamer dan keer op keer zegt vast te houden aan het onverstandige beleid, wordt de verbetering niet doorgevoerd. De staatssecretaris kan op een gegeven moment zeggen dat zij het nodig vindt dat er leeftijdsfoto's van ama's worden gemaakt, maar dit gaat niet door als een Kamermeerderheid dit afwijst. Dit is dus een gedeelde verantwoordelijkheid: van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon én van de Kamer. Je kunt je dan afvragen of het vervangen van een staatssecretaris een bijdrage zou leveren aan de oplossing van het asielprobleem. Ik stel vast dat het vervangen van staatssecretaris Cohen door staatssecretaris Kalsbeek niet tot een wijziging heeft geleid. Als er nu weer een staatssecretaris zou worden vervangen, terwijl de verhoudingen in de Kamer hetzelfde blijven, brengen wij dan de oplossing van het asielprobleem ook niet dichterbij. Om het asielprobleem op te lossen, moet het goed onder ogen worden gezien. Wij proberen dit iedere keer naar voren te brengen. Verder moet goed onder ogen worden gezien welke oplossingen er zijn. Vervolgens kunnen wij de fracties hier in de Kamer op hun verantwoordelijkheid aanspreken en proberen samen een meerderheid te krijgen. Ik kies voor die lijn en die is uiteindelijk ook het meest productief. Bovendien staat hier niet mijn geloofwaardigheid als individu ter discussie. Ik voer het woord namens de VVD-fractie aan het einde van een periode van drieëneenhalf jaar waarin wij alles uit de kast hebben gehaald om op iedere mogelijke manier een bijdrage te leveren aan de oplossing van het asielprobleem.
De heer Van de Camp (CDA):
Is Henk Kamp het met mij eens dat het moeilijk te begrijpen is dat een fractie die zoveel kritiek heeft op in dit geval deze staatssecretaris die volgens hem niet goed aan de knoppen draait, daarmee uiteindelijk niets doet in dit huis?
De heer Kamp (VVD):
Nee, ik zie dat echt heel anders. Het wegsturen van de staatssecretaris is hier kennelijk het grote gespreksonderwerp, maar volgens ons is dat niet de oplossing voor het probleem. Wij zijn alleen maar geïnteresseerd in oplossingen voor problemen. Het gaat ons niet om de komst of het vertrek van een staatssecretaris, wij willen in de Kamer meerderheden vinden en voldoende inzet van het kabinet om die problemen op te lossen. Wij concentreren ons op de problemen en de oplossingen en doen aan dit spel niet mee.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. De redenering van de heer Kamp klopt toch helemaal niet? Hij beweert omstandig dat hij al zijn kritiek van de laatste dagen niet wil omzetten in een motie omdat hij weet dat hij daarvoor geen meerderheid kan krijgen. Maar hoe is het dan mogelijk dat dezelfde fractie bij monde van de heer Nicolaï nog geen half uur geleden een motie indiende over de algemene identificatieplicht met de redenering dat de VVD-fractie, wetend dat er geen meerderheid voor is, toch de eigen positie wil markeren? Dat klopt toch van geen kanten? Waar is de geloofwaardigheid van de VVD-fractie?
De heer Kamp (VVD):
Ik ben blij dat u me de gelegenheid geeft om u uit te leggen wat u de eerste keer niet goed heeft begrepen. Het gaat er niet om dat wij denken dat er geen meerderheid te krijgen zal zijn voor een motie van afkeuring. Het gaat ons erom, meerderheden te vinden om problemen op te lossen. Het wegsturen van een staatssecretaris lost het probleem niet op. De asielproblemen moeten worden opgelost. Als de krachtsverhoudingen in de Kamer, waardoor alle tot nu toe door ons aangedragen oplossingen werden afgewezen, hetzelfde blijven, dan is ook het wegsturen van een staatssecretaris onvoldoende. Wij concentreren ons dus op het wijzigen van de krachtsverhoudingen in de Kamer. Dat kan door de problemen helder te schetsen en anderen te overtuigen en daarmee zijn wij ook nu bezig.
De heer Dittrich (D66):
Hoe komt het dan dat de heer Nicolaï namens de VVD-fractie een motie indient en daarbij zegt dat hij dit doet om de positie van de VVD-fractie te markeren, terwijl u zegt dat u geen moties voor de verandering van het asielbeleid indient omdat u weet dat u daarvoor geen meerderheid krijgt? Dat klopt toch niet? Kunt u eens antwoorden op die vraag?
De heer Kamp (VVD):
Wij hebben voorstellen gedaan om het asielbeleid te wijzigen. Daarvoor bestaat het overleg met de verantwoordelijke bewindspersonen, meestal naar aanleiding van een nota of een brief. Daarin bespreken wij de problemen en de mogelijke oplossingen. In zo'n overleg blijkt of er wel of geen meerderheid is te vinden. Als er geen meerderheid is voor een oplossing die wij voorstaan, dan denken wij de ene keer dat wij misschien toch wat met een Kameruitspraak kunnen bereiken en dienen wij een motie in, de andere keer denken wij dat het goed is om ons standpunt te markeren en dienen wij een motie in, maar weer een andere keer laten wij het bij het naar voren brengen van onze mening en proberen wij anderen te overtuigen. Als de meerderheid er echter anders over denkt, dan kunnen wij niets anders dan het een volgende keer weer proberen.
De heer Dittrich (D66):
De conclusie kan alleen maar zijn dat u een motie over de algemene identificatieplicht belangrijker vindt dan een motie over een, in uw visie, goed asielbeleid.
De heer Kamp (VVD):
Als u daar prijs op stelt, dan kan ik u laten zien hoeveel moties over het asielbeleid wij in de afgelopen jaren hebben ingediend. Dat gaat echt om tientallen moties. Er zijn dus vele gelegenheden geweest om de door ons aangedragen oplossingen werkelijkheid te laten worden.
De heer Dittrich (D66):
Het gaat wel om dit begrotingsdebat!
De heer Kamp (VVD):
U heeft al die moties afgewezen. En als ik u met de gevolgen daarvan confronteer, dan wendt u de aandacht af door te doen alsof het om een discussie over poppetjes gaat. Maar dit is geen discussie over poppetjes. Het gaat niet om mevrouw Kalsbeek, het gaat niet om mij, het gaat om het asielprobleem. Er zitten 85.000 mensen in de opvang, in 450 locaties in het hele land, er staat 4,2 mld gulden op de rijksbegroting en dat is drie keer zoveel als vier jaar geleden. Dat zijn de problemen die wij moeten oplossen en dat doe je niet met afleidingsmanoeuvres.
De heer Van Oven (PvdA):
Voorzitter. Mijn vraag gaat over de dekking. De heer Kamp zegt dat er 5% van de asielbegroting af moet, zonder dat hij aangeeft waarop er precies moet worden bezuinigd. Tegelijk geeft hij toe dat de voorstellen van de VVD in de afgelopen jaren niet zijn geaccepteerd, dus hij kan er ook niet van uitgaan, dat het beleid wordt veranderd. De dekking ontbreekt dus. Hij weet trouwens zelf ook dat voor verdragswijzigingen vijf tot tien jaar nodig zijn, maar wij hebben het nu over 2002. Met andere woorden: is zijn amendement niet een verkapte motie van afkeuring en is hij gewoon niet mans genoeg om die als zodanig in te leveren?
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Het gaat zeker niet alleen om verdragswijziging. Er is geen enkel verdrag dat ons verplicht om drie jaar lang een ander beleid met betrekking tot Angola te voeren dan de andere landen doen. Er is geen enkel verdrag dat stelt dat wij nu nog steeds geen enkele afgewezen Angolees terug kunnen sturen. Wij kunnen er direct mee ophouden en als wij dat doen, heeft dat effect omdat wij er op het moment 400 per maand krijgen.
In Frankrijk krijgt een asielzoeker geen rechtshulp; dat gebeurt daar alleen onder bijzondere omstandigheden. Wij geven iedereen vanaf het begin tot het einde rechtshulp. Wat mijn fractie heeft voorgesteld, is om die rechtshulp te beperken tot de beroepsfase en tot één beroepsfase. Dat levert onmiddellijk geld op.
Voorts is er de benadering van de ongedocumenteerden. Laat je ongedocumenteerd voordelig of nadelig zijn? Ook hier kan onmiddellijk effect worden bereikt. Wat wij in de afgelopen jaren hebben gedaan, is aangeven hoe men snel effecten kan bereiken bij de uitvoering van het asielbeleid, met als gevolg dat het probleem dichter bij een oplossing wordt gebracht.
Voorzitter. Wat wij hebben gedaan, moet nu ook in beeld komen. Het is wel degelijk zo dat wij nu een begroting gaan vaststellen, waarin 4,2 mld gulden voor het asielbeleid is opgenomen. 4,2 mld gulden! Men zou eens moeten nagaan wat er daardoor allemaal níet kan worden gedaan. Het is belangrijk om je dit te realiseren. Wij geven nu aan wat, als wij 5% van dit begrotingsbedrag afhalen, de mogelijkheden zijn om tot uitgaven te komen. Zo ligt het.
De heer Van Oven (PvdA):
Maar waar moet het dan van af? Moeten mensen minder voedsel krijgen of minder kleding als ze hier aankomen?
De heer Kamp (VVD):
Als wij met betrekking tot Angola geen afwijkend beleid hadden gevoerd, waren er minder Angolezen naar Nederland gekomen. Ik heb al gezegd dat 50% van alle Angolese asielzoekers naar Nederland gaat. Dan waren er minder naar Nederland gekomen en zouden er minder opvang- en aanverwante kosten zijn geweest. Dat levert geld op. Beperken wij de rechtshulp tot één beroepsfase, dan levert ook dat geld op. Daar kan men uitgaven tegenover zetten.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Kamp heeft vier of vijf keer gezegd dat de reden waarom hij de staatssecretaris niet naar huis wil sturen, is dat dit geen bijdrage levert aan het oplossen van het probleem. Dit brengt mij tot een staatsrechtelijke vraag. Onderschrijft de heer Kamp de in dit huis gebruikelijke regel dat vertrouwen er is tot het tegendeel blijkt?
De heer Kamp (VVD):
U bedoelt de vertrouwensvraag in staatsrechtelijke zin en wat ons betreft is die niet aan de orde. Wij hebben in deze kabinetsperiode geen moment gedacht dat het vervangen van de verantwoordelijke staatssecretaris een oplossing van het probleem zou kunnen zijn. Ik heb al gezegd dat de opstelling van de fracties die ik heb genoemd, van uw fractie tot aan GroenLinks, zodanig is dat er in de praktijk toch geen wijzigingen optreden. Wij zijn gericht op oplossingen en niet op discussies over poppetjes. Onze lijn is steeds geweest: wij gaan de problemen analyseren, oplossingen voorstellen en trachten om fracties te overtuigen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit is het spreken in termen van "linkse meerderheid".
De heer Kamp (VVD):
Maar dat is wel een realiteit. Daar ben ik wél drieënhalf jaar tegenop gelopen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Kamp weet wellicht dat, vanuit Borculo bezien, de rest van Nederland zo ongeveer ten westen is. Echter, hier vandaan ligt Veenendaal toch echt in het oosten. Alles is relatief. Naarmate de heer Kamp meer in een bepaalde richting opschuift, verandert voor hem de rest van positie zonder dat die rest zelf inhoudelijk verandert.
Mijn vraag was een staatsrechtelijke. Mag ik uit het antwoord afleiden dat de heer Kamp bevestigend heeft geantwoord op de vraag die hij dinsdagavond niet heeft willen beantwoorden, namelijk of hij vertrouwen heeft in deze staatssecretaris of niet?
De heer Kamp (VVD):
Ik heb u al gezegd dat wat ons betreft deze staatsrechtelijke vraag niet aan de orde is. Geen moment hebben wij gedacht dat het opwerpen van die vraag en het trachten weg te sturen van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon zouden bijdragen aan een oplossing. De fractie van de VVD is gefixeerd op de problemen en op de oplossingen. Daar gaat het om. Daar zijn wij voor ingehuurd. Dat is de taak van ons hier, in dit parlement.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Zo kan het volgens mij niet. De heer Kamp kan nu niet zeggen dat die vraag niet aan de orde is. Ik stel die vraag nu aan de orde en zij is dinsdag aan de orde gesteld. Dinsdag heeft de heer Kamp die vraag niet willen beantwoorden; hij heeft haar omzeild. De vraag komt nu opnieuw naar voren en de heer Kamp zegt dat zijn fractie deze staatsrechtelijke vraag nooit aan de orde heeft willen stellen. Hij legt opnieuw een koppeling met het oplossen van problemen. Niettemin vraag ik hem klip en klaar of hij, na alles wat in deze dagen is gewisseld, in deze staatssecretaris vertrouwen heeft waar het gaat om het oplossen van de problemen die zich met betrekking tot het asielbeleid voordoen.
De heer Kamp (VVD):
Ik heb deze vraag ook al in eerste termijn een aantal voorgelegd gekregen, de ene keer in nette bewoordingen zoals het u het nu doet, de andere keer vergezeld van scheldwoorden, door de heer Van Heemst. Ik heb toen en ook nu steeds hetzelfde antwoord gegeven. Nogmaals, wat ons betreft is die vraag helemaal niet aan de orde. En als die vraag niet aan de orde is, is de situatie gewoon zoals ze is.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
U verwacht het misschien niet, maar dan is het antwoord helder.
De heer Van Heemst (PvdA):
Als de heer Kamp echt vindt dat een zaak zo gewichtig is, dat hij het vertrouwen in een staatssecretaris, het beleid van die staatssecretaris en het kabinet zou opzeggen, dan gebeurt er wat hij wil. Een onderwerp dat in zijn ogen zo gewichtig is, dat het tot zo'n consequentie zou kunnen leiden betekent dat kiezers zich daarover uitspreken. Dat is de kern van politieke democratie. Wat mij verbaast in de opstelling van de heer Kamp is dat hij stelt dat het niets oplost, omdat hij dan een nieuwe staatssecretaris ziet verschijnen die gewoon weer verder gaat. Hij is politicus en geen asielboekhouder. Als politicus hoort hij de vraag onder ogen te zien die hem eergisteren is gesteld en vanavond wordt gesteld. Wat is nu de uiterste consequentie die hij trekt uit zijn buitengewoon kritische betoog? Hem daarop te bevragen is onze plicht en wij hebben recht op een duidelijk antwoord.
De heer Kamp (VVD):
Ik ben inderdaad geen asielboekhouder. Het zou goed voor het land zijn als wij wat meer asielboekhouders hadden. De vraag die de heer Van Heemst stelt heb ik al beantwoord als het gaat om de eerst verantwoordelijke bewindspersoon. Wij zien het vertrek van die eerst verantwoordelijke bewindspersoon niet als een oplossing van het probleem. Hij spreekt nu over verkiezingen, nadat het hele kabinet weg is. Het gaat in dit huis niet alleen over asielbeleid, maar over allerlei onderwerpen. Deze maanden zijn alle begrotingen aan de orde. Bij de algemene politieke beschouwingen is het geheel beoordeeld door de fractievoorzitters. Toen is aangegeven waar men tevreden over was en waarover niet. Dat is ook namens onze fractie gebeurd. Er is gezegd dat wij niet tevreden waren over het onderwerp asiel. Ik werk dat nu verder uit.
De heer Van Heemst (PvdA):
Het gaat er niet om dat een fractie hier zegt niet tevreden te zijn over het onderwerp asiel. Het gaat om een fractie die eergisteren een frontale aanval heeft ingezet op het asielbeleid, waarvoor zij zelf acht jaar mede verantwoordelijkheid heeft gedragen. Die fractie trok de conclusie, dat het beleid waarvoor zij mede verantwoordelijkheid heeft gedragen een complete mislukking is. Dat is toch wat anders dan een kritische toon aanslaan over een aantal dingen die de heer Kamp misschien anders had gewild?
De heer Kamp (VVD):
Het is echt te gek voor woorden om te stellen dat wij gisteren of eergisteren een frontale aanval op het asielbeleid zouden zijn begonnen. Wij zijn al 3,5 jaar in de contramine als het over het asielbeleid gaat. Wij hebben twee dingen tegelijk gedaan. Wij zijn constructief geweest over de nieuwe Vreemdelingenwet en wij zijn constructief geweest over het analyseren van problemen en het aanreiken van oplossingen. Wij zijn al vier jaar en langer heel ongerust over wat er gebeurt op het beleidsveld asiel. Wij vinden het absoluut noodzakelijk dat bij iedere gelegenheid die zich daarvoor leent daarover wordt gesproken, niet in de zin van het wegsturen van staatssecretarissen maar in de zin van het oplossen van het probleem.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Eén ding begrijp ik niet. Als de vertrouwenskwestie niet aan de orde is, waarom kunt u het vertrouwen dan niet uitspreken? Ik verzoek u toch nog eens uw vertrouwen uit te spreken, als de vertrouwenskwestie toch niet aan de orde is.
De heer Kamp (VVD):
Het is nu de achtste of de negende keer dat ik daarop op dezelfde manier zal antwoorden. Het is absoluut niet aan de orde dat wij een staatsrechtelijke vraag die niet speelt gaan beantwoorden. Je gaat een vraag beantwoorden als die aan de orde is. De vraag in staatsrechtelijke zin of er vertrouwen bestaat in de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is niet aan de orde, omdat wij haar niet aan de orde willen stellen. Wij denken dat het wegzenden van de staatssecretaris niet bijdraagt aan het oplossen van het probleem. Dat is mijn antwoord.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U laat de staatssecretaris dus bungelen. Dat is de conclusie.
De heer Kamp (VVD):
Nee, de conclusie is zoals ik haar net heb verwoord.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer De Wit.
De heer De Wit (SP):
Kunnen wij even op de minister wachten, voorzitter? Wij zijn toch al een tijd bezig.
De voorzitter:
Dan schors ik de vergadering. De minister had wel even tegen mij kunnen zeggen dat hij even wegging.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw de voorzitter. Ik heb eigenlijk geen spreektijd meer, dus ik zal mij beperken tot twee onderwerpen.
Ik handhaaf het amendement inzake de gefinancierde rechtshulp dat ik samen met mevrouw Halsema heb ingediend. De ontwikkelingen op dit punt baren ons buitengewoon grote zorgen, want wij zien dat het bedrag van ƒ 210 waarvan nu steeds sprake is, een voorwaarde is voor het beter functioneren van de gefinancierde rechtshulp. Als deze maatregel niet doorgaat, is er een groot risico van verdere leegloop en dus van minder kwaliteit en minder kansen van mensen met een laag inkomen op gefinancierde rechtshulp. Wij vinden het ook een verkeerde ontwikkeling om een verdere verhoging van dit bedrag te koppelen aan tariefdifferentiatie.
Het tweede punt, de verschillende voorstellen om de strafmaat te verhogen. In dit kader heb ik de motivering van vonnissen aan de orde gesteld en ik dien hierover een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in strafvonnissen niet altijd helder wordt gemotiveerd, hoe de rechter tot de opgelegde straf of maatregel is gekomen;
van mening dat een zorgvuldige motivering van de straf of de maatregel kan bijdragen aan het inzicht, met welke specifieke factoren en bijzondere omstandigheden de rechter rekening heeft gehouden, hetgeen tevens kan meewerken aan de acceptatie ervan in de samenleving;
verzoekt de regering, criteria te ontwikkelen waaraan de motivering van de straf of de maatregel moet voldoen en de Kamer daarover vervolgens te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31(28000 VI).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ter afronding van het debat van zojuist, als er al een innige relatie tussen de drie coalitiepartijen is geweest, dan stel ik in ieder geval vast dat deze verhouding onder invloed van de naderende verkiezingen duurzaam is ontwricht, zodat het risico van echtscheiding nog voor de verkiezingen groot is.
De heer Dittrich (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank allereerst de bewindspersonen van harte voor hun antwoorden. Ik heb aandacht besteed aan een aantal punten uit het veiligheidsplan van D66. Wij vinden het goed dat de regering slachtoffers van gewelds- of zedendelicten nu gratis rechtshulp wil bieden. Hiermee is voor een deel uitvoering gegeven aan de motie van D66 op dit punt van verleden jaar. Wij zouden de kring van degenen die hiervan gebruik kunnen maken, wel willen verruimen tot bijvoorbeeld de ouders van een vermoord kind. En valt aantoonbaar psychisch letsel ook onder de letselvergoeding?
Het antwoord van de regering over het beter begeleiden van detentierecidivisten in de samenleving vond mijn fractie niet overtuigend. Daarom dien ik hierover een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een harde kern van detentierecidivisten verantwoordelijk is voor het plegen van enorm veel misdrijven;
overwegende dat goed toezicht op dit type delinquenten in de periode nadat zij uit de gevangenis ontslagen zijn, een bijdrage kan leveren aan het vergroten van de maatschappelijke veiligheid;
verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om detentierecidivisten gedurende vijf jaar na het uitzitten van hun laatste gevangenisstraf onder toezicht te stellen en hun een persoonlijke begeleider toe te wijzen die de betrokkene met raad en daad terzijde staat en daarover aan het bevoegde gezag rapporteert,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Van Heemst, Van de Camp en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32(28000 VI).
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. Ik vind dit een sympathiek voorstel en ik onderschrijf van harte de gedachte die eraan ten grondslag ligt. Het gaatDittrich om vijf jaar begeleiding na gevangenisstraf, maar zonder sanctie. Welke mogelijkheden zijn er als iemand zich niet aan de afspraken houdt? Dat is ook enigszins het probleem bij de reclassering; wij hebben ervoor gepleit om deze oplossing in de periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling te plaatsen, omdat er dan nog een stuk van de straf als sanctie gebruikt kan worden.
De heer Dittrich (D66):
Ik snap het, hierover heb ik ook met mevrouw Halsema gediscussieerd. De regering antwoordt in de stukken dat er een commissie aan het werk is gezet die de voorwaardelijke invrijheidstelling en deze problematiek moet bekijken. Wij denken dat het heel goed mogelijk is dat die commissie ook deze mogelijkheid bekijkt en zich daarbij dan meteen buigt over de sanctiemogelijkheden. Zelf kan ik mij voorstellen dat iemand die opnieuw in de fout gaat, onder een verzwaard regime gevangen wordt gezet.
De heer Nicolaï (VVD):
Het is dus ook mogelijk dat dit gebeurt binnen de periode van een voorwaardelijke vrijlating, omdat nog een voorwaardelijk deel van de straf boven iemands hoofd hangt.
De heer Dittrich (D66):
Als dit zo zou zijn, zou het naast elkaar lopen. Dan kijk je natuurlijk naar het voorwaardelijke deel. Er zijn natuurlijk ook situaties dat dit anders is.
Voelt de minister ervoor om de DNA-wetgeving uit te breiden, zodat de veelplegers hun materiaal moeten afstaan? Er zou dan een extra criterium toegevoegd moeten worden in de wet, namelijk recidive, naast de huidige gronden.
De positie van slachtoffers kan nog meer verbeterd worden. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de positie van het slachtoffer in het strafrecht beter tot uitdrukking moet komen en dat hij meer en beter geïnformeerd dient te worden;
overwegende dat het vaak voorkomt dat de dader wordt vrijgelaten of zijn detentie wordt geschorst, zonder dat het slachtoffer daarvan op de hoogte is, hetgeen tot nare confrontaties kan leiden;
verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat slachtoffers en nabestaanden die dat willen weten, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen vrijlating c.q. schorsing van de detentie van de dader,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Santi, Rietkerk en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33(28000 VI).
De heer Nicolaï (VVD):
Hier speelt ook nog een ander probleem. Mensen lopen ook met wraakgevoelens. Als op deze manier nabestaanden of betrokkenen bij delicten geïnformeerd worden, kan dat weer een risico creëren. Daar kennen wij ook heel erge voorbeelden van. Hoe verhoudt dat zich tot dit voorstel?
De heer Dittrich (D66):
In de motie staat ook dat mensen die het willen weten, dat moeten aangeven. Er zijn nu ook coördinatoren bij de parketten die aan slachtoffers vragen of zij op de hoogte willen worden gesteld. Wij gaan ervan uit dat mensen die niets willen weten en het als het ware helemaal willen vergeten, niet zullen opgeven dat zij gewaarschuwd willen worden. Wij vinden echter wel dat mensen het recht hebben om het te weten, als zij dat willen.
De heer Nicolaï (VVD):
Mijn vraag had juist betrekking op de mensen die het graag willen weten, omdat zij met wraakgevoelens rondlopen. De vraag is dan of het winst is om iemand te informeren hoe, waar en wanneer een dader vrijkomt.
De heer Dittrich (D66):
Zoals de heer Nicolaï zei, zijn er al ernstige situaties geweest waarin mensen van tevoren niet waren geïnformeerd en op zoek gingen. Dat leidt tot soms vreselijke confrontaties. Dat gebeurt dus ook al als dat systeem er niet is. Wij denken niet dat dit enorm zal toenemen met deze voorstellen.
Wat de aangifte tegen imam El Moumni betreft neem ik er kennis van dat de rechter-commissaris een getuige-deskundige heeft benoemd die dezer dagen met een rapport over de gedane uitlatingen over homoseksuelen zal komen. Het openbaar ministerie, zo schrijft de minister, zal zo spoedig mogelijk een vervolgingsbeslissing nemen na sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek. Wij wachten dat af. Over de gevraagde notitie over het spanningsveld tussen de grondrechten antwoordt de minister dat hij dit niet nodig vindt, omdat hij verwacht dat de nog te schrijven nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel over structurele vormen van discriminatie inhoudelijk meer duidelijkheid zal bieden. Dat vinden wij te mager. Mensen in de samenleving die dit soort spanningen ondervinden, zullen dit soort nota's naar aanleiding van het verslag niet lezen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een spanningsveld bestaat tussen de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het non-discriminatiebeginsel;
overwegende dat er een groeiende spanning is ontstaan in de samenleving tussen sommige moslims en homoseksuelen welke spanning leidt tot strafrechtelijke aangiftes over en weer;
overwegende dat (jonge) allochtone homoseksuelen als gevolg van deze toenemende spanning in de verdrukking komen;
verzoekt de regering om de Kamer een notitie te sturen, waarin ingegaan wordt op bovenvermeld spanningsveld en waarin de regering aangeeft op welke wijze de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en godsdienst beleefd kunnen worden zonder mensen vanwege hun homoseksuele geaardheid te discrimineren, waarbij de relevante jurisprudentie wordt betrokken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie isDittrich voorgesteld door de leden Dittrich, Van Oven en Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34(28000 VI).
De heer Van Oven (PvdA):
Ik heb nog een vraag over het vorige onderwerp. Is de heer Dittrich niet te bescheiden als hij zegt dat hij de beslissing tot vervolging afwacht? Door het instellen van het gerechtelijk vooronderzoek is in feite de vervolging al begonnen.
De heer Dittrich (D66):
De minister heeft in de stukken geantwoord dat, nadat de getuige-deskundige, de islamoloog, zijn rapport heeft ingebracht, bekeken moet worden of er vervolging zal plaatsvinden of niet. Zonder dat ik dat rapport ken, wil ik hier verder niets over de concrete inhoud naar voren brengen.
De heer Van Oven (PvdA):
U weet evengoed als ik dat de vervolging begint met het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek. Die beslissing is dus op zichzelf al van betekenis.
De heer Dittrich (D66):
Nadat de rechter-commissaris heeft kennisgenomen van het rapport en het aan de verdediging en het openbaar ministerie heeft gegeven, en er misschien ook een tegenonderzoek heeft plaatsgevonden, moet er duidelijkheid over komen hoe hiermee verder moet worden omgegaan.
De heer Van Oven (PvdA):
Het feit dat het gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, verheugt u dus, net als de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Dittrich (D66):
Absoluut, want wij willen die duidelijkheid hebben.
De sociale rechtshulp zit al jaren in het verdomhoekje. De nieuwe aanwas van socialerechtshulpverleners is te klein om mensen die rechtshulp willen, te kunnen bijstaan. De uurvergoeding is laag, te laag. Ook de organisatievorm van de bureaus voor rechtshulp laat te wensen over. Er zijn op dit moment vijf raden voor rechtsbijstand, die in Nederland een monopoliepositie hebben en in rechtstreeks contact met de staatssecretaris staan. De bureaus voor rechtshulp kunnen nauwelijks nog een discussie aangaan. Van de raden krijgen zij louter opdrachten en krijgen zij financiële voorwaarden opgelegd. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris de mogelijkheden onderzoekt voor een nieuwe overlegstructuur, waarin de bureaus voor rechtshulp formeel op bestuurlijk niveau kunnen praten met de raden voor rechtsbijstand. Ik vraag de staatssecretaris, in haar antwoord hierop in te gaan.
Dit debat werd overschaduwd door de aanval van de fractie van de VVD op het asielbeleid van Paars. Ik heb zitten luisteren en eigenlijk vind ik het wel knap hoe de VVD dit doet. Stiekem heeft zij ingestemd met de passages in het regeerakkoord over het asielbeleid. Min of meer stiekem is zij akkoord gegaan met de Vreemdelingenwet en allerlei andere belangrijke besluiten op het gebied van het asielbeleid. Verder maakt zij hardop veel bombarie. Ik denk dat zij zich hiermee goed kan profileren, maar ik denk ook dat zij haar kiezers hiermee voor de gek houdt. Ik vraag mij af hoe lang dit nog goed kan gaan. Ik heb gezien dat de heer Kamp zich in dit debat heeft opgesteld als een Dr. Jekyll en als een Mr. Hyde. Dit gedrag is heel erg vreemd. Hij pleit, zogenaamd als een soort uitvoeringsmaatregel, voor opzegging of aanpassing van het Vluchtelingenverdrag, dat alle landen in de wereld willen herbevestigen. Hiermee kijkt hij op een heel cynische manier naar de hele wereld. Mijn conclusie is dan ook dat het niet de staatssecretaris is die bungelt, zoals mevrouw Halsema zegt, maar dat het de heer Kamp is die bungelt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Namens mijn fractie zeg ik beide bewindslieden dank voor de antwoorden.
Het is mij opgevallen dat de minister in het geheel niet is ingegaan op mijn kritische balans van zijn ambtsperiode en mijn conclusie dat per saldo zijn wetgevende activiteiten de justitia in dit land niet hebben bevorderd. Nu zal de reden wel zijn dat hij het gewoon niet eens is met deze conclusie, maar dit had hem niet ervan hoeven weerhouden, een inhoudelijke reactie te geven. De staatssecretaris had kunnen volstaan met de constatering dat zij het niet eens is met de fractie van de VVD over het succes van het asielbeleid, maar zij heeft ervoor gekozen, haar beleid te verdedigen. Dit had ook de minister kunnen doen. Dat had hem niet misstaan.
Op de concrete onderwerpen is de minister wel ingegaan, schriftelijk dan wel mondeling. Ik merk overigens op, meer in de richting van onszelf dan in die van de bewindslieden, dat het debat af en toe wel erg veel weg had van een aaneenschakeling van plenaire afrondingen van alle debatten en debatjes die wij in de afgelopen weken met elkaar hebben gevoerd. Hierover moeten wij intern maar eens doorspreken.
De schriftelijke antwoorden op mijn vragen over het drugsbeleid waren verre van overtuigend en passen hiermee uitstekend in het totale drugsbeleid. Wij komen er binnenkort in ander verband vast opnieuw over te spreken.
Mijn vraag over de illegale prostitutie is kennelijk niet goed begrepen. Het ging mij niet om de strafbaarheid van prostitutie, maar om het beter aanpakken van de illegale prostitutie, bijvoorbeeld door middel van het strafbaar stellen van de prostituant, zoals wij ook bij prostitutie voor minderjarigen gedaan hebben. Graag krijg ik alsnog een reactie hierop.
De heer Van Oven (PvdA):
In dat verband interesseert de heer Rouvoet misschien ook het antwoord op de vraag naar de opsporingsmethoden die eventueel in het kader van het prostitutiebeleid zouden kunnen worden uitgebreid. Dat is een vraag die ik heb gesteld, maar waarop ik nog geen antwoord heb gekregen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Als dit uw methode is om een vraag alsnog onder de aandacht van de minister te brengen, dan bent u daarin geslaagd.
Voorzitter. Ik richt mij vervolgens tot de staatssecretaris. Wat betreft de strategische heroriëntatie op de plaats van het migratie- en asielvraagstuk in het totale Nederlandse beleid wil de staatssecretaris liever eerst de notitie over de kabinetsbrede verantwoordelijkheid met de Kamer bespreken. Ik kan mij er wel wat bij voorstellen, maar ik wil wel opgemerkt hebben dat het merkwaardig is en blijft om een problematiek waarbij de internationale aspecten – ik noem mondiale migratie, ontwikkelingssamenwerking, internationale vrede en veiligheid, opvang in de regio, ambtsberichten, terugnameovereenkomsten en herintegratie in het land van herkomst – zo bepalend zijn, te blijven beschouwen als een binnenlands politieke aangelegenheid.
Wat betreft de UNHCR-consultaties wijs ik de staatssecretaris er wellicht ten overvloede op, dat de motie over opvang en toetsing in de regio, die ondertekend is door de fracties van de ChristenUnie, de SGP, het CDA, D66, de VVD, de PvdA en de SP, in de eerste overweging uitspreekt dat "de aard en omvang van het mondiale asielvraagstuk nopen tot een bezinning op de vormgeving van de internationale afspraken daarover". In het licht van deze Kameruitspraak waartegen de toenmalige staatssecretaris Cohen geen bezwaar had, heb ik moeite met de stelligheid waarmee de staatssecretaris gisteren zei dat wijziging van het Vluchtelingenverdrag niet aan de orde zou kunnen zijn. Verder wacht ik de beloofde notitie over de inzet van de regering met het oog op de ministeriële consultatie in december natuurlijk met spanning af. Het is natuurlijk wel kort dag en daarom vraag ik wanneer die notitie de Kamer zal bereiken.
Met betrekking tot de terugkeer wilde de staatssecretaris niet over een falen spreken, met name omdat de materie zo weerbarstig is. Dat zal waar zijn, maar ze wil daarmee toch niet zeggen dat er sprake is van een naar omstandigheden succesvol beleid. Overigens wordt de kwalificatie "falend terugkeerbeleid" in de eindevaluatie van de Koppelingswet wel degelijk gebezigd en nog wel als de belangrijkste verhindering van werkelijke effectiviteit. Hoe dan ook, zij was het met mij eens dat dit onderdeel van het asielbeleid de allerhoogste prioriteit moet krijgen. De vraag is dan wel of de daarvoor uitgetrokken middelen, te weten ongeveer 21 mln euro, voor vrijwillige terugkeer en verwijdering, voldoende zijn om de ambities op dit punt te realiseren. Graag een reactie.
Wat de bekeerlingenproblematiek betreft heb ik goed genoteerd dat naar het oordeel van de staatssecretaris de motie-Rouvoet/Van der Staaij wel degelijk iets toevoegt aan het tot dan toe gevoerde beleid. Waarvan akte. Anders dan de staatssecretaris aannam, had mijn bezorgdheid niet zozeer betrekking op de interpretatie van de motie door individuele beslismedewerkers, maar op de stelling van de landsadvocaat in procedures voor de vreemdelingenrechter, formeel dus de stellingname van de staatssecretaris zelf, dat de motie niets toevoegt aan het beleid. In die zin heeft de staatssecretaris in dit debat zichzelf gecorrigeerd en ik ben haar daarvoor erkentelijk. Overigens blijft het verstrekken van een tussenbericht natuurlijk een uitstekend idee.
Voorzitter. Ten slotte heb ik staan een opmerking over de positie van de staatssecretaris maar ik heb er op het laatste moment van gemaakt: over de positie van de VVD-fractie. Dezer dagen is er richting de staatssecretaris zware kritiek gekomen van de kant van de VVD-fractie op de volle breedte van het asielbeleid. Ik heb goed geluisterd maar ik kon geen enkele positieve opmerking over het asielbeleid noteren. De staatssecretaris heeft haar beleid met overtuiging verdedigd. Dat siert haar. Wat betreft de vertrouwensvraag zei ze daarover nuchter te willen zijn: er is vertrouwen tot het tegendeel blijkt. Nu de VVD-fractie in twee instanties in dit debat zelfs dat niet heeft willen onderschrijven en uitspreken, is mijn conclusie dat de staatssecretaris in staatsrechtelijke zin met deze nuchterheid het gelijk aan haar zijde heeft. Tegelijkertijd moet zij in politieke zin verder zonder het vertrouwen van een van de drie coalitiefracties. De VVD-fractie heeft deze week wel degelijk een motie van wantrouwen ingediend. Zij heeft alleen niet het lef gehad om er een officieel gedrukt Kamerstuk van te maken.
De heer Van Oven (PvdA):
U bent mij nog een reactie schuldig op de uitspraak van de heer Van Middelkoop.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik houd mijn eerdere opmerkingen hierover staande. De heer Van Middelkoop heeft vanuit zijn persoonlijke politieke en juridische integriteit in het debat over het Internationaal strafhof opgemerkt dat voor het type delicten dat daar aan de orde is, de doodstraf niet uitgesloten zou moeten zijn. U heeft hem toen gevraagd of hij ook pleitte voor invoering van de doodstraf in het Nederlandse rechtsbestel. Ik meen dat hij daarop letterlijk heeft gezegd: de heer Van Oven moet mij dit soort vragen niet stellen want daar ben ik niet toe en daar wil ik ook helemaal niet aan toekomen. Dat is ook mijn antwoord. Het ging toen om het Internationaal strafhof en om de delicten die daar aan de orde zijn. Daar is ook uitgebreid over gediscussieerd. Aangezien er daarna van de zijde van de fractie van de ChristenUnie nooit een pleidooi is gehouden voor herinvoering van de doodstraf in het Nederlandse rechtssysteem, mag u aannemen dat mijn standpunt hetzelfde is als ik in eerste termijn heb verwoord. Dit staat niet in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie. U zult van ons geen pleidooi horen voor invoering van de doodstraf in het Nederlands strafrecht.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik ben heel blij dat te horen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik krijg nog graag een reactie op mijn drie concrete vragen over de positie van de onschuldige verdachte. Ik heb gevraagd naar de mogelijkheden van versnelling van beslissingen over vervolging en berechting en naar de sepotmodaliteiten.
Ik heb samen met de collega's Rouvoet en Van de Camp op stuk nr. 11 een amendement ingediend. In aansluiting op het amendement over de stichting Exodus op de begroting van vorig jaar wordt hierin ruimte geschapen voor honorering van de bescheiden subsidieaanvraag van de stichting Ontmoeting voor soortgelijke reïntegratieprojecten. Ondersteuning daarvan past zeker binnen de justitiële doelstelling van voorkoming van recidive. Ik heb in eerste termijn van de minister geen inhoudelijke bedenkingen tegen dit amendement gehoord. Ik hoop dat het op steun van een Kamermeerderheid mag rekenen.
De balans van het beleid van Justitie is in deze begrotingsbehandeling uitvoerig aan de orde geweest. Is Nederland veiliger geworden? Er is vastgesteld dat er heel wat inspanningen zijn gepleegd, maar dat helaas concrete resultaten weinig zichtbaar zijn. Is er een succesvol asielbeleid gevoerd? Daarover is uitvoerig gedebatteerd. In de achter ons liggende periode is er een nieuwe wet in werking getreden. Concrete resultaten in de zin van snellere en eenvoudiger procedures en een beter uitzetbeleid laten nog op zich wachten.
Op het debat naar aanleiding van de uitlatingen van de VVD-fractie wil ik nu niet verder ingaan. Ik stel alleen vast dat de grens tussen dualisme en oppositie soms moeilijk te trekken is.
Meer dan bij het veiligheids- of het asielbeleid is voor ons de immateriële wetgeving bepalend voor het negatief doorslaan van de balans. Onze verzuchting is: was Paars het daarover maar meer oneens geweest.
De vergadering wordt van 20.40 uur tot 22.10 uur geschorst.
Minister Korthals:
Voorzitter. Ik dank de verschillende afgevaardigden voor hun inbreng. De heer Van de Camp ging nog eens uitgebreid in op de nota Criminaliteitsbestrijding. Ik heb begrepen dat hij zich in algemene zin achter het beleid dat in die nota is verwoord kan scharen, doch dat hij nog steeds vragen heeft – ondanks het feit dat ik daar gisteren uitgebreid op ben ingegaan – over de tijdigheid. Het lijkt mij het beste dat ik verwijs naar het debat dat wij hier gisteren over hebben gevoerd.
Vervolgens vroeg de heer Van de Camp naar de XTC-taskforce. Momenteel wordt door alle deelnemers aan de uitvoering van de nota "Samenspannen tegen XTC" hard gewerkt om hun plannen af te ronden. Het merendeel van de plannen is ook al ontvangen. In januari 2002 zullen deze plannen worden vastgesteld. Het overleg over de opzet van de XTC-teams van de politie met het departement van Binnenlandse Zaken verloopt uitstekend. Daarover is ook recent een goed advies ontvangen van de Raad van hoofdcommissarissen van korpsbeheerders en de desbetreffende procureur-generaal. Een standpunt wordt dit jaar nog gevormd. Misschien is het aardig om er in dit verband op te wijzen dat uit een ANP-bericht blijkt dat president Bush zeer tevreden is over de samenwerking tussen de Nederlandse overheid en de regering van de Verenigde Staten op het gebied van XTC-bestrijding. Dit heeft hij het Amerikaanse Congres in een brief geschreven. Dan schrijft hij: "Omdat veel van de XTC die in Europa en de Verenigde Staten wordt geconsumeerd illegaal in Nederland wordt geproduceerd, werken wij nauw samen met de Nederlandse overheid om de productie en handel van deze drug te stoppen. Ik ben vol lof over onze uitstekende samenwerking."
Het is wel eens goed om zo'n positief bericht naar voren te brengen. Ik hoorde zojuist dat mijn collega Ashcroft in de Verenigde Staten zich in gelijke zin heeft uitgelaten voor CNN.
Voorzitter. Dan kom ik op het punt van de identificatieplicht. Ik heb daar een uitgebreide notitie over geschreven. Ik heb gemerkt hoe de verhoudingen in deze Kamer liggen. De heer Nicolaï heeft een motie op dit punt ingediend. Uiteraard ben ik daar, gelet op hetgeen in de notitie is verwoord, geen voorstander van. Ik wil nog iets zeggen over de algemene identificatieplicht met draag- en toonplicht. Het voorstel van de heer Van de Camp gaat mij veel te ver. Ik heb duidelijk aangegeven waarom identiteitscontroles in het algemeen onwenselijk zijn: spanning tussen politie en burger en gevaar voor discriminatie. Ook heb ik erop gewezen dat een algemene plicht voor een groot aantal burgers die geen enkel gevaar voor de rechtsorde vormen om een identiteitsbewijs aan te schaffen en bij zich te dragen, dat zij nu nog niet nodig hebben, ook een disproportionele ingreep is. Het is slechts een aanname of verwachting dat Nederland veiliger zou worden met een algemene identificatieplicht. Daar is mij nog geen grond voor gebleken. De heer Van de Camp heeft die ook niet genoemd in zijn bijdrage. Hij wil van de juridisering af zijn door een algemene identificatieplicht in te voeren. Dan blijft hij nog zitten met situaties, waarin om nog andere documenten moet worden gevraagd die niet uit het gewone identiteitsbewijs blijken. Ik noem het rijbewijs voor bestuurders en de vreemdelingendocumenten met verblijfstatus voor vreemdelingen. Ook de wetgeving voor toezicht op de naleving van andere wetten door andere toezichthouders dan de politie blijft onverkort in stand. Een algehele identificatieplicht komt in Europa niet vaak voor. België kent weliswaar iets vergelijkbaars, maar de keerzijde daarvan is ons ook goed bekend. Ik handhaaf dan ook mij afwijzing van een algemene identificatieplicht. Deze is niet handhaafbaar en niet effectief. Zij leidt niet tot deregulering of vereenvoudiging en legt een onevenredige plicht op aan burgers in het algemeen. Het zal de Kamer dan ook niet verbazen dat ik het aannemen van deze motie van de heer Van de Camp stellig moet ontraden.
Misschien is het aardig om hierbij te zeggen dat het in het algemeen, behalve in de situaties die in mijn notitie zijn genoemd, ook niet werkt tegen terrorisme. De politie heeft in het commentaar aangegeven dat, wil het werkelijk werken bij de opsporing van criminaliteit of terrorisme, veelvuldig moet worden gecontroleerd. Verder zou je moeten registreren wat er allemaal met de betrokken persoon is gebeurd. Ik heb ergens gelezen dat er in de Verenigde Staten zelfs een guideline voor terroristen was. Daarin werd van alles gezegd over wat ze moesten doen, maar een van de zaken was: neem uw identiteitsbewijs mee, want dan bent u minder opvallend. In die gevallen zou het dus ook niet geholpen hebben. Kortom: ik ben geen voorstander van deze motie.
De heer Van de Camp vroeg mij ook nog hoe ik als kandidaat-lid de verkiezingsstrijd in ga.
De heer Van Heemst (PvdA):
Als u samen met mevrouw Kalsbeek in hetzelfde forum zit.
Minister Korthals:
Dat zou geen enkel punt zijn. Dan staan we beiden voor hetzelfde beleid en dan zou er geen enkel verschil naar buiten blijken. Verder ga ik als kandidaat-lid de verkiezingsstrijd positief, welgezind en hardvochtig in. U zult nog van mij horen, mijnheer Van de Camp!
De heer Rietkerk vroeg waarom er geen financiële paragraaf in de nota is opgenomen. Hij was voorts verbaasd over de twee blanco blaadjes aan het eind. Dat zijn blaadjes om aantekeningen op te kunnen maken. Dat is de gewoonte bij Justitie.
Het klopt dat in de nota geen financiële paragraaf is opgenomen. Dat is ook juist, want de nota is primair van en voor de DJI-organisatie. De maatregelen zijn kwalitatief aangegeven. Pas later heeft een eerste kwantitatieve, dus financiële, doorrekening plaatsgevonden. Dat is op het bestuursdepartement gebeurd. Uiteraard was dit onderwerp van bespreking in het kabinet. Het resultaat daarvan heb ik gemeld bij brief. Momenteel vindt nog nadere weging en prioriteitsstelling plaats. Ik kan de Kamer verzekeren dat, wanneer alle maatregelen tegelijk en volledig moeten worden uitgevoerd, dit al gauw tegen de 100 mln gulden zal gaan kosten. Op het ogenblik hebben wij ons geconcentreerd op de korte termijn. Met veel problemen, maar gedwongen door de noodzaak van de motie, hebben wij kans gezien om 50 mln gulden bij elkaar te krijgen.
De heer Rietkerk (CDA):
De minister zei duidelijk dat de financiële doorrekening structureel in het kabinet aan de orde is geweest. Waarom heeft de Kamer die niet gekregen, zodat zij haar eigen afweging had kunnen maken?
Minister Korthals:
Omdat die financiële doorrekening nog niet is vastgesteld. Ik weet niet precies of toen de laatste pagina's al waren ingevuld, maar voorzover ik weet is die 50 mln het enige wat in het kabinet aan de orde is geweest.
De heer Rietkerk (CDA):
Is de financiële doorrekening van het goede beleid dat in die nota staat, niet interessant genoeg om bij de begroting voor 2002 aan de orde te stellen? Wordt die meerjarige financiële doorkijk niet besproken binnen de diverse gremia binnen het departement van Justitie?
Minister Korthals:
Het is belangrijk, dat eerst te bespreken binnen het kabinet. Daar zal wellicht nog een claim uit voortkomen die dan begin volgend jaar eerst met de minister van Financiën en vervolgens met het kabinet besproken zal worden. Omdat wij dat niet konden afwachten en wij in ieder geval wat wilden doen, hebben wij met kunst en vliegwerk kans gezien, voor de eerste maatregelen 50 mln gulden beschikbaar te krijgen.
De heer Rietkerk (CDA):
Wanneer kan de Kamer de financiële doorrekening tegemoet zien?
Minister Korthals:
Zo snel mogelijk nadat er een bespreking is geweest over de Voorjaarsnota.
De heer Van Oven (PvdA):
Ligt het niet voor de hand dat wij die berekening nog voor de Voorjaarsnota krijgen? Mogen wij ervan uitgaan dat daarin wordt ingegaan op de kosten die gemoeid zijn met ziekteverzuim, opleiding en functiedifferentiatie? Dat zal algauw zo'n 100 mln gulden bedragen.
Minister Korthals:
Ik ben bereid, zoveel mogelijk informatie daarover naar de Kamer te sturen. Wij moeten echter oppassen dat ik de Kamer geen berekening zend van wat het zou kunnen bedragen, terwijl dat nog niet door de regering is vastgesteld. Wij willen over het algemeen definitieve plannen naar de Kamer zenden en niet een soort discussiestuk. Dat is het probleem waarmee ik zit. Ik zal zoveel mogelijk informatie aan de Kamer doen toekomen.
De heer Van Oven (PvdA):
Is dat nog voor de voorjaarsnota? Ik vraag dat zo nadrukkelijk, omdat de nota een tamelijk alarmerende situatie beschrijft. Als wij het moment van de voorjaarsnota zijn gepasseerd, duurt een eventuele aanpassing weer langer.
Minister Korthals:
U krijgt in ieder geval van mij de financiële claim die ik zal leggen.
De heer Van Oven (PvdA):
Voor de voorjaarsnota?
Minister Korthals:
Als de voorjaarsnota in april verschijnt, krijgt u de informatie nog voor de voorjaarsnota.
Er is gesproken over de budgetflexibiliteit. Wij hebben daar in het verleden niet eerder mee gewerkt. Het is misschien een middel dat in de toekomst zal worden toegepast om er iets nuttigs mee te doen. Wij zullen er rijksbreed mee aan de slag gaan, zodat daarover volgend jaar inzicht ontstaat. Als je budgetflexibiliteit aangeeft, wil dat nog niet zeggen dat je dat ergens aan kunt besteden, want over het algemeen zijn die bedragen al belegd door het ministerie van Justitie met allerlei beleidsvoornemens.
De heer Van Oven heeft een motie ingediend over het NOVO-team. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik eerst het rapport van het WODC wil afwachten. Dat rapport moet het feitenmateriaal leveren voor een beslissing over de toekomst van het NOVO-team. Ik acht het van belang dergelijke beslissingen te kunnen baseren op goed en gedegen feitenonderzoek. Het gaat niet om futiliteiten. Juist daarom heb ik om het WODC-onderzoek gevraagd. Als wij dat niet willen afwachten, nemen wij het onderzoek niet serieus. De beslissing over de toekomst van het NOVO-team staat bovendien ook niet alleen in het teken van de komst van het internationaal strafhof.
Er speelt veel meer. In mijn brief van 26 oktober jongstleden heb ik dat aangegeven: de prognoses over het aantal IF-zaken, mijn voornemen om medio 2003 een tweede IF-team operationeel te hebben, de positionering van het NOVO-team als zodanig binnen de politieorganisatie en in relatie tot het OM, de ideale opbouw van het team zowel in kwalitatieve als in kwantitatief opzicht, de inwerkingtreding van de toekomstige Wet internationale misdrijven, de financiële aspecten in relatie tot de verwachte resultaten. Het lijkt mij onverstandig daar nu één aspect uit te lichten. Ik hoop dan ook, misschien tegen beter weten in, dat deze Kamer de motie niet zal aannemen.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik heb mijn best gedaan om die zaken te ontvlechten om nodeloze discussies over de achterstandsituatie van het NOVO-team te vermijden. Sterker nog, ik heb tegen de minister gezegd dat die inhaalslag een prima zaak is. Wij staan echter aan de vooravond van de invoering van het statuut en dan is de opsporingscapaciteit in verband met de complementaire rechtsmacht noodzakelijk. Die zal normaal gesproken van het NOVO-team moeten komen en daar moet dus naar worden toegewerkt. Als wij dat met elkaar eens zijn, hoeven wij met de opbouw van het team toch niet te wachten op de resultaten van het WODC-onderzoek? Als dat wel gebeurt, is het voorspelbare resultaat dat pas met de opbouw kan worden begonnen als het statuut al in werking is getreden.
Minister Korthals:
U hebt zich inderdaad uitsluitend gericht op de taken die het NOVO-team krijgt in verband met het Internationaal Strafhof. Daar kunnen wij natuurlijk wel aan werken, maar dat neemt niet weg dat die andere zaken op een gegeven ogenblik ook bekeken moeten worden. Maar dat komt later.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik begrijp dat u bij nader inzien minder bezwaar hebt tegen mijn motie.
Minister Korthals:
Ja.
Voorzitter. Ik kom op de 43.000 zaken in 1999 die niet zijn ingepland. Het gaat om burgers die aangifte doen en na jaren een bericht "kaal" sepot krijgen. Ook is mijn reactie gevraagd op het feit dat er 80.000 zaken zijn blijven liggen. Het antwoord ligt in de Nota criminaliteitsbeheersing. Daarin is het probleem beschreven en geredresseerd. De maatregelen in de nota moeten leiden tot de oplossing van dit probleem. Als zaken het OM niet bereiken, kan niet verwacht worden dat het sepotberichten verstuurt. Het geval van de dame die aangifte doet en pas na vele jaren iets hoort, illustreert de trieste noodzaak om tot de investeringen te komen die in de nota worden bepleit. Het gaat om investeringen in de orde van grootte van 1,8 mld gulden voor de periode 2002-2006. Dat is niet niks en volgend jaar geven wij al een bedrag uit van 350 mln gulden.
De heer Van Oven (PvdA):
Dus kan pas in 2006 een extra aantal zaken in de orde van grootte van 43.000 worden behandeld?
Minister Korthals:
Ja.
De heer Van Oven (PvdA):
Dat betekent dat jaar in jaar uit 43.000 zaken niet kunnen worden afgehandeld. Dat nu is voor mijn fractie onverteerbaar.
Minister Korthals:
Die 43.000 zaken worden inderdaad niet onmiddellijk afgehandeld. Het wordt gefaseerd aangepakt en het wegwerken van die achterstand kost al 1,8 mld gulden.
De heer Van Oven (PvdA):
Wat is dan uw antwoord aan de burgers die aangifte hebben gedaan en nog steeds wachten op enig resultaat?
Minister Korthals:
Het antwoord is dat wij er keihard aan werken om de achterstanden weg te werken en te vermijden dat dergelijke situaties zich weer gaan voordoen.
De heer Van Oven (PvdA):
Maar die mensen hebben toch recht op een beslissing? Zij mogen toch niet in onzekerheid worden gelaten?
Minister Korthals:
Maar als die zaken niet bij het OM komen, kan het OM er ook niet van weten. Extra registratie vergt ontzettend veel menskracht. Ik zou wellicht eens kunnen laten hoeveel geld daarmee gemoeid is. U zegt dat sowieso een sepotbericht moet worden verstuurd bij zaken die niet tot een eindresultaat leiden.
De heer Van Oven (PvdA):
Of een bericht van de politie. Wat naar mijn mening niet te verkopen is, is dat die mensen helemaal niets horen. Zij hebben de moeite genomen om naar het bureau te gaan en aangifte te doen. Dit is iets dat mensen altijd emotioneert. Zij hebben recht op een afdoening van die zaak. De minister zegt nu dat hieraan wordt gewerkt en dat een aantal zaken zal worden meegenomen. Een ander deel zal echter als het ware vervagen en dit vinden wij zeer ongewenst.
Minister Korthals:
Ik denk dat het verstandig is dat ik met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg in welke situatie een bericht moet worden gezonden aan betrokkenen. Ik zal de Kamer van de uitkomst van dit gesprek binnen afzienbare tijd op de hoogte brengen.
Ik kom nu op het geweld op straat en de wapenhandel waarover de heer Van Heemst weer met verve heeft gesproken. Ik herinner eraan dat ik hierop gisteren al uitvoerig ben ingegaan. Ik heb aangegeven dat wij hieraan veel doen. Hij heeft een motie ingediend waarin de regering wordt gevraagd aan te geven welke acties gecoördineerd worden ondernemen. Ik heb gisteren al gezegd dat het kennelijk niet helemaal duidelijk is wat wij allemaal doen, althans voor sommige leden van de Tweede Kamer. Dit feit alleen al is een reden om zo'n overzicht op te stellen. Met die motie kan ik dus leven.
De heer Van Heemst heeft gezegd dat het amenderen eigenlijk vissen is in troebel water. Ik wil niet de discussie herhalen die tijdens het begrotingsonderzoek is gevoerd, met name door de heer Van Oven. Toch wil ik de stelling van de heer Van Heemst weerleggen.
De heer Van Heemst (PvdA):
Ik heb die stelling niet geponeerd. De heer Van Oven heeft die stelling in de eerste termijn betrokken, overigens mede namens mij. De minister heeft in zijn eerste termijn die stelling niet weersproken. Daarmee was die dus een gegeven. Als hij daarop nu terugkomt, ben ik graag bereid naar hem te luisteren.
Minister Korthals:
Ik kom er niet op terug, ik ga er nu op in. Ik meen dat ik mijn opvatting al in het begrotingsonderzoek heb duidelijk gemaakt. Ik vind dit geen vissen in troebel water. In geen enkele begroting van het ministerie van Justitie tot nu toe is een overzicht budgetflexibiliteit opgenomen, maar dit heeft de Kamer er nooit van weerhouden om amendementen in te dienen. Nogmaals, het budgetrecht van de Kamer blijft altijd bestaan, met of zonder overzicht budgetflexibiliteit in de begroting.
De heer Van Oven (PvdA):
Voor mij heeft het begrip vissen in troebel water geen diffamerende betekenis. Ik wil hiermee vooral zeggen dat het onzichtbaar is wat je doet. Het is waar dat er in het verleden geen budgetflexibiliteit werd gemeld, maar toen was er sprake van een veel groter aantal artikelen waarbij bedragen werden vermeld terwijl bovendien vaak een post onvoorzien was opgenomen. Die missen wij nu node in deze begroting. In die zin is de rol van de medebudgetwetgever lastiger geworden. Dit wil ik de minister voorhouden. Naarmate wij meer transparantie kunnen bereiken, zal dit gemakkelijker worden en ik hoop dat de minister hieraan wil meewerken.
Minister Korthals:
Dit heb ik al toegezegd; dit geldt overigens niet alleen voor de begroting van Justitie, maar ook voor de andere begrotingen. Daarom vind ik het belangrijk dat dit als geheel wordt aangepakt. De minister van Financiën heeft hierbij uiteraard de leiding.
De heer Van Oven (PvdA):
Dit vind ik prima, maar een aantal andere ministeries is al bij deze begroting verder gegaan op het gebied van de aanduiding van de budgetflexibiliteit. Ik noem bijvoorbeeld de ministeries van Onderwijs en Defensie.
Minister Korthals:
Wij hebben het systeem overgenomen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wij hebben aan het ministerie van Financiën laten weten dat het bij ons wat moeilijker ligt dan bij de andere ministeries. De situatie is bij de verschillende ministeries niet overal dezelfde, vandaar dat er een algemene oplossing moet worden gevonden.
Mevrouw Halsema vroeg of Nederland het initiatief kan nemen tot minimumnormen in de strafrechtelijke procedure. Ze krijgt dezelfde reactie als bij het algemeen overleg over Europees strafrecht van twee weken geleden: Europese harmonisatie vind ik geen doel op zich, maar een instrument voor een betere aanpak van georganiseerde grensoverschrijdende criminaliteit.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Eerlijk gezegd is dit geen antwoord. Europese samenwerking op het gebied van strafrecht hoeft geen doel op zich te zijn, maar is een middel tot harmonisatie. Daar hoort echter wel altijd bij, en dat zou de minister ook moeten vinden, dat repressieve maatregelen altijd vergezeld moeten gaan van waarborgen. Wij vragen niet om een Europees Wetboek van Strafvordering, want dat zou een doel op zich zijn. Wel vragen wij dat er minimumnormen voor strafvordering en strafprocedure in het leven worden geroepen op basis waarvan repressieve maatregelen op een enigszins veilige manier tot stand kunnen komen.
Minister Korthals:
We hebben het daar toen al over gehad. Het gaat erom dat men gezamenlijk streeft naar één Europees strafrecht en één Europees strafvorderingrecht. Dat zal wellicht op de langere termijn gebeuren en pas dan wordt de discussie die u wilt aanzwengelen van wezenlijk belang. Op dit moment is het nog niet aan de orde. Nu proberen wij te komen tot een Europese justitiële en politionele samenwerking. Er zijn nu zeer veel dingen te doen, zoals de terrorismebestrijding, de kaderbesluiten en alles wat daarmee samenhangt. Dit is niet het moment om de minimumnormen voor het Europees strafrecht aan de orde te stellen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het gaat niet om een einddoel als een Europese rechtstaat. Maar bij, bijvoorbeeld, een Europees arrestatiebevel is het toch logisch dat er gemeenschappelijke minimumnormen bestaan, voor voorlopige hechtenis, om maar wat te noemen?
Minister Korthals:
Zoals u weet wordt de inverzekeringstelling in Nederland voor een belangrijk deel al bepaald door de bepalingen in het EVRM. Voor andere landen geldt precies hetzelfde. Ik ben het met u eens dat wij op de langere termijn die kant moeten opgaan, maar dan zal er eerst meer beweging moeten hebben plaatsgevonden op het gebied van het strafrecht en het strafvorderingrecht; we moeten dit niet alleen ophangen aan het Europese arrestatiebevel.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het is wel een heel belangrijk moment. Toch wil ik u meegeven dat dit niet alleen maar een idee is van GroenLinks: de Europese Commissie denkt hier eigenlijk precies hetzelfde over. Ik wil u aanreiken dat Nederland, met zijn rechtstradities en het belang dat het aan waarborgen hecht, het initiatief van de Europese Commissie overneemt en probeert vaart te krijgen in de EU. Het gaat niet om een wetboek. Het gaat alleen om minimumnormen en om een uitwerking van jurisprudentie rond het EVRM, omdat dat verdrag nog veel te veel ruimte laat voor verschillende interpretaties.
Minister Korthals:
Des te beter als de Europese Commissie hiermee komt, maar ik weet niet of een dergelijk Nederlands initiatief op dit moment echt op zijn plaats is.
De heer Van Oven (PvdA):
Als de minister op dit ogenblik, nu er een soort "pressure cooker-discussie" bestaat over het arrestatiebevel en de terrorismebestrijding in het kaderbesluit, denkt dat de discussie over mogelijke basisprincipes van een Europees strafrecht en een Europese strafvordering daarmee niet verweven is, rekent hij zich dan niet een beetje rijk?
Minister Korthals:
Bij mij is dit nu nog niet zo overgekomen. Wellicht is dat anders en kan het aan de orde komen als wij die kaderbesluiten daadwerkelijk bespreken. Tot dusver is mij echter niet gemeld dat een van de landen deze zaak naar voren heeft gebracht.
De heer Van Oven (PvdA):
Volgende week spreken wij hier verder over.
Minister Korthals:
Voorzitter. Mevrouw Halsema is opnieuw op de kwestie van de hoofddoekjes teruggekomen. Ik ben van mening dat bepaalde gedragingen die door de justitiabelen kunnen worden opgevat als het uitdragen van een religieuze opinie, niet op hun plaats zijn in de rechtszaal. Daarbij is de reden van dat gedrag niet meer relevant. Het gaat mij erom dat niet de indruk mag ontstaan dat de rechterlijke macht niet meer onafhankelijk en onpartijdig is. Iedere uiting van een religie is daarom naar mijn mening niet gewenst, onafhankelijk van de vraag waar deze uiting nu precies uit bestaat of welke reden daaraan ten grondslag ligt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Vindt u dan óók dat bijvoorbeeld moslimmannen die om religieuze redenen een baard dragen, gedwongen mogen worden om hem af te scheren?
Minister Korthals:
Voorzitter. Men kan hierbij allerlei casusposities naar voren halen, maar het komt overal ter wereld voor dat mannen baarden dragen. Dat is niet direct een uiting van religieusheid. Dat zou betekenen dat de heer Biesheuvel...
De voorzitter:
Ik kan u geruststellen: voor Kamerleden geldt het niet.
Minister Korthals:
Voorzitter. Ik weet niet of mevrouw Halsema verlangt dat ik nog inhoudelijk inga op het grievengerecht, aangezien ik al heb gezegd dat ik nog voor de verkiezingen met een standpunt hierover kom.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat wilde ik bevestigd zien.
Minister Korthals:
Voorzitter. Gisteren ben ik al ingegaan op de kwestie van de aangifteplichtbedrijven. Ik deel wat dit betreft de benadering van de heer Van Oven. Met hem wacht ik de initiatieven van mevrouw Halsema met belangstelling af.
Voorzitter. De heer Nicolaï heeft gevraagd om een brede commissie ten behoeve van de integrale toets inzake de informatie-uitwisseling. Ik heb hem al gezegd dat ik daarvoor mogelijk aanleiding zie wanneer de twee commissies die hiermee bezig zijn, punten laten liggen. Als dat gebeurt, zal ik overwegen of inderdaad tot de instelling van zo'n brede commissie moet worden overgegaan.
De heer Nicolaï heeft voorts uitvoerig gesproken over de juridisering, waarop ik in eerste termijn inderdaad niet of nauwelijks ben ingegaan. Ik zou kunnen aangeven wat wij op dat terrein allemaal al hebben gedaan, maar ik denk dat hij een belangrijk punt heeft wanneer hij stelt dat wij deze juridisering niet uit het oog mogen verliezen. Sterker nog, dit heeft een impuls nodig en in deze discussie zal uiteraard ook de rol van de rechter een bepaalde positie krijgen.
Voorzitter. Ik zal niet al te diep ingaan op het gedicht dat ik gisteren had willen voorlezen. Immers, sommige leden waren reeds tot tranen toe bewogen toen ik één regel had voorgedragen. Vandaar dat ik nu nog slechts enkele regels van dit gedicht voorlees:
Ik zag de tremor van de zee
zijn zwellen en weer haastig slinken
zoals een grote keel kan drinken
en dag en nacht van korte duur
vlammen en doven
flakkerend vuur
Voorzitter. Ik zie de heer Van Heemst zichzelf hierin al herkennen...
De heer De Wit is opnieuw gekomen met de kwestie van de aanscherping van de motiveringsverplichtingen. Voorzitter. De wet bevat een aantal van die verplichtingen en in de jurisprudentie zijn deze verder nader genormeerd. Ik heb eerlijk gezegd geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de motivering conform dit systeem echt onbevredigend is. Daarbij betrek ik ontwikkelingen als het Straftoemetingsbulletin en de in het voorjaar van 2002 te verwachten databank consistente straftoemeting. Het past mij verder niet om te veel uitspraken te doen over de inhoudelijke deugdelijkheid en zorgvuldigheid van de rechterlijke vonnissen, maar ik vind toch dat er voldoende aanwezig is om te komen tot een goede motivering en strafoplegging door de rechter. Wat dat betreft heb ik echt geen behoefte aan de motie van de heer De Wit.
De heer Van Oven (PvdA):
Het antwoord van de minister verbaast mij een beetje, omdat ook een motie over de recidive is ingediend. Zou een motiveringsplicht voor de rechter juist op dat punt niet kunnen helpen? Er worden dan als het ware twee vliegen in een klap geslagen. Er vindt een aanscherping van de motivering in het algemeen plaats, maar in het bijzonder gericht op de recidive.
Minister Korthals:
Ik heb gisteren al gezegd, dat het natuurlijk altijd prachtig is als er heel grondig en goed wordt gemotiveerd door de rechter. Dat zou ook helpen bij het begrijpen van het vonnis door de verdachte. Over het algemeen heb ik de indruk dat dit niet tot grote problemen leidt bij degene die wordt veroordeeld. Als de verplichting daadwerkelijk wordt opgelegd geeft dat een behoorlijke extra werklast voor de rechterlijke macht. In die afweging zeg ik dat wij dat nu nog niet zouden moeten doen, zeker gelet op de ontwikkelingen. Ik denk dan weer aan de databank consistente straftoemeting en het Straftoemetingsbulletin.
De heer Van Oven (PvdA):
Maar je mag toch veronderstellen dat die databank bepaalde vaste criteria en clausules bevat? Als de rechters zich dan blijven beperken tot de standaardformule "straf in verhouding tot de ernst van het feit en tot de persoon", dan is er voor de justitiabele toch wel heel weinig uit af te leiden.
Minister Korthals:
Ik vertrouw er voorlopig toch maar op dat de ontwikkelingen ertoe leiden, dat de rechter een wat uitgebreidere motivering zal gaan geven. Het gaat mij echt heel ver om dat wettelijk te verplichten.
De heer Nicolaï (VVD):
De motie waarin dit wordt gevraagd zou gezien de ondertekening wel eens aangenomen kunnen worden. De motie is ingediend door de VVD, maar onder andere gesteund door de PvdA. Wat gaat de minister met het onderdeel van de motie over een motiveringsplicht in geval van het invoeren van een strafverzwaringsgrond doen?
Minister Korthals:
Ik hoop altijd dat de Kamer nadat ik heb gesproken volledig om zal zijn en mijn standpunt zal huldigen. Als dat niet zo is, zal ik mij uiteraard beraden wat wij met de motie doen. Ik laat dat vervolgens ook aan de Kamer weten.
De heer Dittrich sprak over de rechtsbijstand voor slachtoffers van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Daar doen wij al een en ander voor, zoals hij zelf ook heeft aangegeven. Ik wil vooropstellen dat ik vind, dat de overheid niet altijd de gevolgen van maatschappelijke risico's voor haar rekening moet nemen. Ik heb naar mijn oordeel al een grote stap gezet door slachtoffers van specifieke ernstige delicten gratis rechtsbijstand te waarborgen. Ik voel er weinig voor om dat onmiddellijk verder uit te breiden naar nabestaanden van bepaalde slachtoffers. De afbakening van omstandigheden waarin gratis rechtsbijstand ter beschikking moet komen wordt dan ook wel heel moeilijk. Hoe moeten wij zo'n schadevergoedingsactie van nabestaanden immers onderscheiden van allerlei andere schadevergoedingsacties die worden gestart? De raden voor rechtsbijstand die moeten beoordelen of gratis rechtsbijstand mag worden gegeven moeten de grenzen van het systeem wel kunnen bewaken, zonder zware bureaucratische lasten. Ik ben geen voorstander van de motie.
De heer Dittrich sprak over de detentierecidivisten en de persoonlijke begeleiding. De voorwaardelijke invrijheidstelling, de VI, zal zien op strakke begeleiding van TBS'ers, waaronder vooral zedendelinquenten, na het einde van de behandeling. De door mij ingestelde VI-commissie zal volgend jaar voorstellen doen. Begeleiding van de harde kern van detentierecidivisten door de reclassering na een gevangenisstraf kan worden overwogen. Ik zal de commissie vragen, de mogelijkheden op dit punt te bezien. Ook in het kader van mijn plan voor effectieve reïntegratie van ex-gedetineerden wordt er voor gedetineerden in het gevangeniswezen een passend detentieplan opgesteld. Hierin past, zo nodig, begeleiding door de reclassering na ommekomst van de detentie.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Even een correctie. De minister zei zojuist dat hij geen voorstander van de motie is. Het ging daarbij om schadevergoeding aan slachtoffers en nabestaanden. Daarover heb ik helemaal geen motie ingediend, ik heb er alleen een vraag over gesteld. Maar ik begrijp nu heel goed dat de minister er geen voorstander van is, dus wij komen er nog wel eens over te spreken.
Minister Korthals:
Graag.
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 33 wordt de regering verzocht, het mogelijk te maken dat slachtoffers en nabestaanden die dat willen weten, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen vrijlating c.q. schorsing van de detentie van de dader. Per brief van 5 november jl. is de Tweede Kamer ingelicht over de informatieverstrekking inzake de terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij. Het gaat om experimenten in de ontwikkelingsfase. Er treden in de praktijk problemen op, onder andere als gevolg van het ontbreken van toereikende, op het doel afgestemde informatiesystemen. Ik acht het gelet op het geschetste experiment te vroeg om te besluiten tot uitbreiding van de regeling tot slachtoffers van ernstige misdrijven.
Dan heeft de heer Dittrich nog een motie ingediend waarin verzocht wordt om een notitie over het spanningsveld tussen grondrechten en discriminatie. Ik heb al aangegeven dat er in antwoord op vragen, gesteld bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake structurele discriminatie, op deze materie wordt ingegaan. De heer Dittrich heeft gevraagd naar een notitie met een overzicht. Daar is in dit licht naar mijn mening onvoldoende aanleiding toe. Hij motiveerde het indienen van de motie met de stelling dat zo'n antwoord niet algemeen genoeg bekend wordt. Ik weet echter niet of dat met een overzichtsnotitie voor de Tweede Kamer wel anders wordt. Ik heb aan deze motie dan ook geen behoefte.
De heer Rouvoet heeft gesproken over de stelling dat de minister met de wetgeving Justitie eigenlijk niet vooruit heeft gebracht. Anders dan hij meent, heb ik in eerste termijn wel degelijk met enige trots over mijn wetgevingsproductie uitgelaten. Daar mocht ook wel uit blijken dat ik deze opvatting van de heer Rouvoet niet deel. Ik weet overigens dat voor zowel de heer Rouvoet en zijn partij als de heer Van der Staaij en zijn partij met name de Euthanasiewet het grote probleem is.
Verder vroeg de heer Rouvoet nog of de prostituant strafbaar moet worden gesteld. De prostituant is strafbaar gesteld als de prostituee een minderjarige is, omdat een minderjarige bij misdrijven tegen de zeden beschermd moet worden. De gedachte hierachter is niet dat de prostituant immer binnen de grenzen van het strafrecht zou moeten vallen. Indien prostituant en prostituee meerderjarig zijn, zie ik geen taak voor het strafrecht. Dit verandert niet als de prostituee illegaal is.
De heer Van der Staaij wil via een amendement bewerkstelligen, de stichting Ontmoeting een subsidie toe te kennen. Werkzaamheden als die van deze stichting zijn van maatschappelijk belang en daarom juich ik deze op zichzelf toe. Zulke activiteiten behoren echter niet tot de kernactiviteiten van Justitie. In dit opzicht verschillen wij van mening en vind ik dat financiering van deze activiteiten door Justitie niet voor de hand ligt. Dit beweegt mij ertoe, de Kamer te ontraden om dit amendement aan te nemen.
Ik kom thans te spreken over het amendement van de leden Van Heemst, Van Oven en Dittrich over het intensiveren van de bestrijding van de criminaliteit met name door het verlagen van de recidive. Dit amendement is wat de intensiveringsvoorstellen betreft grotendeels gelijk aan het amendement op stuk nr. 14 van de leden Nicolaï en Kamp. Ik zal eerst kort ingaan op de voorgestelde budgetverhogingen.
Over de gevraagde uitbreiding van het aantal plaatsen van de strafrechtelijke opvang verslaafden heb ik de Kamer gisteren al gezegd, dat ik thans geen uitbreiding overweeg. Op het ogenblik – en dat geldt zeker voor het jaar 2002 – zijn een heleboel plaatsen nog leeg. De rechter moet er bovendien ook nog aan wennen om die straf op te leggen. Je ziet echter een ontwikkeling dienaangaande wel komen. Ik wil bovendien de evaluatie afwachten, zoals eerder met de Tweede Kamer is overeengekomen. Ik heb dit ook nadrukkelijk gezegd in de Eerste Kamer, die bepaald meer moeite had met het wetsvoorstel SOV dan de Tweede Kamer.
De versterking van de reclassering en de mogelijke uitbreiding van het cliëntenvolgsysteem tot andere partijen in de strafrechtketen zijn onderdeel van de plannen in de nota Criminaliteitsbeheersing. Dit maakt deel uit van het in de nota genoemde indicatieve bedrag van 60 mln voor de aanpak van de recidive en de versterking van de maatschappelijke reïntegratie van ex-gedetineerden.
Van het voorstel voor het OM en de ZM mag het duidelijk zijn dat het idee mij aanspreekt. In de begroting voor 2002 worden dan ook al forse bedragen voorgesteld om de zittende magistratuur en het openbaar ministerie te versterken. Daarmee denk ik ook aan het maximum te zitten dat ik in 2002 op een verantwoorde manier kan implementeren. Een extra budgetverhoging is op dit moment derhalve niet noodzakelijk.
De heer Van Heemst (PvdA):
De minister zegt dus eigenlijk dat op deze punten het amendement-Van Heemst/Van Oven/Dittrich verstandiger is dan het amendement van de VVD. Het amendement van de VVD stoot als het ware in één keer door naar een verhoging van 80 mln euro in 2002. In het amendement dat wij hebben ingediend, beginnen wij met 40 mln euro. Er zijn altijd capaciteitsproblemen, problemen met het opstarten van projecten en uitbreidingen en misschien problemen met regelgeving. Eigenlijk zegt de minister dat, los van andere overwegingen, dit een verstandiger weg is dan het amendement van de heren Nicolaï en Kamp?
Minister Korthals:
Ik ben gisteren op dat amendement ingegaan. Ik ga nu op uw amendement in. Overigens blijkt uit uw interventie dat u wel oog heeft voor het probleem dat ik hier naar voren brengen, dat alle bedragen niet onmiddellijk kunnen worden weggezet. Het zou dus redelijk onverantwoordelijk zijn om dat wel te doen.
Ik ben een groot voorstander van de voorliggende plannen voor het voorwaardelijk maken van de invrijheidstelling. Ik heb de Kamer nog onlangs laten weten in het voorjaar van 2002 meer duidelijkheid te hebben over de voorstellen van de door mij ingestelde commissie. Het wetsvoorstel zal eind 2002 in procedure gaan. Derhalve zijn nu geen extra middelen noodzakelijk.
Ook het versterken van de behandeling van gedetineerden met een stoornis is onderdeel van de plannen in de nota Criminaliteitsbeheersing. Ik zal de Kamer zeer binnenkort informeren over de resultaten van de acht thans lopende pilots.
Over het invoeren van een standaard strafverzwaringsgrond voor de recidive heb ik de Kamer gisteren laten weten, hieraan thans geen prioriteit te geven. Dit geldt ook voor een eventuele motiveringsplicht voor de rechter in dit verband. Wel is een onderzoek mogelijk naar de vraag of de huidige recidiveregeling in het algemeen nog steeds toereikend is.
Van het instrument van het risico-assessment bij de TBS verwacht ik veel, zowel in termen van een werkzame behandeling als van recidivevermindering na ontslag uit de kliniek. Het instrument is in ontwikkeling. Ik ben voorstander van een standaard toepassing op den duur. Daarvoor is nauwgezet onderzoek nodig.
Ik sta positief tegenover het project Hartslag in Heerlen en steun de inmiddels bij mijn departement ingediende aanvraag voor een vestiging van justitie in de buurt. Bovenop de bijdrage van de stuurgroep JIB zullen het departement en het openbaar ministerie gezamenlijk ƒ 300.000 voor drie jaar financieren. Een extra bijdrage in de strafrechtelijke opvang van verslaafden ter plaatse is niet aan de orde. Dit past niet in het concept dat wij hiervoor hebben gehanteerd.
Eventuele vergroting van de capaciteit voor lang verblijf in de TBS is op dit moment niet aan de orde. Ik wacht hiervoor de evaluatie af, evenals het onderzoek van Prismant, een instituut voor onderzoek en zorg, naar aard en omvang van de populatie van de potentiële langverblijvers in de TBS. In de loop van volgend jaar zal ik meer duidelijkheid hierover hebben. Voor een belangrijk deel heb ik het niet nodig en vind ik het dus ook niet juist om het te krijgen.
Over de voorgestelde dekking merk ik het volgende op. Deels, voor 20 mln euro, wordt de dekking van dit amendement gezocht in het taakstellend verhogen van de opbrengsten uit boeten en transacties. De raming van ontvangsten uit boeten en transacties bedroeg in 1997 nog 564,6 mln gulden. In 2002 is de raming inmiddels opgelopen tot een bedrag van 477 mln euro, ruim 1 mld gulden. In vijf jaar tijd is dit een stijging met 86%. Ik wijs erop dat de stijging van de raming grotendeels samenhangt met de intensivering van de verkeershandhaving en dat de groei van de ontvangsten mede bij succesvol beleid niet tot in het oneindige kan worden voortgezet. Naarmate wij succesvoller zijn in de verkeershandhaving, zal het uiteindelijk tegen ons werken.
Daarnaast wijs ik erop dat bij de conversie van de gulden naar de euro een neerwaartse afronding van de boetetarieven in hele euro's plaatsvindt. Dit is in lijn met het beleid van het kabinet dat de burgers niet geconfronteerd mogen worden met hogere lasten als gevolg van de euroconversie. De derving die voortvloeit uit de afronding, zal ruim 12 mln euro bedragen. Dit bedrag moet ik zelf binnen de geraamde ontvangsten zien op te vangen. Een extra taakstelling van nog eens 20 mln euro acht ik dan ook niet realiseerbaar.
Voor het dekkingsvoorstel van 20 mln euro wordt in het amendement al aangegeven dat artikel 7.2 negatief zal worden. In het amendement wordt voorgesteld, dit structureel negatieve bedrag voor 2002 te financieren door het inzetten van de eindejaarsmarge van 2001. Zoals ik al bij het amendement op stuk nummer 19 aangaf, is het nu inzetten van de eindejaarsmarge op z'n minst prematuur. De totale invulling van de eindejaarsmarge kan pas bij de Slotwet 2001 worden vastgesteld. Nu reeds hierop een beroep doen is ver op de zaken vooruitlopen. De eindejaarsmarge is bedoeld voor de zogenaamde overlopende verplichtingen uit 2001, die in 2002 tot betaling komen. De eindejaarsmarge is dus geen vrij geld. Er staan harde verplichtingen tegenover. Daarnaast is het inzetten van de eindejaarsmarge alleen incidenteel mogelijk, terwijl een structurele dekking noodzakelijk is. Mijn conclusie is dat ik aanneming van het amendement ontraad.
De heer Van Heemst (PvdA):
Ik trek alvast een conclusie. Naarmate u bezwaren opsomt tegen het amendement van de fracties van de PvdA en D66, verdrievoudigen de bezwaren tegen het amendement van de fractie van de VVD. Dit is voor mij een schrale troost. Het amendement geeft u een hoop ruimte om eens te bekijken hoe in het kader van de voorjaarsnota een aantal zaken binnen de begroting kunnen worden hergegroepeerd. Wij blijven als fractie van de PvdA bij de stelling dat het heel lastig is om preciezer te amenderen dan wij nu hebben gedaan. Omdat er rondom dit amendement een rekenprobleem bij de heer Kamp ontstond, dat op een misverstand bij hem bleek te berusten, maak ik van de gelegenheid gebruik om te zeggen dat ik mij lelijk heb vergist bij het amendement-Rietkerk/Van Heemst over de privacyinterventies bij de jeugdbescherming. Het was namelijk nog erger dan ik vermoedde. De heer Nicolaï heeft die motie van juni van dit jaar uiteindelijk ook meegetekend. Maar goed, het is mij wel duidelijk hoe u tegen het amendement aankijkt. Ik vind het in kracht gewonnen hebben na uw bezwaren aangehoord te hebben. Het is echt een stuk beter dan het amendement van de VVD.
Minister Korthals:
Wat betreft dit punt heeft de heer Van Heemst uitgebreid zijn argumenten naar voren gebracht. Waar het mij nu om gaat, is het amendement dat ik zo-even becommentarieerde. En daar ben ik met kracht tegen.
Voorzitter. Ik ben hiermee aan het eind van mijn tweede termijn gekomen.
De heer Van Oven (PvdA):
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de opsporingsbevoegdheid inzake de regels van het prostitutiebeleid en de eventueel wenselijke aanscherping ervan, in de zin dat ook 06-nummers kunnen worden getraceerd.
Minister Korthals:
Dat punt is onlangs aan de orde geweest in het overleg over het prostitutiebeleid. Ik weet niet meer precies wat ik toen gezegd heb. Ik dacht dat ik bij die gelegenheid heb aangegeven dat ik het nog eens precies zou nagaan. Ik weet dat nu niet uit mijn hoofd. Ik kom hierdoor wel op een ander punt, namelijk de identificatieplicht voor prostituees. Daarover heeft de heer Dittrich naar voren gebracht dat dit in de praktijk nog wel eens tot problemen leidt. Daarvan heb ik gezegd dat het belangrijk is om na te gaan of de hogere rechter daarover hetzelfde denkt als de lagere rechter. Daarvan willen wij laten afhangen of wij met een wijziging van de identificatieplicht voor prostituees zullen komen. Op dit moment kan ik dus geen antwoord geven op de vraag van de heer Van Oven.
De heer Van Oven (PvdA):
Kunt u daar schriftelijk op terugkomen?
Minister Korthals:
Ja.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag die ik kortheidshalve zou willen aanduiden met de positie van de onschuldige verdachten.
Minister Korthals:
Voorzitter. In het strafrechtelijk onderzoek wordt rekening gehouden met alle in het geding zijnde belangen, waaronder het belang van de verdachte om niet langer dan noodzakelijk bloot te staan aan de dreiging van strafvervolging. Dit belang is derhalve van invloed op de doorlooptijd van een strafzaak. Dit kan onder omstandigheden betekenen dat een onderzoek naar een aangifte tegen een persoon wordt stopgezet zodra er uit het onderzoek sterke aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de desbetreffende persoon onschuldig is. De eventueel door de verdachte uitgesproken wens om tot een snelle beslissing te komen, kan daarbij in aanmerking worden genomen. In alle gevallen waarin het openbaar ministerie constateert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, dan wel dat de verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt, wordt geseponeerd met de desbetreffende codes, te weten 01 voor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en 01 voor ten onrechte als verdacht aangemerkt zijn. De lijst sepotgronden is wat daartoe dwingt.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag nog een reactie geven op de vragen die mij gesteld zijn en op de moties en amendementen die mijn beleidsterrein meer in het bijzonder aangaan. Ik doe dat in volgorde van de woordvoerders met daarop een kleine uitzondering, al was het maar om tot het eind toe de aandacht vast te kunnen houden; ik wil ten slotte namelijk reageren op een aantal opmerkingen die de heer Kamp heeft gemaakt.
De heer Van de Camp heeft opmerkingen gemaakt over criminele asielzoekers en criminele vreemdelingen. Ik denk dat het niet wijs is om er op dit moment heel uitgebreid over te debatteren; wellicht komt er al heel snel een moment waarop wij elkaar daarover weer zullen treffen.
Hij heeft verder een motie ingediend over het leren van het Nederlands in het buitenland alvorens iemand naar Nederland mag komen in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming. Ik begrijp op zichzelf de redengeving van dit voorstel. Het gaat er natuurlijk om de integratie van nieuwkomers in dit land zo goed mogelijk te bevorderen. Die redengeving op zichzelf kan ik dus in hoge mate delen, maar de uitvoering van zijn voorstel roept tal van problemen op, praktische problemen en juridische problemen. Hoewel de heer van de Camp heeft gezegd soms niet erg onder de indruk te zijn van juridische argumenten, wil ik deze in dit geval niet onvermeld laten. Het EVRM geeft recht op vrije partnerkeuze. Die bepaling zou aan deze motie in de weg kunnen staan. De praktische bezwaren zijn legio. Moet er een toelatingsexamen afgelegd worden? Wat moet er gebeuren als men de cursus in Nederland wil afmaken? Moet men dan terug als men zakt? Hoe verhoudt zich dat tot het inmiddels gesloten huwelijk? Er zijn ook complicaties in verband met de MVV-aanvraag. Wat doe je met de gewekte verwachtingen als tijdens de cursus de MVV-aanvraag wordt afgewezen? Het huidige beleid is nog maar zeven maanden geleden bevestigd bij de aanvaarding van de nieuwe Vreemdelingenwet. Dit beleid is zo gek nog niet. Wij stellen een inkomenseis voor degene die overkomt. Inburgering is van groot belang, maar daar hebben wij ook tal van waarborgen voor. Tot slot wijs ik erop dat de inburgering de directe verantwoordelijkheid betreft van de minister van GSI.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik zou bijna zeggen: toen wij in het kabinet zaten, was er nog eenheid van kabinetsbeleid.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Dat hebben wij ook, maar het ging mij om het juiste moment om hier ten principale over te discussiëren.
De heer Van de Camp (CDA):
Een bekend spreekwoord in de politiek is dat wetten en praktische bezwaren allerlei dingen in de weg staan. Ik begrijp niet dat u zegt dat juridische en praktische bezwaren een nieuwe discussie verhinderen, ook gezien de Vreemdelingenwet. Met alle respect, maar na de aanvaarding van die wet is er een WRR-advies over immigratie verschenen. Ik wijs ook op de rede van de heer Schnabel en de interviews met hem en zijn medewerkers. Die kan u toch niet zomaar terzijde schuiven?
Staatssecretaris Kalsbeek:
Wetten en praktische bezwaren staan soms aan voornemens in weg. Daar is dit een betrekkelijk goed voorbeeld van. U heeft ook gelijk dat op elk moment een nieuwe discussie gevoerd moet kunnen worden. Ik moet echter aanvaarding van uw motie ontraden. Ik zie daar te veel nadelen aan. Het huidige beleid is goed. Dat getuigt van meer wijsheid dan een methode te introduceren waarvan wij geen idee hebben of die praktisch uitvoerbaar en juridisch houdbaar is.
De heer Van de Camp (CDA):
Voor mijn doen is dit een buitengewoon softe motie. Ik vraag om een onderzoek en vervolgens moet er voor 1 maart 2002 gerapporteerd worden. Dat is het toppunt van meedenken.
Staatssecretaris Kalsbeek:
In die zin zou u de motie soft kunnen noemen. Bij een onderzoek moet er het begin van een idee zijn dat het ook wat op zal leveren. Ik heb de stellige de indruk dat dit bij uw motie niet het geval is.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik vind dat wij het WRR-rapport en de mening van Paul Schnabel niet terzijde kunnen schuiven. Over een halfjaar staan wij hier weer en dan zal degene met een iets andere naam dan ik weer vragen of het toen niet beter, sneller en adequater had gekund. Ik vraag een ander oordeel over mijn motie.
Staatssecretaris Kalsbeek:
De discussie zullen wij in elk geval voeren. Er komt nog een kabinetsstandpunt over het WRR-rapport. In de bespreking daarvan kan uw voorstel ingebracht worden. Als het u meer bevrediging geeft om de motie tot dat moment aan te houden, heb ik daar vanzelfsprekend geen enkel bezwaar tegen.
De heer Rietkerk heeft over de privacyregelingen gesproken. Zijn intentie kan ik onderschrijven. Het is buitengewoon vervelend om te moeten vaststellen dat privacyreglementen naar de mening van degenen die ermee moeten werken een effectief politieel en justitieel beleid belemmeren. Nu is het punt dat wij daar tot op heden zo veel mogelijk aan gedaan hebben. De heer Rietkerk stelt dat de oude motie niet is uitgevoerd. Ik kijk daar iets anders tegenaan. Wij hebben een handreiking gedaan, omdat die klachten in de praktijk vaak naar voren komen. Maar als er vervolgens doorgevraagd wordt naar wat dan de reële problemen zijn, welke wetten of regelingen in de weg staan, dan komt daar geen antwoord op. Die handreiking die wij gedaan hebben geeft precies aan wat wel kan. Dat is heel veel. Wij gaan nu goed volgen of die handreiking voldoet en of er nog aanvullende knelpunten naar voren komen. Het is mijn intentie om die zo snel mogelijk weg te nemen. Wij zullen ook de artikelen 7 en 8 van de Wet op de privacybescherming, die de heer Rietkerk heeft genoemd, opnieuw bezien.
De motie van de heren Rietkerk en Van Heemst over de coaching van jongeren vind ik buitengewoon sympathiek. Het is wel een vergaande motie, want letterlijk genomen heeft zij mogelijk grote financiële en personele consequenties. Dat laatste is niet onbelangrijk, want wij hebben nogal te kampen met personeelstekort juist in de sfeer van de jeugdhulpverlening en begeleiding van jongeren. Desalniettemin zou ik deze motie graag betrekken bij de nota "Aanpak versterking jeugdcriminaliteit". Ik beschouw de intentie van deze motie dan ook graag als een steun voor het beleid met betrekking tot jongeren dat ik voorsta.
De heer Rietkerk heeft een opmerking gemaakt over het project "Tien voor de toekomst". Na het uitbrengen van onze schriftelijke reactie op de eerste termijn heb ik inmiddels kennis kunnen nemen van dat project. Het blijkt drie jaar geleden in Groningen te zijn gestart als antwoord op het gat in de hulpverlening dat geconstateerd werd voor "multi problem"-gezinnen. Belangrijkste kenmerken van dat project zijn de laagdrempeligheid en de intensieve en "outreachende" aanpak. Er is geen directe relatie met politie en justitie. Aanmeldingen komen vooral van huisartsen, scholen, sociale diensten en soms van wijkagenten. Voor deelname aan het project is contact met justitie geen voorwaarde. Ik denk dat het goed is als wij het project "Tien voor de toekomst" in de inventarisatie van goedlopende projecten in de praktijk van het project "Justitie en opvoedingsondersteuning" meenemen. Wat de structurele ondersteuning van het project betreft, moet ik zeggen dat het hier gaat om een vrijwillig hulpverleningsaanbod. Financiering van dergelijke initiatieven moet dan ook primair door gemeenten en provincie geschieden.
Dan heeft de heer Rietkerk een vraag gesteld over de extra Van Rijn-gelden. Die vraag zou ik vanwege het technische karakter graag schriftelijk willen beantwoorden.
De heer Rietkerk heeft het ook gehad over de jeugdcriminaliteit en het belang van achter de cijfers kijken. Dat spreekt vanzelf. Hij maakte een opmerking die naar mijn mening weersproken moet worden. Hij zei namelijk dat ITB CRIEM met name voor ama's ingezet wordt. Dat is niet juist. Wel gaat het om allochtone jongeren.
De heren Rietkerk, Van Heemst, Rouvoet en Van der Staaij hebben een amendement ingediend over de Glen Millsschool. Over de dekking heeft de minister een aantal opmerkingen gemaakt. Die zal ik nu niet herhalen, maar ik wil wel een andere opmerking maken. Wij hebben met Glen Mills afgesproken dat er binnen twee maanden 75 extra plaatsen zullen worden gerealiseerd, terwijl zij er nu 50 hebben. Dat is dus een enorme uitbreiding van de capaciteit. Ik vind dat wij daarna nog verder moeten onderzoeken met Glen Mills wat er nog meer kan. Eerlijk gezegd, hebben wij daar de middelen voor. Ik ben het dus eens met de intentie van het amendement en tegelijkertijd wil ik aanvaarding ervan ontraden, omdat er op dit moment geen goede dekking voor is en omdat er al middelen beschikbaar zijn, juist voor het doel dat dit amendement beoogt.
De heer Van Heemst (PvdA):
Voorzitter. Het is jammer dat de heer Rietkerk nu niet aanwezig is, maar ik vind dit een goed punt van de staatssecretaris dat ik in ieder geval goed op mij wil laten inwerken.
Staatssecretaris Kalsbeek:
De heer Rietkerk heeft samen met de heer Nicolaï een motie ingediend over jeugddetentie. In de een na laatste overweging staat: "van oordeel dat de duur van de jeugddetentie afhankelijk dient te zijn van de duur van het traject dat nodig is om de jongere te laten resocialiseren". Met de andere overwegingen ben ik het eens, zeker met de overweging die hier net voor staat, maar deze overweging begrijp ik niet helemaal. Misschien kan de heer Nicolaï mij helpen. De duur van de jeugddetentie wordt bepaald door de rechter. Vervolgens is vrijwel altijd een resocialisatietraject nodig. Ik zie niet hoe je de duur van de jeugddetentie afhankelijk kunt maken van de duur van het traject dat nodig is om de jongere te laten resocialiseren. Het is immers goed denkbaar dat een jongere wordt veroordeeld voor een betrekkelijk licht vergrijp en daarvoor een lichte straf krijgt, terwijl er factoren zijn die verband houden met de jongere zelf of met zijn omgeving die een lang resocialisatietraject vergen. Ik zie niet goed hoe zich dat tot elkaar verhoudt. Misschien kan de heer Nicolaï licht op de zaak werpen. Als hij dat niet kan, moet ik het aannemen van de motie ontraden omdat ik haar onduidelijk vind.
De heer Nicolaï (VVD):
Het lijkt mij niet verstandig om daar als tweede ondertekenaar te veel licht op te werpen. Ik neem aan dat ook de heer Rietkerk hierbij denkt aan zoiets als de strafrechtelijke opvang van verslaafden. Je kijkt dan niet alleen naar de ernst van het delict, maar ook naar andere omstandigheden, juist bij een resocialisatieproces en het opleggen van een straf. Ik denk dat ik niet veel meer dan dit als toelichting kan geven.
Staatssecretaris Kalsbeek:
De gedachte die erachter zit, vind ik buitengewoon sympathiek, maar ik begrijp het niet goed. Jeugddetentie legt een rechter op, resocialisatie niet. Dat justitie het tot haar verantwoordelijkheid rekent om de resocialisatie erbij te nemen, is absoluut waar. Dat moet goed gebeuren en ook zo lang als dat nodig is, maar de dwingende relatie die de motie tussen die twee lijkt te leggen, kan ik niet leggen.
De heer Van Heemst heeft nog een opmerking gemaakt over Glen Mills. Hij zei dat het niet alleen moet gaan om jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd, maar ook om lastige jongeren. De methode die in Glen Mills wordt gehanteerd, is uitsluitend bedoeld voor jongeren die gevoelig zijn voor sociale druk. Alleen opererende zedendelinquen ten of verstandelijk gehandicapte brandstichters komen dus niet in aanmerking voor een behandeling op Glen Mills. Het moeten jongeren zijn die vatbaar zijn voor sociale correctie. Daarom moet er een selectie plaatsvinden.
De heer Van Heemst heeft verder gewezen op het JOT-project. Ik ken dat project niet, maar omdat de intenties van dit project mij aanspreken, versnelling van de procedure en dergelijke, lijkt het mij goed om het te betrekken bij de nota Aanpak jeugdcriminaliteit.
Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over Afghanistan. Hierover hebben wij gisteren uitvoerig gedebatteerd. Ik begrijp heel goed dat zij daarover een uitspraak aan de Kamer voorlegt. Zij zal ook begrijpen dat ik het aannemen van die motie moet ontraden. Misschien is het niet nodig om het debat van gisteren over te doen, maar ik kan mij vergissen. Het lijkt mij dat de argumenten voldoende zijn gewisseld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat de staatssecretaris het aannemen van de motie ontraadt, verbaast mij niet. Het gaat echter om een materiële lotsverbetering. Het is niet alleen maar een beleidswijziging op termijn. Voor veel mensen impliceert dit vrij direct verandering. Als ik een wijziging aanbreng in de motie, kan ik dan op minder bezwaar rekenen? Die wijziging zou dan zijn dat het moet gaan om mensen die in Pakistan enige tijd in vluchtelingenkampen hebben doorgebracht. Het bezwaar van de staatssecretaris schuilt vooral in het feit dat het zou gaan om mensen die jarenlang in Pakistan hebben gewoond.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Dat zou heel verstrekkende consequenties hebben, want dat betekent dat je de derdelandenexceptie verbreedt. Ik zie niet zo snel voor me hoe je dat alleen kunt doen voor mensen die uit Pakistan komen en oorspronkelijk uit Afghanistan en niet voor allerlei andere mensen die ook tijdelijk in een derdeland hebben gewoon waarnaar ze in principe terug kunnen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat argument vind ik te formalistisch, want wij maken wel vaker uitzonderingen voor specifieke landen, zeker in uitzonderlijke situaties zoals nu in Afghanistan en Pakistan. Nederland draagt ook verantwoordelijkheid voor de situatie daar.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Ik herhaal mijn argument dat het een inbreuk is op het principe van de derdelandenexceptie. Ik denk dat dit een hoop consequenties heeft die wij niet zouden moeten willen.
De heer Dittrich heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt, de verlaging van het opvangbudget ten goede te laten komen aan de rechtsbijstand. Dat amendement is mede ondertekend door de heren Nicolaï en Van de Camp. Dit amendement heeft hetzelfde probleem als enkele andere die beoogden gedekt te worden door gelden uit de post asiel. Dat lukt niet. Het is waar dat de instroom meevalt, maar q, dat wil zeggen de instroom weggestreept tegen de uitstroom, is de hoeveelheid die exogeen wordt gefinancierd. Daarom is het onmogelijk wat uit die pot te halen en te besteden aan een ander doel, hoe sympathiek dat op zichzelf ook mag zijn. Ik moet daarom dit amendement ontraden.
Vervolgens heeft de heer Dittrich gevraagd om een nieuwe overlegstructuur in de rechtsbijstand. Eerlijk gezegd waren de klachten die hij verwoordde mij niet bekend. De bureaus leveren jaarlijks een werkplan in bij de raad voor de rechtsbijstand in het ressort. Het werkplan dat vervolgens onderdeel uitmaakt van het jaarplan van de raad, wordt door de raad beoordeeld. Daarop wordt de subsidie toegekend. Over de uitvoering moet verantwoording worden afgelegd. Hoewel ik op dit moment geen aanwijzing heb en ik ervan uitga dat de heer Dittrich die wel heeft, lijkt het mij van groot belang dat ik probeer te checken waar de pijn precies zit. Wij kunnen vervolgens kijken welke actie daarop eventueel ondernomen moet worden.
De heer Dittrich (D66):
Ik ga daarmee akkoord, als de staatssecretaris ten minste checkt bij de bureaus voor rechtshulp en niet alleen bij de raden voor de rechtsbijstand.
Staatssecretaris Kalsbeek:
Oké.
De heer Rouvoet heeft een vraag gesteld over de middelen voor terugkeer. De 21 mln gulden die daarvoor is uitgetrokken, is voldoende. Je probeert de bedragen zo goed mogelijk te ramen. Ik moet er wel op wijzen dat op andere begrotingen soms ook gelden zijn gereserveerd voor de terugkeer. Ik denk daarbij aan de Koninklijke marechaussee, de vreemdelingendienst, de politie, het COA en dergelijke. Al met al denk ik dat de heer Rouvoet zich nu nog geen zorgen behoeft te maken over de financiële kant van de zaak. Mocht dat wel zo zijn dan zullen door het kabinet de nodige maatregelen worden genomen.
Tot slot wil ik nog enkele opmerkingen maken naar aanleiding van de inbreng van de heer Kamp. De heer Kamp heeft veel inhoudelijke opmerkingen gemaakt over het asielbeleid. Als ik goed heb geluisterd, heeft hij mij daar geen echte vragen over gesteld. Zoals ik al tegen de heer Van de Camp heb gezegd, zullen wij elkaar over veel van deze onderwerpen binnenkort weer spreken. Ik zie uit naar dat debat met hem.
Ik wil nog drie opmerkingen maken.
Eén: de heer Kamp meent dat ik ten onrechte vaststel dat de VVD-fractie het asielbeleid van dit kabinet zou steunen. Ik meen dat deze vaststelling niet terecht is. Op de meest cruciale onderdelen van het kabinetsbeleid heeft ook de fractie van de VVD steeds impliciet of expliciet steun uitgesproken. Dat dit voor onderdelen niet geldt, is uiteraard ook waar.
Twee: de heer Kamp heeft zelf gezegd dat de VVD-fractie eigenlijk op twee paarden tegelijk heeft willen wedden. Dat is een correcte weergave van de stand van zaken. Enerzijds is er steun gegeven aan het kabinet, anderzijds is er aangegeven hoe het in de opvatting van de VVD-fractie beter kan. Ik heb gisteren in mijn eerste termijn gezegd dat ik dat een begrijpelijke benadering vind. Voor mij wordt het moeilijker te begrijpen, dat het compromis dat je in een coalitie steeds sluit en dat leidt tot steun aan het kabinetsbeleid kennelijk uiteindelijk tot de conclusie leidt dat het asielbeleid mislukt is. Ik kan slechts herhalen wat ik daar gisteren over gezegd heb: het kan dan toch haast niet anders dan dat je bij nader inzien vindt dat de kern van het compromis niet deugt?
Drie: de heer Kamp heeft tot slot gezegd dat de vertrouwenskwestie niet aan de orde is. Daar heb ik maar een ding op te zeggen: dat ik daar kennis van neem en dat ik vervolgens weer graag aan het werk ga.
De heer Kamp (VVD):
Als je samen een wet opstelt, heb je de ambitie om een bepaald resultaat te bereiken. Het kan zijn dat die ambitie onvoldoende wordt waargemaakt. De wet zelf kun je appreciëren maar wat er in de praktijk mee gedaan wordt, kan als onvoldoende worden beoordeeld. Wij hebben voor het wetsontwerp gestemd en aangegeven hoe je in de uitvoering stappen vooruit kunt zetten. Het probleem is dat u die stappen niet mee wilde zetten.
Staatssecretaris Kalsbeek:
De wet is nog maar zes maanden in werking, maar je kunt natuurlijk altijd de uitvoering ervan onvoldoende vinden. Dat is echter een andere kwalificatie dan dat het asielbeleid is mislukt. Ik moet hieruit de conclusie trekken dat de heer Kamp van oordeel is dat de gesloten compromissen in de kern niet goed waren.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We zullen op een later tijdstip over de amendementen, de begroting en de moties stemmen.
Sluiting 23.33 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-1476-1512.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.