Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 augustus 2001 over MKZ-uitkeringen.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Daar uit de discussies over de kortingspercentages is gebleken dat de minister geen verdere toezeggingen aan de Kamer wil doen, dat hij de Kamer niet wil tegemoetkomen en evenmin die percentages wil aanpassen, dient de CDA-fractie de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tijdens de klassieke varkenspest vele bedrijven zijn geruimd en daarvoor een vergoeding hebben ontvangen na aftrek van strafkorting vanwege geconstateerde tekortkomingen;

overwegende dat vele gedupeerden door MKZ ook te maken hebben gekregen met vergelijkbare strafkortingen;

overwegende dat deze kortingen heroverwogen zijn door aanpassing van de percentages in het geval van I&R-overtredingen;

stelt vast dat er geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden inzake de dossiers van gedupeerden die getroffen zijn door de klassieke varkenspest;

draagt het kabinet op om op de kortst mogelijke termijn de dossiers inzake klassieke varkenspest opnieuw te beoordelen naar aanleiding van de aanpassingen in het kortingregime bij MKZ,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79(27622).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • - dat door de MKZ-crisis getroffen agrariërs en andere ondernemers zwaar gedupeerd zijn met alle economische, sociale en emotionele gevolgen van dien;

  • - dat veel getroffen agrarische ondernemers daarnaast geconfronteerd worden met de gevolgen van buitenproportionele strafkortingen op de vergoeding voor het geruimde vee;

  • - dat de Kamer geen moeite heeft met een strenge aanpak van ondernemers die bewust hebben gefraudeerd of regels omzeild;

stelt vast:

  • - dat de minister van LNV vasthoudt aan het opleggen van buitenproportionele kortingen;

  • - dat nog steeds veel getroffen ondernemers worden bestraft vanwege kleine omissies en futiliteiten;

  • - dat deze strafkortingen niet in verhouding staan met boetes die in voorkomende gevallen door de AID aan bedrijven buiten de MKZ-gebieden werden en worden opgelegd;

  • - dat door het huidige systeem van strafkortingen het draagvlak om mee te werken aan preventieve maatregelen ter voorkoming van verspreiding van besmettelijke dierziektes verdwijnt;

draagt de regering op:

  • - het huidige systeem van strafkortingen met terugwerkende kracht zodanig aan te passen dat de hoogte van de korting niet de hoogte van de boete kan overstijgen die in een vergelijkbare situatie wordt opgelegd aan boeren bij wie buiten de MKZ-gebieden tekortkomingen in hun bedrijfsvoering worden vastgesteld;

  • - op de kortst mogelijke termijn voorbereidingen te treffen om de huidige wet aan te passen waardoor wordt voorkomen dat in de toekomst in vergelijkbare situaties buitenproportionele straffen worden opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80(27622).

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter. Aan het slot van het voorlezen van een motie stelt u altijd pro forma de vraag of de motie voldoende wordt ondersteund. Gewoontegetrouw steken wij dan onze hand op. Als een motie echter polariserend is en deze andere fracties gedachten toedicht die niet de mijne zijn, moet deze automatische steun dan niet ter discussie gesteld worden? Of moet dan de vraag niet gesteld worden of moties wel zo polariserend geformuleerd mogen zijn?

De voorzitter:

Ik stel vast dat u deze opmerkingen nu gemaakt hebt. Wanneer de werkwijze van de Kamer aan de orde is, zullen wij dit punt nog eens bespreken. Dat is om de paar jaar inderdaad nodig. Ik breng uw punt in bij de besprekingen van het Presidium en de commissie Werkwijze van de Kamer.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben het met de heer Atsma eens dat het systeem veranderd moet worden. Hij wil nu naar een boetesysteem waaraan iedereen onderworpen wordt, of men nu in een MKZ-gebied zit of daarbuiten. Als echter sprake is van een MKZ-crisis, lijkt het mij dat je extra eisen mag stellen aan de ondernemers in dat gebied. Waarom wil hij tot een en hetzelfde systeem komen? Dat lijkt mij niet de goede weg.

De heer Atsma (CDA):

Dat willen wij niet. Wij hebben gezegd dat wat ons en tot voor kort ook de meerderheid van de Kamer betreft de korting de hoogte van de boete die in vergelijkbare situaties door de AID zou zijn opgelegd, niet zou mogen overstijgen. In eerdere overleggen in deze Kamer hebben wij daar meermalen over gesproken. Dat is een van de twee dictums van de motie. Wij zijn daar volstrekt duidelijk over geweest. Ik ben ook blij dat mevrouw Vos vanmiddag in zekere zin ook in die richting denkt. Als de minister van plan is de korting te verlagen – dat heeft hij gedaan en daar zijn wij blij over – van 35% naar 15%, waarom, zo vroeg zij de minister, is het dan niet mogelijk om nog een stap te zetten. Wij hebben dat ook gezegd en gevraagd om de kortingen die door de AID worden opgelegd bij exact dezelfde overtredingen, in het achterhoofd te houden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben intensief overlegd in de achterliggende tijd. Ik erken namens de SGP-fractie dat intussen stappen in de goede richting zijn gezet – en elke stap in de goede richting is een door ons gewaardeerde stap – maar de SGP-fractie had gehoopt dat wij nog verder hadden kunnen komen. De politieke wil om iets te regelen kan er zijn, verondersteld dat de minister erkent met een notitie naar de Kamer te komen waarin het huidige besluit tegen het licht wordt gehouden, hoe dat resultaat dan ook is. Daarop zou wat ons betreft geanticipeerd kunnen worden. In de motie die ik de Kamer nu voorleg, wordt daarvoor een route aangewezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kortingen nog steeds buitenproportioneel kunnen uitwerken;

overwegende dat ook in de toekomst gekort moet worden als bewust veterinaire risico's worden genomen;

overwegende dat vele boeren tegen de beschikkingen in beroep gaan;

voorts overwegende dat aan alle geruimde veehouders voorschotten zijn uitbetaald;

verzoekt de regering, de finale besluitvorming (na een bezwaarprocedure) aan te houden tot het moment waarop de regelgeving herzien is en in werking is getreden;

verzoekt de regering voorts dat voor degenen bij wie de kortingen groter zijn dan de uitbetaalde voorschotten, de boeren de voorschotten niet behoeven terug te betalen totdat de rechter heeft beslist in de bezwaarprocedure,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81(27622).

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Dit tweeminutendebat kan worden gezien als een afronding van een moeizaam proces. De grenzen van aanpassingen binnen het huidige stelsel zijn blijkbaar bereikt, nu de VVD de steun aan het oorspronkelijke eigen voorstel lijkt te hebben laten vallen. Dat betekent dat de discussie zich zal toespitsen op de fundamentele herziening van het stelsel. Daarom zullen nu ook richtinggevende uitspraken aan de Kamer moeten worden voorgelegd.

Ik dien daarom een motie in, die een stelselwijziging beoogt om van een kortingssysteem naar een boetesysteem te komen.

De Kamer,

Stellingwerfgehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - op basis van het huidige kortingensysteem reeds zwaar getroffen agrariërs tevens disproportionele kortingen kunnen worden opgelegd;

  • - ten gevolge van het vigerende systeem gelijke gevallen worden geconfronteerd met verschillende kortingsbedragen;

  • - met een boetesysteem deze bezwaren eenvoudig kunnen worden ondervangen;

  • - de minister van LNV wil vasthouden aan het in het besluit neergelegde systeem;

verzoekt de regering, het "Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten" zo spoedig mogelijk te wijzigen en daarbij het in het besluit opgenomen kortingensysteem te vervangen door een boetesysteem, waarbinnen verschillende boetecategorieën mogelijk zijn, en dit gewijzigde besluit aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82(27622).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Als ik goed heb geteld, is dit de derde plenaire afronding van het al lang lopende debat over de kortingen op vergoedingen voor afgemaakt vee ingevolge de MKZ-crisis. De minister heeft gezegd dat het een verzekeringssysteem is en dat degene die fouten heeft gemaakt, gekort wordt op zijn uitkering. Hij heeft echter tegelijkertijd toegegeven dat er voor dezelfde overtredingen in een niet-MKZ-situatie met boetes gewerkt zal moeten worden. Dit systeem past eigenlijk niet binnen het Nederlandse strafrecht, al was het maar omdat de overheid geen verzekeringsmaatschappij is. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - kortingen op basis van de toegepaste systematiek van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten (het Besluit), in percentages van de tegemoetkomingen, in concrete bedragen gerekend over het algemeen onevenredig hoog uitpakken ten opzichte van de ernst van de geconstateerde overtredingen;

  • - de gehanteerde kortingssystematiek in het Besluit tot gevolg heeft dat voor overeenkomstige overtredingen grote verschillen in kortingsbedragen ontstaan;

van mening dat:

  • - het Besluit in zijn uitwerking niet aansluit bij andere vigerende wetgeving inzake criteria voor op te leggen straffen en/of boetes bij overtredingen of frauduleus handelen;

  • - de onevenredig hoge kortingen op de tegemoetkoming als gevolg van het Besluit gezien en gevoeld kunnen worden als een vorm van rechtsongelijkheid;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk de werking van het Besluit met terugwerkende kracht tot en met 21 maart 2001 (eerste MKZ-geval) te schorsen;

verzoekt de regering, een regeling met een andere systematiek te ontwikkelen, waarbij aansluiting gezocht wordt bij vigerende wetgeving, zoals de Wet op de economische delicten, ter vervanging van het huidige Besluit, met terugwerkende kracht tot 21 maart 2001,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(27622).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ook wij hebben vandaag vastgesteld dat de minister wederom een aantal goede aanpassingen heeft aangebracht in de wijze waarop hij de kortingen toepast. Wij zijn echter van mening dat er nog steeds in te veel gevallen sprake is van een veel te zware straf, om het zo toch maar te noemen, voor gevallen waarbij je je moet afvragen of daarbij echt een groot veterinair risico aan de orde is. Kortom, wij vinden de uitwerking van het systeem niet proportioneel en niet billijk. Wij menen dan ook dat er tot een andere toepassing moet worden gekomen. De minister vindt dat overigens ook, want hij heeft in zijn brief geschreven dat hij een fundamentele gedachtewisseling wil over de effecten van het systeem en dat hij ook vindt dat het systeem nader gepreciseerd moet worden opdat het stelsel in het bijzonder is gericht op gedragingen die tot een werkelijk veterinair risico hebben geleid. Mijn conclusie is dat ook de minister vindt dat het systeem nader gepreciseerd moet worden, omdat het om het veterinaire risico gaat. Ik vind dan ook dat de minister dit op korte termijn moet doen en dat die precisering van toepassing moet kunnen zijn op de huidige MKZ-gevallen. Hiertoe leg ik de volgende motie voor aan de Kamer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het veterinaire risico van onvolkomenheden zoals bedoeld in het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten, het afwegingskader is voor een eventuele verlaging van de tegemoetkoming;

constaterende dat er onduidelijkheid bestaat over de manier waarop de regering de mate van veterinair risico heeft ingeschat bij de vaststelling van de verlaging van de tegemoetkomingen voor geleden schade tijdens de laatste MKZ-uitbraak in 2001;

van mening dat het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten zodanig dient ingericht te zijn dat de hoogte van de verlaging van de tegemoetkoming proportioneel dient te zijn, al naar gelang de mate van veterinair risico;Vos

van mening dat er van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten een voldoende prikkel uit dient te gaan om medewerking te verlenen aan de bestrijding van dierziekten c.q. te voldoen aan de eisen ten aanzien van hygiëne en I&R;

verzoekt de regering:

  • - helder en met feiten gestaafd aan te geven welke mate van veterinair risico verbonden is aan de verschillende onvolkomenheden welke reden kunnen zijn voor een verlaging van een tegemoetkoming ingevolge de GWWD, artikel 86;

  • - het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten op basis van deze analyse zodanig aan te passen dat onvolkomenheden leiden tot een proportionele verlaging van de tegemoetkoming, gerelateerd aan de mate van veterinair risico;

  • - op korte termijn voorstellen hiertoe aan de Kamer voor te leggen;

  • - bovenstaande aanpassing van dit besluit met terugwerkende kracht van toepassing te laten zijn op de dossiers van de laatste MKZ-uitbraak in 2001,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84(27622).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Wij hebben de afgelopen periode verschillende malen over dit op zichzelf heel belangrijke onderwerp gesproken, als gevolg van de MKZ-crisis. Ik ben blij dat de Kamer mij vandaag de gelegenheid heeft geboden plenair te reageren op een aantal ingediende moties.

De motie van de heer Atsma op stuk nr. 79 gaat over het verlagingbesluit naar aanleiding van de varkenspestcrisis van 1997 en 1998. In deze motie wordt mij gevraagd de dossiers inzake de klassieke varkenspest opnieuw te beoordelen, naar aanleiding van de aanpassingen in het kortingregime bij MKZ. De varkenspestverlagingen waren gebaseerd op andere rechtsregels dan de opgelegde MKZ-verlagingen. Bij de varkenspest werden de verlagingen opgelegd op basis van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding van besmettelijke dierziektes. Dat besluit is eind 2000 vervallen. De MKZ-verlagingen zijn gebaseerd op het nieuwe Besluit verlaging tegemoetkoming besmettelijke dierziekten. Dat besluit is aangepast naar aanleiding van de ervaringen met de varkenspest. Een en ander kan dus alleen maar betrekking hebben op het laatste besluit. Ik zie geen aanleiding thans, vier jaar nadat de hoogte van de korting met betrekking tot de klassieke varkenspest werd vastgesteld, de verlagingen aan te passen. Destijds bleek er voldoende politiek en maatschappelijk draagvlak te zijn voor de verlagingen met betrekking tot de klassieke varkenspest. De besluitvorming van destijds acht ik nu een gesloten boek. De individuele verlagingbesluiten terzake van de varkenspestcrisis zijn inmiddels in grote meerderheid door de rechter getoetst en rechtmatig bevonden. Tegen die achtergrond zijn die dossiers naar mijn gevoel derhalve afgesloten. Bij de preventief geruimde varkensbedrijven is destijds overigens niet gekort. Dat was ook een van de aanleidingen om dat systeem te herzien. Op dat punt is dus een soepeler lijn gevolgd dan thans het geval is. Bij de varkenspestuitbraak in 1992, bijna tien jaar geleden dus, zijn er verlagingen toegepast. Ook die zaken zijn inmiddels lang en breed afgesloten. Naar het oordeel van de regering moet dat zo blijven. Mijn politiek oordeel over de motie is dat ik de aanneming ervan ontraad.

De motie van de heer Atsma op stuk nr. 80 heeft betrekking op de huidige situatie, maar gaat uit van een aantal feitelijke constateringen. In de motie wordt vastgesteld dat de minister van LNV, binnen het bestaande systeem, vasthoudt aan het opleggen van buitenproportionele kortingen en dat nog steeds veel ondernemers worden gestraft vanwege kleine omissies en futiliteiten. Ik deel dat oordeel niet. Een en ander vindt plaats binnen het bestaande systeem dat destijds in de Kamer is besproken. De Kamer heeft dat ook goedgekeurd. Het is vervolgens besproken met LTO-Nederland. Ik wijs erop dat het in Nederland nog steeds zo is dat de wet die wijzelf vaststellen wordt gehandhaafd, ook in moeilijke momenten, totdat die wordt gewijzigd. Het oordeel dat de kortingen binnen het huidige systeem buitenproportioneel zijn, deel ik dus niet. Tegen die achtergrond staat het kabinet ook niet achter de opdracht het systeem met terugwerkende kracht aan te passen. Dat wil zeggen dat ik de aanneming van deze motie ook ontraad.

De motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 81 heeft betrekking op de besluitvorming. Hij verzoekt mij te komen tot een opschortende werking als het gaat om de finale besluitvorming, totdat de regelgeving is herzien en in werking is getreden. Tegen dat belangrijke deel van het dictum is mijn bezwaar gericht. Bezwaar en beroep hebben in de normale Nederlandse rechtsgang geen schorsende werking voor de terugvordering van voorschotten. Uiteraard laat dat eventuele uitspraken in kort gedingen en dergelijke onverlet. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van deze motie.

De motie van de heer Stellingwerf gaat uit van een totaal ander systeem, namelijk het systeem van de wet. Het systeem dat in het besluit is neergelegd, gaat echter uit van een verzekeringssysteem. Er wordt uitgegaan van de gedachte dat uitkeringen uit het Diergezondheidsfonds worden gedaan aan veehouders, maar dat er onder bepaalde omstandigheden kortingen plaatsvinden. Dat is niet hetzelfde als het systeem van straffen en boetes. Ik realiseer mij heel goed dat het op het niveau van de individuele veehouder vaak anders wordt ervaren. Als het gaat om de systematiek heb ik een vergelijking gemaakt met een brandverzekering. Wanneer, als het gaat om een afgesloten polis van een brandverzekering, de betrokken eigenaar van het pand op enigerlei wijze bijdraagt aan het ontstaan van een brand, bijvoorbeeld omdat hij het gas aan laat staan of een kaars laat branden, vindt er een korting plaats. Dat wordt in het normale rechtssysteem niet ervaren als een boete of een strafrechtelijke korting. Het vervangen van het huidige systeem door een systeem van boetes, zou naar mijn gevoel dan ook een duidelijke verandering zijn in de wijze waarop dit systeem nu functioneert. Overigens is LTO-Nederland, die betrokken is geweest bij de inrichting van het besluit, ook van mening dat niet moet worden overgegaan op een boetesysteem. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanvaarding van de motie van de heer Stellingwerf.

In de motie van de heer Poppe wordt het idee van de heer Stelling werf nog wat verder uitgewerkt. Hij komt tot de conclusie dat het besluit in zijn uitwerking niet aansluit bij andere vigerende wetgeving. Hij verwijst daarbij naar de Wet op de economische delicten. Die wet behelst een typisch strafrechtelijk systeem. Het gaat hier niet om delicten, maar om het feit dat de betrokkene die een verzekering heeft gesloten, heeft bijdragen, hetzij door nalatigheid, hetzij door schuld, hetzij door opzet, aan het feit dat er een schade is ontstaan. In die gevallen is er sprake van een korting op het verzekeringssysteem. De Wet op de economische delicten is een puur strafrechtelijke beoordeling van een strafrechtelijk delict. Tegen die achtergrond wil ik de aanneming van de motie van de heer Poppe ontraden.

De heer Poppe (SP):

Om de vergelijking met de brandverzekering door te trekken: in de meeste gevallen was er geen sprake van brand; er was geen virus. Er moest echter geruimd worden vanwege het politieke beleid. Verder gaat het om overtredingen van de regels in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Diezelfde overtredingen zouden in een normale situatie, waarin van korting geen sprake is, met een boete worden bestraft. In die zin is de kritiek op mijn motie niet juist. Als er echt brand zou zijn, zou de regeling alleen gelden voor een boer met een virus op zijn bedrijf. Bij andere bedrijven was er echter geen brand en was de ruiming het gevolg van het beleid van de regering, in dit geval zelfs van Europa. Is de minister niet bereid om te bezien wat er in de motie staat? Is hetgeen in het dictum van de motie wordt gevraagd, wel mogelijk?

Minister Brinkhorst:

Ik ben het niet eens met de eerste opmerking van de heer Poppe. Het mag zo zijn dat in de huidige situatie bepaalde dieren wellicht gezond lijken, maar de systematiek van het non-vaccinatiebeleid – Nederland heeft destijds ingestemd met de Europese wetgeving – gaat ervan uit dat het potentiële risicodieren zijn. De argumentatie voor de ruiming van een potentieel risicodier – daarom is er geen onderscheid gemaakt tussen dieren die ziek zijn of potentieel ziek zijn – is dus gebaseerd op het systeem van de verzekering. Verder is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing in situaties, waarin de diergezondheid in het geding is. Er is dus geen sprake van een wezenlijk onderscheid.

De heer Poppe (SP):

Het laatste dat de minister zegt, namelijk dat er geen onderscheid is, maakt het dictum van mijn motie des te noodzakelijker.

Minister Brinkhorst:

Dat hangt ervan af. Als men ervan uitgaat dat het systeem van verzekeringen op zichzelf ongewenst is en, anders dan LTO Nederland zegt, moet worden omgezet in een boetesysteem, kan men de motie van de heer Poppe steunen. De regering gaat ervan uit dat er geen sprake is van strafrechtelijke handhaving, vandaar dat de verwijzing naar de Wet economische delicten door mij is afgewezen.

De heer Poppe (SP):

In mijn motie staat niets over een boetesysteem. Er staat alleen: aansluiten op. Omdat het veterinaire kwesties zijn, kan dat een andere regeling zijn, maar een die meer aansluit bij de strafmaat en de beoordeling door de rechter. De rechter kijkt bij zijn oordeel naar recidivisten, die een hogere boete krijgen, en naar de financiële positie van de dader. Dan krijgen wij dat soort redelijke, eerlijke afwegingen die meer bij ons strafrecht passen.

Minister Brinkhorst:

Wij dreigen in een herhaling van zetten te komen. Ik lees nog een stukje van de motie van de heer Poppe voor: "van mening dat: het besluit in zijn uitwerking niet aansluit bij andere vigerende wetgeving inzake criteria voor op te leggen straffen en/of boetes bij overtredingen of frauduleus handelen." Ik kan dat niet anders lezen dan dat hij een systeem van strafrechtelijke aard wenst, anders dan een systeem van verzekeringen.

De motie van mevrouw Vos is interessant geformuleerd en bevat zeker elementen die naar voren komen wanneer wij spreken over een mogelijke aanpassing van het systeem, maar er zijn een paar elementen in die feitelijk onjuist zijn en waarvan de regering niet kan zeggen dat zij deze ondersteunt.

In haar tweede constatering zegt zij "dat er onduidelijkheid bestaat over de manier waarop de regering de mate van veterinair risico heeft ingeschat". Ik kan niet inzien dat er onduidelijkheid bestaat. Integendeel. De inschatting van de regering was heel duidelijk. Tegen die achtergrond is een beleid gevoerd dat heeft geleid tot het op vrij korte termijn beëindigen van de MKZ-crisis in Nederland, anders dan in het Verenigd Koninkrijk waar na zeven maanden nog steeds MKZ aanwezig is.

In het dictum wordt de suggestie gewekt dat de regering alsnog "helder en met feiten gestaafd" aan moet geven "welke mate van veterinair risico verbonden is aan de verschillende onvolkomenheden". Welnu, het besluit waar het over gaat, geeft dat naar mijn gevoel heel duidelijk aan. Daar is discussie over mogelijk, maar men kan niet zeggen dat het op zichzelf onduidelijke criteria zijn.

Het laatste punt is dat de motie voorstelt om "aanpassing van dit besluit met terugwerkende kracht van toepassing te laten zijn". Ik heb in mijn oordeel over de andere moties al gezegd dat terugwerkende kracht naar mijn gevoel ongewenst is en niet past in het systeem dat wij kennen. Wanneer wetten worden aangepast, is het zeer ongebruikelijk dat zij met terugwerkende kracht worden toegepast, zeker zolang men nog niet weet wat het nieuwe systeem zal zijn. Het nieuwe systeem wordt besproken. Het lijkt mij uit het oogpunt van rechtszekerheid buitengewoon ongewenst om terugwerkende kracht te verlenen. Ik kan niet anders dan tot het oordeel komen dat ik aanvaarding van deze motie ontraad.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Volgens mij is er juist wel discussie over het veterinaire risico dat samengaat met bepaalde afwijkingen van de gestelde regels door een veehouder. Dat is de kern van het debat. Met die gedachte in het achterhoofd heeft de minister wijzigingen in het systeem toegepast en gezegd dat er in een aantal gevallen geen sprake was van veterinair risico. Hij vond het terecht om die aanpassingen door te voeren. Mijn vraag is waarom in een aantal andere gevallen niet wordt gekeken of er sprake was van een veterinair risico en of het mogelijk is om versoepelingen in het systeem aan te brengen. Volgens mij moet dat mogelijk zijn binnen de wet.

Minister Brinkhorst:

Ik heb de Kamer destijds, toen wij voor het eerst over deze problematiek spraken, gezegd dat ik het bestaande systeem met coulance zou toepassen. Dat heb ik ook gedaan. Ik wenste dat ook te doen, omdat ik mij zeer wel realiseer dat veel individuele veehouders in grote problemen zijn gekomen.

Dat is wat anders dan te zeggen dat het systeem zelf niet duidelijk is. Wij hebben de doortrekking naar diersoorten gescheiden. Met andere woorden: wanneer er sprake was van een onvolkomenheid bijvoorbeeld in de schapentak van een bedrijf, dan werd de korting niet doorgetrokken naar de melkveetak. Dat heeft geleid tot aanzienlijke aanpassingen. De dimensie van veterinair risico is daardoor niet veranderd.

Het aanpassen van het systeem van het bedrijvenregister was een element dat niet met veterinaire risico's te maken had en is uit het systeem gehaald. Het bestaande systeem is dus op zichzelf helder, maar bepaalde elementen moeten kunnen worden aangepast. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik de komende periode met een notitie zal komen. Dat betekent zeker niet dat die aanpassingen met terugwerkende kracht moeten plaatsvinden. Ik persisteer dus bij mijn oordeel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 18.18 uur

Naar boven