Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Van de Camp tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld (26865).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Korthals:

Voorzitter. Een van de geachte afgevaardigden wist te melden dat er een krant is verschenen met de kop: De heer Van de Camp heeft zich voor niets uitgesloofd. De heer Van de Camp is een doorzetter en tegen hem zeg ik: als je doorzet kan het nog wel goed komen.

Thans is ongelooflijk belangrijk hoe wij omgaan met de ingediende amendementen. Ik heb tegen de heer Van de Camp gezegd dat we met de behandeling van het regeringswetsvoorstel kunnen stoppen als het wetsvoorstel dat hij heeft ingediend en besproken wordt aanvaard. Er geldt echter één voorbehoud voor mij en dat betreft het punt van de rechter-commissaris.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Van de Camp zei in zijn tweede termijn op de vraag van de heer Van Middelkoop of er bij deze wetgeving een politiek compromis was volmondig ja. Geldt dat ook voor u?

Minister Korthals:

Dan heeft u toch een deel van de behandeling niet gevolgd. Later in zijn betoog zei de heer Van de Camp namelijk heel duidelijk dat er voor de minister van Justitie een voorbehoud was op het punt van de rechter-commissaris. Het spijt me voor u.

Voorzitter. Aanneming van het amendement van de heer Van Middelkoop plus verwerping van het amendement van mevrouw Scheltema hebben naar mijn stellige mening invloed op de waarborgen die op grond van artikel 8 EVRM nodig zijn. In dat licht zal het kabinet dan ook een definitief standpunt moeten innemen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

In aansluiting op wat mevrouw Halsema zo-even zei wil ik de minister vragen wat hij bedoelt met de opmerking: in dat licht zal het kabinet dan ook een definitief standpunt innemen. We bespreken nu het initiatiefwetsvoorstel. Ik neem niet aan dat de minister impliciet dreigt met niet contrasigneren

Minister Korthals:

Voorzitter. Ik dreig nergens mee, maar zeg alleen dat het kabinet zich alle rechten voorbehoudt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Maar het enige recht dat het kabinet bij initiatiefwetgeving nog heeft, is niet contrasigneren

Minister Korthals:

Dat is een belangrijk recht.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daar praat u dus over?

Minister Korthals:

Ja, daar praat ik over.

Voorzitter. Het wetsvoorstel is verstrekkend, maar het is nodig. De doelstelling is heel duidelijk toegelicht. Naarmate de bevoegdheden verder reiken, is naar mijn stellige overtuiging meer controle noodzakelijk. Elementen van openbare orde en strafvordering komen in dit wetsvoorstel bijeen. Wezenlijke rechten zijn in het geding, zoals het recht op privacy. In de Grondwet zijn bepalingen opgenomen om de burger te beschermen tegen de overheid. Zo wordt voorkomen dat de burger afhankelijk wordt van de willekeur van de overheid. Ik wijs erop dat burgemeesters en zelfs een gemeenteraad alsmede de officier van justitie deel uitmaken van de overheid. Het is dan juist een derde, onafhankelijke instantie in casu de rechter die beoordeelt of inbreuk op een grondrecht gerechtvaardigd is. Tegen deze achtergrond zie ik het amendement van mevrouw Scheltema, dat ze naar mijn idee voortreffelijk verdedigde.

Voorzitter. Ik spreek nogmaals mijn waardering uit voor het feit dat mevrouw Scheltema dit amendement heeft ingediend. Zoals al blijkt uit het door de regering ingediende wetsvoorstel, waarin aan de rechter-commissaris een belangrijke rol is toebedeeld, is de regering van oordeel dat uitbreiding van het aantal politiebevoegdheden als voorgesteld door de heer Van de Camp, noopt tot het aanbrengen van extra waarborgen. Het kabinet ondersteunt daarom volledig het doel en de strekking van het amendement. Op deze wijze wordt immers de afweging van het inzetten van deze bevoegdheden gebracht op het niveau van functionarissen die reeds vertrouwd zijn met het nemen van dergelijke beslissingen. Dit is een belangrijke waarborg voor een verantwoorde inzet van deze nieuwe bevoegdheden.

In dit debat is uitvoerig ingegaan op de rol van de rechter-commissaris. Met name mevrouw Scheltema heeft aangegeven dat er buiten de bevoegdheden genoemd in artikel 170 van het Wetboek van Strafvordering, enkele andere vormen van betrokkenheid zijn van de rechter-commissaris.

De heer Kuijper (PvdA):

Ik hoopte dat de minister nog terug zou komen op de uitleg over het van toepassing zijn van het EVRM. Hoewel ik de redenering kan volgen, ben ik er verbaasd over. Heeft de Raad van State dan iets laten liggen? De Raad van State heeft, voorzover ik weet, op dit punt geen enkele opmerking gemaakt over het wetsvoorstel van de heer Van de Camp.

Minister Korthals:

Er zijn in dit kader ook geen opmerkingen gemaakt over het door de regering ingediende wetsvoorstel. Daarin is de rechter-commissaris wel degelijk geïntroduceerd. Voorzover ik mij herinner geeft de Raad van State heel duidelijk aan dat je dit alles met waarborgen moet omkleden. Dat is in het licht van artikel 8 van het EVRM nodig. Deze eisen houden in dat de beperking moet zijn voorzien bij wet, dat het in het belang moet zijn van één van de in het tweede lid genoemde doelen, dat het noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving en dat er subsidiariteit en proportionaliteit moet zijn. Als je inbreuk maakt op de grondrechten van mensen, moeten de waarborgen waaronder dat kan gebeuren, worden versterkt.

De heer Kuijper (PvdA):

We hebben geen verschil van mening over de waarborgen bij dit soort instrumenten. Zou het van toepassing verklaren van het EVRM echter nu aan de orde moeten zijn bij de beoordeling van het amendement van mevrouw Scheltema? Als het een dergelijk zware redenering is en het over grondrechten en dergelijke gaat, dan verbaast het mij dat de Raad van State daarover bij het wetsvoorstel van de CDA-fractie geen opmerkingen heeft gemaakt. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het wetsvoorstel van de regering, maar dat is nu niet aan de orde. Ik concludeer daaruit dat de minister enigszins alleen staat met zijn redenering.

Minister Korthals:

Met het wetsvoorstel inclusief derde nota van wijziging wordt ervoor gekozen om ook via de strafvorderlijke weg te handelen. Dat betekent dat je heel bijzondere waarborgen moet hebben. Nogmaals, grondrechten zijn niet zomaar iets. Het zijn rechten die de burgers ten opzichte van de overheid hebben. Het is per definitie fout om alleen de overheid te laten beoordelen wat die grondrechten inhouden. Sterker nog, het is een wezenlijk deel van onze rechtsstaat dat er vervolgens de onafhankelijke rechterlijke macht is die dat beoordeelt. En dan krijg je de vraag of het vooraf of achteraf moet. Daar waar de privacy geschonden wordt en het vooraf best kan gebeuren en ik er nauwelijks of geen praktische bezwaren tegen kan vinden, zou ik zeggen: wat is daarop tegen? Het versterkt dit wetsvoorstel alleen maar.

De heer Van den Berg (SGP):

De minister vraagt zich af wat er op tegen is. De heer Van de Camp sprak terecht van een evenwicht, hoewel het misschien broos is en er sprake is van schurende vlakken tussen het bestuurlijke en het strafvorderlijke aspect. De benadering van de minister slaat mijns inziens door naar de strafvorderlijke kant. De minister acht het wenselijk dat het amendement van de heer Van Middelkoop wordt verworpen en dat van mevrouw Scheltema wordt aanvaard. Dat heeft tot gevolg dat de bevoegdheid van de burgemeester aan zoveel restricties is gebonden, dat er heel vaak helemaal geen sprake zal zijn van de inzet van het middel, terwijl de minister dat toch ook beoogt. Kortom, wordt met dit wetsvoorstel dan wel het doel bereikt dat ook de regering voor ogen stond?

Minister Korthals:

Met het voorstel zoals het er dan ligt, kan de burgemeester gewoon aanwijzen ...

De heer Van den Berg (SGP):

De burgemeester kan niet aanwijzen als de raad het laat liggen.

Minister Korthals:

Gemeenteraden zijn democratisch gelegitimeerd. U mag toch aannemen dat geen gemeenteraad zal zeggen dat middel niet in te zetten, als er een voorstel van de burgemeester daartoe komt.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik zou ze de kost niet willen geven.

Minister Korthals:

Dat is dan onze democratische instelling. KorthalsBij de verkiezingen kan er vervolgens een andere gemeenteraad komen.

De heer Van den Berg (SGP):

Het instrument wordt langzamerhand een heel bot instrument, dat wellicht in een enkel geval nog eens wordt toegepast. Dat bent u toch wel met mij eens?

Minister Korthals:

Het is een bijzonder fijn instrument dat met allerlei waarborgen is omkleed. Dat is belangrijk bij wetsvoorstellen met zo'n vergaande strekking. Dat zal de heer Van den Berg niet ontkennen.

De heer Rietkerk (CDA):

De Raad van State heeft geadviseerd over het eerste voorstel van de initiatiefnemer Van de Camp waarbij nog niet de waarborging via de officier van justitie, zoals voorgesteld in de derde nota van wijziging, is verwoord. De Raad maakt in dit advies nog geen zwaarwegende opmerkingen over de waarborging zoals u, als adviseur van ons, voorstelt. Kunt u nog eens duiden waarom, naar uw idee, de Raad van State daarop niet is ingegaan? De officier van justitie krijgt via de derde nota van wijziging immers een verankerde positie, wat overigens terecht is naar ons idee.

Minister Korthals:

Ik kan natuurlijk niet beoordelen waarom de Raad van State op bepaalde elementen niet ingaat in zijn advies. Het is wel gebruikelijk bij de regering om het nader aan te geven in de adviesaanvragen, als zij sommige punten heel belangrijk vindt. Zo zorgen wij er in ieder geval voor dat de Raad van State er nader op ingaat. Soms zijn er staatsrechtelijke overwegingen voor de Raad om het niet te doen. Een enkele keer gaat men langs het probleem heen. In ieder geval vind ik dat de minister van Justitie nog wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid heeft om op bepaalde aspecten te wijzen. Overigens heb ik de indruk dat de Raad van State er ook in een laatste wetsvoorstel zeker een belangrijk punt van heeft gemaakt, dat je zeer sterke waarborgen moet hebben wanneer je tot verregaande bevoegdheden van politie en justitie overgaat. Ik ken het echter niet helemaal, misschien kan de heer Kuijper er iets over zeggen.

De heer Rietkerk (CDA):

Dat de Raad van State er in het advies over de initiatiefwet-Van de Camp niet op ingaat, valt op, juist omdat het advies van de Raad van State over het voorstel van de heer Kuijper er zo nadrukkelijk wel op ingaat en terecht, want het is een veel verstrekkender wetsvoorstel. Daarom vraag ik u om een nadere motivatie. Uiteraard heeft u een eigen staatsrechtelijke adviesrol, maar u dreigde met het niet contrasigneren van het wetsvoorstel als dit amendement niet wordt aangenomen. Dat vind ik nieuw.

Minister Korthals:

Ik ben een vredelievend type, dus ik dreig niet. Ik stel mij terughoudend op. Ik stel alleen dat, als het ene amendement wordt aangenomen en het andere juist wordt verworpen, dit van invloed is op het stelsel van waarborgen. We moeten alsdan bekijken, hoe we omgaan met het nieuwe wetsvoorstel. Dat is geen dreigen, maar verstandig opereren, zoals het kabinet placht te doen.

De voorzitter:

Voor de Handelingen neem ik de vrijheid om te zeggen: "pleegt te doen".

Minister Korthals:

Dank u, voorzitter.

De heer Nicolaï (VVD):

In de stukken wordt gesproken over een combinatievoorstel. Eerst werd daar een volmondig "ja" tegen gezegd, waarop later nog een uitzondering werd gemaakt voor de rechter-commissaris als het ging om de overeenstemming. Maar eigenlijk heb ik het gevoel dat bijna alle waarborgen en wensen van het ministeriële voorstel zijn overgenomen door de heer Van de Camp. Het enige wat niet is overgenomen, is het punt van de rechter-commissaris. Dat kleurt het roerende beeld van volledige overeenstemming, op één na, wel enigszins. De minister zegt eigenlijk: eens met het voorstel van Van de Camp, als het helemaal identiek is aan mijn voorstel.

Minister Korthals:

Dat zou wellicht het beste zijn geweest. Maar dat mag voor u geen enkele reden zijn om uit medelijden met de heer Van de Camp hem op dit punt te steunen. U zult deze kwestie op zijn merites beoordelen. Vanaf het begin heb ik gezegd, ook tegen de heer Van de Camp, dat ik dit een belangrijk punt vind. Ik hoop dat u er nog op ingaat – helaas kan dat niet – welk praktisch bezwaar daartegen is. Het erbij betrekken van de rechter-commissaris levert namelijk niet of nauwelijks tijdverlies op.

De heer Nicolaï (VVD):

Het ging mij zowel om de principiële bezwaren als om de praktische bezwaren. De Raad van State vindt het geen probleem en er kan een extra waarborg komen, een juridische toets, door officier de positie te geven die hij nu al heeft. Er zijn dan meer waarborgen dan op het moment dat de Raad van State een oordeel moest geven. Die vindt dat geen probleem, maar de minister vindt het wel een probleem. Waarop baseert hij dat? In artikel 8 EVRM is dit ongeveer geregeld. In dat artikel wordt namelijk gezegd dat op een aantal gronden een uitzondering mag worden gemaakt op die bescherming van het privé-leven. Ik probeer te begrijpen waarom de minister hier nu opeens een verdragsrechtelijk bezwaar in ziet, maar ik kan dat niet halen uit artikel 8.

Minister Korthals:

De vraag of een bepaalde beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving dient volgens het Europese Hof te worden bepaald aan de hand van de jurisprudentie. Daaruit volgt dat de beperking proportioneel moet zijn in de relatie moet staan tot de beoogde legitieme doelen. Dat is allemaal waar, maar als er een uitbreiding van de bevoegdheden komt, is het noodzakelijk dat er ook een betere controle op die bevoegdheden komt. Politie en justitie en ook de officier van justitie, die deel uitmaakt van de opsporing en vervolging, willen het uiteraard zelf uitmaken, maar juist in de verhouding tussen de overheid en de burger, moet de onafhankelijke rechter bepalen of de grenzen in acht zijn genomen. Als er een geweldig tijdsverlies zou zijn of als de acties daardoor zouden worden bedreigd, kun je je nog afvragen of het niet wat te veel van het goede is, maar dat is in de praktijk niet zo.

De heer Nicolaï (VVD):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Die rechterlijke toets willen wij allemaal. Die toets is er echter al en die zal ook vaak uitgevoerd worden, want er zal vaak naar de rechter worden gegaan.

Minister Korthals:

Het leed is dan echter al geschied, want dit is een toets achteraf.

De heer Nicolaï (VVD):

Mijn vraag was echter wat de concrete aanwijzing is voor de minister dat dit in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Als er voldoende maatschappelijke noodzaak is, kan dit al worden uitgezonderd, juist in het kader van de openbare veiligheid. Dat is de discussie die wij hier voeren. De minister kan zeggen dat hij het zorgvuldiger vindt om nog een extra waarborg in te bouwen, maar op welke juridische gronden baseert hij zich als hij zegt dat dit waarschijnlijk in strijd is met het EVRM?

Minister Korthals:

In artikel 8 EVRM staat dat de noodzaak moet worden aangegeven en dat er een behoorlijke controle moet zijn op degene die een bevoegdheid heeft verkregen. Dat zal altijd door de rechter moeten gebeuren.

De heer Nicolaï (VVD):

Er is dus geen concrete jurisprudentie, waar u uit op kunt maken die dit een stap te ver zou zijn.

Minister Korthals:

Er is nog geen jurisprudentie. Ik ken ook geen gevallen in het buitenland waar men dit wel mag doen.

De heer Kuijper (PvdA):

Die jurisprudentie kan natuurlijk pas ontstaan als de wet in werking is getreden. Ik ben een beetje in verwarring gebracht door de redenering van de minister. Hij zei dat de rechter de gelegenheid moet hebben om de zaak te toetsen. Is hij van mening dat als de rechter achteraf toetst, die toets onvoldoende tot zijn recht is gekomen?

Minister Korthals:

Ik vind inderdaad dat die toets dan onvoldoende tot zijn recht komt. De dingen waarom het gaat, zijn dan namelijk al geschied. Hoe kun je, behalve via een schadevergoeding, het leed dat is veroorzaakt vergoeden? Daarom is er bij fouilleren en huiszoekingen altijd sprake van een toets vooraf.

De heer Kuijper (PvdA):

Dan praten wij over individuele strafzaken. Dat is hier niet het geval.

Minister Korthals:

Dan kom ik op het argument dat mevrouw Halsema naar voren heeft gebracht. Als je vindt dat dat in individuele strafzaken, waarbij zelfs sprake is van een verdenking, wel moet gebeuren, waarom zou het dan in strafzaken waar het een collectiviteit betreft en er niet eens sprake is van een duidelijke verdenking van een bepaalde persoon, niet moeten gebeuren? Ik maak daar een punt van, temeer omdat ik niet kan inzien waarom het amendement niet zou worden aangenomen.

De uitbreiding van bevoegdheden is zowel ingegeven door het belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, als door het belang om gebieden veiliger te maken. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de realisering van dit laatste belang ook bij het lokale bestuur ligt, is gekozen voor een samenwerkingsverband van strafrechtelijke bevoegdheden binnen een bestuurlijk kader. De gebiedsaanwijzing geschiedt door de burgemeester. Omdat het gaat om ingrijpende instrumenten, dient een democratisch gelegitimeerd orgaan zeggenschap te hebben over de toepassing van dergelijke bevoegdheden. De gemeenteraad is hiervoor het aangewezen orgaan De raad moet zich kunnen uitspreken over de vraag of de onderhavige bevoegdheden kunnen worden toegepast jegens de inwoners van de gemeente.

Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor de burger verdient het de voorkeur dat het kunnen toepassen van de bevoegdheid van de burgemeester om gebieden aan te wijzen expliciet wordt vastgelegd. De gemeentelijke verordening is hiervoor het geëigende kader. De gemeenteraad kan hierbij afwegen of in de gemeente situaties kunnen voorkomen, waarin het noodzakelijk is dat de burgemeester over een dergelijke bevoegdheid beschikt om de heersende problematiek in ernst en omvang te kunnen terugbrengen.

De gemeenteraad dient zich bij die keuze te laten leiden door eerdere ervaringen in het desbetreffende gebied. Zonder concreet aanwijsbare behoefte aan een fouilleringsbevoegdheid of een bevoegdheid om vervoermiddelen te controleren op wapenbezit bestaat er geen noodzaak om deze bevoegdheid te verlenen. Dat is ter beoordeling aan de gemeenteraad.

In de discussie is iets te weinig naar voren gekomen dat het feit dat de gemeenteraad erbij betrokken wordt, betekent dat hij daarmee op zich neemt dat hij mede zorgdraagt voor flankerend beleid. Het gaat er niet alleen om dat er eens een paar acties worden ondernomen, maar dat moet gebeuren in een breder perspectief.

De heer Kuijper (PvdA):

Uw redenering over de rol van de gemeenteraad is mij uit het hart gegrepen. De heer Van de Camp heeft bij de beantwoording van de aan hem gestelde vragen gezegd dat de handen van de burgemeester gebonden zijn, als de gemeenteraad geen verordening vaststelt. Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit een gewenste ontwikkeling?

Minister Korthals:

Dat zou geen gewenste ontwikkeling zijn.

De heer Kuijper (PvdA):

Dan hebben wij wel een probleem, als wordt voorgesteld om de gemeenteraad die rol niet te geven en pas achteraf tot controle over te gaan. De minister houdt vast aan het voorstel om de gemeenteraad die verordening te laten vaststellen. Als wij dat advies volgen, kan de situatie zich voordoen dat er een gemeente is die geen verordening vaststelt, terwijl de burgemeester het op grond van zijn zelfstandige bevoegdheid in de sfeer van openbare orde en veiligheid noodzakelijk acht om daar op te treden. Doordat die verordening er niet ligt, wordt deze zelfstandige verantwoordelijkheid beperkt.

Minister Korthals:

Dat is juist. Wij hebben ervoor gekozen om de gemeenteraad een taak te geven om te legitimeren wat er gebeurt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik denk dat de minister een volstrekt correct antwoord gaf, toen hij zei dat dit geen gewenste ontwikkeling is. Dat klopt, want het systeem van de Gemeentewet bij openbareordebevoegdheden van de burgemeester is dat er geen verordenende bevoegdheden van de raad aan voorafgaan. Op grond van deze logica van de Gemeentewet willen een aantal collega's de verordenende bevoegdheid niet in de wet opnemen. Wij willen de situatie voorkomen die de heer Kuijper schetste, te weten dat de raad laks, weigerachtig of lui is, terwijl de burgemeester met al zijn Van de Campbevoegdheden niets kan doen.

Minister Korthals:

Vindt u dat wij dat in een gedecentraliseerde eenheidsstaat allemaal van bovenaf moeten opleggen? Zouden wij dat niet aan de desbetreffende gemeenten kunnen overlaten?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

In een gedecentraliseerde eenheidsstaat moeten wij misschien afzien van het opleggen van de plicht om een verordening te maken. Dat kan ik zo pareren. Laten wij de onderscheiden partijen daar vrij in laten. Het probleem is nu dat er voorafgaande aan de werkzaamheden van de burgemeester een plicht wordt geformuleerd. Als de raad die plicht niet honoreert, is het hele wetsvoorstel van nul en generlei waarde. Dat zou ook u een zorg moeten zijn.

Minister Korthals:

Ik ga ervan uit dat de gemeenteraad wel degelijk een verordening terzake zal maken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik zou er de voorkeur aan geven om bij activiteiten en bevoegdheden die de openbare orde betreffen het algemene systeem te handhaven en daar horen geen verordenende bevoegdheden bij. Dat past bij het algemene systeem van de Gemeentewet en daar zal de minister toch ook niet ongevoelig voor zijn.

Minister Korthals:

Dat is uw invalshoek.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is de minister het niet met mij eens dat dit punt gemaakt had moeten worden bij het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding? Daar is gekozen voor een breuk met de Gemeentewet, maar dat wetsvoorstel is al in deze Kamer aanvaard.

Minister Korthals:

Ik ben er niet voor om Kamerleden te wijzen op dingen die zij hadden moeten doen in het verleden. Ik vind het allemaal even verstandige mensen. Ik zal dus niet zeggen dat dit punt toen al aan de orde gesteld had moeten worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In het wetsvoorstel van de heer Van de Camp staat een kanbepaling, namelijk de raad kan een verordening maken. Welke consequenties heeft dat? Kan dat ook betekenen dat de burgemeester toch die bevoegdheid heeft als een raad nalaat om een verordening te maken?

Minister Korthals:

Nee. Die kanbepaling houdt in dat een raad de verordening kan maken. Als hij dat niet doet, dan kan de burgemeester vervolgens niets doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een raad kan dus besluiten om de veiligheidsrisicogebieden niet in te voeren en daar is de burgemeester aan gebonden. Dat lijkt mij uit het oogpunt van democratie heel wenselijk.

Minister Korthals:

Voorzitter. De burgemeester kan zich bij de aanwijzing van een gebied baseren op politie-informatie omtrent de omvang en de ernst van de wapenproblematiek in het desbetreffende gebied. Bij de uitoefening van maatregelen van openbare orde door de burgemeester is voorafgaand overleg in de lokale gezagsdriehoek in het algemeen gebruikelijk. De beslissing over de inzet van de onderhavige bevoegdheden noopt temeer tot voorafgaand overleg omdat de nieuwe politiebevoegdheden mede zien op de opsporing van strafbare feiten. Ik zeg het met name tegen de heer Nicolaï. De regie en de verantwoordelijkheid voor de toepassing van die bevoegdheden berusten dan bij justitie.

Het wetsvoorstel van de heer Van de Camp strekt ertoe de uitoefening van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken, de bevoegdheid verpakkingen en bagage te onderzoeken en de bevoegdheid personen aan hun kleding te onderzoeken krachtens een bevel van de officier van justitie tijdelijk in een door de burgemeester aangewezen gebied te mogen toepassen. Een dergelijke uitbreiding van politiebevoegdheden noopt tot het aanbrengen van extra waarborgen. Zoals ik al zei, is inzet van dit zware instrument uitsluitend mogelijk op uitdrukkelijk bevel van de officier van justitie. Het amendement van mevrouw Scheltema-de Nie strekt ertoe dat dit bevel slechts kan worden gegeven na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris dient te beoordelen of er voldoende redenen zijn om dit zware opsporingsinstrument in te zetten. Hij kan zich daarbij door de officier van justitie laten adviseren en van nadere informatie laten voorzien. De officier van justitie pleegt bij het voorbereiden van een dergelijke actie uitvoerig overleg met de bestuurlijke autoriteiten en een dergelijke actie wordt ook in de driehoek besproken.

Het overleg met en de afstemming in de driehoek van zowel rechter-commissaris als officier van justitie garandeert dat de gescheiden besluitvorming in het strafrechtelijke en bestuurlijke traject samenloopt en zal derhalve in de praktijk niet of nauwelijks tot extra vertraging leiden. Bij de afweging van het algemeen maatschappelijke veiligheidsbelang tegen het individuele belang van de burgers dient te worden bezien of door uitbreiding van de bevoegdheden geen onevenredige inbreuk wordt gemaakt op bestaande grondrechten, zoals opgenomen in de Grondwet en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Er valt een toenemende maatschappelijke afkeuring van wapengeweld te constateren, vooral als daarbij onschuldige slachtoffers vallen. Daarbij komt nog dat de mogelijkheden voor opsporing van wapenbezit zonder toepassing van dwangmiddelen feitelijk beperkt zijn en het gevaar bij het aantreffen van wapens voor de opsporingsambtenaar plotseling en acuut kan zijn. Daarom is dit wetsvoorstel ook zo noodzakelijk.

Bij het toekennen van die ruimere bevoegdheden aan de politie bestaat het risico van willekeurige selectie. Dat risico kan tot een minimum worden beperkt door het aangewezen gebied waarbinnen de ruimere bevoegdheden mogen worden toegepast duidelijk te begrenzen en nauwkeurig te omschrijven en de toepassing van de ruimere bevoegdheden zowel in het bestuursrechtelijke – gemeenteraad en burgemeester – als in het strafrechtelijke traject – officier van justitie en rechter-commissaris – van meer toetsmomenten afhankelijk te maken en aan een ondubbelzinnige termijn te binden.

Voorzitter. Dit zijn de argumenten waarom ik er zeer nadrukkelijk voor pleit om het amendement van mevrouw Scheltema aan te nemen. Nogmaals, ik denk dat aanvaarding ervan het wetsvoorstel versterkt en ook dat het geen vertraging oplevert waar van de bevoegdheid gebruik gemaakt gaat worden. Ik denk dat wij dan een mooi wetsvoorstel hebben, maar ik erken dat de heer Van de Camp er enigszins anders over denkt.

Ten slotte kan ik de heer Nicolaï zeggen dat de DNA-notitie wordt meegenomen in het project strafvordering 2001.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. Ik wil niet terugkomen op de discussie over de rechter-commissaris, maar is de minister het er niet mee eens dat die mogelijkheid van een rechterlijke toets vooraf wel bestaat in die zin dat een besluit van de burgemeester op grond van de AWB een mogelijkheid van bezwaar creëert waardoor als men snel is wel degelijk kan worden voorkomen dat dit bevelüberhaupt door de officier van justitie gegeven kan worden?

Minister Korthals:

De heer Van de Camp heeft al gezegd dat al dit soort rechten en mogelijkheden inderdaad blijven bestaan, maar volgens mij geeft dit bijna nog een extra argument voor de toets van de rechter-commissaris vooraf, want ik denk dat dan toch minder gebruik van die beroepsmogelijkheid zal worden gemaakt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kan mij voorstellen dat de minister de nadruk heeft gelegd op het amendement van mevrouw Scheltema, maar dat neemt niet weg dat het wetsvoorstel van de heer Van de Camp ook op een ander punt in overeenstemming is gebracht met zijn eigen gedachtegoed en dat zit in mijn amendement. Ik zou daar toch graag zijn oordeel over vernemen.

Minister Korthals:

Voorzitter. Waar overleg is, worden compromissen bereikt. Mocht GroenLinks ooit regeringsverantwoordelijkheid gaan dragen, dan zal voor haar hetzelfde gelden. Er zijn complimenten voor het regeringsvoorstel uitgesproken, er is gezegd dat veel elementen daaruit nu in het initiatiefvoorstel zitten, maar als je beide voorstellen naast elkaar legt en in elkaar probeert te schuiven, blijven er net zo goed elementen over uit het voorstel van de heer Van de Camp.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik respecteer deze politieke argumenten, maar volgens mij werkt het in de politiek ook wel eens zo dat compromissen doorbroken kunnen worden als er extra steun voor de eigen positie ontstaat. Waarom heeft de minister in zijn eigen voorstel die zes uur opgenomen, want dat is toch niet zomaar uit de lucht komen vallen?

Minister Korthals:

Neen, maar de argumentatie daarvoor hoef ik nu niet te geven. Wij hebben nu te maken met het feit dat de twaalf uur in dit wetsvoorstel is opgenomen. Ik heb mij daarmee verenigd en daar sta ik ook achter en vervolgens is dat op voortreffelijke wijze verdedigd door de heer Van de Camp.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter. Zojuist werd de indruk gewekt dat er een beroepsgang mogelijk is tegen het besluit van de burgemeester om een bepaald gebied aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied en dat dit zou kunnen betekenen dat het helemaal niet door kon gaan. Als een burgemeester zo'n besluit heeft genomen en er wordt beroep tegen ingesteld, dan heeft dat toch geen schorsende werking?

Minister Korthals:

U heeft mij ook niet horen zeggen dat het een schorsende werking heeft.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U heeft dat niet gezegd; dat ben ik met u eens. Maar ik wilde daar wel duidelijkheid over krijgen, omdat die indruk even bleef hangen.

Minister Korthals:

Overigens kan natuurlijk wel een voorlopige voorziening gevraagd worden, die een schorsende werking inhoudt. Maar dat is een andere situatie.

De heer Kuijper (PvdA):

Wordt dat ook bekendgemaakt aan de burgers? Ik vind het toch van belang dat, als een gebied wordt aangewezen, de procedure daaromtrent bekend wordt gemaakt. En dan gaat het er niet alleen om dat het publiek wordt gemaakt, maar ook dat er wordt gewezen op de mogelijkheid om voorziening te vragen en de wijze waarop dat moet gebeuren.

Minister Korthals:

Ja.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de stemmingen in verband met het wetsvoorstel dinsdag aanstaande te houden.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.06 uur tot 15.12 uur geschorst.

Naar boven