Aan de orde is het debat over de situatie met mond- en klauwzeer.

De voorzitter:

Allereerst is het woord aan de minister om ons iets te zeggen over de Landbouwraad van gisteren en om andere mededelingen te doen.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de Kamer er erkentelijk voor dat ik meteen na de Landbouwraad die gisteren heeft plaatsgevonden, een paar opmerkingen daarover mag maken en kan aangeven wat de consequenties daarvan zijn voor het Nederlandse beleid. In de Landbouwraad van gisteren heeft een discussie plaatsgevonden over de situatie met mond- en klauwzeer. Verder hebben mijn Britse collega en ik daar verslag gedaan van de huidige situatie. Ik noem een paar belangrijke elementen van de raadsconclusies die zijn aangenomen.

De Raad is van mening dat gedurende de huidige crisis de bestaande strategie niet dient te worden veranderd. Het beleid van zowel de Britse als de Nederlandse regering is gebaseerd op het staande Europese beleid. Ter informatie: mijn Britse collega heeft gezegd dat er in Engeland niet een geval van suppressieve of preventieve vaccinatie heeft plaatsgevonden. Er is echter geconcludeerd dat, als de huidige crisis voorbij is, op basis van de ervaringen die wij nu opdoen en de wetenschappelijke ontwikkelingen, zorgvuldig beoordeeld moet worden welke stappen noodzakelijk zijn om bescherming tegen toekomstige uitbraken tot stand te brengen. De Raad heeft ook geconstateerd dat er aanbevelingen zijn gedaan door de FAO in een vergadering van 21 tot 23 maart, en is van mening dat die aanbevelingen moeten worden meegenomen voor de toekomstige ontwikkeling.

De Raad heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel dat ik met mijn Britse collega gedaan heb om in de loop van dit jaar, na de crisis, een Europese conferentie te houden over de toekomstige strategie met betrekking tot mond- en klauwzeer en de lessen die moeten worden getrokken. Aangezien de Raad dit voorstel heeft aangenomen, neem ik aan dat die conferentie onder het Belgische voorzitterschap zal worden gehouden. Ik ben persoonlijk ook blij dat de Raad die conclusie één maand na de uitbraak heeft getrokken, omdat daarmee wordt aangegeven dat het nieuwe perspectief is dat in brede zin de vraag van de vaccinatiepolitiek in Europees verband aan de orde is.

En marge van de Raad heb ik contact gehad met de Europese Commissie over Europese steun voor de opkoopregelingen. Zoals bekend, heeft het kabinet voorgesteld om via cofinanciering met de Europese Unie een opkoopregeling voor varkens en kalveren in de gesloten gebieden tot stand te brengen, inclusief een fokverbod. De Europese commissaris Fischler heeft gezegd dat een en ander nog technisch uitgewerkt moet worden. Ik hoop dat die uitwerking nog deze week zal plaatsvinden, opdat het beheerscomité hier volgende week een beslissing over kan nemen. De uitbetaling op basis van de opkoopregeling zal pas kunnen geschieden na de goedkeuring. Ik heb ook met de Europees commissaris gesproken over de nationale opkoopregeling in de gebieden buiten de gesloten gebieden. Het gaat dan om de particuliere opslag van varkens, de opkoop van kalveren en de opkoop van biggen, gecombineerd met een fokverbod en een aborteerverplichting. Het betreft hier potentiële staatssteun waar Europese goedkeuring voor nodig is. Ik heb inmiddels de notificatie gepleegd. Ik hoop dat de Europese Commissie hier op de kortst mogelijke termijn goedkeuring aan geeft.

Ik moet de Kamer ook nog melden – ik heb dat nog niet schriftelijk kunnen doen – dat er dit weekend in Wijhe helaas een verdere uitbraak heeft plaatsgevonden. Dit ligt gelukkig wel binnen de toezichtsgebieden. Ik heb contact met de Commissie gehad om ervoor te zorgen dat de verruiming van de export, waartoe vorige week woensdag na het bezoek van commissaris Byrne besloten was, daardoor niet op het spel zou worden gezet. Het had vrij desastreuze gevolgen gehad wanneer alsnog de export uit Zuid-Nederland en West-Nederland daardoor zou worden geraakt. De Commissie heeft mij de verzekering gegeven dat dit niet het geval is en dat ondanks de uitbraak, omdat die binnen het toezichtsgebied valt, gebaseerd op de strategie in het grote Oene-gebied die wij daar voeren, de export gehandhaafd wordt. Ik blijf uiteraard bezorgd, omdat nieuwe uitbraken die situatie wellicht kunnen veranderen.

Het rapport van de inspectie van de Europese Commissie over het gevoerde beleid in Nederland is van dien aard dat men vanuit Nederlandse hoek tevreden kan zijn over het feit dat het oordeel van de Commissie is dat wij snel en efficiënt hebben gehandeld. Wel wordt in het rapport gesproken over de zorg die de Europese Unie uitspreekt over de vijandigheid die wordt geuit met betrekking tot het ruimingsbeleid. Dat is met name een zorg voor de EU met betrekking tot de controle van de veterinaire ziektes maar ook met betrekking tot de status van Nederland binnen de Unie in de toekomst waar het gaat om de exportsituatie. Ik ben zelf ook buitengewoon bezorgd over het groeiend verzet tegen de ruimingen. Dat heeft naar mijn gevoel twee effecten die zeer negatief zijn voor de Nederlandse positie binnen de Europese Unie. In de eerste plaats holt het onze geloofwaardigheid uit waarvan wij voor een aantal zaken, zoals de opkoopregelingen en de export, zeer afhankelijk zijn. In de tweede plaats is er vooral de nationale zorg dat het Nederland op achterstand zet. Naarmate de ruimingen langer duren en het verzet ertegen toeneemt, zal de schade in Nederland toenemen, niet alleen binnen de ingesloten gebieden maar ook daarbuiten. Elke vertraging betekent dat het langer zal duren voordat de gebieden weer van het slot worden gehaald en dat de uitvoering van het pakket maatregelen om nieuw perspectief te bieden, hetgeen onze belangrijkste inzet is in deze crisis, wordt opgehouden. Ik heb dan ook de gelegenheid genomen om wat dat betreft het rapport van de Europese Commissie aan deze Kamer voor te leggen.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de woorden die hij zojuist heeft gesproken, waarbij hij kort is ingegaan op de rapportage van zijn bevindingen gisteren. Het is goed dat er in Europees verband een conferentie komt waarop de onderhavige problematiek wordt besproken. Wij zijn ook verheugd dat de uitbraak van Wijhe van afgelopen zondag niet de consequenties heeft gehad voor de exportpositie en anderszins, die door sommigen werden gevreesd.

De uitbraak in Wijhe bevestigt wel dat de crisis nog niet onder controle is. Als wij na 26 uitbraken de stand opmaken, komen wij tot de verbijsterende conclusie dat inmiddels zo'n 2000 bedrijven zijn of moeten worden geruimd. Dat betreft inmiddels meer dan 200.000 dieren. Hoe groot het verdriet en de pijn is bij de duizenden gedupeerde ondernemers en gezinnen bleek ons de afgelopen dagen opnieuw. Wij waren in Wijhe, Oene, Kootwijkerbroek en een aantal andere dorpen. Steeds weer hoor je hetzelfde geluid, namelijk dat van wanhoop en van niet weten hoe met dit drama om te moeten gaan. De schreeuw richting kabinet en Europa om te kunnen vaccineren, onderschrijven wij in dit opzicht volmondig. Het einde van deze crisis is helaas nog niet in zicht. Mensen zijn aangeslagen en weten niet hoe ze verder moeten en of ze verder kunnen. Na precies vijf weken regent het nog steeds klachten over gebrekkige informatie en verstopte communicatie en over geruzie tussen LNV en RVV. Wordt onze melk wel opgehaald en wordt onze mest wel afgevoerd? Kortom, vragen te over. Wat mag en wat mag er niet?

De heer Ter Veer (D66):

Ik heb een vraag aan de heer Atsma, die spreekt namens het CDA. Gelukkig waakt het CDA over het lot van de boeren en gelukkig is het CDA actief in deze Kamer. Wat zal de heer Atsma als antwoord geven aan Gerrit Kort uit Ezinge, die ons allen schrijft: "Waarom, zo lees ik in Vrij Nederland, is de belangstelling van Kamerleden voor de MKZ-crisis minimaal? Er schijnt in de afgelopen periode, zo lees ik, twee keer twee minuten debat aan besteed te zijn."

Hoe komt de heer Kort aan die wetenschap? Mevrouw Schreijer heeft dat in Vrij Nederland voor waar laten opschrijven in een, neem ik aan, geautoriseerd interview. Wat is het antwoord aan de heer Kort? Hoe verhouden die twee keer twee minuten, die kennelijk gemeengoed zijn geworden in de Nederlandse gemeenschap, zich met ons aller inspanning?

De heer Atsma (CDA):

Ik weet niet wat ik hierop moet zeggen, omdat ik niet het idee heb dat de vraag direct aan mij gericht is. Ik zou antwoorden dat de CDA-fractie zeven dagen in de week en 24 uur per dag met de problematiek van het MKZ wordt geconfronteerd en dat wij er alles aan doen om de informatie die wij hebben zo goed en volledig mogelijk aan betrokkenen en gedupeerden door te geven, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en als het moet midden in de nacht. Iedereen heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.

De heer Ter Veer (D66):

Maar wat in de Kamer wordt gezegd, moeten wij ook buiten de Kamer staande houden en omgekeerd. En als mevrouw Schreijer laat optekenen dat de Kamer twee keer twee minuten over het MKZ-beleid heeft gesproken, dan is dat misinformatie waar uw fractie verantwoordelijkheid voor draagt. Ik heb het nageteld; er is twee keer duizend minuten in de Kamer op diverse manieren aan dit onderwerp besteed. Ik verzoek u om mevrouw Schreijer te zeggen dat zij dit soort misinformatie zelf corrigeert en dat de fractie van het CDA daar geen verantwoordelijkheid voor mag nemen.

De heer Atsma (CDA):

Ik bevestig dat er ook in dit huis vaak over de MKZ-problematiek wordt gesproken. Wat ons betreft zou dat vaker moeten en zou er morgen al een overleg moeten plaatsvinden.

Mevrouw de voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Aan vele keukentafels klinkt de vraag of er nog een toekomst is voor het boerenbedrijf. Daarover is de CDA-fractie duidelijk: natuurlijk is er toekomst en moet er toekomst zijn. Het kan en mag niet zo zijn dat door deze crisis, die de omvang heeft van een nationale ramp, bedrijven failliet gaan of dat er in gebieden die nu worden geruimd in de toekomst geen of nauwelijks meer plaats is voor landbouw. Van de CDA-fractie kunnen betrokkenen die zekerheid en duidelijkheid krijgen.

Wat betekent dat concreet? Dat betekent in de eerste plaats dat bedrijven die hun vee hebben moeten laten afvoeren voor vernietiging, op grond van de reële waarde een vergoeding krijgen, een vergoeding die getaxeerd wordt en binnen vier weken uitbetaald wordt. Ik wil dat met klem benadrukken, omdat mij signalen bereiken dat die uitbetaling niet altijd even vlot verloopt.

In de tweede plaats vind ik dat gezinnen in de periode dat de stallen leeg staan ook in leven moeten kunnen blijven. Dat kan niet, zoals wij deze week hoorden, van de kinderbijslag. Het is onbegrijpelijk dat de vermogenstoets in de regeling Bijstandsbesluit zelfstandigen nog steeds gehanteerd wordt. Al drie weken wordt door de CDA-fractie op aanpassing van de regeling aangedrongen. In Enschede was maatwerk in dit opzicht toch ook mogelijk?

Daarnaast zal er een specifieke regeling moeten komen, waardoor gedupeerde ondernemers in algemene zin het hoofd boven water kunnen houden. Vaste lasten gaan door. Door de MKZ-uitbraak zijn soms hoge kosten en dure fouten gemaakt. Ook daar moet een oplossing voor komen. Wat ons betreft via een algemene maatregel van bestuur. Dan kan het kabinet nog deze week een handreiking doen.

Voor de melkveehouders kan de handreiking bestaan uit een vaste vergoeding voor de melk die niet geleverd kan worden. De suggestie van twee kwartjes per liter of per kilo, die in Epe aan de Kamerleden werd gedaan, klinkt mij alleszins redelijk in de oren. Dat kan soelaas bieden op de Veluwe, in de IJsselvallei, maar ook bij andere kernen waar veel melkveehouders op dit moment gedupeerd zijn door de crisis.

Voor alle gedupeerde sectoren zal maatwerk moeten worden geboden. Dat geldt ook voor de varkenssector. De opkoopregeling die eind vorige week werd gepresenteerd, biedt in dat opzicht onvoldoende soelaas. Ondernemers worden eenmalig aan een soort noodbeademing gelegd, maar door onder meer de aborteerplicht zitten zij wekenlang zonder inkomen. Negen weken geen inkomen, maar wel hoge lasten betekent straks het eind van veel bedrijven. Dat kan en mag niet waar zijn. Niet alleen is er veel onduidelijk en onzeker, ook komen er andere vragen op. Waarom kan de mensen in Kootwijkerbroek niet duidelijk worden gemaakt dat er inderdaad sprake is van mond- en klauwzeer? De CDA-fractie heeft vorige week gevraagd om een second opinion. Wij herhalen deze vraag nu en komen er in tweede termijn wellicht nog op terug. Wij moeten alles op alles zetten om de zaak te laten deëscaleren. Dat kan en dat moet. Dat is de inzet van de CDA-fractie. Dat collega's in dit huis iets anders suggereren, raakt ons erg. Wij willen naast en tussen de boeren staan. Dat is het vertrekpunt. Wij hopen dat het kabinet en de coalitie dat ook als vertrekpunt willen nemen. Als dat het uitgangspunt is, dan kunnen standpunten en standpuntbepalingen niet vrijblijvend zijn, ook niet in financieel opzicht.

De heer Ter Veer (D66):

U heeft het over andere collega's. Ben ik dat? Wat bedoelt u dan met "iets anders suggereren"? Verwijst u dan indirect naar het door mij al gewraakte interview van mevrouw Schreijer, die heeft gezegd dat deze minister een verborgen agenda heeft en dat hij erop uit is om bepaalde sectoren Nederland uit te pesten?

De heer Atsma (CDA):

Ik denk in de eerste plaats niet aan u. Ik heb u daar niet op kunnen betrappen en dat siert u. Ik denk wel aan andere collega's.

De voorzitter:

Ik vind dat u een beetje moet oppassen met wat u zegt. Ik voel mij namelijk ook persoonlijk aangesproken en daar heb ik niet zoveel zin in aan het begin van de dag. Ik vind dat u dit soort dingen niet moet zeggen. De andere collega's proberen de zaken hier ook zo goed mogelijk te behandelen en daar behoor ik ook toe. Ik krijg alleen af en toe de indruk dat ik dat nog duidelijk moet maken. Ik heb graag dat u dat soort dingen niet zegt. U hoeft het op dit moment niet terug te nemen, want dat zou te kinderachtig voor woorden zijn, maar ik wil graag dat u nadenkt voordat u dat soort beschuldigingen uit.

De heer Atsma (CDA):

De heer Ter Veer voelt zich aangesproken, maar dat is niet nodig. Ik heb gezegd dat wij het betreuren dat een collega-Kamerlid in een van de landelijke dagbladen suggereert dat de CDA-fractie boeren ophitst, terwijl onze inzet er juist op is gericht om de zaak in Kootwijkerbroek te laten deëscaleren. Dat raakt mij zeer.

De voorzitter:

Doet u dat nou niet, want dan lokt u ons uit om in te gaan op uitspraken van de CDA-fractie in de landelijke dag- en weekbladen. Daar heb ik niet zoveel zin in. Laat het hier maar bij.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Al vijf weken lang is ons land in de ban van de crisis van de mond- en klauwzeer, maar het lijkt veel langer. Er is ontzaglijk veel gebeurd, vooral bij de betrokkenen. Het is een gesel die onze samenleving tuchtigt en deze crisis moet tot verootmoediging leiden voor God en tot bezinning. Wat de SGP-fractie bij de BSE-crisis en in toenemende mate bij de MKZ-crisis heeft gestoord, is het op grote schaal, onzes inziens, onnodig afslachten van gezonde dieren. Wat vanuit veterinair oogpunt noodzakelijk is, moet natuurlijk gebeuren. Het vernietigen van alle dieren in de driehoek, terwijl het behoud van de koeien tot de mogelijkheden leek te behoren, gaat ons vele stappen te ver.

Naar onze mening is het niet echt nodig om al die dieren te doden om de MKZ-vrije status te behouden. Ook vorige week heeft mijn fractie erop gewezen dat ons land in de jaren negentig vrijelijk kon exporteren naar Japan en de Verenigde Staten, terwijl er nog honderdduizenden geënte koeien in Europa rondliepen. De SGP-fractie betwijfelt daarom of de plicht tot vernietiging juridisch wel houdbaar is en zou graag zien dat de minister zijn Europese collega's op deze inconsistentie blijft wijzen en zo mogelijk alsnog de voorwaarden voor het in leven laten van het rundvee bepleit.

De heer Waalkens (PvdA):

U sprak over het onnodig afslachten van gezonde dieren. Als geënte dieren niet te onderscheiden zijn van geïnfecteerde dieren, bent u het dan met mij eens dat in potentie daarmee alle dieren verdacht zijn en wij dus niet overgaan tot het afslachten van gezonde dieren?

De heer Van der Vlies (SGP):

Vanuit de kleine lettertjes van de overwegingen van het al of niet in leven houden van rundvee is voorgegeven dat het argument zou zijn dat als geënt vlees in de voedselketen komt, de MKZ-vrije status om zeep wordt geholpen. Dat was toen niet zo en waarom zou dat nu dan ineens wel het geval zijn? Let wel, uit gezondheidskundige overwegingen, want dat moet toch het argument zijn!

De heer Waalkens (PvdA):

Ik vroeg u of u de stelling blijft betrekken dat wij gezonde dieren afslachten omdat wij immers niet weten dat gevaccineerde dieren te onderscheiden zijn van geïnfecteerde dieren. Het gezondheidsverhaal is helder: er is geen potentieel gevaar voor de volksgezondheid. U zegt en suggereert echter dat wij op grote schaal gezonde dieren afslachten, maar zijn het geen verdachte dieren?

De heer Van der Vlies (SGP):

Inderdaad is mijn stelling dat het uit menselijke gezondheidskundige overwegingen niet bedreigend is als geënt vlees in de voedselketen komt. Dat zou tot Japan, de Verenigde Staten en iedereen moeten doordringen. Als men weigert dat te aanvaarden, dan is dat een economisch motief. Ik heb een ethische overweging om er bezwaar tegen te hebben. Die hebben wij gedeeld en die hebben wij voor een belangrijk deel op zich dus gemeenschappelijk. Het blijft mijn inzet om op dat punt een markering te plaatsen en om iedereen die daarover gaat ervan te doordringen dat dit punt van het beleid moet omslaan!

De heer Ter Veer (D66):

Uw mening staat tegenover die van anderen, dat respecteren wij en daar discussiëren wij over, maar ik wil u dan nog wel confronteren met een kop uit het Agrarisch Dagblad van 24 april jl.: Verzet tegen ruiming is boerenplicht. In dat artikel staat vervolgens: het Eerste-Kamerlid Gerrit Holdijk (SGP) vindt dat boeren van wie het bedrijf wordt geruimd de plicht hebben zich te verzetten. Ik wil u dat vragen, omdat ik de heer Holdijk op de EO-radio dat omstandig hoorde uitleggen en beargumenteren. Dat verbaast mij, omdat dit natuurlijk wel een etappe verder is dan met een verschil van politieke mening hier met elkaar discussiëren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik weet niet of dat een citaat van de heer Holdijk is, ik dacht het niet. Ik heb het natuurlijk ook in het Agrarisch Dagblad zien staan. Volgens mij is het de weergave van zijn stelling door de journalist. De heer Holdijk is overigens mans genoeg om dat zelf te verantwoorden. Ik heb met de SGP-fractie in dit huis te maken en u weet heel goed dat ik in het openbaar en bij herhaling steeds heb gezegd – maar je kunt niet altijd alles tegelijk zeggen – van binnen uit begrip te hebben voor de gevoelens onder de boeren bij het geruimd gaan worden van hun bedrijf, terwijl zij dat vanuit eenzelfde grondhouding benaderen als ik zojuist heb verwoord, maar dat ik overigens – rechtmatige en rechtsmiddelen daargelaten – gewelddadige middelen afwijs, hier en nu en voor altijd! Dat is heel duidelijk en ook de lijn van de heer Holdijk, zo ken ik hem en zo heeft hij zich ook voor de EO-radio verantwoord. Ik heb dat voor een deel gehoord omdat ik per se naar Epe moest en daar was u ook naar toe op weg. Zo hebben wij het samen ervaren.

De heer Ter Veer (D66):

In hetzelfde transporttraject, inderdaad. Maar het klemt natuurlijk toch wel een beetje. U spreekt voor de Tweede-Kamerfractie, akkoord, maar mijn volgende vraag is dan toch waarom u nog een stap verder gaat. U zegt: geachte minister, als sommige leden van mijn gemeenschap bezwaar hebben tegen enten, mogen die dan worden vrijgesteld? Het wringt volgens mij toch wel erg als u enerzijds zegt dat ruimen eigenlijk niet zou mogen, dat dit in weerspraak is met hetgeen wij hier allen bepleiten, en anderzijds een vrijstelling voor enten bepleit, waardoor het risico van vermenigvuldiging van het virus levensgroot aanwezig is en in feite dan door deze minister ook welwillend zou worden toegestaan als hij die vrijstelling verleent.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voor die vrijstelling heb ik deze minister geprezen. Ik vind ten principale dat wij daarbij moeten blijven, want het is een sterke traditie in de Nederlandse samenleving en bij de wetgeving van onze natie, dat mensen niet over hun geloofsovertuiging heen hoeven te treden. Vandaar die vrijstelling op het preventieve enten. Die vrijstelling is weliswaar afgegeven, maar het gebeurt altijd onder stringente voorwaarden: geen contact tussen bedrijven, gesloten bedrijfsvoering en alleen de transportroute van het bedrijf naar het slachthuis. Dat legt sterke beperkingen op aan de bedrijfsvoering. Mensen met een dergelijke overtuiging aanvaarden de daaraan verbonden consequenties. Voorzover ik weet, is er in de afgelopen jaren nimmer een probleem over ontstaan, ook niet bij de medebedrijfsgenoten. Zij weten heel goed hoe het werkt. Zij hebben het niet als een dreiging ervaren. Dat is mijn perceptie en dat moet de heer Ter Veer er wel bij zeggen. Overigens heeft de oproep tot verzet niet een één-op-éénrelatie met onze geloofsovertuiging. Die geloofsovertuiging heeft tegelijkertijd in zich, dat wij het wettig gezag van de overheid moeten eerbiedigen.

De heer Van der Veer (D66):

Het is goed geprobeerd, maar het blijft mij te mistig. Wij hoeven er niet een eindeloze welles-nietesdiscussie over te hebben. Ik was ook in Kootwijkerbroek en heb ik geprobeerd die handreiking te doen. Het stoort mij mateloos dat in dat dorp spandoeken en pamfletten hangen waar de honden geen brood van lusten. Ze hebben niks met verootmoediging te maken. Een gemeenschap die zich zo verlaagt, moet in de spiegel kijken. De leidinggevenden moeten er zich terdege van bewust zijn dat elk woord telt, en van deze fractie en van de fractie uit de Eerste Kamer en alle anderen die zich in de discussie mengen. Ik wil dit gezegd hebben.

De heer Van der Vlies (SGP):

En zo is dat. Ik ben het daarmee eens. Ik ben ook leuzen tegengekomen die ik afkeur. Dat weet men in Kootwijkerbroek. Ik ben er ook geweest. Er zijn in deze zaal collega's die erbij waren. Ik refereer aan de brief van de predikanten uit Kootwijkerbroek waarin een heldere boodschap staat. Ik heb mij daarbij aangesloten.

Voorzitter. De SGP-fractie is doordrongen van het feit dat na de MKZ-crisis een indringende discussie zal worden gevoerd over de toekomst van de landbouw. Daarbij mag ook de vraag worden gesteld of ons land met de intensieve landbouw niet te ver is doorgeschoten en hoe kan worden overgegaan tot een verdere extensivering. Toch wil de SGP-fractie ervoor waken dat de huidige getroffen veehouders door de hun overkomen leegstand op hun bedrijf na de crisis direct worden geconfronteerd met een herstructurering. Deze mensen die op dit moment al in grote ellende verkeren, dienen nu de zekerheid te hebben dat zij, uiteraard indien zij dat willen, na de crisis hun bedrijf weer kunnen opbouwen naar de situatie van voor de crisis. Ik zou graag willen dat de minister dit onomwonden toezegt.

Wij hebben kennisgenomen van het akkoord van de minister met de sector over de opkoopregeling. In zeker opzicht staan wij daar ambivalent tegenover. De welzijnsproblemen worden elke dag nijpender. Wij zijn blij dat de uitbraak in Wijhe geen gevolgen heeft gehad voor de opstart van de export. Dat is in het welzijnskader heel belangrijk. Door het akkoord hebben boeren de mogelijkheid om hun dieren te laten opkopen, maar het is gekoppeld aan een fokverbod. Die maatregel heeft pas over vijf à zes maanden effect en veroorzaakt inkomstenderving, waarin ook weer moet worden voorzien. Daarenboven hebben wij principiële moeite met de koppeling aan de verplichte abortering. De vraag is trouwens of varkenshouders met uitpuilende stallen nog wel keus hebben. Eerder heeft de SGP-fractie ervoor gepleit om te bezien of het gebruik van alternatieve stallingen een optie is. Als gevolg van de Ruimte-voor-ruimteregeling staat in de ingesloten gebieden een aantal stallen leeg, zo weten wij. Heeft de minister deze suggestie inmiddels onderzocht – hij zegde dit toe – en biedt deze optie een reëel alternatief?

In samenhang met de hiervoor genoemde redenen is de SGP-fractie van mening dat de overheid de taak heeft om het aantal veehouders dat moet worden gedupeerd tot een minimum te beperken. Het gaat om de 10-km-norm in de toezichtsgebieden. Er zijn diverse plaatsen waar die afstand ver wordt overschreden. Is dit echt nodig? Nee, denk ik. Daarom mijn vraag aan de minister om dat nog eens te bekijken, opdat niet meer veehouders nodeloos worden gedupeerd. Soms gaat het om afstanden van 18 kilometer in plaats van 10 kilometer. Het aansluiten op natuurlijke grenzen is best begrijpelijk, ook uit een oogpunt van handhaafbaarheid en zo, maar mij is door mensen uit het gebied zelf met de landkaart erbij duidelijk gemaakt dat het ook een slag anders kan. Ik daag de minister uit, in alle vriendelijkheid overigens, daar nog eens kritisch naar te laten kijken.

De veehouders voor wie de inkomenspositie echt nijpend is, zijn degenen wier bedrijven in een vroeg stadium zijn geruimd. Sommigen hebben al vijf weken geen inkomsten meer. De SGP-fractie heeft er best begrip voor gehad dat de minister niet à la minute een sociaal-economisch plan op tafel kon leggen, maar de situatie wordt nu zo problematisch, dat er op zeer korte termijn echt iets moet gebeuren. Als het goed is, krijgen de veehouders van geruimde bedrijven binnen een maand een voorschot. Dat zegde de minister toe. Het mag naar onze mening niet gebeuren dat betrokkenen hun bedrijfskapitaal gaan opeten. Dat lijkt nu wel te gebeuren, want het voorschot is nog niet verstrekt. Dit geld hebben zij nodig om na de crisis hun bedrijf weer op te bouwen. Aan de inkomstenpositie moet daarom dringend iets worden gedaan. Uit de sector is voorgesteld om aan melkveehouders 50 cent per liter melk aan gederfde inkomsten uit te betalen. Hoe staat de minister hiertegenover? Wat kan op korte termijn worden gedaan voor alle veehouders? Ik denk ook aan de varkenssector. Velen dreigen failliet te gaan vanwege de maandelijks hoge lasten. Dat kan toch niet? Heeft de minister al een besluit genomen over een bijzondere regeling? Heeft hij hierover overleg gehad met de minister van Sociale Zaken? Dat kan niet meer uitgesteld worden.

Ik wil nog iets zeggen over Kootwijkerbroek en dat betreft een second opinion. Collega Atsma sprak er al over. Ook ik heb daar regelmatig voor gepleit, maar niet vanwege wantrouwen jegens Lelystad, om het zo maar even te zeggen. Als de bevinding van Lelystad betrouwbaar is – en ik wil dat geloven – kan die toch een second opinion verdragen? Indien dit een functie heeft in het creëren van draagvlak voor de ruimingen en op het gebied van deëscalatie, zou de minister dat niet moeten tegenhouden.

Voorzitter. Ik wil nog drie aandachtspunten kort noemen. Wij moeten aandacht krijgen voor de vervolgschade voor het midden- en kleinbedrijf.

Hetzelfde geldt voor de complicaties voor de onderwijssector. Ik denk aan stages en examens. Het is nu april, bijna mei en in de loop van de komende weken moet een en ander zijn beslag krijgen. Hoe zit dat precies? Ik hoor daar helemaal niks over.

Tot slot vraag ik aandacht voor het klemmende verzoek van LTO Nederland inzake de schapen. Ik vraag de minister ook daarop te reageren.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Voorzitter. Wij spreken deze week over twee rampen die de Nederlandse samenleving het afgelopen jaar hebben getroffen. De vuurwerkramp zal voor veel Enschedeërs nooit afgelopen zijn. Op dit moment zitten enkele duizenden boerengezinnen midden in de ramp van het mond- en klauwzeer. Zeker, het gaat om twee onvergelijkbare, want uniek gebeurtenissen. In het ene geval vielen er enkele tientallen doden en 950 gewonden als gevolg van nalatigheid bij de handhaving van de regelgeving door de verschillende overheden. In het andere geval zijn tot nu toe enkele honderdduizenden dieren ten slachtoffer gevallen aan wat de politiek juist aan regelgeving noodzakelijk achtte om internationale handelsbelangen veilig te stellen.

Wij spreken vanochtend over de aanpak en de gevolgen van de MKZ-crisis. Wij hopen en bidden dat de uitbraak van MKZ beperkt mag blijven tot de huidige 25 bedrijven. Als dit zo is, heeft dat zeker te maken met de krachtige aanpak die onder leiding van deze minister heeft plaatsgevonden. Toch heeft die aanpak vanaf het begin ook tot grote onvrede geleid. Immers, om het aantal besmette bedrijven tot 25 te beperken, werden tot nu toe een kleine tweeduizend bedrijven met gezonde dieren opgeofferd. De ziel werd daarmee uit de boerenbedrijven weggehaald en daarmee uit de sociale verbanden van het dorp en van de streek.

Voor velen heiligt het doel van de indamming van het MKZ-virus het middel van de massavernietiging allang niet meer. Dat is een kwestie van dierethiek. Waar een heilzaam middel dat voorhanden is bij gebruik per definitie leidt tot de massale dood van de gevaccineerde dieren, is het middel erger dan de kwaal aan het worden. Een dergelijk systeem is in zichzelf ziek en moet zo snel mogelijk worden gesaneerd.

Uiteraard heeft de minister en hebben wij te maken met de vigerende Europese regels. Dat laat onverlet dat wij de consequenties van deze regels als verwerpelijk moeten typeren en de regels daarom zo snel mogelijk aangepast moeten krijgen. Ik begrijp niet hoe met droge ogen kan worden beweerd, dat aan de heroverweging van het huidige non-vaccinatiebeleid pas na de crisis kan worden begonnen. Als de bezinning over de toekomst van het landbouwbeleid nu al gaande is, waarom dan niet de heroverweging van het non-vaccinatiebeleid?

Ik ben ervan overtuigd dat dit alles te maken heeft met de steeds weer doorslaggevende handelsbelangen. Het gemeenschappelijke in het Europese landbouwbeleid blijkt niet veel meer dan collectief egoïsme. Nu heeft minister Brinkhorst sinds het begin van de MKZ-crisis verschillende malen andere keuzes gemaakt dan in andere Europese landen werden gemaakt. Dat waardeer ik op zichzelf. Maar ook daar heb ik toch weer gemengde gevoelens. Ik doel op de keuze voor noodvaccinatie om verbrandingen in de open lucht te voorkomen en om gevaccineerde dieren bij te beperkte verbrandingscapaciteit als levende opslag te zien. Deze als kleine overwinningen gevierde nuanceringen van het rigide Europese beleid bleven echter tot de dood van vele tienduizenden dieren leiden. In die zin waren het in wezen Pyrrusoverwinningen.

Vaccinatie van dierentuindieren leek een doorbraak op te leveren. Echter, de voorwaarden daarbij waren zodanig, dat de dierentuinen hiervoor zelf nog niet hebben kunnen kiezen. De meest kansrijke mogelijkheid deed zich voor toen Nederland in de gelegenheid werd gesteld, het gevaccineerde rundvee in de driehoek in leven te laten. Zeker, ook hier was sprake van beperkingen. Echter, wij hadden hiermee een voet tussen de deur van het non-vaccinatiebeleid. Ook in die zin ging het hier om een voluit principiële keuze. Wij betreuren het nog steeds dat die keus wederom uitviel ten gunste van de economische belangen. Met een overbruggingsregeling voor de geruimde bedrijven uit het gebied had het wat ons betreft tot een andere keus moeten leiden. Is de minister bij een onverhoopte nieuwe uitbraak in een melkveehouderijgebied bereid, de afweging opnieuw te maken en zijn keuze ook aan de Kamer voor te leggen, in plaats van alleen aan LTO?

De keus voor het rundvee in de driehoek is door de Kamermeerderheid niet gemaakt. Daarmee kom ik toe aan de al wekenlang durende schadeloosstellingsregeling met betrekking tot de inkomensschade voor duizenden bedrijven, die het gevolg is van overheidsmaatregelen. Het non-vaccinatiebeleid, de keuze om noodvaccinaties toe te passen en de keuze om alle gevaccineerde dieren te vernietigen, het zijn allemaal overheidsmaatregelen, met verstrekkende gevolgen voor duizenden bedrijven. Dergelijke keuzen vergen solidariteit van de hele samenleving. Vanuit die optiek is het buitengewoon teleurstellend dat de woorden van premier Kok, dat hier sprake is van een nationale ramp, vijf weken na dato nog niet tot een ruimhartige schadeloosstelling hebben geleid.

Ik vind het ook betreurenswaardig dat minister Brinkhorst in de huidige crisis heeft gemeend de landbouwsector een stalinistische mentaliteit te moeten verwijten. Als er al ergens sprake is van een stalinistisch beleid, betreft dat het Europese beleid en het verplicht vernietigen van honderdduizenden dieren. Anderhalve week geleden heb ik een motie ingediend, waarin de Nederlandse regering werd verzocht gebieden waar noodvaccinatie heeft plaatsgevonden aan te wijzen als schadegebieden in het kader van de Wet tegemoetkoming in schade bij rampen en zware ongevallen. Deze regeling bleek bij de evacuatie van het rivierengebied zeer doeltreffend te zijn. Zij zou dat ook nu kunnen zijn, wanneer de vervolgschade ook zou kunnen worden gehonoreerd. Ik wil de motie op stuk nr. 28 in de loop van deze vergadering in die zin wijzigen, dat de regering wordt verzocht de wet met spoed te wijzigen, zodat ook vervolgschade in de schadeloosstelling kan worden opgenomen.

Het is goed dat er eindelijk een opkoopregeling voor varkens en kalveren is. Echter, wij zijn er nog niet van overtuigd dat het aborteren van zeugen onafwendbaar is. Wanneer waar is dat, zoals de minister en eurocommissaris Byrne zeggen, de MKZ volledig onder controle is, dan moet je je afvragen of deze maatregel nog wel proportioneel is. Het fokverbod heeft vergaande consequenties, zeker ook voor bedrijven die vooroplopen met dierenwelzijns- en veterinaire maatregelen. Ik zou willen voorstellen om het fokverbod drie weken op te schorten. Als dat niet haalbaar is, zou in elk geval van week tot week moeten worden bezien in hoeverre een fokverbod nog noodzakelijk is.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van beide voorgaande sprekers over de second opinion.

Is het mogelijk om de export te laten plaatsvinden vanuit West- en Zuid-Nederland en voor de binnenlandse consumptie vlees te benutten dat uit het andere gebied beschikbaar komt?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. De minister deelde zojuist mede dat er besloten is om in EU-verband een conferentie te houden over de aanpak van MKZ na de crisis. Dat is mooi, maar wel laat, te laat. Hoe lang de crisis nog zal duren, weten wij immers niet, dus wij weten ook niet wanneer die conferentie zal worden gehouden, laat staan dat wij de uitkomsten ervan weten.

De minister toonde zorg over het verzet tegen het ruimen van dieren. Onze fractie heeft begrip voor dit verzet, althans voor de achtergronden ervan, niet voor alle middelen die daarbij gebruikt worden. In het laatste algemeen overleg vroeg ik de minister om meer duidelijkheid over de grote discrepantie tussen het Europese non-vaccinatiebeleid en de afspraken die 157 landen die lid zijn van het Internationale bureau voor besmettelijke dierziekten, het Office international des epizooties (OIE) hebben gemaakt. Tot die 157 landen behoren alle lidstaten van de EU, maar ook Amerika en Japan. Het antwoord was dat het OIE geen juridische status heeft. Dat zij zo, maar het blijft een feit dat die 157 landen, waaronder Nederland, een wijze van bestrijden van MKZ zijn overeengekomen die aanzienlijk afwijkt van het Europese non-vaccinatiebeleid. Er is geen sprake van de noodzaak van preventief ruimen van herkauwers en varkens. Ons stamboekvee, met als boegbeeld Sabine 17, prominent kampioene, wordt door deze veterinair verantwoorde bestrijding van MKZ niet bedreigd zolang dieren gezond zijn en dus ook geen MKZ hebben. De minister heeft zelf in een brief aangegeven dat tien dagen na vaccinatie de verschijnselen van mond- en klauwzeer zichtbaar worden, als de dieren al besmet waren. Is dat niet het geval, dan praten wij over gezonde dieren, die dan ook nog beschermd zijn tegen het MKZ-virus.

Volgens de genoemde internationale overeenkomst mogen MKZ-vrije landen en zones waar zich wel infecties hebben voorgedaan en waar een officieel programma wordt toegepast met verplichte en systematische vaccinatie, zoals in feite voor Nederland geldt, onder voorwaarden wel degelijk vlees en vleesproducten exporteren en de dieren in leven houden. Deze overeenkomst is nog in 1997 aangepast op basis van de laatste wetenschappelijke kennis over de bestrijding van MKZ. Dan mogen wij toch verwachten dat de MKZ-crisis volgens deze internationaal overeengekomen adviezen aangepakt wordt? Het is volstrekt onbegrijpelijk dat wij gezonde dieren massaal afmaken terwijl dit in deze overeenkomst niet wordt geadviseerd. Ik zou haast zeggen: de dieren zijn niet ziek, maar het huidige beleid. Daarom wil ik van de minister toch eens wat nadere uitleg over deze overeenkomst. Het OIE valt onder de WTO, dus het is niet zomaar een organisatie. Ik verbaas mij erover dat de minister de Kamer nimmer heeft geïnformeerd over de implicaties van deze overeenkomst. Een overeenkomst hoeft geen juridische status te hebben, want het gaat dan gewoon om iets wat overeengekomen is. Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen.

Dan nog een enkele vraag aan de minister. Is het juist dat hij het crisisonderzoeksteam van de Leidse universiteit al opdracht heeft gegeven om de MKZ-aanpak van het ministerie te onderzoeken en te evalueren? En klopt het dat ditzelfde team de staf van LNV op het punt van de bestrijding van MKZ heeft getraind? Als dat zo is, keurt de slager dan niet zijn eigen vlees?

Ik heb ook een vraag over de opkoopregeling-plus, met name voor varkenshouderijen. Is de minister bereid, erover na te denken om zo'n regeling te koppelen aan een aanzet tot omschakeling naar een systeem van gesloten bedrijfsvoering in de varkenshouderij, om de betrokkenen door financiële steun de kans te geven, hun vermeerderingsbedrijf om te zetten in een gesloten bedrijf? Dat zou veel gesleep met levende dieren onnodig maken, terwijl de mensen toch nog onfatsoenlijk inkomen uit hun bedrijf krijgen. Op die manier kan van de nood een deugd worden gemaakt.

Mijn fractie is de eerste week van de crisis al begonnen over het Besluit bijstandverlening zelfstandigen. Ik ben blij dat veel fracties dat nu steunen. Mijn vraag aan de minister is om in deze situatie de vermogenstoets niet toe te passen en over te gaan, ook in verband met vervolgschade, tot steun aan de bedrijven die geen inkomsten meer hebben nadat zij, naar mijn mening onnodig, geruimd zijn. Als de vermogenstoets wel wordt toegepast, zal blijken dat veel boeren in Nederland miljonair zijn op het moment dat ze stoppen met boeren. Dat willen zij echter niet. En wij moeten er trots op zijn dat boeren niet voor het geld gaan, maar voor hun vak. Dat moet zo blijven. Boeren zijn geen ambtenaren. Ik krijg wel steeds meer de indruk dat de minister zelf een Europees ambtenaar is en niet de boeren. Hij is dat ook geweest en hij gedraagt zich er nog naar. Het zit nog in de genen van de minister, zo is mijn indruk.

Met de aanpak die het bureau voor besmettelijke veeziekten, door 157 landen gesteund, aanbeveelt, zou alle ellende die er nu is met vervolgschade, faillissementen en maatschappelijke narigheid niet nodig zijn. Je zult maar je veestapel waar generaties lang aan gewerkt is, zien verdwijnen. Ik was bij een boer in Friesland die met zijn koeien kon teruggaan tot aan zijn overgrootmoeder. Toen stonden de koeien van die genetische tak al in de stal. Die zullen maar geruimd worden, dat is vreselijk. Dat is nergens voor nodig. Daarom graag een reactie van de minister.

De heer Waalkens (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De consequenties van het veterinaire beleid zijn hard en confronterend. Ik ben dan ook blij met de inleidende woorden van de minister dat nu in Europa het besluit is genomen om na de crisis een debat te voeren of het non-vaccinatiebeleid moet worden omgezet in een vaccinatiebeleid. Wij weten nog niet wanneer die crisis is afgelopen en dus ook niet wanneer de datum van dat overleg zal zijn. Wij zullen ons echter grondig moeten voorbereiden op dat debat.

De heer Poppe (SP):

De heer Waalkens stelt dat de gevolgen van het veterinaire beleid ernstig zijn. Het gaat hier niet om het veterinaire beleid. Ik heb zojuist aangegeven wat dat wel zou zijn. Het is een economisch beleid...

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, u geeft uw mening in uw termijn. De heer Waalkens geeft zijn mening in zijn termijn. Dat is toch niet ongewoon? Dat is toch wat hier iedere dag gebeurt bij alle onderwerpen?

De heer Waalkens (PvdA):

De consequenties van dit veterinaire beleid zijn hard en confronterend en hebben hun uitwerking op vele duizenden gezinnen op dit moment. Wij zullen ook moeten kijken naar de financiële consequenties. Wij hebben afspraken met de verschillende sectoren gemaakt binnen het Diergezondheidsfonds en over de financiering ervan. De spelregels die wij indertijd hebben afgesproken bij de vulling van het Diergezondheidsfonds, de garantieregelingen en de spelregels voor het benutten van de gelden, kunnen wij niet gaandeweg wijzigen. Wij hebben daarover afspraken gemaakt. Dit is onderdeel van het beraad geweest in deze Kamer.

Ik maak mij wel zorgen dat dit totale bedrag van een miljard, opgebracht door de verschillende sectoren, de vulling is voor de toekomst. Veel van de rekeningen die wij nu gepresenteerd krijgen, verschuiven wij naar de toekomstige heffingssystematiek. Nog jaren zullen wij ermee geconfronteerd worden dat de sector deze rekeningen moet betalen. Het is goed als bij de beoordeling van alle claims die gelegd worden op het Diergezondheidsfonds, door de verschillende sectoren en ook door ons secuur wordt gekeken naar de spelregels die wij hebben afgesproken, naar het totale bedrag dat erin zit en het open eind dat voor rekening van de overheid komt.

De financiële consequenties zijn enorm en deze gelden niet alleen voor de primaire sector en de omgeving van de primaire sector, want in de hele maatschappij is de schaduw van MKZ zichtbaar aan het worden. Ik zou de minister willen vragen om, daar waar hij samen met de minister-president de toezegging heeft gedaan een sociaal-economisch plan op te stellen, in zijn termijn nog eens aan te geven wat de hoekstenen van het sociaal-economisch plan zijn.

Daaraan gekoppeld zou ik de minister het volgende wil vragen. Hij heeft nu met de minister-president een bezoek gebracht aan het gebied in de driehoek Veluwe. Wil hij echter in de komende periode nog eens een tweede bezoek brengen aan dat gebied? Het wordt immers van belang geacht dat het kabinet zich verbonden voelt met het gebied dat nu getroffen wordt door de uiterste consequenties van mond- en klauwzeer.

Voorzitter. Naast de financiële consequenties hebben we te maken met de welzijnsproblematiek. Deze manifesteert zich in overvolle stallen en in onhoudbare situaties. Er is nu samen met de sectoren een opkoopregeling uitgeschreven voor twee gebieden: de driehoek Veluwe en het gebied daaromheen. Voor onze fractie is het steeds zo geweest dat als er een opkoopregeling uitgeschreven wordt, dit onlosmakelijk verbonden is met een fokverbod en een aborteerverplichting. Een van de onderdelen van de spelregels van de verschillende draaiboeken is daar toen ook over opgeschreven. Het is voor ons van belang dat hier sprake is van een onlosmakelijke verbintenis. Dat het enorme consequenties heeft, is duidelijk, maar het kan niet zo zijn dat daar waar wij de financiële consequenties oppakken en deze ook leggen bij het Diergezondheidsfonds, het fokverbod en de onderbreking van de dracht daarin niet meegenomen worden.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Waalkens was erbij toen sectorbreed de varkenssector bezwaar tot uitdrukking bracht tegen het fokverbod en alles wat daaromheen zit, om reden dat dit pas over zes maanden effect sorteert, een periode waarvan we toch hopen dat we dan door deze crisis heen zijn.

De heer Waalkens (PvdA):

Ja, maar één van de lessen van de varkenspest was dat je niet te veel in de toekomst moet kijken, want deze kan misschien wel dichtbij zijn, maar hij kan ook wel eens ver weg zijn. Voorts betreffen de effecten van een fokverbod en een aborteerverplichting niet de volle zes maanden. Een zeug heeft een draagtijd van 114 dagen; bij een abortusmogelijkheid op basis van aanvaardbare ethische uitgangspunten – daar denken we misschien wat verschillend over – zouden we daar 40 dagen van af kunnen trekken. We komen dan in de buurt van de twee maanden. Dat is een heel andere benadering dan de zes maanden die u in de rekensom meegeeft.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar heb ik het nu helemaal verkeerd begrepen? Als per heden een fokverbod zou ingaan en er dus geen zeugen meer drachtig mogen en kunnen worden, leidt dat na vier maanden niet meer tot het werpen van biggen, zodat er dus ook geen biggen meer bij de zeugen blijven gedurende zes weken. Dat is dan toch vier maanden plus zes weken en derhalve vijfenhalve maand?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik zou u graag uitnodigen om mijn rekensom mee te maken. Van 114 dagen trekken we 40 dagen af, zodat we over twee maanden de effecten van een fokverbod en van onderbreking van de dracht hebben gerealiseerd. Het laat onverlet dat de opkoopregeling dit onderdeel bevat, maar deze bevat ook een onderdeel om de dieren uit de overvolle stallen te halen via een driedelige overnameregeling: voor de Veluwe en voor het gebied buiten de Veluwe, een particuliere opslagregeling en de exportmogelijkheden. Ik denk dat daarmee de inzet van het kabinet, vanuit de sector en vanuit Brussel maximaal is ingevuld.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Wanneer het ernaar uitziet dat de crisis bedwongen is – er is al een aantal opmerkingen in die richting gemaakt, ook door de bewindslieden, Europees en landelijk – bent u het dan met mij eens dat het onverstandig is om je in één keer voor een periode van acht weken of langer vast te leggen? Is het niet beter om van week tot week te bekijken of een fokverbod al dan niet zou kunnen worden opgeheven?

De heer Waalkens (PvdA):

Met alle respect, ik heb al veel eerder gepleit voor een fokverbod. U stelt voor om de situatie van week tot week te bekijken. Ik had graag gezien dat u met mij was meegelopen op het moment dat ik namens de PvdA-fractie het fokverbod inbracht in het debat. Wij zijn nu zes weken verder.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Wij worden nu met een fokverbod geconfronteerd. Je kunt dat toejuichen of er iets anders tegenaan kijken. Gesteld dat de MKZ-crisis beheersbaar is geworden, is het dan niet verstandig om niet een algemene termijn te noemen, maar van week tot week te bekijken of het kan worden genuanceerd?

De heer Waalkens (PvdA):

Laten wij even helder zijn. Voor de driehoek Veluwe is er een andere opkoopregeling dan voor daarbuiten. Voor daarbuiten is de annex-1-status van belang voor de geldingsduur van het fokverbod. Het is gekoppeld aan de eventuele verdere verspreiding van het mond- en klauwzeervirus. Er is dus een koppeling tussen het niet meer voorkomen van uitbraken van mond- en klauwzeer en de annex-1-status. Er zitten tijdsperiodes aan vast. Ik vind dat absoluut terecht. Ik wil de sector complimenteren dat de eerste opvang van de vijf, zes weken in de eigen bedrijven mogelijk is geweest. Dat is perfect gegaan.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Ik wil zeggen dat het keuzen zijn die de beleidsmakers maken, of je nu een fokverbod voor acht, tien of drie weken in werking stelt. Daar bent u toch zelf bij?

De heer Waalkens (PvdA):

Wij hebben toch onze keuze daarvoor gemaakt? U kunt mij toch niet verwijten dat ik geen keuze maak?

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Ik verwijt u niets. Ik vraag alleen of u bereid bent om tot nuancering op dat punt te komen.

De heer Waalkens (PvdA):

Neen, dat wil ik dus niet, dat doe ik niet en dat heb ik in het verleden ook niet gedaan.

Wij hebben afgelopen maandag in Epe het gesprek gevoerd met de melkveehouderij over de snelheid van ruimen en de problemen die bij de ruiming zijn ontstaan. Ik betreur met de minister dat de ruiming niet op schema ligt. Vorige week hebben wij te horen gekregen dat er nog 25 werkdagen nodig zijn om de driehoek te ruimen. Een van de oorzaken van de stagnatie is de onduidelijkheid over de financiële consequenties van de ruiming voor de verschillende bedrijven. Hoe beoordelen de minister en het kabinet de regeling die nu door de NZO en de zuivelsector zijn neergelegd? In onze beoordeling zal de eigen verantwoordelijkheid van de sector weer nadrukkelijk hierin moeten doorklinken.

Mijn afsluitende opmerking betreft het inzetten van het crisisonderzoeksteam, dat betrokken is geweest bij de oefeningen in verband met het draaiboek mond- en klauwzeer. Is het een automatisme dat het crisisonderzoeksteam wordt ingeschakeld bij rampen? Is in dit specifieke geval het crisisonderzoeksteam voldoende onafhankelijk, als het tenminste betrokken is geweest bij de invulling van de oefeningen in verband met het draaiboek mond- en klauwzeer?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. In Europa worden honderdduizenden en zelfs miljoenen dieren geruimd voor een ziekte waartegen een geneesmiddel bestaat. Wij hebben het vaak gezegd in de Kamer, maar toch gaat het elke dag door. Mijn fractie blijft het absoluut onbegrijpelijk vinden dat Europa op dit moment niet bereid is om dat beleid nu al ter discussie te stellen. Het is duidelijk dat de MKZ-vrije status een absolute illusie is in een wereld waarin wij steeds meer zonder grenzen werken. Exportbelangen zijn leidinggevend, het geld regeert. Wij komen daarmee uit op een landbouwsysteem dat massale dierenvernietiging blijkbaar legitimeert onder het mom van: wij moeten toch onze export en onze MKZ-vrije status handhaven. Wij vinden het onbegrijpelijk, niet te accepteren en ook voor burgers in Europa niet uit te leggen dat het bestuur van Europa tot dit type beleid komt en niet per ommegaande bereid is om, gezien de verschrikkelijke toestanden waarin wij nu zitten, dat beleid te keren. Het is dan ook mooi dat hier in het najaar een conferentie over gehouden zal worden. Wij waarderen het dat de minister zich hiervoor heeft ingezet, maar eigenlijk vinden wij dat dit debat nu gevoerd moet worden. Er moet ook een debat gevoerd worden over bijvoorbeeld het transport van vee door Europa. Ook dat debat, dat ook in Nederland consequenties zal hebben voor de organisatie van de landbouw, moet nu gevoerd worden. Wat is de stand van zaken op dit punt?

Er wordt doorgegaan met het vernietigen van de 54.000 runderen in de driehoek, terwijl Europa de mogelijkheid heeft geboden om beschermende vaccinatie toe te passen en zelfs de mogelijkheid heeft geboden om die dieren in leven te laten. Wij vinden dit dan ook niet acceptabel. Het is zeer teleurstellend dat de minister die situatie niet heeft aangegrepen om in Europa een voet tussen de deur te houden en de kier groter te maken. In de Europese richtlijn terzake en de beschikking die op 5 april voor Nederland is opgesteld, kan ik alleen maar lezen dat na beschermende vaccinatie het gebied op slot gaat voor minstens 12 maanden, nadat de maatregelen genomen zijn en de vaccinatie voltooid is of, als dat langer mocht duren, 12 maanden na de laatste uitbraak. Verder lees ik daarin dat het wel degelijk mogelijk is om melk en vlees na behandeling in Nederland te verhandelen. Het is dus niet zo dat de economie in dat gebied helemaal stilvalt. Het lijkt mij dat zo'n situatie te overzien is. Wij moeten die mogelijkheid dan ook gebruiken om de dieren in leven te houden. Wij moeten het debat hierover in Europa volop voeren en alle kansen grijpen die er zijn. Ik vind het teleurstellend dat de Nederlandse regering, LTO Nederland en de meerderheid van de Kamer daar niet voor kiezen.

De minister heeft gezegd dat de toezichtsgebieden op slot zouden gaan. Ik kan daar in de beschikking van de Europese Unie echter niets over vinden. Daar staat alleen maar in dat er een toezichtsgebied moet worden ingesteld. Ik lees daar niet in dat voor dat toezichtsgebied hetzelfde regime van op slot houden zou moeten gelden. Ik hoor hier dus graag wat meer over. Verder is er een uitspraak van het College van beroep waarin wordt gesteld dat er geen runderen vernietigd mogen worden, zolang er in hoger beroep geen uitspraak is gedaan naar aanleiding van een kort geding dat is aangespannen. Wat is de stand van zaken en wat verwacht de minister hiervan?

Ik vraag ook nog eens aandacht voor de grote welzijnsproblemen. Wij zijn het eens met het voorstel dat de minister voor een opkoopregeling heeft gedaan. Het is terecht dat hij het aborteren en het fokverbod hieraan koppelt. Het bedrijfsleven lijkt echter voor een groot deel niet van plan te zijn om van die regeling gebruik te maken. Als er evenwel onaanvaardbare welzijnsproblemen ontstaan in gebieden waar dieren wel degelijk gewoon naar de slachterij vervoerd kunnen worden, dan mogen die dieren niet langer in de stallen blijven. Wat gaat de minister doen, als boeren niet vrijwillig meewerken aan regelingen? Het moet toch mogelijk zijn om in te grijpen als er onaanvaardbare welzijnsproblemen ontstaan. Ik krijg hier graag meer duidelijkheid over.

Anderen hebben ook al gevraagd hoe lang de schapen nog binnen moeten blijven. Aangezien de situatie zeer nijpend wordt, is het de vraag waarom schapen, in ieder geval buiten de gesloten gebieden, niet naar buiten gebracht mogen worden. Ook is het de vraag hoe het straks moet met de koeien, als die nog niet naar buiten mogen. Het ruwvoer raakt namelijk op.

Ik vraag ook nog aandacht voor de grote financiële problemen waar bedrijven nu in zitten. Daar moet een regeling voor komen. In het kader van de bijzondere bijstand moet er in ieder geval een regeling komen voor de bedrijven die zonder inkomsten zitten. Het kan niet zo zijn dat het kabinet een en ander vooruitschuift, omdat het daar niet de goede regelingen voor heeft. Wij moeten nu die verantwoordelijkheid nemen en ervoor zorgen dat er geld op de plank komt, zodat die mensen gewoon kunnen leven en eten.

Waar het gaat om de opkoopregeling, is er het een en ander geregeld. Melkveehouders zeggen echter terecht dat zij al niet begrijpen waarom hun dieren geslacht moeten worden en dat daar nu nog bij komt dat zij er helemaal geen zicht op hebben wat dit financieel voor hen betekent. De vraag is dan ook wat de minister voor hen in de aanbieding heeft. Wij vinden het terecht dat de sector, zeker de zuivelsector, daaraan een grote bijdrage levert, maar ook de overheid zou op dit punt paraat moeten staan en zou er in ieder geval voor moeten zorgen dat die regeling er per direct komt. De NMa heeft bepaald dat de bijdrage van de consument niet mag. De minister van EZ heeft evenwel de mogelijkheid om, waar er sprake is van zo'n groot maatschappelijk belang, toch op de een of andere manier tot een regeling op dit punt te komen. Zou het dan niet mogelijk zijn om de consument te vragen een bijdrage te leveren, zodat het geld via een apart fonds, bijvoorbeeld het Diergezondheidsfonds, ter beschikking komt van de getroffen veehouders?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De inzet van de VVD is steeds geweest steun aan het kabinetsbeleid in dezen. Geen politiek spel, maar zo snel mogelijk zien het virus in te dammen. Zorgen dat wij deze crisis te boven komen. Wij zijn nu een aantal weken bezig met deze MKZ-crisis, met enorme gevolgen voor de gezinnen maar vooral voor de bedrijven die moeten toezien hoe hun opgebouwde stallen worden vernietigd. Dat is een grote zorg en het is dan ook van groot belang deze crisis in de hand te houden. Het virus lijkt nog steeds ongrijpbaar. Het duikt onder, het komt weer boven. Toen wij even dachten dat wij de crisis te boven waren, kwam Friesland. Afgelopen weekend is een geval ontdekt in Wijhe. Een grote zorg dus, die ik ook bij de andere woordvoerders en de minister heb geproefd.

Wij zijn overigens content met de wijze waarop in Friesland de zaak is aangepakt. Ook in andere gebieden werkt die aanpak goed, hetgeen niet wegneemt dat er zorgen zijn over de ruimingen. Wat dat betreft delen wij ook de zorg die de minister vanochtend op dat punt heeft uitgesproken. Snelheid is namelijk belangrijk voor de regio's om er economisch weer bovenop te komen. Want wij willen ook naar de toekomst na deze crisis kunnen kijken.

Er is een aantal grote problemen voor de diverse sectoren als gevolg van deze crisis, een ramp, zoals de premier die noemde. Wij zien dat dit een veel bredere maatschappelijke problematiek is geworden dan wij hadden kunnen voorzien. Niet alleen de landbouwsector wordt getroffen maar hele regio's met een groot deel van het bedrijfsleven daarin. Daar moet snel iets aan gedaan worden, ook om het draagvlak in de regio's voor een snelle aanpak te behouden en te verstevigen.

Ik wil nu ingaan op een aantal specifieke problemen die binnen de landbouwsector aan de orde zijn en vervolgens op de sociale aspecten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Is mevrouw Snijder het met mij eens dat bedrijven die nu in de desbetreffende gebieden geruimd zijn of nog geruimd gaan worden, niet meteen betrokken moeten raken bij eventueel overwogen herstructureringsprogramma's in de regio? Met andere woorden: moeten die bedrijven in haar ogen de kans krijgen om, zodra het gebied wordt vrijgegeven, te kunnen herstarten naar het niveau waarop ze waren voor de MKZ-crisis?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Nieuw beleid mag dan nooit effect hebben. Wij praten over bedrijven die hebben gefunctioneerd, zoals ze hebben gefunctioneerd. Dat moet de basis zijn waarop ze door kunnen. Ik kom er later in mijn betoog overigens nog nader op terug.

Allereerst noem ik de welzijnsproblemen die zowel in de varkenssector als de kalverensector aan de orde zijn. Wij beoordelen de opkoopregeling die de minister samen met de sector en het bedrijfsleven heeft neergelegd, toch positief. Een vrijwillige regeling met wel een aantal zware voorwaarden. Ik kies hierbij enigszins de invalshoek van mevrouw Vos. Wat zijn de verwachtingen van de minister ten aanzien van het animo om aan deze opkoopregeling mee te doen en om de welzijnsproblemen op te lossen? Want daar wilden wij met elkaar op inzetten. Wij wilden ook inzetten op het wegwerken van de marktverstoring. Daarbij is de slachtcapaciteit van het grootste belang. Gisteravond hebben wij op televisie kunnen zien dat er wat dat betreft zorgen rijzen. Opslagcapaciteit speelt daarbij een belangrijke rol. Heeft de minister daar nieuwe ideeën over? Is hij in overleg met de sector om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn vries- en koelcapaciteit te vergroten?

De minister heeft in een eerder overleg toegezegd dat alternatieven mogen worden gebruikt. Stallen die niet meededen met de opkoopregeling zouden mogen worden gebruikt. Is het ook mogelijk om andere ruimtes in te zetten? Er zijn in het landelijk gebied wel mogelijkheden die een oplossing kunnen bieden voor de welzijnsproblematiek en een toegevoegde waarde hebben. Denkt de minister daarover na?

Er is een aantal regelingen die gemeenten niet goed kunnen controleren. Ik doel met name op de milieu- en mestwetgeving. De ondernemer zal in een aantal gevallen niet kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden, omdat de stallen te vol zijn vanwege het extra aantal varkens en kalveren. Hoe gaat het kabinet daarmee om?

Dan kom ik bij het vervolg van deze crisis. Bij deze crisis spelen voor de diverse regio's, maar vooral voor een aantal ondernemers, grote problemen. Daarbij noem ik drie aspecten. Ten eerste de schade die direct ontstaat en de vervolgschade. Bij ruimingen worden afspraken gemaakt over de directe schade, maar er is meer schade, ook voor het andere bedrijfsleven. Ten tweede noem ik het sociale aspect. Mensen kunnen, naast de financiële problemen die zij krijgen, in sociaal opzicht in de problemen komen. Ten derde de vraag: hoe komen wij hieruit? De minister heeft in zijn voorwoord het nieuwe perspectief voor de toekomst gegeven.

Deze drie facetten zijn erg belangrijk. Hoe staat het kabinet daar thans in? Wij vragen het kabinet om daar op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid over te geven. De minister heeft inmiddels verwezen naar de commissie-Wijffels, die een onderzoek gaat doen. Er spelen echter meer zaken. Ligt er een rol voor de provincies? Welke sociale verantwoordelijkheid kunnen wij nemen voor de regio's die het meest te lijden hebben van de crisis? De minister heeft in een eerder overleg gezegd: het kabinet heeft een duidelijke principiële keuze gemaakt; een meerderheid van de Kamer heeft steun gegeven, met name voor de driehoek. Vervolgens zei de minister: en dan gaat het kabinet ervan uit dat er over twee à drie maanden nieuw perspectief gloort. Dat geeft aan dat wij nu zo snel mogelijk moeten werken aan oplossingen voor de toekomst, want dat perspectief moet gloren. Dat verwacht de sector. Wij vragen de minister of de regio kan rekenen op steun van het kabinet.

De voorzitter:

Kunt u tot een afronding komen, mevrouw Snijder, want u gaat wel erg ver over de tijd heen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mijn laatste woorden, voorzitter. Kunnen wij erop rekenen dat de minister met de sector om de tafel gaat zitten om duidelijkheid te geven voor de regio?

De heer Poppe (SP):

Ik heb van deskundigen gehoord dat het een risico is om over twee à drie maanden te beginnen met het bevolken van de stallen, omdat in het wild levende dieren in de omgeving het virus kunnen dragen. Dan zijn er onbeschermde dieren in de stal en dan kan alles weer opnieuw beginnen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wat is uw vraag?

De heer Poppe (SP):

Kent u die berichten? Bent u het ermee eens dat dit een risico is?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Vraagt u wat het effect op de stallen is? Of vraagt u wat er moet gebeuren met het niet geënte wild?

De heer Poppe (SP):

Ik vraag u of u het ermee eens bent dat je op deze manier niet van het virus afkomt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Heeft u een oplossing? Wilt u misschien dat het wild geënt wordt?

De heer Poppe (SP):

Mijn oplossing is: vaccineren!

De heer Atsma (CDA):

Welke financiële handreiking wil de VVD-fractie de gedupeerde ondernemers doen?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

U hebt mij duidelijk horen vragen hoever het kabinet is en waar het kabinet staat op deze drie punten. Het is een groot probleem, dat geef ik toe, maar ik kom nu niet met cijfers. U weet net zo goed als ik dat er in veel sectoren in ons land een breed maatschappelijk vraagstuk ligt. Dat dient snel opgelost te worden en ik verwacht straks een reactie van de minister op dat punt.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de mededelingen die hij aan het begin van dit debat heeft gedaan. Ik begrijp dat minister Brinkhorst goede vorderingen maakt in Europa met het ter discussie stellen van het MKZ-beleid, met name het non-vaccinatiebeleid. Hij zei eerst dat het wel een paar jaar zou duren, maar nu lijkt het mogelijk te worden dat hij eerder met witterookberichten komt. De fractie van D66 heeft mee de sprint aangetrokken om het non-vaccinatiebeleid op de helling te zetten. Wij denken dat dit nu op de goede plek, namelijk in Europa, wordt bediscussieerd. Preek niet tegen de bekeerden, want in Nederland is er geen ziel meer te winnen. In Nederland is iedereen ervan overtuigd dat wij dit zo niet meer moeten doen. Er is groen licht voor de opkoopregeling; dat is prima. De nationale opkoopregeling lijkt ook op goedkeuring te kunnen rekenen en ook dat is goed. De export uit het zuiden en het westen van Nederland wordt vrijgegeven. Dat is een geweldige opsteker, bij alle moeilijke berichten die wij te incasseren krijgen. Wij hadden even een bang moment, omdat wij dachten dat de uitbraak in Wijhe wellicht roet in het eten zou kunnen gooien, maar dat heeft gelukkig verder geen gevolgen gehad.

De Europese inspectie spreekt een akkoord uit over de wijze waarop de crisis in Nederland wordt bestreden, maar spreekt haar zorgen uit over de trage ruiming. De fractie van D66 deelt die zorg. Er is een ruime Kamermeerderheid voor het aanvalsplan van deze minister. Een ruime Kamermeerderheid steunt de inzet van de minister en spreekt die steun ook steeds opnieuw uit. Het is een illusie om te denken dat er een andere uitweg is. Mevrouw Vos en andere woordvoerders kunnen wel zeggen dat het goed zou zijn als de dieren kunnen blijven leven, maar dat is een illusie. Je moet die gedachte niet steeds opnieuw voeden. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan. Wat Europa van ons vergt, dat zullen wij moeten doen. Dat zal moeten gebeuren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dat het een illusie is om dat te denken, maar dat is het niet. Wij hebben de beleidsvrijheid om die keuze te maken. Het gaat alleen geld kosten. Waarom zegt u dan dat het een illusie is?

De heer Ter Veer (D66):

Een ruime Kamermeerderheid heeft uitgesproken dat wij dat niet zullen doen. Dat hebben wij met pijn in het hart gedaan, maar wij zijn die moeilijke conclusie niet uit de weg gegaan. Wij gaan dat doen en wij zullen uitleggen in Epe en in andere plaatsen dat dit te gebeuren staat. U bent het daar niet mee eens en daar nemen wij kennis van. Het betekent dat zo'n gebied in z'n geheel op slot gaat en dat de herbevolking met bijvoorbeeld varkens en vleeskalveren in dat gebied niet mogelijk is. Het is voor de melkveehouderij van belang om zo snel mogelijk voor het gehele land het groene licht te krijgen. Daar kom ik aan het eind van mijn betoog nog op terug, niet omdat het voor mij pas op de laatste plaats komt, maar juist omdat ik dit het belangrijkste punt vind.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt gewoon dat een Kamermeerderheid dat besluit heeft genomen en dat ik moet ophouden mij daartegen te verzetten. Dat vind ik merkwaardig. Ik vind het nog steeds een slecht besluit. Ik zal mij daar elke dag tegen verzetten en ook duidelijk maken waarom ik dat doe.

De heer Ter Veer (D66):

Het staat u vrij om dat te doen, maar u moet zich wel realiseren dat het grote gevolgen heeft als uw wens in vervulling zou gaan. Dan zal Europa met keiharde represailles komen. Dat vindt u onterecht en onbegrijpelijk, maar dat is de harde realiteit. Dan zal het exportverbod niet worden opgeheven. De consequentie daarvan is dat de totale veehouderij, de melkveehouderij incluis, een onvermijdelijk failliet tegemoet gaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat laatste bestrijd ik dus. Wat Europa in de beschikking heeft opgenomen, geldt alleen voor de driehoek. U, maar ook de andere coalitiefracties zeggen steeds dat dit voor heel Nederland consequenties heeft voor de export van de melkveehouderij. Ik lees dat in geen enkele beschikking vanuit Brussel en begrijp dan ook niet waar u die conclusie vandaan haalt.

De heer Ter Veer (D66):

Die is in ieder geval in lijn met het verslag van de minister van zojuist van de Raad van Europa en de gesprekken met de commissarissen die daarover gaan!

Mevrouw de voorzitter. De D66-fractie benadrukt opnieuw dat het niet alleen het alleenvertoningsrecht van de minister van LNV is als het gaat om de mond- en klauwzeer. Wil het kabinet nu eens op korte termijn inventariseren wat de veel verdergaande reikwijdte is van deze crisis voor andere ministeries? Ik doel dan op Sociale Zaken, Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Defensie – de laatste twee waar het gaat om de inzet van politie en marechaussee – Onderwijs en het eigen departement? Ik denk ook aan cultuurgebieden die op slot gaan of zijn gegaan en die zo langzamerhand smachten om bijvoorbeeld de langeafstandwandelaar weer eens te kunnen accommoderen. De komende weken zouden wij daarover graag nader geïnformeerd willen worden.

De meimaand is de grasmaand. Dat betekent dat de komende vier weken er uitbundig veel gras zal groeien, hetgeen de ruwvoerpositie op veel individuele bedrijven een geweldige ondersteuning zal geven, niet alleen voor de schapen, maar ook voor het rundvee, want de ruwvoervoorraad vanuit de winterperiode is nu wel zo ongeveer op. De afweging van de risico's tussen schapen en runderen op stal te laten en een grootscheepse carrousel van door het land heen en weer transporteren van ruwvoer dan wel op de huiskavels weidegang mogelijk te maken, zowel voor schapen als voor runderen, kan mijns inziens niet lang meer wachten.

Wat betreft de welzijnsopkoop heb ik al gezegd dat het een goede zaak is dat wij daarvoor vanuit Brussel het groene licht krijgen. Ten overvloede merk ik nog op dat de D66-fractie instemt met het aanbod aan de varkenshouders. Het is aan de bedrijfstak om de knopen te tellen en er wel of niet voor te kiezen. Terugkijkend – dat is wel nodig, ook gelet op de discussie tussen de heren Waalkens en Van der Vlies – zeg ik dat als wij drie weken geleden hadden besloten tot een fokverbod, een opkoopregeling en het onderbreken van de dracht, wij nu al weken de situatie van dit moment voor waren geweest en de onbeheersbaarheid van de problemen ook geen weken groter zou zijn geweest.

Ten slotte, maar zeker niet in de laatste plaats, de melkveehouderij in het gebied van Epe, in de driehoek. Afgelopen maandag hebben wij daar een goed gesprek gehad. Het is terecht dat wij gevergd zijn om te komen, het is terecht dat wij er geweest zijn. De uitkomst van die gedachtewisseling wil ik hier graag nog eens helder formuleren. De D66-fractie is van mening dat in dat gebied offers worden gebracht om zo snel mogelijk die MKZ-vrije status voor het gehele land te bereiken. Die offers worden met name gebracht door de melkveehouderij daar ten gerieve van alle melkveehouders buiten dat gebied. De NZO en de landbouworganisatie hebben een bepaalde vereveningssystematiek ontwikkeld en ik verneem graag het oordeel van de minister daarover. Vindt hij dat geen goed voorbeeld van de manier waarop de sector buiten het desbetreffende gebied bijdraagt aan het opvangen van de offers die de sector binnen dat gebied brengt? Verdient dit initiatief dan geen ondersteuning? Zou dat ook niet het gebaar zijn op grond waarvan zou kunnen worden besloten om – ik hoop van harte dat dit ook zal gebeuren – de blokkade van de slagerij Gosschalk op te heffen en te beginnen met het ruimen van dieren, ook in de driehoek?

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Er is een groot aantal specifieke vragen gesteld. Ik wil beginnen met het maken van algemene opmerkingen die gericht zijn op vraagstukken van wat meer fundamentele aard. Bij het kabinet en de Kamer staat voorop de grote zorg voor de getroffenen die lijden onder de gevolgen van de MKZ-uitbraak. Ik ben er al twee maanden dagelijks mee bezig. Het is onze inspiratiebron om ervoor te zorgen dat deze crisis zo snel mogelijk voorbijgaat en dat nieuw perspectief kan worden geboden. Mevrouw Snijder heeft er nadrukkelijk over gesproken. De keuze van het beleid is gebaseerd op bestaand Europees beleid dat niet van anderen is, maar van onszelf. Tien, elf jaar geleden hebben wij dat besloten. Sommigen zeggen dat het op onvoldoende doordachte gronden is gebeurd. Mijn voorganger de heer Braks heeft, voordat in Europees verband werd besloten om het non-vaccinatiebeleid in te voeren, het voor Nederland afzonderlijk gedaan. Het was voor de afzet in West-Europa en daarbuiten van groot belang. In de afgelopen tien, elf jaar heeft de sector daar vrede mee gehad, een enkele uitzondering daargelaten. Ik meen dat die zelf gemaakte afhankelijkheid van Europa door de vergaande specialisatie en voor een deel schaalvergroting van de Nederlandse landbouw positieve aspecten heeft gehad. De Nederlandse positie op het terrein van de agrobusiness is van groot belang. Tegelijkertijd zijn wij nu geconfronteerd met een situatie waarin geen ander beleid mogelijk is. Mevrouw Vos wekt keer op keer de suggestie dat de facto een ander beleid mogelijk is. Ik betwist dat. Die afhankelijkheid wordt nu ter discussie gesteld. Men pleit voor een ander beleid. Het kabinet staat daar achter. Ik ben degene geweest die vanaf het eerste moment dat er in Europees verband over gesproken is, heeft gezegd dat tot een heroverweging moet worden gekomen. De afweging was destijds te smal: veterinair, handelspolitiek, exportgericht. Er zijn bredere afwegingen te maken. Ik werp de suggestie van mij af dat er mensen zijn die een ethisch beleid voeren, die ethische bezwaren hebben en op grond daarvan een beter beleid voeren. Anderen maken een andere afweging. Er wordt niet gezegd, maar wel gesuggereerd, dat dezulken onethisch zijn, minder oog hebben voor het dierenleed, leed van individuen. Dat mag niet zo zijn. Zoals mevrouw Vos zal blijven herhalen dat zij het niet eens is met het beleid, zal ik steeds verre van mij werpen dat sprake is van een andere ethische afweging of verantwoordelijkheid. Het gaat niet om die dimensie. Het is een vals beeld dat opgeroepen wordt. Het draagt niet bij aan een snelle oplossing. Het is wel een beeld dat week in week uit, dag in dag uit naar buiten wordt gebracht. Kortgeleden gebeurde dat nog door een om zijn goede naam bekend staand auteur. Dat zijn de signalen die naar mijn gevoel leiden tot het verzet dat er is om zo snel mogelijk tot een oplossing van de problematiek te komen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Op wie doelt de minister als hij suggereert dat er mensen zijn, blijkbaar ook in deze Kamer, die ethischer denken dan hijzelf?

Minister Brinkhorst:

Ik denk onder andere aan u. U bent ook betrokken geweest bij manifestaties op het Malieveld. Kortom, ik wil geen godsdienstoorlog op dit terrein hebben. Ik heb dit eerder in de Kamer gezegd. Ik hoop dat u met dat soort dingen eens wilt ophouden. Ook de heer Van der Vlies, wiens bijdragen ik altijd zeer waardeer, heeft gesproken over ethiek. Tegelijkertijd heeft hij gelukkig gezegd: ik zal mij niet verzetten, want het is van groot belang dat het beleid tot resultaat leidt. Ik heb zulke woorden niet van u gehoord.

Ik wil dit even in Europees perspectief plaatsen. Er is in Duitsland een groene minister van landbouw, mevrouw Künast. Er is in Italië ook een groene minister van landbouw, de heer Pecoraro Scanio. Na zorgvuldige afwegingen zijn ook zij tot de conclusie gekomen dat een beleid van preventieve enting, voorgesteld door een andere groene mevrouw – dus zelfs binnen de groene partijen is er discussie over mogelijk – niet juist is. Ook tegen deze achtergrond doe ik met klem een beroep op u om voor de werkelijkheid te kiezen en niet voor de ontkenningsstrategie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb er sterk behoefte aan, de minister nog een vraag te stellen. Ik heb niet de suggestie gedaan dat ik vind dat de minister minder ethisch denkt dan ikzelf. Ik wil alleen een andere keuze maken. Ik val de minister aan, omdat ik de politieke keuze die hij gemaakt heeft niet deel. Daarover gaat het. Het lijkt bijna alsof de minister vindt dat fracties in deze Kamer die een andere keuze maken dan hij eigenlijk hun mond maar eens moeten houden, omdat de mensen in het land onrustig blijven en niet willen meewerken aan het ruimingsbeleid. Die suggestie legt hij op tafel en ik wil die suggestie van tafel hebben. Wij maken hier allemaal onze eigen afwegingen en keuzes. Ik vind mijzelf niet beter dan de minister, maar ik wil dat wij op basis van argumenten met elkaar discussiëren.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik heb het daarmee geheel eens. Ik ben blij dat mevrouw Vos niet behoort tot degenen die vragen wie het meest ethisch is in dit land. De situatie is dat er geen sprake is van het kunnen maken van keuzes. Daarmee confronteer ik haar telkens en zij loopt steeds voor de consequenties ervan weg. Zij stelt dat niet te vinden is in de vaccinatiebeschikking dat beperkingen gelden inzake het toezichtsgebied. Dat is een concreet verwijt, waarmee zij suggereert dat een ander beleid mogelijk is dat niet tot zeer ongewenste consequenties aanleiding geeft. In de annex bij die beschikking is duidelijk aangegeven dat rond het vaccinatiegebied een toezichtsgebied wordt ingesteld. Ik kom straks te spreken over de belangrijke vraag van de heer Van der Vlies over de omvang ervan. In dat toezichtsgebied gelden allerlei vervoerbeperkende maatregelen die ook zijn vastgelegd in de MKZ-bestrijdingsrichtlijn. Opheffing in het toezichtsgebied, niet de ingesloten gebieden, is pas mogelijk en zeer nadrukkelijk pas aan de orde op hetzelfde moment als de beperkingen in het vaccinatiegebied kunnen worden opgeheven. Dat kan niet worden ontkend. Daarom zeg ik dat zij met een ontkenningsstrategie bezig is.

Daarnaast is Nederland voor een deel ingedeeld in zogenaamde annex-1-gebieden van waaruit slechts onder zeer beperkte voorwaarden export mogelijk is. Ook daar kan pas tot opheffing worden gekomen als het vaccinatiegebied kan worden vrijgegeven. Mevrouw Vos kan dan ook niet volhouden dat het alleen maar om die ene driehoek gaat. Het gaat om veel meer. Zij wekt keer op keer de suggestie dat een ander beleid mogelijk is en tot andere resultaten leidt. Dat is een beleid dat duizenden anderen naar de afgrond duwt. Daar moet mevrouw Vos eens een antwoord op geven, maar dat antwoord vermijdt zij iedere keer, door te suggereren, dat een ander beleid ethischer zou zijn en tot betere resultaten zou leiden. Als die afweging zo werd gemaakt, zouden wij nog veel verder van huis zijn dan wij op dit ogenblik zijn. Het is de geest die in het land waart waarover ik vanmorgen gesproken heb. Het verzet tegen ruimingen maakt de zaken erger, niet alleen in Europees verband, waar ook ethici zijn, maar met name voor onze eigen economische situatie. Sommige mensen huilen krokodillentranen om de suggestie te wekken dat, als er maar voldoende verzet is, het met de schade verder wel goed komt. Dat is wat ik mevrouw Vos zeg en wat ik haar verwijt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het zijn harde woorden die de minister mij toewerpt. Wat ik probeer is om helderheid te krijgen over het Europees beleid. Ik heb nog steeds een andere lezing van hetgeen voor ons ligt. Ik lees dat maatregelen in het toezichtsgebied minstens dertig dagen van kracht blijven, na de opruiming van alle in artikel 5 bedoelde dieren van een bedrijf. De in artikel 5 bedoelde dieren zijn besmette dieren. Het gaat hier om dieren die preventief gevaccineerd zijn.

Minister Brinkhorst:

Daar is nu precies het verschil. In het hele gebied worden de dieren geruimd. Dertig dagen na het laatste geruimde dier in het laatste gebied! Naarmate de ruiming langer duurt, zal het langer duren voordat de belemmeringen worden opgeheven, zal daardoor de economische schade groter zijn en zal het perspectief op herstel anders zijn. U schept een vals beeld, mevrouw Vos! Uit naam van dat valse beeld voert u verzet tegen een beleid dat helaas onvermijdelijk is en waar ik dagelijks mee bezig ben. Ik wil eens een keer de ruimte hebben om u te zeggen dat u door dat soort opmerkingen mensen oproept tot een verzet dat in feite geen resultaat biedt. Zou u daar nu eens een antwoord op willen geven?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben voortdurend bezig om een antwoord te geven. Ik vind het teleurstellend dat de minister op deze manier het debat aangaat met mij als lid van de Kamer. Ik neem mijn verantwoordelijkheid, hij neemt zijn verantwoordelijkheid. Ik hoop dat wij dat met elkaar op een normale wijze kunnen doen.

Volgens mij geldt in het toezichtsgebied een ander regime dan in het ingesloten gebied. Uit de beschikking kan ik niet opmaken dat voor het toezichtsgebied exact dezelfde maatregelen zouden gelden, namelijk het voor een jaar of langer op slot zetten van het hele gebied. Dat is de vraag die ik de minister voorleg.

Vervolgens wekt de minister de suggestie dat ik met opzet met onjuiste gegevens werk, alsof ik met opzet bezig ben om mensen in Nederland die zich verzetten tegen het ruimen van runderen valse informatie voor te leggen, dan vind ik dat zeer ver gaan. Ik probeer gewoon helderheid te krijgen over ruimte die er wat mij betreft is.

Minister Brinkhorst:

De woorden "valse informatie" heeft men mij niet horen gebruiken. Ook al heb ik mevrouw Vos wat hard aangepakt, ik hoop dat ik zorgvuldig ben in mijn formulering. Ik heb alleen gezegd dat zij suggereert dat een ander beleid mogelijk is dat op korte termijn tot betere resultaten leidt en meer perspectief biedt voor een sector die erg in de knel is gekomen. Dat soort polarisatie vind ik zeer teleurstellend. Ik heb mijn antwoord gegeven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ook mijn naam viel even in het interruptiedebat. Ik heb twee of drie AO's geleden met de minister van gedachten gewisseld over mijn ethische opvattingen. Ik heb erkend dat een ander vanuit zijn ethische opvattingen tot een andere keuze kan komen. Maar over die verschillende keuzen moeten wij toch voluit en ruim blijven spreken? Als de minister zegt dat er geen ander beleid kan zijn, is dat macro gesproken vanwege de Europese regelgeving, die wij hebben geaccordeerd, wellicht niet gemakkelijk te betwisten. Gaat het echter over het ruimingsgebied, 1 of 2 kilometer, over het toezichtsgebied, 10 kilometer en natuurlijke grenzen, met het reële effect dat het soms 18 kilometer is, dan blijf ik die keuze betwisten. Dat is in het belang van de boeren die getroffen worden. Daarvan zeg ik dat het niet nodig is.

Minister Brinkhorst:

Ik heb mij ook niet gericht tot de heer Van der Vlies, maar tot mevrouw Vos. Hij zegt dat het macrobeleid niet wordt betwist. Dat is precies het punt waar het om gaat. En natuurlijk, wij zijn hier als democraten onder elkaar, dus het is van groot belang dat er over afzonderlijke onderdelen gediscussieerd wordt, zoals 1 of 2 kilometer en 18 of 10 kilometer. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Maar mijn reactie op het betoog van mevrouw Vos sloeg op het macrobeleid. Dit wordt niet betwist. Nogmaals, ik ga niet in op wat de heer Holdijk gezegd heeft – daarover heeft u zojuist met de heer Ter Veer gediscussieerd – maar er worden toch nog steeds dit soort suggesties gedaan. Ik maak hierbij nadrukkelijk een uitzondering voor uw bijdrage en tegen die achtergrond zal ik zo dadelijk op de specifieke vragen ingaan.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Voorzitter. Ik vind dat de minister wel zeer zware woorden nodig heeft om een standpunt dat ik ook maar als het mijne interpreteer, af te doen als niet realistisch en met de stelling dat er maar één beleid mogelijk is, namelijk de voorstellen die hij heeft gedaan. Ook ik erken dat aan iedere afweging een ethisch kader ten grondslag ligt, maar het gaat erom of het standpunt dat je kiest, verenigbaar is met je ethische normen en waarden. Daar moeten wij elkaar volstrekt vrij in laten; ik zou het zeer ernstig vinden als de minister ons verweet: wat jullie zeggen, kan eigenlijk helemaal niet, dat is mooi weer spelen met je normen en waarden. Ik ervaar dit absoluut niet zo, ik heb keuzes gemaakt die in lijn zijn met wat mevrouw Vos heeft gezegd en die haalbaar zijn. Het enige is dat je die keuzes moet willen maken, dat je de consequenties daarvan moet willen accepteren. En die willen wij accepteren.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik schaar de heer Stellingwerf eigenlijk wel in dezelfde categorie als mevrouw Vos en ik zal nu voor hem "het Europese argument" gebruiken. Hij heeft net als mevrouw Vos keer op keer gezegd dat er in Europa uitsluitend op economische gronden afwegingen worden gemaakt, afwegingen die niets te maken hebben met ethiek. Ik zou hem erop willen wijzen dat landen als Zweden en Finland nog steeds overtuigde tegenstanders van een vaccinatiebeleid zijn. Ik noemde ook al de groene ministers in Duitsland en Italië en ik heb ook nog andere collega's in Europa die juist vanwege de noodzaak om op zo kort mogelijke termijn een beleid te voeren dat tot zo weinig mogelijk uitbraken leidt, wel voor een heroverweging zijn, maar dan met als uitgangspunt dat diergezondheid een eigen status heeft die ook een ethische afweging kan betekenen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor mijn collega in Ierland, waar één uitbraak is geweest.

Ik geloof dat wij hiermee alle argumenten wel uitgewisseld hebben. Het is misschien toch goed dat wij deze interruptiedebatten hierover hebben gehad. Ik constateer in ieder geval dat ook de heer Stellingwerf bevestigt dat het gevoerde beleid niet gebaseerd is op onethische uitgangspunten of overwegingen, en dat wij het erover eens zijn dat wij moeten discussiëren over de inhoud.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Voorzitter. Ik heb ook nooit beweerd dat welk land in Europa dan ook onethisch zou handelen, ik heb alleen gezegd, tot welke conclusies ik kom op basis van mijn ethische afweging. Dat zijn conclusies die leiden tot een werkbare oplossing binnen het Europese beleid. Wij moeten proberen, de regels op te rekken en de grenzen op te zoeken. Dit lijkt mij een zeer legitieme keuze.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik heb al gezegd dat het na deze crisis mogelijk moet zijn om een conferentie te houden. Ik heb ook daartoe het initiatief genomen en gisteren is er in de Landbouwraad de conclusie getrokken dat er zo snel mogelijk een conferentie moet worden gehouden, nog voor de evaluatie door de Europese Commissie. Dat is van groot belang, omdat daarmee een brede afweging mogelijk wordt, in samenwerking met de Commissie, met het Europees Parlement en met vertegenwoordigers van bepaalde belangen, zoals consumentenorganisaties, veterinaire instanties, dierenbeschermingsorganisaties en milieuorganisaties. Deze conferentie zal onder Belgisch voorzitterschap worden gehouden. Ik heb hiervoor volledige steun in de Raad gekregen, terwijl een paar weken geleden nog de suggestie werd gewekt dat het geluid van Brinkhorst in het Europese kader koekoek eenzang zou zijn. Er is dus een ontwikkeling op gang gekomen. Maar om enig resultaat te kunnen boeken, moet je er toch oog voor hebben dat er in andere lidstaten andere afwegingen kunnen worden gemaakt die tot andere resultaten leiden. Als je stelt dat je eigen ethische afweging maar één resultaat kan hebben, dan geef je eigenlijk aan dat er geen ander beleid mogelijk zou zijn.

De heer Poppe heeft in het algemeen overleg en ook nu weer verwezen naar de OIE-overeenkomst in relatie tot het EU-beleid. Ik moet constateren dat er geen enkele discrepantie is tussen de OIE-overeenkomst en het EU-beleid. Ook het uitgangspunt van het OIE is om wereldwijd MKZ uit te bannen. Op basis van de OIE-uitgangspunten heeft de Europese Unie het MKZ-beleid binnen de Europese Unie vormgegeven. Ik heb de vorige keer al gezegd dat conform het OIE de Europese regelgeving export van vlees uit gebieden waar een uitbraak heeft plaatsgevonden, toestaat onder zeer strikte voorwaarden, namelijk verzuring en dubbele verhitting. Vanwege deze ook door het OIE gestelde voorwaarden is er echter geen enkele markt voor dit vlees. Dit heeft men kunnen constateren toen wij twee weken geleden deze discussie voerden en de afweging maakten rond de vraag van de preventieve enting en het in leven laten. Er is geen markt daarvoor. Dat is een illusie en daarmee een ontkenning, die ik de heer Poppe en mevrouw Vos heb voorgehouden. Er is wel een duidelijk statusverschil. Dat is dat het OIE gaat over aanbevelingen, terwijl de Europese Unie een bindende regelgeving vastlegt. Dat is een wezenlijk verschil.

De voorzitter:

Als u een naam noemt van een Kamerlid, komt dat Kamerlid naar de interruptiemicrofoon. Dat is een soort gewoonte in dit huis.

Minister Brinkhorst:

Ik zal proberen minder namen te noemen, voorzitter.

De heer Poppe (SP):

Ik heb het niet nodig om mijn naam te horen.

Als 157 landen een overeenkomst sluiten die qua uitvoering en resultaat anders is dan het non-vaccinatiebeleid – bij het één is sprake van preventieve ruiming en bij het ander niet – kan er wel een adviserende rol zijn voor het OIE, maar in 1997 en dus zes jaar na het non-vaccinatiebeleid is die overeenkomst nog eens bekrachtigd. Onder die 157 landen zaten ook Japan en de Verenigde Staten. Dan is er toch geen probleem wat de export betreft? Er is toch overeengekomen dat dit kan onder voorwaarden?

Minister Brinkhorst:

Een ander voorbeeld van een ontkenningsstrategie: het is waar dat de OIE tegenstander is van het non-vaccinatiebeleid. De heer Poppe noemt Japan en de Verenigde Staten. Dat zijn bij uitstek de landen die voor het non-vaccinatiebeginsel staan. Dus nogmaals: dwaalsporen, dwaalsporen en dwaalsporen.

De heer Poppe (SP):

Ik protesteer tegen het woord "dwaalsporen". Ik ben niet bezig met mystificatie of dwaalsporen. 157 landen, waaronder de Verenigde Staten en Japan, hebben dit medeondertekend, maar ook alle Europese lidstaten. Nederland exporteert voor 80% binnen Europa, als het niet meer is. Als alleen de Europese staten akkoord zouden gaan met een uitvoering zoals binnen het OIE is overeengekomen, dan zou het economische probleem dat nu leidt tot het afmaken van dieren, er niet zijn. Mijn vraag aan de minister is of ik dit juist zie of niet.

Voorzitter: Weisglas

Minister Brinkhorst:

U ziet het niet juist.

De heer Poppe (SP):

Waarom dan niet?

Minister Brinkhorst:

Ik zal dat graag nog eens uitleggen. Ik dacht dat ik het al had uitgelegd. Het kernpunt is dat dit soort regelingen van het OIE volstrekt compatibel zijn met de Europese regelingen. Met name het feit dat de heer Poppe steeds naar de Verenigde Staten en Japan verwijst, maakt zijn positie niet erg geloofwaardig. Ik kan hem een herhaling van zetten verwijten, maar het antwoord is dat hij het niet juist ziet.

De voorzitter:

De heer Poppe mag nog drie woorden spreken.

De heer Poppe (SP):

Er is sprake van een overeenkomst tussen in elk geval alle Europese lidstaten. Is die iets waard of is die niets waard?

Minister Brinkhorst:

Die is zoveel waard als het papier waarop zij geschreven is. De overeenkomst kan dus niet afwijken en is ook niet in strijd met de Europese wetgeving, die een juridische status heeft. Dat is voor het OIE op dit punt niet het geval.

Er zijn een groot aantal vragen gesteld over de sociaal-economische aanpak. Ik kom straks toe aan een aantal specifieke vragen over ruiming en dergelijke, maar in het algemeen is het van groot belang dat ik daarover wat meer fundamentele opmerkingen maak. Ik ben het met alle geachte afgevaardigden eens die zeggen dat er zo snel mogelijk nieuw perspectief moet worden geboden voor de betrokken gebieden. Mevrouw Snijder, de heer Waalkens en anderen hebben dat gezegd. Immers, hoe men ook verder tegen het beleid aan kijkt, zolang die ruimingen niet hebben plaatsgevonden en zolang niet het gebied als het ware MKZ-vrij is, is het sociaal-economische perspectief van dat gebied zeer te betwisten. Het is die dimensie waar ik met zoveel nadruk aandacht voor vraag en het is ook tegen die achtergrond dat het wat spannende debat plaatsvond dat ik zo-even met mevrouw Vos en de heer Stellingwerf had.

Voorzitter. De maatregelen die zijn getroffen om een halt toe te roepen aan de MKZ-besmetting, hebben een forse invloed gehad op de bedrijfsactiviteiten. Er is sprake van een forse schade en een vermindering van inkomens. Wij hebben ondertussen een reeks van maatregelen getroffen om hieraan tegemoet te komen. Op de eerste plaats betreft dit de vergoeding voor de dieren bij ruiming van de veestapel. De waarde van de dieren van het te ruimen bedrijf wordt getaxeerd en voor 100% vergoed aan de veehouder. Gelukkig heb ik tot dusver nog niet of nauwelijks negatieve reacties uit de sector gehad met betrekking tot de wijze van taxatie en de vergoeding. U weet dat de tegemoetkoming uit het Diergezondheidsfonds komt.

Er is verder een tegemoetkoming in de dierenwelzijnsproblemen; ook daar is door de verschillende geachte afgevaardigden over gesproken. Ik heb voor de veehouders in de gebieden van waaruit niet mag worden geëxporteerd, de zogenaamde annex-1-gebieden, een drietal maatregelen getroffen om deze problemen te verlichten: in de eerste plaats een vergoeding voor de opslag van varkensvlees; in de tweede plaats een welzijnsopkoopregeling voor kalveren en voorts een opkoopregeling voor biggen. De opkoopregeling voor biggen is ook van toepassing in annex-2-gebieden en is daarmee als het ware van toepassing in geheel Nederland. De kosten van de destructie van de kalveren en de biggen zijn voor rekening van het Diergezondheidsfonds. Het bedrijfsleven betaalt ook de opkoop van biggen: maximaal 20 mln gulden uit hetzelfde fonds. De overheid betaalt de opslagvergoeding voor varkensvlees en de welzijnsopkoop van kalveren, respectievelijk 30 mln en 60 mln gulden, in totaal derhalve 90 mln gulden.

Ik ben het met de heer Waalkens eens, als hij zegt dat wij moeten oppassen het Diergezondheidsfonds niet als een soort van algehele doos te zien waar we onbeperkt uit gaan putten. Ik zou daar ook nadrukkelijk voor willen waarschuwen. Op grond van het convenant dat het bedrijfsleven met de overheid heeft gesloten, staat de varkenshouderijsector garant voor 500 mln gulden en de rundveesector voor eenzelfde bedrag, maar dat geld is er nog niet. Er zijn wel bankgaranties afgegeven en deze moeten nu geleidelijkaan worden aangesproken, waarna de productschappen, via heffingen aan de veehouders, ervoor zorgen dat de banken hun geld terugkrijgen.

Het stadium van het aanspreken van het Diergezondheidsfonds is nu aangebroken. Het betekent dat veehouders met fikse heffingen te maken zullen krijgen. Uit het Diergezondheidsfonds wordt in eerste aanleg de schadeloosstelling van de gedupeerde boeren betaald, voorzover deze niet ten laste van de Europese Unie gaat. Ik heb de Kamer vanmorgen al gezegd dat ik erop reken dat wij op zo kort mogelijke termijn ook de Europese vergoeding zullen krijgen. De bijdragen betreffen de waarde van de veestapel en de waarde van het voer, maar ook andere met de ruiming samenhangende kosten. Verder kunnen bepaalde voorwaarden, ook welzijnsmaatregelen, ten laste van het Diergezondheidsfonds worden gefinancierd.

Ik wijs er nogmaals op dat het geen onuitputtelijke bron is, want elk besluit om meer ten laste van het Diergezondheidsfonds te brengen, betekent in eerste instantie dat veehouders in Nederland een hogere productschapheffing opgelegd krijgen. Elk royaal gebaar in de richting van de door MKZ getroffen veehouders moet in eerste instantie door andere veehouders worden opgebracht. Met andere woorden: men is dan genereus ten koste van een ander. Daarbij komt dat de bedragen waarvoor het bedrijfsleven garant staat, weliswaar nogal hoog lijken, maar dat als we kijken naar de ruimingen en naar de welzijnsmaatregelen die worden genomen, zo'n bedrag snel op is. Voorts is het zo dat de overheid wordt aangesproken: bij het bedrag boven de 1 mld, plus de Europese uitkeringen, gaat het puur om overheidsgeld. We hebben afspraken gemaakt voor de komende vijf jaar en die vijf jaar zouden wel eens een uitschuiven van de problematiek naar de toekomst kunnen inhouden. Ik waarschuw daarvoor; het is daarom goed dat ik de Kamer dit wat uitvoeriger aangeef.

Verschillende geachte afgevaardigden, onder wie de heer Ter Veer, de heer Waalkens en de heer Atsma, hebben gesproken over de tegemoetkoming in de schade in afwachting van de ruiming. Bedrijven waar gevaccineerd is, zijn onderhevig aan strenge beperkingen van de afzet van hun producten. In feite wordt de afzet van dieren en van producten niet mogelijk. Ik heb waardering voor het voorstel van de zuivelindustrie om in dit geval een solidariteitsregeling te treffen die een redelijke opbrengst voor de melkveehouders in de te ruimen gebieden mogelijk maakt. Ik meen dat dit een zeer positieve bijdrage is. Ik vind ook dat daarvoor zeer veel waardering dient te worden geuit, omdat het een onderlinge solidariteitsheffing is. Die zou inderdaad nieuw perspectief kunnen bieden. Probleem is wel dat wij ervan moeten uitgaan dat het gehele nationale quotum moet worden volgemolken en meer dan dat, zodat net als bij de kwartjesregeling de overschrijders de onderschrijders kunnen helpen. De heer Ter Veer heeft gevraagd wat er gebeurt als die situatie zich niet voordoet. Ik betrek die problematiek zeer uitdrukkelijk bij het totale plan en de totale financieel-economische aanpak die ik aan het kabinet voorleg. Het kabinet heeft vorige week besloten om te kijken naar de totale kosten. Daarbij is dit aspect ook van belang.

Voorzitter. Ik heb nog een viertal opmerkingen over de sociaal-economische dimensie. Ik heb tijdens een AO al gesproken over de sociaal-economische begeleiding van agrariërs. Bedrijven die zijn getroffen door de MKZ-crisis kunnen gebruik maken van hetzelfde sociaal-economische plan van de veehouderij dat wij hebben gehanteerd bij de toekomstplannen rond de problematiek van de mestafzetcontracten en de opkoopregelingen. Het is van groot belang om die discussie te voeren, omdat het een stukje is van het perspectief voor de individuele boer voorbij de crisis. Ik zeg speciaal tot mevrouw Snijder, die dat met veel nadruk heeft gevraagd, dat de aanpak van deze crisis natuurlijk niet is gericht op een verkapte sanering. Een Kamerlid heeft de suggestie gedaan dat de minister een verborgen agenda heeft. Deze minister heeft geen verborgen agenda, maar richt zich op de duurzame veehouderij. Daar is terecht op gewezen. Het blijft wel een individuele afweging. Het is mogelijk dat individuele ondernemers in het kader van deze crisis tot andere afwegingen komen, maar zij worden er niet toe worden gedwongen als gevolg van deze crisis.

Wat verder voorbij de puur economische hulpverlening is er de problematiek van de psychosociale hulpverlening. Zoals u weet, werken LTO Nederland, LNV en VWS op dit punt zeer veel samen. Ook de kerkelijke netwerken, die ik in dit verband graag wil danken, bieden zeer veel steun in deze fase. Het is van groot belang dat de MKZ-regio's zeer nauw betrokken zijn bij de slachtofferhulp en zeer veel aandacht geven aan het hulpwerk.

Voorts is er het borgstellingsfonds voor de landbouw. Voor veehouders die een garantie hebben in het kader van het borgstellingsfonds en door de MKZ-crisis niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen wat betreft aflossing en betaling van rente, kan het bestuur van het fonds een faciliteit ontwikkelen van twee jaar extra uitstel van aflossingen bovenop de huidige mogelijkheid van twee jaar uitstel. Ook het ministerie van Economische Zaken is daarbij betrokken. Mijn collega mevrouw Jorritsma heeft daarover dezer dagen contact gehad met VNO-NCW. Als zelfstandige ondernemers in financiële moeilijkheden raken, zullen zij die eerst zelf willen oplossen. Als hun mogelijkheden zijn uitgeput, kunnen zij een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, het BBZ. Op grond van het BBZ kan gedurende de periode dat het bedrijf geen of onvoldoende inkomen oplevert, een uitkering voor levensonderhoud worden verstrekt. Die uitkering ligt op het niveau van het nettominimumloon en is tevens afhankelijk van de leefsituatie. Zijn er naast een inkomenstekort andere financiële problemen, zoals achterstallige betalingen, of zijn de bedrijfsopbrengsten in de eerstkomende periode niet voldoende om in de bedrijfslasten te voorzien, dan kan bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verstrekt in de vorm van een lening.

Vervolgens is er de inkomensvoorziening bij bedrijfsbeëindiging door oudere zelfstandigen. Hierbij gelden andere afwegingen dan voor degenen die doorgaan, maar ik moet die regeling toch noemen in dit verband. De problematiek terzake hebben wij ook besproken in het kader van de opkoopregeling voor de varkenshouderij. Kortheidshalve verwijs ik daar nu naar.

Verder is er nog de uitkering voor werkloosheid bij werktijdverkorting. Ik heb dezer dagen gesproken met de werknemers, omdat de werknemers in deze sector natuurlijk ook grote gevolgen van de MKZ-crisis ondervinden. Ik wil het contact met hen intensiveren, omdat niet alleen de zelfstandige boeren onder deze crisis lijden. Met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn er afspraken gemaakt dat ontheffing kan worden verleend. Tot dusverre is er in verband met de MKZ-crisis voor 40.000 werknemers ontheffing gevraagd. Het gaat dan vooral om transporteurs, slachters en leveranciers.

Tot slot is er de RBV, de regeling beëindiging veehouderijtakken. Ik denk evenwel dat wij de problematiek terzake in een veel bredere dimensie moeten bezien.

De vraag is nu hoe de getroffenen de crisisperiode door moeten komen. Vele leden hebben die prangende vraag gesteld. Wat de veehouders betreft, is het wegvallen van de inkomsten uit het bedrijf in het algemeen een heel grote klap. Het inkomensverlies kan geschat worden op ongeveer ƒ 300 per bedrijf per dag. Daar staat echter tegenover dat men een vergoeding krijgt voor de geruimde veestapel. Tegelijkertijd is er het perspectief voor de melkveehouderij. Dit komt op zo'n 40 cent per kg neer. Dat zijn opbrengsten waar geen kosten tegenover staan. De gemiddelde opbrengst zou 60 tot 70 cent zijn, maar er worden nu geen kosten gemaakt. Verder is men, net zoals ten tijde van de varkenspest, door het tijdelijk wegvallen van activiteiten met andere activiteiten bezig.

Verschillende leden hebben gevraagd naar de regionale aanpak van een en ander. Ik ben in Friesland geweest en zal komende week met premier Kok een vervolgbezoek brengen aan het meest getroffen gebied. De regionale aanpak in Friesland is buitengewoon te waarderen. In Friesland is op initiatief van de commissaris van de Koningin een task force geformeerd die de sociaal-economische gevolgen van de MKZ-crisis in Noordwest-Friesland in kaart brengt. Ik heb afgesproken om vervolgens samen met de task force te proberen, te komen tot een koppeling van rijksbenaderingen en provinciale benaderingen. Uiteindelijk gaat het namelijk om een bredere aanpak. Ik ben voornemens om hetzelfde te doen in het kader van de Gelderse dimensie waar de gevolgen van de crisis nog veel schrijnender zijn. In het licht van de reconstructie worden onder meer plannen opgesteld voor de Veluwe. Ik heb met de provincie afgesproken dat zij daar de regie bij heeft. Zij zal in Oene inventariseren welke maatregelen nodig zijn in het kader van de reconstructie. Het kan heel goed zijn dat wij gezamenlijk met de provincie bekijken in hoeverre wij bij de reconstructie van de Veluwe prioriteit moeten leggen bij dat specifieke gebied.

Al met al zijn wij dus met een groot aantal zaken bezig. Ik ben voornemens om de totale problematiek voor aanstaande vrijdag voor het kabinet in kaart te brengen, en hoop dat wij een en ander daarna spoedig kunnen concretiseren. Ik ben in dit verband nog een antwoord schuldig op de vraag van de heer Van der Vlies hoe het zit met de betalingen. De toezegging om die binnen een maand te doen, is heel belangrijk en die wil ik dan ook zoveel mogelijk gestand doen. De eerste 100 uitbetalingen zijn inmiddels verricht. Het bedrag van de voorschotten is 50% van het totaal. De inzet is er inderdaad op gericht om de betalingen binnen een maand te doen. In een enkel geval zal het evenwel misschien iets langer duren. Ik heb zeer nadrukkelijk de opdracht gegeven dat te doen, omdat ik mij zeer bewust ben van de grote actuele problematiek die in vele gevallen bestaat.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Mijn vraag gaat over de situatie waarin na ruiming van de veestapel er geen inkomen meer is. Vijf weken geleden heeft minister-president Kok gezegd dat er sprake is van een nationale ramp. Hoe moeten wij hetgeen de minister zo-even heeft gezegd, zien tegen de achtergrond dat uiteindelijk de melkveehouderij het probleem zelf lijkt op te gaan lossen? Dat is op zichzelf een mooie vorm van solidariteit, maar moeten wij nu constateren dat door te lang te talmen, wij de sector zelf voor het blok hebben gezet en wij nationaal op dat punt geen bijdrage meer leveren?

Minister Brinkhorst:

Neen, dat vind ik geen juiste conclusie. Het is zeker zo dat ook bij vorige diergezondheidsuitbraken, zoals de varkenspest, de problematiek van de vervolgschade of gederfde winst, nooit tot uitkering heeft geleid. Het is de taak van de rijksoverheid om de samenhang en de nieuwe dynamiek te bevorderen. In dat kader zal het kabinet zich aanstaande vrijdag buigen over de totale samenhang van de directe en de indirecte bestrijdingskosten en de verdere economische gevolgen. Gisteren heeft mevrouw Jorritsma VNO-NCW ontvangen. MKB Nederland heeft zich tot ons gewend. Het spreekt vanzelf dat de totale problematiek in samenhang moet worden bezien.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister bepleit zorgvuldigheid en vraagt even tijd, op z'n minst tot aanstaande vrijdag. Op zichzelf kan ik dat best begrijpen. Zorgvuldigheid is geboden, maar nu het kernpunt wat mij betreft. De sector levert een plan aan ter overbrugging dan wel ter compensatie van de inkomensval. Als ik het echter goed heb begrepen, is onderdeel ervan overheidsparticipatie. En daar hoor ik de minister nu niet over.

Minister Brinkhorst:

Voorzover het gaat over het niet volgemolken nationale quotum en er dus geen sprake is van de 40-cent-maatregel, zal de problematiek worden betrokken bij het totaal. Zo daarvan geen sprake is, is de uitkering van 40 cent naar mijn stellige overtuiging een heel goede en adequate uitkering, gerelateerd aan het wegvallen van allerlei mogelijke kosten.

De heer Atsma (CDA):

Het is maar zeer de vraag of die kosten wegvallen. De minister zou eens op een boerderij moeten kijken om vast te stellen dat er nog wel degelijk kosten gemaakt worden, ook al heeft men geen vee. Mijn vraag richt zich nu met name op het aspect waarop de minister niet is ingegaan, te weten de vermogenstoets binnen de bijstandsregeling, een punt waar alle gemeenten in de getroffen gemeenten op dit moment tegen aanlopen. Hoe kijkt de minister aan tegen het tijdelijk buiten werking stellen van die vermogenstoets, wellicht in relatie tot de toezegging die, naar ik hoop, vrijdag wordt gedaan over een specifieke regeling en een noodfonds, waarop een beroep kan worden gedaan door alle gedupeerden?

Minister Brinkhorst:

Het is prematuur op daarop op dit ogenblik in te gaan. Zoals ik al zei, zijn in het verleden gederfde winst en vervolgschades nooit door de regering vergoed, ook tegen de achtergrond van het feit dat het een geweldige precedentwerking zou hebben ten opzichte van alle sectoren die er indirect bij betrokken zijn. Er moet dus zorgvuldig mee worden omgegaan. Ook de problematiek van de vermogenstoets, waarvan ik al eerder heb gezegd dat die soepel zal worden gehanteerd door het kabinet, zal bij de beschouwingen worden betrokken. Die soepele toepassing betekent niet dat de vermogenstoets verdwijnt. Daarvoor zou ook wetswijziging noodzakelijk zijn. De toezegging dat u aanstaande vrijdag een geheel opgeschoonde regeling wordt gepresenteerd waarbij geen enkele vermogenstoets aanwezig is, kan ik niet doen. Wel worden elementen meegenomen om ervoor te zorgen dat de totale sociaal-economische problematiek in kaart wordt gebracht met het perspectief dat er na deze crisis herstart mogelijk is.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Die totale aanpak spreekt de VVD aan. De minister sprak over de melkveehouderij in de driehoek en heeft gezegd dat deze problematiek meegenomen wordt in het totale pakket. Realiseert de minister zich dat voor dit probleem op kortere termijn een oplossing gevonden moet worden dan voor de totale aanpak geldt?

Minister Brinkhorst:

Aanstaande vrijdag is op heel korte termijn. Na vrijdag zal de Kamer meer informatie krijgen over de totale financiële aanpak.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dus vrijdag komt er in ieder geval duidelijkheid voor de melkveehouders. Dat is van belang. Ziet de minister nog een mogelijkheid om consumenten een bijdrage te laten leveren aan deze problematiek via een andersoortige heffing?

Minister Brinkhorst:

Wij hebben daar in het verleden met elkaar over van gedachten gewisseld. Zoals u weet, stond de NMa kritisch tegenover de gedachte van een heffing van 10 opcenten. Het Franse plan in die richting is ook niet doorgegaan. Maar individuele bedrijven staat niets in de weg om extra bedragen daarvoor in te zetten. Ik wil er echter voor hoeden dat wij in de sfeer van liefdadigheid terechtkomen. Dat dreigt het namelijk heel snel te worden. Een opgelegde consumentenprijsverhoging zie ik eenvoudigweg niet zitten.

De heer Poppe (SP):

De minister had het over een inkomensverlies voor de bedrijven van gemiddeld ƒ 300 per bedrijf per dag. Het gaat natuurlijk om wat er dan nog rest aan inkomen. Daarom verzoek ik de minister of hij bereid is het Landbouw-economisch instituut via een quick scan te laten onderzoeken wat de financiële gevolgen voor de bedrijven zijn per bedrijfstak.

Minister Brinkhorst:

Het Landbouw-economisch instituut is bezig met een dergelijk onderzoek.

De heer Poppe (SP):

Wanneer kunnen wij dat verwachten?

Minister Brinkhorst:

Zo spoedig mogelijk. Ik heb geen exacte datum, maar het zal in de komende paar weken afgerond worden.

Mijnheer de voorzitter. Mij zijn vragen gesteld over de problematiek van het fokverbod. Ik heb niet veel toe te voegen aan hetgeen ik in eerste instantie in de brief heb aangegeven, namelijk dat de duur van het fokverbod binnen de ingesloten gebieden vier maanden is of zoveel korter, afhankelijk van de status van het gebied, namelijk of het annex 1 of annex 2 is. In het geval van Kootwijk, waar nogal wat problemen zijn rond de ruiming, is het vier maanden vanaf nu. Als het gebied per 1 juli de annex-2-status heeft, geldt het verbod tot 1 augustus. Buiten de ingesloten gebieden geldt het fokverbod slechts voor één maand. Dat is een heel korte periode, als namelijk na één maand nadat de ruiming heeft plaatsgevonden het gebied weer wordt vrijgegeven. Maar ik doe toch een beroep op de Kamer, in navolging van een aantal Kamerleden die daarvoor begrip hebben getoond, omdat er sprake is van een onverbrekelijke koppeling aan de opkoopregeling die wij hebben vastgelegd. Een aborteerverplichting betekent dat opkoop zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Ik realiseer mij dat dit voor een aantal bedrijven zal betekenen dat men misschien niet tot die opkoop overgaat. Mevrouw Snijder heeft mij gevraagd hoe groot ik de kans acht dat dit gebeurt. Een aantal bedrijven zal die regeling niet toepassen en andere wegen zoeken. Toch denk ik dat dit in belangrijke mate een signaal is, ook voor de samenleving, dat de overheid niet een onbeperkte biggenopkoopregeling instelt, terwijl het productieproces ongelimiteerd doorgaat. Ik geloof dat daar veel begrip voor is.

Mevrouw Snijder en de heer Van der Vlies hebben gevraagd naar de tijdelijke huisvesting van varkens in lege stallen. Bij de bestaande opkoopregeling heeft een aantal bedrijven al een definitieve beschikking gekregen. In dat geval is de Ruimte-voor-ruimteregeling definitief en komt daar ook geen ruimte meer voor vrij. Maar in andere gevallen, waar de beschikkingen nog hangende zijn, zou het mogelijk kunnen zijn dat men die ruimte tijdelijk in gebruik neemt, uiteraard tot het moment dat de beschikking afkomt. Op dat ogenblik is het ook afgelopen, want anders zou het ene beleid het andere inde weg staan. Wij hebben de Ruimte-voor-ruimteregeling ingesteld om ervoor te zorgen dat het platteland wordt opgeschoond na de opkoop en het zou natuurlijk te gek zijn dat als gevolg van deze situatie, een beleid dat met veel succes gevoerd is, waarbij in een groot aantal bedrijven stallen zijn vrijgekomen, weer tot problemen gaat leiden.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De heer Waalkens (PvdA):

De minister sloot net het blokje over het fokverbod af, maar ik heb daar nog een vraag over. Men kan daar dus op basis van vrijwilligheid aan meedoen. Op de bedrijven die niet meedoen, zouden er echter welzijnsproblemen kunnen ontstaan. Is de minister bereid om het toezicht op de naleving van de welzijnseisen als middel in te zetten?

Minister Brinkhorst:

Het is een belangrijke handreiking geweest van het kabinet. Het ging tenslotte om 60.000 biggen per week. Dat zijn in totaal 300.000 biggen. Ik vind dat men de sector daar ook op mag aanspreken. Als bedrijven geen gebruik maken van die regeling, dan moeten zij zich wel realiseren dat het welzijnsbesluit zal worden nageleefd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik kom nog even terug op de Ruimte-voor-ruimteregeling. Dat proces is geaccordeerd en dat moet natuurlijk doorgaan. Wat gebeurt er echter als de beschikking nog hangt, als de opstallen nog staan en er alleen nog moeten worden gesloopt? Acht de minister het denkbaar dat de opstallen tijdelijk blijven staan, onder strenge voorwaarden, voor de overbevolkingsproblematiek?

Minister Brinkhorst:

U stelt dus voor dat de beschikking enige tijd wordt uitgesteld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Bijvoorbeeld.

Minister Brinkhorst:

Wanneer er nog geen definitieve beschikking getroffen is, is het mogelijk om die ruimte ter beschikking te stellen. Ik wil de tijd wel limiteren, bijvoorbeeld twee of drie maanden. Dat betekent niet dat het ruimte-voor-ruimtebeleid daarmee onderuit wordt gehaald. Daarom moet er sprake zijn van een duidelijk gemarkeerde periode. Ik stel voor dat het een periode van drie maanden wordt, omdat dit een overzichtelijke periode is en omdat de MKZ-crisis dan hopelijk is afgelopen.

De heer Atsma (CDA):

Er is een aborteerplicht van 40 dagen en een fokverbod van drie weken. Dat komt neer op in totaal negen weken. Dat betekent naar onze mening dat bedrijven straks negen weken zonder inkomen zitten. Vindt de minister ook dat wij daar een voorziening voor moeten treffen? Dan kunnen die bedrijven in elk geval het hoofd boven water houden.

Minister Brinkhorst:

Het antwoord op die vraag is nee. Het is duidelijk een fundamenteel welzijnsprobleem. Aan het welzijnsprobleem levert het Rijk een belangrijke bijdrage, maar niet ieder ondernemersrisico kan geheel worden afgedekt met extra inkomen.

Om misverstanden te voorkomen wil ik nog het volgende zeggen. De heer Stellingwerf heeft gesproken over een stalinistische mentaliteit. Toen ik sprak over die stalinistische mentaliteit had ik het niet zozeer over de boeren, maar over het op aanbod gerichte beleid. Het ging over een heel andere periode. Laat daar dus geen misverstand over bestaan. Er doen nu allerlei indianenverhalen de ronde, maar ik heb het woord "stalinistisch" niet in dat verband gebruikt. Hieruit blijkt wel hoe belangrijk het is dat mensen leren om zorgvuldig te luisteren.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Er zijn gesloten bedrijven, voorlopers, die een opfokbedrijf hebben en iets verderop een mestbedrijf. Zij kunnen de biggen vanwege het vervoerverbod niet naar hun eigen afmestbedrijf brengen. Ziet u mogelijkheden om daar genuanceerd mee om te gaan? Bent u bereid om één-op-ééntransporten tussen die twee bedrijven toe te staan? Dat heeft waarschijnlijk minder transporten tot gevolg dan wanneer de biggen via de opkoopregeling worden afgevoerd naar de vernietigingsinstallatie.

Minister Brinkhorst:

Ik kan de specifieke situatie die de heer Stellingwerf schetst niet goed overzien. Alles wat eraan bijdraagt om het welzijnsprobleem op te lossen in het kader van een strikte handhaving van de regels rondom de MKZ-problematiek is natuurlijk meegenomen. Ik zeg daarmee niet dat uw oplossing ook de oplossing is. Ik kan het op dit moment niet goed overzien, maar wij zullen dat onderzoeken.

Voorzitter. Mevrouw Vos en de heer Van der Vlies hebben nog vragen gesteld over de schapen en de koeien. Zij vroegen wanneer schapen weer in de weilanden mogen, wanneer zij verplaatst mogen worden van het ene perceel naar het andere, en wanneer de koeien weer in de wei mogen. Deze week zijn er bijeenkomsten geweest met een groot aantal veterinaire specialisten om een aantal knelpunten te bekijken. Ook is gekeken in hoeverre een versoepeling van de regelgeving mogelijk is. Helaas is het op dit ogenblik te vroeg om daarover een uitspraak te doen. Wanneer zou het veterinair gezien verantwoord zijn om daartoe over te gaan? De afvoer van schapen naar slachterijen is overigens nu al toegestaan op één-op-éénbasis. Voor hoogdrachtige schapen is al een voorziening getroffen en die wordt nu ambtelijk uitgewerkt. Wij moeten echter heel voorzichtig met schapen omgaan, want die waren toch de oorsprong van de uitbraak in Mayenne. Toen mijn Britse collega Brown gisteren op de Landbouwraad zijn beleid uiteenzette, zei hij dat er in Engeland ook zeer zorgvuldig mee werd omgegaan, omdat MKZ bij schapen onvoldoende duidelijke symptomen kan hebben. Tegen die achtergrond doe ik een klemmend beroep om toch begrip te hebben voor de spanning tussen enerzijds het feit dat schapen inderdaad welzijnsproblemen kunnen krijgen en anderzijds de noodzaak om zeer zorgvuldig te zijn voordat wij meer vrijgeven.

Volgens de heer Van der Vlies zouden de toezichtsgebieden onnodig groot zijn. Ik vind dat een terecht commentaar, met name als het gaat om het toezichtsgebied rond Kootwijkerbroek. De achtergrond daarvan was het verdacht zijn van een bedrijf in Ede. Inmiddels is die laatste verdenking opgeheven en is er inderdaad aanleiding om dat toezichtsgebied rond Kootwijkerbroek in te perken. Maar dat moet allereerst worden afgestemd met de Europese Commissie. Nog vandaag wordt deze kwestie in het PVC aan de orde gesteld.

In het verband van Kootwijkerbroek is nog gevraagd waarom die second opinion niet wordt gevraagd. Ik handhaaf het standpunt daarover dat ik in het algemeen overleg naar voren heb gebracht. Ik ben namelijk van mening dat er geen enkel causaal verband bestaat tussen de deëscalatie waarover de heer Van der Vlies sprak en die second opinion. Eerlijk gezegd denk ik dat die eerder zal leiden tot verder uitstel van het aanvaarden van de problematiek. Ik ben nog niemand tegengekomen die ontkent dat er in Kootwijkerbroek MKZ is. Allen die ook met de ID-Lelystad hebben gesproken, hebben die conclusie wel getrokken. In het algemeen overleg van verleden week heb ik elk individueel Kamerlid gevraagd, ook degenen die voor een second opinion waren, of er in Kootwijkerbroek sprake was van MKZ en eenieder gaf daarop het antwoord "ja". Tegen die achtergrond zou ik het onverantwoord vinden om nu weer een second opinion te vragen. Deze kwestie ligt overigens bij het OM, omdat er mogelijk sprake is geweest van fraude. Het lijkt mij zeer ongewenst om zolang die kwestie daar aanhangig is, nog nadere uitspraken daarover te doen.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister spreekt niet over draagvlak voor de maatregelen, ook als die al getroffen zijn. Hij zou daar toch ook prijs op moeten stellen. Ik kom mensen uit dat gebied tegen die daar toch heel uitdrukkelijk aan hechten, ter bevestiging van hetgeen gebeurd is, of niet natuurlijk.

Minister Brinkhorst:

Wij hebben een ID-Lelystad, het enige Europees gecertificeerde laboratorium. Dat heeft die uitbraak van MKZ geconstateerd. Er zijn monsters genomen, er heeft een herbevestiging plaatsgevonden, er zijn verschillende uitleggen geweest in Kootwijkerbroek zelf, in ID-Lelystad en op andere plekken. Op een bepaald moment moet men toch eens aanvaarden dat het MKZ was. Naar mijn wijze van zien levert het vragen van een second opinion geen bijdrage aan de deëscalatie – daar ging het de heer Van der Vlies toch specifiek om – maar is het veel eerder het vragen om een herbevestiging van het eigen gelijk. Wij moeten eens ophouden. Het verzet tegen de ruiming – ik kan het niet met voldoende nadruk zeggen – is naar mijn gevoel desastreus voor met name de economische ontwikkeling in het desbetreffende gebied, voor de herstart aldaar en het krijgen van een nieuw perspectief. Zolang dat verzet wordt gevoed, onder andere door ontkenningselementen zoals het hebben van een second opinion, is het naar mijn gevoel absoluut ondenkbaar dat wij snel van de MKZ-problematiek af zijn!

De voorzitter:

Ik zie nu weer iemand naar de interruptiemicrofoon lopen, maar wij moeten dit debat echt voor 13.00 uur afronden, want anders moeten wij er vanavond maar mee verder gaan.

Minister Brinkhorst:

Ik ben zo klaar!

De voorzitter:

Ik zeg het vooral tegen de leden. Die zullen nog wel moties willen indienen, maar ook dat zou dan alleen maar kunnen zonder enige toelichting!

Minister Brinkhorst:

De heer Waalkens en anderen stelden vragen over het crisisteam in Leiden. Meteen na het uitbreken van de crisis heb ik om een onafhankelijke evaluatie gevraagd, die min of meer parallel met ons eigen werk moest verlopen. Ik hecht eraan dat het beleid kritisch wordt gevolgd. Ik heb institutionele waarborgen getroffen die ertoe bijdragen dat de volstrekte onafhankelijkheid van het onderzoek steam gegarandeerd is. Er is geen contact tussen mijn beleidsmedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het crisisbeleid en het onderzoeksteam. Dat de heer Rosenthal c.s. er in een eerdere fase aan hebben bijgedragen om mensen goed te trainen, heeft er alleen toe geleid dat de kwaliteit van het ambtelijk apparaat van LNV zodanig is dat wij de crisis aankunnen. Er is absoluut sprake van onafhankelijkheid. Ook na het glimlachen van de heer Waalkens handhaaf ik dat standpunt.

Mevrouw Snijder stelde een vraag over opslag op slachterijen. Conform de Europese regels wordt er gedurende de eerste 24 uur niet buiten de slachterijen opgeslagen. Wij moeten ons strikt houden aan de Europese regels, maar binnen dat kader ben ik gaarne bereid tot overleg hoe wij dit optimaal regelen. De beschikbare slachtcapaciteit is beperkt als gevolg van de compartimentering en dergelijke. Dat zijn strikt veterinaire regelingen. Conform de Europese bepalingen moet er een gescheiden opslag zijn van dieren uit de annex-1- en de annex-2-gebieden. Binnen die grenzen kan er worden geoptimaliseerd. Dat er zoveel compartimenten zijn leidt tot sterke begrenzingen. Daardoor is een economische optimalisering helaas niet mogelijk.

Ik ben het met mevrouw Vos eens dat er onaanvaardbare welzijnsproblemen zijn. Gelukkig zijn wij het op dat punt eens. Ik heb de commissie-Wensink ingezet. Er is een opkoop- en welzijnsregeling voor ingesloten gebieden en ook voor buitengesloten gebieden.

Op vrijdag 27 april om elf uur zijn er twee juridische procedures over de ruiming van bedrijven na noodvaccinaties. Ik heb mijn standpunt al weergegeven. Uiteraard respecteer ik als democraat die aan de rechtsstaat hecht dat men van juridische procedures gebruikmaakt. Wel is dit een element dat het hele proces van ruimingen nogal vertraagt. Als gevolg daarvan zal een effectieve herstart worden bemoeilijkt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik meen dat op één vraag geen antwoord is gekomen. Wil het kabinet nadenken over de milieuregelgeving die gemeenten nu niet kunnen handhaven? Ook de mestwetgeving komt nog op ons af, maar vooral de milieuregelgeving is nu aan de orde.

Minister Brinkhorst:

In het kader van de opkoopregelingen voor de intensieve veehouderij heb ik heel gericht contact met het ministerie van VROM. Ik zal dit punt in het komende overleg aan de orde stellen. Ik denk dat wij gewoon moeten bekijken hoe de situatie is. Naar mijn wijze van zien kunnen op grond van deze crisis geen permanente ontheffingen worden gegeven, maar wij moeten bekijken wat wij eraan kunnen doen. Ik kom er zo snel mogelijk op terug. Ik zal mijn medewerkers verzoeken dit punt in kaart te brengen.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie wil drie moties indienen. De eerste gaat over de opkoop en slacht van biggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • - dat door de MKZ-crisis grote welzijnsproblemen zijn ontstaan in onder meer de varkenssector;

  • - dat zowel in de toezichtsgebieden als de niet-toezichtsgebieden geen sprake is van normale marktwerking, onder meer vanwege het exportverbod voor levende dieren waarmee heel Nederland op dit moment te maken heeft;

stelt vast:

  • - dat de varkenssector, teneinde welzijnsproblemen te verminderen en te voorkomen, een deeloplossing heeft voorgesteld door de opkoop en slacht van biggen;

  • - dat de sector ter realisering van dit plan een financiering en/of voorfinanciering van circa 31 mln gulden van de overheid heeft gevraagd;

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn met de varkenssector afspraken te maken over de noodzakelijke financiering en/of voorfinanciering van het opkoopplan voor biggen ter voorkoming van welzijnsproblemen bij een aanzienlijk deel van de Nederlandse varkensstapel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van der Vlies en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (27622).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat honderden melkveehouders en hun gezinnen door de MKZ-uitbraken zwaar gedupeerd zijn;

  • - dat er vooralsnog geen zicht is op een herstart van deze bedrijven;

  • - dat de betreffende boeren en hun gezinnen voor de korte en lange termijn perspectief moet worden geboden;

stelt vast dat in financiële zin een inkomen kan worden gegarandeerd door de melkveehouders tot het moment van herstart een vergoeding op basis van het geregistreerde melkquotum voor niet te leveren melk te verlenen;

verzoekt de regering, een compensatieregeling uit te werken waarbij melkveehouders vergoedingen worden verstrekt op basis van een vast bedrag per kilogram melk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van der Vlies, Stellingwerf, Poppe en M.B. Vos.

Zij krijgt nr. 36 (27622).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • Atsma- dat de MKZ-crisis voor bedrijven, ondernemers en hun gezinnen vergaande financiële gevolgen heeft, waardoor het voorbestaan van deze bedrijven in gevaar kan komen;

  • - dat in financiële zin de gevolgen van de MKZ-crisis alleen worden opgevangen door een vergoeding voor het geruimde of nog te ruimen vee;

  • - dat deze vergoedingen niet bedoeld zijn om te voorzien in het dagelijkse levensonderhoud en het kunnen voldoen van de vaste lasten die aan de bedrijfsvoering zijn verbonden;

stelt vast dat instrumenten als het Bijstandsbesluit zelfstandigen (BBZ) en mogelijkheden op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en ongevallen (WTS) kennelijk geen of onvoldoende soelaas bieden om de gedupeerden tegemoet te komen;

van mening dat uit sociale en economische overwegingen het noodzakelijk is dat op de kortst mogelijke termijn zekerheid wordt geboden over beschikbare financiële middelen, zodat een reëel en duidelijk perspectief ontstaat voor getroffenen;

draagt de regering op, de Kamer voor het weekend een plan van aanpak voor te leggen waarin een concrete uitwerking wordt gegeven van een noodfonds of specifieke regeling, waardoor maatwerk kan worden geboden om te voorkomen dat bedrijven failliet gaan of ondernemers onder het bestaansminimum komen als gevolg van de MKZ-crisis,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van der Vlies, Poppe en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (27622).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister graag voor zijn beantwoording en ik zou twee moties willen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel boeren als gevolg van de MKZ-crisis hun vee zijn kwijtgeraakt;

overwegende dat door de MKZ-crisis in verschillende gebieden zich vrijwel geen vee meer bevindt;

overwegende dat de MKZ-crisis dwingt tot een fundamentele bezinning op (de toekomst van) de landbouw, maar dat de huidige situatie, met de leegstand nu, niet kan worden gebruikt voor herstructurering van de sector in gevallen waarin de veehouders hun bedrijf willen continueren;

verzoekt de regering, veehouders die door de MKZ-crisis door de ruiming hun vee zijn kwijtgeraakt, de garantie te geven dat zij na de crisis, indien zij dat wensen, hun veestapel zonder meer tot het niveau van vóór de MKZ-crisis weer kunnen opbouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (27622).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Kootwijkerbroek twijfel blijkt te blijven bestaan over de vraag of er daadwerkelijk mond- en klauwzeer (MKZ) is vastgesteld;

overwegende dat virologen, dierenartsen en andere betrokkenen verklaringen afleggen die de uitkomsten en de bevindingen van ID-Lelystad niet zonder meer ondersteunen;

overwegende dat maatregelen na de vastgestelde MKZ-uitbraak in Kootwijkerbroek verschilden van die in de andere gebieden waar MKZ geconstateerd is;

overwegende dat er na de eerste vastgestelde MKZ-uitbraak, in tegenstelling tot in de andere MKZ-gebieden, geen nieuwe gevallen zijn bijgekomen;

overwegende dat er vanwege de MKZ-besmetting ruim 220 bedrijven in en rond Kootwijkerbroek geruimd moeten worden met de grote maatschappelijke gevolgen die daaraan verbonden zijn;

overwegende dat een bevestiging van de uitkomst van de bevindingen van ID-Lelystad door een contra-expertise het draagvlak voor de ruimingen in Kootwijkerbroek zou vergroten;

verzoekt de regering, op basis van de beschikbare monsters van het MKZ-besmette bedrijf op de kortst mogelijke termijn een contra-expertise uit te laten voeren door een daartoe gecertificeerde onderzoeksinstelling in Europa en over de uitkomst de Kamer zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (27622).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik had nog twee moties, maar die zal ik niet indienen. Ik zal in één zin verklaren waarom ik dat niet doe. De minister heeft toegezegd dat de beschikkingen terzake van de ruimte, zo gewenst voor twee tot drie maanden, strak geregisseerd en gecontracteerd kunnen worden opgeschort terwille van het gebruik maken van de opstallen.

De voorzitter:

Als u dit doet, mogen alle andere woordvoerders dit ook. Ik hoop dat u daar een beetje begrip voor heeft, omdat wij toch al een uur achterlopen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik dacht er goed aan te doen, voorzitter.

De voorzitter:

Ik stel voor, de aangehouden motie-Stellingwerf c.s. (27622, nr. 28) bij deze beraadslaging te betrekken.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De motie-Stellingwerf c.s. (27622, nr. 28) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - in het aangewezen gebied tussen Zwolle, Deventer en Apeldoorn en de overige gebieden waar noodvaccinaties hebben plaatsgevonden, in principe alle evenhoevigen moeten worden gedood en vernietigd;

  • - dit vergaande consequenties heeft voor de levensvatbaarheid van de betreffende bedrijven waardoor veel van deze bedrijven direct in hun voortbestaan worden bedreigd;

  • - ook vele aan de landbouw gelieerde en andere bedrijven grote schade ondervinden van de MKZ-uitbraken;

  • - deze schade redelijkerwijs niet als normaal ondernemersrisico kan worden aangemerkt en dat in de huidige situatie aanspraak zou moeten kunnen worden gemaakt op een bijzondere financiële tegemoetkoming;

verzoekt de regering, de aangewezen gebieden waar noodvaccinatie heeft plaatsgevonden, zo spoedig mogelijk aan te wijzen als schadegebied zoals bedoeld in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen en deze wet van toepassing te verklaren;

verzoekt de regering tevens, met de grootste spoed de wet zodanig te wijzigen, dat ook vervolgschade in de uit te keren schadeloosstelling kan worden opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf, Van der Vlies en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (27622).

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil een motie over het fokverbod indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - het aborteren van zeugen grote ethische bezwaren oproept en het fokverbod tot grote gevolgen voor de bedrijfsvoering leidt;

  • - de MKZ volgens officiële mededelingen onder controle is;

  • - vanuit die optiek een fokverbod overbodig kan zijn c.q. binnen enkele weken weer zou kunnen worden opgeheven;

verzoekt de regering, het al dan niet instandhouden van het fokverbod wekelijks te bezien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (27622).

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat 157 landen, waaronder alle EU-lidstaten, als lid van het Internationaal Bureau van Besmettelijke Veeziekten (Office International des Epizooties; OIE) de "Animal Health Code 2000, chapter 2.1.1" inzake de bestrijding van MKZ, aangepast aan de laatste wetenschappelijke informatie betreffende MKZ-bestrijding, zijn overeengekomen;

overwegende dat ingevolge deze internationale overeenkomst dierlijke producten uit MKZ-besmette gebieden waar is gevaccineerd, onder nader omschreven voorwaarden geëxporteerd mogen worden;

constaterende dat met het Europees non-vaccinatiebeleid waartoe in 1991 is besloten, geen rekening is gehouden met genoemde, mede door alle EU-lidstaten onderschreven MKZ-aanpak;

constaterende dat alle bij het OIE aangesloten landen laatstelijk op 23 maart 2001 nog een brief ontvingen waarin het OIE benadrukte dat chapter 2.1.1 toegepast dient te worden om als WTO-lidstaat te voldoen aan de verplichtingen onder de Sanitary and Phytosanitary Agreement (SPS) van het WTO;

verzoekt de regering, alle EU-lidstaten met spoed te verzoeken, haar verder handelen inzake de bestrijding van het MKZ te mogen baseren op de OIE-Animal Health Code 2000, zoals laatstelijk in 1997 nog door 157 landen aangepast, is overeengekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe, Atsma, Stellingwerf en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (27622).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De minister stelt dat er geen keuze is ten aanzien van het beleid de 54.000 runderen te doden. Mijn fractie is van mening dat er wel een keuze is en stelt overigens vast dat de minister zelf een week nodig heeft gehad om tot dit besluit te komen. Ik wil de Kamer in dit verband de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese Commissie Nederland in de gelegenheid stelt, runderen uit de driehoek Zwolle-Deventer-Apeldoorn na beschermende vaccinatie in leven te laten;

voorts overwegende dat het Europees Parlement de Europese Commissie heeft opgeroepen, zich onmiddellijk te buigen over het non-vaccinatiebeleid;Vos

spreekt uit dat het na beschermende vaccinatie in leven laten van runderen uitgangspunt van beleid dient te zijn;

verzoekt de regering, voor dit uitgangspunt de nodige steun te verwerven binnen de Europese Unie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.B. Vos, Stellingwerf en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (27622).

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. U hebt mij gevraagd snel en kort te reageren.

De eerste motie van de heer Atsma gaat over het welzijn bij biggen, respectievelijk het dierenwelzijn in de varkenssector. Ik heb de Kamer al aangegeven dat wij een eigen regeling hebben getroffen om hieraan tegemoet te komen. Tegen die achtergrond moet ik deze motie ontraden.

De tweede motie van de heer Atsma gaat over een compensatieregeling, waarbij melkveehouders vergoedingen worden verstrekt op basis van een vast bedrag per kilogram melk. Ik heb al gezegd dat ik het plan van de zuivelindustrie waardeer en dat wanneer er knelpunten zouden zijn en er onverhoopt onvoldoende melkquotum wordt volgemolken, het kabinet dit zal betrekken bij de problematiek in breder verband. Tegen die achtergrond vind ik de motie overbodig en zou ik deze de Kamer willen ontraden.

De derde motie van de heer Atsma houdt in dat er vóór het weekend een plan van aanpak wordt voorgelegd. Het komt mij voor dat ik heb gezegd dat het kabinet er met grote kracht en energie aan werkt om de totale sociaal-economische problematiek aan de orde stellen, juist om het beoogde perspectief te geven. Tegen die achtergrond heb ik deze aanmoediging niet nodig en zou ik de Kamer de motie willen ontraden.

De heer Van der Vlies heeft een motie ingediend die ertoe strekt dat veehouders de garantie wordt gegeven dat zij weer precies dezelfde veestapel kunnen opbouwen. Ik vind het op zichzelf een sympathieke gedachte, want ik wil geenszins de suggestie wekken dat deze crisis gebruikt moet worden om de melkveesector in een ander perspectief te plaatsen. Ik denk echter dat het bieden van een garantie onvoldoende recht doet aan het feit dat er een eigen ondernemersrisico bestaat, een ondernemersrisico dat we uiteraard op alle mogelijke manieren proberen in te perken. Tegen die achtergrond zou ik de motie willen ontraden.

De tweede motie van de heer Van der Vlies is gebaseerd op een totaal verschillende manier van kijken naar het nut van de contra-expertise. Hij heeft dit zelf al geconstateerd. Deze contra-expertise wijs ik af en ik ontraad de Kamer deze motie derhalve krachtig.

De heer Stellingwerf heeft een motie aangepast, te weten de motie over de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS). Hij vraagt of er een wetswijziging kan komen die inhoudt dat in de toekomst de vervolgschade kan worden opgenomen in de uit te keren schadeloosstelling. Dat is echter een zo vérgaande wijziging van de wet, waardoor principieel iedere vervolgschade zou kunnen worden vergoed, onder welke omstandigheid ook, dat ik dit in deze fase zou moeten ontraden.

De heer Stellingwerf (Christen-Unie):

Dat is niet een geheel juiste interpretatie, want er staat "kan".

Minister Brinkhorst:

Ja, maar het betekent dat daarmee het principe in de WTS wordt opgenomen dat in de toekomst überhaupt vervolgschade voor tegemoetkoming in aanmerking kan komen, waar dat op dit moment nog niet het geval is. Dit kan door mij niet worden onderschreven, want het betekent een vrij fundamentele wijziging van het totale beleid waarop de WTS is gebaseerd.

Ik kom toe aan de motie van de heer Stellingwerf over het fokverbod. Uiteraard moet het fokverbod steeds worden be- en herzien, maar dat is niet vanwege het wekelijkse, maar vanwege de ontwikkelingen rond het MKZ. De hele oriëntatie van deze motie is dus een andere. Er staat dat het MKZ volgens officiële mededelingen onder controle is, maar dat heeft de heer Stellingwerf mij nooit horen zeggen. Wij doen er alles aan om ervoor te zorgen dat het onder controle komt, maar ik heb nooit de garantie gegeven dat het MKZ op dit ogenblik onder controle is. Tegen die achtergrond moet ik ook deze motie ontraden.

De heer Poppe heeft een uitvoerige motie ingediend. Het zal hem niet verbazen dat ik van mening ben dat hij een verkeerde interpretatie geeft van de OIE. Er is helemaal geen sprake van de door hem gesuggereerde strijdigheid tussen de EU en de OIE-regelingen. Dat zou ook mal zijn, want de EU heeft hetzelfde aantal lidstaten, die allemaal lid zijn van de OIE. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

Ten slotte kom ik toe aan de motie van mevrouw Vos. Het is uit de puur praktische overweging dat het geen perspectief biedt voor de sector, wanneer deze motie zou worden aangenomen. Dat heeft absoluut niets te maken met het ontbreken van keuzemogelijkheden. In de meest formele zin is er een keuze, maar tegen de achtergrond van het door mij vaker genoemde aspect van illusiepolitiek moet de motie naar mijn gevoel worden ontraden. Hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, het eerste uitgangspunt is de crisis onder controle te krijgen en nieuw perspectief te geven aan de sector.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 13.05 uur tot 13.50 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven