Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een aanpassing van de procedure tot benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koning (25444).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Hedenochtend, om precies te zijn enkele minuten geleden, zijn er nog een aantal amendementen ingeleverd die nog niet gereed zijn om rondgedeeld te worden. Ik vind het jammer dat dat op deze manier gegaan is, maar ik heb begrepen dat de woordvoerders bereid zijn om de conceptuitvoering van deze amendementen aan hun collega's en aan de minister te overhandigen. Omdat wij debatteren met de regering over een voorstel van de regering, lijkt het mij geen enkel beletsel om aan het debat te beginnen.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Wij zijn op dit onderwerp wel wat gewend qua procedures, dus dit kan er ook nog wel bij.

Compromissen zijn in de Nederlandse verhoudingen vaak onvermijdelijk. Niet zelden verdienen zij die erin slagen oude tegenstellingen door compromissen te overbruggen, ook waardering. Dat het resultaat in de ogen van buitenstaanders dan niet altijd moeders mooiste is, nemen wij dan op de koop toe. Maar wat ons nu door de regering is voorgelegd, is zo'n potje geworden dat ik buiten de coalitie nog niemand tegengekomen ben die daar waarderende woorden aan wil wijden. Ook de coalitiefracties waren kennelijk tot die conclusie gekomen en maakten er gisteren een nog grotere pot van. Alleen al de gevolgde procedure is dubieus. In de beste paarse tradities werd in het regeerakkoord vastgelegd dat in het reeds ingediende wetsvoorstel alsnog de mogelijkheid van een volksraadpleging zou worden opgenomen. Daarbij zouden vanzelfsprekend de discretionaire bevoegdheden van de gemeenteraad respectievelijk de Kroon onaangetast blijven. Deze afspraak bond niet alleen een Kamermeerderheid aan iets waarvoor zij niets voelde respectievelijk waaraan zij geen behoefte had, merkwaardig was ook dat, terwijl in hetzelfde regeerakkoord afspraken werden gemaakt over de introductie van een correctief referendum, waar het ging om de aanstelling van de burgemeester gekozen werd voor de mogelijkheid van een raadplegend referendum. Daarmee werd niet alleen de discussie over de aanstellingswijze van de burgemeester gecompliceerd, maar ook die over de mogelijke introductie van een referendum.

Geen wonder dat de vaste commissie met deze gang van zaken in de maag zat, zeker na het sterk negatieve advies van de Raad van State. Zij belegde een rondetafelgesprek met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties. Hoewel behorende tot alle grotere partijen in dit land, waren die vertegenwoordigers unaniem in hun oordeel: zó moet het niet. Gelukkig was er nog een mogelijkheid om te komen tot een heroverweging, zoals door de Raad van State was geadviseerd. Immers, in hetzelfde regeerakkoord was ook voorzien in de instelling van een staatscommissie die moest adviseren over meer dualisme op lokaal niveau, met daarbij ook de mogelijke toekomstige invoering van een gekozen burgemeester. Als het kabinet het nodig vond, zou het ook advies van de staatscommissie kunnen vragen over de modaliteiten van het voorliggende wetsvoorstel inzake de aanstelling van de burgemeester.

Het lag dus zeer voor de hand dat de vaste commissie de regering in overweging gaf, het wetsvoorstel om advies voor te leggen aan de staatscommissie. Echter, tot tweemaal toe weigerde de regering op dit verzoek in te gaan. Intrigerend is het eerste argument dat de regering voor haar weigering hanteerde: het wetsvoorstel zou de enige voor de hand liggende mogelijkheid zijn voor de uit het regeerakkoord voortvloeiende regeling van een raadplegend referendum. De meerwaarde van een advies van de staatscommissie zou dan beperkt zijn.

Als ik dat lees, vraag ik mij af waar wij nu eigenlijk nog over spreken. Kennelijk is de formulering in het regeerakkoord zo dwingend dat er nauwelijks iets anders in de wet kan komen dan de regering heeft voorgesteld. De wetgevende macht heeft zich dan kennelijk verplaatst naar het vertrek in het gebouw van de Eerste Kamer waar de onderhandelingen over de kabinetsformatie plaatsvonden. Ik vraag de minister hierover opheldering te bieden. Voeren wij deze week een inhoudelijke discussie over het wetsvoorstel of slechts over de vraag, hoeveel voorstemmers er eventueel buiten de coalitie zullen zijn? Is er ruimte voor amendering of valt daar, ongeacht de inhoud van de amendementen, niet over te praten? Als er sinds gisteren wel ruimte is voor amendering, deelt de minister dan mijn conclusie dat de regering ten onrechte geweigerd heeft, aan de dringende verzoeken van de vaste commissie tegemoet te komen?

Inmiddels heeft de tijd de vaste commissie, in ieder geval procedureel, in het gelijk gesteld. Het rapport van de staatscommissie is verschenen en het aanhangige wetsvoorstel blijkt daar expliciet bij te zijn betrokken. Een reden temeer om ook achteraf niet onder de indruk te zijn van de weigering van de regering op het verzoek van de vaste commissie in te gaan. De staatscommissie is, zoals bekend, zeer verdeeld op het punt van de aanstelling van de burgemeester. Dat komt de overtuigingskracht van haar rapport niet ten goede. Dat neemt niet weg dat zij op een aantal, ook vandaag actuele punten unaniem heldere uitspraken doet.

Voordat ik iets meer zeg over de wijze van aanstellen van de burgemeester, moet ik opmerken dat deze discussie te zeer geïsoleerd dreigt te worden van een andere, belangrijkere discussie, te weten die over de plaats van de gemeenten in ons staatsbestel. Er wordt vaak geschermd met situaties in het buitenland waar men de benoemde burgemeester niet kent, maar daaraan behoort vooraf te gaan de vraag welke rol is weggelegd voor de gemeenten in een gedecentraliseerd bestel en welke rol de burgemeester daarbij speelt. In Nederland wordt de voorkeur voor een decentraal bestel met daarin belangrijke eigen bevoegdheden voor de gemeenten breed gedragen. De verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het functioneren van de politie daarbij wordt algemeen als een groot goed beschouwd. De centrale vraag is dan of deze verdeling van verantwoordelijkheden, die internationaal gezien tamelijk uniek is, in stand zal kunnen blijven als de invloed van de Kroon op de aanstelling van de burgemeester vermindert of zelfs verdwijnt.

Openbare orde en veiligheid zijn geen thema's die de regering blindelings aan anderen kan overlaten. Er behoeft op dat terrein niet zoveel te gebeuren, of de minister wordt hier in de Kamer ter verantwoording geroepen. Hij zal dan in de eerste plaats een groot vertrouwen moeten kunnen hebben in de kwaliteit van het lokaal bestuur in het algemeen en van de burgemeester in het bijzonder. Hij zal ook over de bevoegdheden moeten beschikken om zo nodig lokaal bij te sturen. Als dat niet het geval is, zal onvermijdelijk de drang naar centralisatie van het beleid op het gebied van openbare orde en veiligheid ontstaan. Wil de minister ingaan op de vraag in hoeverre de voorstellen van de regering hierdoor beïnvloed zijn? Is de keuze voor handhaving van de Kroonbenoeming en voor het behoud van een discretionaire bevoegdheid bij de aanstelling van een burgemeester mede geïnspireerd door de wens van de regering, gemeenteraad en burgemeester primair verantwoordelijk te doen blijven voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid op lokaal niveau?

Als ik probeer mij de gang van zaken in de praktijk voor te stellen nadat het wetsvoorstel kracht van wet zal hebben gekregen, zie ik vier actoren voor mij, die elk een rol kunnen spelen: de gemeenteraad, eventueel de burgers via referendum, de commissaris en de Kroon. De bedoeling is de positie van zowel de gemeenteraad als de burgers te versterken, maar tegelijk de bevoegdheden van de commissaris en de Kroon te handhaven. Dat lijkt mij een moeilijke operatie, die alleen al rekenkundig niet klopt. Een gemeenteraad die besluit de burgers om hun mening te vragen en daarbij de burgers serieus neemt, beperkt de eigen speelruimte, maar ook die van de commissaris en de Kroon. Een aanbeveling van ten minste twee personen laat formeel ruimte voor een afwijkende beslissing door de Kroon, maar ik zie geen gemeenteraad of minister de verantwoordelijkheid nemen voor een benoeming die ingaat tegen de keuze van de burgers in een geslaagd referendum. In zo'n geval is het benoemingsrecht van de Kroon feitelijk verlegd naar de kiezers.

Maar zo'n referendum moet dan eerst wel slagen. Kiezers zullen dus in grote getale gemotiveerd moeten worden, naar de stembus te komen. De gemeenteraad kan echter niet meer beloven dan serieus naar de uitslag te zullen kijken. Hij kan zich niet binden aan de uitslag van een raadplegend referendum en de Kroon nog minder. Waarom zouden de kiezers dan naar de stembus gaan? Waarom zouden zij het doen als de kandidaten hun ook nog eens vrijwel onbekend zijn, kandidaten die bovendien niet allerlei politieke beloften kunnen doen?

Tijdens het rondetafelgesprek voegde commissaris Jager van Flevoland – zoals bekend van D66 – hier nog een argument aan toe. Hij verwachtte dat de voorgestelde procedure zal leiden tot inhoudelijke coalitievorming binnen de vertrouwenscommissie, waarbij het resultaat van die vertrouwelijke afspraken aan de kiezers zal worden voorgelegd. Wie had het ook weer over vergroting van de invloed van de burgers? Diezelfde minister hoorde ik zeggen dat de gemeenteraad al deze factoren maar in zijn afwegingen moet betrekken bij de beslissing om al dan niet een referendum uit te schrijven. Maar hoe vrij zal de raad zich voelen als de wet uitdrukkelijk de mogelijkheid van een referendum opent en een actiegroep met veel lawaai maar een onbekende achterban erom vraagt? Dit soort overwegingen zal zeker een rol hebben gespeeld bij de Raad van State en bij de staatscommissie-Elzinga, die beide het raadplegend referendum bestempelden als "vlees noch vis". De staatscommissie was op dit punt unaniem heel helder: zo'n raadplegend referendum acht de commissie ten principale op generlei wijze geschikt en gepast voor de aanstelling van de burgemeester. Ik herhaal mijn vraag, gesteld tijdens het debat over het rapport van de staatscommissie: kan de minister buiten het kabinet en de coalitie nog één gezaghebbende persoon of instantie noemen die op dit punt iets ziet in het wetsvoorstel? Misschien heeft hij meer medestanders ontdekt dan ik.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik neem aan dat de heer Schutte ook de kranten leest en ziet dat bijvoorbeeld de heer Vrakking zich heel duidelijk positief heeft opgesteld. In Amsterdam waar nu, zoals u weet, een burgerbeweging aan het werk is, wordt het aantal mensen dat enthousiast wordt voor de burgemeestersbenoeming steeds groter; het neemt met de dag toe. Dit zijn feiten die er liggen. U kunt zeggen dat u er nog niemand over heeft gehoord. Dat hangt af in welke kringen u zich beweegt. Duidelijk is dat een aantal burgers te kennen heeft gegeven zo'n referendum te willen. U hebt gelijk als u zegt: als zo'n referendum is gehouden, zal de Kroon het moeilijk vinden om van de resultaten ervan af te wijken. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de gemeenteraad. Dus is het wel degelijk belangrijk voor de burger om zijn stem uit te brengen. Hij weet dat als de raad een referendum uitschrijft, die raad met de uitkomst rekening zal houden. Ik denk dat dit het winstpunt is. Dat kunt u toch niet ontkennen?

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik ben het met u eens dat de Kroon en de gemeenteraad niet makkelijk om de uitkomst van zo'n referendum heen zullen kunnen. Dat is ook mijn opmerking geweest. Dit leidt mij tot de vraag aan de minister: wat is dan nog de discretionaire bevoegdheid van de Kroon als het zo werkt? U wil ik dit vragen: kent u één gezaghebbende persoon of instantie die dit onderdeel van het wetsvoorstel nog ondersteunt? Ik denk naast de Raad van State en de staatscommissie-Elzinga, waaraan wij beiden erg veel gezag toekennen en die daar heel duidelijk over waren, onder andere aan al die instanties die door de Kamer destijds zijn gehoord in het rondetafelgesprek. In dat kader waren de VNG, het IPO, het Genootschap van burgemeesters en de gezamenlijke commissarissen van de Koningin verenigd tegenover onze commissie. Ik zag u toen wat ongelukkig zitten, want zij waren eigenlijk unaniem van mening – inclusief de mensen uit uw achterban die daarbij aanwezig waren – dat het voorstel dat voorlag en met name de combinatie met een raadplegend referendum in ieder geval niets was. Er zullen natuurlijk in ons land mensen rondlopen die misschien wel een hoogleraartitel dragen en die er wel wat in zien. Ik zal dat niet ontkennen, maar het is voor ons als wetgever heel relevant dat allen die hiermee in de praktijk moeten werken en die in het kader van officiële adviesorganen hierover geraadpleegd zijn unaniem tot het oordeel zijn gekomen: zo in ieder geval niet.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Houdt u er rekening mee dat allen die u nu noemt bestuurders zijn? Het gaat om de politieke kaste die iets van haar macht moet prijsgeven aan de burgers. Dat doet pijn. Ik zal iets noemen wat uit voor u onverdachte hoek komt, namelijk het hoofdredactioneel commentaar in Trouw van 16 juni jl. Daarin wordt toegegeven dat het referendum een belangrijke stap op weg is naar meer invloed van de burgers, dat een dergelijke invloed van de burgers in onze democratie thuishoort en dat ten onrechte in Nederland de democratie nog niet de vrijheid van burgers honoreert om te stemmen over de benoeming van belangrijke bestuurders. Ik meen dat zo'n hoofdredactioneel commentaar u te denken moet geven.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik heb veel respect voor Trouw en zijn hoofdredactie maar om die nu op één lijn te zetten met de Raad van State en de staatscommissie, dát gaat mij toch wat te ver. Ik wil best met u een algemene discussie voeren aan de hand van de vraag: referendum, ja of neen? Ik zie dan inderdaad meer positieve punten dan nu aan de orde komen, maar wij spreken vandaag over de combinatie van een mogelijk referendum en een Kroonbenoeming, met daarbij een rol voor de gemeenteraad. Het is voor dat pakket dat al die negatieve oordelen gelden. Er zal best wel iemand in Nederland zijn die zelfs dit pakket mooi vindt omdat het referendum er in voorkomt, maar kom mij niet aandragen met de stelling dat het bij de door mij genoemde instanties zou gaan om het niet willen afstaan van macht. Neen, het zijn in elk geval mensen die op grond van praktijkervaring weten hoe het werkelijk werkt. Wij lopen hier wellicht wel eens het risico dat wij met onze wetgeving wat al te ver van de praktijk af staan en datgene willen regelen wat in ons achterhoofd als ideaal leeft. Het zou goed zijn, deze twee op z'n minst met elkaar te confronteren wanneer zo breed bezwaren worden geuit door Raad van State, staatscommissie, IPO, VNG, Genootschap van burgemeesters en gezamenlijke commissarissen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! De heer Schutte zal toch willen toegeven dat wij hier staan als volksvertegenwoordigers en dat wij tot taak hebben om datgene wat bij een breed gedeelte van de bevolking leeft, te doen doorklinken. Tegen die achtergrond wordt met dit referendum een eerste, uitermate bescheiden stap gezet.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik voel mij voluit volksvertegenwoordiger, maar de vraag rijst toch of de vormgeving van het referendum in dít wetsvoorstel, op déze manier, als positief kan worden beschouwd. De kritiek geeft aan dat men op een dergelijke wijze het referendum niet kan introduceren, namelijk in combinatie met een Kroonbenoeming. Vandaar dat ik heb gesproken over vlees noch vis. Je kunt een voorkeur hebben voor vlees of voor vis, maar dan maak je in elk geval een keuze. In het onderhavige geval wordt er géén keuze gemaakt. Uw partijgenoot, de heer Vis, heeft dit in twee functies, zowel bij de Raad van State als in het kader van de commissie-Elzinga, mee helpen verwoorden.

Minister De Vries:

Ik vind uw opmerkingen weinig ruimte laten voor vegetariërs.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Dat is misschien wel de bedoeling geweest van de Raad van State, in de zin van: kies nog een derde, een volledig menu voor een vegetariër... Ik ben benieuwd naar uw invulling, als u voor deze Kamer wat dit betreft een uitweg wilt wijzen.

Voorzitter! Waar het gaat om de rol van de Kroon lijkt de regering vasthoudend te zijn in verband met de eis van een aanbeveling van twee of meer personen. Een enkelvoudige aanbeveling, waar de meerderheid van de staatscommissie voor pleit, zou op gespannen voet staan met de Grondwet. Ik wil dit graag geloven, maar dat geldt dan natuurlijk ook als de coalitiefracties hun zin krijgen met een aanbeveling van twee personen of toch maar van één. Ik ben daarbij niet zo onder de indruk van vergelijkingen met andere Kroonbenoemingen. De benoeming van de burgemeester door de Kroon heeft immers een geheel eigen motivering, samenhangend met de verantwoordelijkheid van de regering voor de kwaliteit van het openbaar bestuur en de zorg voor handhaving van openbare orde en veiligheid.

Voert de regering geen schijngevecht als zij de mogelijkheden voor de Kroon zozeer koppelt aan een aanbeveling van twee of meer personen? De al dan niet openbaarheid van de aanbeveling speelt hierbij een belangrijke rol. Het is bekend dat het bij de huidige procedure al moeilijk is om uitlekken van een aanbeveling te voorkomen. Hoe zal dat zijn als straks de hele gemeenteraad beslist over een aanbeveling? Elzinga gaat ervan uit dat iedere poging om de aanbeveling van de raad geheim te houden, zal falen. In die zin is het niet zo vreemd dat de heer De Cloe steeds gepleit heeft voor een openbare aanbeveling. Maar dan doet zich het risico voor dat de regering zelf signaleert, namelijk dat kandidaten zich terugtrekken als zij horen dat zij niet als eerste op de aanbeveling voorkomen. Dit zou alsnog leiden tot een enkelvoudige aanbeveling met alle ook constitutionele bezwaren van dien. Ik nodig de minister en ook collega Te Veldhuis uit, duidelijk te maken wat er dan in de praktijk nog recht gedaan zal worden aan de Grondwet.

Onduidelijk is de regering over de rol van de commissaris. Als ik het goed begrijp, wil de regering die niet veranderen. Het gaat er vooral om dat hij toeziet op de kwaliteit van de kandidaten en op hun justitiële antecedenten. Echter, op dit punt spreekt de nota naar aanleiding van het nader verslag zichzelf tegen. Op bladzijde 4 wordt gezegd dat de commissaris in zijn advies aan de minister voorkeur kan uitspreken voor een andere dan de voorkeurskandidaat van de gemeenteraad, bijvoorbeeld omdat deze kandidaat niet aan de kwaliteitseisen voldoet of er overwegende bezwaren tegen hem bestaan op grond van justitiële antecedenten. Dan gaat het dus over twijfels die zijn gerezen op het moment dat de aanbeveling van de raad er ligt. Op bladzijde 13 van het genoemde verslag zegt de minister echter dat kandidaten die op de aanbeveling voorkomen "dus" goede kandidaten zijn. Hoe zit dat nu? In welk stadium beoordeelt de commissaris kandidaten op hun benoembaarheid? Voordat hij de namen doorgeeft aan de gemeenteraad of daarna? Als het in de eerste fase gebeurt – en dat lijkt mij logisch – wat is dan nog zijn rol in de tweede fase?

Nu zijn er tot nu toe meer factoren die een rol kunnen spelen bij mogelijke afwijking van een aanbeveling. Populair is uiteraard in bepaalde kringen de verwijzing naar politieke "deals" in het belang van de verdelende politieke rechtvaardigheid. Maar belangrijker is het voorkomen van langdurige wachtgelduitkeringen, in het bijzonder na herindelingen. Als de positie van de raad en van de burgers daadwerkelijk versterkt wordt, deelt de minister dan mijn conclusie dat dit soort legitieme belangen van het rijk of van eventueel andere gemeenten geen rol meer kunnen spelen? Vindt de minister dit ook gewenst?

Een andere categorie potentiële kandidaten is ook van belang. Ik denk aan zittende bewindslieden. Het schijnt voor te komen dat zij – al dan niet op aandrang van hun partij – tussentijds wel eens willen solliciteren naar het ambt van burgemeester. Wat betekent dit voor hun positie als minister of staatssecretaris als zij in dat kader moeten meedoen aan een referendumcampagne? Is zo'n positie verenigbaar met de uitoefening van het ambt van minister of staatssecretaris? En hoe is zijn positie als hij vervolgens toch niet voor benoeming in aanmerking blijkt te komen? Die van een bewindsman die zo nodig weg wilde, maar die door de kiezers niet geaccepteerd werd? Wil de minister eens ingaan op deze, niet helemaal theoretische casus?

Mevrouw de voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat onze fracties weinig zien in het voorliggende wetsvoorstel. In het bijzonder het bij nota van wijziging aan D66 gebrachte offer is voor ons niet te verteren. Het is een bescheiden troost dat dit kennelijk voor velen in het land geldt. De amendementen van de coalitie die zijn aangekondigd onder het motto "houd elkaar vast of we vallen om", dragen evenmin bij aan een duurzame en werkbare oplossing. Om bij te dragen aan een simpele oplossing heb ik op stuk nr. 10 een amendement ingediend dat de discussie wil terugbrengen tot waar het oorspronkelijk om ging: versterking en verduidelijking van de rol van de raad, onder handhaving van de Kroonbenoeming met waarborgen voor een behoorlijke kwaliteit van de procedure. Als we het daar over eens zouden kunnen worden, dan zou al veel gewonnen zijn.

De heer De Cloe (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! De wijze van aanstelling van burgemeesters is maar heel, heel langzaam verder gedemocratiseerd. Het heeft lang geduurd voordat de burgemeester van een rijkspottenkijker steeds meer de man of vrouw van de gemeente is geworden. Sinds de Gemeentewet van 1851 zijn veel pogingen ondernomen om de aanstellingswijze te veranderen. Zo probeerde het liberale Kamerlid Van Kerkwijk in 1880 de gemeenteraad het recht van aanbeveling te geven. In 1920 stelde de staatscommissie-Oppenheim hetzelfde voor, waarna in 1969 onze oud-collega's Van Thijn en Franssen nog eens een poging deden. De opvatting om de gemeenteraad een sterkere positie te geven bij de burgemeestersbenoeming heeft in de loop van de tijd ondersteuning gevonden bij de verschillende politieke groeperingen. Zo steunden de antirevolutionairen en de rooms-katholieken het initiatief van de liberaal Van Kerkwijk. De liberale voorman Oud bepleitte in 1957 zelfs de burgemeester door de gemeenteraad te laten kiezen. In 1994 komt minister Van Thijn met het voorstel voor een openbare aanbeveling van de gemeenteraad bij de burgemeestersaanstelling. Dat gaat minister Dijkstal in 1995 weer te ver, maar na aandringen van de kant van de Kamer komt er dan toch een voorstel waarin de gemeenteraad het recht van aanbeveling krijgt.

Ondanks deze golfbewegingen in aandacht voor en standpuntbepaling inzake de wijze van aanstelling van de burgemeester, wordt er echter nog steeds benoemd, op dit moment zelfs zonder aanbeveling van de gemeenteraad. Onze oud-collega Sietse Faber schreef in 1974 in het dagblad Trouw: "Er was altijd wel een politieke meerderheid die er belang bij had dat de bestaande benoemingsprocedure in stand bleef."

Nu, 120 jaar na het initiatief van de liberaal Van Kerkwijk ligt er het door de liberaal Dijkstal ingediende wetsvoorstel om de gemeenteraad het recht van aanbeveling te geven.

Dit voorliggende wetsvoorstel heeft als hoofddoelstelling: het versterken van de invloed van de gemeenteraad op de benoeming van de burgemeester. Die invloed moet binnen het stelsel van de Kroonbenoeming worden gemaximaliseerd. Ook de PvdA-fractie kiest er nadrukkelijk voor om daarbij de gekozen volksvertegenwoordigers in de gemeenten daadwerkelijk een sterkere positie te geven.

Nu de discussie over het wetsvoorstel tot versterking van de positie van de gemeenteraad eindelijk plaatsvindt, vind ik het van belang om nog een beknopte terugblik te geven op de veranderingen die op dit punt in de loop der jaren zijn voorgesteld dan wel daadwerkelijk zijn ingevoerd. De veranderingen bij de aanstellingswijze van de burgemeester blijken niet van harte te gaan en hebben af en toe het tempo van een slak op een teerton. Maar ondanks het feit dat er nog steeds sprake is van een benoemde burgemeester, is er meer ruimte gekomen voor inspraak. In 1972 werd het opstellen van de profielschets ingevoerd. In 1983 werd een volgende stap in het democratiseringsproces gezet door de instelling van vertrouwenscommissies.

Een van de rapporten in de reeks van de bijzondere commissie Vraagpunten was het rapport "De burgemeester ontketend' van de commissie-Van Thijn. Dat rapport vormt het startpunt voor het huidige wetsvoorstel. De commissie-Van Thijn was voorstander van een door de gemeenteraad gekozen burgemeester met een voorkeur voor een burgemeester van buiten de gemeenteraad. Wordt er gekozen voor behoud van de benoemde burgemeester, dan dient er volgens deze commissie voor de gemeenteraad het recht van aanbeveling te komen.

Het kabinet reageert hierop in 1993 met een kort briefje, ondertekend door de heer Lubbers, waarin staat dat de gemeenteraad maar het recht van voordracht moet krijgen. In het gevoerde debat over het rapport van de commissie-Van Thijn maakt de PvdA-fractie duidelijk voorstander te zijn van een door, maar bij voorkeur niet uit de gemeenteraad gekozen burgemeester. In dat debat werd een door D66 ingediende motie om op weg te gaan met de door de gemeenteraad gekozen burgemeester, door een Kamermeerderheid verworpen.

Op 12 april 1994 komt er het voorstel om aan de gemeenteraad niet het recht van voordracht maar van aanbeveling te geven. De toenmalige minister Van Thijn schrijft dan: de politieke kleur van een kandidaat kan geen aanleiding vormen om van de aanbeveling van de gemeenteraad af te wijken. Bovendien geeft hij aan dat het kabinet kiest voor een openbare aanbeveling. De PvdA-fractie heeft zich steeds goed kunnen herkennen in zowel de aanbevelingen van de commissie-Van Thijn als in de reactie van het kabinet, zoals verwoord in die brief van 12 april 1994.

Het vervolg komt met een nieuw kabinet. In mei 1995 presenteert minister Dijkstal een notitie waarin wordt gekozen voor een verdergaande versterking van de invloed van de gemeenteraad op de burgemeestersbenoeming: de gemeenteraad stelt een in beginsel meervoudige aanbeveling vast. Let wel: in beginsel. Dan weet de minister nog niet of hij moet kiezen voor openbaar of niet-openbaar en evenmin weet hij in welke mate de bovenlokale elementen een zware dan wel minder zware rol moeten spelen. Dat hoort ook bij een conceptnotitie: daarin hoef je nog niet alles vast te leggen.

In het definitieve en zeer teleurstellende kabinetsstandpunt wordt echter gekozen voor een echt behoudende opstelling: geen openbare aanbeveling door de gemeenteraad, maar een niet-openbare aanbeveling van de vertrouwenscommissie. De gemeenteraad verdwijnt uit het voorstel en er komt royale ruimte voor de minister om bovenlokale elementen een rol te laten spelen. Bij de bespreking van de notitie is door de Kamer aan de regering gevraagd om te komen met een voorstel waarin de gemeenteraad het recht van aanbeveling krijgt. Een minimale verbetering, minimaal omdat toen opnieuw een D66-motie over een door de gemeenteraad gekozen burgemeester werd verworpen. Dat was de tweede keer. Minimaal ook, omdat volgens mij de D66-fractie toen nog niet kon instemmen met een openbare aanbeveling. Ik had dat toen graag in die motie opgenomen, maar dat was niet haalbaar. Dat was volgens de D66-fractie omdat het op gespannen voet zou staan met de Grondwet. Dat is echter onzin. De politieke kleur en het gedoe daaromheen konden na dit debat in 1996 een belangrijke rol blijven spelen bij het benoemingenbeleid. Dat heeft het onder minister Dijkstal dan ook nadrukkelijk gedaan: in maar liefst 25% van de gevallen is hij afgeweken van het advies van vertrouwenscommissies. Wat dat betreft, heeft zijn opvolger minister Peper er serieuzer werk van gemaakt om dat tot zijn recht te laten komen. Ik ga er graag van uit, dat deze minister deze lijn zal voortzetten en ik hoor daar graag zijn reactie op.

De PvdA-fractie is van mening dat we af moeten van dat gehannes met afwijkingen van de adviezen uit de gemeenteraden. In de gemeenteraden wordt serieus gewerkt om op een zorgvuldige manier tot een advies te komen en dan getuigt het van weinig respect voor de lokale democratie om in maar liefst 25% van de gevallen deze gemotiveerde adviezen aan de kant te schuiven. Dan voelt men zich gepasseerd, voor joker gezet en is het niet zo vreemd dat de gedachte post vat dat "ze in Den Haag maar doen waar ze zin in hebben".

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Vallen alle criteria voor afwijking van de aanbeveling die tot nu toe gangbaar zijn onder het odium van "gehannes"? Ik wijs bijvoorbeeld op het wachtgeld na een herindeling.

De heer De Cloe (PvdA):

Neen. Ik doel met name op het moment dat politieke afwijkingen plaatsvinden. Als een vertrouwenscommissie uitspreekt een bepaalde kandidaat als beste te zien maar deze kandidaat van een bepaalde politieke kleur is en de minister niet op grond van de kwaliteit maar wel vanwege die politieke kleur van de betreffende kandidaat tot een ander oordeel komt. Dat vind ik niet horen; dat is chaos.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Maar u weet ook uit de gegevens die u in de loop der jaren heeft gekregen, dat die categorie maar een heel klein deel vormt van de 25% uit de periode Dijkstal en het lagere percentage uit de periode-Peper/De Vries. Ik wijs in dit verband echter met name op het wachtgeld. Met uw volle steun zijn wij volop bezig met herindelingen. Daarmee creëren wij problemen voor een aantal zittende burgemeesters. Mag dat in uw benadering ook in de toekomst een rol spelen bij Kroonbenoemingen, die ook na uw amendering worden gehandhaafd?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat kan een rol spelen, maar niet bij de vertrouwenscommissie en niet bij de gemeenteraad in de nieuwe situatie. Zij kiezen voor hun gemeente de beste kandidaat. Zij kijken niet of hij toevallig op wachtgeld staat om daarmee een – bepaald niet te onderschatten – probleem voor die betreffende persoon op te lossen maar om de beste burgemeester voor hun gemeente te zoeken. De minister moet vanwege zijn discretionaire bevoegdheid zelf wegen of hij een andere keuze dan die van de gemeenteraad kan verantwoorden.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Kan de minister dan met verwijzing naar het argument van het niet kunnen continueren van het wachtgeld publiek maken, dat hij daarom afwijkt van een openbare aanbeveling van de gemeenteraad die tot stand is gekomen na een raadplegend referendum?

De heer De Cloe (PvdA):

Ja. Als dat niet zou kunnen, hebben wij een door de gemeenteraad gekozen burgemeester. Ik plaats het binnen de Kroonbenoemingen en dat betekent, dat de discretionaire bevoegdheid van de minister – die ik niet groot acht en niet groter wil maken – wel aanwezig is.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Zijn er behalve het wachtgeld nog andere argumenten die u in de toekomst nog mogelijk acht?

De heer De Cloe (PvdA):

Ja, ik heb een brief van minister Dijkstal voor mijn neus waarin hij redenen aangeeft om in bijzondere gevallen op grond van zwaarwegende belangen af te wijken. Een van de argumenten kan zijn een gerede twijfel over de integriteit. Het kunnen echter ook manco's in de procedure zijn of omdat er onzorgvuldig is gewerkt of met kandidaten is omgegaan. Hij doelt in zijn brief niet op zaken van met name politieke kleur waardoor raden in feite niet op de inhoud gepasseerd worden maar op compleet andere gronden.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Het kan dus betekenen, dat in zo'n geval er een openbare aanbeveling van de gemeenteraad is voor kandidaat A en dat de minister kandidaat B benoemt vanwege integriteitsproblemen met kandidaat A.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat zou kunnen, maar dan moet hij daar wel gegronde redenen voor hebben. In een van de voorstellen die u gezien heeft, staat ook dat dit gemotiveerd moet worden aangegeven. Als dat kan, zal dat ook moeten gebeuren.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik hoop ooit nog eens mee te maken dat dit gebeurt!

De heer De Cloe (PvdA):

Dan is er gelukkig bijna nooit een integriteitskwestie!

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Zolang de heer De Cloe namens zijn fractie blijft strijden tegen partijpolitieke benoemingen zal ik hem blijven vragen naar de rol van zijn eigen partij daarin tot nu toe en in de toekomst. Erkent hij dat ook zijn partij een rol heeft gespeeld bij die partijpolitieke benoemingen? Laat hem daar vandaag eens eerlijk voor uitkomen!

De heer De Cloe (PvdA):

Ik sluit niet uit dat dit in het verleden wel eens het geval is geweest. Maar zolang ik voor mijn partij bekijk in hoeverre je burgemeestersbenoemingen kunt begeleiden, heb ik dat nooit bepleit en ook nooit bevorderd. Sinds het rapport van de commissie-Van Thijn is het uitgangspunt van de fractie van de PvdA: wat uit de gemeenteraad komt, moet het zwaarste wegen; politieke elementen om daarvan af te wijken behoren daarbij geen rol te spelen. De fractie heeft dat standpunt sinds 1993 ingenomen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Wil de heer De Cloe hier met droge ogen beweren dat er in de afgelopen jaren door de PvdA geen claims zijn gelegd op bepaalde posten, wat alles te maken had met de politieke verdeling van burgemeestersposten over bijvoorbeeld de grote steden?

De heer De Cloe (PvdA):

Uit de tijd dat ik daarmee bezig ben, kan ik mij dat niet herinneren. U heeft voluit de discussie horen voeren over bijvoorbeeld Rotterdam, waar volgens de media niet een minste kandidaat van de PvdA heeft gesolliciteerd. Uiteindelijk is die het niet geworden, maar dat is een andere kwestie. Dat is gewoon een open kwestie geweest, althans voorzover ik vanuit mijn positie in de Tweede Kamer kan bezien. Hetzelfde geldt voor Utrecht. Volgens de media zijn daar verschillende kandidaten volop in beeld geweest als kandidaat-burgemeester, hetgeen tot een bepaald eindresultaat heeft geleid. Het uitgangspunt van mijn fractie is dat de aanbeveling van de vertrouwenscommissie wordt gevolgd.

Mevrouw Kant (SP):

Ik probeer het nog één keer. Kunt u vandaag met droge ogen beweren dat u of wie dan ook van de PvdA-fractie nooit gesprekken heeft gevoerd binnen de coalitie, in een achterkamertje, over de vraag wie waar burgemeester zou moeten worden? Beweert u vandaag dat dergelijke gesprekken nooit hebben plaatsgevonden?

De heer De Cloe (PvdA):

Er wordt hier ook wel eens gesproken met collega's uit de Kamer, maar dat is iets anders dan een afspraak wie het moet worden. Dat moet worden bepaald in de desbetreffende gemeenteraad. Ik durf hier rustig te stellen dat dit het uitgangspunt is.

Mevrouw Kant (SP):

Ik vind het niet erg geloofwaardig, maar laten wij het dan over de toekomst hebben. U vindt dat vanaf nu, ook voor de posten die nog vrijkomen voordat dit wetsvoorstel door de Kamer is, de politieke kleur nooit welke rol dan ook mag spelen bij de benoeming van een burgemeester, dus ook niet bijvoorbeeld de aanstaande benoeming in Amsterdam of Nijmegen?

De heer De Cloe (PvdA):

De vacature in Amsterdam is wat mij betreft hetzelfde als een vacature in Elburg of in Thorn. Het zijn gewoon vacatures waarop moet worden gesolliciteerd. De PvdA zou bij wijze van spreken best kunnen bevorderen dat er meer mensen solliciteren voor de ene plaats dan voor de andere. Dat heeft met inschattingen te maken; dat moet je niet uitsluiten. Ik zal echter niet van te voren zeggen dat Thorn voor de PvdA moet worden, Amsterdam voor D66 of Elburg voor het CDA. Dat zou toch absurd zijn? Dan neem je de lokale democratie absoluut niet serieus.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Als ik de heer De Cloe zo hoor, krijg ik tranen in mijn ogen. De werkelijkheid ziet er natuurlijk een beetje anders uit. De werkelijkheid is, zoals hij gelukkig zelf heeft aangegeven, dat ook zijn partij op een gegeven ogenblik mensen adviseert om al dan niet ergens te solliciteren, inschattende wat de haalbaarheid daarvan is.

Mijn vraag gaat over de openbare enkelvoudige aanbeveling. Wij zijn het erover eens dat het een openbare enkelvoudige aanbeveling moet zijn. Ik heb u dat vorige week in het debat over het rapport van de staatscommissie-Elzinga wel vier keer horen zeggen. Ik ben het met u eens, maar dan zie ik een amendement waarin u iets heel anders voorstelt. Hoe kunt u met droge ogen beweren dat u vecht voor die openbare enkelvoudige aanbeveling, terwijl u nu een amendement indient dat in feite neerkomt op een meervoudige aanbeveling? Waarom heeft u niet gezegd "ten hoogste twee kandidaten"? Dan was u tenminste dichtbij uzelf gebleven, maar dat bent u nu niet.

De heer De Cloe (PvdA):

U heeft gelijk dat dit niet de voorkeur is die ik heb uitgesproken. Die voorkeur zal ik straks trouwens herhalen. Je kunt je voorkeur niet altijd voor de volle 100% binnenhalen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Er was een meerderheid voor deze voorkeur van uw partij, van GroenLinks en van het CDA. Wij hebben dat vorige week uitvoerig gezegd. U heeft hier uitvoerig gezegd dat u graag van die meerderheid gebruik zou maken om uw terechte wens van openbare enkelvoudige aanbeveling te realiseren. Wat doet u nu? U komt met iets heel anders. Waarom?

De heer De Cloe (PvdA):

Omdat mij geworden is dat de CDA-fractie gisterenochtend heeft besloten in allerlaatste instantie tegen het totale wetsvoorstel te stemmen. Ik kan u rustig melden dat dat voor mij een belangrijk element is om te komen tot deze situatie. Dan zou namelijk de situatie kunnen ontstaan dat het complete wetsvoorstel wordt verworpen, en dat de situatie blijft zoals die is. Sommigen zouden daar heel tevreden mee kunnen zijn, maar ik neem aan dat u ook niet tevreden bent met de situatie zoals die nu is. Dat is dus de reden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar dan was wel de mogelijkheid geopend om met een nieuw, beter wetsvoorstel te komen. U maakt er nu een rotzooitje van! Maar terug naar waar het eigenlijk om gaat: u geeft aan dat u vanwege coalitieverhoudingen de enkelvoudige openbare aanbeveling laat vallen, en inruilt voor een openbare meervoudige aanbesteding. Wat is uw inhoudelijke argument daarvoor, dus los van dat coalitiegedoe?

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Ik wil daar nu wel op ingaan, maar dit punt zit uitvoerig in mijn betoog. Ik kom nog uitvoerig te spreken over de punten waarop het wetsvoorstel naar mijn mening moet worden verbeterd. Ik beloof mevrouw Van der Hoeven dat ik nog terug zal komen op haar vraag.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik wil nog een vraag stellen over een punt waar u in uw betoog was gebleven. U vindt dat bovenlokale belangen niet meer zo zwaar zouden moeten meetellen. Als voorbeelden noemde hij politieke spreiding en het belang van herindelers. In mijn termijn zal ik nog ingaan op dit punt, waarmee ik het overigens niet eens ben. Wilt u hiermee ook het voorkeursbeleid voor vrouwen bij het burgemeestersambt op de helling gooien?

De heer De Cloe (PvdA):

Ja, want dat betekent dat wij niet meer vanuit Den Haag de lokale democratie aan de kant schuiven omdat wij dat anders zien. Dat staat al in het rapport van de commissie-Van Thijn en in de conceptnotitie van minister Dijkstal. Op het moment dat je kiest voor het leggen van het zwaartepunt bij de gemeenteraad – dat vindt de Partij van de Arbeid – moet je oppassen met het geven van zo'n zwaar gewicht aan bovenlokale elementen. Onder anderen door Van Thijn wordt nadrukkelijk aangegeven dat politieke kleur en voorkeursbeleid voor vrouwen door de politieke partijen zelf moeten worden bekeken. Uiteraard geldt dat ook voor de gemeenteraad, maar dat is in alle situaties.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Wij weten dat heel veel gemeenteraden nog worden gedomineerd door mannen. De kans dat vrouwen daar een faire kans op een goede plaats krijgen, is dus niet – ik druk mij heel voorzichtig uit – de hoogste. Maar politiek gesproken vind ik het wel heel opmerkelijk dat de fractie van de Partij van de Arbeid voor het burgemeesterambt, toch niet het geringste ambt in Nederland, het voorkeursbeleid voor vrouwen laat vallen. Ik vind dat heel vergaand.

De heer De Cloe (PvdA):

In 1993 hebben wij het buitengewoon verstandige advies van de commissie-Van Thijn op dit punt gevolgd. Ik weet nog dat de vertegenwoordiger van de VVD in die commissie een minderheidsstandpunt innam, maar ik weet niet of dat op dit punt was. Het was volgens mij meer een standpunt over de procedure. Ik vind dat een terechte opmerking van de commissie-Van Thijn. Dat is een verantwoordelijkheid van politieke partijen. In mijn partij wordt serieuze aandacht besteed aan het aansporen van vrouwen tot het solliciteren naar het ambt van burgemeester. Wij proberen dat absoluut te bevorderen. Ik vind dat een punt waarop politieke partijen moeten kunnen worden aangesproken. Daarnaast staat in de advertentie voor een burgemeesterspost altijd dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur wordt gegeven aan een vrouwelijke kandidaat.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Daar ben ik het ook hartstikke mee eens. Maar stel dat de gemeenteraad met een kleine meerderheid voorstelt, een man op één te zetten en een vrouw op twee, zou de Kroon dan de bevoegdheid moeten hebben om in dat geval de voorkeur te geven aan een vrouw, ook al staat zij tweede op de aanbevelingslijst?

De heer De Cloe (PvdA):

In ons amendement pleiten wij voor openbare aanbevelingen, zodat dat zichtbaar wordt. Als een tot op het bot verdeeld advies naar buiten komt, geeft dat de minister iets meer ruimte. Richting de heer Schutte heb ik al gezegd wat ik vind en wat ik zeg over de discretionaire bevoegdheid: het moet passen binnen de Kroonbenoeming. Ik las in de krant dat, in de periode van de heer Dijkstal, praktisch de gehele raad van Breda een vrouwelijke kandidaat had aanbevolen, terwijl er uiteindelijk toch een man werd benoemd. Toen heeft de minister het voorkeursbeleid voor vrouwen ook niet zo geweldig gehanteerd.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Politieke spreiding.

De heer De Cloe (PvdA):

Toen was politieke spreiding dus belangrijker dan het voorkeursbeleid voor vrouwen. Dan weten wij dat dit de rangorde is bij de VVD.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! In Tilburg was het toch hetzelfde? Toen was er ook sprake van een politiek voorkeursbeleid.

De heer De Cloe (PvdA):

Volgens de krantenberichten was er een meerderheid voor de huidige burgemeester van Tilburg.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Daarover kunnen wij urenlang discussiëren. Het gaat dan niet alleen over het aantal partijen dat op een gegeven moment zijn voorkeur uitspreekt, maar ook over de gewogen stemmen. Dan komen de plaatjes heel anders te liggen voor Tilburg en Heerlen.

De heer De Cloe (PvdA):

Daarover is mij geen informatie bekend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan heeft de heer De Cloe de kranten niet goed gelezen.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik denk dat mevrouw Van der Hoeven ernaast zit.

Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. Naar de mening van de PvdA-fractie staat in het regeerakkoord niet voor niets dat de huidige wijze van aanstelling van de burgemeester onbevredigend is. Na jaren van discussies zijn wij eindelijk toe aan de bespreking van het wetsvoorstel dat de gemeenteraad in staat stelt serieuze invloed uit te oefenen op de burgemeestersbenoeming. Maar via een nieuw regeerakkoord wordt er weer een voorstel aan toegevoegd dat een referendum over personen mogelijk maakt, tegelijkertijd de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenteraad benadrukt en de discretionaire bevoegdheid van gemeenteraad en Kroon onaangetast laat. Samengevat wordt het dan: versterking van de raad, versterking van de inbreng van bevolking en daarnaast vanzelfsprekend de eigen bevoegdheid van raad en Kroon. Oftewel, een beetje zoals collega Schutte het zei, voor elke coalitiepartner zit er iets in het vat.

Ik heb wel eens fraaiere constructies gezien. De PvdA-fractie kijkt dan ook goed op welke wijze het geheel kan worden vormgegeven. Daarbij gaat het allereerst om de mogelijkheden het eigen PvdA-standpunt zo goed mogelijk in dit beperkte wetsvoorstel te verwerken. Ook bezien wij of er recht kan worden gedaan aan de afspraken over het referendum uit het regeerakkoord.

Om een standpunt in te nemen over de meest wenselijke aanstellingswijze is het in de eerste plaats van belang te kijken naar wat voor soort burgemeester wordt gewenst. Moet het een lintenknipper zijn, een bestuurlijke randgroepjongere, een rijkspottenkijker, een machoburgemeester, een ceremoniemeester of een verbinder der verbinders? De staatscommissie-Elzinga geeft helder aan dat de positie en de taakstelling van de burgemeester in hoge mate bepalend zijn voor de aanstellingswijze. De PvdA volgt deze redeneertrant en kiest met het kabinet voor een eigenstandige positie van de burgemeester. De functie van burgemeester heeft zich ontwikkeld van magistraat tot gezaghebbend teamleider en onafhankelijk procesmanager. Een burgemeester heeft een bestuurlijke, procesmatige en verbindende rol. Zijn takenpakket ligt in het verlengde daarvan. Hij of zij is de verbinder der verbinders in het Nederlandse lokale bestuursstelsel dat op weg is om gematigd dualistisch te worden. De PvdA-fractie kiest dus niet voor een extreem dualistisch bestel, waarin de burgemeester direct wordt gekozen, politiek campagne voert, de eigen wethouders uitzoekt en zijn eigen medewerkers meebrengt. Dan gaat het om een machthebber, terwijl de gekozen gemeenteraadsleden vooral een controlerende rol vervullen, zonder te beschikken over de eindverantwoordelijkheid.

Voor de PvdA gaat het nu niet om een presidentieel stelsel op lokaal niveau. Het is daarbij de vraag hoe zo'n stelsel zich verhoudt met het beginsel van collegiaal bestuur. En wie kies je dan in feite? In de huidige politiek-bestuurlijke verhoudingen gaat het om een burgemeester zonder echt zware politieke bevoegdheden. Dus op welke gronden moet iemand gekozen worden? Op het feit dat hij of zij er aardig uitziet, veel geld heeft, een vlotte babbel of wellicht redelijk kan zingen, turnen of presenteren? In dat kader ziet de PvdA-fractie het nu voorgestelde raadplegende referendum over de burgemeester meer als een eventueel te gebruiken aanvullende faciliteit voor de gemeenteraad dan als een stap op weg naar een presidentieel stelsel. Op het referendum kom ik dadelijk nog terug.

De PvdA-fractie kiest bij voorkeur voor een niet uit de gemeenteraad, maar wel door de gemeenteraad gekozen burgemeester. Maar zolang de Grondwet niets is gewijzigd, kiest mijn fractie binnen het kader van de Kroonbenoeming voor een openbare en bij voorkeur enkelvoudige aanbeveling door de gemeenteraad. Vervolgens hebben wij bezien of het aan de orde zijnde wetsvoorstel verbeterd kan worden. Het biedt namelijk absoluut onvoldoende ruimte voor een echte versterking van de positie van de gemeenteraad.

Als eerste begrijpt de PvdA-fractie niet goed waarom het kabinet niet kiest voor een openbare aanbeveling. In 1994 koos het toenmalige kabinet wel voor een openbare aanbeveling, maar door minister Dijkstal is om onverklaarbare redenen de klok teruggezet: geen openbare aanbeveling van de gemeenteraad, maar een vertrouwelijke aanbeveling van de vertrouwenscommissie. Eerder had deze minister in een conceptnotitie aangegeven dat een openbare aanbeveling wel kon. Het werd overigens in de openbare conceptnotitie van mei 1995 ook niet ervaren als iets dat op gespannen voet staat met de Grondwet.

Nu dit kabinet kiest voor een openbare aanbeveling als de gemeenteraad een referendum wil, is het volgens de PvdA-fractie vanzelfsprekend dat een gemeenteraad zonder een referendum ook een openbare aanbeveling doet. Deze verbetering is voor de PvdA-fractie van zeer groot belang omdat zij leidt tot meer doorzichtigheid en transparantie in het burgemeestersbenoemingenbeleid en de positie van de gemeenteraad erdoor wordt versterkt. Maximaliseren van de invloed van de gemeenteraad, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag.

Een tweede verbetering die de PvdA-fractie voorstaat, is het zo beperkt mogelijk maken van de gemeentelijke aanbeveling. Daarbij is het bij nader inzien ook voor de PvdA-fractie de vraag of je de gemeenteraad binnen de Kroonbenoeming moet verplichten om tot een enkelvoudige aanbeveling te komen, bijvoorbeeld als de gemeenteraad tot op het bot verdeeld is over de aan te bevelen kandidaat. Beter is het dan ook om gemeenten de ruimte te geven om met twee kandidaten te noemen en ze in bijzondere gevallen te laten volstaan met een enkelvoudige aanbeveling.

Niet moet worden uitgesloten dat kandidaten zich bij een openbare aanbeveling op het laatste moment terugtrekken. In de conceptnotitie van minister Dijkstal wordt gesteld: "Daarbij worden de kandidaten die (als tweede of derde) op de aanbeveling zijn geplaatst in de gelegenheid gesteld zich desgewenst terug te trekken". Dan kan er dus, in de denktrant van minister Dijkstal in deze notitie, een enkelvoudige aanbeveling tot stand komen. Met geen woord wordt er in de notitie gerept over een mogelijke strijdigheid met de Grondwet bij een enkelvoudige aanbeveling. Ook in de notitie van minister Dijkstal van november 1995 is er sprake van een in beginsel meervoudige aanbeveling; een enkelvoudige aanbeveling is dus ook mogelijk. In die notitie spreekt de minister wel over strijdigheid met de Grondwet, maar dan gaat het over het recht van voordracht in plaats van het recht van aanbeveling. En daar had minister Dijkstal gelijk in.

Een enkelvoudige aanbeveling is naar de opvatting van de PvdA-fractie verenigbaar met de Grondwet omdat de Kroon niet gebonden is aan een aanbeveling en daarvan kan afwijken in, zoals dat in de toelichting op dit wetsvoorstel is te lezen, "bijzondere gevallen op zwaarwegende gronden". Anders gezegd, namelijk in de nota naar aanleiding van het nader verslag: "voorzover er sprake is van ernstige bezwaren".

De voorzitter:

Voordat ik mevrouw Van der Hoeven de gelegenheid geef voor een om een vraag te stellen, wijs ik erop dat interrupties vooral kort moeten zijn. De eigen mening kan voor de eigen termijn bewaard worden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijn interruptie betreft het amendement van de heer De Cloe. Ik ben het met hem eens dat er geen sprake is van strijdigheid met de Grondwet en ook op het punt van de openbaarheid onderschrijf ik zijn mening.

De voorzitter:

Dat bedoel ik nu juist!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat begreep ik wel, maar ik wilde het toch even kwijt.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Hoeven, nu even serieus. Dit debat komt niet tot een einde als wij ons niet houden aan de regels die wij met elkaar hebben afgesproken. U kunt korte, verhelderende vragen stellen, maar niet uw eigen mening naar voren brengen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

In het amendement staat dat de aanbeveling twee personen omvat. Waarom heeft de heer De Cloe niet gekozen voor de zinsnede: deze aanbeveling omvat ten hoogste twee personen? Ik heb beluisterd dat de enkelvoudige aanbeveling nog altijd hoog in het vaandel van de PvdA staat.

De heer De Cloe (PvdA):

Overleg met de mede-indieners van dit amendement heeft tot deze formulering geleid.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Is het een coalitiecompromis?

De heer De Cloe (PvdA):

Ja.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ten aanzien van het vierde punt van artikel I staat in het amendement: "In bijzondere, door de gemeenteraad gemotiveerde gevallen, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat". En als ik dan naar de toelichting kijk, is er maar sprake van één bijzonder geval, namelijk de gemeentelijke herindeling. Dan gaat het dus gewoon om wachtgeldverplichtingen die opgelost moeten worden. Waarom kiest u niet voor andere bijzondere gevallen? Waarom noemt u expliciet dit ene geval?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat kan ik verklaren. Daarvoor verwijs ik naar het besluit van 31 mei 1994 over de ambtsinstructie van de commissaris van de Koningin, die nu de aanbeveling doet die volgens dit voorstel bij de gemeenteraad komt te liggen. Zoals u kunt zien, hebben wij daaruit de passage overgenomen die de ruimte geeft om tot een enkelvoudige aanbeveling te komen. Het gaat dan om de passage waarin staat dat in bijzondere gevallen – te denken valt aan gemeentelijke herindelingen – om redenen van doelmatigheid zou kunnen worden volstaan met een enkelvoudige aanbeveling. Dat is dus bestaand beleid. Het is al sinds 1994 mogelijk om te komen tot een enkelvoudige aanbeveling volgens de ambtsinstructie van de commissaris van de Koningin.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar een ambtsinstructie kan worden aangepast. En dan is mijn vraag waarom u niet ingaat op het punt van de unanimiteit van de gemeenteraad. Waarom gaat u niet in op het punt van het voorkeursbeleid voor vrouwen van een gemeenteraad? Waarom doet u dat niet? Waarom verwijst u alleen maar naar die ambtsinstructie?

De heer De Cloe (PvdA):

Wij noemen een voorbeeld. Ik kan mij ook voorstellen dat op enig moment een kandidaat zich terugtrekt. Ik heb net gezegd dat dit voorbeeld in de notitie van de heer Dijkstal genoemd wordt; dan komt er ook maar één kandidaat naar voren. Dat zal zich in de praktijk ontwikkelen. Dit halen wij uit bestaand beleid, waarin het al mogelijk is dat men komt tot een enkelvoudige aanbeveling. En omdat de aanbeveling overgaat van de commissaris van de Koningin in de huidige situatie naar de gemeenteraad in de nu voorgestelde situatie, is de exacte passage overgenomen. Volgens die passage kan er nu al sprake zijn van een enkelvoudige aanbeveling.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik wil toch even terug naar de personen waar het om gaat.

De voorzitter:

Dit is de laatste keer.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Sluit de heer De Cloe uit dat er ook andere redenen kunnen zijn om tot een enkelvoudige aanbeveling te komen. Als hij dat niet uitsluit, moet hij die redenen noemen.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik sluit dat niet uit. Er staat in deze passage in de toelichting ook "bijvoorbeeld". Ik heb net een voorbeeld genoemd, namelijk het geval waarin een kandidaat zich terugtrekt, waardoor een enkelvoudige kandidaatsstelling vanzelfsprekend wordt. Wellicht kunnen zich nog andere situaties ontwikkelen, maar dit hebben wij in ieder geval nu zo benoemd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer De Cloe is voor een enkelvoudige aanbeveling. Waarom heeft hij ingebonden?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat heb ik eigenlijk al gezegd in het antwoord aan mevrouw Van der Hoeven.

De voorzitter:

Ja, dat is al gevraagd. U moet er rekening mee houden dat u niet steeds dezelfde vraag kunt stellen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb mijn vraagstelling op een bepaalde manier opgebouwd, maar dat zal ik nu overslaan. Klopt het dat de heer De Cloe uiteindelijk heeft moeten toegeven dat het bezwaar van de VVD dat zijn voorstel ongrondwettelijk is, gegrond is?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, want ik heb net gezegd dat een enkelvoudige aanbeveling niet in strijd met de Grondwet is. Ik kom daar nog op terug, maar u loopt daarop vooruit. Ik vind dat ik goede argumenten heb.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar waarom heeft u het dan weggelaten?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat heb ik net gezegd. Ik wil het u nog wel een keer vertellen. Ik wist dat u mijn amendement voor de enkelvoudige aanbeveling zou steunen. Ik wist dat ook van het CDA. Er bestaat daarvoor een Kamermeerderheid. Maar ik wist ook dat het CDA in de fractievergadering inmiddels besloten had om daarna toch tegen het hele wetsvoorstel te stemmen. Dat zou de heer Te Veldhuis ook hebben gedaan en dan hebben wij niks. Dan hebben wij alleen de bestaande situatie. U heeft volstrekt gelijk dat ik niet de volle 100% heb binnengehaald, maar in dit geval ben ik met 95% buitengewoon content.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als ik het goed heb, heeft u dit eigenlijk op maandag al in het achterkamertjesoverleg met de collega's van D66 en de VVD besloten.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat was een mooie kamer.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ja, dat was de mooie kamer van minister De Vries waarschijnlijk. Maar de CDA-fractie had op maandag nog niet vergaderd; dat gebeurde pas gisteren.

De heer De Cloe (PvdA):

Ja, toen is er dus ook nog geen besluit genomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U kon toen niet tot elkaar komen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb ook een vraag over de ommezwaai die wij toch moeten constateren bij de PvdA-fractie. Inzake de overgang van het voorstel van een enkele aanbeveling naar het voorstel van een aanbeveling met twee personen, gaf de heer De Cloe net als argument dat hij gemeenten niet wil verplichten om maar één keuze te maken. Soms komen ze er gewoon niet uit, zo zei hij. Mijnheer De Cloe, vindt u dat niet een flauw smoesje?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee.

Mevrouw Kant (SP):

Maar als een gemeente er wel uitkomt, waarom mag zij dan geen enkelvoudige aanbeveling doen?

De heer De Cloe (PvdA):

Door dit amendement zal de gemeente dit publiek bekendmaken. Het wordt openbaar. Het is dan volstrekt helder dat de gemeenteraad unaniem zegt wie zij de beste kandidaat vindt. Daarbij wordt meteen gezegd: omdat wij er twee moeten noemen, noemen wij ook nog een andere kandidaat. Dan is toch volstrekt helder wat de gemeenteraad wil? Het wordt publiek.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik hecht er erg aan als de heer De Cloe vandaag nu eens zou willen toegeven dat voor deze ommezwaai enkel en alleen coalitieoverwegingen een rol spelen, en geen enkele, maar dan ook geen enkele, inhoudelijke overweging.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik dacht dat ik dat ook niet echt probeerde te ontkennen toen mevrouw Van der Hoeven als eerste daarover begon. Daarna is de heer Rabbae erover begonnen en nu begint mevrouw Kant er weer over. Ik zeg ook: als ik dat ingediend had, had ik er wellicht een meerderheid voor gehad, maar dan had het hele wetsvoorstel kunnen sneuvelen. Dat zeg ik in alle openheid. Ik heb liever 95% binnen dan 100% via een amendement terwijl het wetsvoorstel foetsie is. Zo simpel is het!

De heer Van den Berg (SGP):

Ik zal in mijn eigen eerste termijn wel een oordeel geven over de politieke gang van zaken. Ik wil nu een vraag stellen over de inhoud van het amendement. Onderdeel B bevat de opening om te komen tot een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat. Ik heb daar twee vragen over. Het moet hierbij gaan om bijzondere, door de gemeenteraad te motiveren gevallen. Kan de minister dan een eigen oordeel geven over de vraag of de gemeenteraad dat voldoende gemotiveerd heeft? Met andere woorden, ook als de gemeenteraad meent reden te hebben om tot een aanbeveling van één persoon te komen, kan de minister die dan naast zich neerleggen omdat hij die reden niet zwaar genoeg vindt?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat zou kunnen, want de minister heeft ook in mijn redenering een discretionaire bevoegdheid. Het blijft binnen de Kroonbenoeming. Maar wij hebben in het amendement ook opgenomen dat de minister in dat geval moet motiveren waarom hij afwijkt van die publieke aanbeveling die naar buiten komt. In het zevende lid van het amendement staat het volgende. "De minister volgt in zijn voordracht in beginsel de volgorde van de aanbeveling van de gemeenteraad tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking geven." Dat is dus positief geformuleerd. Verder staat in dat zevende lid "Een zodanige afwijking wordt nadrukkelijk gemotiveerd." Met andere woorden: de minister moet in dat geval motiveren waarom hij niet instemt met die aanbeveling van de gemeenteraad.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Dat is geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag is niet gericht op de situatie waarin de minister afwijkt van de volgorde van de aanbeveling van twee personen. Daar slaat dat zevende lid op. Het gaat mij om het geval waarin een gemeenteraad niet een aanbeveling van twee personen doet, maar slechts één persoon aanbeveelt. Daarop is het zevende lid niet van toepassing. Het gaat dan immers niet om de volgorde. Kan ook in dat geval de minister zeggen: ik vind de reden daarvoor niet zwaar genoeg en leg de aanbeveling naast mij neer?

De heer De Cloe (PvdA):

Ja, want anders zou het niet passen binnen de Kroonbenoeming. De Kroonbenoeming geeft de minister de ruimte om het niet eens te zijn met een aanbeveling uit de gemeenteraad. Wij maken het hem niet makkelijk met deze voorstellen, maar binnen de Kroonbenoeming blijft de discretionaire bevoegdheid van de minister overeind.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik verzoek de heer De Cloe om nog eens goed naar de tekst te kijken. Het zevende lid slaat immers niet op de door mij aangedragen situatie. Hij moet daar dus nog even goed naar kijken.

De heer De Cloe (PvdA):

Als dat een technisch punt is, ben ik zeker bereid om daarnaar te kijken.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb nog een tweede vraag. Daarbij gaat het om de combinatie van deze voorstellen en de mogelijkheid tot het houden van een raadplegend referendum. Ik neem aan dat een raadplegend referendum in nogal wat gevallen tot een duidelijke profilering van een kandidaat leidt. Die ene kandidaat springt er dan duidelijk uit. Zou het feit dat een raadplegend referendum is gehouden er niet toe leiden dat de gemeenteraad dat als argument gaat hanteren om slechts één persoon aan te bevelen. Hoe kijkt de heer De Cloe tegen die situatie aan?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik sluit dat niet uit. Ik kan niet op eventuele situaties vooruitlopen. Die kun je immers niet voorzien. Maar als er op enig moment uit een referendum een volstrekte duidelijke voorkeur voor één kandidaat naar voren komt, en de gemeenteraad neemt die voorkeur over in zijn aanbeveling, dan moet ook niet uitgesloten worden dat een andere kandidaat zich terugtrekt. Ook minister Dijkstal heeft die mogelijkheid indertijd geopperd. Dan kom je vanzelf tot een enkelvoudige aanbeveling. Dat moet je niet uitsluiten.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat is dus een bijzonder geval in de ogen van de heer De Cloe?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, voor de bijzondere gevallen hebben wij verwezen naar de ambtsinstructie zoals die nu op tafel ligt. Daarbij worden de herindelingselementen als voorbeeld genoemd.

De heer Van den Berg (SGP):

Het is geen bijzonder geval, maar het kan toch. Nou, dan begrijp ik het helemaal niet meer! Dan is dit een volstrekte opening om in zeer veel gevallen slechts met een aanbeveling van één persoon te komen.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat is de interpretatie van de heer Van den Berg. Ik verwijs naar de argumentatie die wij gebruikt hebben bij het amendement.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Mijn vraag sluit hierbij aan. Het is mogelijk dat de minister die wordt geconfronteerd met een beroep van de gemeenteraad op die uitzonderingsbepaling van een bijzonder geval, van mening is dat er geen sprake is van zo'n bijzonder geval. Kan hij dan tegen de gemeenteraad zeggen: u beroept zich ten onrechte op deze mogelijkheid; ik vraag van u om alsnog met een aanbeveling van twee personen te komen? Of kan de minister dan alleen maar de aanbeveling naast zich neerleggen en meteen zijn gang gaan door een ander te benoemen? Wat is de bedoeling?

De heer De Cloe (PvdA):

De minister houdt zijn discretionaire bevoegdheid, of er nu twee personen op die aanbeveling staan dan wel één. Anders past het immers niet binnen de systematiek van de Kroon. Dat weet ook de heer Schutte. Ik zie de door hem geschetste situatie niet gebeuren, maar het is in theorie mogelijk dat de minister het niet eens is met de aanbeveling dan wel met het feit dat de raad, vanwege hem moverende redenen, met één kandidaat komt. Daar hoeft hij het niet mee eens te zijn. In mijn redenering zal hij dan kenbaar maken aan de vertrouwenscommissie dat het zo niet werkt.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Beide mogelijkheden doen zich dus voor: een nieuwe aanbeveling vragen aan de gemeenteraad en het laten passeren van de gedane aanbeveling.

De heer De Cloe (PvdA):

In theorie kan dat, want anders zou er strijd zijn met de Kroonbenoeming. Dat heb ik al een paar keer gezegd.

De Grondwet bepaalt niet meer dan dat de burgemeester bij koninklijk besluit wordt benoemd. De wetgever kan het voorbereidings traject zelf regelen en doet dat ook. Een voordracht kan naar de mening van de PvdA-fractie niet omdat dat de Kroon zou binden en tot een stempelmachine zou maken. Een aanbeveling zorgt ervoor dat de Kroon echter de beslissende instantie blijft en niet verwordt tot een stempelmachine. In het rapport van de staatscommissie-Elzinga staat: "Dit geldt zowel voor een meervoudige als een enkelvoudige aanbeveling. In beide gevallen is politieke en bestuurlijke ruimte om gebruik te maken van de mogelijkheid van afwijking, beperkt. (_) In al deze gevallen behoudt de minister, die de voordracht opstelt, evenwel constitutioneel de mogelijkheid de aanbeveling terug te zenden en de raad om een nieuwe te verzoeken. De ruimte van de Kroon om te beslissen is derhalve in materiële zin beperkt tot zwaarwegende gronden en blijft in juridische zin onverlet".

De enkelvoudige aanbeveling heeft overigens ook een warm pleitbezorger in het Nederlands genootschap van burgemeesters. toch niet een revolutionair gezelschap waar je als eerste aan denkt als het gaat om voorstellen die op gespannen voet staan met de Grondwet. Voor het kabinet en de PvdA-fractie is en blijft immers het uitgangspunt dat de aanbeveling van de gekozen volksvertegenwoordiging wordt gevolgd.

Een derde verbetering ziet de PvdA-fractie in de veranderende rol van de commissaris van de Koningin, die van regisseur veel meer adviseur wordt. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de commissaris in de beginfase een sterk adviserende rol te laten spelen en in de eindfase over de aanbeveling van de gemeenteraad nog een advies te laten uitbrengen aan de minister. Hoewel de PvdA-fractie de rolverschuiving naar adviseur toejuicht, heeft het er in het wetsvoorstel veel van weg dat de gemeenteraad zowel vooraf als achteraf voluit te maken krijgt met de commissaris van de Koningin. Wat de PvdA-fractie betreft, wordt dat anders geregeld: Wij staan voor een werkwijze waarbij de gemeenteraad de aanbeveling rechtstreeks naar de minister toestuurt en kan worden volstaan met het zenden van een afschrift van die aanbeveling aan de commissaris. Bij een versterkte rol van de gemeenteraad is voor de commissaris alleen een meer adviserende rol weggelegd in de beginfase van het proces.

De PvdA-fractie hoort graag de reactie van de minister op deze voorstellen.

De heer Van den Berg (SGP):

U hebt het over een adviserende rol van de CdK, maar vervolgens haalt u als medeondertekenaar van het amendement op stuk nr. 13 die rol – zeker in de vervolgfase – eruit.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik zie een adviserende rol van de CdK in de beginfase in de richting van de gemeenteraad en de vertrouwenscommissie. De huidige gang van zaken bij de Kroonbenoeming – solliciteren bij de CdK, die in overleg met de vertrouwenscommissie met een aantal kandidaten komt die hij benoembaar acht – vind ik een prima werkwijze. Het door de CdK inlichtingen laten verschaffen, wordt toegevoegd aan het wetsvoorstel en dat vind ik een goede zaak. Dan houdt het echter op, want dan gaat de gemeenteraad via de vertrouwenscommissie zelf aan de slag. Als de minister het nodig vindt, zal hij ongetwijfeld nog wel eens bij de CdK naar het waarom van bepaalde voorstellen vragen. Als de gemeenteraad echter zelf in gesprek is met kandidaten, is het de gemeenteraad die conclusies trekt die vervolgens naar de minister worden gestuurd.

De heer Van den Berg (SGP):

Acht u het denkbaar dat de CdK zich naar aanleiding van het hem toegezonden afschrift van de aanbeveling in actieve zin tot de minister wendt? Of vindt u dat hij helemaal geen rol mag spelen in die fase?

De heer De Cloe (PvdA):

U moet de creativiteit van sommige commissarissen der Koningin niet onderschatten! Maar niet in formele zin.

De heer Van den Berg (SGP):

U vindt dat een acceptabele gang van zaken?

De heer De Cloe (PvdA):

Elke burger moet wat dit betreft doen en laten wat hij zelf wenst, maar de CdK speelt wat mij betreft in formele zin geen rol meer in de eindfase.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Wanneer vindt in uw benadering de integriteitstoets plaats? Voor mij blijft alleen maar over de eerste fase, wanneer een aantal sollicitanten doorverwezen wordt naar de vertrouwenscommissie. Is dat de bedoeling?

De heer De Cloe (PvdA):

De integriteitstoets vindt in de beginfase plaats. Men solliciteert bij de commissaris. Als er twintig sollicitanten zijn, gaat de commissaris aan de slag. Hoe hij dat doet, weet ik niet. Dat is zijn verantwoordelijkheid. Dat zal de minister in de ambtsinstructie of op een andere manier kenbaar kunnen maken. Het gaat daarbij om alle kandidaten. De commissaris kan wel aangeven dat hij een voorkeur heeft voor zes van hen en voor de andere veertien niet en de vertrouwenscommissie kan uit die veertien ook nog kandidaten toevoegen, maar die veertien zijn wel eerst bij de commissaris aangemeld als sollicitant en over hen heeft hij een opmerking in de sfeer van de integriteit kunnen maken als dat aan de orde zou zijn.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Als de gemeenteraad een aantal kandidaten doorgestuurd krijgt, mag die raad er dan van uitgaan dat het allemaal integere kandidaten zijn die op die grond ook benoembaar zijn?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat moet kunnen, tenzij de commissaris iets niet boven water heeft kunnen halen. Niet uitgesloten moet worden dat de minister aan het eind toch nog iets boven water haalt. Vandaar mijn stelling dat de minister moet kunnen zeggen: ik kom tot een andere conclusie.

Met deze drie verbetervoorstellen denkt de PvdA-fractie dat de positie van de gemeenteraad daadwerkelijk wordt versterkt binnen het proces van de Kroonbenoeming. Het zwaartepunt van de procedure komt in de nieuwe situatie, zo schrijft ook de minister terecht, bij de gemeenteraad te liggen en via de door mij genoemde verbetervoorstellen is dat nog een forse slag meer het geval dan via het voorliggende wetsvoorstel.

In de toelichting op het wetsvoorstel, maar niet in de wet zelf, wordt een reeks van zogenaamde bovenlokale aspecten genoemd die voor de minister grond kunnen zijn om af te wijken van de gemeentelijke aanbeveling. De PvdA-fractie heeft in praktisch elke discussie over de burgemeestersaanstelling sinds het verschijnen van het rapport van de commissie-Van Thijn aangegeven dat afwijkingen slechts in bijzondere gevallen en op zwaarwegende gronden zijn geoorloofd. Dan kan het gaan om gerede twijfel aan de integriteit van een kandidaat of om ernstige fouten in de procedure. Met name het element van politieke spreiding kan naar het oordeel van de PvdA-fractie op zichzelf geen aanleiding vormen om van de afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken. Maar juist dat element geeft steeds aanleiding tot het Haagse gekrakeel en wordt ervaren als een vorm van willekeur.

Vorige week las ik plotseling drie berichten die hiermee te maken hebben. In De Gelderlander las ik: "Vice-fractievoorzitter Cornielje van de VVD wijst erop dat de burgemeestersposten in Nederland 'oneerlijk verdeeld' zijn over de fracties". Ik neem aan dat landelijke fracties worden bedoeld, maar dat staat er niet bij. In het Brabants Dagblad laat collega Cornielje van de VVD weten dat de VVD landelijk is ondervertegenwoordigd en dat de nieuwe burgemeester van Bergen op Zoom weer een VVD'er moet zijn. En vrijdag jongstleden stond in Het Utrechts Nieuwsblad dat de VVD de nieuwe burgemeester voor Nieuwegein wil leveren. En als de PvdA in Nieuwegein en Den Helder moeilijk doet, dan is de VVD in beeld voor Amsterdam. Het is alsof de VVD wil zeggen: "weg met de kwaliteit, weg met de inspraak van de gemeenteraad, leve de VVD-politieke kleur en PvdA, gedraag je". Het lijkt wel een liberaal wanhoopsoffensief om dwarse gemeenten tot de orde te roepen onder het motto "wij maken in Den Haag wel uit wat goed voor jullie is"! Ik vind dit soort krantenberichten een forse vlek op de blauwe VVD-blazer. Het is eigenlijk schande dat dit soort berichten bij vertrouwenscommissies op tafel wordt gelegd. En wat is oneerlijk verdeeld? Moet er dan bij de benoeming van "de man of vrouw van de gemeente" steeds en uitdrukkelijk rekening worden gehouden met landelijke verkiezingsuitslagen of met regionale spreiding om tot een zogenaamde eerlijke politieke verdeling te komen? Mag bijvoorbeeld in Middelburg elke burgemeester worden benoemd als de politiek kleur maar VVD is? Of mag er rond Amersfoort geen D66'er benoemd worden, omdat die stad een burgemeester heeft van die kleur? Als wij dat pad op gaan, ontstaat er een ondoorzichtige situatie. Met deze VVD-opvatting verwordt de minister van Binnenlandse Zaken niet tot een stempelmachine, maar tot een verdelingsmachine. Dat is niet aanvaardbaar. Het is in strijd met het uitgangspunt om de gemeenteraad een sterkere positie te geven en de aanbeveling van de gemeenteraad te volgen.

De voorzitter:

Ik geef toe, mijnheer Te Veldhuis, dat dit een poging tot uitlokking is, maar misschien is het wel het beste, daarop te reageren in uw eigen termijn en er nu niet op in te gaan. Overigens wil ik u best de gelegenheid geven voor een interruptie, want ik besef heel goed dat dit tegen u gericht was.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik zal mij niet nu verdedigen; dat doe ik in mijn eigen betoog. De heer De Cloe weet dat bovenlokale belangen als politieke spreiding nog steeds deel uitmaken van officieel rijksbeleid. Ik wil hem nu wél een vraag stellen. Vindt hij het eerlijk dat de PvdA in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners 52% van de posten bezet? Vindt hij het eerlijk dat het CDA, met 18,4% van de stemmen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, nog 40% van alle burgemeestersposten bezet? De heer De Cloe pleit altijd voor eerlijke verdeling en spreiding van de macht. Vindt hij dit passend bij de huidige politieke omstandigheden?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik vind dat, wanneer uit de gemeenteraad naar voren komt dat men een VVD-, een PvdA-, een CDA-, een D66-burgemeester wenst – het maakt niet uit; het gaat om de voorkeur van de gemeenteraad – die wens moet worden gehonoreerd. Wanneer het voor 52% van de grote steden zo uitpakt, dat er daar een PvdA-burgemeester is – en wanneer dat conform de wens van de vertrouwenscommissies is – is daar niets mis mee.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik ken de wensen van die vertrouwenscommissies niet want die zijn vertrouwelijk. Ik constateer slechts feitelijk dat 52% van deze categorie in handen is van de PvdA en dat 40% van een andere categorie in handen van het CDA. Dat is geen eerlijke politieke spreiding volgens het model zoals het landelijk geldt, volgens het benoemingsmodel zoals het nu bestaat. De gemeenteraad benoemt nog steeds geen burgemeester.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat heeft u mij ook niet horen zeggen.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Maar vindt u deze situatie nu eerlijk? Er zijn kleine partijen die bijna niets hebben, terwijl u zo veel heeft. Komt die situatie overeen met de PvdA-lijn die aangeeft dat er sprake moet zijn van eerlijke verdeling?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik ben absoluut tegen het systeem waarop u nu doelt. Dat systeem houdt in dat hier in Den Haag zou moeten worden uitgemaakt wat de politieke kleur is van een burgemeester in een bepaalde gemeente. Ik sta niet alleen waar het om dit standpunt gaat. Ik verwijs naar een artikel in Liberaal Reveil van 1995. Ik vind dat het zo niet moet. Ik vind dat de kandidaat die uit de gemeenteraad naar voren komt, dé kandidaat is waarmee wij op pad moeten. Dat is het uitgangspunt van dit kabinet en van dit wetsvoorstel.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Wij hebben met het huidige rijksbeleid te maken. Zolang het geldt, moet dat worden uitgevoerd. Dat beleid geeft aan dat bovenlokale belangen kunnen meespelen bij de benoeming door de Kroon. Eén daarvan is het voorkeursbeleid voor vrouwen. Een ander element is een eerlijke politieke spreiding over alle partijen. Zo lang dat het beleid is, moeten wij daarnaar leven. Als u zich nu verschuilt achter de opstelling van de gemeenteraad, moet ik zeggen dat wij daar allemaal niks van weten; dat is allemaal vertrouwelijk. Ik vraag u opnieuw: vindt u dat er sprake is van een eerlijke verdeling? Ik vind van niet.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik zou niet weten waarom dit oneerlijk is wanneer een en ander spoort met de aangegeven uitgangspunten. Vrij recent is in de gemeente Tholen een nieuwe burgemeester benoemd die lid is van de RPF. Als dat conform de wens is van die gemeenteraad, is daar niets mis mee. Zo behoort het te gaan. Als u meent dat het oneerlijk is verdeeld, houd ik u voor dat volgens uw visie na elke verkiezingsuitslag nagegaan zou moeten worden of een en ander zou moeten worden aangepast. Als de VVD bij volgende verkiezingen 20 zetels verliest, zou de conclusie moeten worden getrokken dat zij te veel burgemeesters heeft. Met die systematiek wilt u blijkbaar werken, maar dat werkt niet en dat weet u zelf ook wel.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Tot slot merk ik op dat ook ik wel weet dat men niet na elke verkiezingsuitslag ineens een ommezwaai kan maken. Dan krijgt men een ander type, namelijk de politieke burgemeester. Daar moeten wij niet naar toe, maar men kan wel geleidelijk aan naar een oplossing toe werken. Men ziet nu de tendens dat de PvdA in de grote steden alleen maar méér posten krijgt en dat de CDA in de kleine en middelgrote gemeenten zijn posten vasthoudt omdat de mensen daar nu eenmaal al zitten. Welnu, dat is gewoon niet eerlijk. De posten behoren te worden verdeeld op grond van rijksbeleid, dus ook op basis van bovenlokale belangen waaronder eerlijke politieke spreiding. Ik vind het vreemd dat u deze gang van zaken geen probleem vindt, als het om uw eigen macht gaat.

De heer De Cloe (PvdA):

Neen, ik leg mij neer bij de uitspraak van de vertrouwenscommissie. Als zo'n uitspraak voor de PvdA verkeerd uitpakt, hoort u mij daarover geen opmerkingen maken.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Hoe weten wij dat?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat weten wij straks omdat u nu ook voor openbaarheid bent.

De voorzitter:

Ik zie de heer Te Veldhuis nu weer naar de interruptiemicrofoon lopen, maar voor mij geldt echt: de laatste keer is de laatste keer. De rest van zijn opmerkingen moet hij later in het debat dan maar maken. Zou de heer De Cloe nu wellicht zijn betoog kunnen vervolgen?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb een royale spreektijd laten inschrijven, voorzitter, en ik verwacht daarbinnen te zullen blijven.

De voorzitter:

Nog wel, ja...

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Een versterkte positie van de gemeenteraad verdraagt zich niet met een uitgebreide reeks van bovenlokale elementen die zorgvuldig voorbereide aanbevelingen aan de kant schuift. In de stukken lees ik: "De Kroon zal in beginsel de aanbeveling volgen, behalve voorzover er sprake is van ernstige bezwaren". Zo is het, want anders wordt slechts lippendienst bewezen aan de verdere democratisering van de benoemingsprocedure. De PvdA-fractie voelt niets voor minachting van de zorgvuldige voorbereiding van de aanbeveling door de gemeenteraad.

Opmerkelijk is overigens de opstelling van de fractie van D66. Eerder merkte deze fractie op dat bij Kroonbenoeming bovenlokale elementen zoals "een meer evenwichtige politieke spreiding" een rol mogen spelen. Gaat het echter om het referendum dan mogen volgens die fractie die bovenlokale elementen plotseling geen rol meer spelen. Met die omslag in het standpunt van deze fractie ben ik blij, maar op zich maakt het niet uit of het gaat om een directe aanbeveling van de gemeenteraad, dan wel een aanbeveling van de gemeenteraad nadat een referendum is gehouden. Het blijft immers gaan om een aanbeveling van de gemeenteraad aan de minister.

De voorzitter:

Ik zie nu mevrouw Scheltema naar de interruptiemicrofoon lopen. Ik geef toe dat de heer De Cloe interrupties uitlokt, maar ik stel u toch voor daarop in uw eigen termijn te reageren. Als wij zo doorgaan, kunnen wij dit debat nooit op het geplande tijdstip beëindigen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Hopelijk staat u mij één opmerking toe, voorzitter, want tot nu toe heb ik mij vrij rustig gehouden. De heer De Cloe miskent in zijn betoog het verschil tussen een aanbeveling die is gebaseerd op een uitspraak van de burgers en een aanbeveling die tot stand komt na een achterkamerdiscussie door de vertrouwenscommissie. De burgers vormen het extra element. Dat verschil kan de heer De Cloe niet ontkennen.

De heer De Cloe (PvdA):

Het verschil zit 'm inderdaad in het referendum, maar dat laat onverlet dat het in beide situaties komt tot een aanbeveling van de gemeenteraad aan de minister. In het ene geval mogen politieke elementen wel een rol spelen en in het andere niet. Of vergis ik mij nu?

De voorzitter:

U bent op dit moment niet aan het vragen stellen.

De heer De Cloe (PvdA):

Goed, voorzitter, ik vervolg mijn betoog. In het verslag heeft de GPV-fractie terecht aandacht gevraagd voor de wellicht wat korte termijn die de vertrouwenscommissie is gegund voor haar werkzaamheden. In totaal gaan er vier maanden overheen voordat de aanbeveling bij de minister in de brievenbus valt. Dat is gerekend vanaf de openstelling van de vacature. Die openstelling kost drie weken en de vertrouwenscommissie krijgt vijf weken. Dan blijven er dus voor de activiteiten van de commissaris van de Koningin acht weken over. Zeker nu de vertrouwenscommissie ook nog informatie mag opvragen over de kandidaten en het bovendien een aanbeveling van de gemeenteraad wordt, is het beter om de vertrouwenscommissie en de gemeenteraad meer tijd te geven. De tijd van de vertrouwenscommissie en de gemeenteraad behoort dan ook pas te gaan lopen als de commissaris van de Koningin zijn lijst met kandidaten heeft overhandigd. De gemeenteraad verdient dus een eigen vaste – dus niet beperkte – termijn in de procedure. Is het ook niet wenselijk dat de minister een termijn van bijvoorbeeld maximaal vier weken in acht neemt waarbinnen hijzelf tot een besluit komt over de nieuwe burgemeester?

Voorzitter! De PvdA-fractie heeft de minister gevraagd of het niet wenselijk zou zijn om, in geval de Kroon op grond van een eigen afweging tot ontslag van een burgemeester zou besluiten, daaraan voorafgaand de gemeenteraad te horen dan wel te informeren. Nu met dit wetsvoorstel de positie van de gemeenteraad wordt versterkt bij aanstelling, herbenoeming en ontslag van de burgemeester, is het toch niet te veel gevraagd aan de minister om vast te leggen dat hij de raad voorafgaand aan zijn besluit tot ontslag hoort en informeert?

Het meest besproken onderdeel van het wetsvoorstel is het bij nota van wijziging toegevoegde burgemeestersreferendum. Het referendumvoorstel is eenvoudig omschreven en is – laat dat helder zijn – duidelijk aanwezig omdat een coalitiepartner anders dreigde niet mee te doen met dit kabinet. Dat is niet de mooiste manier om iets te bereiken in een democratie, maar zo werkt het wel eens. Er lijkt politiek gesproken, meer sprake van een afgedwongen draagvlak, maar dat is bij andere voorstellen ook wel eens het geval. Het is geven en nemen. Kijk naar de voorliggende amendementen. De inhoud kan ermee door omdat de PvdA-fractie een eventueel te houden burgemeestersreferendum plaatst in het kader van de flink versterkte invloed van de gemeenteraad op de burgemeestersbenoeming. Zeker als amendementen worden aangenomen komt de gemeenteraad bij aanvaarding van dit wetsvoorstel in een buitengewoon sterke positie te staan. Op grond van die versterkte positie moet de gemeenteraad maar afwegen of hij er behoefte aan heeft om via een raadplegend referendum advies van de bevolking te krijgen over wie de meest gewenste burgemeester is voor de desbetreffende gemeente. In het kader van de versterkte raad plaats ik dan ook de afwijzing van de regering om in een reeks van voorschriften wettelijk vast te leggen waaraan het raadplegend referendum moet voldoen. De regering schrijft dat dit indruist tegen de autonome bevoegdheid van de gemeenteraad.

Toch geven de teksten van de regering mij aanleiding om daarop in te gaan. Ik lees dat er formeel geen onderscheid is tussen een aanbeveling die na een referendum tot stand komt en een waaraan geen referendum ten grondslag ligt. Het uitgangspunt is namelijk om de aanbeveling van de gekozen volksvertegenwoordiging, de gemeenteraad, te volgen. Dat klopt, maar een van de factoren voor de minister om daarvan eventueel af te wijken, kan gelegen zijn in de mate waarin de uitslag van het referendum in een richting wijst.

Hoe is dat te rijmen met het voornemen van het kabinet om geen regels voor het referendum te stellen, dus niet voor een ondergrens bij de opkomst en niet voor het aantal kandidaten? Dan wordt toch niet uitgesloten dat in concrete omstandigheden vanwege bijvoorbeeld de representativiteit kan worden afgeweken van de uitkomst van het referendum? Is het dan niet beter om slechts enkele algemene voorwaarden aan het referendum te verbinden? In dat geval is het vooraf voor eenieder duidelijk waar het om gaat. Of wil het kabinet juist geen spelregels om zich niet op voorhand te binden aan de uitkomst van het referendum? Wil het zich zo ruimte verschaffen om eventueel meer ruimte te hebben om ervan af te wijken? Er is dan sprake van een situatie die de PvdA-fractie niet wenselijk vindt. Immers, dan kan de politieke kleur en wat ermee samenhangt weer boven komen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dit begrijp ik niet. U pleit voor meer autonomie voor de gemeenteraad en u gaat akkoord met het amendement van de heer Te Veldhuis, waarin onder andere wordt gesproken over 30%. Of de gemeente is autonoom in een gedecentraliseerde eenheidsstaat of op landelijk niveau wordt bepaald wat de gemeente moet doen. Het is één van de twee.

De heer De Cloe (PvdA):

Mijn fractie vindt dat een aantal beperkte algemene spelregels mogelijk zijn. Zo kan een leeftijdsgrens van 18 jaar worden afgesproken. Het namelijk een raadplegend referendum. Daar de gemeenteraad op zich helemaal niet gebonden is aan een leeftijd, kan de raad een referendum houden vanaf bijvoorbeeld een leeftijd van 15 jaar. Als het over een burgemeestersaanstelling gaat, kan in het kader van dit wetsvoorstel de leeftijd van 18 jaar heel goed genoemd worden. Dit geldt ook voor het aantal kandidaten. Op zich is dat niet verkeerd. Nu wordt bij de aanbeveling door de gemeenteraad uitgegaan van twee kandidaten, dus niet "ten minste" twee. Het is dan ook logisch dat er voor het referendum twee namen genoemd worden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar de gemeenteraad kan ook vier namen in het referendum opnemen.

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, want op dat punt maken wij enige uniforme, centrale spelregels. Dat klopt, als u daarop doelt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is toch onzin? Waarom bent u daarmee akkoord gegaan?

De heer De Cloe (PvdA):

Omdat ik dat op zich nog niet zo verkeerd vind. Anders ontstaat er een buitengewoon grote verscheidenheid. Uit de toelichting van de minister maak ik op dat hij, hoewel hij eigenlijk niets wil, de representativiteit kan gebruiken om eventueel iets anders te beslissen. Natuurlijk is het zo niet letterlijk geformuleerd. Laten wij dan maar een aantal heel beperkte en algemene spelregels afspreken. Dat doen de gemeenteraden overigens ook.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Samen met collega's Te Veldhuis en Scheltema spreekt u over 30%. Gesteld dat het 28% of 29% blijkt te zijn, is het referendum volgens u dan ongeldig?

De heer De Cloe (PvdA):

Volgens mij ligt de uitslag dan nog wel op tafel. Die is dan ook publiek.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Waarom noemt u dan een percentage? Het gaat om een advies van de bevolking aan de gemeenteraad. Dat advies kan zijn van 15%, 30% of 100% van de bevolking. Het betreft een feitelijke situatie op lokaal niveau. Nogmaals, waarom wilt u de gemeente binden aan 30%?

De heer De Cloe (PvdA):

In het amendement staat dat de gemeenteraad het advies van de bevolking bij zijn overwegingen moet betrekken. Als de opkomst onder de 30% is, is de uitslag wel bekend. Die zit dan ook waarschijnlijk in de hoofden van de gemeenteraadsleden die een besluit moeten nemen. U heeft wel een punt, want na overleg zijn wij ermee akkoord gegaan om een percentage van 30 te noemen, waaraan het referendum formeel moet voldoen. Dit neemt echter niet weg dat als de gemeenteraad een referendum houdt en de opkomst bij het referendum is 20%, de raad toch heel goed weet wat de voorkeur van de bevolking is.

De heer Rabbae (GroenLinks):

In het kader van geven en nemen, geeft u dit punt aan de VVD.

De heer De Cloe (PvdA):

Zo zou je het kunnen formuleren. Ik vind het ook niet verkeerd. Ernstiger is het, zoals ik eens heb meegemaakt, dat wethouders van Amsterdam stonden te juichen, omdat de opkomst bij het referendum te laag was. Toen ging het om een minimaal aantal; de reactie was: gelukkig, nu is het verworpen. Zo werkt het natuurlijk niet bij een te lage opkomst, want de uitslag ligt er wel.

Voorzitter! Het facultatieve referendum is naar het oordeel van de fractie van de PvdA op dit moment geen stap op weg naar een direct gekozen burgemeester en dus ook geen "krakkemikkige tussenstap", zo zeg ik tegen collega Scheltema die dit in Binnenlands Bestuur betoogde. Als je voor een direct gekozen burgemeester bent, moet je voluit kiezen voor een verplichte verkiezing en vooraf met name de functie en positie van de burgemeester veranderen en sterker maken.

Daar kiest de PvdA-fractie niet voor. Dat is de extreem dualistische variant. Wij kiezen binnen de Kroonbenoeming voor een sterke positie van de gemeenteraad. Aan de minister nog de vraag op welke wijze hij het burgemeestersreferendum nadrukkelijk onder de aandacht van de gemeenten gaat brengen. Zal hij dat in vooral stimulerende zin doen en op zo'n manier, dat gemeenten er enthousiast voor zouden kunnen worden of kiest hij meer voor een aanpak, waarin op de mogelijkheid tot het houden van een burgemeestersreferendum gewezen wordt in het kader van het vertrouwen in de gemeentelijke autonomie?

Voorzitter! Dit wetsvoorstel vraagt op een aantal punten nog een nadere uitwerking. Er moet een algemene maatregel van bestuur worden opgesteld, een ambtsinstructie voor de commissaris van de Koningin, een circulaire over procedureregels die in acht moeten worden genomen en er zal nog worden overlegd met de VNG over wellicht een modelverordening. De minister heeft zich bereid verklaard met de Kamer over die uitwerkingen te praten. Mooi, en daarvoor dank, maar gebeurt dat dan wel op een moment dat eventuele opmerkingen van de Kamer nog kunnen doorwerken in de definitieve vorm- en regelgeving?

Voordat ik afrond, heb ik nog een vraag aan de minister over een aspect van de burgemeestersaanstelling. Dat sluit een beetje aan bij een opmerking van de heer Te Veldhuis, namelijk dat het allemaal lang duurt voordat veranderingen doorwerken. De PvdA-fractie is er benieuwd naar of ook deze minister van opvatting is, dat burgemeesters in principe niet langer dan twee termijnen van zes jaar in hun gemeente behoren te functioneren. Het gevaar van slijtageverschijnselen en afbreukrisico's – of andere argumenten, die de heer Te Veldhuis noemde – kan te groot worden als burgemeesters te lang op een post blijven zitten. Hoe denkt de minister aan dit element vorm te kunnen geven in het voorgestane personeelsbeleid voor burgemeesters?

Voorzitter! Ik geef tot slot een citaat uit het rapport van de staatscommissie-Elzinga. Daarin wordt onverbloemd aangegeven hoe 75 jaar geleden de sociale achtergrond een buitengewoon dominante rol speelde bij de van bovenaf benoemde klassieke magistraat-burgemeester: "Maar als ik bij de Commissaris van de Koningin kwam, wisten zij wie mijn vader was en dus wat ze aan mij hadden. Ik was geen onbekende. Ik was lid geweest van het Utrechtse corps, dus daar kende ik wat mensen van. (_) Er zijn toen een aantal van mijn vriendjes ook het ambt ingegaan. Ik heb in Utrecht in de Senaat van het corps gezeten en er waren drie van de vijf senatoren later burgemeester geworden". In 1930 was 91% van de burgemeesters afkomstig uit de zogenaamde bovenste twee sociale lagen; zo'n 10% was van adel.

Die vroeger schijnbaar noodzakelijke sociale achtergrond voor een burgemeester is gelukkig verdwenen, maar de benoemde burgemeester is er nog steeds, maar dan wel binnen het onomstreden uitgangspunt dat de aanbeveling van de gekozen gemeenteraad wordt gevolgd. Dat is ook het kabinet van mening. Wat de PvdA-fractie echt hoopt, is dat nu eindelijk afscheid wordt genomen van het beeld van achterkamertjespolitiek, van koehandel en gehannes en het claimen van burgemeestersposten. Weg met dat hinderlijke en storende gedrag. Geen minachting maar honorering van de serieuze inbreng uit de gemeenteraden. Dat past een modern benoemingenbeleid binnen de Kroon.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Realiseert de heer De Cloe met die prachtige schets van de Utrechtse senaat zich, dat juist die praktijken in die tijd Abraham Kuyper aanleiding gaven om te kiezen tegen de benoemde burgemeester en dat het feit, dat nu de situatie zo wezenlijk veranderd is misschien een aanleiding kan zijn dat wij nu wat meer respect voor de benoemde burgemeester hebben?

De voorzitter:

De heer De Cloe geeft u, geloof ik, gelijk!

De heer De Cloe (PvdA):

De heer Schutte brengt een bepaalde historische context aan op mijn betoog!

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik vind het toch ongekend, dat de heer De Cloe zojuist heeft gemeld dat op deze wijze afscheid wordt genomen van achterkamertjespolitiek. Kan hij mij uitleggen wat er de achterliggende dagen anders is gebeurd dan achterkamertjespolitiek?

De heer De Cloe (PvdA):

Daarin vergist u zich. Er is overleg geweest tussen coalitiepartijen. Wij hebben u niet persoonlijk ingelicht over de stand van zaken, maar u heeft daarover kunnen lezen in de media. Ik heb met een aantal mensen contact gehad, ook in de Kamer, maar niet met iedereen; daar heeft u gelijk in. Ik vind het persoonlijk buitengewoon jammer dat ik de amendementen op een zo laat moment heb moeten indienen. Dat spijt mij zeer. Wij waren er technisch niet eerder toe in staat, als ik het zo mag uitdrukken.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter!

  • Er zijn van die onderwerpen,

  • Waar al zo lang doorheen wordt gedwaald,

  • Dat alle wegen herhaaldelijk zijn verkend,

  • Alle bomen op elkaar beginnen te lijken

  • En het pad om het bos te verlaten onvindbaar lijkt.

  • Dan probeert men zichzelf tot de orde te roepen,

  • Hoe was het ook weer bij Elzinga,

  • Om dan vervolgens te ontdekken,

  • Dat weer een nieuw bos is opgedoemd.

Voorzitter! De burgemeestersbenoemingen. Het moment is eindelijk daar dat alle mogelijkheden en onmogelijkheden, alle voetangels en klemmen door deze of gene commissie, staatscommissies incluis, door deze of gene partij en door deze of gene persoon wel in kaart zijn gebracht. De heer De Cloe heeft een bloemlezing gegeven. Ik zou andere bloemlezingen kunnen geven en iedereen kan dat; ik doe het niet. Het is nu onverbiddelijk aan de politiek zelve om het pad naar de aanstelling van de burgemeester te ontwerpen. Dat nu bleek ook dit keer weer geen sinecure.

Ik moet u bekennen: voor u staat een tevreden mens. Als het wetsvoorstel zoals het er nu ligt wordt aangenomen – ik heb daar goede hoop op – dan wordt voor het eerst in de Kamer een belangrijke stap gezet naar meer democratie, naar enige rechtstreekse invloed van de burgers op de aanstelling van hun burgemeester, natuurlijk binnen het huidige grondwettelijke kader. Het is een zeer principiële stap. De voor een democratie zo fundamentele vrijheid om belangrijke bestuurders rechtstreeks te kiezen ontbreekt tot nu toe volledig. Nederland dreigde in de ogen van de Raad van Europa tot een reservaat te worden van niet gekozen, maar wel politiek invloedrijke bestuurders. Zelfs een eerste stap moest voor de hellepoort worden weggesleept. Die stap nu zal met het aannemen van dit wetsvoorstel worden gezet.

Door alle rumoer rond een enkelvoudige of meervoudige aanbeveling en een of meer spelregels dreigde deze principiële kant wel eens ondergesneeuwd te raken. Ik wil niet verhullen dat er wel wat verschillen van mening waren binnen de coalitie. Die staat daarin overigens niet alleen. Ook bij de overige fracties is de variëteit groot en zijn standpunten tijdens dit wetgevingsproces nogal eens veranderd. Voor het gemak bepaal ik mij nu even tot de coalitie. De Kroonbenoeming vond en vindt nog steeds een warm voorstander in de VVD, de door de raad gekozen burgemeester wordt gekoesterd door de PvdA en D66 breekt een lans voor de door de burgers gekozen burgemeester. Kortom, alle benoemingsvarianten in een coalitiepand bijeen. Het voorliggende wetsvoorstel draagt daarvan de sporen. De Kroonbenoeming blijft. Dat kan ook niet anders vanwege de Grondwet.

De heer Schutte (RPF/GPV):

U hebt het over de uiteindelijke voorkeur van D66 voor de rechtstreeks gekozen burgemeester. Dat is bekend. U had het eerder over een eerste stap. Ziet u dit wetsvoorstel inderdaad als een eerste stap in de richting van een gekozen burgemeester?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ja, ik hoop dat het daarvan komt. Ik heb goede verwachtingen dat er, als er eenmaal ervaring is opgedaan, vanuit de burgerij zelf zoveel aandrang komt, dat wij in die richting doorgroeien. Ik geef toe dat er eerst een grondwetswijziging nodig is. Bij de wetgeving die daarna moet worden gevormd, zullen wij keuzen moeten maken, maar onze inzet is de rechtstreeks door de burgers gekozen burgemeester.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Het is goed dat u het zo markeert, omdat de heer De Cloe zojuist heeft gezegd dat het voor hem geen eerste stap in die richting is. Ook met het oog op de toekomst is het goed om dit duidelijk te markeren.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Het ligt verschillend. De Kroonbenoeming blijft, wat niet anders kan vanwege de Grondwet. De rol van de gemeenteraad wordt versterkt en er wordt een opening geboden om burgers rechtstreeks bij de benoeming van de burgemeester te betrekken via een burgemeestersreferendum. Dat raadplegend referendum is wat D66 betreft een tussenstap, totdat de grondwetsherziening een feit is. Weliswaar is het een belangrijke tussenstap, maar een tussenstap. En het mag dan misschien niet moeders mooiste zijn – dat wordt wel gezegd – maar het is op dit moment de enig begaanbare weg om een begin van rechtstreekse invloed van de burger op de aanstelling van de burgemeester mogelijk te maken. Iedere raad kan op grond van dit wetsvoorstel, als dat wet is geworden, besluiten zijn kiezers te raadplegen over de meest in aanmerking komende burgemeesterskandidaten. Daarmee wordt een belangrijke en principiële stap gezet, die wat ons betreft, en ongetwijfeld ook voor de kiezers als ze eenmaal gewend zijn geraakt aan die mogelijkheid, op termijn moet uitmonden in rechtstreekse verkiezing van burgemeesters door inwoners van gemeenten. Dat nu was bij de start van het proces van dit wetsvoorstel in 1996-1997 nog een volledig onhaalbare gedachte. Tijdens het debat in april 1996 heb ik nog moeten stellen dat wij een rechtstreeks gekozen burgemeester willen, zij het dat dat op dat moment nog een onhaalbare kaart was. Wij kozen daarom als second best voor de door de raad gekozen burgemeester, zolang onze eerste optie niet haalbaar is. Dit is een stap naar de eerste optie. Geen gekonkel meer in achterkamertjes, niet bij het rijk, maar ook niet bij de gemeenten zelve. Wij willen een volwassen, open politieke strijd tussen burgemeesterskandidaten, die door de burgers van de gemeente wordt beslecht.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als ik u zó hoor praten over achterkamertjespolitiek, breekt mijn allochtone klomp. D66 is zoals u weet in het leven geroepen om het stelsel op te blazen. Vindt u het niet vernederend dat u als partij die in het leven werd geroepen om de zaak verfrissend aan te pakken, in de duisternis van achterkamertjespolitiek moest duiken om tot een compromis te komen, in plaats van hier een transparant debat te voeren over de verschillen?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik twijfel of het achterkamertje er is geweest, aangezien alles volledig in de kranten heeft gestaan. Ik doe mijn best in dit debat aan u te vertellen, wat er heeft gespeeld, wat de afwegingen zijn geweest, juist om geen achterkamertjesidee te laten bestaan. Ik denk dat wij daarin open moeten zijn. Dat ga ik ook doen in mijn verhaal.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Informatie achteraf is natuurlijk wel te waarderen, maar daar hebben wij als Kamer niets aan. Wij hebben iets aan een levendig debat in deze Kamer over de verschillen van mening, zodat de mensen in het land ook weten, hoe de compromissen hier worden gesloten, en niet in het Torentje of in de kamer van de minister. Dat vind ik zo betreurenswaardig van de kant van D66, die juist transparantie hoog in haar vaandel heeft.

Minister De Vries:

De heer Rabbae wekt de indruk alsof er op mijn kamer enig compromis zou zijn gesloten. Dat is absoluut niet waar. Ik zal dat nog toelichten, maar ik wil het nu toch niet laten hangen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

In welke kamer is het gebeurd?

Minister De Vries:

U zegt, dat op de kamer van de minister compromissen zijn gesloten, maar daar is geen sprake van.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Nee, ik zeg in het Torentje, of in de kamer van de minister.

Minister De Vries:

Daar is dus geen sprake van.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mag ik u eens een wedervraag stellen? U zegt dat u voor openbaarheid bent. Als een voor u belangrijk wetsvoorstel wordt behandeld en u wilt een amendement indienen waaraan u veel waarde hecht, denk ik dat u ook met uw collegae gaat praten, en dat u dat ook niet op het Plein doet. Dan komt u hier met een amendement, gesteund door uw collegae, en vertelt u vol trots dat het u is gelukt. Dan is het volledig duidelijk wat er is gebeurd: u heeft argumenten gewisseld, en uiteindelijk bent u tot een compromisvoorstel gekomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb niets tegen compromissen. Zoals de heer Schutte heeft gezegd, is een compromis een onderdeel van het leven. Alleen de manier waarop. Een politieke partij zoals D66 zegt, voor transparantie te zijn en dit stelsel eigenlijk te willen opblazen, terwijl diezelfde partij uiteindelijk met de VVD en de PvdA in een hokje kruipt om te komen tot een afspraak waarbij de rest van de Kamer is uitgeschakeld. Dat vind ik niet passen bij uw partij en haar ambities. Die ambities zijn helaas in de loop der tijd tot nul gereduceerd. Dat valt mij zwaar tegen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik krijg geen antwoord op de vraag die ik heb gesteld.

De voorzitter:

Die beantwoordt de heer Rabbae in zijn eigen termijn maar.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Mevrouw Scheltema doet net alsof er alleen maar is onderhandeld over de inhoud van een amendement. Wij weten echter allemaal dat er veel meer aan de hand was. Dat kan zij ontkennen, maar ik constateer gewoon dat het debat dat wij vandaag zouden voeren, eigenlijk al heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Wat was er dan nog meer aan de hand?

Mevrouw Kant (SP):

Het gaat niet zomaar om een amendement. Het gaat om een cruciaal verschil van mening tussen de VVD-coalitiepartij en de PvdA-coalitiepartij. Mevrouw Scheltema wil graag dat het wetsvoorstel wordt aangenomen. Er was sprake van een groot coalitieprobleem. Het debat daarover is buiten deze Kamer gevoerd. Dat kan mevrouw Scheltema niet ontkennen. Uiteindelijk heeft dat in een amendement geresulteerd, maar mevrouw Scheltema moet niet doen alsof er alleen maar over een amendement is gesproken.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik zal in het vervolg van mijn verhaal precies vertellen wat voor mij een rol heeft gespeeld en waarom ik mij goed kan vinden in dit amendement. Daar heeft mevrouw Kant recht op. Ik doe dat graag in alle openbaarheid.

Mevrouw Kant (SP):

Mevrouw Scheltema zegt het heel duidelijk: ...wat een rol heeft gespeeld. Ik had het politieke debat daarover vandaag hier willen voeren. Mevrouw Scheltema informeert mij en vervolgens wil ik de inhoudelijke discussie met haar aan over waarom deze amendementen er liggen en waarom geen andere waar ook een Kamermeerderheid voor was. Die discussie moeten wij hier voeren. Mevrouw Scheltema moet niet doen alsof dat politieke debat nu nog mogelijk is. Is zij bereid om af te zien van de ingediende amendementen en vervolgens andere te steunen, bijvoorbeeld die van de oppositie?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Onderschat mevrouw Kant zichzelf zo? Ik ben bereid om naar mevrouw Kant te luisteren. Als zij met uitermate zinnige argumenten komt, als zij mij kan overtuigen dat het op deze manier niet kan en dat wij ongelijk hebben, dan ben ik bereid om mijn mening te veranderen. Ik sta open voor haar argumenten, maar ik moet ze wel horen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik onderschat mijzelf absoluut niet, maar ik heb geen zin in toneelspelletjes.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ook niet.

Wij willen een volwassen, open politieke strijd tussen burgemeesterskandidaten, die door de burgers van de gemeente wordt beslecht. Niet langer zal de politiek het alleenrecht bij benoemingen moeten hebben en de invloed van burgers moeten schuwen. Uiteindelijk zullen de burgers zich moeten kunnen uitspreken over wie zij voor een aantal jaren als symbool van hun gemeente willen zien en aan wie zij de leiding van het bestuur van hun gemeente toevertrouwen. Dat is ons eindplaatje.

Aan dat doel staan nu helaas nog wetten in de weg. En niet de minste van alle, namelijk de Grondwet. De Grondwet schrijft sinds 1848 een benoeming van de burgemeester door de Kroon voor. Wij respecteren de Grondwet, maar vinden wel dat die op dit punt nodig moet worden gewijzigd. Eindelijk moet toch zijn beslag kunnen krijgen wat Thorbecke 150 jaar geleden reeds wenselijk achtte. De regeling van de aanstelling van de burgemeester moet aan de gewone wetgever worden overgelaten, juist omdat inzichten over de inrichting van het gemeentebestuur en over de aanstelling van gemeentebestuurders naar tijd en plaats zo kunnen verschillen en een eenvoudiger aanpassing noodzakelijk maken. De burgemeester is al lang niet meer de rijksdwarskijker van weleer, die een Kroonbenoeming rechtvaardigde. De burgemeester is bij uitstek een bestuurder van zijn gemeente geworden. Die grondwetsherzieningprocedure loopt nu gelukkig.

Ik wil absoluut niet pretenderen dat door een verkiezing per definitie betere burgemeesters zullen worden aangesteld. Nederland heeft over de kwaliteit daarvan niet te klagen. Een feit is wel dat zij democratischer worden aangesteld. Dat is belangrijk. Daar gaat het om.

Het nu voorliggende burgemeestersreferendum heeft veel weg van de burgemeestersstemming van de staatscommissie-Elzinga. Maar het gaat in zeker opzicht verder. Het beperkt zich niet tot de grotere 50.000-plus-gemeenten. Wij vinden dat terecht. Het is niet te verdedigen dat wat in Amsterdam wel zou kunnen in Abcoude niet kan.

Dan de spelregels. Iedere raad is nu reeds vrij om zijn burgers te raadplegen over hetgeen hij wil en over de wijze waarop. Niet is in te zien waarom de raad dat niet bij een burgemeesterbenoeming zou kunnen. Toen ik mijn collega Te Veldhuis een aantal maanden geleden hoorde opsommen wat er zo al geregeld zou moeten worden, bekroop mij de gedachte: pas op voor een overdosis aan gecodificeerd wantrouwen. Heb wat vertrouwen in de gemeentelijke volksvertegenwoordigers. Nu wordt er, gelet op datgene wat in het amendement voorligt, een redelijke weg bewandeld. Hoewel wij het op zich best aan de gemeenteraden durven over te laten om een en ander goed te regelen, hebben wij er geen bezwaar tegen als een beperkt aantal elementen dat toch al in veel raadsverordeningen is verankerd, ook wettelijk wordt vastgelegd. Dat gebeurt in het amendement-Te Veldhuis c.s. dat ook door D66 is ondertekend.

In deze fase waarin het nog om een raadpleging gaat en eventuele herstemmingen minder voor de hand liggen, valt er wat voor te zeggen het aantal kandidaten te beperken. Dat maakt de uitslag helder en de mogelijkheid van afwijken door raad of Kroon moeilijker.

De 30%-norm voor de opkomst komt al in veel raadsverordeningen voor. Het moet duidelijk zijn dat dit geen norm voor de rechtsgeldigheid van het referendum is, maar een verplichting voor de raad om, als aan die voorwaarde is voldaan, de uitslag in ieder geval bij de besluitvorming te betrekken. Het staat de raad natuurlijk vrij om dat ook te doen als er een opkomst van minder dan 30% is.

Voorzitter! Het wetsvoorstel is in de loop van het wetgevingsproces in verschillende opzichten democratischer geworden: meer invloed van de raad, minder invloed van de commissaris van de Koningin. De laatste krijgt nu een adviserende rol toebedeeld. Toch zag ik met mijn coalitiepartners nog een aantal mogelijkheden om de positie van de raad nog wat meer te versterken en de rol van de commissaris van de Koningin verder terug te dringen.

Ten aanzien van de openbare aanbeveling van twee personen van de gemeenteraad vindt D66 het alleszins redelijk en ook gewenst dat openbaarheid van de aanbeveling een algemene regel wordt en dat dit niet blijft voorbehouden voor situaties waarin een referendum is gehouden.

Tevens wordt nog helderder geformuleerd dat de minister in beginsel verplicht is, zich te houden aan de door de raad geformuleerde aanbeveling, zwaarwegende gronden zijn om af te wijken. Als hij dat doet, moet hij dat met nadruk motiveren. Dit alles is neergelegd in het amendement-De Cloe c.s.

Ook wij achten het redelijk om de rol van de CdK in de fase van aanbeveling door de raad nog wat verder terug te dringen. De commissaris heeft vooral een rol in de voorfase, bij het opstellen van de profielschets door de raad en bij de selectie van kandidaten. Als de raad zijn aanbeveling heeft opgesteld, is er geen reden meer ook daarbij de CdK nog eens een wettelijke adviesrol te geven. De Kroon heeft dan bij uitstek op de aanbeveling van de raad te letten. Dit is neergelegd in het amendement dat ik als eerste heb ondertekend.

Zeker met deze amendementen, maar ook zonder, heb ik wel behoefte om even stil te staan bij de vraag wat er naar de mening van de minister voortaan moet gebeuren in een situatie zoals zich enkele jaren geleden in Alkmaar heeft voorgedaan. Toen de vertrouwenscommissie aan het werk was, lekten tijdens de rit de namen van alle kandidaten uit. De CdK greep in en droeg zelf iemand voor zonder de raad of vertrouwenscommissie daarbij te betrekken. Kan dat ook als dit wetsvoorstel wet is geworden of moet de raad zich dan zelf maar redden?

Het kabinet gaat in het wetsvoorstel van een meervoudige aanbeveling uit. Een enkelvoudige zou op gespannen voet met de Grondwet staan. Een meervoudige aanbeveling heeft ook onze voorkeur. Een verplichte enkelvoudige aanbeveling heeft immers het nadeel dat ernstig verdeelde vertrouwenscommissies geprest worden om tot een eensluidend oordeel te komen. Dat leidt vooral tot pressure cooking in het besloten achterkamertje van de vertrouwenscommissie en daar voelen wij weinig voor.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dit is toch in strijd met uw principiële keus voor de gekozen burgemeester?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat wil ik. Ik wil dat de bevolking de burgemeester aanwijst. En ik heb ook graag dat de raad een raadplegend referendum uitschrijft zolang die rechtstreekse raadpleging nog niet mogelijk is. Ik zie niet in wat voor strijdigheid daarin zit. Ik zeg nu alleen dat ik het niet goed vind als de wet de vertrouwenscommissie of de raad zou verplichten om tot een eensluidend oordeel te komen. Als men ervoor kiest om dat niet te doen, moet men dat recht hebben. Dat zou niet gebeuren als u in de wet de verplichte enkelvoudige aanbeveling zou opnemen. Een raad zou dan gevangen worden gehouden in zijn besluitvorming totdat er uiteindelijk een persoon als eerste op de lijst komt. Ik vind dat niet nuttig, niet nodig en niet wenselijk.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dan moet ik uw uitleg dus zo vertalen, dat u democratie eigenlijk als een soort pressiemiddel ziet in de richting van de bevolking. Want dat is, denk ik, niet uw uitgangspunt. Als de bevolking zich uitgesproken heeft voor één persoon, neem ik aan dat D66 dit onderschrijft. Waarom bent u dan toch voor een meervoudige aanbeveling, als D66 ten principale voor het kiezen van de burgemeester is?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U haalt twee dingen door elkaar. Ik denk dat wij die zaken duidelijk uit elkaar moeten houden. Allereerst is er de situatie waarin er geen referendum wordt gehouden. Dan buigt de vertrouwenscommissie zich over de kandidaten en komt tot een uitspraak. In die situatie is het zeker niet gewenst om de raad te verplichten in ieder geval unaniem met één kandidaat te komen, als men dat niet wil. Als het wel kan, is het prachtig. Maar ik vind wettelijke druk niet juist. Ik vind het wel waarschijnlijk dat, als er een raadplegend referendum is gehouden over twee kandidaten waarbij een kandidaat met stip op nummer 1 komt, de raad de aanbeveling van de nummer 1 overneemt. Het moet wel gek lopen, wil de Kroon dat ook niet doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voor alle helderheid, klopt het dat D66 eigenlijk ten principale voor een enkelvoudige aanbeveling is?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Hebt u niet geluisterd? Ik probeer u nu uit te leggen dat dit niet het geval is en dat ik in beginsel voor meervoudige aanbeveling ben. Ik zal straks in mijn betoog nog aangeven in welke gevallen er wel met een enkelvoudige aanbeveling kan worden volstaan. Maar daar kom ik zometeen op.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik denk dat wij wel goed luisteren, maar dat het moeilijk valt uit te leggen wat er allemaal gebeurt. Mevrouw Scheltema zegt dat zij gemeenten niet wil verplichten om tot één keuze te komen, omdat zij daar soms niet uitkomen. Maar zij verplicht de gemeenten nu om twee mensen aan te bevelen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ja, natuurlijk.

Mevrouw Kant (SP):

Laat dat dan vrij, zou ik zeggen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Een raad kan niet zeggen dat zij tien kandidaten heeft en dat zij helemaal niks doet. Dan moet men inderdaad maar direct naar de Kroon gaan. Dan kan de minister taakverwaarlozing constateren en zelf zijn gang gaan. Op een gegeven moment moet er een aanbeveling zijn. Maar als een raad verdeeld is, vind ik dat men ook op een gegeven moment moet kunnen zeggen dat beide kandidaten even goed zijn en dat men geen keuze maakt. Dat moet kunnen.

Mevrouw Kant (SP):

Sorry, maar dat klopt niet. U beweert nu dat een raad dat moet kunnen zeggen, maar met dit amendement verplicht u ze om twee kandidaten aan te bevelen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ja, natuurlijk. Maar één is maar één. Bij twee zit er wel een volgorde in.

Mevrouw Kant (SP):

Maar gezien uw redenering en analyse is de conclusie dat de raad dan één of meerdere kandidaten zou aanbevelen. De conclusie is dan niet het amendement dat er nu ligt. Als de gemeenteraad het nu helemaal eens is, moeten zij toch een tweede kandidaat aanbevelen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ja, als zij het eens zijn, moeten zij ook een tweede kandidaat aanbevelen.

Mevrouw Kant (SP):

Wat is dan het inhoudelijke argument van de D66-fractie om dat zo te doen?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Het inhoudelijke argument is dat een raad niet verplicht mag worden tot één enkelvoudige aanbeveling. U kunt vragen waarom er nog een tweede aanbeveling nodig is als de raad helemaal unaniem is. Maar dan zeg ik dat er wel acht kandidaten zijn geweest; degene die op de tweede plaats komt, kan best in de aanbeveling komen. De minister zal daar uiteindelijk hoogstwaarschijnlijk niet van afwijken.

Mevrouw Kant (SP):

Het spijt mij heel erg, maar u gaat weer langs mijn punt. U zegt weer dat u gemeenten niet verplicht wilt stellen. Dat zeg ik ook niet. Geef gemeenten de ruimte om een enkelvoudige of meerdere aanbevelingen te doen. Dat is mijn vraag aan u en u heeft geen enkele reden om dat niet te doen, volgens mij. U mag het nog een keer proberen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik wil geen enkelvoudige verplichting. Ik vind twee kandidaten een redelijk voorstel. Wij zijn daar in de compromissfeer op uitgekomen. Dat wilt u horen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Dat het een compromis was, wisten we ondertussen wel.

Ik wil even naar het punt van de openbare aanbeveling. Als ik mevrouw Scheltema in het verleden goed beluisterd heb, dan wilde zij dat als er geen referendum gehouden zou worden er ook geen openbare aanbeveling zou zijn. Als er wel een referendum gehouden werd, wilde zij wel een openbare aanbeveling, omdat zij vond dat als alles toch al op straat ligt, helder moet zijn wat het resultaat van dat referendum is. Waarom is zij dan nu, niet alleen vanwege het compromis, inhoudelijk akkoord gegaan met de openbaarheid van de aanbeveling, ook als er geen referendum wordt gehouden?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Er is een fout in de redenering van mevrouw Van der Hoeven. Ik heb tijdens het debat in april 1996 nog gezegd: In dit stadium, waarin de rol van de raad nog zeer beperkt is, vind ik dat er geen plaats is voor een openbare aanbeveling. In 1998 is vervolgens het regeerakkoord gesloten. We hebben toen afspraken gemaakt over een versterkte rol van de raad en over het burgemeestersreferendum. Vanaf dat moment heb ik met mijn fractie gezegd: als je die openbaarheid hebt voor een referendum, zul je die openbaarheid ook voor het overige moeten hebben.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Uw water in de wijn is dus beperkt gebleven tot de enkelvoudigheid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Zo kun je het stellen.

Voorzitter! Ik zei dus dat die meervoudige aanbeveling onze voorkeur had. Misschien is het goed dat ik ook nog even iets anders zeg. In de toelichting stellen we dat het in situaties van herindelingen denkbaar is dat het niet redelijk is om gemeenteraden aan die eis te houden. Er zou ook nog een andere reden kunnen zijn, bijvoorbeeld als de kandidaten twee en drie zich hebben teruggetrokken. Zij kunnen dat gedaan hebben omdat er een unanieme aanbeveling van de raad is of omdat er een referendum is gehouden waarin dat duidelijk naar voren is gekomen. In dat geval moet je een raad niet tot het onmogelijke houden. Het is acceptabel dat er in zo'n situatie een enkelvoudige aanbeveling tevoorschijn komt.

Voorzitter! Ik wil nog eens zeggen waarom wij ook om redenen van totaal andere aard niet voor een enkelvoudige aanbeveling zijn, namelijk omdat deze sterk gaat in de richting van een door de raad gekozen burgemeester. In een dualistisch stelsel past een door de raad gekozen burgemeester het minst. Een door de raad gekozen burgemeester past veel meer in een monistisch stelsel. Ook de Raad van State wijst daarop. Een door de raad benoemde burgemeester is niet veel meer en ook niet minder dan een soort eerste wethouder. Voor benoeming en ontslag is hij volledig afhankelijk van de raad. Hij heeft dezelfde legitimatie als een wethouder. De eigenstandige functie kan dus heel beperkt zijn, afhankelijk van wat de raad toestaat of gedoogt. Ik denk aan de situatie in Groningen eind jaren zeventig, waarbij Staatsen op een gegeven moment zei: Mij wordt niets meer gelaten. Ik hang mijn luit als burgemeester aan de wilgen. De raad stond hem niet meer toe dan zijn wettelijke taken. Bovendien heeft de burger op deze wijze nog steeds geen rechtstreekse invloed en blijven de politiek en de politieke partijen uitmaken wat goed voor de burger is.

Is er nu spanning met de grondwet? Ik ben van mening dat zelfs bij een enkelvoudige aanbeveling onder de huidige grondwet enige discretionaire bevoegdheid zou blijven bestaan, al zou die minder zijn dan bij een meervoudige. Een beperking van de discretionaire bevoegdheid van de minister schuilt naar mijn mening vooral in de openbaarheidseis, niet formeel, niet juridisch gezien, maar materieel, in de praktijk. Geen minister zal het zich gemakkelijk veroorloven van een openbare aanbeveling af te wijken. Bij een verdeeld raadsadvies gaat dat misschien nog wel, maar bij een unaniem advies of na raadpleging van de burgers zal dat veel moeilijker zijn. Het recht van afwijken kan de minister in de huidige situatie binnen onze Grondwet niet worden ontzegd. Daarover kan geen misverstand verstaan. Uiteindelijk is het echter de politiek die keer op keer uitmaakt wat nog net wel door de beugel kan en wat niet. De minister kan te allen tijde ter verantwoording worden geroepen.

Voorzitter! Ik wil nog ingaan op een enkel ander onderdeel van het wetsvoorstel. In het publicitaire geweld van de laatste weken wordt volledig voorbijgegaan aan een ander nieuw element dat in de wet vervat ligt: de aanbeveling tot ontslag. Raden en staten krijgen een recht van aanbeveling tot ontslag van de burgemeester respectievelijk de commissaris. Wat bij de burgemeester in de loop der jaren in de praktijk al enigszins gebruikelijk was geworden, wordt nu wettelijk verankerd en wordt ook voor de commissaris van de Koningin mogelijk. Hoewel het bij mijn weten nog niet is voorgekomen, zou bij ontbreken van vertrouwen van de staten via een aanbeveling van de staten ook op het vertrek van de commissaris kunnen worden aangedrongen. Het is redelijk dat deze lijn van de burgemeester naar de commissaris wordt doorgetrokken. De vraag is echter wel of het complement daarvan – een adequate rechtspositionele regeling – niet ook zou moeten worden vastgesteld. Op dit moment ontbreekt die nog. Ik wil er ten sterkste bij de minister op aandringen, ook hierin te voorzien.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Ik ben blij dat mevrouw Scheltema zich druk maakt over financiële positie van de commissaris van de Koningin. Ik heb de minister gesuggereerd overleg te voeren in de situatie dat hij besluit tot ontslag van een burgemeester. Dat staat namelijk niet in het wetsvoorstel. Vindt mevrouw Scheltema het ook een goede gedachte dat, wanneer de minister het initiatief neemt tot ontslag van een burgemeester, hij dan wel overlegt met de betrokken gemeenteraad.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Bij mijn weten gebeurt dat ook. Ik vind het in ieder geval wel gewenst. Wij gaan uit van een vertrouwen tussen een burgemeester en een raad. Als er reden is om de burgemeester te ontslaan, dan zal er ook in die vertrouwenssfeer wel het een en ander mis zijn. Zelfs als dat niet het geval zou zijn, als het gaat om een geheel buiten de raad gelegen reden, dan heeft dat wel degelijk een zware invloed op het verder functioneren van de raad. Ik nam eigenlijk aan dat een dergelijk overleg min of meer vanzelfsprekend was. Ik heb in ieder geval in de tijd dat ik nog gemeentebestuurder was gemerkt dat die weg toen reeds werd bewandeld.

Voorzitter! Ik kom tot een afronding. Het voorliggende wetsvoorstel biedt naar het oordeel van de D66-fractie een belangrijke bijdrage aan de democratisering van de burgemeestersbenoeming binnen het kader van de huidige Grondwet.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb maar niet geprobeerd na te gaan hoeveel keer in de loop van de jaren wij hebben gediscussieerd over de burgemeestersbenoeming en de staatsrechtelijke vormgeving daarvan. Het is niet op de vingers van twee handen te tellen. Je zou kunnen zeggen dat het een getraumatiseerd dossier is, waarbij – om de heer Elzinga te citeren – de Tweede Kamer een deel van het probleem is. De gebeurtenissen in de achterliggende dagen werpen daar een helder licht op. Achterkamertjespolitiek en een gebrekkige voorbereiding van het debat door zeer late indiening van wezenlijke amendementen dragen niet bij aan een heldere en transparante discussie. Kennelijk is het niet mogelijk om op dit dossier tot een open discussie te komen.

Voorzitter! Dit wetsvoorstel is al onder het vorige kabinet ingediend. Sedertdien hebben echter bepaalde ontwikkelingen plaatsgevonden die hun weerslag hebben gevonden in de discussie over het voorstel. Ik denk nu met name aan de voorkeur van de coalitiepartijen om de benoemingswijze verder te "democratiseren", zoals vastgelegd in het regeerakkoord. Daar hebben wij het burgemeestersreferendum aan te "danken". Ook denk ik aan de discussie rondom het rapport-Elzinga waarin een consequente dualisering van het lokale bestuur wordt bepleit. Nu zit er tussen beide lijnen enige spanning. Als je pleit voor dualisme in het gemeentelijk bestuur, moet je niet voorstellen om de burgemeester te laten kiezen. Als dan ook nog in het wetsvoorstel het referendum ten tonele wordt gevoerd, moet ik zeggen dat het een weinig helder en consistent voorstel is.

Ook is er spanning met de Grondwet. Het is bekend dat mijn fractie een hartstochtelijk pleitbezorger is van handhaving van de Kroonbenoeming. Wij hebben daar overtuigende argumenten voor, gelegen in de positie van de burgemeester. De burgemeester staat boven de partijen en kan worden beschouwd als een rijksorgaan. Wij vinden dat de burgemeester tijdens de sollicitatieprocedure geen onderwerp mag worden van politieke discussies op gemeentelijk niveau en zeker geen onderwerp van een referendum. Wij vinden dat er daadwerkelijk ruimte moet blijven voor de Kroonbenoeming. In het wetsvoorstel wordt echter die ruimte beperkt. Er is inderdaad geen sprake van een voordracht, maar wel van een aanbeveling die zwaarwegende consequenties heeft. Er is immers sprake van een omgekeerde bewijslast in die zin dat de minister slechts in bijzondere omstandigheden van de voordracht kan afwijken. Ik kan dit niet anders zien dan een materiële inperking van de Kroonbenoeming. Ik kan dan ook niet begrijpen dat de CDA-fractie zo'n hartstochtelijk pleitbezorger is van een enkelvoudige aanbeveling. Ook zo'n aanbeveling is immers een grote stap in de richting van een verkiezing door de gemeenteraad. In ieder geval ligt het zwaartepunt op gemeentelijk niveau, zeker als je daaraan een referendum koppelt. In ieder geval, hoe je het ook wendt of keert, kun je niet ontkennen dat al deze ontwikkelingen duidelijk leiden tot een feitelijke inperking van het benoemingsrecht van Hare Majesteit de Koningin op voordracht van de minister van BZK. Ik vind dat een slechte ontwikkeling. Ontwikkelingen in die richting heeft mijn fractie nooit gesteund en zullen wij ook nu niet kunnen steunen.

Ik wil vanuit de zorg voor de consistentie van onze wetgeving een aantal opmerkingen maken over de voorstellen die voorliggen en ook over de amendementen die ter tafel liggen en die ik gelukkig nog even heb kunnen inzien. Ik heb de algemene lijn al uiteengezet. Ik heb ook gezegd waarom mijn fractie is voor een feitelijke, ook materiële handhaving van de benoemingsruimte voor de Kroon gezien de positie van de burgemeester.

Wij zien een aantal ontwikkelingen in dit wetsvoorstel. Ik wil eerst iets zeggen over de positie van de commissaris van de Koningin. Wij betreuren het dat die positie behoorlijk wordt, zoals wij het zien, uitgehold. De rollen van raad en CdK worden eigenlijk verwisseld. De laatste had het recht van aanbeveling en het eerste recht van advies. Nu krijgt de raad het recht van een meervoudige aanbeveling, soms zelfs een enkelvoudige maar dat is een ander verhaal. De CdK kan nog wat kanttekeningen plaatsen bij die aanbeveling en de minister draagt voor. Wij hechten aan een goede rol van de CdK, juist met het oog op de bewaking van een aantal algemene belangen, waarvan verschillende al in de loop van het debat zijn genoemd. In het bijzonder noem ik de waarborging van een evenwichtige spreiding van de politieke kleur, ook landelijk en regionaal bezien. Dat vinden wij een belangrijke rol van de CdK. Nu dreigt de CdK gedegradeerd te worden tot een soort doorgeefluik. Bovendien wordt bij aanneming van het amendement van mevrouw Scheltema-de Nie op stuk nr. 13 de officiële adviesrol van de CdK in de latere fase van het proces geheel geschrapt. Hij mag dan als hij wil misschien nog via de binnenlijn wat zeggen, maar of de minister daarop acht wil slaan, ligt aan de minister. Zijn formele rol is dan evenwel uitgespeeld. Wij betreuren dat, want wij vinden de rol van de CdK een belangrijke en waardevolle rol. Wij geloven dat een verantwoorde invulling van het burgemeestersambt schade lijdt door de rol van de CdK zover uit te kleden. Ik ben heel benieuwd naar het oordeel van de minister over dat amendement en ik wil ook graag weten hoe hij de positie van de CdK in het hele proces ziet.

Voorzitter! Ik kom tot het burgemeestersreferendum. Ik sprak al over de afspraak in het regeerakkoord. Juist daardoor wint het wetsvoorstel aan tweeslachtigheid. Ik wees op een aantal punten waarop het wetsvoorstel mijns inziens niet consistent is. Dit leidt tot nog meer problemen en inconsistenties. Ik stel voorop – ik zeg dit eerlijk; anderen zullen het mij anders wel meteen voorhouden – dat de SGP-fractie nooit voor referenda is. Daar hebben wij goede redenen voor. De discussie over de volkssoevereiniteit enz. zal ik niet aanhalen. Tegen een raadplegend referendum hebben wij extra bezwaar. Wij vinden dat wij dan de burger een fopspeen voorhouden. Hij wordt geraadpleegd, maar van de uitkomst mag worden afgeweken. Als je het zwaar invult, is het feitelijk een beslissend referendum; als je het heel licht invult, is het vind ik alleen maar schadelijk voor de relatie tussen burger en bestuur. Naarmate meer van de uitkomst van raadplegende referenda wordt afgeweken, zal die kloof alleen maar vergroot worden. Dus niet alleen referenda, maar ook raadplegende referenda vinden wij ondingen.

Als je dit in de context van dit wetsvoorstel plaatst, worden een aantal bijzondere vragen opgeroepen. Ik denk met name – ik heb dit al in een interruptie naar voren gebracht – aan de relatie met een meervoudige voordracht. Wanneer een referendum is gehouden en een duidelijke winnaar te voorschijn is gekomen, wat is dan nog de ratio van een meervoudige aanbeveling? Hoe zal dit feitelijk werken? Zal iemand er behoefte aan gevoelen om op een aanbeveling te staan in de wetenschap dat zijn concurrent van wie hij de slag verloren heeft duidelijk nummer 1 staat? Wat moet hij dan nog in die procedure? Ook het privacyaspect speelt hierbij een rol. Met de Raad van State vinden wij deze hele operatie, aangegeven in de nota van wijziging, vlees noch vis. Ik ben dan ook van harte bereid het voorstel van collega Schutte te steunen, zodat dit element eruit wordt gehaald.

Voorzitter! Bij interruptie heb ik naar aanleiding van de amendementen al enkele vragen gesteld. De heer De Cloe heb ik een vraag gesteld over de verhouding tussen het nieuwe vijfde lid en het zevende lid van artikel 61 dat over de afwijkingsbevoegdheid handelt, ook in geval van enkelvoudige voordracht. Ik vind voorstel 11 dat hierover handelt, niet echt duidelijk. Ik voeg hieraan nog een andere vraag toe. Ik behoef mij hier niet op te werpen als een soort adviseur van de paarse fracties, maar als zij dit nu zo willen regelen, waarom hebben zij dan niet gekeken naar de regeling die in de Waterschapswet verankerd is? Ik kan ook met het oog op andere situaties aanbevelen om goed naar de Waterschapswet te kijken. Wellicht is dit ook voor de minister interessant...

Minister De Vries:

Ik ben volledig op de hoogte!

De heer Van den Berg (SGP):

Ik verwijs de collega's naar datgene wat in de Waterschapswet is vermeld over het benoemen van de waterschapsvoorzitter. Ik weet wel dat staatsrechtelijk een vergelijking niet in alle opzichten mogelijk is, maar ik beveel toch aan eens te kijken naar artikel 46 van deze wet. Hier gaat het om de kwestie van de afwijkingsbevoegdheid en er is een element opgenomen dat niet in het voorstel van de collega's staat, namelijk dat, wanneer de minister in zijn voordracht afwijkt van de aanbeveling, hij opnieuw moet horen, zowel de gemeenteraad als gedeputeerde staten. In het bedoelde artikel staat onder meer: "Een voordracht tot benoeming van een persoon die niet op de aanbeveling is geplaatst, geschiedt niet alvorens onze minister van Verkeer en Waterstaat om een nieuwe aanbeveling heeft verzocht en vervolgens het algemeen bestuur en gedeputeerde staten zijn gehoord. Een voordracht tot benoeming van degene die als tweede op de aanbeveling is geplaatst, geschiedt niet dan nadat het algemeen bestuur en gedeputeerde staten zijn gehoord." Nogmaals, voorzitter, in staatsrechtelijke zin kan een vergelijking niet volledig worden gemaakt, maar ik heb hier als medewetgever een zekere verantwoordelijkheid en tegen die achtergrond vraag ik aandacht voor de nodige consistentie in de wetgeving. Ik vraag de heer De Cloe, als eerste indiener, of hij hiernaar heeft gekeken. Ziet hij redenen om hier een parallel te trekken?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb er niet naar gekeken en dus ben ik blij dat u mij hierop attendeert. Als ik het goed begrijp, zou het overnemen hiervan leiden tot een nog sterkere positie voor de gemeenteraad. Als de minister afwijkt, moet hij een en ander volgens ons voorstel motiveren, maar volgens de lijn die u nu aangeeft, zou hij ook overleg moeten voeren in alle situaties, of hij er nu één of twee neemt. Wij zouden ons huiswerk beter hebben gedaan als wij op deze wijze een nóg sterkere positie van de gemeenteraad hadden voorgesteld.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat kan ik helaas niet ontkennen, voorzitter. Het zal wel duidelijk zijn dat ik niet voor zo'n regeling ben, maar ik verbaas mij erover dat de indieners hier niet naar analogie van de Waterschapswet hebben gehandeld. Tegen de achtergrond van de filosofie van versterking van de positie van de gemeenteraad, is dit een veel betere regeling die al in wetgeving vastligt. Nogmaals, ik sta er niet bij te applaudiseren maar gelet op onze verantwoordelijkheid voor goede wetgeving heb ik dit even willen meegeven.

De heer De Cloe (PvdA):

Daar dank ik u voor. Wellicht zijn wij hier de afgelopen dagen als gevolg van meer politieke aspecten niet aan toegekomen. Wellicht hebben wij op dit punt niet geheel zorgvuldig gewerkt. Graag verkrijg ik van u nadere informatie zodat wij kunnen nagaan of dit een onderdeel zou kunnen zijn van ons verdere denkwerk over dit amendement.

De heer Van den Berg (SGP):

Wie weet, voorzitter, waartoe dit nog leidt, maar ik moet de heer De Cloe toch zeggen dat ook een op deze wijze gewijzigd voorstel niet op mijn warme sympathie kan rekenen. Wel ben ik blij wanneer hij de consistentie in de totale wetgeving goed in acht neemt.

Voorzitter! In dit debat is niet sterk naar voren gekomen dat het niet alleen gaat om een veranderde benoemingswijze ten aanzien van de burgemeester, maar ook om de commissaris van de Koning. Het onderwerp burgemeester is zozeer gepolitiseerd dat aan de CdK nauwelijks aandacht wordt gegeven. Dat geldt ook voor de memorie van toelichting. Daarin gaat het wat dit betreft om nog geen halve bladzijde terwijl vele bladzijden aan het onderwerp burgemeesters worden gewijd.

Voorzitter! Mijn fractie heeft weinig behoefte aan wijziging van de ontslagprocedures. De bestaande artikelen 61 en 73 van de Gemeentewet zijn onzes inziens voldoende. Ik weet dat er in de praktijk knelpunten kunnen bestaan – daar zijn voorbeelden van – maar met een andere verdeling van bevoegdheden los je die niet op. Het gaat immers altijd om gevoelige politiek-bestuurlijke verhoudingen waarin de minister moet ingrijpen.

Voorzitter! Alles overwegende, is mijn conclusie: het wetsvoorstel is in een aantal opzichten tweeslachtig en staat – zeker na verdere amendering – op gespannen voet met artikel 131 van de Grondwet. De burgemeester dient in onze ogen als rijksorgaan boven de politiek te staan. Daarom moet de huidige Kroonbenoeming worden gehandhaafd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Het voorliggende wetsvoorstel beoogt aanpassing van de Gemeentewet en de Provinciewet teneinde de positie van raden en staten te versterken binnen de procedure tot benoeming van burgemeester en commissaris van de Koningin. Het wetsvoorstel dateert van 5 juli 1997. In het destijds opgestelde verslag was het CDA kritisch. Dit gold met name de geïsoleerde wijze waarop dit wetsvoorstel werd gepresenteerd. Het CDA pleitte uitdrukkelijk voor een samenhangende visie waarbinnen de posities van burgemeester, commissaris van de Koningin, raad, staten, maar ook van wethouders en gedeputeerden in relatie tot elkaar werden bekeken. Dat is inmiddels gebeurd. Voorzien ontvingen wij op 18 december 1997 de nota naar aanleiding van het verslag ontvangen, waarna radiostilte intrad. Tot 8 februari 1999. Toen verscheen een nota van wijziging waarbij het raadgevend burgemeestersreferendum aan het wetsvoorstel werd toegevoegd. Uitvloeisel van het regeerakkoord en vooral winst voor de onderhandelaars van D66. De regering weigerde in te gaan op het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om deze nota van wijziging voor te leggen aan de inmiddels aan het werk zijnde staatscommissie Elzinga. Ook het advies van de Raad van State was vrij negatief. Duidelijk was in ieder geval dat het zo niet moest. De vaste commissie als geheel – alle aanwezigen bij dit debat maken daar deel van uit – kreeg geen inhoudelijk antwoord op de vraag naar de inhoudelijke afwegingen die aan voornoemde weigering ten grondslag lagen. Er werd verwezen naar het regeerakkoord 1998 en – in een latere fase – werd de stelling geponeerd dat op 7 juni 1999 afspraken zijn gemaakt tussen de fractievoorzitters van PvdA, VVD en D66 in de Tweede Kamer. Dat was het beruchte lijmakkoord. Die afspraken houden in dat voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel en van de nota van wijziging wenselijk is. Met deze historische opsomming wil ik duidelijk maken dat de vaste commissie als zodanig weinig op had met de wijze waarop deze nota van wijziging in een lopende wetsbehandeling werd ingefietst. Dat gold niet voor D66, maar wel voor alle andere partijen, zoals PvdA, VVD, GPV, SGP, CDA enz. Kortom, wij voelden ons toen allemaal voor het blok gezet.

Inmiddels is het rapport van de commissie-Elzinga verschenen, is het voorzien van een kabinetsstandpunt en is het door de Kamer besproken. De vragen van de CDA fractie op het punt van samenhang zijn in feite beantwoord. Nog niet zo lang geleden hebben we uitgebreid met elkaar gesproken over de kabinetsreactie op het rapport van de staatscommissie Elzinga. Daarbij blikten wij zeer vooruit op het debat van vandaag over het wetsvoorstel over de benoemingsprocedure van burgemeester en commissaris. Dit beoogde in zijn oorspronkelijke vorm de positie van de gemeenteraad te versterken en de procedure te stroomlijnen.

Soms zijn een aantal van de vragen in de procedure achterhaald door de staatscommissie-Elzinga. Ik zei al dat het rapport van die commissie zorgde voor een samenhangende visie op het lokaal bestuur en het provinciale bestuur. Het leidde ook tot een kabinetsstandpunt. Eén punt is evenwel blijven liggen. Dat is het punt van de benoemingswijze. Alhoewel, blijven liggen... Wij hebben eigenlijk allemaal al aangegeven waar wij in het debat stonden. Alleen de minister heeft zijn kruit droog gehouden. Ik doel nu met name op de veranderingen in de aanstellingswijze van burgemeester en CdK binnen de huidige benoeming door de Kroon. Daar de minister hierover niets heeft gezegd, zijn wij heel erg benieuwd wat hij morgen hierover opmerkt. Verleden week zijn er over dit onderwerp vragen gesteld die de minister naar dit debat heeft doorverwezen.

Er zijn nog een aantal zaken blijven liggen van het oorspronkelijke wetsvoorstel, dus voordat het raadplegend referendum daaraan is toegevoegd. Allereerst is dat het recht van de vertrouwenscommissie om uitgebreid inzage te krijgen in alle stukken betreffende de kandidaten. Per geval, per positie, per post en per commissaris wordt bepaald hoe ver dat recht gaat. Eigenlijk zou dit toch gewoon moeten worden vastgelegd. Dat past ook in de versterking van de positie van de raad en de staten. Dat hoeft niet wettelijk, het zou ook kunnen worden vastgelegd in de ambtsinstructie van de CdK, net zoals dat nu gebeurt met het voorkeursbeleid ten aanzien van burgemeesters.

Een ander punt betreft de taak van de commissaris inzake de benoembaarheid van kandidaten. Het CDA is van mening dat in het voortraject, dus bij de eerste selectie, helder moet zijn wie niet benoembaar is vanwege capaciteiten, integriteit en dergelijke. Dit aspect van de voorselectie moet zwaarder worden aangezet om later problemen te voorkomen. Nu geldt eigenlijk ook al dat, als later blijkt dat iemand niet benoembaar is vanwege integriteitsproblemen, de commissaris zijn voorselectie niet goed heeft gedaan. Referenties- en antecedentenonderzoek moeten in de voorfase plaatsvinden. Degene die naar de vertrouwenscommissie gaat, is benoembaar en daar moet geen twijfel over bestaan. Naar onze mening heeft de commissaris dus een zware rol in het begin van het traject. Die rol mag ook best zwaar aangezet worden. Hij heeft die zware rol echter niet meer aan het eind van het traject. Daar dient het zwaartepunt te liggen bij de gemeenteraad. Ik vraag mij dan ook in gemoede af wat de kracht is van een aanvullend advies van de commissaris in die latere fase.

Over een aantal zaken hebben wij reeds in 1997 nadere informatie toegezegd gekregen in de vorm van een AMvB. Ik denk aan die over de procedure bij herbenoeming en die over de geheimhoudingsplicht en de bestuurlijke sanctie. Die hebben wij echter nog niet. Dat geldt ook voor de ambtsinstructie van de commissaris van de Koningin. Is over al deze zaken inmiddels wel overleg gevoerd met de betrokken partijen? In de nadere nota naar aanleiding van het verslag wordt namelijk verwezen naar overleg dat terzake nog gevoerd moet worden. Is er dus inmiddels overleg geweest en wanneer komen deze stukken naar de Kamer?

De totale vertrouwelijkheid gedurende de procedure komt door de nieuwe ontwikkelingen toch wel in een ander daglicht te staan. Het verdient dan ook aanbeveling om heel goed te regelen voor welke zaken de vertrouwelijkheid geldt, voor welke niet en in welke fase van de procedure de vertrouwelijkheid geldt.

Het volgende punt heeft met de rechtspositie te maken. Er blijft toch wat onhelderheid over de wachtgeldaanspraken. Die worden in voorkomende gevallen door de minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Hoe bekend en uniform zijn de daarbij gehanteerde criteria?

Het inwinnen van informatie en het natrekken van referenties mag in de toekomst alleen door tussenkomst van de commissaris. Maar wat of wie verbiedt een vertrouwenscommissie of de leden daarvan om zelf informatie in te winnen, bijvoorbeeld via het eigen netwerk, het eigen circuit? Er is volgens mij niets wat dat verbiedt. Dus ook die manier om aan informatie te komen, blijft dus bestaan.

Als de aanbeveling tot ontslag openbaar gemaakt wordt, wat de bedoeling is als er een aanbeveling tot ontslag komt, wat is er dan op tegen om de aanbeveling tot benoeming openbaar te maken? Ik wil niet in herhaling vervallen, want ik heb verleden week al veel van onze argumenten terzake verwoord, maar het CDA is een voorstander van een openbare aanbeveling door de raad. Dat past in het versterken van de positie van de raad. Het heeft onze uitdrukkelijke voorkeur om die aanbeveling enkelvoudig te laten zijn. Ook dat past in het versterken van de positie van de raad. Indien, ondanks alle maatregelen vooraf om zicht te krijgen op de benoembaarheid, toch iemand wordt aanbevolen die onoverkomelijke bezwaren oplevert, dan is nader overleg tussen minister en raad nodig, opdat een nieuwe aanbeveling kan plaatsvinden. De tekst van artikel 131 van de Grondwet stelt alleen: "De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd". Dat in de praktijk inmiddels is gegroeid, dat daarbij sprake is van een geheime, meervoudige aanbeveling is bekend, maar niets verzet zich tegen een openbare, enkelvoudige aanbeveling. Als dat inderdaad het geval is, dan is het bezwaar van "ongrondwettelijk" helemaal niet aan de orde. In eerdere stukken is er ook helemaal niet mee geschermd, dat het ongrondwettelijk zou zijn. Integendeel. Het werd zelfs heel nadrukkelijk bepleit als een mogelijkheid die paste binnen de Kroonbenoeming en binnen de Grondwet.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Het zal mevrouw Van der Hoeven toch duidelijk zijn, dat er op zijn minst enige spanning in zit. Waarom legt zij zo de nadruk op de enkelvoudige voordracht? Dat gaat zelfs verder dan een voordracht van twee. Hoe kleiner de aanbeveling en hoe strenger de voorwaarden waaronder daarvan kan worden afgeweken, hoe dichter je komt bij aantasting van de vrijheid van de benoeming van de Kroon. Dat is mevrouw Van der Hoeven toch met mij eens?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! In feite is het maar de vraag welke vrijheid er is. De vraag is ook waar je het zwaartepunt van de gehele procedure neerlegt. Mijn fractie legt het zwaartepunt neer bij de positie van de raad. Alles wat de positie van de raad kan versterken, zoals een openbare en enkelvoudige aanbeveling, heeft onze voorkeur. Ik begrijp ook wel, dat zich onoverkomelijke bezwaren kunnen voordoen en dan zal naar onze mening de minister terug naar de raad moeten. Dat is ook de reden waarom ik uw voorstel om naar de waterschappen te kijken helemaal nog niet zo gek vind. Ik vraag mij af of de minister daarop kan ingaan, want er zit een oplossing voor het dilemma in. Daar ben ik mij wel degelijk van bewust.

De heer Van den Berg (SGP):

De CDA-fractie heeft de Kroonbenoeming altijd willen handhaven, maar gaat zij nu niet een hele stap verder op de weg naar benoeming of verkiezing door de raad?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Als je de raad het laatste woord geeft, zou de raad daarmee voor 95% bepalen wie de burgemeester wordt. Ik kan dat niet ontkennen. De CDA-fractie is daar een voorstander van en wat dat betreft, mag die aanbeveling ook openbaar zijn.

De heer Van den Berg (SGP):

Maar u zit heel dicht bij dat laatste stapje. De CDA-fractie zou er dan – ik proef ook enige afstand van standpunten uit het verleden – ook niet zoveel moeite mee hebben als de laatste stap gezet zou worden en tot een aanwijzing door de raad wordt gekomen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat nu is ons een brug te ver!

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Bij de CDA-fractie is er sprake van een voortschrijdend inzicht. Mevrouw Van der Hoeven pleit nu zeer voor de enkelvoudige aanbeveling en dat groeit toe in de richting van een door de raad gekozen burgemeester. Zij leest ook altijd de adviezen van de Raad van State. Deze is van mening, dat zo'n enkelvoudige aanbeveling eigenlijk niet goed past in een dualistisch stelsel maar meer in een monistisch stelsel. De vorige week heb ik mevrouw Van der Hoeven horen zeggen, dat zij zelf erg veel voelt voor dat dualistische stelsel. Hoe moet ik dit nu verklaren? Zit daar niet enige incongruentie in?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik heb de vorige week ook gezegd, dat er natuurlijk geen echt dualistisch maar ook geen echt monistisch stelsel komt. Je hebt een mix en dat betekent, dat je bekijkt welke elementen daarin naar jouw mening het beste bij elkaar zouden passen. Naar onze mening past dit bij elkaar. Ik heb echter nooit gezegd dat ik een puur dualistisch stelsel wil, want dan zou ik uw voorbeeld moeten volgen en moeten pleiten voor een presidentieel stelsel. Dat heb ik niet gedaan. Ik ben mij ervan bewust dat ik elementen uit beide stelsels bij elkaar breng. Ik denk dat puur het ene of het andere geen werkbare situatie oplevert in de Nederlandse verhoudingen. Wij hebben hier een zogeheten dualistisch stelsel. Op papier klopt dat, maar in de praktijk zie je dat er ook elementen van monisme insluipen.

In het voorliggende wetsvoorstel staat dat er een aanbeveling moet zijn van ten minste twee kandidaten. Het moge helder zijn dat de CDA-fractie het daar niet mee eens is. Nu ligt er een amendement van de heer De Cloe. Dat heeft een bepaalde voorgeschiedenis; wij hebben dat al met elkaar gewisseld. De PvdA, het CDA en GroenLinks – van de SP weet ik het niet meer – waren het met elkaar eens over een openbare enkelvoudige aanbeveling door de raad. In de onderhandelingen binnen de coalitie is er echter iets anders uitgerold. Ik kan mij voorstellen dat u uiteindelijk binnen de coalitie naar een oplossing heeft gezocht. Dat is uw goed recht; dat moet u doen. Daar kan ik niks op tegen hebben. Iedereen probeert op een gegeven ogenblik het meeste binnen te halen van datgene wat hij wil. Maar ik had het natuurlijk liever anders gezien. Dat neemt niet weg dat ik mij kan voorstellen dat u er uiteindelijk uit bent gekomen met uw collega's, waarbij u alle drie wat water bij de wijn heeft moeten doen. Laat ik vooropstellen dat ik vind dat het er niet beter op is geworden. In het amendement staat dat er een aanbeveling van twee personen is en dat er in bijzondere gevallen kan worden volstaan met een aanbeveling waarop een persoon vermeld staat. Het verhaal van die bijzondere gevallen is toch een doekje voor het bloeden. Ik vind dat de PvdA wat dat betreft een flinke scheut water bij de wijn heeft moeten doen. Ik zie ook wel dat het uiteindelijk ertoe zou kunnen leiden dat u de facto uw enkelvoudige aanbeveling krijgt. U heeft het dan ook heel handig gedaan. Dat mag ook een keer worden gezegd. Wij moeten nog bezien of wij uiteindelijk voor het amendement zullen stemmen. Inmiddels hebben wij gezamenlijk met GroenLinks en de SP onze eigen visie neergelegd, te weten openbare enkelvoudige aanbeveling.

Het wetsvoorstel is ingrijpend van karakter veranderd. De nota van wijziging van 8 februari jl. waarmee het raadplegend referendum werd toegevoegd aan de procedure, heeft heel wat zand in de raderen gestrooid. Het doel ervan was het versterken van de invloed van de bevolking. Het wetsvoorstel is er echter niet op vooruitgegaan door deze toevoeging. Wat gebeurt er nu eigenlijk? Is het juist dat voor het raadplegend burgemeestersreferendum geldt dat alleen de raad hiertoe kan besluiten? Dat betekent dat er geen initiatief vanuit de bevolking mogelijk is, hoogstens om een referendum te houden om de raad te verzoeken een referendum te houden, wat de raad naast zich neer kan leggen. Dus ook op dit punt is het voorstel heel gecompliceerd. Het versterken van de positie van de bevolking is meer optisch dan dat het de facto ergens toe leidt.

Het is overigens opvallend dat de prudente toon waarmee in het oorspronkelijke voorstel werd gesproken over geheimhouding, over het beschermen van kandidaten, helemaal wordt losgelaten. Een ding blijft in de amendementen en in het wetsvoorstel, ook met de nota van wijziging, te weten de discretionaire bevoegdheid van de minister; lees de Kroon. Welke situatie ontstaat als een gemeenteraad besluit wel een raadplegend referendum te houden over twee burgemeesterskandidaten? Waarom twee, waarom niet meer? Waarom geen drie, waarom geen vier? Waarom niet van elke politieke kleur een? Wat is het nu voor flauwekul om een referendum te houden als er twee kandidaten van bijvoorbeeld de VVD zijn? Dan is er toch helemaal niets meer te kiezen?

Wat ontstaat er? De vertrouwenscommissie maakt een keuze. Dat is keuzemoment één. Daarover kunnen heel duidelijke afspraken worden gemaakt. Dan worden twee kandidaten onderworpen aan een referendum. Daarbij mag de voorkeur van de vertrouwenscommissie niet blijken uit de volgorde. Waar blijft de versterking van de positie van de raad? Het betekent ook dat er campagne moet worden gevoerd door die kandidaten, want in veel gevallen zijn zij helemaal niet bekend; zij komen van buiten. Aan het referendum worden geen nadere eisen gesteld. Argument is dat dit ook niet het geval is bij verkiezingen. Dat klopt natuurlijk. Het referendum wijst een kandidaat aan als "winnaar". Dat is weer een keuzemoment. Dan bepaalt de raad de gewenste volgorde met inachtneming van de uitslag van het referendum. Dat is weer een keuzemoment. Dan komt er nog het aanvullende advies van de commissaris van de Koningin, maar als alles doorgaat, wordt dat geschrapt. Dan maakt de Kroon, lees de minister, zijn eigen afweging: weer een nieuw keuzemoment. Als al die keuzemomenten eenduidig zijn, is er niets aan de hand. Maar als er verschil van inzicht is, is er een probleem. Je kunt niet én de positie van de raad versterken én tegelijkertijd de bevolking een positie geven in de totale benoemingenprocedure én de discretionaire bevoegdheid van de Kroon handhaven. Het is het een of het ander en de CDA-fractie kiest dan voor de raad en wijst het raadplegend burgemeestersreferendum dus af. Het is vlees noch vis. Het is geen verkiezing, het compliceert nodeloos. Burgers kiezen ook straks hun burgmeester niet. Maar de raad wordt ook aan handen en voeten gebonden. De enige die de ruimte houdt is de Kroon, of beter gezegd de minister: die kan afwijken en zijn eigen keuze bepalen. Ik zie minister De Vries van harte knikken. Dat willen we nu juist niet! Vandaar die wens van een enkelvoudige aanbeveling vanuit de gemeenteraad. Het CDA acht dit geen goede procedure en zal dus het amendement van collega Schutte om de nota van wijziging ongedaan te maken, steunen.

Het CDA acht het evenals de regering ongewenst om het raadplegend referendum van toepassing te doen zijn op de commissaris van de Koningin. Een commissaris is deels rijksorgaan, maar dat geldt toch ook deels voor de burgemeester. Het wetsvoorstel is daarom niet echt consequent. In een van de stukken wordt door de regering aangesloten bij de staatscommissie-Biesheuvel uit 1984, waarin staat dat 77% van de taken van de burgemeester van hoger belang dan gemeentebelang zijn. Dat gold blijkbaar wel nog in 1997. Waarom nu niet meer? Alleen maar vanwege het regeerakkoord van 1998 en het lijmakkoord van 1999?

Voorzitter! Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen – daar ziet het wel naar uit – dan is het volstrekt legitiem dat de Kamer inzage krijgt in de conceptcirculaire aan de commissarissen van de Koningin en gemeentebesturen over de procedureregels die in acht moeten worden genomen indien gebruik wordt gemaakt van een raadplegend referendum. Volgens de regering zou dat neerkomen op een verkapte voorhangprocedure. Nou, dat is het ook en het CDA zou daar geen enkel bezwaar tegen hebben. Integendeel. Zeker, de raad is vrij in de inrichting van het raadplegend referendum, maar het gaat hier om een raadplegend referendum voor de hoogste, in elke gemeente voorkomende, politieke functie. Het CDA acht het om die reden gewenst dat dit raadplegend referendum aan een aantal algemeen geldende criteria en voorschriften voldoet. Gemeentelijke autonomie strekt zich ook niet uit tot het aantal raadsleden of tot een afwijking ten aanzien van de positie van wethouders. Daarvoor gelden ook uniforme regels. Het amendement van de heer Te Veldhuis over het opkomstpercentage van 30 is natuurlijk flauwekul. Op een gegeven ogenblik ligt die uitslag er, en die wordt gewoon meegewogen, die gaat een eigen rol spelen in de hele procedure. Ik weet dat hij geen voorstander is van het raadplegend referendum, maar ik denk dat hij hierbij met een optische operatie bezig is die nergens toe leidt. Het blijft overigens opmerkelijk, dat een raadplegend referendum op lokaal niveau ook over personen mag gaan, en een correctief referendum op rijksniveau niet.

Voorzitter! Het CDA is geen voorstander van het wetsvoorstel zoals het er nu ligt. Het CDA steunt het amendement Schutte om het raadplegend referendum uit het voorstel te verwijderen. Het CDA heeft een uitgesproken voorkeur voor een openbare enkelvoudige aanbeveling door raad of staten. Deze twee zaken hebben wij in eigen amendementen neergelegd. De procedureregels voor het referendum zouden hier in ieder geval aan de orde moeten komen, net als in andere AMvB's.

Ik kom toe aan de drie amendementen die er liggen. Ik deel een compliment uit aan D66. Die partij heeft haar raadplegend referendum overeind gehouden. Maar ook een compliment aan de Partij van de Arbeid, die de openbare aanbeveling erin heeft gehaald. Wij wilden dat ook, dus wij zijn op dat punt ook blij. De Partij van de Arbeid heeft niet de enkelvoudige aanbeveling eruit weten te slepen, maar de facto komt dat er in een aantal gevallen wel op neer. Aan de VVD kan ik geen compliment uitdelen. Die partij blijft met het referendum zitten, en moet akkoord gaan met iets waar ze niets voor voelt, namelijk de openbare aanbeveling. De VVD moet akkoord gaan met een de-factomogelijkheid van een enkelvoudige aanbeveling. Het argument dat het allemaal niet grondwettelijk was, heeft de VVD ook niet staande kunnen houden. De VVD-fractie heeft heel zware woorden als "onaanvaardbaar" gebruikt, maar die zijn ook niet staande gebleven. De VVD heeft dus een hoge prijs betaald voor dit coalitiecompromis. Waarom zou ik de VVD echter in bescherming nemen? Dit is ten slotte het probleem van die fractie!

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik zal in mijn termijn ook het een en ander verklaren. De facto komt er geen enkelvoudige aanbeveling. Mevrouw Van der Hoeven mag dat wel zo uitleggen, maar het gebeurt niet. Ik kan uit de opmerkingen van mevrouw Van der Hoeven verder alleen maar opmaken dat het CDA is vergeten dat je in een coalitie moet geven en nemen. De strijd met de Grondwet is er nu uit. De strijd met het regeerakkoord is er ook uit. Ik zal straks aangeven wat ik wil, maar ik kan merken dat het CDA niet meer weet wat geven en nemen is in coalitieverband.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik kan heel goed geven en nemen. Daarom kan ik er ook zo ontspannen over doen. Vorige week was er ten slotte sprake van een heel andere meerderheid. Ik heb geconstateerd dat een aantal zaken dat wij graag wilden nu toch wordt binnengehaald, zij het dat mijn naam niet onder het amendement staat. Ook dat is echter een kwestie van geven en nemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de openbare aanbeveling. Die zaak is wel binnen. Dan nog iets over de enkelvoudige aanbeveling. Er staat op dat punt: "Deze aanbeveling omvat twee personen." Er staat echter ook: "In bijzondere door de gemeenteraad te motiveren gevallen kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat." Dan nog iets over de toelichting met betrekking tot de bijzondere gevallen. Te denken ware bijvoorbeeld aan gemeentelijke herindelingen. Ik heb uit de woorden van de heer De Cloe, de eerste ondertekenaar van het desbetreffende amendement, heel duidelijk begrepen dat er ook andere bijzondere gevallen kunnen zijn en dat een enkelvoudige aanbeveling tot de mogelijkheden behoort.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Mevrouw Van der Hoeven heeft het kennelijk niet goed begrepen. Het uitgangspunt voor deze zin is dat wij aansluiten bij het bestaande beleid, zoals dat staat in de ambtsinstructie van de commissaris van de Koningin. Zo heeft de heer De Cloe het ook gezegd. Het is dus bestaand beleid en niets nieuws. Er kan zich inderdaad de situatie voordoen dat, als er sprake is van een ontwerpaanbeveling van de gemeenteraad, de tweede persoon zijn handtekening terugdraait en alsnog niet meedoet. Dan moet je niet iets creëren waarbij iets wettelijk onmogelijk wordt. Die escape moet je behouden. Je kunt dat bijna overmacht noemen. Ik ga ervan uit, als er twee mensen aan een referendum meedoen, als mensen mee solliciteren in een procedure, waarbij geen referendum wordt gehouden, wetend dat er sprake is van een nummer 1 en een nummer 2, dat men er rekening mee houdt dat men op een openbare aanbeveling terechtkomt. Als iemand vervolgens op de tweede plaats terechtkomt, maar dat niet wil, dan vraag ik mij af welke ruggengraat men nog heeft.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! De heer Te Veldhuis heeft het recht om zijn eigen interpretatie aan een en ander te geven, maar dat neemt niet weg dat de heer De Cloe ook andere openingen heeft gelaten. Ik denk dat de gemeenteraden in kwestie heel goed zullen bekijken op welke manier een enkelvoudige aanbeveling mogelijk is. Die mogelijkheid is geopend door de formulering van met name artikel 4 en de toelichting daarop. Dat betekent dat de enkelvoudige aanbeveling door de gemeenteraad de facto in de toekomst openbaar is en tot de mogelijkheden behoort. Dat was iets dat wij graag wilden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik heb zojuist begrepen dat politiek een kwestie is van geven en nemen. Ik heb echter ook de naïeve gedachte dat politiek vooral inhoudelijk debatteren is op basis van argumenten en dan tot besluiten komen en dat het niet alleen een kwestie van geven en nemen is. Kijk ik naar het debat van vandaag, dan constateer ik dat er geen argumenten zijn gegeven voor het coalitievoorstel dat er nu ligt en dat er alleen maar smoesjes zijn verteld om aan te geven dat men er vanwege coalitiebelangen is uitgekomen. Uiteindelijk heeft een aantal fracties dat ruiterlijk toegegeven.

Voorzitter! Vanochtend las ik in een ochtendblad de kop "PvdA en VVD akkoord over benoemen burgemeester". Wij zijn eraan gewend, maar wel ten onrechte. Het debat moet nog beginnen, maar in feite heeft het al plaatsgevonden. Ik moet het kwijt dat ik dit een gênante vertoning vind. Twee partijen van de coalitie, PvdA en D66, beweren af te willen van het gedoe rond burgemeestersbenoemingen en van de achterkamertjespolitiek. Vervolgens wordt het in een achterkamertje geregeld. Ik vind het gênant dat de PvdA zegt af te willen van die achterkamertjes, waarvan zij vervolgens van beweert dat zij ze niet kent. Daar klopt iets niet. Een andere coalitiegenoot wordt – overigens terecht – verweten dat er claims worden gelegd op burgemeestersposten. Ik denk echter dat de heer De Cloe het spreekwoord "de pot verwijt de ketel" wel kent.

De heer De Cloe (PvdA):

Geldt dat voor u?

Mevrouw Kant (SP):

Nee, voor u!

Voorzitter! Ik heb serieus overwogen om vandaag niet deel te nemen aan het debat. Ik heb mij uiteraard terdege voorbereid, maar als het zo moet, vraag ik mij af wat wij hier nog doen. Een inhoudelijke discussie op argumenten zal niet meer tot verandering van het voorstel leiden. Ondemocratisch gedrag moet je echter niet belonen, maar proberen te bestrijden. Daarom sta ik hier toch.

Ik zal vervolgens onze kritiek en ideeën naar voren brengen. In het debat van twee weken geleden heb ik duidelijk gezegd wat mijn fractie überhaupt vindt van de positie van de burgemeester en hoe deze in onze ogen het beste geregeld kan worden. Ik heb aangegeven dat mijn fractie voorstander is van een burgemeester die wordt gekozen door de gemeenteraad en wel uit het midden van die raad.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Uw fractie is voor het kiezen van de burgemeester door de gemeenteraad. Ik heb het verkiezingsprogramma van de SP er eens op nageslagen en daar staat dat burgemeesters en commissarissen van de Koningin rechtstreeks gekozen worden door de bevolking. Ook het staatshoofd dient niet via erfopvolging maar door verkiezing te worden aangewezen. Is dat uw programma?

Mevrouw Kant (SP):

Dat klopt en dat zal ik u zo uitleggen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Als ik door de kiezers op grond van dit programma op deze plaats was gezet en hier lijnrecht het tegenovergestelde zou beweren, weet ik wel wat mijn kiezers zouden zeggen. Kiezersbedrog?

Mevrouw Kant (SP):

Dat is wel een erg vroegtijdige conclusie. Wellicht had u mij eerst even de kans moet geven om het uit te leggen. Ons voorstel is het meest democratisch. De burgemeester wordt wel degelijk rechtstreeks gekozen. Degenen die het volk willen vertegenwoordigen, komen op een kandidatenlijst voor gemeenteraadsverkiezingen en worden zo rechtstreeks gekozen. Vervolgens bepaalt de raad wie de voorzitter en dus de burgemeester wordt. Democratischer kan het volgens mij niet.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Belgische toestanden!

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat is een slimme uitweg.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is rechtsreeks kiezen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

In uw verkiezingsprogramma staat dat burgemeesters, commissarissen van de Koningin en ook het staatshoofd rechtstreeks worden gekozen. Wordt het staatshoofd dan uit het midden van de Tweede Kamer gekozen?

Mevrouw Kant (SP):

Daar hebben wij het niet over. Het lijkt mij wel duidelijk hoe wij tegen de monarchie aankijken, maar die discussie voeren wij graag bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken. U verwijt mijn fractie kiezersbedrog, maar dat slaat nergens op. Ik heb zojuist uitgelegd dat alle volksvertegenwoordigers op lokaal niveau rechtstreeks gekozen moeten worden door de bevolking, namelijk bij de gemeenteraadsverkiezingen. Vervolgens worden uit het midden van de raad wethouders en ook een burgemeester benoemd. Dat lijkt mij zeer democratisch.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Het lijkt een semantische discussie, maar het is toch meer. Als wij over rechtstreeks gekozen functionaris spreken, is dat een door bevolking gekozen burgemeester, los van gemeenteraadsverkiezingen. Als u daar een andere invulling aan geeft, moet u dat ook schriftelijk vastleggen. Nu is de verwarring gigantisch. Ik denk dat het ook voor uw kiezers niet meer duidelijk is.

Mevrouw Kant (SP):

Volgens mij is het heel helder. Als mevrouw Scheltema het niet erg vindt, geven wij onze eigen invulling aan de wijze waarop wij aankijken tegen rechtstreekse verkiezing van volksvertegenwoordigers. Ik geef nog één argument waarom wij niet voor het rechtstreekse kiezen zoals mevrouw Scheltema het invult zijn. Wij hebben er bezwaar tegen dat er dan een politiek mandaat naast de gemeenteraad komt en dat is minder democratisch. Wij willen namelijk dat de macht ligt bij de gemeenteraad, bij de volksvertegenwoordigers. Mevrouw Scheltema wil daar een ander politiek mandaat van één persoon naast zetten. Dat vinden wij ongewenst en minder democratisch dan het rechtstreeks kiezen van alle kandidaten in de gemeenteraad en vervolgens daaruit het bestuur samenstellen.

Voorzitter! Ik dank de D66-fractie voor de kans die ik heb gekregen om mijn standpunt iets meer te kunnen toelichten. Ik hoop dat dit enige verheldering heeft opgeleverd.

Over het voorliggende wetsvoorstel wil ik nog het volgende kwijt. Eigenlijk is het van alles door elkaar, waarbij je uiteindelijk niets overhoudt. Er wordt vastgehouden aan de Kroonbenoeming en toch wordt mensen het gevoel gegeven dat zij iets te kiezen hebben. Naar mijn mening gaat dat niet samen. Ik ben niet zo'n goede huisvrouw, maar ik weet wel dat de was er – met excuses voor de uitdrukking – "verdomde goor" uit gaat zien als je verschillende kleuren wasgoed door elkaar gooit. Het is natuurlijk bekend dat de coalitie verschillend denkt over dit wetsvoorstel. Uiteindelijk is tot een compromis gekomen. Het is een gegeven dat die verschillen zo groot zijn, maar ik vind zo'n gegeven geen excuus om tot zo'n halfslachtig compromis te komen. Opmerkelijk vond ik dat de minister in de voorstellen stelde dat het om een overgangsperiode gaat. De grote vraag is dan: een overgang tot wat? Een overgangsperiode gebruik je meestal als je iets geleidelijk aan of in verschillende stappen wilt veranderen. Het doel is dan echter duidelijk. Dit is een overgang naar een nieuwe situatie, zou je kunnen zeggen. Ik vraag mij af waar deze weg naar toe gaat volgens de minister. Ik heb in het debat twee weken geleden ook al gezegd dat het referendum zoals het nu in het voorstel is opgenomen eigenlijk een fopspeen is voor D66. Dat vind ik, eerlijk gezegd, niet zo erg. Wel vind ik het erg dat het risico bestaat dat het een fopspeen voor de bevolking wordt. Wij willen ook graag dat mensen zich ergens over kunnen uitspreken. Burgers moeten zich over zo'n kwestie ook kunnen uitspreken, maar zowel de raad als de Kroon hoeft zich hier vervolgens niets van aan te trekken. Het heeft ook iets vreemds. Je benoemt personen – en daar zijn wij meestal niet voor – of je kiest ze. Personen voorleggen via een referendum is toch eigenlijk een vreemde zaak. Je kiest iemand en dan houd je geen referendum over verschillende kandidaten. Dat kan rechtstreeks of de gemeenteraad kan dat doen na gemeenteraadsverkiezingen.

Er ligt nu een amendement van de coalitiepartners dat strekt tot een aanbeveling van twee personen. Daarover heb ik bij interruptie al het nodige gezegd. Het zal volkomen duidelijk zijn hoe ik daarover denk. Ik vind het een stap terug zowel voor D66 als voor de PvdA. Ook al wordt dat amendement aangenomen en vervolgens het gewijzigde wetsvoorstel, toch vraag ik mij af hoe de minister aankijkt tegen de Kroonbenoeming en hoe de praktijk vervolgens zal zijn. In de toelichting bij het wetsvoorstel heeft hij aangegeven wat de uitgangspunten zijn voor de Kroon: er moet ruimte zijn voor bovenlokale beleidsmatige afweging met betrekking tot voorkeursbeleid, politieke spreiding, loopbaanbeleid en wachtgeldsituaties. Daar staat ook bij "politieke spreiding" en volgens mij wilden wij daar nu juist van af. Ik hecht er zeer aan dat de minister aangeeft in hoeverre dat in zijn ogen nog een rol zal spelen als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Kan hij de garantie geven dat politieke kleur bij een benoeming geen rol meer speelt? Dat geldt zowel voor de benoeming van de burgemeester als voor de benoeming van de commissaris van de Koningin.

De "dubbelheid" van het kabinet in dezen blijkt ook uit antwoorden aan voorstanders en tegenstanders die ik heb gelezen. Op een vraag van een voorstander van benoeming door de Kroon wordt gezegd: nee, de Kroon houdt haar eigen verantwoordelijkheid. Op een vraag van tegenstanders van benoeming door de Kroon wordt gezegd: nee, de aanbeveling wordt in beginsel door de Kroon gevolgd. Ik noem dit hinken op twee benen en proberen iedereen te vriend te houden.

Voorzitter! Wij zouden nog een stap verder willen gaan dan nu. Het recht van advies dat de raad nu heeft, wordt een recht van aanbeveling, maar waarom niet een recht van voordracht? Er wordt gezegd dat het niet mogelijk is de Kroonbenoeming af te schaffen omdat deze in de grondwet staat. Zojuist is al duidelijk gemaakt dat dit onzin is. Ook nu zijn er allerlei vertrouwenscommissies die een aanbeveling doen, waarna de Kroon vervolgens officieel benoemt. De manier waarop wij het tot op dat moment regelen, is absoluut niet in strijd met de grondwet. Hier ligt een amendement voor. Het is afwachten of dit aangenomen wordt.

Ik blijf ook vinden dat de rol van de commissaris van de Koningin op het vlak van burgemeesters benoemingen vreemd is. Dat gemeenten kunnen worden bijgestaan in adviserende zin is tot daaraan toe, maar waarom moet de commissaris van de Koningin nog steeds een selectie maken van benoembare personen? Als alleen in uitzonderlijke situaties wordt afgeweken van het advies van de raad, waarom dan ook nog dit advies?

Het wetsvoorstel maakt een referendum mogelijk, maar er worden geen regels opgesteld. Vanuit de autonomie van de gemeenten bezien is het wellicht goed dat zij zelf naar beste kunnen en geweten regelen hoe zij een referendum willen houden. Aan de andere kant is enige regelgeving over de manier waarop je een referendum zou willen houden, wellicht op zijn plaats. Ik heb het dan niet, zoals in het amendement van de VVD dat voorligt, over de vraag wanneer een referendum wel of niet geldig is, of hoeveel kandidaten een gemeenteraad mag voorleggen. Ik heb het dan over regels voor de procedure en de uitvoering. De minister kan wel zeggen dat hij dat aan de gemeente overlaat omdat deze daarvoor verantwoordelijk is, maar uiteindelijk is het de Kroon die benoemt. In dat geval zal de Kroon naar ik aanneem de uitslag van het referendum daarbij meewegen. Er mag niet als alibi gebruikt worden dat een referendum uitgevoerd is op een manier die de minister of het kabinet niet verantwoord vindt. Ik voel dus wel wat voor de autonomie van gemeenten, maar ik voel er tegelijkertijd voor dat vastgelegd wordt aan welke uitvoeringsregels een uitvoeringsreferendum moet voldoen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Is mevrouw Kant het met mij eens dat de circulaire waarin dit soort uitvoeringsregels worden genoteerd, in de Kamer aan de orde moeten komen?

Mevrouw Kant (SP):

Ja. Daar ben ik het mee eens.

Voorzitter! Er komt ook een recht van aanbeveling tot ontslag. Er zijn de afgelopen jaren situaties geweest waarin dat in de praktijk al gebeurde. Het is echter goed om dat wettelijk te regelen. Er zit alleen iets kroms in de redenering. Zolang er een Kroonbenoeming is, is het krom dat gemeenten vervolgens kunnen opdraaien voor het wachtgeld. De Kroon heeft nog steeds de eindbeslissing. Gemeenten krijgen niet de eindverantwoordelijkheid voor de beslissing wie zij als burgemeester willen hebben, maar zij mogen het wel betalen als het fout gaat. Ik wil hierop graag een toelichting hebben van de minister.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Het onderwerp van vandaag dient te worden geplaatst in het kader van het antwoord op de vraag: Hoe kunnen wij het bestuurlijk stelsel op lokaal niveau zodanig verlevendigen en democratiseren dat de burgers meer participeren op lokaal niveau en hun betrokkenheid groter wordt? Dat is de kernvraag die op de achtergrond een rol speelt. De burgemeester heeft bestuurlijk een cruciale rol op lokaal niveau, maar hij bekleedt toch een bijzondere positie. Hij is niet gekozen, maar hij is benoemd. Hij beschikt echter wel over een aantal bevoegdheden. In die zin is het van groot belang om een nadere definitie van de positie van de burgemeester vast te stellen. Er zijn een paar modellen. Als ik mij niet vergis, is het huidige model alleen bij de VVD welkom. De andere partijen in de Kamer, met uitzondering van de christelijke collega's, hebben zich niet uitgesproken voor het handhaven van het huidige systeem. Het huidige systeem is onduidelijk, het is niet transparant en het leidt tot vele gissingen en vragen bij dezen en genen gedurende het proces van de benoeming. Collega de Cloe, die zelf onderdeel uitmaakt van het huidige proces, heeft het zeer goed verwoord: het is een systeem van koehandel, van vriendjespolitiek en van het parachuteren van landelijke politici op het dak van de gemeenten. Dat hebben wij al een paar keer meegemaakt. Ik hoor de minister nu wat tegensputteren, maar vertrouwenscommissies hebben al een paar keer meegemaakt dat zij iemand anders hebben voorgedragen dan de persoon die zij uiteindelijk uit Den Haag hebben gekregen. Dat kan de minister niet ontkennen. Zoals bekend, heeft hij ook bij de VNG gezeten.

Minister De Vries:

De VNG heeft niets te maken met benoemingen!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik doel op het feit dat de vertrouwenscommissie andere mensen heeft voorgedragen dan de persoon die uiteindelijk door de Kroon wordt benoemd. De Kroon heeft dat recht natuurlijk conform de wet. Het werkt alleen gewoon niet. Het werkt niet als het gaat om de positie en de status van de vertrouwenscommissie. In die zin zijn wij dus duidelijk toe aan een reparatie. Het is toch niet de bedoeling dat wij uit de kleur rook die uit de schoorsteen van Binnenlandse Zaken komt, moeten opmaken wie er uiteindelijk is benoemd. Wij moeten ervan uit kunnen gaan dat een door de burgers beïnvloed proces met een grote zekerheid ook een bepaalde uitkomst zal hebben. De overheid behoort, wat dat betreft, betrouwbaar en voorspelbaar te zijn. Zij moet niet elke keer met onverwachte kinken in de kabel komen. De positie van mijn fractie komt dus neer op: weg met het huidige systeem!

Het tweede punt is de vraag, welke alternatieven er zijn. De fractie van D66 kiest volmondig voor een gekozen burgemeester. Dat is natuurlijk ook een duidelijk alternatief. Mijn fractie maakt zich, met de huidige bevoegdheden van de burgermeester, in dat geval echter zorgen over de balans in de machtsverhoudingen tussen de burgemeester en de raad. Het mag niet zo zijn dat een kandidaat-burgemeester een verkiezingscampagne gaat voeren die zich niet alleen op het terrein van openbare orde en veiligheid afspeelt, maar die ook allerlei andere thema's omvat die tot de portefeuille van de wethouders behoren. Het mag niet zo zijn dat de burgemeester op een gegeven moment de raad kan overrulen. De fractie van GroenLinks kiest, in de huidige verdeling van bevoegdheden en competenties, liever voor een sterke raad dan voor een sterke man of vrouw als burgemeester. Als je een gekozen burgemeester wilt, dan zul je moeten komen tot een andere definitie van de positie en de bevoegdheden van de burgemeester. Uitgesloten moet worden dat er overruling kan plaatsvinden van de raad door de burgemeester. Het spel moet democratisch worden bepaald door de spelregels.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik denk dat ik de heer Rabbae kan toegeven dat er in het geval van een door de burgerij gekozen burgemeester sprake zal moeten zijn van meer dualisme. Dat zal natuurlijk ook z'n beslag moeten krijgen in de Gemeentewet. Dat vergt uitwerking. Het gaat naar een echt dualistisch stelsel toe. Dan zal de burgemeester inderdaad waarschijnlijk wat meer taken krijgen. Maar ook nu reeds heeft de burgemeester die taken die de raad hem gunt. Er is geen beperking. Als de raad de burgemeester veel taken gunt, dan kan dat ook. Dat is ook nu al mogelijk.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat kan, maar in de regel is het zo dat de bevoegdheden en de competentie van de burgemeester bijna landelijk uniform geregeld zijn. Hij mag er af en toe iets bij doen, als hem dat gegund wordt door de raad, maar dat is niet verankerd in een wettelijk kader.

Voorzitter! Mijn fractie is al met al voorstander van een door de raad gekozen burgemeester. Hij heeft dan een duidelijke positie, ook al omdat hij meer democratische legitimatie heeft dan op dit moment. Verder blijft hij ten opzichte van de raad in een ondergeschikte positie, omdat hij is benoemd door de raad. In die zin kun je zeggen dat hij indirect gekozen is.

Het voorstel van het kabinet is inderdaad, zoals de Raad van State heeft gezegd, vlees noch vis. Ik vind het een typisch paarse spagaat. Er moesten drie partijen tevreden worden gesteld, maar gezien hun posities op dit punt was dat eigenlijk onmogelijk. Er is sprake van een uitgekleed referendum. De burgers hebben de mogelijkheid om zich uit te spreken, maar omdat het geen bindende uitspraak is, kunnen zij overruled worden door de raad. Als dat een paar keer gebeurt, heb je de poppen aan het dansen. Ik verwijs naar de gebeurtenissen in Amsterdam die een uitstraling hebben naar het hele land. De burgers zullen zeggen: men vraagt wel onze mening, maar men doet uiteindelijk toch wat men zelf wil. Op die manier krijgen de burgers het gevoel dat zij voor noppes naar het referendumlokaal zijn gelokt.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat hoorde ik zo-even mevrouw Van der Hoeven ook zeggen, maar het is natuurlijk botte waanzin. Als de burgers zich uitspreken voor een bepaalde kandidaat, houdt elke volksvertegenwoordiger daar toch rekening mee? De raad vraagt toch niet voor niets aan de burgerij zich uit te spreken? U zet de gemeenteraad echt te kijk als u dergelijke beweringen doet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik vind het erg merkwaardig dat u dit verwijt aan mijn adres maakt. Bovendien, als u vindt dat de gemeenteraad de burgers moet volgen, waarom hebt u dan het wetsvoorstel niet in die zin geamendeerd?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

De Grondwet verbiedt helaas dat de burgerij het eindoordeel over de benoeming van de burgemeester heeft. Dat is aan de Kroon voorbehouden. Zolang de Grondwet niet gewijzigd is, kan het gewoon niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als u de Kroonbenoeming wilt handhaven, zoudt u kunnen zeggen: de raad neemt de uitspraak van de bevolking over en beveelt de benoeming van de desbetreffende kandidaat aan bij de Kroon. Maar nu schiet u uzelf in de voeten. U bent voor een gekozen burgemeester en eigenlijk zou u moeten proberen het wetsvoorstel zo dicht mogelijk bij uw idealen te brengen. Maar in plaats daarvan wijkt u ervan af.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat zou een bindend referendum betekenen en dat kan volgens de Grondwet helaas niet. De tussenstap die nu genomen wordt, is de maximale.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Er zijn kennelijk coalitieafspraken gemaakt.

De raad kan de burgers overrulen maar de raad kan overruled worden door de minister. Met andere woorden: de minister heeft toch weer het laatste woord. Formeel gesproken, verandert er dus niets. Ik geef toe dat er wel enige materiële veranderingen zijn. Ik hoop dat de feitelijke gang van zaken afwijkt van hetgeen de drie coalitiepartners hebben afgesproken in die zin dat de burgers en de raad veel meer te vertellen hebben dan is afgesproken.

De heer De Cloe (PvdA):

Denkt u dat wij tot een andere constructie kunnen komen zolang artikel 131 van de Grondwet luidt zoals het luidt? In dat artikel staat: bij koninklijk besluit wordt de burgemeester benoemd. Zolang dat er staat, kunnen wij toch niet tot een andere constructie komen?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is het cruciale punt. Daarom vind ik het jammer dat u bent teruggekomen op uw oorspronkelijke plan om tot een enkelvoudige aanbeveling te komen.

De heer De Cloe (PvdA):

Die enkelvoudige aanbeveling vindt dan nog plaats binnen de Kroonbenoeming.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ja, maar dat is geen regel, maar geldt in bijzondere situaties, zoals u hebt aangegeven.

De heer De Cloe (PvdA):

Zolang de Grondwet op dat punt niet is gewijzigd, ligt de bevoegdheid bij de minister om te kunnen afwijken. In alle omstandigheden kan hij afwijken van de aanbeveling van de gemeenteraad. Nog sterker, hij kan zelfs iemand benoemen die niet op die aanbeveling staat. Of dat wenselijk is, is een andere vraag.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uw vraag was of ik het mogelijk acht binnen het kader van artikel 131 van de Grondwet. Ik zeg: ja, als het gaat om een enkelvoudige aanbeveling. Dan geef je de raad en de burgers een veel sterkere positie.

De heer De Cloe (PvdA):

Ook ik vind dat bij een enkelvoudige aanbeveling de positie van de gemeenteraad wellicht nog sterker wordt. De Kroon verkeert echter ook dan niet in een andere positie. Die blijft de discretionaire bevoegdheid houden, hetgeen betekent dat de Kroon kan afwijken van de aanbeveling.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daarom heb ik gezegd: er is formeel eigenlijk niets veranderd.

De heer De Cloe (PvdA):

Zolang de Grondwet niet veranderd is, kunt u het ook niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is juist. Ik had graag gezien dat u, hopend dat de processen in de praktijk verder gaan dan de formaliteiten, ook binnen het kader van de formaliteiten iets verder was gegaan, bijvoorbeeld terzake van de enkelvoudige aanbeveling. Dat heeft u niet gedaan, want u moest op dit punt inbinden in de richting van het standpunt van de VVD, zoals u duidelijk heeft gemaakt.

Voorzitter! Een tweede punt van kritiek van onze kant betreft de positie van de raad ten opzichte van hetgeen is verwoord in het wetsvoorstel. De voorstellen van de coalitiepartners houden een betutteling in als het gaat om de positie van de raad. Zij willen de raad dicteren hoeveel kandidaten hij moet voordragen aan de bevolking in het kader van het raadplegend referendum. De raad heeft de bevoegdheid om bijvoorbeeld drie of vier kandidaten voor te dragen, maar de coalitiepartners zeggen dat het er twee moeten zijn. Verder moet de raad twee kandidaten aanbevelen aan de minister. Dat is ook een beperking. Ik vind het onzin dat het opkomstpercentage – 30 – wordt opgenomen in de wet. Wat moet ik mij hierbij voorstellen? Is dit een streefgetal, een niveaumeting of een juridisch kader voor de geldigheid van de opkomst? Is het niks? Waarom is het in het amendement opgenomen als het toch niks is? Mijns inziens is er sprake van een soort olifantengedrag in de richting van de porseleinkast van de gemeente en dat vind ik absoluut niet goed. Met andere woorden: ik vind dat dit voorstel neerkomt op oude wijn in nieuwe zakken of andersom. Het is altijd een combinatie van nieuw en oud, maar in feite wordt de huidige situatie gehandhaafd, zij het niet in formele zin. Wij moeten het hebben van de koppigheid en de vasthoudendheid van de raden om met één kandidaat bij de minister te komen – vervolgens moet worden afgewacht wat die ervan maakt – willen wij enige jurisprudentie verkrijgen. Om dit enigszins te corrigeren, is mijn fractie met de fracties van CDA en SP van mening dat moet worden vastgehouden aan de enkelvoudige aanbeveling in het openbaar. De heer De Cloe heeft een amendement ingediend waarin die openbaarheid wordt bepleit ten aanzien van de burgemeester, maar wij willen dat dit ook geldt voor de commissaris van de Koningin.

Voorzitter! Ik hoop dat er twee dingen gebeuren. Ik hoop dat de heer Te Veldhuis, die hoog van de toren heeft geblazen in verband met het ongrondwettelijke karakter van de enkelvoudige aanbeveling, vanmiddag zijn argumenten zal etaleren in een poging om ons te overtuigen. Dat zal hem veel moeite kosten maar ik ben benieuwd naar zijn argumentatie. Voorts hoop ik dat de heer De Cloe vanmiddag wil laten zien dat het gekonkel in de achterkamertjes door de drie coalitiepartijen geen enkel effect heeft voor het debat in deze zaal. Daartoe kan hij ons amendement steunen; oorspronkelijk was het ook zíjn amendement. Hij kan op deze wijze laten zien dat wij het helemaal mis hebben wanneer wij hem verwijten dat de Kamer volledig is uitgeschakeld zodra de drie partijen buiten de Kamer om afspraken hebben gemaakt. Voorzitter! Als ik dát zou kunnen meemaken, zou ik niet goed weten hoe ik mijn waardering tot uitdrukking zou moeten brengen, maar ik verzin dan wel wat.

De heer De Cloe (PvdA):

U behoeft mij niet meteen te omhelzen... Ik wijs u erop dat ook degenen die die afspraken maken, deel uitmaken van deze Kamer. Zij spreken zich uit in dit debat dat wij nu met de minister voeren. Dat moet u toch óók beseffen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus hebben degenen gelijk die zeggen: zie je wel, ze regelen de zaak met elkaar buiten de Kamer om en wij zitten hier zo'n beetje voor noppes te praten.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb publiekelijk geen enkele mededeling gedaan over het feit dat ik ook met een woordvoerder van uw fractie heb gesproken. Ik heb enkele dagen geleden uitvoerig met mevrouw Halsema gesproken over amenderingen van dit wetsvoorstel. Daarover heb ik ook gesproken met mevrouw Van der Hoeven, de vorige week én het laatste weekend. Echter, ik heb daarover naar buiten geen mededelingen gedaan, want dan zou u zeggen: zie je wel, dat is weer achterkamertjespolitiek; hij zit met GroenLinks en het CDA te praten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is toch ons werk om in deze zaal met elkaar te kijken naar mogelijkheden en onmogelijkheden? Wat u doet is overleggen buiten deze Kamer om, niet alleen met andere partijen maar ook met de regering. Over dualisme gesproken...

De heer De Cloe (PvdA):

Nu loopt u erlangs. Ik meld u nu dat ik ook met iemand van GroenLinks heb gesproken over dit wetsvoorstel en over amenderingen. Dat heb ik ook gedaan met mevrouw Van der Hoeven van het CDA. Daarmee heb ik de vorige week en in het weekend contact gehad, voornamelijk van die kant naar mij toe, zo kan ik u melden. Dat is gebeurd, maar ik heb daarvan publiekelijk geen mededeling gedaan. Ik heb mij hieraan op geen enkele wijze gestoord, maar dát overleg heeft niet tot conclusies geleid. Het overleg met de collega's van de VVD en D66 heeft daarentegen wél tot conclusies geleid. Mag ik het zo formuleren? Ik heb u vanochtend al gezegd waarom.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Toen u mevrouw Halsema, mijn collega, over deze kwestie sprak, was er geen minister en geen premier aanwezig, zo neem ik aan.

De heer De Cloe (PvdA):

Neen, en toen wij met betrekking tot de amendementen tot conclusies kwamen, was dat óók niet het geval.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Niet toen er conclusies werden getrokken, maar eerder in dat proces was dat wél het geval.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat zal ik niet ontkennen. Daar was helemaal niets mis mee; het was buitengewoon genoeglijk

De heer Rabbae (GroenLinks):

U gaat niet in op het punt waarom het mij ten principale gaat. Dit hele debat gaat over de vraag hoe wij het democratische spel aantrekkelijker kunnen maken voor de buitenwereld. Het gaat om de vraag hoe wij het dualisme in ons werk zodanig kunnen ontwikkelen dat burgers "live" en duidelijk kunnen meemaken waar de verschillen liggen en hoe die in een debat in deze Kamer al dan niet tot elkaar worden gebracht. Dat moet niet buiten de Kamer om, in overleg met de regering, gebeuren. U kunt niet zeggen aan dualisme te doen, terwijl u achter de Kamer om zaken bedisselt in overleg met de regering. Dat is geen dualisme.

Voorzitter! Ik rond mijn betoog af. Hopelijk wordt ons amendement gesteund. De balans van dit wetsvoorstel is dat wij het moeten hebben van de praktijk. Bezien wij de afspraken die de coalitiepartners hebben gemaakt, dan kunnen wij concluderen dat de heer De Cloe een resultaat heeft geboekt, ook al heeft hij moeten inbinden. Mevrouw Scheltema lijkt mij de gelukkigste van allen te zijn. Door het aanvaarden van de meervoudige aanbeveling in plaats van de enkelvoudige aanbeveling is zij echter toch verder afgeweken van de D66-lijn. Die ging namelijk uit van een gekozen burgemeester, van één kandidaat. De heer Te Veldhuis heeft weliswaar veel tamtam gemaakt, maar uiteindelijk heeft hij in het stof gebeten.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Dit wetsvoorstel is er tot nu toe een van horten en stoten. Eigenlijk was er maar één politieke familie een beetje gelukkig met wat er nu voorligt, namelijk de fractie van D66. Bijna alle politieke partijen in de Tweede Kamer en ook deskundige externe organen – de Raad van State, het IPO en de VNG – veegden óf de vloer aan met het wetsvoorstel, óf wilden het liever niet in deze vorm aangenomen zien worden. Laten wij eerlijk zijn: dit wetsvoorstel ligt er alleen omdat er bij de coalitieonderhandelingen afspraken over zijn gemaakt. Sinds twee jaar weet iedereen dit. Vraag van de VVD-fractie dus niet te veel warmte of enthousiasme voor dit onderdeel van het regeerakkoord, want de huidige wijze van burgemeestersbenoeming heeft naar onze mening nog steeds veel meer voordelen. Ieder onderzoek wijst dat ook steeds weer uit: de huidige burgemeester in Nederland is de meest gezaghebbende en geliefde bestuurder op lokaal niveau. Mijns inziens zijn burgemeestersbenoemingen meer een ideologisch probleem in politiek Den Haag, dan dat ze in de praktijk, bij de burgers, een echt probleem vormen.

Voormalig minister Dijkstal heeft het aanvankelijke wetsvoorstel ingediend uit respect voor de Tweede Kamer, dat wil zeggen voor een zeer nipte meerderheid van de volksvertegenwoordiging die in april 1996 na hoofdelijke stemmingen daarom bij motie – de motie De Cloe – vroeg. De toenmalige regering had er zelf geen behoefte aan, net zo min als de fracties van CDA en VVD. Desalniettemin toonde minister Dijkstal respect voor de wil van die kleine meerderheid van de Tweede Kamer door het wetsvoorstel in te dienen. Het bij nota van wijziging ingelaste facultatieve burgemeestersreferendum maakt van het wetsvoorstel vis noch vlees, zo oordeelt de Raad van State. Het IPO waarschuwt om bij burgers geen verwachtingen te wekken die niet zullen of kunnen worden waargemaakt. Ook waarschuwt het voor gecompliceerde bestuurlijke verhoudingen tussen gemeenteraad, B&W en de burgemeester nieuwe stijl. Voor de buitenwacht zijn de wegen van de politiek soms ondoorgrondelijk, maar in een coalitieland als Nederland kun je soms niet anders. Wij waren niet enthousiast, wij zijn niet enthousiast, maar wij hebben in de onderhandelingen over het regeerakkoord voldoende andere zaken binnengehaald om deze concessie te compenseren. Het is duidelijk een concessie geweest. Op grond daarvan is de VVD akkoord gegaan met het extra doel: het facultatieve burgemeestersreferendum. Wij komen een afspraak na – een man een man, een woord een woord – maar dat betekent niet dat wij iedere uitwerking van de principeafspraak op voorhand omarmen. Wij hebben geen blanco cheque afgegeven voor iedere willekeurige uitwerking van de hoofdafspraak. Bij de bespreking van de spelregels voor het referendum kom ik daar nog op terug.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik zeg vooraf dat de vraag die ik ga stellen, niet gemeen bedoeld is. De VVD is de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, met name democratie. Het is dus een volkspartij. Een combinatie van een gekozen burgemeester, zoals D66 wil, en een door de raad gekozen burgemeester, wat een stapje minder is, zou voor de VVD eigenlijk logisch moeten zijn. Waarom is de VVD daar dan tegen?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik kom daar zo op terug bij de fundamentele discussie over de inhoud en de rol van het burgemeesterschap in het openbaar bestuur. Wij hebben het nu namelijk over de verpakking van onder andere de aanbevelingsprocedure, maar niet over de inhoud van de functie van de burgemeester.

Om redenen die ik zojuist heb genoemd, willen wij de situatie handhaven: de burgemeester staat doorgaans boven de partijen en boven al het politieke gekrakeel. In Nederland is de burgemeester van het volk in de gemeente; hij of zij is een burgemeester van iedereen. Elke andere burgemeester is een burgemeester van de meerderheid. Ook daarbij zullen er allerlei politieke achtergronden een belangrijke kunnen spelen. Onze overleden collega Brood noemde een door de raad gekozen burgemeester een burgemeester uit de kroeg. Wat gebeurt er in zo'n geval? De gemeenteraad gaat ook niet in de openbaarheid onderling afspraken maken over degene die hij daar als burgemeester wil neerzetten. In zo'n deal zitten ook allerlei andere afspraken. Laten wij elkaar alsjeblieft niet voor de gek houden door te zeggen dat een door de raad gekozen burgemeester een volkomen open procedure is. Kijk maar naar de ervaringen in België. De burgemeesters in België zijn allemaal parlementariër. De burgemeesters in België die ik ken, snakken naar een systeem zoals in Nederland. In België lopen burgemeesters altijd aan de lijn van de gemeenteraad; zij zijn altijd afhankelijk van de steun van de meerderheid van de gemeenteraad. Doorgaans is het de kandidaat van de meerderheid van de gemeenteraad. Het systeem in Nederland is dus stukken beter dan dat in België. Ik wil er straks graag verder over discussiëren, evenals over andere vormen van de inhoud van het burgemeesterschap.

De heer De Cloe (PvdA):

De vaste commissie gaat binnenkort bij België op bezoek, waar men op weg gaat naar de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester. Ik heb de heer Te Veldhuis zojuist evenwel horen zeggen dat de burgemeester in Nederland boven de politieke partijen staat en boven het politieke gekrakeel. Waar komt dan zijn animo vandaan voor een eerlijke verdeling over de politieke partijen? Of is dat iets anders?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Dat lijkt mij wel. Op landelijk niveau is er nog steeds de officiële lijn dat er op kwaliteit gelet wordt. Dat is van oudsher zo. Bovendien wordt er vele jaren gelet op een eerlijke spreiding over politieke partijen. Daarover is zojuist al gesproken in een interruptiedebat. Ik noem in dit verband nog het voorrangsbeleid voor vrouwen en mensen van allochtone afkomst. Daar een burgemeester mede een bovenlokale functie vervult, is er een benoeming door de Kroon. Op die manier blijft er een eerlijke verdeling over de diverse politieke families. Wij hebben al gezegd dat dit per periode kan verschillen, maar de burgemeesters in Nederland hebben doorgaans in hun gemeente vanwege de gemaakte keuze, onder andere op basis van kwaliteit, een dermate hoog gezag, dat zij worden gedragen door de bevolking, dus zelfs wanneer zij afkomstig zijn van een bepaalde politieke partij. Voordat je zo'n benoemde burgemeester inruilt voor een ander type burgemeester, bijvoorbeeld een door de raad gekozen burgemeester, moet je daarover fundamenteel nadenken. De kwaliteit van de burgemeester, die nu nog gegarandeerd is, zou bij de andere vormen echter wel eens minder kunnen zijn.

De heer De Cloe (PvdA):

Dat is een hele mond vol maar ik vroeg wat anders. Moet de kwaliteit niet het hoofduitgangspunt zijn en moeten andere zaken daaraan niet ondergeschikt zijn? Ik heb zelf ook de functie ingevuld en daarna pas naar de wijze van aanstelling gekeken. Wat betreft de invulling zijn wij het ook grotendeels met elkaar eens: geen extreem dualisme en geen presidentieel stelsel. Als je de kwaliteit – de verbinder der verbinders – vooropstelt, is dat politieke element toch duidelijk ondergeschikt.

De heer Te Veldhuis (VVD):

De kwaliteit staat voorop. Daar is geen enkele discussie over en daarover zijn wij het met zijn allen wel eens. Voor het overige zijn er bovenconcurrerende, bovenlokale afwegingen te maken. Je gaat niet iemand benoemen die kwalitatief minder is maar toevallig een vrouw is of omdat hij toevallig van een bepaalde politieke partij is. De kwaliteit staat altijd bovenop.

De heer De Cloe (PvdA):

Maar als straks een gemeenteraad of nu een vertrouwenscommissie heel nadrukkelijk iemand op kwalitatieve gronden en unaniem op afstand van anderen op de eerste plaats zet, zou u daarmee toch uit de voeten moeten kunnen?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Als de commissaris van de Koningin een aantal mensen heeft geselecteerd op basis van kwaliteit en dus op benoembaarheid en vervolgens de gemeenteraad uit die kwalitatief goede en benoembare mensen er twee aanbeveelt – al dan niet na een consultatief referendum – zal het voor de Kroon steeds moeilijker worden om van zo'n nummer 1 af te wijken. Voorzover mij bekend, gebeurt dat ook zo. Als er sprake is van een unanieme aanbeveling wordt daar zo goed als nooit van afgeweken. Maar we zitten wel met een bepaald probleem dat ik u zojuist al heb voorgehouden en dat is de vraag of het eerlijk is om de macht vooral bij mensen uit een beperkt aantal partijen neer te leggen, zolang een burgemeester ook bovenlokale belangen behartigt. Is het eerlijk, dat 40% van de posten nog in handen is van het CDA? Het is historisch allemaal verklaarbaar maar is het eerlijk in de spreiding van macht over politieke partijen dat dit zo in stand blijft? Hetzelfde geldt voor de PvdA met haar 52% steden met meer dan 100.000 inwoners. Is het eerlijk dat vele kleinere partijen die hier toch behoorlijk vertegenwoordigd zijn, bijna niets hebben? Dergelijke afwegingen vind ik nog steeds valide en zolang ze blijven bestaan, wil ik daar ook graag aan vasthouden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Wij hoeven nog niet zo nodig, als kleine partij! Er zit echter een inconsistentie in de redenering van de heer Te Veldhuis. Aan de ene kant moet de kwaliteit voorop staan en aan de andere kant staat de heer Te Veldhuis een beetje zielig te doen, dat zijn partij er zo slecht vanaf komt!

De heer Te Veldhuis (VVD):

U hebt niet goed geluisterd, mevrouw Kant. Kwaliteit staat voorop en dan krijg je een aantal andere afwegingen. Die kwaliteit wordt doorgaans gegarandeerd door de selectie van de commissaris van de Koningin.

Mevrouw Kant (SP):

Ik moet toch constateren, dat de VVD-fractie pleit voor het behoud van de partijpolitieke benoeming als het gaat om burgemeesters.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Wij vinden, dat de partijpolitieke spreiding als criterium moet blijven bestaan. Dat vinden wij gewoon eerlijk zolang het gaat om een Kroonfunctionaris en een Kroonbenoeming.

Mevrouw Kant (SP):

Kunnen we dan ook blijven verwachten – zoals in het verleden vaker gebeurd is – dat de VVD op bepaalde plaats burgemeestersposten gaat claimen, zoals de heer Cornielje verleden week uitsprak? Dan is het argument van degene met de beste kwaliteit natuurlijk echt onzinnig.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Het is jammer, dat iedereen zo ongeduldig is, want ik wil juist daarover een fundamentele discussie, ook met mevrouw Kant. Wij staan open voor elke discussie maar dit wil ik graag dadelijk even nader verklaren in plaats van met een kort antwoord op een interruptie.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wil wel graag een antwoord!

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik loop niet weg voor die discussie!

De voorzitter:

De heer Te Veldhuis mag wel zijn eigen verhaal inrichten!

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter, u bepaalt de orde!

Ons algemene oordeel nu, met anderen, is dat er een stevig compromissysteem wordt ingevoerd. In de politiek, in coalitieverband moet je nu eenmaal geven en nemen. Ik zou niet weten hoe dat anders moest. Wij willen graag in de coalitie meedoen en hebben die keuze gemaakt. Wij hebben bewust niet de keuze gemaakt om daarbuiten te staan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mag ik u vragen wat u genomen heeft?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Daar kom ik nog op.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U komt op alle vragen terug. Waarom kunt u niet spontaan reageren?

De voorzitter:

U weet dat woordvoerders dat nu eenmaal vaak zeggen. Misschien doet u dat niet, maar bijna alle anderen doen dat wel.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Als u anderhalve minuut geduld hebt, dan hoort u het. U wilt alles tegelijk van mij horen, maar dat gaat niet. Ik kan maar één ding tegelijk zeggen. Ik heb geen dubbele tong.

Voorzitter! Nu kom ik aan het fundamentele punt. De VVD-fractie zou best en graag een principiële discussie willen over de plaats, de rol, de taak en de inhoud van de bevoegdheden van een burgemeester. Wij willen een discussie over de inhoud en niet zozeer over procedures en aanstellingswijzen. Dat is ook het punt van het minderheidsadvies van de staatscommissie-Elzinga: wil je naar zo'n dualisering toe, dan zou dat de goede discussie zijn. Ik vind dat rechtlijnig. Ik wil een paar modellen voorleggen waarover die discussie zou kunnen gaan. Als u andere modellen hebt, kom er dan alstublieft mee, want ik wil het graag over meer dan alleen de buitenkant en de verpakking hebben.

Wij kunnen het huidige Nederlandse model aan de orde stellen, waarvan de VVD een voorstander is: benoeming door de Kroon met een behoorlijke invloed van de gemeenteraad. Daar komt nu ook een stukje invloed van de bevolking bij, maar met een discretionaire bevoegdheid aan het eind voor de Kroon. Een burgemeester is in dit model de burgemeester van iedereen in het dorp of in de stad.

Voorts is er het Belgische model, waarin de gemeenteraad een burgemeester aanwijst. Dat is een soort eerste wethouder die voortkomt uit de gemeenteraad; een burgemeester uit de kroeg, zoals Philippe Brood zei. Het is vaak een compromisfiguur na veel onderling geven en nemen tussen de verschillende fracties. Soms zelfs is het een burgemeester van een kleine meerderheid van die gemeenteraad. Dat is zeker geen burgemeester van de hele bevolking. In zo'n situatie kan een burgemeester de speelbal, zetbaas of gevangene van de gemeenteraad worden. De kans bestaat dat het geen onafhankelijke, boven de partijen staande persoon zal zijn. Hoe dan ook zal het een politicus zijn. Ik heb u al de ervaringen van mijn collega's uit het Beneluxparlement gemeld.

Een ander systeem is een gekozen burgemeester. Daarbij heb je ook verschillende modellen, bijvoorbeeld het Franse model, waar de gemeenteraad een burgemeester kiest. Een groot nadeel is dat zo'n functionaris daar absoluut niks te vertellen heeft. Alles is in Parijs gecentraliseerd; het is een gecentraliseerde eenheidsstaat. De openbare orde en veiligheid en dergelijke liggen bij de prefectuur, dus bij de ambtenarij. De burgemeester heeft heel weinig te vertellen. Willen wij zo'n systeem, dan valt daarover te praten. Overigens ben ik daar niet gelukkig mee.

Je zou een veel verdergaand model kunnen kiezen, het Amerikaanse model. Daar heeft de burgemeester heel veel bevoegdheden en macht. Hij brengt bijvoorbeeld zijn eigen wethouders en eigen ambtenaren mee. Dan heb je het dualisme ten top. Willen wij dat in Nederland? Moet er zoveel macht ten koste van de huidige volksvertegenwoordiging in één persoon worden verenigd, zodat je twee zelfstandige kapiteins op een gemeentelijk schip hebt, die misschien allebei ook nog eens een tegengestelde koers willen varen?

Wat past het beste bij Nederland coalitieland, polderland? De burgers zijn in ieder geval tevreden met het huidige systeem. Ik vraag mij af of een burgemeester met heel veel eigenstandige bevoegdheden en macht wel past binnen zo'n systeem in Nederland, waar wij met elkaar de blaren op de tong praten om eruit te komen. Dat gebeurt niet alleen in coalitieverband, maar in alle Nederlandse verbanden: werkgevers, werknemers; je kunt het zo gek niet verzinnen. De minister was vroeger voorzitter van de SER. Wij praten maar door om het met elkaar eens te worden. Past in zo'n systeem wel iemand die je heel veel macht geeft, overigens ten koste van de volksvertegenwoordiging? Ik wil er best met iedereen over praten, maar dan moeten wij een open discussie hebben over de inhoud van die functie. Wij hebben het nu eigenlijk alleen over de buitenkant, over de procedure en de wijze van aanstellen, maar niet over de inhoud. Ik heb vandaag nog niemand gehoord over de inhoud van de functie van de burgemeester.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Ik heb mij bij het debat over de aanbevelingen van de commissie-Elzinga er volledig bij aangesloten dat de invulling van de taak eerst moet komen en dan pas de wijze van aanstelling. Ik heb ook vandaag in mijn inbreng gezegd dat je eerst naar de functie moet kijken. Die functie heb ik kort omschreven, en toen pas ben ik gekomen met de wijze van aanstelling. Dat moet de heer Te Veldhuis dus niet ontkennen.

Dit kabinet heeft in het regeerakkoord opgeschreven, dat de huidige aanstellingswijze onbevredigend is. Ik begrijp dat u die wijze prima vindt, maar dit kabinet vindt dat onbevredigend, en ik sluit mij daarbij aan. Maar ik maak een kanttekening bij het feit dat u steeds zegt dat af en toe in Nederland een burgemeester wordt benoemd die, als hij gekozen zou worden, slecht bij nipte meerderheid zou worden gekozen. Moeten we dan de kant op dat de burgemeester steeds wordt gekozen met een kleine minderheid? Waar kiezen we nu in Nederland voor?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik wijs u op de keerzijde van de medaille, van andere systemen. Die moeten we ook onder ogen zien. Als we het over dit onderwerp hebben, moeten we alle kanten van de medaille belichten: de voorkant, de achterkant, maar ook de zijkant. Die kanten zijn soms ook heel belangrijk.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ben het er volledig mee eens dat er een samenhang is tussen de aanstellingswijze en de bevoegdheden van een burgemeester. Daar zijn wij het hier allemaal mee eens. Ik wil u de heel concrete vraag stellen of u vindt dat we over het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, dat gaat over de aanstellingswijze en niet over de inhoud van de taak, niet kunnen spreken voordat de discussie is gevoerd. Wilt u dit allemaal uitstellen?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Nee, natuurlijk niet! Het ziet ernaar uit dat het wetsvoorstel zeker in de geamendeerde vorm de eindstreep zal halen. Maar dat laat onverlet dat we ook eens over de inhoud moeten praten. We praten tot nu toe alleen maar over de verpakking. De heer De Cloe heeft ook Elzinga aangehaald, maar dan ga je nog steeds uit van het burgemeesterschap "Nederlandse stijl", zoals het nu is. Dan praat je dus alleen over een andere aanstellingswijze. Daar wil ik graag over praten, want ook na Elzinga blijft de burgemeester vooral een managementrol en een weinig politieke rol houden, tenzij hij zoveel gezag heeft opgebouwd binnen de gemeente dat hij dat toch impliciet heeft.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U haalt nu een heel brede discussie naar dit wetsvoorstel, waar dat niet aan de orde is. U zegt zelf dat u het wetsvoorstel wil behandelen. Ik wil met u de discussie aangaan, maar laten we dat op een ander moment doen, niet nu.

De voorzitter:

Laten we dat dan nu vastgesteld hebben!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Zou de VVD-fractie gevoelig zijn voor het kopiëren van het landelijk bestuurssysteem op lokaal niveau?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Dan had u veertien dagen geleden aan de discussie over Elzinga mee moeten doen! Dan had u het geweten. Maar dat kunt u nog even nalezen. Uw collega Halsema voerde daarbij toen het woord.

De voorzitter:

Dat staat ook een beetje aan de rand van dit onderwerp.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! De heer Rabbae heeft gevraagd, hoe ik tegen de uitkomst, inclusief alle amendementen aankijk, ervan uitgaande dat die amendementen worden aangenomen. Ik constateer daarbij vijf punten. De burgemeestersbenoeming blijft een zaak van de Kroon. Dit was voor ons een belangrijke randvoorwaarde, die overigens ook in het regeerakkoord is genoemd. Verder komt er geen gekozen burgemeester. Er komt ook geen door de gemeenteraad gekozen of benoemde burgemeester. Er komt geen stelsel van enkelvoudige aanbeveling van de gemeenteraad aan de Kroon. Ten slotte behoudt de Kroon haar volledige discretionaire bevoegdheden met betrekking tot benoemingen, waarbij natuurlijk net als nu al gebeurt serieus rekening moet worden gehouden met de lokale wensen. Gelet op de politieke constellatie en de politieke realiteiten van dit moment kunnen wij met die uitkomst leven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U heeft heel hoog van de toren geblazen als het gaat om het ongrondwettelijke karakter van de enkelvoudige openbare aanbeveling. Dat heeft u nu eigenlijk ingeslikt.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Over de grondwettigheid van de enkelvoudige aanbeveling heb ik nog helemaal niet gesproken. Dat komt allemaal nog. U bent veel te snel! Terwijl u de ene vraag nog beantwoord wilt hebben, wilt u tegelijk al een antwoord ontlokken over iets waarover ik nog moet beginnen. Dat komt echt nog.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb zoals iedereen de krant gelezen.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Dat komt allemaal nog. Wees niet bang, u wordt op uw wenken bediend.

De vraag waar mag worden afgewogen, is al aan de orde geweest. Wij vinden het terecht dat de Kroon zichzelf nog ruimte voorbehoudt voor het maken van bovenlokale afwegingen. Dat staat op de pagina's 2 en 4 van het wetsvoorstel van de memorie van toelichting, waarbij de landelijke belangen als meer vrouwen in het politieke ambt en evenwichtige politieke spreiding worden genoemd. Dit is ook terug te vinden in de nota naar aanleiding van het verslag, en in de nota naar aanleiding van het nader verslag. Het komt iedere keer weer terug. Dat past in ons denken in de zin van geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid. De Kroon is geen zetbaas of stempelmachine van de gemeenteraad en moet dat ook niet worden. Dat zou de omgekeerde bestuurswereld zijn. In die zin hebben wij er geen probleem mee dat er zo nodig kan worden afgeweken van aanbevelingen, onder de condities die wij bij de amendering hebben vastgelegd. Aanbevelingen blijven aanbevelingen. De Kroon neemt haar besluiten, waaronder benoemingen, in eigen verantwoordelijkheid, maar er moet goed worden gelet op de adviezen en de aanbevelingen van de gemeenteraad. Die betrekken wij niet voor niets bij deze procedure. Dat hebben wij in de vorm van gezamenlijke amendementen uitdrukkelijk vastgelegd.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Dit is het moment voor de vraag die ik zojuist ook al heb gesteld. De VVD is in feite voor het behoud van partijpolitieke benoemingen via het systeem dat wij nu hebben. Politieke spreiding mag een rol spelen, zegt de heer Te Veldhuis. Dan mag er worden afgeweken. Zojuist zei de heer Te Veldhuis echter ook dat kwaliteit het belangrijkste is. Claimt de VVD vanaf vandaag geen burgemeestersposten meer?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Bij Kroonbenoemingen kan niemand wat claimen. Je kunt hooguit de sterke wens uitspreken dat je een bepaalde post graag wilt hebben. Wij hebben in Nederland geen claimcultuur. Daar moeten wij ook niet aan beginnen.

Mevrouw Kant (SP):

Het is tot nu toe niet voorgekomen dat de VVD zich in die achterkamertjes – daar vond dat overleg plaats – sterk heeft gemaakt, heeft gelobbyd voor een bepaalde plaats, omdat men vond dat die plaats een VVD-burgemeester moest hebben.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mevrouw Kant mag ervan uitgaan dat de VVD overal zijn best doet om de goede mensen op de goede plaats te krijgen. Daar zitten ook VVD'ers bij. Dat zullen wij ook blijven doen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb het de heer De Cloe ook gevraagd, maar beweert de heer Te Veldhuis ook met droge ogen dat die deals in achterkamertjes over burgemeestersbenoemingen niet hebben plaatsgevonden? Dat kan hij toch niet volhouden?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik zit daar niet bij.

De voorzitter:

Ik herinner u eraan, mevrouw Kant, dat u vragen kunt stellen, maar dat degene die antwoordt over zijn eigen antwoorden gaat. Dat moet ik ook wel eens zeggen als u op het spreekgestoelte staat. Het heeft geen enkele zin om hiermee door te gaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Kan de heer Te Veldhuis uit ervaring zeggen dat bepaalde burgemeesterscategorieën, afkomstig van een politieke partij, het in de praktijk beter doen dan een andere categorie?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Dat zou ik niet durven zeggen, want de burgemeesters worden op basis van kwaliteit benoemd. Volgens mij worden er niet of nauwelijks burgemeesters benoemd die geen kwaliteit hebben. In beginsel hebben ze allemaal een goede kwaliteit, bij welke partij ze ook horen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

In die zin is het benoemingsbeleid dus neutraal als het gaat om de kwaliteit. Ik begrijp dan niet dat de heer Te Veldhuis ertegen is dat de gemeente zelf een burgemeester benoemt of kiest.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik constateer dat de heer Rabbae veel vragen stelt, daar antwoord op krijgt, maar dezelfde vragen even later weer stelt. Ik heb een en ander zojuist uitgelegd. Lees het verslag er maar op na.

De voorzitter:

Dan mag de heer Te Veldhuis zijn betoog vervolgen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Dit is echt een trucje.

De voorzitter:

Nou, zo af en toe luister ik ook.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De heer Te Veldhuis is voor spreiding van de burgemeesters over de politieke partijen. Vervolgens...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Rabbae. Ook voor u geldt dat de heer Te Veldhuis wel over zijn eigen antwoorden gaat. Ik kan daar verder niets aan doen. Ik stel voor dat de heer Te Veldhuis zijn betoog vervolgt.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik kom bij de rechtstreekse aanbeveling aan de Kroon. Wij hebben er bij het regeerakkoord mee ingestemd dat de gemeenteraad een aanbeveling aan de Kroon toestuurt en dat er geen advies meer aan de commissaris van de Koningin wordt gestuurd. De commissaris van de Koningin heeft er bij de voorselectie van de kandidaten door de vertrouwenscommissie van de gemeenteraad al op gelet dat alleen benoembare, dus kwalitatief geschikte kandidaten worden doorgestuurd. Als de gemeenteraad uit die pool van kwaliteitsmensen een voorkeur uitspreekt voor nummer 1 en nummer 2, dan zien wij niet goed waarom de commissaris er in de vorm van advisering nog weer tussen moet zitten in de tweede ronde naar de Kroon toe. Daarom heb ik het amendement van mevrouw Scheltema en de heer De Cloe medeondertekend. Dat laat onverlet dat een minister zijn lange arm in de provincie, dus de commissaris, om advies kan vragen. Er is dan in ieder geval geen wettelijk adviesrecht meer.

De VVD-fractie stemt in met de grote waarde die de regering hecht aan bescherming van privacy van burgemeesterskandidaten tijdens de voorfase van de sollicitatie, dus ook nog wanneer daarover beraadslaagd wordt. Daarbij moet strikte vertrouwelijkheid worden betracht om te voorkomen dat er een grote verschraling van het aanbod van geschikte kandidaten optreedt. Een openbaar solliciterende wethouder of burgemeester van een andere gemeente komt in zijn eigen gemeenten op de schopstoel te zitten. Men kan politiek gezichtsverlies lijden als men niet benoemd wordt.

Door het facultatieve burgemeestersreferendum moet er echter toch openbaarheid betracht worden. In de desbetreffende gemeenten zullen in ieder geval de kandidaten die voor het referendum in aanmerking komen de vertrouwelijkheid van de sollicitatie moeten opgeven. Acht de minister de kans aanwezig dat kandidaten om die reden zullen afhaken?

In de gemeenten zonder zo'n referendum blijft in het wetsvoorstel alles bij het oude. Om de redenen die mevrouw Van der Hoeven, mevrouw Scheltema en de heer Cloe hebben genoemd, is dit onderscheid in openbaarheid niet meer goed te verdedigen. Wat ons betreft had het niet gehoeven, maar wij hebben desalniettemin het desbetreffende amendement ondertekend.

Voorzitter! Veertien dagen geleden hebben wij uitvoerig gesproken over de enkelvoudige aanbeveling van de gemeenteraad. Ik heb mij daar mordicus tegen verklaard. Dit staat haaks op de Grondwet. Ik weet dat er verschillend over gedacht wordt, maar ik wil toch op het volgende wijzen. Ik sluit overigens niet uit dat dit onderwerp vaker in de Kamer aan de orde zal komen, is het niet op korte termijn dan toch zeker op lange termijn. Een enkelvoudige aanbeveling staat volgens de regering op gespannen voet met de Grondwet. Op pagina 2 van de nota naar aanleiding van het nader verslag staat dat de Kroon een keuzemogelijkheid moet hebben. Op pagina van 7 van deze nota staat dat bovendien een enkelvoudige aanbeveling niet past in de grondwettelijke randvoorwaarde die uitgaat van een zekere beleidsvrijheid van de Kroon. Op pagina twee van de memorie van toelichting staat het nog helderder: "Het toekennen van een recht van voordracht aan de gemeenteraad" – niet hetzelfde als een aanbeveling – "waarbij de Kroon geen persoon zou kunnen benoemen die niet op de voordracht voorkomt, zou in strijd kunnen komen met het benoemingsrecht van de Kroon. De Kroon behoort een eigen verantwoordelijkheid en derhalve een eigen beslissingsruimte te behouden".

Die argumentatie wordt herhaald in de toelichting op de nota van wijziging van 4 februari 1999, waarin staat dat de Kroon vanzelfsprekend de discretionaire bevoegdheden conform de Grondwet behoudt. Door een amendement voor een enkelvoudige aanbeveling vervalt naar onze mening de keuzemogelijkheid voor de Kroon. Kiezen uit slechts één naam is geen keuzemogelijkheid. Dat lijkt een beetje op de uitspaak van Henri Ford: je kunt de auto in alle kleuren krijgen als het maar zwart is. Als de Kroon niet voor die ene kandidaat kiest, moet de zaak terug naar de gemeenteraad in plaats van dat de raad een andere kandidaat kan benoemen. Daarna zal de gemeenteraad opnieuw slechts één naam voorleggen met wellicht hetzelfde traject. De gemeenteraad bindt de Kroon – kabinet en Koningin – de facto in zeer hoge mate. De Kroon mag alleen diegene benoemen die de gemeenteraad voorlegt en geen ander, als dat op die wijze geregeld wordt. Kortom, een dictaat. Materieel is dat geen keuzevrijheid en dus naar onze mening ongrondwettig. Materieel pakt het amendement de discretionaire bevoegdheid van de Kroon af. Daarom stelt de regering ook terecht: "Een enkelvoudige aanbeveling staat op gespannen voet met de huidige grondwettelijke regeling van de benoeming, omdat een stelsel met een enkelvoudige aanbeveling er toch op is gericht om de Kroon te doen besluiten overeenkomstig die aanbeveling."

Verder staat er: "Bovendien past een enkelvoudige aanbeveling niet in de grondwettelijke randvoorwaarde die uitgaat van een zekere beleidsvrijheid van de Kroon."

Dat zijn woorden van de minister en de regering zelf, evenals op pagina 2 van de memorie van toelichting waar gesproken wordt van "een eigen verantwoordelijkheid en eigen beslissingsruimte van de regering".

Voorzitter! Ik heb nog meer argumenten en dan ga ik primair in op de brief van 26 mei 1998 van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de kabinetsinformateurs, waarbij hij een aantal technische notities aanbiedt over juist dit onderwerp. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken wijst erop dat "constitutioneel gesproken het de kernvraag is of de Kroon een eigen verantwoordelijkheid en daarmee corresponderende beoordelingsvrijheid kan behouden ten aanzien van de voordracht en benoeming van de binnen de gemeente, in dit geval door de burgers uitverkozen kandidaat". Mutatis mutandis geldt dat ook voor een kandidaat van de gemeenteraad. In die brief stelt de minister vervolgens: "De betekenis van artikel 131 Grondwet ligt van oudsher in de mogelijkheid om kandidaat-burgemeesters te onderzoeken op geschiktheid voor het ambt. Moderne aspecten daarbij zijn voorkeursbeleid en loopbaanbeleid. De Kroonbenoeming had en heeft derhalve inhoudelijke betekenis."

Er staat verder: "In het huidige stelsel mag de Kroonbenoeming niet verworden tot een mechanische bezegeling van de uitkomst van het proces van democratische aanbeveling. De minimale ruimte die de Kroon dient te behouden is die om in bijzondere gevallen op grond van zwaarwegende belangen, zoals gerede twijfel aan integriteit, af te wijken van de aanbevolen kandidaat. Die minimale ruimte is uitdrukkelijk geen maximale ruimte."

En dan komt het. In de notitie die bij de brief is gevoegd staat het volgende: "De ratio van de huidige Kroonbenoeming zit in de weging van bovenlokale belangen en in de check op de geschiktheid van de kandidaat. Ongewijzigd handhaven van de Kroonbenoeming is in elk geval niet mogelijk indien slechts één kandidaat wordt voorgedragen."

Voorzitter! Ik kan het nauwelijks helderder zeggen, al heb ik nog een aantal argumenten.

De voorzitter:

Bent u nu aan het eind van uw betoog over dit onderwerp?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik heb nog een paar citaten.

De voorzitter:

Misschien kunt u iets minder citeren.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik wil dat toch graag doen, want wij zijn hier wel met het hoeden van de Grondwet bezig.

De voorzitter:

Als u aangeeft wat u wilde citeren, weet iedereen toch waar het over gaat? Ik vraag u heel voorzichtig of u iets minder kunt citeren.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Goed, voorzitter, dan zal ik nog een aantal eigen argumenten ernaast leggen. Duidelijk zal zijn dat mijn fractie de argumenten die ik zojuist geciteerd heb onderschrijft. Ik heb nog de volgende argumenten.

Het wetsvoorstel van de regering verleent de gemeenteraad een procedureel recht op deelname aan de besluitvorming, een heel stevig recht op inspraak waar de Kroon niet zomaar omheen kan. Maar de Kroon behoudt de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Een enkelvoudige aanbeveling is van een andere orde, want die komt materieel neer op een bindende aanbeveling van de gemeenteraad, ook al wordt het een aanbeveling genoemd. De invloed van de gemeenteraad wordt dan in de praktijk zo groot, dat dit impliciet ten koste gaat van de invloed van de Kroon. Dat is om drie redenen niet in overeenstemming met de Grondwet. De Grondwet verzet er zich tegen dat de benoemingsbevoegdheid formeel of materieel aan de Kroon wordt onttrokken. Dat lijkt het geval te zijn bij een enkelvoudige aanbeveling, omdat het zwaartepunt wordt verschoven van de Kroon naar de gemeenteraad. Door zo'n amendement wordt alleen nog een lippendienst bewezen aan artikel 131 van de Grondwet. De handeling die door de Kroon wordt verricht, is dan niet langer rechtsscheppend, maar alleen declaratoir. Met andere woorden: de Kroon heeft op papier nog wel de bevoegdheid, maar in de praktijk niet meer. Een enkelvoudige min of meer bindende aanbeveling ontneemt de Kroon namelijk een rechtsscheppende handeling. De Kroon wordt geacht te doen wat de gemeenteraad aanbeveelt, zo stelt de minister. Als dat niet volgens de eerste aanbeveling is, dan volgens de tweede successievelijk de derde. Verder bevat de Grondwet ook geen grondslag voor de toekenning van zo'n zware bevoegdheid aan de gemeenteraad. Het legaliteitsbeginsel houdt in dat de wetgever zo'n zware bevoegdheid alleen kan toekennen als de grondwet daartoe de basis biedt. Nergens in de Grondwet wordt gesproken over de rol van gemeenteraden bij burgemeestersbenoemingen. Deze is exclusief aan de Kroon voorbehouden. Als mij wordt tegengeworpen dat artikel 132, lid 1, van de Grondwet de basis zou kunnen bieden, dan zou de wetgever ook elke gemeente de bevoegdheid kunnen geven om een oorlog te verklaren.

Voorzitter! Artikel 131 van de Grondwet bepaalt niet dat de benoemingsbevoegdheid van de Kroon aan voorwaarden is gebonden, terwijl de wetgever ook niet de bevoegdheid heeft gekregen om daarover nadere regels te stellen. Met andere woorden, het gaat bij de burgemeestersbenoeming om een volkomen vrije discretionaire bevoegdheid. Door het aanbevelingsrecht van de gemeenteraad wordt, volgens het voorstel van de regering, de beleidsvrijheid van de Kroon ook niet aangetast. Zij heeft immers nog de mogelijkheid om van de aanbeveling, het advies af te wijken en een eigen keuze te maken. Dat wordt anders als de keuze tussen meerdere kandidaten de facto onmogelijk wordt gemaakt. Dat doet het systeem van een enkelvoudige aanbeveling.

Voorzitter! Wij vinden om al deze redenen dat de enkelvoudige voordracht zich niet verdraagt met de tekst en in ieder geval de bedoelingen van de Grondwet.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het is altijd interessant als iemand uit andermans werk voorleest, zeker als je kijkt naar de keuze. Het valt op dat er niet wordt voorgelezen uit het werk van Dijkstal toen hij nog minister was en die heel andere dingen zei over de enkelvoudige openbare aanbeveling. Hier is wellicht sprake van terugschrijdend inzicht bij de VVD.

Het verhaal van de heer Te Veldhuis leidt volgens mij tot slechts een vraag. Waarom heeft hij in vredesnaam het amendement medeondertekend? Hoe hij het ook draait of keert, in het amendement van de heer De Cloe is een opening voor een enkelvoudige openbare aanbeveling door de gemeenteraad. De heer Te Veldhuis komt met het verhaal dat het in de ambtsinstructie staat. Dat is natuurlijk flauwekul en een doekje voor het bloeden. Hij gaat akkoord met een enkelvoudige aanbeveling. Dat staat haaks op zijn verhaal. Waarom is hij medeondertekenaar van het amendement?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik verwijs mevrouw Van der Hoeven naar wat de voormalige minister van Binnenlandse Zaken Dijkstal expliciet over dit onderwerp heeft verwoord op 10 à 15 pagina's. Als ik haar was, zou ik dat goed lezen. Zij weet dan wat Dijkstal heeft gezegd en gevonden en wat de afdeling constitutionele zaken van Binnenlandse Zaken daarvan vindt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Er zijn ook vaak andere dingen gevonden op dit punt. Het ging om het selectief voorlezen.

Mijn vraag was echter een andere en daar wil ik graag een antwoord op hebben.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik constateer in ieder geval dat mijn argumenten niet worden weerlegd. Ik heb uit de stukken van de regering en de minister aan de kabinetsinformateurs geciteerd, waarbij een nota is gevoegd van de betreffende afdeling.

Het tweede punt is ook zeer interessant. Mevrouw Van der Hoeven heeft na flink wat heen en weer gaan binnen het CDA in de afgelopen vier jaar uiteindelijk een model van een enkelvoudige aanbeveling naar voren gebracht. Overigens maakt Van Dale nauwelijks onderscheid tussen voordracht en aanbeveling. Het gaat om de mate van binding. Ik vind het opmerkelijk hoe mevrouw Van der Hoeven aan self-fulfilling prophecy doet. Zij komt met een voorstel voor een enkelvoudige aanbeveling. Dat haalt het niet. In het voorcircuit is ook binnen de coalitiepartners, zoals u in de media hebt kunnen lezen, uitvoerig hierover gediscussieerd. Wij vinden dat in strijd met de Grondwet.

Waar het om gaat, is dat wij tezamen een amendement hebben ingediend waarin staat dat de aanbeveling uit twee personen bestaat. Niet één persoon, maar twee personen. Wij hebben uit de bestaande ambtsinstructie voor de commissaris van de Koningin een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen. Dat is bestaand beleid en geldt nu dus ook. In het amendement staat: "In bijzondere, door de gemeenteraad te motiveren gevallen kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat." Dat kan bijvoorbeeld gaan om een gemeentelijke herindeling. Wat mevrouw Van der Hoeven nu doet, is dit zodanig majoreren, zodanig opwaarderen en vergroten, dat zij het leest alsof daar een enkelvoudige aanbeveling staat. Mevrouw Van der Hoeven, dan heeft u het echt niet goed gesnapt! Wij hebben binnen de coalitie de afspraak gemaakt dat het om een keuze uit twee personen gaat en dat in enkele bijzondere gevallen, volgens de lijn zoals die in de ambtsinstructie van de commissaris staat, daarvan afgeweken kan worden. Een enkel bijzonder geval is geen algemeen geval, zoals u dat graag wil construeren om uw gelijk binnen te halen. Dat heeft u niet!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik ga de argumenten van de heer Te Veldhuis niet weerleggen. Daar heb ik geen enkele behoefte aan. Ik zeg alleen maar dat de uitkomst van datgene wat hij zegt, niet consequent is. Dat heb ik gezegd en dat houd ik ook staande.

Er is nog een punt: de enkelvoudige aanbeveling. De heer Te Veldhuis vond een enkelvoudige aanbeveling in strijd met de Grondwet. De Partij van de Arbeid niet, D66 ook niet, de VVD vond dat. Nogmaals, ik ben blij dat die openbare aanbeveling er komt en dat die enkelvoudige aanbeveling tot de mogelijkheden behoort. Ik houd staande dat die de facto, vanaf het moment waarop dit wetsvoorstel is aangenomen, tot de mogelijkheden behoort.

Voorzitter! Ik rond mijn interruptie af. Die ruimte die wordt gecreëerd met de zinsnede "in bijzondere gevallen", die is er. En die ruimte is niet alleen beperkt tot het geval van herindeling. Die kan ook in andere gevallen gebruikt worden. Ik nodig de gemeenten uit om vooral van die ruimte gebruik te maken. Dan wil ik wel eens kijken waar dat toe leidt en waar de VVD dan zit.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mevrouw Van der Hoeven, laat ik dit terug zeggen. Ik wacht met grote spanning af wat daarover in het volgende verkiezingsprogramma van het CDA zal staan. Ik kan mij herinneren dat wij vier jaar geleden over dit onderwerp met uw collega Van der Heijden hebben gesproken. Hij was mordicus tegen hetgeen u nu voorstelt. Mordicus! Hij was tegen het wetsvoorstel van minister Dijkstal! Schande dat hij...

De voorzitter:

Ik begrijp dat u dit debat nu wilt voeren, maar...

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Dit lijkt toch nergens op! Mevrouw Van der Hoeven doet alsof zij opeens iets nieuws heeft uitgevonden. Het enige wat het CDA heeft gedaan, is draaien en draaien en draaien. Het is de afgelopen vier jaar een draaitol geweest.

De voorzitter:

Nee, wij gaan nu terug naar de inhoud van het wetsvoorstel. Gezien de tijd kan ik niet anders. Het spijt me.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar mag ik dan inhoudelijk een laatste opmerking maken? Er wordt immers nogal een verwijt gemaakt.

De voorzitter:

U bent het toch met mij eens dat die discussie tussen u en de heer Te Veldhuis nog wel een uur kan duren. Dat wil ik nu dus niet doen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar mag ik dan toch dat ene zinnetje uitspreken? Dat kan heel kort.

Voorzitter! Wat de heer Te Veldhuis hier staat te beweren over draaien, is voor zijn verantwoordelijkheid.

De voorzitter:

Nee! Zie je wel! Dat dacht ik wel!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Wij komen nog wel met elkaar te spreken.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Van der Hoeven, ik vraag even om uw medewerking.

Het woord is aan de heer Rabbae.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik moet nog wel even antwoord geven. De grondwettigheid...

De voorzitter:

Nee! Het woord is aan de heer Rabbae.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is heel saillant dat de heer Te Veldhuis zijn eigen argumenten weerlegt. Dat hoeven wij dus helemaal niet te doen. Ik heb wel een vraag. Het is mogelijk dat een gemeenteraad slechts met één kandidaat komt, omdat de tweede kandidaat zich heeft teruggetrokken nadat zijn positie na een referendum duidelijk is geworden. De gemeenteraad beveelt dus slechts één kandidaat aan. Hoe staat de VVD daartegenover?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Er moet op voorhand al een onderscheid worden gemaakt tussen die gemeenten waarin wel een referendum wordt gehouden en de gemeenten waarin geen referendum wordt gehouden. Een kandidaat die heeft meegedaan in een gemeente waarin een referendum is gehouden, heeft zich ook op de een of andere manier in een campagne gestort. Hij heeft daaraan meegedaan. Eerlijk gezegd, Ik kan mij, met alle goede wil van de wereld, niet voorstellen waarom zo iemand niet op 2 zou willen staan. Hij weet, als hij eraan begint, dat hij 1 of 2 staat.

Nu kom ik bij de gemeenten waarin geen referendum wordt gehouden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daar heb ik het niet over. Na het referendum ziet kandidaat X dat hij hopeloos achter staat ten opzichte van kandidaat Y en trekt hij zich terug. Hij wil niet als nummer 2 op de aanbeveling staan. Hoe staat de VVD daartegenover?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Op dat moment is het feitelijk onmogelijk om iets anders te doen dan met een kandidaat te komen. Voor dat soort uitzonderingssituaties willen wij geen wettelijk verbod instellen. Anders zou de gemeenteraad opnieuw een referendum moeten organiseren over de nummer 1 en een nieuwe kandidaat. Dat zou natuurlijk tot rare situaties leiden. In gevallen van overmacht moeten wij ervoor zorgen dat er geen rare constructies ontstaan. Het gaat echter om uitzonderingen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ziet u nu ook dat uw positie eigenlijk onhoudbaar is?

De heer Van den Berg (SGP):

Ik meen dat de SGP-fractie niet tot de categorie draaitollen kan worden gerekend, zeker niet op dit punt. Op andere punten ook niet, hoop ik. De heer Te Veldhuis heeft met redenen zeer zwaar aangezet dat een enkelvoudige voordracht op zeer gespannen voet staat met de Grondwet. Hij weet dat ik het daarmee eens ben. Maar dan mag je toch geen enkele opening in dat systeem dulden en zeker niet wettelijk vastleggen? U beroept zich nu op overmacht, maar dat is een geheel andere categorie. Door uw handtekening onder het desbetreffende amendement biedt u heel duidelijk een opening voor een enkelvoudige voordracht. Met alle waardering die ik heb voor de rest van uw betoog, moet ik zeggen dat dit onbestaanbaar is.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Bij wet wordt vastgelegd dat er twee mensen op de aanbeveling komen te staan. Er zullen zwaarwegende, door de gemeenteraad nader te motiveren gronden moeten zijn om daarvan af te wijken. Er kan zich echter een situatie voordoen waarbij een aanbeveling van twee mensen onmogelijk wordt. Ik heb de heer Van den Berg nog nooit gehoord over het feit dat er bij verkiezingen in herindelingsgebieden voordrachten zijn waarop slechts één persoon staat. Daaraan liggen doelmatigheidsredenen ten grondslag; het is al sinds jaar en dag praktijk in die gebieden. De vraag is nu of je dat wilt bestendigen of dat je het gaat terugdraaien. Ik vind dat de heer De Cloe hier een punt heeft. Het zou vreemd zijn om die praktijk opeens te stoppen.

De heer Van den Berg (SGP):

Maar die vergelijking gaat niet op. U gaat het nu juist formeel inkaderen. U maakt met het oog op de Grondwet bezwaar tegen het wettelijk vastleggen van een enkelvoudige voordracht, maar tegelijkertijd biedt u daarvoor een opening. Zijn die grondwettelijke bezwaren opeens verdwenen?

De heer Te Veldhuis (VVD):

In de wet wordt vastgelegd dat er een aanbeveling met twee mensen komt. Wij gaan ervan uit dat de gemeenteraad zich daaraan zal houden, zelfs wanneer iemand met een heel dikke stip bovenaan komt te staan. Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin dat nu al praktijk is en die hebben wij bewust in de memorie van toelichting als zodanig aangemerkt. Het is niet de bedoeling dat het praktijk gaat worden; het moet bij uitzonderingen blijven.

De heer De Cloe (PvdA):

De heer Te Veldhuis heeft een reeks van argumenten genoemd op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat een enkelvoudige aanbeveling in strijd is met de Grondwet. Hij gebruikt nu de term "haaks staan op", maar ik meen dat de heer Dijkstal deze week nog zei dat het in strijd is met de Grondwet. De heer Te Veldhuis heeft dat in het recente verleden ook gezegd. Ik vind echter dat hij de plank absoluut misslaat. In de eerste plaats citeert hij uit het stuk van 26 mei jl. een passage waarin het gaat om een voordracht en niet om een aanbeveling, waar het nu over gaat. Ik vind dat hij goed moet citeren. In punt d gaat het over een aanbeveling en daar praten wij nu over.

De voorzitter:

Discussieert u nu met de heer Te Veldhuis over een gezamenlijk ingediend amendement?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, ik heb het over een brief waaruit de heer Te Veldhuis citeerde.

De voorzitter:

U weet dat het heel ongebruikelijk is – sterker nog: niet toegestaan – om met elkaar te discussiëren over een gezamenlijk ingediend amendement Maar u zegt nu dat u dat niet doet, dus dat is duidelijk. U kunt doorgaan met uw vragen aan de heer Te Veldhuis.

De heer De Cloe (PvdA):

Dank u wel, voorzitter.

De heer Te Veldhuis zegt: in de stukken van de minister staat "op gespannen voet met de Grondwet". Dat heb ik ook gelezen, maar ik heb niet gelezen dat het in strijd is met de Grondwet.

Sinds 1994 ligt er een ambtsinstructie die het mogelijk maakt om tot een enkelvoudige aanbeveling te komen. Dat zou in de gedachtegang van de heer Te Veldhuis betekenen dat het sinds 1994 in Nederland mogelijk is om in strijd met de Grondwet te handelen. Het zou buitengewoon kwalijk zijn als dat zo is. Ik ben het er echter absoluut niet mee eens. Ik wil graag van de minister horen of hij vindt dat een enkelvoudige aanbeveling in strijd is met de Grondwet.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Er zou een verschil zijn tussen voordracht en aanbeveling. Volgens mij zit daar geen verschil tussen. Je moet je afvragen of er een mate van binding is. Een aanbeveling is op zichzelf niet bindend. Een voordracht is op zichzelf ook niet bindend. Bindend zijn wel een bindende voordracht en een bindende aanbeveling. Volgens Van Dale is een voordracht "een officiële aanbevelingslijst van kandidaten voor een benoeming waaruit een keuze moet worden gedaan". Met andere woorden: een voordracht is een aanbeveling, er moeten meerdere personen op een lijst staan en er moet een keuzemogelijkheid zijn. Het gaat dus niet om één persoon. Volgens Van Dale is een aanbeveling "een lijst van personen, die door een gerechtigde ter benoeming wordt aanbevolen". Met andere woorden: een aanbeveling is een voordracht. Beide bevatten volgens Van Dale meerdere personen. Waarom het gaat, is de mate van binding, dat wil zeggen of je via een voordracht of een aanbeveling een ander kunt binden. Daarover moet de discussie gaan.

Dan is gesproken over "op gespannen voet met" en "in strijd met". Ik heb acht of negen argumenten aangedragen op grond waarvan wij vinden dat...

De voorzitter:

Ik zie dat men weer wil interrumperen. Het is heel onbevredigend, maar gezien de tijd zal men dit in tweede termijn met de heer Te Veldhuis moeten uitdiscussiëren, nadat de minister antwoord heeft gegeven. Wij moeten vanavond het verslag van de Nationale ombudsman 1999 behandelen. Die behandeling is al twee keer uitgesteld. Nu rondt de heer Te Veldhuis zijn betoog af.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik zal een heel stuk overslaan, nadat ik de volgende kanttekening heb gemaakt. Naarmate de invloed van de raad op een benoemde burgemeester groter wordt, wordt het monistische stelsel sterker.

Voorzitter! Ik heb nog een paar vragen van een geheel andere orde. In de huidige situatie kan de commissaris van de Koningin de procedure met de vertrouwenscommissie stopzetten en zelf een aanbeveling aan de Kroon doen als er uit de vertrouwenscommissie wordt gelekt. Overigens had iemand het zo-even over Alkmaar, maar ik ben vergeten wie. Wat gebeurt er als in de nieuwe situatie gelekt wordt? Wie springt er dan tussen als de commissaris dat niet meer doet? Kan de Kroon dat doen of laat men het lopen? Ik hoor graag het oordeel van de minister daarover.

Ik kom tot het facultatieve, raadplegende burgemeestersreferendum. In 1999 hebben wij daarmee in het kader van het regeerakkoord ingestemd. Het mag, het kan, maar het moet niet. Het is raadplegend, niet beslissend en niet correctief. Die afspraak komen wij na, heb ik eerder al gezegd. Ik ben blij dat mevrouw Scheltema vandaag een gelukkig mens is geworden, zoals zij gezegd heeft. Wij kunnen ermee leven in het kader van de gemaakte afspraken en dat is wat anders. Wij hebben het systeem als zodanig geaccepteerd, maar wij hebben niet op voorhand een blanco cheque afgegeven in die zin dat wij ermee akkoord gaan, ongeacht de invulling die eraan wordt gegeven. De VVD-fractie vreest dat het zonder enige spelregel een ongeregeld bestuurlijk rommeltje kan worden. Ik geef wat voorbeelden. Sommige gemeenten houden een referendum, andere niet. Van de gemeenten die het wel doen, doet de ene het met spelregels X en de andere met spelregels Y. De ene laat 18-jarigen meestemmen, de andere 15-jarigen. De ene hanteert een opkomstpercentage, de andere niet. Men moet zich eens voorstellen wat er aan de hand is na een herindelingsproces waarin een stuk of twintig gemeenten nieuwe verkiezingen moeten organiseren voor een burgemeester. Dat kan toch niet? Wij willen om die reden een aantal basisspelregels voor het burgemeestersreferendum en dan hebben wij er nog lang niet zoveel als voor de verkiezing van raadsleden of gemeentesecretarissen of, zeg maar, de bode van het gemeentehuis.

Je kunt theoretisch de stelling aanhangen dat er maar helemaal niets moet worden geregeld en het maar een rommeltje moet worden, des te eerder wordt een en ander weer afgeschaft. Voorzitter! Dat komt onze eer als medewetgever te na. Wij hebben weliswaar het met frisse tegenzin ingestemd, maar wij willen toch onze verantwoordelijkheid als medewetgever niet uit de weg gaan. Tegen die achtergrond hebben wij de plicht om na te gaan of in of bij de wet voor de justitiabelen zekere lijnen kunnen worden aangegeven die de nationale wetgever nuttig acht. Dat vinden wij beter dan de situatie waarin alles wordt overgelaten aan een circulaire met procedureregels of aan een modelverordening van de VNG. Immers, dan komt men er als medewetgever in formele zin niet meer aan te pas, nog afgezien van zaken als pseudo-wetgeving. Wij denken dat dit ook voor de burgemeesters die meedoen, goed is, mede gelet op rechtszekerheid, helderheid, rechtsgelijkheid en overzichtelijkheid in het openbaar bestuur. Overigens was dat ook de reden waarom de Raad van State voor spelregels pleitte.

Wij moeten een potentiële chaotisering van burgemeestersaanstellingen zoveel mogelijk vermijden. Daarvoor is ons het burgemeestersambt veel te lief. Ook in een wat hybride systeem van een burgemeestersreferendum moet men er als medewetgever voor zorgdragen dat er een fatsoenlijk stel spelregels en bedoelingen komt. De nadere uitwerking en/of gedetailleerde spelregels kunnen wat mij betreft aan de minister en/of de VNG worden overgelaten. De praktijk zal zich verder moeten ontwikkelen maar ook hiervoor moeten spelregels worden vastgelegd. De minister nodig ik uit om hierover samen met de VNG na te denken om er een fatsoenlijke invulling aan te geven.

Voorzitter! Hoe zal dit nieuwe systeem in de praktijk gaan werken? Ik durf er, eerlijk gezegd, mijn hand niet voor in het vuur te steken. Wij beginnen met een proces waarvan wij niet precies weten hoe het in de praktijk zal verlopen. Als wij hieraan beginnen, nemen wij dus willens en wetens de nodige risico's. Er zijn vragen die nu niet beantwoord kunnen worden. Het is geen wet van meden en perzen die aangeeft dat wat wij nu doen, echt het ideaal is.

Zo loop ik tegen de volgende vragen aan. Hoeveel kandidaten mogen er meedoen? Op basis waarvan worden die kandidaten geselecteerd? Moet de gemeenteraad een voorkeursvolgorde aan de bevolking voorleggen als men er iemand uit heeft gehaald die men het beste vindt? Mogen de anderen van de sollicitatielijst meedoen die niet eerst bij de vertrouwenscommissie zijn geweest? Mogen, bij wijze van spreken, álle sollicitanten meedoen? Moet de gemeenteraad formeel, materieel of moreel worden gebonden aan de uitslag? Hoe is de Kroon aan de uitslag gebonden? Als een referendum wordt gehouden, moet men dan een absolute of een relatieve meerderheid eisen? Wanneer men meer dan twee kandidaten laat meedoen, moet dan een herstemming plaatsvinden waarbij de beste twee zijn betrokken wanneer niemand de absolute meerderheid heeft verkregen? Wat doet men met het opkomstpercentage in het kader van het stellen van representativiteitseisen? Wat doet men bij herbenoemingen? Stel dat iemand is benoemd die aan een referendum heeft meegedaan, en dat na zes jaar de aanbeveling wordt gedaan om hem niet opnieuw te benoemen? Moet daarover een referendum worden gehouden omdat de bevolking ook in eerste instantie op die manier een oordeel heeft gegeven? Stel dat er na drie jaar een vertrouwensbreuk ontstaat tussen gemeenteraad en burgemeester en dat die burgemeester wél nummer 1 stond op de lijst voor het referendum en ook nummer 1 werd en benoemd werd, moet dan de bevolking er opnieuw bij worden betrokken? Mogen twee, drie, vier burgemeesterskandidaten een verkiezingscampagne gaan voeren?

Voorzitter! Bij het overdenken van de spelregels, ben ik bij het einde van dat proces zover gekomen als men in het voorliggende amendement kan zien. Ik heb geprobeerd om ook voor een aantal andere onderdelen amendementen te maken, maar dat bleek buitengewoon moeilijk te zijn. Wat moet er bijvoorbeeld voor de verkiezingscampagne worden geregeld? Wat mag een burgemeester wat dat betreft nu wel en niet? Mag hij alleen campagne voeren in relatie met de functie van burgemeester of mag hij dat ook doen in verband met alles wat er in de gemeente gebeurt, óók zaken waarover hij niets te vertellen heeft? Moet er een voorkeurslijst aan de bevolking worden voorgelegd? Is dat niet eerlijker tegenover de bevolking dan dat zij het hoort via de media, die aan de diverse leden in de gemeenteraad gaan vragen wie zij de beste vinden? Daar tegenover staat de vraag of je door het presenteren van een voorkeurslijst niet de keuzevrijheid van de burgers beperkt. Voor al dit soort vragen heb ik een oplossing gepresenteerd zoals die er nu ligt. Ik kan mij voorstellen dat je met een andere insteek – zelfs als je tegen het referendum bent – ook andere spelregels kunt inbrengen. Mevrouw Kant noemde er zo-even ook een. De belangrijkste vind ik die welke wij nu hebben vastgelegd en die erop neerkomen dat de gemeenteraad de uitslag van een referendum betrekt bij zijn overwegingen. Dat wil zeggen dat de gemeenteraad er in beginsel mee kan doen wat hij wil. De tweede regel is dat niet iedereen mag meestemmen. Ook voor zo'n referendum moet de eis van minimaal 18 jaar gelden. Om het een beetje overzichtelijk te houden moet het aantal kandidaten worden beperkt tot twee. Op die manier wordt ook recht gedaan aan de vooraf plaatsgevonden hebbende kwaliteitstoets door de commissaris van de Koningin en de afwegingen van de vertrouwenscommissie en de raad over de benoembaarheid van kandidaten. Duidelijk is dan in ieder geval dat het om twee goede mensen gaat. De laatste regel is die omtrent het opkomstpercentage. Naarmate de binding van de gemeenteraad en de Kroon hoger wordt ingeschat, zal het opkomstpercentage hoger moeten zijn. Als het meer gaat om een uitslag in aanbevelende sfeer – dus naarmate gemeenteraad en Kroon meer hun eigen discretionaire bevoegdheid kunnen uitoefenen – is het vreemd om minimaal om 50%, 70% of zelfs 80% te vragen. In die zin zijn wij uiteindelijk op 30% uitgekomen, waarbij één van de twee kandidaten ongetwijfeld een absolute meerderheid zal verwerven. Dit is het uiteindelijke resultaat van onze worsteling met vragen. Ik hoop dat wij hiermee als medewetgever op zijn minst enige basis en richting hebben aan wat er zo ongeveer wordt verlangd. Ik durf niet te zeggen dat het een ideale eindsituatie is. Daarom heb ik de minister gevraagd om het proces verder aan te kleden via de aangekondigde AMvB, in een circulaire, dan wel in overleg met de VNG.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 14.52 uur tot 15.20 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven