Noot 1 (zie blz. 1466)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 2000 (26 800-VIII)

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: Motie van der Vlies

Vraag

Bij de behandeling van de begroting van 1997 is een motie van Van der Vlies aanvaard, waarin de regering wordt gevraagd een kader te ontwerpen voor de ontwikkeling van nieuw beleid (TK1997–1998 25 600 VIII, nr. 48).

Kan de minister toezeggen dat die notitie er alsnog komt?

Antwoord

Het verzoek van de heer Van der Vlies in zijn motie uit 1997 over een kader waarmee kan worden bepaald welke inspanningen, middelen en tijd nodig zijn voor een verantwoorde en adequate implementatie van ingrijpende beleidswijzigingen staat mij helder voor ogen. Evenals de toezegging in de vorige begroting dat hierover een notitie beschikbaar zou komen in het voorjaar van 1999. En ik wil graag benadrukken dat het verzoek werd gedaan met een blik op de benodigde inspanningen door de scholen wat betreft voorbereiding, invoering en uitvoering van beleidswijzigingen.

Uit het feit dat de Kamer die notitie nog niet heeft ontvangen kunt u afleiden dat ik met de oorspronkelijke toezegging worstel. Ik wil dit niet onder stoelen of banken steken. Het belangrijkste punt van overweging is hierbij dat beleidswijzigingen in het onderwijs zeer uiteenlopend van karakter zijn, waardoor het niet goed mogelijk is hiervoor een algemeen toepasbaar toetsingskader te ontwerpen. Bij het ontwikkelen van nieuw beleid zijn bovendien vragen over de benodigde condities om vernieuwingen zo goed mogelijk te implementeren steeds meer centraal komen te staan. En er is ook een nieuwe ontwikkeling in het denken van de overheid wanneer het gaat over de verhouding tussen overheid en de onderwijsinstellingen. In de beleidsbrief bij de onderwijsbegroting wordt deze vorm van beleid aangeduid als interactieve beleidsontwikkeling. Ontwikkeling en implementatie van nieuw beleid komt in toenemende mate tot stand in samenspraak met de betrokken actoren, want we willen meer bouwen op de kracht van individuen en organisaties.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: Motie Van der Vlies II

Vraag

Uitvoering motie Van der Vlies II zou streven van bewindslieden naar meer autonomie overbodig gemaakt hebben.

PvdA steunt amendement V.d. Vlies.

Antwoord

Over de positie van PO-schoolleiders zal zeker worden gesproken bij het komende CAO-overleg. Ik vraag begrip bij de TK dat ik eerst deze onderhandelingen wil voeren, voordat ik in concreto uitsluitsel kan geven over de ondersteuning van basisschooldirecteuren.

Wat betreft het amendement-Van der Vlies wijs ik er nu alvast op, dat het amendement geen dekking aangeeft en om die reden als ondeugdelijk niet kan worden uitgevoerd. Bij amendementen moet dekking binnen de begroting worden aangegeven, wat niet is gebeurd.

Een uitspraak zoals in dit amendement had beter gepast als motie bij de Algemene Politieke Beschouwingen.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Komt er gelegenheid voor ouders en andere betrokkenen om mee te doen met de dicussie Sterke Instellingen en Verantwoordelijke Overheid?

Antwoord

Wij vinden het van groot belang dat vertegenwoordigende organisaties zoveel mogelijk worden betrokken bij de verdere invulling van de thema's uit de onderwijsbeleidsbrief. In de brief worden deze vertegenwoordigers en anderen daartoe ook uitdrukkelijk uitgenodigd. Dit drukt de intentie uit om een goede maatschappelijke betrokkenheid te organiseren in een vorm die past bij het vraagstuk dat aan de orde is. Dat kan bijvoorbeeld de vorm krijgen van een enquête, van een panel of een debatbijeenkomst.

Kamerleden: Eurlings/Ross (CDA)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Is het geloof in marktwerking wel terecht?

Leidt dit niet tot tweedeling van wel men niet draagkrachtigen? Is de basisfinanciering nog wel adequaat?

Antwoord

Er is geen sprake van een eenzijdig geloof in marktwerking, noch van enthousiasme over de ongeconditioneerde toepassing daarvan in het onderwijs. Publiek ondernemerschap staat niet gelijk aan ondernemen aan de markt. De invulling die ons voor ogen staat, komt overeen met het begrip ondernemende scholen van het CDA. Wij voelen ons voluit verantwoordelijk voor een goede vervulling van publieke taken bij een passend niveau van basisfinanciering. Of de basisfinanciering adequaat is, is mede ter beoordeling aan de Tweede Kamer. De overheid kan garant staan voor een hoge kwaliteit van de voorzieningen voor alle leerlingen en studenten en voor de minder draagkrachtigen is nog steeds een ruime extra aandacht, in de vorm van een gewichtenregeling, onderwijsachterstandenbeleid, middelen in het kader van het grotestedenbeleid, studiefinanciering en tegemoetkoming studiekosten. Wij voelen ons voluit verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Wat bedoelen de bewindslieden met de zinnen: De verhouding tussen publieke en particuliere financiering van onderwijs heeft ook gevolgen voor de visie op sponsoring, op vrijwillige ouderbijdragen en op de diensten die scholen tegen extra betaling verlenen aan ouders en deelnemers. Beperkende maatregelen zullen naar onze mening ook op dit gebied een averechts effect hebben. Immers, als scholen deze diensten niet aan ouders kunnen verlenen, zullen andere wegen worden gezocht om tegemoet te komen aan behoeften en wensen van ouders en langs die weg op een veel minder zichtbare manier tot verschillen in kansen leiden. (p. 39 notitie Sterke instellingen, verantwoordelijke overheid.

Antwoord

Met deze passage is bedoeld dat ouders, koopkrachtig of minder koopkrachtig, te allen tijde het beste voor hun kinderen willen en de bereidheid zullen hebben hiervoor een deel van hun inkomen te reserveren. Ouders hebben nu eenmaal de fundamentele vrijheid om geld aan het bevorderen van de ontwikkeling van hun kind uit te geven, zeker in een samenleving waarin zulke hoge eisen aan mensen worden gesteld. Dat kunnen ouders doen via het onderwijs, in de vorm van ouderbijdragen en dergelijke. Als de overheid dit zou verbieden of hieraan grenzen stelt, zullen de ouders andere, misschien minder goed zichtbare kanalen voor zoeken buiten het bekostigd onderwijs. Het komt de kwaliteit, variatie en de motivatie van degenen die in het onderwijs werkzaam zijn waarschijnlijk meer ten goede als tenminste een deel van die middelen bij de scholen zelf terechtkomt.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Welke grenzen mogen wij t.a.v. meefinanciering door het bedrijfsleven van initieel onderwijs verwachten?

Antwoord

Zolang instellingen in de BVE-sector en het hoger onderwijs voldoen aan de bekostigingscriteria, waaronder toegankelijkheid, en de kwaliteitseisen voor initieel onderwijs, hebben zij recht op adequate financiering volgens vooraf gestelde normen. Dit betekent dat de onafhankelijkheid van de instelling bij de inhoud en inrichting van het onderwijsprogramma voldoende is gegarandeerd zolang aan deze voorwaarden is voldaan. Zolang binnen deze voorwaarden gebleven wordt is betrokkenheid en medefinanciering van het bedrijfleven alleen maar toe te juichen.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

De beleidsbrief wekt de indruk dat streven naar meer autonome scholen budgettair neutraal kan verlopen. Klopt dit? (PvdA is er niet op voorhand van overtuigd dat dit mogelijk is)

Antwoord

De beleidsbrief doet hierover noch expliciet, noch impliciet een uitspraak. Uitgangspunt is dat uitwerking van de beleidsbrief zal plaatsvinden binnen het vigerende begrotingskader.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: toezicht kwaliteit scholen

Vraag

Hoe wordt de kwaliteit van scholen objectief gemeten? Zijn daarvoor goede wetenschappelijke methoden voorhanden?

Antwoord

In de nota «Variëteit en waarborg» wordt voorgesteld dat de inspectie zich bij haar beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs baseert op enerzijds de deugdelijkheidseisen in de sectorwetten, anderzijds op kenmerken van kwaliteit die in een nog op te stellen Toezichtswet dan wel een AMvB daarbij worden opgenomen.

Het is vervolgens aan de professionaliteit van de inspectie om de beoordelingen uit te voeren. De inspectie zal zich daarbij bedienen van wetenschappelijk gefundeerde evaluatiemethoden zoals ze dat ook nu doet bij de uitoefening van haar (wettelijke) evaluatietaak.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: Onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Wil de minister reageren op de opmerking van de vroegere staatssecretaris Wallage dat er nu sprake is van een doorgeschoten liberalisme in het onderwijsbeleid? Je moet de school niet behandelen als koekjesfabriek. Dat getuigt volgens Wallage van een verschraalde onderwijskundige belangstelling.

Antwoord

De onderwijsbeleidsbrief zou een stuk korter kunnen als de school een koekjesfabriek was.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: onderwijsbeleidsbrief

Vraag

Wil de minister duidelijkheid geven over de bekostiging, in het bijzonder over de uitspraak onvervreemdbare vrijheid om uit eigen middelen geld aan onderwijs uit te geven (p. 37). Is het een verandering van denken of een open deur?

Antwoord

Zie het antwoord op de vraag van mevrouw Ross over bladzijde 39 van de onderwijsbeleidsbrief.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: IHE

Vraag

Bij de integratie IBO/IO in het universitair onderwijs zet het CDA vraagtekens.

Steunt de minister het voorstel om het IHE tot officieel UNESCO Instituut te maken?

Antwoord

Dit kan zeker een kans zijn om Nederland als kennisland internationaal goed neer te zetten. De praktijk leert dat dit voornemen op totaal verschillende manieren kan worden uitgewerkt. Ook uitwerkingen binnen de randvoorwaarden van integratie met universiteiten zoals geschetst in het Ontwerp HOOP zijn mogelijk. Op mijn verzoek heeft het IHE daarom een meer gespecificeerde toekomstvisie opgesteld. Dezer dagen heb ik daarover een interdepartementaal gesprek belegd (met BuiZa en VenW).

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: SBD na 2002

Vraag

Hoe staat het met de schoolbegeleidingsdiensten na 2002 in relatie tot decentralisatie van middelen naar gemeenten?

Antwoord

De financiering van de schoolbegeleidingsdiensten is per 1 januari 1998 gedentraliseerd naar de gemeenten. Tot 1 januari 2002 ontvangen de gemeenten een specifieke uitkering voor schoolbegeleiding.

Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie van deze nieuwe situatie kunnen vanaf 1 januari 2002 de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding in het Gemeentefonds worden gestort. Centraal criterium daarvoor is of de gemeenten hun bijdragen voor schoolbegeleiding op peil houden. Voordat besloten wordt de Rijksmiddelen in het Gemeentefonds te storten, zal eerst overleg gevoerd worden met de Tweede Kamer. De Tweede Kamer zal voor 1 januari 2001 een evaluatieverslag ontvangen over de doeltreffendheid en de effecten van de specifieke uitkering schoolbegeleiding. De basis voor dit verslag is gelegd in het op 9 april 1998 aan de Kamer toegestuurde evaluatieplan schoolbegeleiding.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: huisvesting bij nieuwe trajecten

Vraag

Vorig jaar bij de begroting heeft de staatssecretaris beloofd bij elk nieuw traject de huisvesting opnieuw te bekijken. De gemeenten en scholen merken daar nog niet zo veel van.

Kan hier onderzoek naar komen?

Antwoord

Bij belangrijke beleidswijzigingen, die gevolgen hebben op het punt van huisvesting, wordt bezien of er financiële gevolgen zijn.

In de afgelopen periode is dat in verband met de klassenverkleining al gebeurd. Er is extra geld gegaan naar zowel de gemeenten voor huisvesting als naar de scholen voor de kleinere klassen

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: Leerstandaarden

Vraag

Reactie op OR-rapport Leerstandaarden komt in het voorjaar 2000. Kan dat vroeger?

En kunnen de standaarden ook worden uitgewerkt voor kern- en tussendoelen?

Antwoord

De reactie kan niet eerder dan in het voorjaar uitkomen.

Het advies van de Onderwijsraad bevat diverse interessante aspecten. Het gaat niet alleen om het scherper formuleren van de doelen van het onderwijs, maar ook om het aantal en de reikwijdte van de (kern)doelen, de vraag of de overheid een precieze normering wil vastleggen, de vraag of scholen aan de hand van toetsen beoordeeld moeten worden op de mate waarin die doelen gerealiseerd worden en de transparantie van de kwaliteit van scholen voor ouders en leerlingen. Om op al deze aspecten een zorgvuldige afweging te kunnen maken, is voldoende voorbereidingstijd nodig. Daarbij is dus ook de vraag aan de orde naar de reikwijdte van een eventuele aanscherping van de doelen.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: kwaliteitsverbetering en versterking van vernieuwende kracht

Vraag

PvdA vraagt om een reactie van de SO op het streven naar een onderwijsnorm voor basis- en voortgezet onderwijs. Hoe ziet zij de kwaliteitsverbetering en versterking van de vernieuwende kracht van het onderwijs voor zich? (Context: investeren in materiële omstandigheden is ook nodig voor kwaliteit)

Antwoord

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is door het Kabinet reeds een reactie gegeven op het voorstel van de voorzitter van de PvdA-fractie inzake een norm voor de onderwijsuitgaven.

In deze regeerperiode wordt daadwerkelijk geïnvesteerd in het onderwijs, waarbij prioriteit ligt bij het basis- en voortgezet onderwijs. Daarmee worden de voorwaarden geschapen voor een effectieve vernieuwing van het funderend onderwijs

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: lump sum voor basisonderwijs

Vraag

In het voortgezet onderwijs is lumpsum financiering ingevoerd. In het basisonderwijs is die stap net niet gezet. Hoe kijken deze bewindslieden daar tegenaan?

Antwoord

De belangrijkste overweging om de lumpsum financiering destijds niet in te voeren in het basisonderwijs was de bestuurlijke kleinschaligheid in deze sector. De laatste jaren is mede door toedoen van de stimuleringsregeling bestuurlijke krachtenbundeling wel een duidelijke tendens waar te nemen naar het ontstaan van grotere bestuurlijke eenheden en samenwerkingsverbanden (meer besturenfusies en een afname van het aantal zgn. bestuurlijke éénpitters). De huidige stand van zaken op dit punt is echter nog steeds zo dat sprake is van bestuurlijke kleinschaligheid . Zo besturen nog ruim 1200 besturen (ruim 50% van het totaal aantal besturen) niet meer dan één school. Om die reden kan nu geen sprake zijn van een verantwoorde invoering van lumpsum bekostiging.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: onderwijsregio's

Vraag

Het plan De Cloe-Rijpstra zou uitgewerkt moeten worden; autonome vergroting voor kleine scholen is niet altijd praktisch haalbaar. Komst onderwijsregio's zou dat kunnen ondervangen. Wat is de stand van zaken?

Antwoord

In de motie De Cloe, Rijpstra en Lambrechts (zie Kamerstuk 25 409 nr. 26) is gevraagd om een onderzoek naar een regionale onderwijsstructuur. Bij brief van 27 juli jl. (kenmerk PO/BB/99/29 013) heb ik schriftelijke vragen van de heer De Cloe over onder andere de uitvoering van deze motie, beantwoord. In het kort komt dit er op neer dat het onderzoek momenteel wordt uitgevoerd door de TU van Twente. Het onderzoek valt uiteen in drie deelonderzoeken: de ontwikkeling van bovenschoolse verbanden (rapportage verwacht begin 2000); een analytische evaluatie decentralisatie (goa, oalt en wsns) (rapportage eind 2000) en integratie van beleidstrajecten op schoolniveau (rapportage eind 2001). Op basis van deze onderzoeksrapportages kan een verdere ontwikkeling van het denken over de regionale structurering van het onderwijs plaatsvinden

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: ouderbijdrage en sponsoring

Vraag

Kan er een overzicht gegeven worden van de actuele stand van zaken rond ouderbijdrage en sponsoring in relatie tot publieke financiering en de daarmee samenhangende eenheid van het beleid?

Antwoord

Over de ouderbijdrage en over sponsoring zijn nog maar onlangs wettelijke voorschriften in de wet opgenomen en over sponsoring is in 1997 een convenant gesloten. Het is goed om even aan te zien hoe die maatregelen uitpakken. Naar aanleiding van enkele incidenten, waarbij ouderbijdragen in het basisonderwijs zouden worden gebruikt voor het aanstellen van een extra leraar, heb ik vragen van de kamerleden van Bommel, Ross-van Dorp en Mosterd beantwoord. Binnenkort zal de Kamer een onderzoeksrapportage ontvangen over de huidige stand van zaken rond sponsoring. In 2001 is opnieuw voorzien in een rapportage aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of continuering van het convenant (dat loopt tot 2002) wenselijk is.

Volledigheidshalve merk ik op dat de Rijksoverheid aanspreekbaar blijft op het volledig bekostigen van het primaire onderwijsproces.

Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) over PO/VO-algemeen

Vraag

Kan er alsnog een onderzoek naar de huisvestingsconsequenties van nieuw beleid ingesteld worden. (Context: aangehouden motie over huisvestingsconsequenties bij de vorige begrotingsbehandeling.)

Antwoord

In de eerste plaats wordt op basis van de monitoring huisvesting po/vo voor de jaren 1997 en 1998, waarover de Kamer bij brief van 25 oktober 1999 is geïnformeerd, geconstateerd dat de onderwijsvernieuwingen in het vo in het algemeen niet tot problemen rond de huisvesting hebben geleid. Dit viel ook niet te verwachten omdat de normatieve huivestingsbehoefte niet verandert.

Omdat de structurele huisvestingsbehoefte niet verandert is onderzoek daarnaar niet relevant.

Wel kan er sprake zijn van een eenmalige aanpassingsbehoefte in de sfeer van inventaris en of de huisvesting en is er veelal behoefte aan omscholing. Daarom gaat dan ook het merendeel van de vernieuwingsmiddelen uit het regeerakkoord (totaal 96 miljoen per jaar voor OC en W) rechtstreeks naar de scholen voor de oplossing van die knelpunten.

Zie ook antwoord op vraag 300.

Kamerlid: Rabbae (GroenLinks)

Onderwerp: schoolzwemmen

Vraag

Het schoolzwemmen zou weer verplicht moeten worden.

Reactie?

Antwoord

In het Regeerakkoord is opgenomen dat de mogelijkheid wordt onderzocht om schoolzwemmen opnieuw in te voeren in het basisonderwijs. Binnenkort zal de Kamer hierover een notitie ontvangen, waarin ingegaan wordt op het huidige aanbod en de deelname aan schoolzwemmen in het land, de mogelijkheden en beperkingen om het schoolzwemmen generiek in te voeren, en op de mogelijkheden om via specifieke maatregelen het zwemonderwijs te versterken.

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: verantwoordelijkheid ouders

Vraag

Deelt de minister de wens van de SGP dat ouders buiten schooltijden verantwoordelijk zijn voor opvang van hun kinderen?

Antwoord

De wens van de SGP is reeds verhoord. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvang van hun kinderen buiten schooltijd. Deze verantwoordelijkheid kan door ouders worden genomen door de keuze te maken hun kinderen toe te vertrouwen aan bijvoorbeeld een stichting voor buitenschoolse opvang.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: bekostiging dagelijkse huishouding scholen

Vraag

Speciale aandacht voor allerlei thema's mag er niet toe leiden dat onze aandacht en inzet om te komen tot een toereikende bekostiging van de dagelijkse huishouding op scholen verslapt.

Graag een reactie van de minister hierop. (Context: middelen abb ingezet voor toeslagen schoolleiders.)

Antwoord

De vergoeding voor de dagelijkse huishouding op scholen is sober, maar toereikend.

De programma's van eisen waarin deze bekostiging wordt onderbouwd, worden voordat zij worden vastgesteld aan de Tweede Kamer voorgelegd.

In het regeerakkoord is een budget beschikbaar gesteld van structureel f 50 miljoen ten behoeve van leermiddelen, schoonmaak en management .

Per 1-1-1999 zijn de programma's van eisen verhoogd met een een bedrag van f20 miljoen ten behoeve van schoonmaak (f 5 miljoen) en ABB (f 10 miljoen) en leermiddelen (f 5 miljoen). Bij brief van 14 oktober 1998 bent u hierover geïnformeerd. Daarnaast zijn de pves met ingang van 118-99 structureel met f 10 miljoen ten behoeve van leermiddelen. In de beleidsnotitie Groepsgrootte en kwaliteit is dit aangekondigd.

Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de heer van der Vlies over meer ruimte voor het management.

Kamerlid: Passtoors (VVD)

Onderwerp: leerstandaarden

Vraag

Spreekt het «Back – to basics» van Tony Blair de staatssecretaris aan (leerstandaarden)?

Kan taal prioriteit krijgen in het LBK-GOA?

Antwoord

Beheersing van de Nederlandse taal is inderdaad van groot belang voor de onderwijs- en maatschappelijk kansen van allochtone leerlingen. Taal heeft daarom reeds hoge prioriteit in het huidige Landelijk Beleidskader goa. Uit de quick-scan van Sardes naar de gemeentelijke onderwijsachterstandsplannen blijkt dat gemeenten het grote belang van beheersing van de Nederlandse taal onderschrijven en prioriteit geven aan een aanpak gericht op de beheersing van het Nederlands. Het is daarom niet nodig om het LBK-goa tussentijds in deze zin aan te passen. Vanzelfsprekend zal taal en taalbeleid ook in het nieuwe LBK-goa weer hoge prioriteit krijgen.

Kamerlid: Van Bommel (SP)

Onderwerp: sponsoring

Vraag

Wat gaat de minister doen aan de kennelijke ontduiking van de sponsoring-afspraken zoals blijkt uit een Regioplan-onderzoek?

Antwoord

Het is de verantwoordelijkheid van alle bij het convenant sponsoring betrokken partijen om op een verantwoorde wijze om te gaan met sponsoring. Binnenkort zal de Kamer een onderzoeksrapportage ontvangen over de huidige stand van zaken rond sponsoring.

De rapportage geeft geen aanleiding tot het bijstellen van het convenant. Wel is gebleken dat er door de convenantspartners opnieuw voorlichting moet worden gegeven aan hun achterban over de voorlichting aan de ouders en over de aanwezigheid van een klachtencommissie.

Kamerlid: Van Bommel (SP)

Onderwerp: huisvestingsbudgetten scholen

Vraag

Huisvestingsbudgetten scholen.

Bewindslieden schrijven in monitor dat het onderhoud van gebouwen inmiddels goed is. Maar er is meer te noemen: ruimtegebrek en vooral de veiligheidsproblematiek (in het bijzonder bij de oudere gebouwen). Er is daarvoor eigenlijk naast reguliere budgetten een apart fonds nodig. Hoe wil SO met deze problematiek omgaan?

Antwoord

Ruimtegebrek.

Uit de monitoring van de decentralisatie is de kwestie van het tijdelijk ruimtegebrek naar voren gekomen.

In het cursusjaar 1997/1998, het eerste jaar van de invoering van de klassenverkleining maakten 35% van de basisscholen gebruik van andere ruimten dan klaslokalen in de eigen school. In het schooljaar 1998/1999 is dit percentage gedaald naar 20%.

Tegelijkertijd is de nieuwbouw toegenomen en hebben minder gemeenten nog aanvragen voor huisvesting in behandeling.

De aanloopproblemen in het eerste jaar van de decentralisatie, een jaar waarin de gemeenten gelijk met de groepsgrootte maatregel werden geconfronteerd, zijn goed opgevangen en rechtvaardigen de verwachting dat het ruimtegebrek van tijdelijke aard is.

Fysieke veiligheid op de basisschool

Onderzoek toont aan dat het aan de feitelijke veiligheid hier en daar nog schort op scholen. De actie van de SP onderschrijft dat.

Op dit moment werk ik aan de ontwikkeling van een campagne waarin basisscholen zich kunnen laten begeleiden bij het veiliger maken van het gebouw, de inrichting en het schoolplein.

Ik verwacht begin volgend jaar u over deze campagne te kunnen informeren.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: contracten met ouders

Vraag

Wat moet ik mij voorstellen als Wallage filosofeert over contracten tussen ouders en school, die vooral gebaseerd moet zijn op wederzijds vertrouwen, niet sterk gejuridiseerd?

Antwoord

Momenteel subsidiëren wij een project van de landelijke ouderorganisatie Ouders & Coo om gedurende dit schooljaar op een aantal scholen voor basis- en voortgezet onderwijs ervaring op te doen met de uit Engeland overgewaaide gedachte van «Home-School-Contracten». De resultaten daarvan komen in de loop van volgend jaar beschikbaar. Mede op grond daarvan kan worden nagegaan of een dergelijk instrument, waarbij afspraken tussen leraar en ouders of leerling worden vastgelegd, bredere navolging verdient. Daarbij denk ik niet aan een wettelijke verplichting, noch aan een contract of afspraak die betrokkenen, zo dit al mogelijk zou zijn, in de juridische zin bindt. Er is dus in dit opzicht geen sprake van een juridisering van de relatie tussen school en ouders. De gedachte van schriftelijke afspraken heeft als primair oogmerk om de onderlinge betrokkenheid en communicatie van de school en (sommige) ouders te verbeteren.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: schoolresultaten allochtone leerlingen

Vraag

Hoe kunnen schoolresultaten van allochtone leerlingen verbeterd worden, zonder de decentralisatie en integrale benadering teniet te doen?

Antwoord

Inmiddels weten we dat een gestructureerde didactische aanpak één van de belangrijkste succesfactoren in het onderwijsachterstandenbeleid is. Daar spreek ik de schoolbesturen op aan, net zoals ik de gemeenten en schoolbesturen aanspreek op de inzet van de gewichtenmiddelen en de ondersteuning door de begeleidingsdienst. Daarnaast spreek ik de gemeenten via GOA en GSB aan op o.a. effectieve voorschoolse programma's, voortijdig schoolverlaten en verlengde schooldag activiteiten. Ook dat zijn voorwaarden waarvan we inmiddels weten dat zij effectief zijn.

Er kan nog veel worden verbeterd door krachtiger synergie te bevorderen tussen de Rijksoverheid, de lokale overheden en de schoolbesturen.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: naschoolse/tussenschoolse opvang

Vraag

Wat is de reactie van SO op de nota naschoolse/tussenschoolse opvang?

Antwoord

Het rapport dat mij is overhandigd, zie ik als een constructieve bijdrage aan het verbeteren van een sluitende en kwalitatief goede opvang voor kinderen gedurende de schooldag. Overblijven vormt een schakel in de dag van een kind. De verantwoordelijkheid voor het overblijven ligt bij de ouders (art 46 WPO). Zoals afgesproken met de collegas Verstand en Vliegenthart wordt nu gezamenlijk een voorstel ontwikkeld hoe de kwaliteit van de tussenschoolse opvang kan worden bevorderd.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: vroeg- en voorschoolse opvang

Vraag

Kan SO iets preciezer aangeven hoe de 20 mln. voor vroeg- en voorschoolse opvang besteed wordt, hoe de kwaliteitscontrole georganiseerd wordt en wat resultaten van de proefprojecten zijn. Trekt de SO hierbij op met VWS?

Antwoord

In aansluiting op mijn brief van 5 november jongstleden kan ik melden dat ik, in goed overleg met VWS, een regeling zal treffen, bij voorkeur in het kader van GOA, opdat de deelname van het aantal 3 tot 6 jarigen met grote taalachterstanden in de 100 risicowijken van Nederland aan effectieve voorschoolse programma's kan worden uitgebreid.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: experimentenwet Jeugd in de stad

Vraag

Graag een reactie op (aangehouden) motie-De Cloe inzake experimentenwet Jeugd in de Stad. Vooral door ontschottingsbudgetten zou dit GOA-beleid forse stimulans kunnen geven.

Antwoord

Met de regeling sociale integratie en veiligheid is voor GSB gemeenten een aanvullende mogelijkheid gerealiseerd om budgetten op lokaal niveau ontschot in te zetten, o.a. als stimulans voor het GOA beleid.

Eerder hebben de 4GG al geïnventariseerd welke belemmeringen worden ervaren in wet- en regelgeving. Op het terrein van de onderwijswetgeving lijken zich dergelijke belemmeringen niet voor te doen. Wel is gebleken dat de gemeentelijke verordeningen voor onderwijshuisvesting onvoldoende flexibiliteit biedt. De VNG en de 4GG beraden zich op mogelijkheden voor flexibilisering.

Via het Brede School net (waarin ook de VNG participeert) wordt aan overige gemeenten eveneens gevraagd of men belemmeringen ervaart in wet- en regelgeving. In antwoord op de motie van Heemst, zal samen met MGSI over de resultaten van deze inventarisatie worden gerapporteerd in het voorjaar van het jaar 2000.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: kansenbeleid

Vraag

Is er tussen minister Van Boxtel en het ministerie van onderwijs verschil van waardering van het Amersfoortse experiment (taalbeheersing van allochtone kinderen, geen dwang, maar voorlichting en variatie in de buurt)?

Antwoord

Lokale maatregelen zoals in Amersfoort om ouders goed en breed te informeren over de verschillende scholen juich ik toe, mits dit niet leidt tot het dwingen van ouders tot een bepaalde schoolkeuze.

Interessant is dat dit initiatief tot stand is gekomen op basis van een analyse van de lokale situatie en op basis van op lokaal niveau gedeelde opvattingen en daarop gebaseerde afspraken tussen lokale partijen (gemeenten, schoolbesturen, lokale minderhedenorganisaties). Een dergelijke benadering is op meer plaatsen mogelijk. Ik zie de resultaten van de aanpak in Amersfoort met belangstelling tegemoet, zowel wat betreft de spreiding van leerlingen over de verschillende scholen, als wat betreft de daadwerkelijk tot stand gekomen mate van sociale integratie tussen allochtone en autochtone leerlingen.

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: kansenbeleid

Vraag

Kan SO toezeggen dat geen enkele school iets wordt opgelegd als het gaat om identiteitsgevoelige punten als toelatingsbeleid, benoemingenbeleid en organisatie van de onderwijsfunctie?

Context: voor sommige 2/3 scholen (ZMLK) staat participatie in RECs of fusie op gespannen voet met handhaven identiteit.

Antwoord

In de notitie Voortgang LGF die ik op 15 juni naar de Tweede Kamer heb verzonden heb ik aangegeven pas in een tweede fase wetgeving te komen met een wettelijke regeling van de RECs, die ook de inrichting van de onderwijsfunctie betreft. De kwestie van de identiteit is een belangrijk punt dat dan geregeld zal moeten zijn. In het overleg met de onderwijsorganisaties heb ik afgesproken deze wettelijke regeling zoveel mogelijk te baseren op ervaringen die scholen thans opdoen in het proces van de REC-vorming en de ontwikkelingen die door de scholen zelf worden geïnitieerd. Ik hoop hiermee te komen tot een regeling van de RECs die recht doet aan identiteitsgevoelige punten en die kan rekenen op draagvlak bij de scholen. Zoals in het Werkplan LGF dat ik op 4 oktober naar de Kamer heb verzonden, staat aangegeven, start in het voorjaar 2000 het overleg hierover.

Kamerlid: Rabbae (GroenLinks)

Onderwerp: kansenbeleid

Vraag

Hoe wordt het bedrag van 20 mln. Voorschool besteed? Is het beschikbare budget voldoende?

Antwoord

De extra middelen zullen worden aangewend om de deelname van het aantal 3 tot 6 jarige kinderen met ernstige taalachterstanden in de 100 risicowijken van Nederland aan effectieve voor- en vroegschoolse programma's te doen toenemen. Hiertoe zal bij voorkeur in het kader van GOA een regeling getroffen worden.

Met deze f 20 mln. en de reeds beschikbare middelen in het kader van GOA, GSB en gedecentraliseerd welzijnsbeleid zijn gemeenten in de gelegenheid zelf prioriteit aan de voor- en vroegschoolse educatie voor risicogroepen te geven.

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: kansenbeleid

Vraag

Kan SO toezeggen dat er financiële middelen beschikbaar zijn om voldoende externe hulp voor zorgleerlingen te waarborgen?

Antwoord

Bij het in werking treden van de Wet op het Primair Onderwijs zijn er méér middelen voor zorgleerlingen beschikbaar gekomen. Aan het totale zorgbudget is immers ca. 90 mln uit de opbrengst Toerusting en Bereikbaarheid toegevoegd.

Daarnaast is van wezenlijk belang hoe de beschikbare zorgmiddelen binnen de samenwerkingsverbanden omgezet worden.

Op dit punt zal een verdere versterking van de zorgvoorzieningen binnen de samenwerkingsverbanden mogelijk zijn, zodat adequate hulp voor de zorgleerlingen gewaarborgd is.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: kansenbeleid

Vraag

Financiële aspecten uitwerking rugzak.

1. investeren in voorlichting ouders en reguliere basisscholen; rol van PMPO hierbij?

2. voldoende gereserveerd voor scholing docenten?

3. voldoende dekking kosten nieuwe indicatiestelling en vorming REC's?

Antwoord

Op 4 oktober jl. heb ik conform toezegging aan de Tweede Kamer het werkplan LGF aan de Kamer verstuurd waarin ik een overzicht heb gegeven van de activiteiten die in het kader van de wettelijke invoering van LGF worden verricht. De in de begroting opgenomen middelen ten behoeve van LGF zullen worden ingezet ter uitvoering van deze activiteiten. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 1999 over de voortgang LGF heb ik reeds m.b.t. het budgettair kader aangegeven dat jaarlijks een afweging moet plaatsvinden van de prioriteiten en daarmee samenhangend de omvang van de middelen die voor de invoering van LGF beschikbaar moeten zijn.

De activiteiten voor het jaar 2000 zullen zich daarbij vooral richten op het verkrijgen van helderheid over de wettelijke kaders van lgf en overleg daarover met de onderwijsorganisaties. In het jaar 2001 verwacht ik activiteiten uit te kunnen voeren gericht op implementatie van de wetgeving. In dat kader zal er gericht gewerkt worden aan de structurele invoering van de onafhankelijke inidicatiestelling, de voorlichting aan ouders en reguliere scholen en deskundigheidsbevordering van docenten. In een brief van 5 november over de rol van het PMPO na 2000, heb ik aangegeven dat het PMPO onder de noemer «kwaliteit en omgaan met verschillen» bij deze voorlichtingsactiviteiten betrokken zal zijn. Om het proces van de REC-vorming te faciliteren heb ik voor het jaar 1999 en 2000 telkens een bedrag van 2,5 mf beschikbaar gesteld. Komend jaar zal moeten worden bezien welke facilitering in 2001 en verder nodig is voor de REC-vorming.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: VO-bekostiging

Vraag

Waar komt het geld voor alle onderwijsinnovaties Studiehuis vandaan?

Komt daar geld voor of moeten instellingen sponsoracties gaan organiseren of neemt dit kabinet de eigen verantwoordelijkheid en geeft het boter bij de vis?

Antwoord

De onderwijsinnovaties leiden niet tot een uitbreiding van de benodigde vierkante meters voor huisvesting. Uitbreiding is niet nodig omdat er geen sprake is van een intensivering/uitbreiding van het onderwijsaanbod.

Wel kan het nodig zijn om de beschikbare huisvesting op onderdelen aan te passen. De school beschikt daarvoor over de aanvullende middelen. In de eerste plaats in de vorm van de bekostiging van ICT (F 100,– per leerling; mede bestemd voor eventuele aanpassingen in de huisvesting). In de tweede plaats zijn er de middelen, die in het kader van het regeerakkoord voor VMBO en Studiehuis aan de scholen zijn toegekend ter bekostiging van de grote onderwijsvernieuwingen (totaal 96 miljoen per jaar voor OCenW). De middelen in het kader van genoemde vernieuwingen zijn in hoofdzaak rechtstreeks naar de scholen gegaan, zodat scholen zelf hun personele of materiële knelpunten op kunnen lossen. Onder de materiële knelpunten zijn expliciet ook eventuele knelpunten op het gebied van bouwkundige aanpassingen begrepen.

Er kan niet worden gesteld, dat de rijksoverheid zodanige voorschriften geeft dat daaruit dwingend bouwkundige aanpassingen voortvloeien. Bij het studiehuis kan veelal met materiële aanpassingen (studienissen, uitbreiding bibliotheek naar mediatheek) worden volstaan. Dit geldt echter niet voor alle gebouwen. Vandaar de brede omschrijving bij de toekenning van de regeerakkoord middelen voor de onderwijsvernieuwingen.

Voorts krijgen scholen in deze regeerperiode een budget van 192 miljoen beschikbaar voor achterstallig onderhoud. Combinatie van dat onderhoud met aanpassing kan het realiseren van een aanpassing goedkoper maken.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: Vakantiespreiding

Vraag

Kan voor de kleine vakanties als de herfstvakantie de vakantiespreiding niet opgeheven worden?

Antwoord

Bij het invoeren van de vakantiespreiding (ook voor de kleine vakanties) zijn nadelen en voordelen tegen elkaar afgewogen. Voordelen zijn spreiding van verkeersdrukte aan het begin en eind van de vakantie en optimalisering van de bezetting van toeristisch recreatieve voorzieningen.

Nadelen zijn dat soms mensen uit verschillende regio's elkaar niet kunnen bezoeken, of kinderen uit één gezin op verschillende tijdstippen vakantie hebben. De nadelen zijn in de regeling spreiding zomervakantie beperkt doordat beurtelings voor de regio's Noord en Midden en voor de regio's Zuid en Midden dezelfde vakantiedata wordt geadviseerd. Daardoor heeft in een jaar een bepaalde regio altijd maar een keer een vakantie die afwijkt van de rest van het land (de kerst- en de meivakantie zijn niet gespreid).

Voorts is er met ingang van dit schooljaar een wijziging aangebracht in de grens tussen de regio's Midden en Zuid waardoor het aantal gezinnen met kinderen die in verschillende regio's naar school gaan aanzienlijk wordt beperkt.

Gezien het bovenstaande acht ik de regeling evenwichtig en is er geen reden om van de spreiding van beide vakanties af te stappen.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: VO-bekostiging

Vraag

Komen de inpandige aanpassingen (wat betreft ICT, vmbo, studiehuis) niet zodanig voort uit wettelijke voorschriften dat de rijksoverheid hierin een financiële taak heeft?

Antwoord

Zie antwoord op de vraag van het lid Ross over «waar het geld voor alle onderwijsinnovaties vandaan komt».

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: VO-huisvesting

Vraag

Hoe zeker zijn de bewindslieden dat de veranderingen wat betreft ICT, vmbo en het studiehuis geen extra ruimte vragen?

Antwoord

Zie antwoord op de vraag van het lid Ross over «waar al het geld voor de onderwijsinnovaties vandaan komt».

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: Toetsingskader plan van scholen

Vraag

SO heeft toegezegd motie VVD/D66 om meer ruimte te geven aan categorale en verticale scholengemeenschappen te verwerken in het toetsingskader van het plan van scholen en de prioriteit voor het completeren van brede scholengemeenschappen te schrappen.

Waarom is dat nog niet gebeurd?

Antwoord

De motie heeft er mede toe geleid dat het toetsingskader zo is aangepast dat niet alleen aan brede scholengemeenschappen maar ook aan mavo/vbo en havo/vwo scholengemeenschappen nevenvestigingen kunnen worden verbonden.

Ook is het mogelijk geworden om bestaande brede scholengemeenschappen op te splitsen in smallere onder de voorwaarde dat daardoor het aantal scholen niet toeneemt.

Voordat verdergaande stappen worden ondernomen wordt de uitkomst van de studie van de Onderwijsraad over deregulering en schaalvergroting afgewacht. Afronding vindt plaats in het jaar 2000.

In het overleg over het Toetsingskader 2001–2003 op 29 september heeft de staatssecretaris toegezegd, in het voorliggende document of anders het volgende jaar, de passage op pagina 11 over de voorkeur voor een brede scholengemeenschapsvorming aan te passen; dit naar aanleiding van de vraag van het kamerlid Lambrechts. Deze passage is ook vervallen in het gepubliceerde Toetsingskader (zie paragraaf 4.3.1. van die regeling).

Het is niet zo dat daarmee tevens het hele completeringsbeleid geschrapt is, zoals dat beschreven is in paragraaf 4.3.2. in diezelfde regeling, waarbij enige voorrang gegeven wordt aan completering van brede scholengemeenschappen met name via toekenning van lycea.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: leerlingenvervoer

Vraag

Is de staatssecretaris bereid om de gewijzigde regelgeving wat betreft leerlingenvervoer tijdig te evalueren?

Antwoord

Zoals reeds is aangegeven door de heer Schutte waren er goede redenen om de gemeenten meer ruimte te geven voor het maken van afwegingen inzake het leerlingenvervoer. Het vergroten van die ruimte vormde de einduitkomst van de definitieve evaluatie van het leerlingenvervoer. De vraag of scholen toegankelijk blijven wordt op dit gedecentraliseerde gebied bewaakt door de rechter. Dat gevoegd bij het feit dat mij nog geen signalen bereiken dat de toegankelijkheid van scholen in gevaar komt, brengt mij tot de conclusie geen nieuwe evaluatie in gang te zetten.

Kamerlid: Van Bommel (SP)

Onderwerp: Boekenprijs

Vraag

Nma zou onderzoek moeten doen naar de ontwikkelingen in de (educatieve) boekenbranche.

Is de minister daartoe bereid? Wat gaat de staatssecretaris doen aan de prijsontwikkeling en de vaste boekenprijs? Wordt er voor educatieve boeken een uitzondering gemaakt?

Antwoord

Onlangs heeft de Kamer hierover een notitie gevraagd. Die zal de Kamer op afzienbare termijn ontvangen. Het ligt niet in de rede daarop vooruit te lopen. In deze notitie zal uitvoerig worden ingegaan op de hier aan de orde gestelde onderwerpen.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: vmbo

Vraag

Speciaal onderwijs- en vmbo-beleid leidt ertoe dat veel leerlingen de nodige zorg ontberen. Deelt de staatssecretaris de zorg van de CDA-fractie?

Wat staat er op korte termijn te gebeuren?

Is de SO bereid de selectiecriteria aan te passen?

Antwoord

Voor het schooljaar 1999/2000 is voor het eerst ervaring opgedaan met de indicatiestelling tot het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs via een regionale verwijzingscommissie VO (RVC) en de toepassing van landelijke en uniforme criteria. Een belangrijk uitgangspunt daarbij was conversie van voormalige doelgroepen van zorg (ivbo, vso-lom en vso-mlk) in nieuwe categorieën van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs.

Er is voor gekozen om deze ervaring op te doen in de vorm van een overgangsjaar. Dit betekent, dat de RVCs geen beschikking hebben gemaakt, maar een advies aan de scholen hebben gegeven of een leerling wel of niet toelaatbaar is. Dit betekent in de praktijk, dat de scholen hiervan af mochten wijken en dus uiteindelijk zelf hebben bepaald of een leerling wel of niet in aanmerking komt voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs. Ik kan daarom zeggen dat dit schooljaar elke leerling waarvan de school van mening is dat hij of zij extra zorg nodig heeft, die zorg kan krijgen.

De ervaringen in dit overgangsjaar zijn gemonitord. De resultaten van deze monitor heb ik onlangs ontvangen. Daarin komt een aantal punten naar voren waarover ik nadere besluiten zal nemen met het doel de beoogde conversie een stap dichterbij te brengen. Over twee weken kan de TK dit rapport en mijn standpunt tegemoet zien.

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwrp: VO/VMBO

Vraag

Het is de vraag in hoeverre zelfstandig werken op het VMBO gestalte kan krijgen in het licht van ontwikkelingen als de trage introductie van de leerwegen in het VMBO, afnemende motivatie van docenten. Hoe denkt de SO op deze ontwikkelingen te reageren?

Antwoord

De invoering van de leerwegen in het vmbo ligt nog altijd op schema. Dat wil zeggen wat betreft het landelijk beleidskader. Hoe het proces er op schoolniveau voor staat, heb ik u laten weten bij de eerste rapportage van de quick-scan-gegevens. De gegevens uit de tweede ronde komen aan het eind van deze maand beschikbaar.

Pleiten voor een vereenvoudiging van de organisatiestructuur en rekening houden met een kwetsbare groep leerlingen in het vmbo lijken mij op het eerste gezicht twee met elkaar strijdende uitgangspunten. Het zal een hele toer zijn om het stelsel wel op enkele hoofdstromen in te richten, maar zo dat het niet ten koste gaat van het rekening houden met verschillen tussen leerlingen. En u weet dat de bandbreedte aan leerlingen in geen enkele onderwijsvorm zo groot is als in het vmbo. Wellicht dat het mogelijk is dat de leerwegen «aan de bovenkant» van het stelsel meer als één geheel gezien kunnen gaan worden. Ik bedoel de theoretische en de gemengde. Dat zouden vooral ook scholen zelf moeten aangeven. Aan de onderkant is er dan wellicht ruimte voor een afzonderlijke stroom die afgestemd is op de zwakkere leerlingen; een groep leerlingen die nu mógelijk tussen het praktijkonderwijs en de basisberoepsgerichte leerweg valt (dit laatste al dan niet met ondersteuning). In ieder geval ben ik van plan om een klein aantal scholen uit de vier grote steden met een specifieke leerlingpopulatie die in een te schoolse, theoretische aanpak dreigt uit te vallen, gelegenheid te geven te experimenteren met het ontwikkelen van een traject werkend leren, aansluitend bij aanzetten die daarvoor bij enkele scholen al bestaat. Ik denk dan aan zon zes tot tien scholen. Over zon aanpak zal ik u op korte termijn informeren en graag met u spreken.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: VO–2e fase

Vraag

Overweging van motie. Laat een commissie onderzoeken wat wij van het internationaal Baccalaureaat (IB) kunnen leren en of we daaraan niet een maat voor ons onderwijs kunnen ontlenen.

Op zijn minst zouden we het zo moeten regelen dat scholen in het VO die dat willen het IB kunnen aanbieden in plaats van de tweede fase. (Context: tweede fase VO).

Antwoord

Voorgesteld wordt de nieuwe tweede fase nu al weer te vervangen door althans de mogelijkheid van een nieuw stelsel: het Internationaal Baccalaureaat. Dat bestaat inderdaad in 65 landen: ook in Nederland. Een beperkt aantal scholen biedt het aan. Het is bedoeld voor een speciale groep leerlingen: het is Engelstalig, bedoeld voor leerlingen met een internationale achtergrond. Die b.v. jaar na jaar in een ander land wonen: ze kunnen dan toch hetzelfde onderwijs volgen. Het is ongeveer twee keer zo duur als het vwo. Het is een alternatief ervoor, duurt 6 jaar, is geen alternatief voor het havo. Kortom: het kan het Nederlandse stelsel niet vervangen. Het is ook helemaal niet bedoeld om nationale stelsels te vervangen. We moeten hierover duidelijk zijn: alle scholen zijn nu, elk op hun manier, bezig het studiehuis in te voeren. Hun eigen studiehuis. Daar moeten we ze in steunen. Discussies over weer andere stelsels zijn niet aan de orde. Ze kunnen hoogstens bijdragen aan het gevoel van overbelasting van leraren. Van het Internationaal Baccalaureaat is overigens best iets te leren. Zelfstandig werken is in het IB belangrijk. Dat willen we nu ook in de nieuwe tweede fase.

Vraag van het lid Barth (VVD) over VO-basisvorming

Vraag

Is de staatssecretaris bereid te investeren in het pedagogisch-didactisch ambacht bij de leraren? Wat kunnen we doen om die te verbeteren?

Antwoord

Uiteraard zal ik in mijn uiteindelijke reactie op de evaluatie basisvorming ingaan op het ambacht van leraren. Vooral op de (vak)didactische kant ervan. In voorbereiding op het overleg met de organisaties en andere deskundigen uit het onderwijs is een aantal uitwerkingsnotities opgesteld. Daarin wordt op dit aspect ingegaan. Met name op de vereisten die de verschillende leerlinggroepen stellen, de wijze van kennis verwerven (het leren leren) en de aandacht voor algemene vaardigheden. De aandacht voor die professionaliteit kan een plaats krijgen in de schoolontwikkeling die nu echt van de grond moet komen met begeleiding en ontwikkeling van methoden en leermiddelen en mogelijkheden en stimulansen die een school als werkplek heeft voor het inschakelen van ondersteuning en andere organisatievormen van het onderwijsleerproces.

Vraag van het lid Passtoors (VVD) over VO-basisvorming

Vraag

De gevolgen van de fusies VO moeten worden onderzocht en bij beleidsreactie op basisvorming worden betrokken. Reactie?

Antwoord

Het is inderdaad van belang de gevolgen van fusies in het VO goed te onderzoeken. Ik heb daarom de Onderwijsraad gevraagd een studie over deregulering en schaalvergroting te verrichten. Afronding vindt plaats in 2000. Ook de evaluatie basisvorming zal een rol spelen bij het trekken van conclusies uit die studie voor de vormgeving van het beleid rond de scholenplanning.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Onderuitputting beroepsbegeleidende leerweg

Vraag

Dit jaar is er bij de beroepsbegeleidende leerweg een onderuitputting van 100 mln.

Kan de minister uitleggen waarom deze maatregel toch weer in de begroting is opgenomen en kan hij hard maken dat de niet bestede gelden gericht zullen worden ingezet om een bredere groep studenten in BVE te bereiken?

Antwoord

De WVA laat sinds de invoering hiervan in 1996 een gestage toename zien van de uitputting van het budget. Over het eerste halfjaar van 1999 ligt de uitputting circa 8 procent hoger dan over dezelfde periode van 1998. Over heel 1998 lag de uitputting op bijna 310 mln gulden op een beschikbaar budget van 396 mln gulden.

De maatregel is wel degelijk effectief. Dit blijkt niet alleen uit de toename van de uitputting, maar ook uit de jaarlijkse monitor van de WVA waarover de Kamer is geinformeerd. Naast andere factoren stimuleert de WVA de beroepspraktijkvorming en daarmee de BBL. Ik beraad mij op verdere voorlichting over de BBL en de WVA. Overigens verwijs ik u naar antwoorden op vragen van uw Kamer die u een dezer dagen zullen bereiken.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Aanpak tekort vaklieden

Vraag

Kan de minister aangeven of hij geen mogelijkheden ziet om de begeleidingscapaciteit bij instellingen te verruimen? Waarom is minister Borst zo passief? Spreekt hij haar niet genoeg aan?

Context: aanpak tekort aan vaklieden/gebrek aan praktijkplaatsen.

Antwoord

In overleg met VWS heeft in mei jl. een rondetafeloverleg plaatsgevonden met belanghebbenden waar de beschikbaarheid van beroepspraktijkvormingsplaatsen uitgebreid aan de orde is geweest. De insteek is dat de beschikbaarheid van voldoende bpv-plaatsen in het kader van de personeelsvoorziening en het daaraan gekoppelde opleidingsbeleid in eerste instantie de verantwoordelijkheid is van de individuele zorginstelling. De direct hierbij betrokken partijen hebben tijdens dit overleg afgesproken gezamenlijke verantwoordelijkheid te nemen voor de aanpak. In de slotverklaring is vastgelegd dat de matching van vraag en aanbod van bpv-plaatsen regionaal zal plaatsvinden. Ter ondersteuning daarvan zal op initiatief van de OVDB (het betrokken Landelijke Orgaan Beroepsonderwijs) in samenwerking met de HBO Raad een nadere verkenning plaatsvinden van aanleidingen en oorzaken en oplossingsrichtingen van dit probleem. Dit onderzoek is thans gaande.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: Uitbreiding SPAK-regeling BBL-leerlingen

Vraag

Wat is de mening van de minister over uitbreiding van de SPAK-regeling BBL-leerlingen voor leerlingen ouder dan 19 jaar?

Antwoord

De SPAK-regeling is een fiscale regeling. Ik zal met de betrokken bewindspersonen contact opnemen om de mogelijkheden te bezien. De Kamer zal nader worden geïnformeerd.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: Voorlichting beroepsoriëntatie

Vraag

Beroepsonderwijs reactie van SO en minister op het voorstel meer aandacht te besteden aan voorlichting beroepsoriëntatie en het stimuleren dat jongeren zo jong mogelijk kennis maken met verschillende vakken.

Antwoord

Evenals mevrouw Hamer ben ik van mening dat een goede voorlichting en beroepenoriëntatie van belang is bij de keuze voor een vervolgopleiding of een beroep. Mijn beleid is er dan ook op gericht om instellingen in staat te stellen de kwaliteit van hun onderwijsaanbod op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding te waarborgen. Zo wordt het budget voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding in de periode 1 januari 1997 tot 1 augustus 2000 stapsgewijs overgheveld van de adviesbureau voor onderwijs en beroep (de AOB's) naar de onderwijsinstellingen. In het VO zijn doelstellingen op het gebied van loopbaanoriënatie en -begeleiding verankerd in de kerndoelen en de examens. In de BVE-sector wordt loopbaanoriëntatie en begeleiding expliciet genoemd als één van de taken van de instellingen en moeten afspraken hierover worden vastgelegd in de onderwijsovereenkomst van deelnemers. BVE-instellingen zijn bovendien verplicht om in hun kwaliteitszorgverslagen te rapporteren over de kwaliteitszorg ten aanzien van loopbaanoriëntatie en begeleiding.

Ik ga ervan uit dat de introductie van het vmbo, met aansluitende leerwegen op het beroepsonderwijs en expliciete aandacht voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding op termijn zal leiden tot beter gemotiveerde keuzes voor een vervolgopleiding in het beroepsonderwijs.

Kamerlid: Passtoors (VVD)

Onderwerp: doorlopende leerwegen vmbo-bve-hbo

Vraag

Is de minister bereid belemmeringen voor doorlopende leerwegen vmbo-bve-hbo weg te nemen?

Antwoord

De onderwijsvernieuwing in het vo beoogt mede een betere aansluiting tussen vo en bve. Voor de feitelijke verwezenlijking is samenwerking op regionaal niveau tussen vo-scholen en rocs onmisbaar. Thans wordt samengewerkt op onderwijsinhoudelijke en pedagogisch-didactische afstemming, keuzebegeleiding, leerlingvolgsystemen en doorstroomprojecten. De doorstroomregeling waarin vooropleidingseisen landelijk worden vastgesteld en die per 2003 in werking zal treden biedt hiertoe de wettelijke mogelijkheid. Deze regeling komt tot stand op gezamenlijk voorstel van de BVE raad, ACOA, landelijke organen voor het beroepsonderwijs en VVO.

Ook is veelgeïnvesteerd in het ontwikkelen van doorlopende leerwegen in verwante opleidingen in MBO en HBO. Dit biedt als belangrijk voordeel dat voor MBO-ers in het HBO een verkorte leerstof mogelijk wordt.

Ook in de studiefinanciering ligt geen enkele belemmering: het verbruik van studiefinancieringsrechten in het MBO telt niet mee voor het Studiefinancieringsrecht in het HBO: de teller begint daar als het ware opnieuw.

Kamerlid: Ross (CDA)

Onderwerp: Specialisatie na PABO

Vraag

Graag reactie op voorstel om een specialisatie na de PABO te ontwikkelen voor specifieke vaardigheden m.b.t. (veel) allochtone leerlingen en dit te combineren met andere salarisinschaling.

Antwoord

In de opleiding voor leraar basisonderwijs is intercultureel onderwijs een structureel onderdeel van het programma. Daarnaast zijn er pabo's die binnen de opleiding specifieke aandacht besteden aan het lesgeven aan allochtone kinderen. In het kader van de nascholing worden aanvullende cursussen en opleidingen georganiseerd voor leerkrachten die in de praktijk met allochtone leerlingen werken, zoals de cursussen NT2 (Nederlands als Tweede Taal). Deze cursussen en opleidingen komen tot stand in het verkeer van vraag en aanbod.

Gezien de hardnekkige achterstandsproblematiek onder grote groepen allochtone leerlingen acht ik de vraag van het CDA of het huidige aanbod de leerkrachten voldoende toerust om adequaat in te kunnen spelen op die achterstanden zeker relevant. De vraag naar specialistische scholing voor leerkrachten die met deze groepen leerlingen werken wil ik dan ook serieus bekijken.

Dit moet ons meer zicht geven op:

– de vaardigheden/competenties die leerkrachten nodig hebben om de onderwijsachterstand van allochtone leerlingen effectief te bestrijden en

– het scholingsaanbod dat nodig is, de mate waarin dat nu reeds voorhanden is en de lacunes in het huidige aanbod.

Op basis hiervan zal ik bezien of en zo ja welk extra onderwijsaanbod moet worden ontwikkeld. Daarbij kan gedacht worden aan een aanvulling op het bestaande post-initiële onderwijs, maar ook aan een differentiatie binnen de initiële opleiding basisonderwijs.

Wat betreft de salariëring van docenten die extra competenties verwerven voor onderwijs aan allochtone leerlingen, dat is een zaak van de scholen. In algemene zin kan deze problematiek worden meegenomen in de uitwerking van de CAO-afspraak over functiedifferentiatie en herziening loongebouw.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Kunstvakopleidingen

Vraag

Voorstel CDA: uiterlijk bij voorjaarsnota geeft kabinet kunstvakopleidingen perspectief door voor de resterende aanslag van 10 mln. buiten hbo dekking te vinden.

Antwoord

De gevraagde duidelijkheid is, naar aanleiding van de motie Belinfante, bij brief van 6 oktober jongstleden gegeven. Er zijn geen mogelijkheden de resterende taakstelling te verlagen. Zie ook antwoord op de vragen van het lid Hamer en het lid Lambrechts over dit onderwerp.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Evaluatierapport «3000 x beter»

Vraag

Wat doet minister met evaluatierapport «3000 x beter» van de Commissie Wijnen?

CDA steunt voorstel krachtige organisatie van kennisuitwisseling over vernieuwingsprojecten.

Antwoord

Het rapport «3000x beter» is het eindrapport van de commissie Wijnen. Deze commissie heeft de afgelopen jaren advies uitgebracht over de ingediende projecten met betrekking tot het studeerbaarheidsfonds. Het rapport geeft inzicht in de aard van deze projectvoorstellen. Het rapport is door mij onder de aandacht gebracht van de universiteiten en hogescholen.

De commissie doet in haar rapport suggesties voor een databank waarin voorbeelden van feitelijke onderwijsvernieuwingen zijn opgenomen. Ik acht dit primair een taak voor de (samenwerkende) instellingen die ook de beoogde gebruikers van het systeem zijn. De HBO-Raad heeft inmiddels ook een dergelijke databank geïnitieerd.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: Investeringen in kwaliteit van voorzieningen

Vraag

CDA roept de minister op om samen met de sector rond de tafel te gaan zitten om overeenstemming te bereiken over de noodzakelijke investeringen in de kwaliteit van de voorzieningen. Het niet nog verder wegzakken van het bedrag per student moet uitgangspunt van nieuwe budgetafspraken zijn. In de voorjaarsnota moeten deze veranderingen worden geëffectueerd. Wat is de reactie van de minister hierop?

Antwoord

Periodiek voer ik overleg met de HBO-sector, waarin ook de instandhouding van de kwaliteit van de voorzieningen binnen het HBO aan de orde komt.

In de afgelopen twee begrotingsvoorbereidingen heeft het kabinet, gelet op de stijgende studentenaantallen in het HBO, extra middelen toegevoegd aan het HBO-budget. Daarnaast is in 1999 50 miljoen toegevoegd voor omslag- en frictiekosten die samenhangen met de vernieuwing in het hoger beroepsonderwijs en zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor lerarenopleidingen, de tekortproblematiek leraren en het studiefonds.

Mede naar aanleiding van de instroomcijfers van studenten in het HBO voor het studiejaar 1999/2000, die aan het begin van volgend jaar bekend zijn, zal bij Voorjaarsnota 2000 bezien worden of een nadere bijstelling noodzakelijk is.

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: HBO

Vraag

MKB-Route HBO: wat gebeurt er na afloop van dit experiment?

Antwoord

De MKB-route in het hbo is inmiddels geen experiment meer. Bij de wet van de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) van 2 april 1998 (Stb. 216) hebben duale opleidingen in het hoger onderwijs, en daarmee ook de MKB-route in het hbo, een structurele wettelijke basis gekregen.

Het projectmanagement van de MKB-route was voor een periode van drie jaar ingesteld om de MKB-route als opleidingsvariant in het hbo te realiseren. Werkgevers, hogescholen en studenten ervaren deze leerweg als waardevol. Daarnaast is gebleken dat de ervaringen binnen de MKB-route een belangrijk spin-off effect hebben in de richting van trajecten als de ontwikkeling van Erkenning elders Verworven Competenties. Nu het doel van het experiment is gerealiseerd, vind ik de vraag of het projectmanagement MKB-route moet worden voortgezet op de weg liggen van de initiatiefnemers achter het experiment, MKB-Nederland en de HBO-raad. Ik heb hierover van de beide organisaties nog geen signaal ontvangen.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: HBO

Vraag

Reactie van de bewindslieden op het pleidooi van de PvdA voor aansluiting mbo/hbo en leerroute met het oog op de doorstroom van allochtone jongeren en jongeren uit lagere inkomensgroepen.

Antwoord

Het pleidooi van mevrouw Hamer verdient volledige ondersteuning. Een mbo-opleiding biedt naast een goede uitgangspositie op de arbeidsmarkt de mogelijkheid om door te stromen naar het hbo in een kansrijk opleidingstraject. Dit geldt met name voor leerlingen die een gerichte beroepsopleiding verkiezen boven een algemeen vormende opleiding. Daartoe behoren veel leerlingen, die in een achterstandspositie verkeren en waarbij sprake is van relatief hoge uitval uit het algemeen vormend onderwijs. Het gaat hier dan vooral om allochtone jongeren en jongeren uit lagere inkomensgroepen.

In het ontwerp-HOOP 2000 worden maatregelen genoemd om de aansluiting mbo-hbo verder te verbeteren. Wat betreft allochtone jongeren kan worden verwezen naar het activiteitenprogramma van het Expertise Centrum allochtonen Hoger Onderwijs (ECHO), dat onlangs door OCenW voor vier jaar is verlengd. Daarbinnen wordt specifieke aandacht besteed aan verbetering van de doorstroom mbo-hbo voor allochtonen.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: Kunstvakonderwijs

Vraag

Kunstvakonderwijs:

Kan SC uitleggen waarom de motie Belinfante niet uit te voeren is?

Antwoord

Over de taakstelling voor 2000 is al begin dit jaar overeenstemming met de hogescholen en deze kamer bereikt. In de motie Belinfante is de regering opgeroepen om te zoeken naar mogelijkheden om de resterende taakstelling van Mf 10 vanaf 2001 te verlagen. Bij brief van 6 oktober jl. aan uw Kamer heb ik reeds aangegeven dat ik, na samenspraak met de minister, geen mogelijkheden voor deze verlaging zie in de begroting 2000 en het meerjarenperspectief zonder ongewenste gevolgen voor andere beleidsprioriteiten.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: HBO

Vraag

Als de algemene rekenkamer de uitkomsten van het rapport Koopmans bevestigt, vraagt D66 de minister de Kamer nog voor de behandeling van het HOOP (en in de aanloop naar de voorjaarsnota en begroting 2001) te berichten wat dit alles voor de minister en de inzet van het beleid moet betekenen?

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 26 oktober jl. heb gemeld zal ik het rapport van de commissie Koopmans betrekken bij de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de vermogensvorming van Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWTs). De publicatiedatum van dit rapport is voorzien medio januari. Daarmee is het feitelijk onmogelijk nog voor de behandeling van het HOOP de Kamer op dit punt te informeren.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: kunstvakonderwijs

Vraag

Amendement bezuinigingen kunstvakonderwijs: voorlopige dekking van 10 mln. uit frictiemiddelen, met de uitnodiging om bij begroting 2001 met andere dekking te komen.

Antwoord

De gevraagde duidelijkheid is, naar aanleiding van de motie Belinfante, bij brief van 6 oktober jongstleden gegeven. Er zijn geen mogelijkheden de resterende taakstelling te verlagen.

Kamerlid: Passtoors (VVD)

Onderwerp: HBO/BVE-algemeen

Vraag

Wat denkt de minister er van afspraken met sociale partners te maken over uitwisseling (beroeps)onderwijs–bedrijfsleven?

Antwoord

Dat die uitwisseling van belang is, valt niet te betwisten. Het zou goed zijn als deze een volwassen karakter heeft, dus verder gaat dan alleen maar wat rondkijken binnen een bedrijf, en deel uitmaakt van een meer structurele kenniscirculatie. Circulatie van kennis tussen hogescholen en roc's enerzijds en de markt anderzijds levert voor beide partijen voordelen op. Vernieuwing van het beroepsonderwijs gaat hand in hand met een bijdrage aan innovatie in bedrijven en andere organisaties. Voor het bevorderen van deze wisselwerking is een sterkere inbedding van hogescholen en roc's in regionale kennisnetwerken en de landelijke kennisinfrastructuur van belang. In het kader van het ICES-beleid heeft het kabinet fors geïnvesteerd in het versterken van de kennisinfrastructuur. Dat is voor het beroepsonderwijs met name tot uiting gekomen in de technocentra, die op regionaal niveau kenniscirculatie bevorderen tussen onderwijs en markt. Afspraken over uitwisseling van docenten zouden daarbij heel zinvol aangehaakt kunnen worden. Dat is uiteraard een zaak van de betrokken onderwijsinstellingen en bedrijven. In de relatie MKB-BVE is dit al geregeld.

Kamerlid: De Vries (VVD)

Onderwerp: HBO

Vraag

Tekort hoger opgeleiden.

Vindt M dat er nog extra prikkels nodig zijn voor doorstroom MBO-HBO?

Antwoord

In het ontwerp-HOOP 2000 heb ik maatregelen genoemd om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren. Werkgevers hebben er belang bij dat opgeleiden op hbo-niveau op korte termijn beschikbaar komen voor de arbeidsmarkt, mede nu zich tekorten aan hboers voordoen. Doorlopende leerwegen zijn in dat verband van belang, omdat ze mboers in staat stellen de hbo-opleiding binnen drie jaar af te ronden. Het is echter maar in beperkte mate mogelijk om in generieke zin daarover vaststellingen te doen. Over het landelijk onderzoek, dat in dit verband is verricht, en over mijn reactie daarop heb ik de Kamer geïnformeerd bij mijn brief van 19 juli jl. Het onderzoek heeft wel aangetoond, dat er op regionaal niveau meer mogelijkheden zijn voor doorlopende leerwegen mbo-hbo. Voor veel studenten zijn vrijstellingen mogelijk, maar kan niet de stap worden gezet dat deze vrijsetllingen in beginsel de omvang hebben van 42 studiepunten. Het moet in ieder geval gaan om een verwante opleiding.Met het Platform Beroepsonderwijs maak ik verdere afspraken over de implementatie van de onderzoeksbevindingen en de ondersteuning van roc'sen hogescholen bij het verder realiseren van verkorte trajecten mbo-hbo.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: WO/HBO

Vraag

Kan de minister aangeven hoe hij het onderscheid tussen universiteit en hogescholen denkt vorm te geven en hoe hij ook straks de eigen identiteit van opleidingen denkt te stimuleren?

Antwoord

Zoals aangegeven in het ontwerp-HOOP 2000 is het voornemen de WHW zodanig aan te passen dat bestuurlijke fusie tussen hogeschool en universiteit mogelijk wordt. Behoud van het inhoudelijke onderscheid tussen hbo-opleidingen en wo-opleidingen blijft daarbij uitgangspunt. Bij een bestuurlijke fusie blijven de opleidingen dan ook naast elkaar bestaan. Bewaking van de eigen identiteit en kwaliteit vindt plaats doordat sprake blijft van afzonderlijke kwaliteitszorgsystemen.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: WO

Vraag

Huisvesting WO: Volgens commissie Koopmans is er 1,7 mld. tekort t.b.v. gebouwen, i.e. 80 mln. rentelast/jaar.

Ziet de minister mogelijkheden dit te compenseren?

Zou dit ook in kader HOOP moeten worden besproken?

Antwoord

De concept-onderwijsbegroting 2000 biedt geen ruimte om het door te commissie geconstateerde tekort te compenseren. Dat is ook niet nodig. Immers, investeringen in de huisvesting hebben een economische levensduur van tientallen jaren. Wel moet worden voorkomen dat op de langere termijn uitholling van de in jaren opgebouwde infrastructuur optreedt. Daarom heb ik ook in mijn brief van 26 oktober jl. aangegeven op het punt van de ontwikkelingen op het gebied van de investeringen in de universitaire huisvesting de vinger aan de pols te houden. Onderdeel hiervan vormt uiteraard overleg met de universiteiten over deze ontwikkelingen. Dit staat overigens los van het bestuurlijk overleg over het HOOP.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: WO

Vraag

Kan minister aangeven hoe serieus hij zelf de 10 mln./jaar Vernieuwingsimpuls neemt?

Uitvoeringskosten zijn al de helft!

Voorgesteld wordt om bij voorjaarsnota een ruimere impuls uit te werken conform de VSNU-lijn: 75 mln., waarvan 25 universiteiten, NWO, OCenW.

Antwoord

Vanaf 2003 is er voor de Vernieuwingsimpuls 75 mln. per jaar beschikbaar, waarvan 25 mln. van OcenW op basis van mijn Nota van Wijziging start de Vernieuwingsimpuls al in 2000 met 30 mln., waarvan 10 mln. van OCenW. Dat is een serieuze start, omdat de Vernieuwingsimpuls is gericht op jong talent en een minimum aan bureaucratie en overhead zal kennen.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: Investering in HO

Vraag

Is de investering in het HO wel genoeg om de groei van het aantal studenten op te kunnen vangen? De verdeling van de middelen tussen het WO en het HBO lijkt onredelijk uit te vallen voor het HBO. Hoe zit dat precies?

Antwoord

De sectoren WO en HBO zijn bij de compensatie voor de groei van het aantal studenten ten opzichte van het HOOP 1996 gelijkelijk behandeld. Uit de laatste inzichten in de studentenaantallen voor de komende jaren blijkt dat deze zowel in het HBO als in het WO hoger uitvallen dan is verondersteld bij het HOOP 1996. Als gevolg hiervan zijn voor beide sectoren, in de afgelopen twee begrotingsvoorbereidingen, naar evenredigheid extra middelen uitgetrokken. Afhankelijk van de nieuwe instroomcijfers voor het Hbo en WO zal bij Voorjaarsnota 2000 opnieuw bezien worden of nadere bijstelling noodzakelijk is.

Uitgaven per studentHBOWO
1999*10,29,7
20009,59,3
20019,49,2
20029,29,2
20039,19,1
20049,08,9

* N.B. Het verschil tussen 1999 en de daaropvolgende jaren wordt verklaard doordat in 1999 de laatste tranche van het programma Kwaliteit en Studeerbaarheid is betaald.

Bovengenoemde uitgaven zijn exclusief WSF/WTS en inclusief huisvestingsuitgaven, en geschoond voor loon- en prijsontwikkelingen (constante prijzen).

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: Toekomst Open Universiteit

Vraag

Aankondiging van motie: D66 vraagt de minister meerdere opties te laten onderzoeken voor de toekomst van de open universiteit (met alleen fuseren met de universiteit van Maastricht, dan wel privatiseren, maar ook: het samengaan met de OU van Engeland, een SLO-achtige positie van de OU, of zal OU in de opzet van een ICT-netwerk universiteit).

Antwoord

De vraag om meer opties te onderzoeken dan alleen de twee in de begroting genoemde hoofdlijnen wijs ik niet van de hand. Integendeel, ik kan mij voorstellen dat zij interessante mogelijkheden bieden. Ik zal deze suggesties meegeven aan het college van bestuur van de OU, dat bezig is met het opstellen van het strategisch plan, en aan de commissie In 't Veld, die de OU bij die taak begeleidt. Nu al behoort het tot de taak van OU om te functioneren als landelijk expertisecentrum voor onderwijsvernieuwing in het hoger onderwijs. Een verdere ontwikkeling van de OU in die richting is zeker denkbaar.

Een motie op dit punt is dus niet nodig. Overigens mag dit onderzoek er niet toe leiden dat er budgettaire problemen ontstaan.

Kamerlid: Rabbae (GroenLinks)

Onderwerp: Open Universiteit

Vraag

Geeft u de OU de kans te komen tot een nadere analyse en constructie?

Antwoord

In de begroting en het ontwerp-HOOP is een traject beschreven waarvan de inzet is om een nieuw toekomstperspectief voor de OU te vinden. De ontwikkelingen m.b.t. de studentenaantallen van de OU èn de snelle ontwikkelingen m.b.t. de toepassing van ICT in het gehele hoger onderwijs maken dat nodig. Daarvoor is een zorgvuldig proces met de OU afgesproken, waarin de tijd wordt genomen voor gezamenlijke analyse en verkenning van alternatieven. Het college van bestuur van de OU heeft op zich genomen om een strategisch plan op te stellen waarin de haalbaarheid van de twee in het HOOP geschetste scenarios, en mogelijk andere, worden onderzocht. Een door mij ingestelde begeleidingscommissie onder leiding van prof. In 't Veld staat de OU hierin bij en rapporteert ook aan mij. Op basis van deze bevindingen zal ik in het volgend voorjaar mijn conclusies trekken en daarover nader met de Tweede Kamer spreken. De gronden voor de bezuinigingsmaatregel zijn nader toegelicht in het antwoord op de vraag van het lid Eurlings.

Vraag van het lid Eurlings (CDA) over WO

Vraag

Het concept van leven lang leren lijkt haaks te staan op wat het beleid nu feitelijk waar wil maken. Bijvoorbeeld de voorgenomen bezuiniging op de open universiteit. Het CDA wil dat de minister samen met de OU een kwalitatieve analyse maakt in het licht van een leven lang leren. Daaruit volgt dan een visie op de financiering en niet andersom (aankondiging motie).

Antwoord

De opvatting dat de Open Universiteit een belangrijke taak heeft voor het leven lang leren deel ik. De voorgenomen bezuiniging op de Open Universiteit komt uit heel andere gronden voort. De cijfers m.b.t. de studentenaantallen op de OU spreken voor zich. Het aantal studenten bij de OU, dat al een hoger onderwijsdiploma heeft behaald, neemt in de afgelopen jaren gestaag toe en bedraagt nu meer dan de helft van het totaal aantal studenten. Het kan niet zo zijn dat de overheid het bekostigingsniveau ongewijzigd laat van een instelling die een vorm van onderwijs verzorgt, waar wij geen politieke prioriteit aan hechten. Bovendien neemt het aantal studenten in absolute zin gestaag af. Als de OU bekostigd zou worden op dezelfde wijze als de overige instellingen voor HO zou vermindering van de rijksbijdrage eerder en harder zijn ingezet.

Het belangrijkste is echter dat we samen met de OU een nieuw toekomstperspectief voor die instelling moeten zien te vinden. De genoemde ontwikkelingen m.b.t. de studentenaantallen én de snelle ontwikkelingen m.b.t. de toepassing van ICT in het gehele HO maken dat nodig. Daarvoor is een zorgvuldig proces met de OU afgesproken. In alle varianten is de toekomstige rol van de OU in het veld van levenlang leren een belangrijk punt. De gevraagde gezamenlijke kwalitatieve analyse in het licht van een leven lang leren zal daarbij ruimschoots aan bod komen.

Kamerlid: De Vries (VVD)

Onderwerp: Exacte studies

Vraag

Wanneer kunnen we weer een campagne voor exacte studies verwachten?

Kan SZW daarbij betrokken worden?

Antwoord

Er is geen voornemen om een grote landelijke publiciteitscampagne te voeren. Evaluatie van eerdere overheidscampagnes hebben uitgewezen dat de effectiviteit daarvan voor deze doelstelling onvoldoende is. In het ontwerp-HOOP 2000 heb ik mijn visie opgeschreven over de problematiek van de tekorten in de exacte en technische opleidingen. Een belangrijk element daarin is de Stichting AXIS, die tot doel heeft om de tekortenproblematiek te verkleinen door de aantrekkelijkheid van techniek in onderwijs en bedrijf te stimuleren. In AXIS werken, wat betreft de overheid, de departementen van EZ, SZW, LNV en OCenW samen.

Kamerlid: De Vries (VVD)

Onderwerp: zij-instroom HO

Vraag

Vindt de minister dat de zij-instroom van HO-instellingen ook met betrekking tot vrouwen en allochtonen goed loopt?

Antwoord

In het HOOP worden voorstellen gedaan om het volgen van hoger onderwijs op latere leeftijd aantrekkelijker te maken, zoals erkenning van elders verworven competenties en verkorte duale trajecten voor herintreders, hoger opgeleide asielzoekers en werkzoekenden. Met het oog op het belang van werk voor maatschappelijke integratie en in het licht van de tekorten op de arbeidsmarkt is het van groot belang maximaal gebruik te maken van het potentieel van deze groepen.

Kamerlid: De Vries (VVD)

Onderwerp: Bachelor/masters-systeem

Vraag

Bachelor/masters-systeem:

1. Moeten we, gezien ontwikkelingen bij sommige universiteiten (Utrecht, Amsterdam, Eindhoven) er niet sneller wat aan doen dan de minister nu (voorkeur VVD om HBO-masters mogelijk te maken in samenwerking met Nederlandse universiteit) voorstaat.

2. Wat vindt de minister van suggestie Onderwijsraad m.b.t. «master of philosophy».

Antwoord

Inderdaad nemen steeds meer universiteiten zich voor in de opbouw van de opleidingen een bachelor-master systematiek in te voeren. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen binnen Europa in het verlengde van de Bologna-verklaring. Het doordenken van de consequenties van deze ontwikkeling voor het Nederlandse hoger onderwijs dient snel plaats te vinden, maar vereist ook zorgvuldige analyse. Vraagstukken die in dit verband zijn opgeworpen betreffen onder andere de positie van de propedeuse, de titulatuur, de doorstroming tussen bachelor en master fase en de mogelijkheid van differentiatie na de bachelorfase. Daarnaast vraagt de ontwikkeling naar een bachelor-master systematiek om duidelijkheid over de positionering van post-initiële master opleidingen zowel in hbo als wo.

Zoals aangekondigd in het ontwerp-HOOP 2000 zal op korte termijn nader advies worden ingewonnen. De onderwijsraad wordt gevraagd een adviescommissie in te stellen, die uiterlijk 1 juli 2000 advies zal uitbrengen.

De suggestie uit het advies «Hoger onderwijs in internationale context» van de Onderwijsraad om te komen tot een master of philosophy van twee jaar die sterk op wetenschappelijk onderzoek is gericht en toelating tot een verkorte promotie-opleiding van drie jaar mogelijk maakt moet in een breder verband worden geplaatst. Een reactie op deze suggestie zal worden gegeven als onderdeel van de standpuntbepaling naar aanleiding van het bredere advies over de consequenties van een bachelor-master structuur voor het Nederlandse hoger onderwijs in 2000.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: dekking vernieuwingsfonds

Vraag

De Minister wordt een ander dekkingsvoorstel gevraagd voor uitvoering van de motie extra impuls Vernieuwingsfonds i.p.v. het weg te halen bij het secundair beroepsonderwijs.

Antwoord

Ik zie geen andere mogelijkheid. Als de Kamer anders wil, zal de Kamer dekking moeten aangeven.

Kamerlid: Eurlings (CDA)

Onderwerp: OV-kaart

Vraag

OV-kaart: Wanneer OV-kaart binnen financieel kader voortgezet kan worden, kan minister dan toezeggen dat hij alleen dan voor een alternatief kiest wanneer dat tot een grotere tevredenheid leidt bij studenten dan nu (98%)?

Antwoord

Indien de voortzetting van de huidige OV-studentenkaart mogelijk is binnen de huidige financiële kaders, is dat uiteraard een zeer interessante optie. Desondanks wil ik mij niet vooraf vastleggen op het gewenste onderhandelingsresultaat. Voor de waardering van deze en andere opties zijn de tevredenheid van de studenten en de toegankelijkheid van het onderwijs de belangrijkste, maar niet de enige criteria; ook de bestedingsvrijheid van studenten, de milieu-effecten en de mate waarin studenten geconfronteerd worden met de kosten van mobiliteit zijn belangrijke criteria.

Kamerlid: Hamer (PvdA)

Onderwerp: Studiefinanciering

Vraag

Studiefinanciering:

Kan er meer duidelijkheid gegeven worden over uitvoering van de motie De Hoop Scheffer over WTS (middelen die bezuinigd worden bij studenten ook weer investeren richting studenten)?

Antwoord

Het financiële kader van de nota Meer voor meer biedt geen ruimte voor extra maatregelen. Bij voorjaarsnota zal worden bezien of en op welke wijze deze motie kan worden ingepast. Bepaalde maatregelen kunnen dan door de IB-Groep met terugwerkende kracht worden ingevoerd. Nu wordt onderzocht welke maatregelen dat zijn.

Mw Hamer heeft ook uitgesproken dat middelen die bezuinigd worden bij studenten ook weer richting studenten moeten worden geinvesteerd. Zij doelt daarbij ook op de middelen die vrijvallen door de basisbeurs voor thuiswonenden anders te indexeren. Ik wijs erop dat deze middelen structureel voor het grootste gedeelte weer opnieuw worden ingezet voor de studiefinanciering. Alleen in de eerste jaren zijn de (relatief geringere) bedragen ingezet voor de dekking van het geheel van tegenvallers binnen de OCenW-begroting.

Kamerlid: Rabbae (GroenLinks)

Onderwerp: Aanvullende beurs

Vraag

Kan de aanvullende beurs losgekoppeld worden van de prestatienormen?

Antwoord

In het regeerakkoord 1998 (blz. 65) is reeds besloten de aanvullende beurs in het eerste jaar van het prestatieregime uit te zonderen en als gift te verstrekken. De aanvullende beurs voor het tweede jaar en de volgende jaren wordt een definitieve gift als het diploma tijdig wordt behaald. Verlenging van deze diplomatermijn tot 10 jaar geeft de studenten daarnaast maximale ruimte om ook deze uitgekeerde aanvullende beurs omgezet te krijgen in gift.

Het wetsvoorstel is inmiddels aan de Tweede Kamer gezonden (26 873).

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: Onderwijs on line

Vraag

Wanneer is de eerste voortgangsrapportage «Onderwijs on Line» te verwachten?

Antwoord

Januari 2000

Kamerlid: Barth (PvdA)

Onderwerp: motie Dijkstal educatieve software

Vraag

Profiteert PO ook van uitvoering motie-Dijkstal inzake educatieve software?

Antwoord

Dit geld zal worden gebruikt voor de stimulering van software-ontwikkeling voor alle onderwijssectoren waarop «Onderwijs on line» betrekking heeft, dus ook voor het primair onderwijs.

Kamerlid: Rabbae (GroenLinks)

Onderwerp: Maatwerk voor morgen

Vraag

GL doet 3 voorstellen aanvullend op «Maatwerk»:

– leeftijdsbewust personeelsbeleid

– pilot vervangingspools

– fonds duaal leren zorg en onderwijs.

Graag reactie hierop.

Antwoord

Ad 1

In de nota «Maatwerk voor morgen» heb ik speciaal een paragraaf gewijd aan leeftijdsbewust personeelsbeleid die aanhaakt bij het overheidsbeleid van het Kabinet op dit punt. Op dit moment wordt een actieplan uitgewerkt voor bevordering van arbeidsparticipatie in het onderwijs dat naar verwachting in het voorjaar 2000 gereed zal zijn. Het advies van de SER, waaraan de heer Rabbae refereert, zal hierbij een rol spelen.

Ad 2

In het primair onderwijs zijn er nu al zo'n 160 pools die via het vervangingsfonds gefacilliteerd worden waardoor vervangers in vast dienstverband aan de scholen verbonden kunnen zijn.

Overigens is recent onderzoek uitgevoerd op welke manier vervangingswerkzaamheden aantrekkelijk kunnen worden gemaakt. Hieruit blijkt dat het wisselende karakter van het werk (steeds andere groepen, scholen etc) het grootste bezwaar tegen vervangingswerk vormt.

Ad 3

De heer Rabbae geeft terecht aan dat verschillende groepen geïnteresseerd kunnen worden om toe te treden tot het leraarsberoep of om mobiel te zijn binnen de onderwijssector. Wij hebben al verschillende initiatieven genomen, o.a. het actieplan van het sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt, assessment ook ter bevordering van mobiliteit tussen onderwijssectoren, cursus voor omscholing OALT leerkrachten tot groepsleerkrachten, om deze groepen bij het onderwijs te betrekken, waarbij geprobeerd wordt om voor al deze mensen opleidingen-op-maat en oplossingen-op-maat te bieden.

Hij stelt voor dat er een fonds duaal leren voor het onderwijs komt, dat beheerd wordt door werkgevers en werknemers in het onderwijs en het ministerie.

In veel andere sectoren functioneren dit soort fondsen naar wens. Ik meen echter dat het de verantwoordelijkheid is van sociale partners, en niet van de overheid is om zon fonds op te richten.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: omscholen met behoud van uitkering

Vraag

Waarom wordt de met SO gemaakte afspraak niet nagekomen dat omscholen in tekort vakken met behoud van uitkering mogelijk is, ook als men elders passend werk kan vinden. Is SoZaWe niet overtuigd?

Antwoord

Zie mijn antwoord op de vraag van het lid Lambrechts over het lerarentekort.

Kamerlid: Lambrechts (D66)

Onderwerp: lerarentekort

Vraag

Lerarentekort. Waarom zijn er geen maatregelen genomen om de drempels weg te nemen die blijkbaar bestaan voor bapo'ers, vutters en andere gedeeltelijk/geheel gepensioneerden?

Antwoord

Bedoelde drempels zijn reeds weggenomen, met uitzondering van het bijverdienen met VUT. In alle overige gevallen mag worden bijverdiend. Wel worden bijverdiensten verrekend met de uitkering. Het is zeker niet zo dat de bijverdiensten geheel worden gekort. Dit geldt ook voor wachtgelders.Het is een misverstand dat wachtgelders als zij vervangingswerkzaamheden verrichten er op achteruit kunnen gaan. Werken loont dus altijd. Het is in Nederland echter niet gebruikelijk en naar mijn mening ook niet wenselijk dat met behoud van de volledige uitkering mag worden bijverdiend.

Voor wat betreft Vutters zal ik mij wenden tot het VUT-fonds met het verzoek om in geval van vervangingswerkzaamheden bijverdienen tot 100% van het oude salaris toe te staan.

De ontheffing die moet worden aangevraagd indien na pensionering weer werkzaamheden worden verricht is een formaliteit. Bedoelde ontheffing wordt in de praktijk altijd verleend.

Over studeren met behoud van WW-uitkering en ontheffing van de sollicitatieplicht heb ik met de Staatssecretaris van SZW afgesproken dat dit op zo kort mogelijke termijn wordt geregeld in het kader van de Experimentenwet WW. Ik heb de Kamer hierover bij brief van 12 oktober 1999 (AB/PSW/1999/38 623) geïnformeerd.

Tot slot ziekte en arbeidsongeschiktheid: vorige maand heb ik samen met de Staatssecretaris van SZW een intentieverklaring getekend om te komen tot een ARBOconvenant gericht op het verminderen van werkdruk. Voor dergelijke convenanten heeft SWZ 160 mln beschikbaar gesteld.

Kamerlid: Passtoors (VVD)

Onderwerp: maatregelen ziekteverzuim

Vraag

Is minister bereid tot contact met SZW over maatregelen ziekteverzuim, WAO, Vutters en 65+ers voor het onderwijs?

Antwoord

Zie mijn antwoord op de vraag het lid Lambrechts over het lerarentekort

Kamerlid: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: verdelingssysteem monumentenbudgetten

Vraag

Is SC bereid in 1e helft 2000 een voortgangsrapportage aan de Kamer te zenden over het verdelingssysteem monumentenbudgetten, in het bijzonder met het oog op drastische achteruitgang bij typische monumentengemeenten (bijv. Hoorn)?

Antwoord

Het verdelingssysteem naar rato van de restauratiebehoefte heeft ertoe geleid dat gemeenten met relatief weinig achterstand met een verlaging van het budget zijn geconfronteerd. Om de overgang niet al te drastisch te laten zijn heb ik na overleg met de VNG enige maatregelen getroffen. Ik heb de Kamer daarover begin dit jaar geïnformeerd.

Binnenkort zal ik de Kamer schriftelijk informeren over de conclusies die ik verbind aan de evaluatie van het Werkplan Monumentenzorg. Naar aanleiding daarvan kan de kamer met mij o.a over de gevolgen van het verdelingssysteem spreken.

Kamerlid: Schutte (GPV)

Onderwerp: cultuur als confrontatie

Vraag

Kan er een toelichting komen op de uitspraak dat wat in de cultuur goed en van waarde is, blijkt uit confrontatie van opvattingen en ideeën? Welke opvatting over waarden in de kunst zit hier achter?

Antwoord

Over mijn opvattingen over kunst en kunstbeleid heb ik onlangs een interessante gedachtewisseling mogen hebben met de Tweede Kamer in het kader van de behandeling van de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2001–2004. Daarin heb ik het standpunt verdedigd dat juist in de confrontatie met het publiek de cultuur tot leven komt. En dat daarom meer aandacht zou moeten worden besteed aan de wisselwerking tussen kunstaanbod en publiek. Ik permitteer mij als bewindsman geen specifieke opvattingen over de inhoud van de kunst. In die zin wil ik op geen enkele manier afbreuk doen aan het principe dat de kunst in beginsel vrij en autonoom dient te zijn. Op basis van kwaliteit en binnen de morele grenzen van de wetgeving zoals die voor iedere Nederlander geldt.

Naar boven