Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een bijzondere regeling voor beleggingsgoud (26467).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Kuijper (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij beginnen met een gouden onderwerp, hoewel niet alles schittert in deze wereld. De Partij van de Arbeid heeft eigenlijk niet zo gek veel behoefte aan deze wet. Wij realiseren ons dat het een richtlijn is, die wij moeten implementeren. Maar het lijkt mij verstandig, een aantal opmerkingen in de marge te maken.

Voorzitter! Er zijn wat problemen bij de introductie van deze wet. Bijvoorbeeld is niet bekend, in welke mate de speculatieve markt betrokken is bij het geheel. Op onze vragen kan de staatssecretaris ook geen antwoord geven. Evenmin kan worden aangegeven, in welke mate de handel daarmee gevolgd wordt, wat één van de kenmerken van het wetsvoorstel was, naast de poging om concurrentievervalsing tegen te gaan. Een ander probleem waar wij tegenaan liepen was, dat de vermoedelijke belastingderving enkele miljoenen bedraagt, zonder dat kan worden aangegeven wat het bedrag feitelijk zal zijn. Naar mijn gevoel is sprake van een openeinderegeling. Alles bij elkaar maakt dat ik tot de conclusie kom dat er nogal wat haken en ogen aan de wet zitten.

Mevrouw de voorzitter! Daarnaast denk ik dat het maatschappelijk belang voor ons onvoldoende is beschreven. Het is een profijt voor een beperkte groep particulieren, waarbij de omzet van de handelaren wordt bevorderd. Dat is niet bepaald de meest armlastige groep. In die zin zou het niet onze prioriteit hebben dat, als er al geharmoniseerd wordt in Europa, op dit terrein wordt begonnen. Er zijn naar mijn gevoel belangrijker terreinen, zoals grensarbeiders, accijnzen op motorbrandstoffen of iets dergelijks.

Mevrouw de voorzitter! Met betrekking tot de procedure heb ik toch nog wel wat vragen. Blijkbaar is die procedure niet helemaal helder in ons huis. Wij gingen ervan uit dat, als een dergelijke ontwerprichtlijn aan de orde wordt gesteld, wij daarvan op de hoogte worden gesteld via een fiche. Bij het bureau EU-documentatie in deze Kamer hebben wij gevraagd, of dat fiche er is. Dat blijkt niet aanwezig te zijn. Wel is het besproken in de Ecofin-raad van 6 juli 1998, maar noch in de agenda, noch in het verslag wordt met een woord gerept over deze richtlijn. Ik vraag de staatssecretaris, met ons mee te denken, op welke manier wij in de toekomst onze procedure zodanig kunnen leiden, dat wij op tijd kunnen worden betrokken bij dergelijke richtlijnen. Dit probleem kunnen wij met elkaar dragen, maar ik sluit niet uit dat wij in de toekomst tegen een probleem aanlopen dat minder aanvaardbaar is. In die zin heeft het ministerie een andere procedure bewandeld dan wij mogelijk in de Kamer hadden verondersteld. Mijn vraag is om samen een procedure te ontwikkelen, om op die manier op tijd te kunnen worden betrokken bij de ontwerprichtlijn.

Mevrouw Remak (VVD):

Voorzitter! In tegenstelling tot de fractie van de heer Kuijper, die heeft aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan deze wet, concludeert mijn fractie dat zij niet anders kan daarmee instemmen. De richtlijn moet per 1 januari 2000 worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Of wij daar nu wel of geen behoefte aan hebben, wij kunnen daar niet omheen, want wij horen ons aan de Europese regelgeving te houden.

Ik dank de staatssecretaris voor de gedetailleerde en duidelijke beantwoording van onze vragen. Toch willen wij op enkele vragen een duidelijker antwoord. De eerste vraag betreft de bijzondere waarderingsregel. De staatssecretaris wil de Raad vragen om een machtiging om daarvan gebruik te mogen maken. Heeft hij die machtiging al aangevraagd? Wat is de stand van zaken daaromtrent, want een en ander moet per 1 januari 2000 ingaan? Er is niet zoveel tijd meer.

Het is ons ook niet helemaal helder hoeveel het de belastingdienst gaat kosten aan opleidingscapaciteit. De staatssecretaris geeft aan dat het wel kan, maar wij krijgen toch graag een gedetailleerdere beantwoording op dit punt. Hoeveel kost het om de mensen op te leiden, zodat zij met de nieuwe wet kunnen omgaan?

Als het nodig is, dan is de staatssecretaris bereid om de wet te evalueren en vervolgens eventueel bij te stellen. Mijn fractie stelt er prijs op als de staatssecretaris de evaluatie in de wet opneemt. Dan wordt er gewoon na twee jaar geëvalueerd. Dan kan er worden bekeken wat er daadwerkelijk is gebeurd en of er meer concurrentie tot stand is gekomen. Wij vinden dat er per definitie, standaard, moet worden geëvalueerd, want dan kan er worden vastgesteld of het goed gaat. Wellicht blijkt dan dat er aanpassing nodig is. Als dat het geval is, dan moet dat natuurlijk in Europees verband gebeuren. Wij kunnen de wet hier in Nederland niet zo maar aanpassen, want het betreft de implementatie van een richtlijn.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die in het verslag zijn gesteld. Er blijft voor mij maar één punt over. Wij hebben natuurlijk altijd de mogelijkheid om "ja" of "neen" te zeggen, maar mijn fractie zegt "ja". Dat kan ook haast niet anders.

Je kunt beleggen in goud. Je kunt het consumeren in ringen en kettinkjes, maar je kunt er ook mee produceren. Dan denk ik aan de kiezen van de tandarts. Je kunt dus beleggen in goud, maar je kunt er ook gebruik van maken. Beleggen is per definitie speculeren. Dat stellen wij voorop. Goud levert op zichzelf niets op. Als je het koopt, hoop je dus op waardevermeerdering. Wij spreken wat dat betreft over een speculatieve markt. Het is juist die beleggingsmarkt die wij BTW-vrij maken.

Ik heb in het verslag ook al gevraagd waarom wij beleggen in goud wel BTW-vrij maken, maar beleggen in aardappels, zink en platina, andere grondstoffen dus, niet. Dat vind ik uitermate merkwaardig. Wordt met deze wet niet de mogelijkheid geopend om voor andere beleggingsgrondstoffen dan goud ook een dergelijke regeling in het leven te roepen? Als dat het geval is, dan ben ik daar sterk op tegen, want dat is niet de moeite waard. Bovendien valt of staat deze constructie met het gescheiden houden van deze speculatieve beleggingsmarkt en de consumptieve dan wel productieve gebruikersmarkt voor goud. Kan de staatssecretaris mij de garantie geven, dat deze markten BTW-administratief exact gescheiden blijven? Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Remak dat binnen enige jaren geëvalueerd zou moeten worden of die markten gescheiden kunnen worden gehouden.

Staatssecretaris Vermeend:

Mevrouw de voorzitter! De heer Kuijper heeft gezegd dat hetgeen nu voorligt, wat zijn fractie betreft geen absolute prioriteit verdient en dat hij zich grotere prioriteiten kan voorstellen. Dat is op zichzelf juist. Er liggen verschillende prioriteiten, ook in Europees verband, die strekken tot harmonisatie. Ik wijs er wel op, dat het een nogal moeizaam proces is, omdat je bij de fiscaliteit unanimiteit moet hebben om te komen tot vormen van harmonisatie.

Vervolgens heeft de heer Kuijper gezegd dat het de vraag is of je het beleggingsgoud moet bevorderen. De kern van de implementatie is niet zozeer het bevorderen als wel het wegnemen van een nadeel. De achtergrond is uiteindelijk het oplossen van distorsies, het voorkomen van oneerlijke concurrentie binnen EG- en niet-EG-landen die vooralsnog verschillende regimes hanteren.

De heer Kuijper heeft verder te kennen gegeven wat problemen te hebben met de procedure en heeft daaraan de vraag verbonden of ik bereid ben mee te denken over een zodanige procedure dat in een vroeger stadium de Kamer erover kan meepraten en kan aangeven wat de opstelling van de bewindslieden moet zijn wanneer zij op het Europese vlak opereren. Ik stel mij voor dat ik daarover inderdaad met de Kamer meedenk om in ieder geval te voorkomen dat er knelpunten ontstaan. Het moet zo zijn dat het parlement voldoende invloed heeft kunnen uitoefenen op een dergelijke beleidsbeslissing die in Europa wordt genomen en waarvoor de bewindslieden van Financiën vervolgens in de Ecofin-raad verschijnen.

Mevrouw Remak heeft terecht opgemerkt dat het hier gaat om een kwestie van ja of neen. Een neen is eigenlijk ook niet goed mogelijk, gelet op de procedures die dan gelden. De beslissing is genomen, dus wij kunnen uiteindelijk alleen maar ja zeggen. Zo werkt ook de Europese regelgeving in dit verband. Als wij niet implementeren, volgen er allerlei sancties.

Mevrouw Remak en de heer De Haan hebben verzocht om een bepaling in de wet op te nemen over een evaluatie na twee jaar. Wat mij betreft behoeft het niet in de wet. Als ik hier toezeg dat wij over twee jaar evalueren, dan wordt er over twee jaar geëvalueerd. Bij die evaluatie kan dan ook nagegaan worden of de scheiding van de markten goed kan worden aangebracht. Wij zullen dat volgen en zullen daarover conform de gebruikelijke procedures verslag doen.

Het machtigingsverzoek, waarin ook het commentaar is verwerkt van de juweliersbranche, ligt sinds eind vorige maand bij de Europese Commissie. Ik reken erop en ga ervan uit dat de regeling per 1 januari 2000 kan worden ingevoerd.

Een nadere specificatie van de opleidingskosten is op dit moment moeilijk te geven. De opleidingskosten vallen in ieder geval binnen de normale budgetten die beschikbaar zijn binnen de belastingdienst. Op het ogenblik is ƒ 325.000 voor de uitvoeringskosten uitgetrokken.

De heer Kuijper (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden. Mevrouw Remak heeft volstrekt gelijk dat het een Europese richtlijn is en wij verplicht zijn om die te implementeren. In die procedure ligt echter juist mogelijk een probleem. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat wij daar gezamenlijk naar gaan kijken. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat het probleem op dit moment is te dragen, maar ik kan mij ook voorstellen dat er onderwerpen aan de orde komen waar wij veel grotere moeite mee hebben. In die zin is het verstandig om in een vroegtijdig stadium betrokken te zijn bij het ontwerpen van die richtlijnen.

De staatssecretaris heeft in antwoord op vragen van beide andere sprekers gezegd dat hij met een evaluatie zal komen. Dat vinden wij ook belangrijk, omdat wij ernstig twijfelen aan de werking van de wet. Wij zijn zeer benieuwd naar de situatie over twee jaar.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik hoef niet te antwoorden, want de heer Kuijper sprak vooral tegen de andere leden.

De voorzitter:

Dan hoop ik maar dat het daar ook is aangekomen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven