Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 24 november 1997 te Brussel totstandgekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (Trb. 1998, 136) (26142).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter! De overeenkomst met Jordanië is een belangrijke schakel in de bijdrage van de Europese Unie aan stabiliteit en economische groei in het Middellandse-Zeegebied. Het vredesproces in het Midden-Oosten kan alleen slagen als alle landen in de regio voortgang boeken op economisch, sociaal en politiek vlak. Te vaak is het beleid ten aanzien van het gebied rond de Middellandse Zee gekenmerkt door een hap en een snap, door aandacht voor delen van het probleem en niet voor het geheel. Duurzame vrede komt alleen maar tot stand bij een evenwichtige economische ontwikkeling, bij verhoogde samenwerking onderling en met de buitenwereld en bij vooruitgang met de zo bitter noodzakelijke politieke hervormingen.

Kortom, ook in het Middellandse-Zeegebied vormen rechtsstaat, democratie, mensenrechten, pluriformiteit en vrijemarkteconomie essentiële bestanddelen voor een vreedzame toekomst. Met het netwerk van Euro-mediterrane overeenkomsten binnen het Barcelonaproces levert Europa hieraan een belangrijke bijdrage.

Het voert mijn fractie te ver bij de discussie over de ratificatie van dit akkoord – wij verwelkomen die – in te gaan op alle aspecten van de relaties tussen de Unie en Jordanië. De PvdA-fractie wil nu een aantal accenten leggen die met name betrekking hebben op iets waar helaas nog geen duidelijke Nederlandse omschrijving van is en daarom steeds met een Engelse omschrijving wordt afgedaan als "civil society".

In de eerste plaats betreft dit natuurlijk de mensenrechtendialoog. De Euro-mediterrane overeenkomsten vertonen een interessante evolutie. De plaats van mensenrechten wordt steeds prominenter en naar de mening van mijn fractie hoort dat ook zo. Maar de hamvraag is natuurlijk hoe aan deze dialoog invulling wordt gegeven en hoe men daarop wordt afgerekend. In de nota van 11 maart jl. geven de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan dat het Nederlands streven is de tekortkomingen op het vlak van democratie en mensenrechten daadwerkelijk aan de orde te stellen in de dialoog. Schendingen zouden bij de Jordaanse autoriteiten onder de aandacht worden gebracht. Interessant voor ons is natuurlijk welke resultaten hiermee worden geboekt. Daarom wil mijn fractie een uitdrukkelijke beoordeling van de mensenrechtendialoog als onderdeel van de evaluatie van de overeenkomst. Ik vraag de regering om een jaar na inwerkingtreding van de overeenkomst een evaluatie aan de Kamer te zenden waarin een beoordeling wordt opgenomen van het functioneren van de mensenrechtencomponent. Ik ga op twee specifieke mensenrechtenkwesties in.

In de eerste plaats de zaak Nahed Hattar, waarover ik al eerder vragen heb gesteld. Heeft de regering inmiddels meer informatie over het onderzoek naar de daders? Het betreft een gemolesteerde Jordaniër die zeer kritisch is tegenover het vredesproces. Het lijkt dat de autoriteiten er niets aan willen doen. Is de regering bereid om, als er informatie is, deze zaak ook in Europees verband aan te kaarten?

In de tweede plaats ga ik in op een kwestie die onlangs aan de orde was in een uitzending van Netwerk en waarover mijn collega's Arib en Bussemaker vragen aan de staatssecretaris hebben gesteld. Deze vragen zijn inmiddels beantwoord. Het gaat over het vermoorden van meisjes en vrouwen in Jordanië die voor het huwelijk hetzij heimelijk seksueel contact hebben gehad hetzij zijn verkracht. In antwoord op vragen over met name de relatie met de Euro-mediterrane akkoorden schrijft de staatssecretaris dat in het kader van de politieke dialoog dit soort kwesties aan de orde kunnen worden gesteld en dat in dit kader Nederland de strafmaat voor misdrijven ter verdediging van de persoonlijke eer kan inbrengen. Dit antwoord is mij iets te vrijblijvend. In het antwoord lezen wij wat kan, maar dat wisten wij ook al uit de overeenkomst. Kan de staatssecretaris aangeven wat de regering van plan is daadwerkelijk te doen? Wordt deze kwestie nu wel of niet aangekaart? Naar de mening van mijn fractie is het van groot belang dat dit gebeurt in aanvulling op hetgeen de regering in VN-kader op dit vlak al heeft gedaan en nog van plan is, zo lees ik in antwoord op de vragen, te doen. Wat in VN-kader wordt gedaan, mag natuurlijk in EU-kader niet worden nagelaten.

Mevrouw de voorzitter! In de overeenkomst is geen hoofdstuk opgenomen over de sociale en culturele rechten van Jordaanse werknemers in de Europese Unie, in tegenstelling tot de akkoorden met Marokko en Tunesië. Ik heb begrepen dat hier allerlei historische redenen voor zijn en dat onder het hoofdstuk sociale dialoog ook het een en ander mogelijk zou zijn. Dit neemt niet weg dat naar mijn mening een dergelijk hoofdstuk in dit akkoord bijzonder nuttig zou kunnen zijn. Is het mogelijk om alsnog zo'n hoofdstuk te doen opnemen in het akkoord? Zo niet, is de regering dan bereid om een bilaterale werknemersovereenkomst met Jordanië te sluiten?

Tot slot de kwestie van de terugnameovereenkomst, een zogenaamd "hot issue" in de akkoorden met de Middellandse- Zeelanden. Ook hier zien wij een heel interessante evolutie, die door mijn fractie wordt toegejuicht. De oudste akkoorden zwijgen namelijk in het geheel over een terugnameovereenkomst en in het nieuwste akkoord, nog nieuwer dan dat met Jordanië en Egypte, is de terugnameovereenkomst opgenomen als een volwaardig onderdeel van dat akkoord. Jordanië zit als het ware in een tussenfase, waarbij de overeenkomst buiten het eigenlijke akkoord om is geregeld. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er materieel geen verschil is tussen een terugnameovereenkomst in het akkoord en de situatie waarvan nu sprake is in het akkoord met Jordanië? Als er inderdaad geen verschil is, zijn wij hiermee geheel tevreden.

De heer Wilders (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Deze overeenkomst met Jordanië is het vierde Euro-mediterrane verdrag dat wij ter ratificatie bespreken. Eerdere verdragen zijn gesloten met Tunesië, Israël en Marokko, en er is ook een associatieovereenkomst met de Palestijnen. Onderhandelingen zijn gaande met Egypte, Libanon, Algerije en Syrië, allemaal als uitvloeisel van de Barcelonaconferentie van november 1995. Door intensere betrekkingen tussen de Europese landen en de landen rond de Middellandse Zee wordt beoogd bij te dragen aan het verder ontwikkelen van die regio "in een atmosfeer van vrede, veiligheid en stabiliteit", zoals in de memorie van toelichting heel mooi wordt vermeld. Alle Euro-mediterrane verdragen hebben gemeen dat zij naast een politieke dialoog, de versterking van de economische, sociale, culturele en financiële samenwerking, uiteindelijk tot een vrijhandelszone zullen moeten leiden. Dat is een wenselijk liberaal streven waar niemand het mee oneens kan zijn.

Maar voordat ik concreet op het onderhavige verdrag met Jordanië inga, vraag ik eerst aandacht voor de economische samenwerking en de liberalisering van de handel. Natuurlijk is de winst van al deze Euro-mediterrane verdragen dat de politieke en economische banden door geleidelijke vrijhandel – de vrijhandelszone moet in 2010 zijn bereikt – worden versterkt. De landen rond de Middellandse Zee zullen, net als hun Europese verdragspartners, kunnen profiteren van deze voorgestane vrijhandel. Maar minstens net zo belangrijk, zo niet nog belangrijker, is de handel tussen de partnerlanden in de regio zelf, dus de horizontale handel tussen deze landen. Sterker nog, van een vrijhandelszone kan geen sprake zijn, indien niet tevens sprake is van een vrijhandelszone tussen de mediterrane partners zelf. Het is dan ook strategie om uiteindelijk te komen tot een gemeenschappelijke vrijhandelszone. Dat is tijdens de onlangs gehouden Euro-mediterrane conferentie van ministers van buitenlandse zaken in Stuttgart gelukkig nog eens bevestigd. Onderlinge vrijhandel en meer zuid-zuidcoöperatie zijn dan ook zeer gewenst, want die onderlinge handel zal de stabiliteit, de vrede en de veiligheid wellicht zelfs meer ten goede komen dan de uiteraard evenzeer wenselijke handel met Europese landen.

Hoe staat het nu precies met die onderlinge handel? Voormalig minister Van Mierlo zei op 5 maart 1997, dus twee jaar geleden, tijdens de behandeling van de overeenkomst met Israël in de Kamer, dat voor de onderlinge vrijhandel tussen de Middellandse-Zeelanden zelf, de EU zich de nodige inspanningen zal moeten getroosten om die landen daarbij te helpen. Kan de staatssecretaris aangeven welke inspanningen sindsdien concreet zijn gepleegd om de onderlinge vrijhandel te bevorderen? Het tijdens ministeriële conferenties bevestigen van de noodzaak ervan is natuurlijk mooi, maar het gaat om de concrete inspanningen en het bereikte resultaat. Welke vooruitgang is er de laatste twee jaar precies op dit terrein geboekt? Als ik als voorbeeld – maar er zijn er natuurlijk meer – de handel tussen Israël en Jordanië neem, twee landen die in onderlinge vrede leven, dan is de onderlinge handel helaas nog zeer beperkt.

De Europese Unie probeert de economische activiteiten te faciliëren door handelsbelemmeringen te inventariseren en aan de orde te stellen. De vraag is of dat voldoende is, of dat er meer mogelijk is. Mijn fractie begrijpt dat het juridisch en politiek lastig is om in een verdrag tussen landen van de Europese Unie en de verschillende Middellandse-Zeelanden bepalingen op te nemen over de relatie tot derde landen in de regio. Wij vragen ons wel af of het onderwerp van onderlinge handel niet meer prominent op de agenda kan komen te staan, ook bij de contacten met de verdragspartners. Welke mogelijkheden ziet de regering om het onderwerp van de nodige intensivering van de onderlinge zuid-zuidhandel tussen deze landen hoger op de politieke agenda te zetten, zodat ook dat uiterlijk, maar liefst nog eerder dan in het jaar 2010 is gerealiseerd? Kan hier niet geleerd worden van de ervaringen die Europa zelf heeft opgedaan op de eigen interne markt? Wellicht ware het zelfs beter geweest bij de verschillende verdragen hierover expliciete ondersteunde bepalingen op te nemen en de kwaliteit maar ook de kwantiteit van de vrijhandel met Europa communicerend te laten zijn met de liberalisering van de handel tussen de Middellandse-Zeelanden onderling. Ik wil de regering dan ook vragen uitgebreid in te gaan op het thema van onderlinge vrijhandel, de voortgang ervan de afgelopen twee jaar en de ondersteunde instrumenten hiervoor. Ziet zij mogelijkheden om in de verdragsprocessen met andere landen hierover het een en ander te implementeren?

Ten slotte vraag ik de regering of zij bereid is de Kamer periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks, apart te informeren over de voortgang van de Europese en bilaterale inspanningen om de onderlinge zuid-zuidhandel en vrijhandelszone te bevorderen. Wil zij daarbij tevens aangeven hoe de onderlinge handel in de regio zich kwalitatief en kwantitatief ontwikkelt?

Dan het verdrag met Jordanië zelf. Jordanië heeft de handel met Europa en de landen in de regio hard nodig. Het heeft een toenemend begrotingstekort, een werkloosheid die rond de 20 tot 25% wordt geschat en een buitenlandse schuld die hoger is dan het eigen BBP. Bovendien is de voor Jordanië belangrijke Iraakse afzetmarkt ten gevolge van het handelsembargo tegen Irak weggevallen. Mijn fractie heeft om een uitdrukkelijke in plaats van een stilzwijgende goedkeuring van dit verdrag gevraagd, omdat zij enerzijds het belang van de gehele reeks Euro-mediterrane verdragen zonder uitzondering groot vindt en anderzijds de nodige vragen en opmerkingen heeft zoals de opmerking over onderlinge vrijhandel die ik zojuist maakte. Het verheugt mijn fractie dan ook dat het kabinet in bevestigende zin heeft geantwoord op ons verzoek in het verslag, alle nog komende verdragen in dit kader direct door middel van een wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen.

Het verdrag met Jordanië vervangt de overeenkomst uit 1977 en kent logischerwijs grosso modo dezelfde opbouw als de eerder gesloten verdragen met de zojuist door mij genoemde landen. Het verheugt ons dat er nu ook een verdrag met Jordanië is gesloten. De VVD-fractie heeft respect voor de inderdaad zeer positieve en moedige rol van Jordanië in het vredesproces in het Midden-Oosten. Een groot deel daarvan komt op het conto van de helaas overleden Jordaanse koning Hussein. De VVD-fractie hoopt van ganser harte, en vertrouwt daar ook op, dat zijn opvolger koning Abdallah deze belangrijke positieve Jordaanse rol in de regio zal voortzetten. Het kabinet zal daar niet anders over denken.

Het is zeer te betreuren dat het niet is gelukt de Jordaniërs te bewegen akkoord te gaan met de opname van een terug- en overnameclausule in het verdrag ten aanzien van illegale immigranten. De argumenten van Jordaanse zijde daartoe, zoals de onbekendheid met een dergelijke bepaling – dat staat letterlijk in de memorie van toelichting – vindt mijn fractie niet echt overtuigend. Het kabinet stelt dat er geen verschil bestaat tussen de gemeenschappelijke verklaring hierover, waarvoor men als alternatief heeft gekozen, en een bepaling in het verdrag. De gemeenschappelijke verklaring is, zo stelt het kabinet, even bindend als de bepaling binnen het verdrag. Dat lijkt goed nieuws, maar als dat zo is, vragen wij ons af waarom de Jordaniërs wel met een dergelijke verklaring akkoord zijn gegaan indien die qua werking en rechtskracht werkelijk niet verschilt met een bepaling binnen het verdrag. Was dit de psychologie van het onderhandelingsproces of was hier meer aan de hand? Kan de staatssecretaris dit toelichten? Of is er een interpretatieverschil? Ik wil graag van de regering vernemen of zij zich ervan heeft overtuigd dat haar interpretatie, de interpretatie van de EU en die van Jordanië over de formele en de materiële bindende werking van deze gemeenschappelijke verklaring inderdaad gelijk zijn aan de interpretatie van Jordanië. Geldt deze gemeenschappelijke verklaring ten aanzien van illegale immigranten overigens alleen voor Jordaanse staatsburgers of ook voor staatsburgers van derde landen en staatlozen? Kan de staatssecretaris dat aangeven? Dit is met name van belang voor de Iraakse vluchtelingen. Mocht de situatie in Irak in de toekomst verbeteren, dan zijn terug- en overnameclausules in verdragen met landen in die regio zoals Jordanië, maar ook Egypte en andere landen, van groot belang. Het feit dat het, zoals het kabinet in de schriftelijke voorbereiding opmerkt, moeilijk te bewijzen is dat men uit Jordanië is gekomen, doet daar ten principale immers niets aan af. Wij moeten bovendien waken tegen een ongewenste precedentwerking.

De VVD-fractie verzoekt de regering dan ook te bevorderen dat Europa op dit punt bij de nog lopende verdragsonderhandelingen nu wel haar poot stijf houdt. Graag hoor ik een reactie hierop van de regering. Dat dit tot resultaat kan leiden, blijkt wel uit het feit dat het in de onderhandelingen over het verdrag met Egypte wel degelijk is gelukt een terug- en overnameverplichting te realiseren.

Uit de geannoteerde agenda van de Algemene Raad van 21 juni blijkt dat die terug- en overnameverplichting geldt voor personen met de Egyptisch nationaliteit en voor staatsburgers van derde landen. De terug- en overnameclausule geldt echter niet voor staatlozen. Toch zouden staatlozen die aantoonbaar uit Egypte komen naar de mening van mijn fractie ook onder die clausule dienen te vallen. Wil de regering onze wens terzake naar voren brengen in de Algemene Raad van volgende week? Laat ik er helder over zijn en er geen doekjes om winden. Indien bij de komende verdragen, waaronder met Egypte, geen expliciete en volledige terug- en overnameclausule voor illegale immigranten in het verdrag is opgenomen, dan komt de VVD-fractie serieus voor de afweging te staan of zij nog wel steun kan verlenen aan het ratificeren van al deze verdragen.

Het kabinet geeft aan dat de door mijn fractie gesignaleerde asymmetrie tussen wederzijdse rechten en plichten van verdragspartners afneemt. Natuurlijk doelde mijn fractie op de termijnen die gelden, alvorens goederen vrij van invoerrechten vanuit Europa naar Jordanië kunnen worden geëxporteerd. Terwijl Jordaanse industrieproducten al tientallen jaren vrij van douanerechten in de gemeenschap kunnen worden ingevoerd, zullen Europese producten nog twaalf jaar lang aan invoerrechten onderworpen zijn. Deze termijn is inderdaad niet uniek, vergeleken met al eerder gesloten verdragen met andere landen, maar is niettemin erg lang naar de mening van mijn fractie. Het kabinet verdedigt een dergelijke lange termijn door er onder meer op te wijzen dat sommige verdragslanden bij een kortere termijn in de problemen komen, omdat zij nu in hoge mate afhankelijk zijn van de invoerrechten voor het financieren van de staatsbegroting. Wat een argument!

Waar welke overheid dan ook in hoge mate afhankelijk is van dit soort heffingen en belastingen om de begroting sluitend te krijgen, is een grondige herijking van het financiële beleid inderdaad dringend nodig. Dat kost wellicht tijd, maar hoe sneller het gebeurt, hoe beter. Misschien kan de staatssecretaris deze landen overtuigen, door het voorbeeld van de jaren zeventig in ons eigen land te beschrijven en aan te geven tot welke ellende dit alles hier heeft geleid in het tijdperk Den Uyl, dat wij gelukkig ver achter ons hebben liggen.

Het verheugt de VVD-fractie dat het onderhavige verdrag geen negatieve gevolgen zal hebben voor de Nederlandse industrie. Dat is ook logisch, want zoals ik al zei, kunnen Jordaanse industrieproducten al 21 jaar vrij van invoerrechten in Europa worden geïmporteerd. Er staat dus niets nieuws in dit verdrag. De komende jaren kan men langzaam maar zeker profiteren van de openstelling van de Jordaanse markt. Kan het kabinet aangeven welke ontwikkeling het in financiële termen verwacht?

Ik wil nog een enkel woord besteden aan de landbouw. De regering stelt dat voor de Nederlandse landbouw de concessie aan Jordanië van geringe invloed zal zijn. Kan het begrip "gering" worden gekwantificeerd? De Nederlandse landbouw krijgt gelukkig wel een kans haar concurrentiepositie op de Jordaanse markt te verstevigen door de verkregen concessies, met name voor een aantal specifieke producten. Hoe zal het huidige handelsoverschot voor deze agrarische producten van 70 mln. tot 2010 zich volgens de regering ontwikkelen?

Een belangrijk onderdeel van de diverse Euro-mediterrane overeenkomsten is de mensenrechtensituatie. Hoewel de regering stelt dat de mensenrechtensituatie in Jordanië gunstig is in vergelijking met andere landen in de regio, is er toch nog veel mis in Jordanië op het gebied van de mensenrechten. Mijn fractie heeft de indruk dat de regering de situatie van de mensenrechten in Jordanië iets te rooskleurig afschildert. Als het kabinet zegt dat er op een aantal punt bezorgdheid bestaat, maar dat de regering van Jordanië zich inzet voor een verdere verwezenlijking van de mensenrechten, dan zijn dat mooie woorden maar zij doen niet geheel recht aan de feitelijke situatie, en is de toonzetting te positief. Ik behoef maar te verwijzen naar rapporten van organisaties als Amnesty International, maar ook naar hetgeen het kabinet zelf aangeeft in de stukken.

De positie van vrouwen is verre van ideaal. Niet alleen zijn zij niet zelden slachtoffer van misdrijven ter bescherming van de persoonlijke eer, maar worden zij op grond van de sha'ria gediscrimineerd bij erfrecht, staan getuigenissen van twee vrouwen gelijk aan die van één man, en ontvangen vrouwen lagere sociale uitkeringen dan mannen. Gelukkig onderkent het kabinet dat dit op gespannen voet staat met de internationale normen voor mensenrechten, hetgeen diplomatieke taal is voor flagrant in strijd met internationale normen voor mensenrechten.

Ook de vrijheid van meningsuiting, een van de meest elementaire mensenrechten en de persvrijheid zijn in strijd daarmee. Zo is er de nieuwe vrijheidbeperkende pers- en publicatiewet van augustus vorig jaar. Het kabinet tracht deze wet te nuanceren door aan te geven dat de Jordaanse regering deze wet soepel toepast, maar dat doet aan de verwerpelijke aard ervan natuurlijk niets af. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Hoe staat het overigens met de door de Jordaanse regering in het vooruitzicht gestelde versoepeling van deze wet? Ik ga ervan uit dat deze kwestie de blijvende aandacht krijgt in het overleg met Jordanië in de associatieraad, maar ook in bilaterale overleggen. Wij zouden graag over de voortgang in dit dossier door de regering worden geïnformeerd. Kan de staatssecretaris ons dat toezeggen?

De regering noemt Jordanië een democratie in wording. In wording betekent dat iets tot stand gaat komen wat er nog niet is. Met andere woorden, de regering beschouwt Jordanië thans niet als een democratie. Dat kan ook niemand verbazen die weet dat de uitvoerende en wetgevende macht vooral in handen van de koning is, dat de koning de regeringsleden benoemt, het binnenlands en buitenlands beleid bepaalt en dat het huidige Jordaanse parlement door onze regering in de stukken als weinig representatief en beperkt legitiem wordt betiteld. Maar onze regering verwacht een inspanning van Jordanië als het gaat om de situatie van mensenrechten en democratie in Jordanië. Mag ik van de staatssecretaris vernemen wat hij precies van Jordanië verwacht? Welke inspanningen en, belangrijker nog, welke resultaten worden verwacht en binnen welke termijn?

Voorzitter! In de systematiek van de overeenkomst kan er sprake zijn van het treffen van passende maatregelen of opschorting van het verdrag indien de mensenrechtensituatie systematisch en doelbewust verslechtert, zo staat ook in de memorie van toelichting. Mijn vraag aan de regering is hoe een en ander zich met elkaar laat rijmen. Ik snap het niet. Enerzijds zegt de regering dat er als het gaat om democratie en mensenrechten, nog het een en ander schort in Jordanië en op onderdelen zelfs op gespannen voet staat dan wel in strijd is met internationale mensenrechtennormen en dat men zelfs een inspanning van Jordanië verwacht om dit te verbeteren. Anderzijds begrijp ik dat er dus niets gebeurt als het gaat om passende maatregelen, indien de situatie tot 2010 niet verbetert, omdat dit alleen zal kunnen gebeuren indien de situatie verslechtert. Mijn vraag aan de regering is of deze interpretatie van mij de juiste is. Ik hoop van niet. Mocht het wel zo zijn, dan ontbreekt dus feitelijk een stok achter de deur op mensenrechtengebied. Dat kan een politieke keuze zijn, maar dan moet dit wel helder zijn en ook als zodanig door de regering worden uitgesproken. Vervolgens zeg ik wel wat ik daarvan vind. Graag helderheid hierover!

Voorzitter! Veel ervaring met bespreking van mensenrechten in associatieraden is er nog niet. Hebben er naast de associatieraad met Tunesië op 14 juni van vorig jaar nog andere raden plaatsgevonden? Uit het verslag van die raad blijkt waar het mensenrechtenoverleg uit bestaat, namelijk uit het uitspreken van Europese zijde van de hoop dat Tunesië zich op het vlak van mensenrechten meer zou engageren en meer van dit soort indrukwekkende teksten. Van Tunesische zijde wordt een mooie volzin terug uitgesproken – als ik het verslag goed lees – waarin duidelijk wordt dat rechtsstaat, vrijheden en pluralisme onderdeel uitmaken van het algehele ontwikkelingsplan van Tunesië. Vervolgens lijkt men over te gaan tot de orde van de dag. Dit zijn mooie teksten. Voor de VVD-fractie is echter vooral relevant wat de follow-up is van dit soort associatieraden en de Nederlandse inzet daarbij, zeker nu de associatieraden van deze vrij jonge en nog af te sluiten verdragen in de kinderschoenen staan. Europa moet zichzelf, waar mogelijk, serieus nemen. De follow-up ten aanzien van mensenrechten met verdragslanden kan dus niet vrijblijvend zijn, in Europees noch in bilateraal verband. Bovendien dienen naar onze mening de verslagen en de resultaten van de bespreking van mensenrechten in de associatieraden en bilateraal verband transparant te zijn en dus openbaar. Graag een reactie van de regering op beide punten.

Voorzitter! Ten aanzien van de rol van Europa in het Midden-Oosten wil ik graag een mogelijk misverstand rechtzetten. In de schriftelijke voorbereiding heb ik gewezen op het feit dat mijn fractie voor Europa, zoals bekend, vooral een economische rol in het Midden-Oosten ziet weggelegd. Als het gaat om een politieke rol, voorzover die er al kan zijn, dient die in ieder geval complementair te zijn aan die van de Verenigde Staten. Het kabinet antwoordt dat zij die economische rol niet als een politiek ondergeschikt belang ziet. Dat hadden wij ook niet gezegd en dat zijn wij voor alle helderheid ook met het kabinet eens. De economische rol die Europa in het Midden-Oosten kan vervullen is een zeer belangrijke rol en alles behalve ondergeschikt. Maar dat is natuurlijk totaal wat anders dan een grote politieke rol, waarvoor Europa naar onze mening een stuk minder geschikt is. In dat kader vraag ik de regering wel hoe wij de zogenaamde informele richtlijnen voor het Euro-mediterrane charter, zoals besproken in Stuttgart vorige maand, moeten interpreteren. Het is al opmerkelijk dat de formele ministeriële conferentie informele richtlijnen vaststelt, maar als ik lees dat men daarmee de politieke dialoog wil versterken, krijg ik al enige kriebels. Ik vraag de regering deze kriebels weg te nemen door te verduidelijken waar dit soort richtlijnen nou precies toe dient en wat de precieze status van dit zogenaamde informele werkdocument is.

Het laatste punt wat ik wil bespreken, is een van de belangrijkste thema's van de regio: de waterproblematiek. Water is zeer schaars in het Midden-Oosten en dus meer dan goud waard. Zoals wij weten, wordt er in de wereld voor minder gevochten. Oud-president Sadat van Egypte zei in 1977 dat "water de enige zaak is waarover Egypte nog eens een oorlog zou kunnen beginnen". Wijlen koning Hussein van Jordanië zei in 1990: "de enige reden voor oorlog met Israël, is water". Ik kan zo nog even doorgaan, maar zal dat niet doen. Wij hebben dit jaar nog gezien dat water de gemoederen aardig kan verhitten toen het door droogte geconfronteerde Israël minder water dan de bij het Israëlisch-Jordaanse vredesverdrag in 1994 afgesproken 50 miljoen kubieke meter drinkwater naar Jordanië liet stromen, tot ongenoegen van de Jordaniërs. De activiteiten van de EU op het punt van waterbeheer zijn divers: van projecten over rationeel watergebruik in enkele Jordaanse steden tot meer landbouwgerichte projecten en participatie in werkgroepen. De Europese Commissie financiert in het kader van het vredesproces en het Israëlisch-Jordaans vredesakkoord bovendien een aantal studies over waterbeheer. Omdat water belangrijk is in de regio, is water ook erg politiek beladen. Er zijn bepalingen over opgenomen in het Jordaans-Israëlisch vredesproces en het kabinet merkt terecht op dat als het gaat om Israël en de Palestijnen, het waterverdelingsvraagstuk onderdeel vormt van de uiteindelijke permanente status. Ook de politieke relaties tussen Israël en Syrië en het door Syrië politiek gedomineerde Libanon zijn nog verre van goed en dat maakt een oplossing van het waterprobleem er niet eenvoudiger op. En dan laat ik de problemen tussen Syrië en Turkije nog buiten beschouwing. Iedereen in de regio is echter overtuigd van de noodzaak en het belang van het oplossen van de waterproblematiek. Alleen de oplossingen ervoor zijn divers. De ene partij hamert op een meer rechtvaardige verdeling van het beschikbare water, de andere partij pleit voor kostbare ontzilting en beter waterbeheer door gebruik van hoogwaardige technieken en minder verspilling en meer efficiënt gebruik van water.

Als één ding duidelijk is, dan is het dat de enige aanpak van het waterprobleem een regionale aanpak behoort te zijn. Het is de vraag of alle op zichzelf zinvolle projecten die Europa en ons eigen land in de regio entameren, niet met alle goede bedoelingen te veel fragmentatie opleveren, waardoor het gemeenschappelijke doel niet wordt bereikt. Ik vraag de staatssecretaris dan ook welke mogelijkheden hij ziet voor Europa om de oplossing van de waterproblematiek meer regionaal te benaderen en of niet beter ingezet kan worden – voorzover politiek haalbaar – op één groot regionaal project in plaats van op verschillende kleinere projecten. Uit de conclusies van de voorzitter van de eerder door mij genoemde recent gehouden derde Euro-mediterrane conferentie van ministers van buitenlandse zaken te Stuttgart blijkt dat een versterking van de regionale aanpak gelukkig ook de inzet en het streven te zijn. Er wordt later dit jaar zelfs een tweede ministeriële conferentie over lokaal watermanagement gehouden in Turijn. Ik wil graag van de regering weten wat haar inzet voor deze conferentie is en hoe de Nederlandse expertise op watergebied daar optimaal bij kan worden ingezet. Indien de regering de wenselijkheid van een meer regionale aanpak inziet – daar ga ik van uit, gelet op de vergadering van de ministers van buitenlandse zaken in Stuttgart – waar denkt zij dan aan, welke mogelijkheden ziet zij voor grotere projecten ter voorkoming van verdere fragmentatie? Indien Europa samen met de landen uit de regio inderdaad meer zou inzetten op één groot regionaal project, een project waar iedere partij belang bij heeft, dan kan dat immers niet alleen een bijdrage leveren aan het gedeeltelijk oplossen van de regionale waterproblemen, maar ook de onderlinge economische en politieke banden van de landen in de regio versterken.

Wij realiseren ons dat een en ander gemakkelijker is gezegd dan gedaan, gelet op de politieke realiteit in het Midden-Oosten, maar het is op z'n minst een poging waard. Een eerste inzet binnen de driehoek Jordanië-Israël-Palestijnen voor een groot regionaal project lijkt aantrekkelijk. Als Europa en Nederland een zinvolle bijdrage aan het vredesproces willen leveren, dan zou de aanpak van de waterproblematiek zeer welkom zijn. Europa zou hier een meer ondersteunende en katalyserende rol kunnen spelen, zeker gelet op de dit jaar gesignaleerde waterproblemen tussen Jordanië en Israël en het gegeven dat de Palestijns-Israëlische gezamenlijke watercommissie die in het leven is geroepen op grond van artikel 40 van het memorandum of understanding tussen Israël en de Palestijnen van september 1995 om politieke reden niet meer functioneert. Ik krijg graag een reactie van de regering op de mogelijkheden en onmogelijkheden hiertoe en ik vraag de regering wat nu precies de stand van zaken is in het kader van de waterproblematiek in het Midden-Oosten en de Europese rol daarin. Is het waar dat de Nederlandse regering eind mei in de Jordaanse hoofdstad Amman in samenspraak met Israël, Jordanië, de Palestijnen, de VS, Frankrijk en Canada voor een tweetal waterzuiveringsprojecten financiële verplichtingen van enkele miljoenen guldens is aangegaan? Is het ook waar dat eind mei in Taba door een EU-vertegenwoordiger aan vertegenwoordigers van Israël, Egypte, Jordanië en de Palestijnen is toegezegd dat de EU zich zal inzetten voor verdere financiering van waterontziltingsprojecten? Welke inspanningen op dit terrein heeft de speciale EU-gezant Moratinos overigens op dit terrein gepleegd?

In dat kader wil ik ook van de regering een reactie hebben op de toespraak die de inmiddels demissionair minister van buitenlandse zaken van Israël, Ariel Sharon, tijdens de conferentie in Stuttgart heeft gehouden. Daarin pleitte hij voor de gemeenschappelijke ontwikkeling van een regionaal project, gericht op het ontzilten van zeewater. Is het waar dat Duitsland positief op dit voorstel heeft gereageerd? Wat is de mening van de Nederlandse regering en de overige EU-lidstaten op dit punt? De VVD-fractie heeft, zoals gezegd, ten algemene de voorkeur voor een gerichte faciliërende inzet op een enkel groot waterproject met de partners in de regio in plaats van een versnipperde aanpak, mits uiteraard politiek en financieel haalbaar. Wij horen graag van de regering welke mogelijkheden zij daartoe ziet.

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Voor mijn fractie is één belangrijke voorwaarde verbonden aan haar instemming met de overeenkomst met Jordanië. Dat betreft de terug- en overnameverplichting ten aanzien van vluchtelingen. Zonder deze clausule kan de CDA-fractie niet instemmen met de overeenkomst. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, moet de overeenkomst zo snel mogelijk worden goedgekeurd. De overeenkomst dateert immers al van 24 november 1997. Het goedkeuren van deze overeenkomst is vooral van belang in verband met de positieve rol van het koninkrijk Jordanië in het vredesproces in het Midden-Oosten. Zeker na het overlijden van koning Hussein zal een spoedige inwerkingtreding van de overeenkomst een ondersteuning betekenen van het beleid van koning Abdallah die hopelijk het beleid van zijn vader zal voortzetten en uitbouwen. Daarvoor heeft hij alle steun nodig die hij maar kan krijgen, niet alleen in het belang van het vredesproces in het Midden-Oosten, maar ook in het belang van de EU zelf. Kan de regering aangeven hoe het staat met de ratificatie van de overeenkomst in andere EU-landen? Behoort Nederland tot de achterblijvers? Zo ja, hoe valt dat dan te rijmen met de uitspraak van de regering dat Jordanië politiek en economisch moet worden gesteund, gezien de positieve rol die dit land speelt in het Midden-Oosten?

Voorzitter! Jordanië heeft bezwaren geopperd tegen het opnemen van een terug- en overnameclausule in het verdrag. Waarom zou zo'n clausule niet stroken met de verklaring van Barcelona? Als inderdaad geen sprake is van strijdigheid met dit verdrag, waarom is dan niet steviger aan het opnemen van een terug- en overnameclausule vastgehouden? Waarom zou er een precedentwerking voor Jordanië van uitgaan en waarom was de formulering voor Jordanië ongewoon? Kan de inhoud van de bilaterale akkoorden niet tegelijkertijd duidelijk worden aangegeven?

Mijn fractie heeft begrip voor de Palestijnse kwestie in Jordanië. Jordanië wil niet in alle gevallen gebonden zijn aan de terugname van Palestijnen die in grote aantallen als vluchteling aldaar verblijven. Maar als in het kader van het vredesproces er bij Israël op wordt aangedrongen het vluchtelingenprobleem op te lossen, mag hetzelfde worden gevraagd als het gaat om de staatloze Palestijnen in Jordanië.

Voorzitter! Uit de vraagstelling van de CDA-fractie met betrekking tot de terug- en overnameclausule moge blijken hoezeer zij aan een dergelijke clausule hecht. Een dergelijke clausule zou in alle toekomstige associatieverdragen een plaats moeten krijgen.

De heer Hoekema (D66):

Ik begrijp dat de CDA-fractie hecht aan opneming van een terug- en overnameclausule en dat opneming zelfs voorwaarde is om akkoord te gaan met ratificatie. Maar als de verklaring materieel bindend is, wat is dan voor de CDA-fractie het onderscheidende punt op basis waarvan zij niet akkoord kan gaan met ratificatie van de overeenkomst?

De heer Van den Akker (CDA):

Daar wilde ik net iets over zeggen. Het feit dat de regering nu zegt dat het de facto wel geregeld is in de onderhavige overeenkomst, doet niets af aan mijn woorden. De regering stelt dat de opname van de tekst van de terug- en overnameclausule in een gemeenschappelijke verklaring even bindend is als een clausule in het verdrag. De verklaring maakt immers conform artikel 102 integraal deel uit van het verdrag en in die zin heeft de EU zijn wens op dit terrein volledig gerealiseerd, aldus de nota naar aanleiding van het verslag. De regering somt echter eerst allerlei bezwaren op die van Jordaanse zijde worden aangedragen voor opname van de terug- en overnameclausule in het verdrag zelf. Vervolgens zegt zij dat het doel volledig is bereikt door opname van de tekst van de terug- en overnameclausule in een gemeenschappelijke verklaring te regelen. Wie is er nu gek? Is dat de EU of is dat Jordanië? Ik wil dit graag van de staatssecretaris weten. Jordanië weet toch ook dat als de EU gelijk heeft, opname van de tekst in een gemeenschappelijke verklaring juridisch en in de vorm dezelfde uitwerking moet hebben als een clausule in het verdrag. Ik wil graag uitleg van de regering op dit punt. Als het zo is dat opname in de gemeenschappelijke verklaring juridisch maar ook in de vorm evengoed is als een clausule in het verdrag, zullen wij onze toestemming geven voor de ratificatie van het verdrag. Wij vragen echter wat nu precies het verschil is tussen een clausule in het verdrag zelf en een gemeenschappelijke verklaring bij het verdrag. Is de regering het met de CDA-fractie eens dat terug- en overnameclausules standaard in verdragen moeten worden opgenomen? Is de regering bereid zich hiervoor sterk te maken bij de EU?

De heer Wilders (VVD):

Mag ik de heer Van den Akker vragen waaruit naar zijn mening terug- en overnameclausules moeten bestaan? Heeft hij het over nationaliteiten van het land zelf? Er zijn drie mogelijkheden: nationaliteiten van het land zelf, nationaliteiten van derde landen en staatlozen.

De heer Van den Akker (CDA):

Uit alledrie. De heer Wilders heeft dat goed verwoord.

De heer Wilders (VVD):

Bij alle verdragen, ook de komende verdragen?

De heer Van den Akker (CDA):

Ja.

Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie is het eens met de regering dat er op het gebied van de mensenrechten nog veel te verbeteren valt. Wij zijn ook van mening dat het democratiseringsproces de afgelopen jaren schoorvoetend op gang is gekomen, ook al is het in onze ogen verre van ideaal. Een en ander geldt ook voor de mensenrechten. De Nederlandse regering verwacht dan ook – zoals blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag – nog een duidelijke inspanning van Jordanië op het terrein van de mensenrechten en de democratie. Ik heb dit letterlijk overgenomen uit het verslag en ik ben het hiermee eens. De CDA-fractie is echter van mening dat een dialoog op het terrein van de mensenrechten en democratie de situatie eerder zal verbeteren mét dan zonder een associatieverdrag. Zeker ook omdat Jordanië zich in het verdrag expliciet uitspreekt, namelijk doordat niet-eerbiediging van de democratische beginselen en fundamentele rechten van de mens door een van de partijen een schending van artikel 2 zou betekenen. Beide partijen zijn dus gebonden alles in het werk te stellen om volledige eerbiediging te realiseren en kunnen daarop ook als zodanig worden aangesproken.

Mevrouw de voorzitter! Het is duidelijk: Jordanië is een land op weg naar meer democratie, naar meer eerbiediging van mensenrechten en naar bevordering van de participatie van vrouwen in het sociale en economische ontwikkelingsproces. Daarvoor heeft Jordanië zich uitgesproken. Gezien de resultaten van dit proces in de afgelopen jaren en het feit dat niet alles overnight kan gebeuren, verdient Jordanië naar de mening van de CDA-fractie het voordeel van de twijfel. Spoedige ondertekening van het verdrag is dan ook dringend gewenst mits aan de voorwaarde van de terug- en overnameverplichting van vluchtelingen is voldaan.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie waande zich vanmiddag even bij een plenair debat over een landendocument Jordanië, als dat zou bestaan. Toch is het wel van belang deze wetgeving in de Kamer te bespreken. Zij die het initiatief hebben genomen het akkoord niet via de stilzwijgende procedure maar via de uitdrukkelijke goedkeuring door de Kamer te laten plaatsvinden, verdienen daarvoor complimenten.

Wij zijn vandaag bijeen om te spreken over een overeenkomst tussen de landen van de Europese gemeenschappen en de gemeenschappen zelf met Jordanië. Dit vervangt de samenwerkingsovereenkomst van 1978 tussen de gemeenschap en Jordanië. Jordanië heeft onder leiding van de zieke koning Hussein een belangrijke rol gespeeld in het vredesproces in het Midden-Oosten en zal dat blijven doen onder koning Abdallah.

Om de staatssecretaris gerust te stellen zal ik maar meteen zeggen dat de fractie van D66 instemt met de ratificatie van het verdrag, omdat de Euro-mediterrane relaties, het Barcelonaproces en de verdragen in dat kader van belang zijn voor de economische stabiliteit, voor de politieke stabiliteit in de regio en, wie weet, ook voor de vrede. De verdragen die gesloten zijn met Tunesië, Israël en Marokko, het conceptverdrag met Egypte, dat wij morgen in de Kamer bespreken in het kader van de voorbespreking van de Algemene Raad, en de onderhandelingen met Libanon, Algerije en Syrië geven aan dat het Europa ernst is met het versterken van de band met de regio. Dat is zeker van belang. De eerste vraag aan de staatssecretaris is of hij een gedachte heeft over het te zijner tijd betrekken van Libië bij het proces. Libië wordt nu weer fashionable – om het in goed Nederlands te zeggen – naarmate de sancties zullen worden opgeheven. Khaddafi heeft een belangrijke rol gespeeld in het kader van het Lockerbieproces.

Mijn fractie had graag gezien dat de terug- en overnameclausule in het verdrag zelf was opgenomen in plaats van de gemeenschappelijke verklaring. De vijf argumenten hiertegen van Jordanië begrijpt mijn fractie op zichzelf wel, maar het is toch jammer. Het is echter niet fataal. Het verdrag regelt het weliswaar niet, maar de gezamenlijke compromisverklaring maakt deel uit van het verdrag, via artikel 102. Derhalve is zij bindend. Zij is ook niet eenzijdig herroepbaar. Materieel hebben wij dus binnengehaald wat wij binnen wilden halen. Het is van belang dat nu in de conceptassociatieovereenkomst met Egypte deze zaak wel op de gewenste wijze is geregeld. Mijn fractie vindt het onderhandelingsresultaat niet optimaal, maar is er wel behoorlijk tevreden over. Graag horen wij de reactie van de staatssecretaris op de gestelde vragen.

Wij vertrouwen erop dat het kabinet in Europees en in bilateraal verband blijft trachten de situatie van de mensenrechten in Jordanië te verbeteren. Het is bekend dat die situatie tekortkomingen vertoont. De kracht van een democratie blijkt ook uit de manier waarop een land met minderheden omgaat.

De heer Wilders (VVD):

Ik wil aan de heer Hoekema dezelfde vraag stellen over de terug- en overnameverplichting van illegale immigranten. Is hij van mening dat die moet bestaan uit zowel burgers van het betreffende land als uit burgers van derde landen en staatlozen?

De heer Hoekema (D66):

Liefst wel, maar je kunt niet altijd krijgen wat je wilt hebben. Dat is nu eenmaal de les van het leven.

De heer Wilders (VVD):

De heer Hoekema vindt dus dat in alle huidige en toekomstige verdragen deze drie categorieën moeten worden opgenomen, dus ook in het verdrag met Egypte?

De heer Hoekema (D66):

Ja, bij voorkeur wel.

Ik sprak over de democratie en het belang dat een land goed met mensenrechten omgaat. Ik spreek ook de hoop uit dat de inspanningen in Jordanië, die worden aangemoedigd door de partnerlanden – daartoe reken ik uitdrukkelijk ook Nederland en de Europese Unie – zullen leiden tot een versterking van de democratische ontwikkelingen. Daarbij moet speciaal worden gedacht aan de rechten van demonstranten, de pers- en publicatiewet en de positie van vrouwen. Op dat soort punten is in Jordanië nog wel een weg af te leggen.

Dan nog twee opmerkingen. In de nota naar aanleiding van het verslag is het kabinet diep ingegaan op de situatie van de watervoorraden. Nederland heeft als waterland veel expertise. Wij hebben in het verleden een rol gespeeld bij het multilaterale vredesproces na Madrid. Er is over water een groep tot stand gekomen, waarin Nederland een belangrijke rol speelde. Ik ben even kwijt hoe het met die groep staat. Misschien kan de staatssecretaris mij daarover bijlichten? Heeft Nederland, naast de projecten die zijn genoemd in de nota naar aanleiding van het verslag, speciale projecten in gedachten, waaraan de Europese Unie als unie gaat werken?

Handel is ook een belangrijke component van deze overeenkomst. Handel is een belangrijke component van de betrekkingen tussen de gemeenschappen en derde landen. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de marsroute die wij hebben te gaan om in 2010 – wat mij betreft kan dat eerder – een vrijhandelszone te bereiken tussen de Europese gemeenschappen en de mediterrane landen? Welke stappen vindt hij nodig en wenselijk?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Na het associatieverdrag met Israël en de interim-associatieovereenkomst met de Palestijnse autoriteit, is met het associatieverdrag tussen de EU en haar lidstaten en Jordanië een samenhangend associatiegebied rond de Jordaan tot stand gekomen. Dat is goed en wij stemmen daarmee in. Dat brengt mij tot de vraag of er ook initiatieven worden genomen in de richting van de nieuwe Israëlische regering, vooral als het gaat om een betere handelstoegang voor Jordanië en de Palestijnse autoriteit tot Israël en om een doorbraak in de afspraken over een gezamenlijk waterbeheer tussen deze drie associatiepartners rond het stroomgebied van de Jordaan. Dat zijn twee onderwerpen waar nog veel aan schort.

Voorzitter! Het is een goede zaak dat de mensenrechtenclausule nu gemeengoed is in de associatieovereenkomsten. In het geval van Jordanië is dat geen overbodige luxe. De regering stelt monter dat Jordanië een democratie in wording is. Ik denk echter wel dat het nog om een kasplantje gaat. Er is nog geen echte scheiding van machten. De koning bepaalt het binnenlands en buitenlands beleid. De persvrijheid laat te wensen over, evenals de positie van de vrouw in de samenleving. De oppositie boycot het parlement en de doodstraf wordt regelmatig uitgesproken. Dit roept toch de vraag op of de mensenrechtenclausule een voldoende scherp instrument is om daadwerkelijk vooruitgang te boeken bij de mensenrechten. Een open politieke dialoog bij de laagfrequente associatieraden is nuttig maar mager. Hoe ziet de regering dat? Hoe wil de regering, ook gezien de beroerde situatie van mensenrechten in Jordanië, de ontwikkelingen op dit terrein monitoren om een en ander vast te leggen? Hoe zal vastgesteld worden wat de maat is die zou kunnen leiden tot de toepassing van artikel 101 als het gaat om de schending van mensenrechten?

Mevrouw de voorzitter! Tijdens de behandeling van de eerste associatieverdragen met Israël en Tunesië heeft mijn voorganger, mevrouw Sipkes, ook de beroerde mensenrechtensituatie in die tijd in Tunesië aan de orde gesteld. De regering gaf toen bij monde van minister van Mierlo als antwoord: "dat van economische ontwikkeling en nauwere betrekkingen met Europa een zekere druk uitgaat om ook in sociaal opzicht en op het gebied van de mensenrechten tot verbeteringen te komen". De situatie met betrekking tot de mensenrechten in Tunesië laat helaas het tegendeel van dit optimistische automatisme zien. In dat verband is er eerder sprake van een verslechtering dan van een verbetering. Mijn vraag aan de regering is dan ook of zij ook de mening van mijn fractie deelt, dat helaas dit automatisme niet functioneert en dat additionele instrumenten nodig zijn om aan het bevorderen van mensenrechten daadwerkelijk vorm en inhoud te geven. Hoe wil de regering de mate van de vrijblijvendheid van de gesprekken in de associatieraden verminderen? Is de regering bereid om in EU-verband te pleiten voor het opstellen van een mensenrechtenrapport voor het in werking treden van Euro-mediterrane associatieverdragen, als het ware als een nulmeting? Wij pleiten voor systematische monitoring van de situatie in associatielanden, zodat deze clausule geen dode letter blijft en concrete invulling krijgt. Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie-Woltjer c.s., waarin de regering werd opgeroepen om te bepleiten dat de EU een systeem van openbare jaarlijkse rapportage inzake de mensenrechtensituatie in de Middellandse-Zeelanden introduceert?

Voorzitter! Ook in dit associatieverdrag blijft het landbouwbeleid van de EU een probleem. Volgens dit akkoord wordt vooral de markt van Jordanië verregaand opengesteld voor producten uit Europa, terwijl voor landbouwproducten uit Jordanië de toegang naar Europese markten nog steeds gebonden blijft aan quota en regels. Welke van de twee partijen – de EU en haar lidstaten of Jordanië op termijn – zal profijt hebben van de liberalisatie van markten? Hoe ziet de regering de kansen van de totstandkoming van een regionale vrijhandelszone in 2010 in die regio?

Over de economische samenwerking schrijft de regering dat deze een scala aan sectoren bestrijkt waarover in het verdrag ook gedetailleerde doelstellingen en aandachtspunten zijn aangegeven. In de sectoren die worden genoemd, missen wij de opbouw van een goed bestuur. De discussie over de noodzaak van goed bestuur en goed beleid als voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling voeren wij met deze regering ook op het andere terrein van bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Het belang van de opbouw van een goed bestuur lijkt ons ook voor Jordanië evident. Wil de regering toezeggen, in het kader van de associatieraad het belang van goed bestuur aan de orde te zullen stellen en de samenwerking op dit terrein te zullen bevorderen?

Mijn fractie betreurt het dat, in tegenstelling tot eerdere Euro-mediterrane overeenkomsten met Marokko en Tunesië, het verdrag met Jordanië geen hoofdstuk bevat over de rechten van werknemers. Het ontbreken van een historisch precedent is daarvoor geen afdoende verklaring.

Ik maak een opmerking van principiële aard over de Euro-mediterrane overeenkomsten. Het Barcelonaproces kent drie terreinen: een versterkte regelmatige politieke dialoog, de ontwikkeling van economische en financiële samenwerking en een nadruk op de sociale, culturele en humanitaire dimensie. Hieruit blijkt dat het de bedoeling van de Unie en haar lidstaten is om wederzijds bij te dragen aan positieve ontwikkelingen, om ervoor te zorgen dat de Unie omringd wordt door een zone van welvaart, stabiliteit en democratie. In feite gaat het om de invulling van het begrip "goed nabuurschap", een nabuurschap waar de Unie en in dit geval ook Nederland profijt van hebben. Immers, nu al heeft Nederland met betrekking tot landbouwproducten een overschot van 70 mln.

Bij dit goed nabuurschap hoort een houding van openheid en respect van beide kanten. Er wordt gekozen voor samenwerking en niet voor het elkaar de rug toekeren. In dat licht verwondert het mij dat enkele fracties in dit huis, die van VVD en CDA voorop, een onevenwichtig zwaar punt maken van de terug- en overnameclausule. Bij mij ontstaat soms de indruk dat dit voor sommigen de kern van associatieverdragen vormt. Zoals gezegd, associatieovereenkomsten zijn geen instrument van migratiepolitiek en al helemaal geen cement om een fort Europa van te bouwen. Het Barcelonaproces stoelt terecht op de waarden van culturele openheid.

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! Jordanië is na Tunesië, Marokko, Israël en, in een bepaalde vorm, de Palestijnen de vijfde partner waarmee de EU een Euro-mediterraan associatieakkoord afsluit. De onderhandelingen met Egypte zijn praktisch afgerond. Zij komen aanstaande maandag op de Algemene Raad aan de orde. Wij hopen dat ook met Libanon, Syrië en Algerije tot zaken kan worden gekomen. Daarmee is opnieuw een steen gelegd in het bouwwerk dat in Barcelona is begonnen in de samenwerking tussen de Europese Unie en het mediterrane gebied. Het partnerschap groeit. De heer Hoekema vroeg naar Libië. Dat land is op de Euro-mediterrane bijeenkomst in Stuttgart als waarnemer aanwezig geweest. In het proces van het opheffen van de sancties in het kader van de Verenigde Naties zal Libië gaan toetreden tot het Euro-mediterrane partnerschap en tot het Barcelonaproces.

De EU zal de betrekkingen met de landen in het Middellandse-Zeegebied vormgeven in het kader van een gemeenschappelijke strategie, een van de nieuwe instrumenten van het Verdrag van Amsterdam. Er is er al een voor Rusland, er zal er een over Oekraïne worden geschreven en er zal ook een gemeenschappelijke strategie worden opgesteld ten aanzien van het Middellandse-Zeegebied. Dat vormt een uitdrukking van de inzet die de Unie kiest bij het Barcelonaproces.

Alle sprekers hebben gewezen op de rol van Jordanië in het vredesproces en de betrekkingen in het Midden-Oosten. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering gesproken van een uitzonderlijk moedige rol. Jordanië heeft in 1994 niet alleen vrede gesloten met Israël, maar heeft daar ook een warme vrede van gemaakt. Er zijn goede betrekkingen onderhouden, zelfs onder moeilijke omstandigheden. Wij mogen verwachten dat Jordanië deze lijn zal voortzetten. Het is verheugend dat het land heeft aangekondigd dat, na de vorming van een nieuwe regering in Jeruzalem onder leiding van premier Barak, koning Abdallah en premier Barak wederzijdse bezoeken zullen afleggen.

De heer Van den Akker vroeg naar het aantal landen dat dit verdrag met Jordanië heeft geratificeerd. Als ik het correct zeg, hebben tot nu Spanje en Finland de ratificatie in parlementaire zin afgerond. Zijn veronderstelling dat Nederland zich in de achterhoede bevindt, is niet juist. Ik geef toe dat dit wel eens gebeurt, maar bij dit verdrag is dat niet het geval.

De heer Wilders en anderen hebben het associatieakkoord met Jordanië niet alleen in het kader van het Barcelonaproces maar ook in het kader van de ontwikkeling van de vrijhandelszone geplaatst. Die zone moet inderdaad in 2010 een feit zijn. Voor het tot stand komen van deze zone is het noodzakelijk dat de handel tussen de landen in de regio zich ontwikkelt. Dat is een logische voorwaarde voor een vrijhandelszone, maar dat besef is in de betrokken landen relatief nieuw. Volgens de somberste schattingen over de mate van onderlinge handel vindt slechts 5% van de handel op dit moment op regionaal niveau plaats. Er zijn geen aanwijzingen dat deze onderlinge handel de laatste jaren structureel is gegroeid.

Voor het stimuleren van de intraregionale handel zijn hervormingen dus noodzakelijk. Daarbij kan gedacht worden aan de liberalisering van markten door het toelaten van private partners op door de overheid gedomineerde terreinen als telecommunicatie, water en vliegverkeer. Verder moeten de tariefbarrières uit de weg worden geruimd. Die worden in belangrijke mate geslecht in de associatieakkoorden, maar tussen de landen van het Middellandse-Zeegebied onderling bestaan dergelijke afspraken nog slechts in beperkte mate. Ook daar kan dus nog veel gebeuren. De diversificatie van de economieën van de landen in het Middellandse-Zeegebied moet ook worden bevorderd. Het is de ervaring dat men voor industrieproducten aangewezen is op import van buiten de regio. Regelingen met betrekking tot de oorsprongsregels en de uniformering daarvan zijn van belang om die intraregionale handel te stimuleren.

Wat doet de EU daaraan? Het MEDA-programma, een uitvloeisel is van het Barcelonaproces, is gericht op het ondersteunen van deze en andere economische transitieprocessen in de betrokken landen zelf. Daar is ook geld voor uitgetrokken. In de lopende periode 1995-1999 gaat het om 3,4 mld. euro. Het grootste gedeelte van dit geld is vastgelegd in projecten. Dat geldt ook voor Jordanië, dat 100 mln. euro betalingsbalanssteun ontvangt om zijn economie te versterken. Er is ook 40 mln. euro vastgelegd voor een industrieel moderniseringsprogramma, waar ook het onderwijs en het beroepsonderwijs deel van uitmaken.

Het MEDA-programma kent een breed scala aan regionale projecten die bedoeld zijn om de onderlinge contacten tussen de private sectoren in de regio te versterken. Het mediterrane partnerschapsprogramma, regionale zakelijke contactbijeenkomsten, is daar een voorbeeld van. Men werkt ook aan het probleem van die oorsprongsregels. De Commissie heeft daarover in mei vorig jaar een mededeling gedaan. Men stelt voor om op termijn in de Mashrakregio een speciale cumulatiezone in te stellen. De Raad is inmiddels met dit voorstel akkoord gegaan. Dat betekent dat het overleg over de uniformisering van oorsprongsregels nu echt gaande is, maar ook daar, zoals met wel meer aspecten van het Middellandse-Zeeproces en het Barcelonaproces, doen zich met name tussen Israël en de Palestijnen politieke problemen voor.

De heer Wilders heeft gevraagd of het verdrag geen expliciete bepalingen moet bevatten over die regionale vrijhandel. Dat laat zich natuurlijk niet per verdrag dwingen. Zowel in de analyse als bij de maatregelen die in het kader van het MEDA-programma genomen worden van de zijde van de Unie, is de inzet duidelijk. Ook in dit verdrag doen de Unie en Jordanië wederzijds concessies waardoor in het verkeer tussen beide partners sprake is van liberalisering. Uiteindelijk zullen de landen rond de Middellandse Zee zelf de liberalisering van de onderlinge handel – de zuid-zuidhandel – moeten regelen. De EU kan wel ondersteuning bieden bij het scheppen van de voorwaarden.

De heer Wilders heeft om een rapportage terzake gevraagd. Ik meen dat het goed is om de Kamer in het licht van de doelstelling van de vrijhandelszone in het jaar 2010 een gestructureerd overzicht te bieden van de ontwikkelingen in het Euro-mediterrane partnerschap in het algemeen. Ik zeg graag toe dat de vragen over de ontwikkeling van de economische relatie tussen de landen en tussen de Unie en de betrokken landen daarbij een rol zullen spelen.

Recentelijk is door een speciale onderzoeksgroep, mede op verzoek van Nederland, een rapport geschreven over de uitdaging om de vrijhandelszone 2010 daadwerkelijk te realiseren en over de problemen die daarmee samenhangen. Die doelstelling is ambitieus en de tijd verstrijkt snel; het is dus niet zo eenvoudig te realiseren. De problemen zijn niet gering. Wij hadden het al over de handel; ook op het gebied van de investeringen zijn er zaken die beter geregeld moeten worden. Ik zal de Kamer dit rapport doen toekomen.

Voorzitter! Ik sprak over de wederzijdse concessies. De heer Wilders heeft gevraagd naar de positieve en negatieve gevolgen voor de Nederlandse industrie en landbouw in financiële termen. Mevrouw Karimi vroeg wie hiervan profiteren. Ik ben geneigd om een algemeen en redelijk liberaal antwoord te geven, namelijk dat iedereen van vrijhandel profiteert. Dat is de historische ervaring en dat is nog waar ook. Maar als nu van jaar op jaar en van sector tot sector bekeken wordt hoe de winst- en verliesrekening zich ontwikkelt, dan moeten wij niet overschatten over welke volumes wij het hier hebben, zeker aan Nederlandse zijde. Als je dat moet afzetten tegen wat de autonome ontwikkeling is, ben ik bang dat de studie straks nog meer tijd zal vragen en meer geld gaat kosten dan de cijfers die op papier komen. Ik wil echter graag de ministeries van EZ en van LNV vragen of daar inzichten over bestaan. Maar als zij zeggen dat die niet bestaan en dat het veel werk is om die te schatten en dat de realiteitswaarde daarvan beperkt is, dan hoop ik niet dat de Kamer mij dat antwoord euvel zal duiden. Ik kan mij voorstellen dat het antwoord die richting op zal gaan.

Alle woordvoerders hebben aandacht besteed aan de situatie van de mensenrechten in Jordanië en ook aan de mensenrechtenclausule die in het associatieakkoord is opgenomen. Dat is, hoewel die clausule uit meerdere onderdelen bestaat, toch de gewenste en in die zin ook standaard mensenrechtenclausule zoals de Unie die sinds enige jaren opneemt en op wil nemen in de verdragen die met derde partijen gesloten worden. Gevraagd is waar zo'n clausule toe leidt. Behalve de verwijzingen naar de mensenrechtenverdragen is er natuurlijk ook het element van de politieke dialoog in het associatieakkoord opgenomen. Dat speelt zich zowel af op het niveau van de ministers in de associatieraad als op het niveau van hoge functionarissen. In het geval van Tunesië is in ieder geval afgesproken dat op beide niveaus ook het element van de mensenrechten een integraal onderdeel zal uitmaken van de gesprekken.

De heer Timmermans heeft gevraagd of wij bijvoorbeeld een jaar na het in werking treden van de overeenkomst met Jordanië een evaluatie zouden kunnen maken van het functioneren van de mensenrechtencomponent. Ik wil dat graag toezeggen. Ik weet niet precies wanneer dat is, omdat ik nog niet precies weet wanneer de overeenkomst in werking treedt. Mevrouw Karimi heeft de suggestie gedaan om dat ook in EU-verband te doen. Wij zullen bezien in welke mate daar een gemeenschappelijke evaluatie van gemaakt kan worden. Daarnaast geldt natuurlijk dat er ook in bilaterale zin contacten bestaan tussen de Nederlandse regering en de Jordaanse regering. Zo is bijvoorbeeld minister Van Aartsen voornemens om eind augustus een bezoek aan de regio te brengen, waaronder een bezoek aan Jordanië. Het is het gebruik om in een dergelijk contact aspecten van de mensenrechten aan de orde te stellen.

De heer Timmermans vroeg of nieuwe feiten aan het licht gekomen zijn in de zaak Nahed Hattar. Naar mijn informatie zijn er sinds het opstellen van de nota naar aanleiding van het verslag geen nieuwe feiten aan het licht gekomen, maar de aangelegenheid blijft ook in EU-verband de aandacht houden. De heer Timmermans heeft ook gesproken over de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Arib en Bussemaker, waarin gezegd wordt dat de regering dat "zou kunnen" opbrengen. Dat "zou kunnen" was in het kader van het bestaan van de associatieovereenkomst en het daarbijbehorende instrumentarium van de associatieraad. Er is in de vragen ook aangegeven dat dit soort kwesties ook in de bilaterale contacten en anderszins opgebracht zullen worden. Daarover kan geen misverstand bestaan. In dit geval heeft de Jordaanse regering ook al aangegeven dat er een wet in voorbereiding is, die de strafmaat voor dit soort misdrijven tegen vrouwen gelijk zal stellen aan moord en doodslag. De vraag is hoe snel die wet zal worden ingevoerd. Dit punt zal in de diverse contacten, zoals ik die net noemde, opgebracht kunnen worden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik wil niet muggenziften, maar u zegt "kan", vervolgens zegt u: het "zal gebeuren" en nu zegt u weer dat het "zal kunnen". Doet u het, of zegt u: we hebben de mogelijkheid en zullen het bezien? Wat mij betreft doet u het.

Staatssecretaris Benschop:

We doen het, maar ik verklaarde het woordje "kan". Dat woord verwijst naar een situatie die pas over enige tijd zal optreden, namelijk bij het bestaan van de geratificeerde associatieakkoorden en het bestaan van de associatieraad. Omdat dat verder in de tijd ligt, is het woordje "kan" opgenomen, omdat de Jordaanse regering nu al heeft aangegeven dat zij op het punt van de moorden op vrouwen in gezinssituaties een strafmaat op zal nemen die gelijk is aan moord en doodslag. Dat is een concreet voornemen. Ik hoop dat de wetgeving in Jordanië misschien zelfs vooruitloopt op het tot stand komen van de associatieraad ten gevolge van het associatieakkoord.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik begrijp dus dat het een onderwerp is in de dialoog, in EU-verband of bilateraal, tussen de regering en Jordanië.

Staatssecretaris Benschop:

Ja.

De heer Wilders vond de regering iets te positief over de beoordeling van de situatie van de mensenrechten en de democratie in Jordanië. Zo'n beoordeling heeft te maken met twee aspecten: enerzijds het land in vergelijking tot andere landen in de regio; anderzijds de ontwikkeling in de tijd. In beide opzichten is in Jordanië sprake van een positieve ontwikkeling. Jordanië steekt af tegen andere landen in de regio. Verder kan gezegd worden dat zich in Jordanië een proces van verdergaande eerbiediging van mensenrechten en democratisering afspeelt. De huidige regering stelt dat op een aantal punten de rechten van de vrouw onvoldoende gewaarborgd zijn. Ook op het punt van de pers- en publicatiewet bestaan problemen. De regering-Rawabdeh heeft de Jordaanse persassociatie en andere belangengroepen gevraagd om met voorstellen te komen voor wijzigingen in de pers- en publicatiewet. Dat heeft in Jordanië een aantal voorstellen opgeleverd, die soms ook tegenstrijdig zijn. Een aantal dagen geleden is de pers- en publicatiewet in een buitengewone zitting van het Jordaanse lagerhuis besproken. Ik heb begrepen dat daar besloten is om een parlementaire commissie te vormen die zich over een nieuw ontwerp voor de pers- en publicatiewet gaat buigen. Wij zullen de Kamer ook op dat punt verder op de hoogte blijven houden van ontwikkelingen terzake.

De regering-Rawabdeh heeft de bescherming en bevordering van de mensenrechten opgenomen in het regeringsprogramma. Dat is ook voor de Nederlandse regering een bewijs van de voorzichtig positieve inschatting die wij terzake maken. Ook de koning heeft in een aantal toespraken en interviews expliciet aandacht gevraagd voor de verbeteringen die nodig zijn, onder andere betreffende de positie van de vrouw. Het is te vroeg om een definitief oordeel te geven over het mensenrechtenbeleid van de huidige regering. Maar de regering heeft wel getoond voortgang te willen maken op het terrein van de mensenrechten. Dat is een bemoedigend teken. Ik denk dat wij tegen die achtergrond de instrumenten moeten bezien op grond van dit akkoord. De heer Wilders heeft hiernaar gevraagd. Het akkoord biedt, als stok achter de deur, alle rechten om bij schendingen van de mensenrechten passende maatregelen te nemen. Dat is noodzakelijk bij verslechtering van de mensenrechten, maar het is waarschijnlijk dat deze ook van toepassing zijn als de verwachte verbeteringen niet doorgaan, gezien ook de uitingen van de Jordaanse regering op basis waarvan de dialoog wordt gestart.

In het kader van de mensenrechten is in het associatieakkoord een mechanisme ingebouwd. De heer Wilders heeft in dat verband gevraagd naar de associatieraad met Tunesië. Ook mevrouw Karimi heeft daarover gesproken. Vorige zomer heeft er één plaatsgevonden en daarna niet meer. Er is dus een begin gemaakt met de dialoog over de mensenrechten in het kader van de associatieraad. Nederland is voor een scherp optreden, ook in dit soort formele fora. Dat zal zich ook in de praktijk moeten ontwikkelen. Je moet bedenken dat zo'n formele setting waarop dit soort teksten naar voren wordt gebracht, invloed kan hebben. Binnenkort is er weer een associatiecomité op hoog ambtelijk niveau. Hoewel het verdrag niet voorschrijft dat er in dat kader over mensenrechten wordt gesproken, heeft Nederland met succes ervoor geijverd dat dit wel gebeurt. Ik hoop dat wij langzaam, stapje voor stapje, in het associatieproces en de daarvoor bedoelde gremia de mensenrechten aan de orde kunnen stellen.

De verslagen van de associatieraden zijn openbaar en worden in het publicatieblad van de Unie gepubliceerd.

De heer Wilders (VVD):

Dat verheugt mij zeer, maar ik doelde op de mogelijkheid om schendingen van de mensenrechten niet alleen te bespreken in de raden, maar ook op bilateraal niveau. U heeft dit ook bevestigd. Ik stel het op prijs als u ook de uitkomst van bilaterale contacten aan de Kamer doet toekomen.

Staatssecretaris Benschop:

Dat lijkt mij in principe uitgangspunt, maar dat moeten wij beoordelen bij de bespreking van die bezoeken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb gevraagd naar de uitvoering van de in 1997 aangenomen motie-Woltjer. Het gaat om een jaarlijkse rapportage over de situatie van de mensenrechten in het Middellandse-Zeegebied. Is er in EU-verband al vooruitgang geboekt?

Staatssecretaris Benschop:

Ik weet dat niet precies. Ik zal dit betrekken bij het antwoord op de vraag van de heer Timmermans over de werking van de mensenrechtendialoog en de voortgang op het gebied van de mensenrechten in het kader van de associatieakkoorden. Ik zal bezien, niet alleen vanuit Nederland maar ook in EU-verband, op welke wijze wij daarover kunnen rapporteren.

De heer Timmermans heeft gelijk dat hij de terug- en overnameovereenkomsten in het perspectief plaatst van eerdere verdragen. In het verdrag met Tunesië en Israël is nog geen terug- en overnameovereenkomst opgenomen. In het akkoord met Marokko is alleen een gezamenlijke verklaring over terugname opgenomen. De overname is daarin dus niet geregeld. In het akkoord met Jordanië is er een gezamenlijke verklaring met de standaardclausule over terug- en overname. Daaraan is toegevoegd een artikel over de mensenrechten vanwege de specifieke situatie van de Palestijnen, zoals ook gememoreerd van de zijde van de Kamer. Egypte komt komende maandag in de Algemene Raad aan de orde. Het is, gezien de voorbereidingen, waarschijnlijk dat er in dat verdrag toch de standaardclausule wordt opgenomen op het gebied van terug- en overname, waarbij de overname van staatlozen daarvan wordt uitgesloten. Dat gebeurt ook in verband met de situatie van de Palestijnen, maar het wordt iets anders geformuleerd dan in het verdrag met Jordanië, waarin niet alle staatlozen zijn uitgesloten. Er is alleen een verwijzing naar eerbiediging van mensenrechten, waarbij wordt gedoeld op de situatie van de Palestijnen. Gezien de ontwikkeling van opname van de terug- en overnameclausule in de diverse akkoorden, is er sprake van grote vooruitgang, mede door de inzet van de Nederlandse regering die hieraan zeer veel aandacht heeft besteed binnen de Unie.

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter! Betreurt de staatssecretaris het met mij dat de staatlozen niet zijn opgenomen in de conceptovereenkomst met Egypte? Is hij bereid om maandag nog een uiterste poging te doen bij onze Europese vrienden om de staatlozen alsnog in het verdrag opgenomen te krijgen?

Staatssecretaris Benschop:

Dat kan eventueel bezien worden. Ik moet wel zeggen dat wij ook onze zegeningen moeten tellen, zeker in het geval van Egypte. Enkele maanden geleden was er namelijk helemaal nog geen sprake van een terug- en overnameclausule. Mede door de Nederlandse interventie is de Europese Commissie eindelijk op pad gegaan en met een bepaling in het verdrag teruggekomen die enkele maanden geleden onhaalbaar leek. Het debat gaat nog voort en het verdrag is nog niet klaar. De Commissie is ook nog niet helemaal klaar met ons. In de eerste plaats ben ik echter tevreden over wat wij ten aanzien van Egypte hebben bereikt.

De heer Wilders (VVD):

De staatssecretaris weet wel dat je bij onderhandelingen niet te snel tevreden moet zijn, waarmee ik niet wil zeggen dat hij dat is. Zal hij een uiterste poging doen? Is hij wel bereid om een poging te doen om de staatlozen toch nog in de overeenkomst opgenomen te krijgen?

Voorzitter: Weisglas

Staatssecretaris Benschop:

Ik ben bereid om te bezien of er mogelijkheden bestaan om dat maandag aan de orde te stellen. Ook in het overleg met de Commissie zal ik kijken of die ruimte er nog is.

De heren Timmermans, Van den Akker en Wilders hebben gevraagd naar de betekenis van de gezamenlijke verklaring. Die heeft inderdaad dezelfde betekenis als wanneer het in het verdrag zou staan. Daar kan geen misverstand over bestaan. De reden waarom het niet in het verdrag staat, probeerden wij te beschrijven in de nota naar aanleiding van het verslag, omdat de formule van terug- en overname ten tijde van de Barcelonaverklaring nog niet op deze manier aanwezig was. Ten opzichte van toen is er dus sprake van een zekere vernieuwing en daarom heeft Jordanië in eerste instantie ook beweerd dat het niet zou stroken met de verklaring van Barcelona. Jordanië was ook bevreesd voor precedentwerking in verdragen die weer met landen buiten de Unie zouden worden afgesloten. De formule was daarnaast voor Jordanië ongewoon, omdat het een kaderformulering is die verwijst naar bilaterale akkoorden die nog gesloten moeten worden, terwijl de inhoud ervan niet bekend is. Die akkoorden zullen van land tot land verschillen, gezien de uiteenlopende formuleringen en bepalingen op het gebied van asielbeleid. Daarom heeft Jordanië zich opgesteld zoals wij nu hebben ervaren. De oplossing die vervolgens is gekozen, heeft met elegantie te maken: Jordanië heeft ingestemd met een bepaling op dit gebied, alleen is die niet in het verdrag maar in een verklaring terechtgekomen, vanwege het eerdere verzet. Het was dus een kwestie van elegantie en ik denk dat de heer Wilders dat wel zal kunnen begrijpen.

De heer Van den Akker (CDA):

Er is dus geen verschil, noch juridisch noch materieel?

Staatssecretaris Benschop:

Er is geen verschil. Zodra Nederland wil, kan het op grond van het associatieakkoord aanspraak maken op een bilateraal akkoord met Jordanië inzake terug- en overname. Daartoe zal het ministerie van Justitie het initiatief moeten nemen, dus het is aan de bewindslieden van Justitie om te bepalen of en wanneer dat gaat gebeuren. Dit staat los van het associatieakkoord, maar het recht bestaat.

De heer Timmermans en mevrouw Karimi hebben vragen gesteld over de mogelijkheid om een verklaring in het associatieakkoord op te nemen inzake de bilaterale overeenkomsten over de rechten van werknemers. Tijdens de onderhandelingen in de gesprekken binnen de Unie bleek een beperkt aantal lidstaten – overigens niet Nederland – gekant te zijn tegen het opnemen van de rechten van werknemers in dit associatieakkoord. Aangezien de meeste lidstaten geen bezwaar hebben tegen bilaterale verdragen, is die mogelijkheid vastgelegd in de gemeenschappelijke verklaring. Nederland had geen bezwaar tegen het vastleggen van de rechten van werknemers en ook niet tegen een bilateraal akkoord, dus ik neem aan dat hiernaar te zijner tijd gekeken zal worden.

De heer Wilders heeft in zijn betoog nog een aantal andere aspecten inzake de ontwikkeling in het Midden-Oosten en het vredesproces in het Midden-Oosten aan de orde gesteld. Hij vroeg ook naar de richtlijnen voor het "elaborating and Euro-Med charter", die in Stuttgart aan de orde zijn geweest. Die zijn er nog niet. Die zijn in Stuttgart ook nog niet vastgesteld, maar slechts verwelkomd als een informeel werkdocument. Die richtlijnen zijn ervoor bedoeld een stap te zetten op weg naar het hoofddoel van het Barcelonaproces, de zone van welvaart, veiligheid en stabiliteit. Dat geeft ook direct het bijzondere en het moeilijke aan, omdat het in feite raakt aan de kern van hetgeen wij proberen. Daarbij stuit je dan ook direct op de problemen bijvoorbeeld tussen Israël enerzijds en Syrië en Libanon anderzijds, landen die formeel met elkaar in oorlog zijn. De bedoeling is om die partijen via dat informele werkdocument en via het Euro-mediterrane proces stapje voor stapje bij elkaar te krijgen. Zij hebben in ieder geval in Stuttgart op ministerieel niveau weer met elkaar aan tafel gezeten.

De heer Wilders (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Het is een doelstelling die wij delen. Wie zou nu tegen dit soort instrumenten ter stabilisering van de situatie in de regio zijn?

In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat wij toch het gevoel hebben dat dit niet een te politieke rol moet krijgen. Ik begrijp van de staatssecretaris dat de richtlijnen nog niet definitief zijn. Kan hij mij toezeggen dat hij de definitieve versie hiervan naar de Kamer stuurt, zodra die er is? Dan kunnen wij die nog bespreken.

Staatssecretaris Benschop:

Uiteraard.

De heer Wilders en de heer Hoekema hebben inzake de ontwikkeling in het Midden-Oosten aandacht gevraagd voor de waterproblematiek. Dat is uiteraard een brisant probleem aldaar. Ik ben het eens met beide sprekers: de enige aanpak van het waterprobleem kan en dient een regionale aanpak te zijn; fragmentatie moet worden voorkomen. Dit betekent natuurlijk niet dat alles in een groot project ondergebracht moet worden. De waterproblematiek heeft verschillende aspecten. Wij zijn erop uit onze expertise en de expertise van de Unie zo efficiënt mogelijk en zo effectief mogelijk in te zetten waar dit kan. Nederland heeft onlangs de steun aan de regionale samenwerking op het gebied van water geïntensiveerd, gericht op de driehoek Israël, Palestina, en Jordanië. Er zijn twee voorstellen aanhangig, een voor het grondwaterbeheer en een voor de afvalwaterzuivering. Die worden op dit moment bestudeerd, maar Nederland heeft in feite al de bereidheid uitgesproken daaraan bij te dragen. Dat soort voorstellen bevindt zich nog in de projectfase en gedeeltelijk ook in de voorbereidingsfase. Ook de Unie zoekt naar intensivering van de steun aan die regionale samenwerking op het gebied van het water. Vandaag is er een bijeenkomst in Brussel onder leiding van EU-afgezant Moratinos. Daar wordt ook met Israëlische waterexperts overlegd over de Europese bijdrage. Een bijdrage aan de waterproblematiek is ook een bijdrage aan het vredesproces, want water is daar een politieke zaak.

Op de bijeenkomst in Stuttgart heeft de toenmalige minister van buitenlandse zaken Sharon een plan voor ontzilting gepresenteerd. Dat leidde bij de Palestijnen, zo heb ik aanschouwd, tot enige ontzetting, juist omdat dit de indruk wekte dat men om het werkelijke probleem waar ik over sprak – de verdeling van het water en de toe-eigening die in dat opzicht door Israël heeft plaatsgevonden – heen liep. Waterontzilting is wel een van de mogelijkheden, maar het is wel een uiterst kostbare mogelijkheid. Bij de Nederlandse regering staat deze niet bovenaan de prioriteitenlijst bij het oplossen van de waterproblematiek.

De heer Wilders (VVD):

Zou het niet mooi zijn, los van de politieke mogelijkheden en onmogelijkheden, als Europa zich ook bilateraal meer inzet voor één groot waterproject, te beginnen met de Palestijnen, de Jordaniërs en de Israëliërs? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris daartoe? Er is nu sprake van vrij veel fragmentatie.

Staatssecretaris Benschop:

De precieze kennis over projecten en voorstellen ontbreekt mij. Nederland richt zich op de driehoek tussen Israël, Jordanië en de Palestijnen. De EU zoekt naar intensivering van die ontwikkeling. Ik ben het wel eens met de invalshoek van de heer Wilders. Er zit niet veel verschil tussen hetgeen wij doen en voorstellen, ook in EU-verband, en hetgeen de heer Wilders wenst.

De heer Wilders (VVD):

Ik ben blij dat de staatssecretaris dit met mij eens is. Misschien kan de staatssecretaris ons schriftelijk doen weten welke ideeën en mogelijkheden voor grote projecten Nederland of de Europese Unie kan ondersteunen.

Staatssecretaris Benschop:

Ik meldde al dat wij overwegen die steun verder op te voeren. Er wordt al gesproken over grondwater- en afvalwaterzuiveringsprojecten. Als er meer zicht is op de Nederlandse bijdrage aan dergelijke projecten, zal ik de Kamer daarover informeren.

Tot slot heeft de heer Wilders de jaren zeventig gememoreerd als tijdperk waarin het een en ander misging, hetgeen wij Jordanië als afschrikwekkend voorbeeld voor ogen zouden moeten houden. Dat klopt in zeker opzicht, maar hij moet dan niet het kabinet-Den Uyl noemen, maar het kabinet-Van Agt/Wiegel. Toen ging het echt mis.

De heer Wilders (VVD):

Op financieel-economisch gebied kan ik de staatssecretaris niet eens ongelijk geven. Misschien is hij het met mij eens dat wij blij mogen zijn dat wij zowel de periode-Den Uyl als de periode-Van Agt/Wiegel achter ons hebben.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Sluiting 18.12 uur

Naar boven