Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Dittrich aan de minister van Justitie, over het besluit van de gemeente Tilburg om coffeeshops te laten bevoorraden met wiet, gekweekt door erkende plaatselijke kwekerijen.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! In de afgelopen dagen is de burgemeester van Tilburg, de heer Stekelenburg, in het nieuws geweest. Hij heeft het plan opgevat een aantal coffeeshops in Tilburg die nederwiet verkopen, te laten bevoorraden door een aantal Nederlandse wiettelers. De heer Stekelenburg vond het namelijk nogal raar dat een coffeeshop onder bepaalde voorwaarden wiet en hasj aan klanten kan verkopen en dat als het ware aan de voordeur kan doen en dat hij aan de achterdeur, dus bij de inkoop, illegaal moet handelen. Nederwiet inkopen mag namelijk niet.

Mevrouw de voorzitter! D66 is het op dit punt met de heer Stekelenburg eens. Hierover hebben wij herhaaldelijk in de Kamer gesproken. Door de aankoop van nederwiet door coffeeshops aan de achterdeur niet te regelen, dwing je coffeeshops met ongure types in zee te gaan. De georganiseerde criminaliteit verdient goudgeld met het importeren van hasj uit landen als Marokko en Colombia en zij kan veel geld verdienen, doordat zij een afzetmarkt vindt bij de coffeeshops in Nederland.

Een heel goede manier om de georganiseerde criminaliteit de pas af te snijden, zou naar de mening van D66 zijn het opzetten van een gesloten systeem. Daarmee blokkeer je namelijk voor de georganiseerde criminaliteit de toegang tot de afzetmarkt. Volgens D66 kan dat het beste gebeuren aan de hand van een aantal experimenten. Een paar gemeenten in Nederland zouden dan toestemming moeten krijgen om enkele kleine telers onder heel strenge voorwaarden en goed gecontroleerd nederwiet te laten telen die zij aan een paar betrouwbare coffeeshops in die gemeenten kunnen verkopen. Hun boekhouding moet worden gecontroleerd. Ze moeten belasting betalen. Verder mogen zij maar een paar, van tevoren vastgestelde, coffeeshops bevoorraden. Vervolgens zouden de andere coffeeshops, dus de coffeeshops die niet van dat systeem van bevoorrading gebruik maken, moeten worden gesloten. Met een dergelijk systeem kan de overheid meer greep op de markt van softdrugs krijgen en de georganiseerde criminaliteit beter bestrijden.

Ik heb gevraagd hierover vragen te mogen stellen aan de minister van Justitie. Naar mijn mening gaat het hierbij namelijk om een onderwerp waarmee Justitie zich bezighoudt in het kader van het gedoogbeleid. De minister wil ik de volgende vragen stellen.

Is de minister bereid een experiment zoals in Tilburg is aangekondigd, daar en misschien ook nog in enkele andere gemeenten toe te laten en daarbij uiteraard de voorwaarde te laten gelden dat het experiment terdege wordt voorbereid, dat het tijdelijk van aard is, dat het goed wordt begeleid en dat het na verloop van tijd goed wordt geëvalueerd?

Is de minister met mij van mening dat de drugsnota van het vorige kabinet, de nota die wij in 1995 in de Kamer hebben besproken, de ruimte biedt om een experiment toe te laten, omdat verdragsverplichtingen van Nederland zich alleen verzetten tegen een wettelijke regeling, terwijl een experiment zoals men dat in Tilburg op het oog heeft, bij het gedoogbeleid zou kunnen passen?

Heeft burgemeester Stekelenburg met het openbaar ministerie contact gehad over dat experiment voordat hij de persconferentie gaf en voordat hij het groene licht van het openbaar ministerie kreeg? De berichtgeving terzake was namelijk warrig. Eerst verkeerde ik in de veronderstelling dat een afspraak was gemaakt en later las ik dat het openbaar ministerie helemaal niet voor het doen van het experiment was. Ik wil nu van de minister weten hoe dat precies zit.

Mevrouw de voorzitter! Tot slot hoor ik graag van de minister van Justitie of er nog andere gemeentes in Nederland zijn die hebben laten weten dat zij wel iets zien in dit soort experimenten om op zo'n manier de achterdeurproblematiek op te lossen en de georganiseerde criminaliteit de pas af te snijden.

Minister Korthals:

Voorzitter! De mededeling van de burgemeester van Tilburg over de teelt van eigen Tilburgse wiet is bepaald verrassend te noemen. De teelt van cannabis – het verzamelbegrip voor wiet, hasj, marihuana – is namelijk bij wet verboden, zo ook de handel in cannabis. Dit staat eenduidig in de Opiumwet. Hierop wordt geen gedoogbeleid gevoerd. Iedereen in dit land is zich bewust van de spanningsboog tussen enerzijds de strijd tegen de drugshandel en anderzijds het gedogen van bezit van softdrugs en het gedogen van coffeeshops als verkoopplaats. Deze spanningsboog – of paradox – is kenmerkend voor het Nederlandse beleid. Dit is ook het beleid dat op grond van de drugsnota Continuïteit en verandering van 1995 met deze Kamer is afgestemd. De aankondiging van de burgemeester van Tilburg staat hier mijns inziens haaks op en is ook niet met het beleid in overeenstemming te brengen.

Het principe van erkende plaatselijke wietkwekerijen, zoals dit in Tilburg zou worden toegepast, is regelrecht in strijd met internationale drugsverdragen waarbij Nederland partij is. In het bijzonder doel ik op het VN-verdrag uit 1961. Deze verdragen staan productie van drugs, in dit geval cannabis, slechts toe voor medische doeleinden en dus niet voor algemene consumptie. Verdragsstaten wordt opgedragen daartegen maatregelen te nemen. The international narcotics control board volgt de naleving van deze verdragsverplichtingen nauwlettend en rapporteert daarover. Het Nederlandse beleid is gericht op het terugdringen van het risico van gebruik van drugs, op het ontmoedigen van drugsgebruik en op het verminderen van het aantal coffeeshops. Eenieder zal zich de felle internationale kritiek herinneren die op de Nederlandse tolerantie ten aanzien van drugs werd uitgeoefend. Niettemin is het Nederlandse beleid gebaseerd op Nederlandse overwegingen, waarbij uiteraard met internationale repercussies wel rekening wordt gehouden. Het initiatief is in dit verband een signaal in de naar mijn oordeel verkeerde richting. Ook het college van PG's heeft zich in deze zin tegenover mij uitgelaten.

Voorzitter! Uit het vorenstaande blijkt dat ik niet bereid ben het experiment zoals in Tilburg is aangekondigd, toe te staan. Overigens zou ik het zeer plezierig hebben gevonden als van tevoren hierover contact was opgenomen. Sterker nog, ik heb de stellige indruk dat er ook geen contact heeft plaatsgevonden over het uiteindelijke voorstel met de hoofdofficier van justitie.

Tot slot vroeg de heer Dittrich of er nog meer gemeentes zijn die zich hebben aangemeld in verband met de achterdeurproblematiek. Het is een bekend verschijnsel dat deze problematiek bestaat. De gemeente Deventer heeft zich in gelijke zin opgesteld als de heer Stekelenburg heeft gedaan. Daarop is door het openbaar ministerie afwijzend gereageerd en dat experiment is dan ook gelukkig niet doorgegaan.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik hoor de minister van Justitie luid en duidelijk zeggen dat hij niet met zo'n experiment, zoals in Tilburg aangekondigd, akkoord wil gaan. Ik moet zeggen dat ik het op zichzelf jammer vind dat dit experiment niet goed in het Tilburgse is doorgesproken. Ik ben het met de minister eens dat het gepast had, als de minister dat grondig had voorbesproken met de hoofdofficier van justitie. Toch wil ik de minister een brief voorleggen van de minister van Binnenlandse Zaken van 19 januari van dit jaar, aangezien ik heb geleerd dat het kabinet altijd met één mond spreekt. Dat is een brief aan de stichting Drugsbeleid, de stichting die over dit soort zaken contact onderhoudt, onder andere ook met gemeentes. In deze brief schrijft de minister van Binnenlandse Zaken: "In het debat naar aanleiding van de drugsnota heeft de toenmalige minister van Justitie aangegeven dat lokale experimenten, ontwikkeld in het lokale driehoeksoverleg, mogelijk zijn. Een en ander na goedkeuring van het college van procureurs-generaal. Tegen deze achtergrond zou u ideeën onder de aandacht kunnen brengen van lokale besturen, in het bijzonder de besturen van de grote steden. Daar moet immers de lokaal best passende oplossing tot stand worden gebracht."

Deze passage komt erop neer dat de minister van Binnenlandse Zaken wel degelijk ruimte laat voor lokale experimenten. Ik vind het dan ook jammer dat het college van procureurs-generaal en de minister die mogelijkheid lijken uit te sluiten. De georganiseerde criminaliteit blijft daarmee nog steeds de aanvoerlijnen in handen houden, terwijl wij het er allemaal over eens zijn dat zij juist aangepakt moet worden. Met deze handel verdient men miljoenen. Door niets te doen, ga je niet voor- of achteruit, maar in feite betekent stilstaan achteruitgang. Welke ambities heeft de minister om dit maatschappelijk probleem op te lossen?

Het is opvallend dat er op lokaal niveau wel experimenten zijn op het gebied van de harddrugs, namelijk heroïneverstrekking. Op het gebied van de softdrugs moet dit dan toch ook toegestaan worden?

Ik heb gelezen dat in Tilburg het CDA de motor is van deze experimenten. De fractievoorzitter, mevrouw Aarts, heeft gezegd dat de gemeente zelf de kwekerijen moet runnen, omdat de overheid het dan helemaal zelf in de hand heeft. Persoonlijk gaat mij dat te ver, maar ik verneem graag van de minister van Justitie hoe hij daar tegenover staat. Het is wel een opmerkelijk standpunt van het CDA in Tilburg.

Tot slot. De uitspraak van het gerechtshof in Leeuwarden ten aanzien van de gemeente Delfzijl biedt toch wel perspectieven. De gemeente mag wel degelijk één verkooppunt in stand laten met uitsluiting van andere coffeeshops. Er kan dus toch een regeling worden getroffen, ook al is dat formeel bij wet verboden. In het kader van het gedoogbeleid is veel mogelijk in Nederland.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik weet niet of het CDA in Tilburg de motor is van genoemde experimenten. Ik vind het opmerkelijk, maar deze vraag kan beter aan de CDA-collega's worden gesteld.

Ik ben mij ervan bewust dat de afspraak met de Kamer is om voorstellen van gemeenten voor lokale experimenten te bespreken. Ik heb echter al aangegeven dat het lokale experiment dat thans is voorgesteld door de heer Stekelenburg en dat niet is besproken met de hoofdofficier van justitie, daar niet onder valt. Ik ben overigens best bereid om met gemeenten te communiceren over voorstellen voor experimenten. Daarbij moeten dan wel alle daarmee samenhangende problemen worden betrokken. Ik weet dat mijn voorgangster heeft gezegd open te staan voor lokale experimenten met de achterdeur. Ik wil die experimenten niet op voorhand afwijzen, maar ik heb er bepaald minder animo voor.

De heer Dittrich heeft gewezen op de uitspraak van het gerechtshof in Leeuwarden inzake één verkooppunt in Delfzijl. Die uitspraak betreft de verkoop, terwijl wij het nu hebben over de productie. Ik vraag mij dan ook af of dat arrest van toepassing is op de huidige situatie.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid heeft bij de behandeling van de drugsnota een motie ingediend waarin werd gevraagd om het onderwerp dat wij nu bespreken, te regelen. Toen is niet voor deze motie gestemd. De Partij van de Arbeid vindt dat wij het politieke signaal uit Tilburg serieus moeten nemen.

In de vaste commissie hebben wij afgesproken dat dit onderwerp in het najaar uitgebreider aan de orde moet komen. Mijn fractie meent dat dit ingewikkelde probleem door het stellen van mondelinge vragen niet goed kan worden besproken. Er zou een degelijke discussie plaats moeten vinden. Is de minister voornemens om het gesprek met de Kamer te beginnen aan de hand van een degelijke notitie die in het najaar wordt uitgebracht?

Erkent de minister dat het een politiek feit is als meer dan tien gemeenteraden hebben besloten om dit onderwerp op deze manier te regelen? Ik vind dat wij dat niet kunnen ontkennen. De rijksoverheid moet daarop een degelijk antwoord geven.

Het is bekend dat deze zaak internationale dimensies heeft. Is de minister bereid ook naar andere landen te kijken? Ik hoor namelijk dat Frankrijk, Portugal en Duitsland zich ook bezighouden met deze zaak. Wellicht kan Europa in dezen gezamenlijk optrekken.

Minister Korthals:

Voorzitter! Het is mij bekend dat bij de behandeling van de drugsnota in een motie is gevraagd om dit te regelen. Voorzover ik mij kan herinneren, is die motie toen verworpen. Op dat moment was het dus de bedoeling om dat niet te regelen.

Ben ik voornemens om een dergelijke notitie aan de Kamer toe te zenden aan het eind van het jaar? De heer Apostolou heeft terecht gezegd dat dit een heel moeilijke en bovendien gevoelige materie is. Mijn voornemen is altijd geweest om internationaal zoveel mogelijk gelijk op te trekken. Ik vind het verstandig indien Nederland even pas op de plaats maakt en nu niet veel verder voor de troepen uit gaat lopen. Door de evaluatie van het beleid van Frankrijk, Duitsland, België en Nederland zien wij wel waar dit op termijn toe gaat leiden. Dat houden wij in de gaten. Ik ben ook van plan daar op termijn in internationaal verband over te spreken. Ik herinner mij een artikel in Foreign Affairs van niet zo lang geleden, waarin nog eens duidelijk werd aangegeven hoe men in het buitenland over Nederland denkt als drugsnatie. Ik bestrijd de inhoud van dit artikel. Dat gaat veel te ver, maar de kwalificaties die daarbij worden gegeven, zijn bepaald niet positief. Ik ben er dus nogal huiverig voor de discussie hierover te entameren. Wil de Kamer een dergelijke notitie nu echt, dan ben ik daartoe bereid, maar ik vraag haar dan wel mij de tijd te geven en mij niet te houden aan het najaar. Wellicht kan ik dan in het begin van het voorjaar een degelijke notitie indienen. Dan kan ik een en ander, zo nodig, ook beter afgestemd hebben met de internationale partners.

Het is een politiek feit dat vele gemeenten het op een bepaalde manier regelen, maar niet op de manier die in Tilburg voorgesteld leek te worden. Er is een probleem dat niet makkelijk te verhelpen is; dat heb ik indertijd als Kamerlid altijd toegegeven. In mijn inleidende woorden heb ik ook gesproken over een paradox.

De internationale dimensies zijn natuurlijk niet te ontkennen. Daarmee moet de regering rekening houden. Ook de Kamer heeft daar bij de bespreking van de drugsnota wel degelijk rekening mee gehouden. Dat zal ik ook doen bij het maken van een notitie terzake.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Het antwoord van de minister van Justitie vind ik glashelder: er komt geen experiment met de achterdeur. Toch vraag ik hem wat de status is van de opmerking van de burgemeester van Tilburg. Was dit een eenvoudige speech bij de oprichting van de vereniging De achterdeur? Gaat het hierbij om een raadsbesluit of om een collegebesluit? Ik heb vanochtend geprobeerd het raadsbesluit op te vragen, maar dat was niet beschikbaar. Graag hoor ik de visie van de minister daarop.

Dan wil ik nog een vraag stellen aan collega Dittrich. Hij heeft gisterochtend in de Volkskrant een opmerking gemaakt over het opportuniteitsbeginsel en het oplossen van de achterdeurproblematiek via dat beginsel. Meent hij nu werkelijk dat wij met het opportuniteitsbeginsel een kwestie moeten oplossen die politiek in de Kamer niet haalbaar is? Breng je met een dergelijke uitleg van dat beginsel het openbaar ministerie niet in een buitengewoon vreemde positie?

Tot slot heb ik nog een vraag aan mijn collega Van Blerck, maar ik zie haar nu even niet.

De voorzitter:

Dat is maar goed ook, want u kunt maar aan één fractie tegelijk een vraag stellen.

De heer Van de Camp (CDA):

Dan doen wij dat de volgende keer.

De voorzitter:

Ik zou wel een andere oplossing weten.

Minister Korthals:

Voorzitter! De heer Van de Camp vroeg naar de status van de opmerking van de heer Stekelenburg. Het is inderdaad geen raadsbesluit of besluit van B en W. Nogmaals, ik vind het jammer dat hierover geen overleg is geweest met de hoofdofficier van justitie, alvorens hij hiermee naar buiten trad. Hij heeft het voorstel in een rede bij een opening naar voren gebracht, maar vervolgens is hij erop doorgegaan in een interview in Trouw of de Volkskrant.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! In het kader van het gedoogbeleid kun je onder voorwaarden het een en ander doen wat in strijd is met de wet. Ik herinner de heer Van de Camp eraan dat de situatie in Nederland is dat het verkopen in een coffeeshop in wezen in strijd is met de Opiumwet, maar dat wij met z'n allen hebben afgesproken, op instigatie van het CDA in het verleden, dat wij coffeeshops toestaan en dat daar onder voorwaarden softdrugs kunnen worden verkocht.

Aan de achterdeur kun je je eenzelfde soort constructie voorstellen. Als de lokale driehoek er weet van heeft dat er ergens bij kleinschalige telers planten groeien, kun je de afweging maken dat je die planten niet in beslag neemt, maar dat je ze laat, omdat je van tevoren hebt geregeld dat zij aan bepaalde coffeeshops aan de achterdeur worden geleverd. Zo kun je in het kader van het gedoogbeleid ook aan de achterkant iets regelen.

Nogmaals, ik ben daar een groot voorstander van, omdat wij zien dat de georganiseerde criminaliteit die drugshandel nu in handen heeft. Dat veroorzaakt allerlei problemen in onze samenleving. Onze aandacht moet ernaar uitgaan hoe wij deze kunnen voorkomen.

Overigens ben ik blij dat ik van de minister van Justitie heb gehoord dat hij wil blijven communiceren met gemeentes die met experimentvoorstellen komen. In die zin is de indruk onjuist dat de minister van Justitie de deur heeft dichtgeslagen. Ik zie dat die deur nog open is voor gemeenten die met goede voorstellen komen.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter! Als onze fractie het goed heeft begrepen, heeft mevrouw Van Blerck van de VVD-fractie zich in het Brabants Dagblad positief uitgelaten over dit experiment. Hoe denkt zij over de mening van haar oud-collega Korthals, die in een vorige periode ander stemgedrag vertoonde?

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Voorzitter! Het is misschien goed om in herinnering te brengen dat de burgemeester van Tilburg, de heer Stekelenburg, tot dit weekend de suggestie heeft laten bestaan dat hij overeenstemming had met de officier van justitie in Breda. Dat zou betekenen dat het binnen de experimenten valt die in de drugsnota staan vermeld. Nadat het interview met het Brabants Dagblad had plaatsgevonden, bleek dat daar absoluut geen sprake van was. Daardoor is mijn mening en die van mijn fractie veranderd.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Wij kennen de consistentie van de huidige minister van Justitie. Over de achterdeur van coffeeshops hebben wij een aantal jaren geleden ook gesproken bij de behandeling van de drugsnota, zoals collega Apostolou zei. De heer Korthals had toen als woordvoerder van de VVD-fractie een aantal argumenten die hij nu door zijn beperkte spreektijd ongetwijfeld niet heeft kunnen noemen. Ik wil hem graag in de gelegenheid stellen om deze aan te vullen. Hij gaf toen vooral als argument: als je begint met het reguleren, legaliseren of gedogen van de achterdeur, volgt daarop de productie en dat leidt tot allemaal ellende en dan komt de criminaliteit naar Nederland. Hij zei toen letterlijk dat het probleem zo alleen maar erger wordt gemaakt en dat alle ellende naar Nederland wordt getrokken. Dat was voor hem de reden om het af te wijzen. Geldt dat argument nog steeds? En als dat het geval is, ligt het dan niet meer in de lijn om de regionale driehoek actief via het openbaar ministerie duidelijk te maken dat dergelijke experimenten niet zullen worden toegestaan, dan om uitvoerig te overleggen over ieder nieuw experiment?

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik spreek vandaag in mijn hoedanigheid als lid van de regering; toen sprak ik als lid van de fractie van de VVD. Ik moet zeggen dat ik toen verstandige woorden heb gesproken.

De heer Rouvoet vroeg of het niet meer in de lijn ligt om aan de lokale driehoek duidelijk te maken dat dergelijke experimenten niet kunnen plaatsvinden. Over alles wat in de richtlijn staat, wordt met de lokale driehoek gecommuniceerd. Mijn voorgangster heeft op een gegeven moment gezegd dat experimenten niet uitgesloten moeten worden. Daartegen heeft de Kamer zich toen niet bij motie verzet. Ik houd van consistentie in het beleid, wat inhoudt dat communicatie ten aanzien van eventuele experimenten moet blijven bestaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De minister repte zojuist over Foreign Affairs, waarin in nogal sombere tonen over het Nederlandse drugsbeleid werd geschreven. Ik neem de vrijheid om de minister eraan te herinneren dat aan het Nederlandse drugsbeleid nog niet zo lang geleden een vrij prestigieuze Amerikaanse prijs is toegekend. Zoals u weet, hecht mijn fractie aan het reguleren van de zogenaamde achterdeurproblematiek. In het eerste Paarse kabinet creëerde minister Sorgdrager bewust ruimte voor gemeentelijke experimenten. De huidige minister lijkt daar enigszins afstand van te nemen. Ik heb het regeerakkoord er nog eens op nageslagen en daarin wordt het beleid van minister Sorgdrager bestendigd. Het huidige beleid wordt voortgezet en daarbij wordt, aldus het regeerakkoord, ruimte geschapen voor specifieke gemeentelijke omstandigheden. Graag krijg ik van de minister een interpretatie van die zinsnede. Begrijp ik het juist dat de minister met de huidige koerswijziging afstand neemt van deze zinsnede in het regeerakkoord?

Mijn tweede vraag is gericht tot de heer Dittrich. Deze diende op 8 maart 1998 een motie in, waarin hij de regering verzocht om een experimenteel systeem in het leven te roepen voor de bevoorrading van coffeeshops. Zal de heer Dittrich deze motie nu in stemming brengen, gezien de halsstarrige houding van de minister en het mogelijk ontstaan van een progressieve meerderheid?

Minister Korthals:

Voorzitter! Voor alle duidelijkheid: mevrouw Halsema spreekt van een koerswijziging, maar ik heb een accentverschil aangegeven. Mijn voorgangster stond open voor lokale experimenten met de "achterdeur" en mijn animo hiervoor is een stuk kleiner, hoewel ik de weg naar dergelijke experimenten niet volledig wil barricaderen; ziehier het accentverschil. De internationale positie van Nederland en de geloofwaardigheid van de rechtshandhaving spelen hierbij een belangrijke rol. Maar ik heb wel degelijk gezegd dat ik opensta voor communicatie met betrekking tot experimenten.

Mevrouw Halsema vroeg wat in het regeerakkoord wordt bedoeld met de specifieke gemeentelijke omstandigheden. Daarin wordt over drugs in het algemeen gesproken, dus ook over harddrugs, bijvoorbeeld over het beleid ten aanzien van gebruikersruimten.

De heer Dittrich (D66):

De Opiumwet en de aanscherping daarvan hebben wij volgens mij in maart 1998 in de Tweede Kamer behandeld. Binnen dat kader diende D66 een motie in om de lokale experimenten mogelijk te maken. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat een meerderheid van de fracties de visie van D66 destijds niet steunde, ook de PvdA niet. Ik was toen blij met het antwoord van minister Sorgdrager, die zich bereid verklaarde om voorstellen voor goede lokale experimenten te bezien. Daar heb ik destijds de aanleiding in gevonden om die motie niet in stemming te laten brengen, want anders zou die afgestemd zijn. Dan zou ook het antwoord van de toenmalige minister van Justitie niet veel meer hebben opgeleverd. Daarom vind ik het goed om te horen dat deze minister van Justitie die lijn wil voortzetten, zij het dat hij daar enkele kanttekeningen bij plaatst. Ik hoop en verwacht dat de minister bereid is om serieus te kijken naar goede voorstellen voor experimenten en die niet bij voorbaat af te doen. Hij moet die grondig bestuderen om te zien of er mogelijkheden zijn om toch die experimenten in te voeren.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! De minister gebruikt het woord "verrassend" als het gaat om het voorstel van de heer Stekelenburg. Maar wat de heer Stekelenburg in de ogen van de VVD in feite voorstelt, is het oprichten van staatsplantages voor wietteelt. Dan vinden wij het woord "onbegrijpelijk" dat de minister eerder hanteerde, veel adequater dan "verrassend". Ik heb in het kader van die onbegrijpelijkheid, aansluitend op de opmerking van mevrouw Van Blerck, nog een vraag over de procedure. Hoe verklaart de minister dat aanvankelijk door de heer Stekelenburg wel degelijk de indruk is gewekt dat er overeenstemming zou zijn met het openbaar ministerie?

Er is ook sprake van een inhoudelijke onbegrijpelijkheid. Naar het oordeel van de VVD is het duidelijk dat het voorstel zowel in strijd is met de regelgeving – wij hebben nota bene voor de bedrijfsmatige teelt net nog een strafverhoging afgesproken – als met het beleid dat nationaal wordt bepaald. Dat beleid wordt niet in Tilburg bepaald. Er kan in dit verband geen sprake zijn van een Tilburgs model, want dit is geen Tilburgse maar een nationale aangelegenheid.

Ik heb nog een vraag over de internationale aspecten. De VVD is bezorgd dat een dergelijk signaal averechts kan werken op de pogingen van de minister om internationaal meer overeenstemming over drugsbeleid en over de Nederlandse aanpak daarvan te bewerkstelligen.

Mijn derde vraag luidt: kunnen wij van de minister horen dat Tilburg zeker niet zal doorgaan op de ingeslagen weg? Mocht daarvan toch sprake zijn, wat zal de minister dan doen?

Voorzitter! De VVD-fractie hecht er ten slotte zeer aan om over deze kwestie langer, inhoudelijker en beter te spreken dan hier nu mogelijk is. Wij verwachten dat de Kamer voor het eind van dit jaar een goede notitie zal bereiken. Die zal dan besproken kunnen worden.

Minister Korthals:

Voorzitter! Al zeg ik het zelf, maar ik vond dat ik juist zo handig het eind van dit jaar had verplaatst naar het begin van volgend jaar. Als de heer Nicolaï het mij niet euvel duidt, wil ik daaraan vasthouden, juist ook omdat het zorgvuldig moet worden voorbereid. Ik denk dat het ook belangrijk is om nu eens precies te weten hoe men er internationaal voorstaat. De heer Nicolaï heeft terecht opgemerkt dat het signaal in internationaal verband averechts zou kunnen werken. Aan de andere kant is ook bekend dat internationaal, zeker in de ons omringende landen zoals de Duitse Länder, België en Frankrijk, begrip begint te bestaan voor het Nederlandse drugsbeleid, alhoewel dat niet altijd met hosanna wordt begroet. Ik wil in ieder geval exact weten hoe die situatie op het ogenblik is en ik wil in dat verband ook bezien of een signaal van experimenten wel of niet averechts uitwerkt.

De heer Nicolaï vroeg hoe de heer Stekelenburg de suggestie heeft kunnen wekken dat er overeenstemming is met het openbaar ministerie. Dat weet ik niet, maar ik denk dat het gewoon belangrijk is dat er een vervolggesprek komt tussen mijn ministerie en de heer Stekelenburg. Dan weten wij precies waar wij staan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Wij zijn heel erg benieuwd wat de CDA-fractie, en met name de heer Buijs, ervan vindt dat juist de fractievoorzitter van het CDA in Tilburg heeft gezegd dat de gemeente zelf wiet moet gaan telen, omdat de overheid de teelt dan helemaal zelf in handen heeft en die zo uit de criminele sfeer kan worden gehaald. Op die vraag is nog geen reactie gegeven.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Het is bekend dat de softdrugsproblematiek in Nederland een buitengewoon gevoelig onderwerp is. De vragen van collega Dittrich en de antwoorden van de heer Korthals duiden daarop. Wat de opstelling van onze fractie in de raad van Tilburg betreft: daar staat het denken niet stil.

Naar boven