Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Het Presidium heeft een beslissing genomen over de vergaderweken en recessen
in het parlementaire jaar 1999-2000.
De recessen zijn als volgt vastgesteld:
- herfstreces: vrijdag
15 oktober 1999 t/m maandag 25 oktober 1999;
- kerstreces: vrijdag
17 december 1999 t/m maandag 17 januari 2000;
- krokusreces: vrijdag
25 februari 2000 t/m maandag 13 maart 2000;
- meireces: vrijdag 21
april 2000 t/m maandag 8 mei 2000;
- zomerreces: vrijdag 30 juni 2000
t/m maandag 28 augustus 2000.
Tevens zal niet worden vergaderd op dinsdag 13 juni 2000 (dinsdag na Pinksteren).
Ik stel voor, de voor volgende week geagendeerde debatten over de Europese
top en de staat van de Europese Unie samen te voegen tot één
debat en de daarbijbehorende spreektijden als volgt vast te stellen:
- PvdA, VVD en CDA 20 minuten;
- D66 en GroenLinks 14 minuten;
- overige fracties 10 minuten.
Ik stel voor, woensdag 9 juni a.s. de vergadering te beginnen om 10.15
uur.
Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.
De voorzitter:
Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Economische
Zaken het lid Hamer tot plv. lid in plaats van het lid Rehwinkel.
Ik stel voor, de stukken 18786, nr. 31, 20644, nr. 36, 22112, nr. 115,
25180, nr. 101, 25834, nr. 11, 26200-IV, nr. 18, en 26200-V, nr. 61 voor kennisgeving
aan te nemen.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Marijnissen.
De heer Marijnissen (SP):
Mevrouw de voorzitter! Ik heb een punt dat een beetje precair is. Ik heb
dat gisteren niet willen aansnijden tijdens het debat met de regering over
het rapport van de enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Ik heb uit
de media begrepen dat één van de leden de voorzitter van de
Kamer reeds twee weken geleden een brief heeft geschreven, waarin een soort
tienpuntenplan, althans adviezen met betrekking tot het middel parlementaire
enquête, is opgenomen. Ik vind dit precair, omdat dit een persoonlijke
brief van dat lid van de parlementaire enquêtecommissie schijnt te zijn,
die is gericht aan de voorzitter van de Kamer. Echter, op het moment dat via
de media bekend wordt gemaakt dat er sprake zou zijn van adviezen met betrekking
tot het instrument, denk ik dat het op zijn plaats is om hier te vragen wat
de status van deze brief is en of wij op enigerlei wijze daarvan kennis mogen
nemen. Helaas kan ik mij niet tot de schrijver van de brief wenden, maar wel
tot degene die hem heeft ontvangen.
De voorzitter:
In de politiek is het vrij gewoon dat je soms zegt: ik
ben blij dat u het vraagt. Ik heb mij verbaasd over het feit dat gisteren
niemand naar die brief heeft gevraagd, want dat zou ik zelf wel hebben gedaan.
Ik heb niet de vrijheid over de inhoud van de brief te spreken, omdat ik hierover
niet met de briefschrijver heb kunnen spreken, maar procedureel kan ik de
Kamer het volgende zeggen.
De heer Van den Doel heeft mij een brief overhandigd, die is gericht aan
de voorzitter van het Presidium. Ik heb met hem afgesproken dat die brief
pas wordt verspreid, ook onder de leden van het Presidium, als de heer Van
den Doel daarvoor het tijdstip aangeeft. Dat zou een tijdstip na het debat
over de enquête zijn. Ik denk dat ik vandaag wel iets van hem hoor.
Ik heb nog met niemand over deze brief gesproken, behalve met de secretaresse
van de voorzitter van de Kamer, die tegelijkertijd secretaresse van het Presidium
is. De brief ligt in de kluis en ik zou niet weten waar de sleutel van de
kluis is, maar dat kan ik altijd vragen. Ik wacht daarmee tot de heer Van
den Doel mij bericht heeft dat hij vindt dat er nadere actie op zijn brief
moet worden ondernomen. Ik hoop dat hij dat vandaag doet. Anders zal ik hem
dat in de loop van de dag vragen.
De heer Marijnissen (SP):
Mevrouw de voorzitter! Hartelijk dank. Ik meen dat het goed is dat wij
van de inhoud van die brief kennisnemen, omdat de brief schijnt te gaan over
de werking van de parlementaire enquête als zodanig.
Mevrouw de voorzitter! U zei dat het u verbaasde dat gisteren niemand
om die brief heeft gevraagd. Wij hebben dit wel overwogen. Wij hebben dat
bewust niet gedaan, omdat dat mogelijk nieuwe ruis had opgeleverd in het debat
met de regering. Mijn fractie wilde op dat moment niet dat de zaak zou worden
afgeleid van de hoofdzaak. Dat is de reden waarom ik hier nu sta.
De voorzitter:
Ik vind dat een goede verklaring en ik stel het zeer op prijs.