Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 72, pagina 4206-4214 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 72, pagina 4206-4214 |
Aan de orde is de behandeling van:
het verslag van een algemeen overleg over het strategisch concept NAVO (25819,26348 , nr. 6).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Wij hebben een tijd geleden gesproken met de minister van Buitenlandse Zaken over de herziening van het strategisch concept van de NAVO. Dat zal dit weekeinde in Washington besproken worden. Mijn fractie had er behoefte aan om dit debat plenair af te ronden. We hebben nog recentelijk informatie ontvangen van de minister van Buitenlandse Zaken, die op zichzelf weer aanleiding geeft voor een uitvoerig nieuw debat, maar daar is nu geen tijd voor. Ik zal twee moties indienen. De eerste motie betreft de nucleaire strategie van de NAVO. Mijn fractie is van mening dat de herziening van het strategisch concept nadrukkelijker dan tot nu toe zal moeten plaatsvinden en dat de Nederlandse regering zich daarvoor moet inzetten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het strategisch concept van de NAVO actualisering behoeft als gevolg van de veranderingen in de internationale veiligheidssituatie;
van oordeel, dat in het kader van de veranderingen in de internationale veiligheidssituatie de nucleaire afschrikking kritisch aan de nieuwe omstandigheden dient te worden getoetst;
van mening, dat de nucleaire strategie van de NAVO op gespannen voet staat met de doelen van het non-proliferatieverdrag;
van oordeel, dat in het nieuwe strategisch concept van de NAVO een heroverweging dient plaats te vinden van de nucleaire paragraaf, onder andere op de onderdelen "de-alerting" van nucleaire wapens, wapenbeheersing en aanpassing van de nucleaire doctrines, waaronder "no first use" en de stationering van kernwapens op het grondgebied van niet-kernwapenstaten, waaronder Nederland;
van oordeel, dat bij gebruik van nucleaire wapens de zinsnede "extremely remote" vervangen dient te worden door "weapons of last resort";
verzoekt de regering deze elementen tijdens de top van Washington en in de discussie daarna nadrukkelijk aan de orde te stellen en zich in te zetten voor de realisering van deze veranderingen in de nucleaire strategie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 63 (26200 V).
De heer Van Middelkoop (GPV):
Wat wil mevrouw Vos concreet? Zij noemt een aantal aspecten van nucleaire strategie op, maar wat het concreet zou moeten inhouden, ontbreekt naar mijn gevoel in de motie.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Nee, volgens mij is dat glashelder in de motie. Ik wil dat de regering zich uitdrukkelijk inzet voor herziening van deze strategie en dat aan de orde stelt tijdens de komende top. De punten waarop dat zou moeten gebeuren, noem ik ook in de motie, zoals de wapenbeheersing, aanpassing van de no-first-use-strategie en de stationering van kernwapens op het grondgebied van niet-kernwa- penstaten. Ik wil graag dat de regering zich op die punten inzet voor verandering van de nucleaire strategie.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Maar wilt u dan dat de NAVO een no-first-use-verklaring aflegt en dat in het strategisch concept komt te staan dat er geen kernwapens mogen worden geplaatst in niet- kernwapenstaten? Is dat wat u concreet vraagt?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil dat de regering op die punten de discussie aangaat in de NAVO en zich er hard voor maakt dat er op deze punten een verandering in de strategie komt.
Ik heb nog een tweede motie, voorzitter, die het moment betreft waarop deze NAVO-top plaatsvindt, namelijk temidden van een grote crisis in Kosovo en NAVO-optreden daar. Het lijkt mijn fractie van belang om aan die actuele situatie een consequentie te verbinden voor de NAVO-top. Wellicht is de motie overbodig, maar dat hoor ik dan wel van de regering.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het strategisch concept van de NAVO actualisering behoeft als gevolg van de veranderingen in de internationale veiligheidssituatie;
overwegende, dat tijdens de NAVO-top een nieuw document zal worden aangenomen dat geruime tijd als richtsnoer van de NAVO zal kunnen dienen;
overwegende, dat de situatie in Kosovo en het NAVO-ingrijpen gedurende de top van Washington het belangrijkste onderwerp zal zijn;
overwegende, Vosdat de betekenis van een VN-mandaat voor NAVO-optreden en het optreden van de NAVO buiten het verdragsgebied essentiële onderdelen zijn voor het nieuwe strategisch concept;
verzoekt de regering ervoor te pleiten dat voorafgaand aan het vaststellen van een definitief nieuw strategisch concept van de NAVO er een grondige evaluatie van de Kosovocrisis en het optreden van de NAVO zal plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 64 (26200 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil er nog één zin aan toevoegen, voorzitter. Mijn fractie vindt uitdrukkelijk dat het VN-mandaat in relatie tot de NAVO en het optreden van de NAVO buiten het verdragsgebied ook punten zijn die in een evaluatie van het NAVO-optreden moeten worden betrokken. Wij hebben uit de brief van de minister de indruk gekregen dat op de top van Washington zelfs nog een afzwakking van de betekenis van het VN-mandaat voor NAVO-optreden zou kunnen plaatsvinden. Dat lijkt ons zeker geen goede zaak.
De heer Van Bommel (SP):
Mevrouw de voorzitter! In Joegoslavië wordt in praktijk gebracht wat het nieuwe strategisch concept van de NAVO mogelijk moet maken. Dat zou daar althans de legitimatie voor kunnen gaan vormen. Daarom plaatsen wij grote vraagtekens bij alles dat op dit moment bekend is over de inzet van de NAVO-lidstaten inzake het strategisch concept. De NAVO zou daarmee verworden van een defensieve organisatie tot een internationale politiemacht, een ontwikkeling waar de SP zeer tegen is. Wij vinden dat voor militair optreden minimaal een VN-mandaat nodig is en zelfs dan moeten wij de kans van slagen niet overschatten. Om op dat punt de inbreng van de Nederlandse delegatie aan te scherpen, leg ik de Kamer een motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat in het vigerende internationaal recht het gebruik van geweld tussen staten, behoudens zelfverdediging, gesanctioneerd dient te worden door een expliciete resolutie van de Veiligheidsraad;
overwegende, dat deze internationaal-rechtelijke omgangsregels in het kader van de Verenigde Naties zijn ingesteld om een grootschalige oorlog te voorkomen, met name in dát geval waarin de internationale gemeenschap onderling van mening verschilt over het gebruik van interstatelijk geweld;
overwegende, dat de NAVO een defensieve organisatie is die voor het gebruik van geweld anders dan ter verdediging van het verdragsgebied eveneens gebonden is aan een expliciete resolutie van de Veiligheidsraad;
roept de regering op om bij vaststelling van het nieuwe strategisch concept van de NAVO ervoor te ijveren dat hierin wordt opgenomen dat de NAVO voor het gebruik van geweld buiten haar verdragsgebied niet slechts "bij voorkeur" maar per definitie een expliciet mandaat van de Veiligheidsraad noodzakelijk acht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 65 (26200 V).
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter! Mijn tweede en laatste onderwerp betreft de kernwapenstrategie. Er is naar onze stellige overtuiging sprake van nieuwe verhoudingen in de wereld die maken dat er ook een andere nucleaire strategie moet worden afgesproken door de NAVO-lidstaten. Ons uitgangspunt daarbij is dat de NAVO niet als eerste kernwapens zou moeten willen gebruiken. Die mogelijkheid zou de NAVO moeten uitsluiten. Wij wensen dan ook dat de Nederlandse delegatie dit in Washington inbrengt. Ik ben enigszins in verlegenheid gebracht door de motie-M.B. Vos waarin ook iets staat over dit punt. Omdat volgens mij de lezing van de motie er niet expliciet over is, dien ik mijn motie toch maar in. Als beide moties elkaar blijken te overlappen, neem ik de vrijheid om haar weer in te trekken. Daar zult u, voorzitter, geen bezwaar tegen hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het dreigen met het mogelijk als eerste gebruiken van nucleaire wapens een destabiliserende werking heeft op de verhoudingen in de internationale gemeenschap, met name in potentiële conflictsituaties;
overwegende, dat de escalatie van geweld met gebruik van nucleaire wapens onverminderd bedreigend is voor het voortbestaan van de wereld;
overwegende, dat juist non-proli- feratie en ontmanteling van nucleaire wapens de hoogste prioriteit dienen te hebben in het kernwapenbeleid van de NAVO;
roept de regering op om bij vaststelling van het nieuwe strategisch concept van de NAVO ervoor te ijveren dat hierin wordt opgenomen dat de NAVO niet als eerste partij in een conflict nucleaire wapens zal inzetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 66 (26200 V).
De heer Voorhoeve (VVD):
Mevrouw de voorzitter! Ik zal mijn korte bijdrage niet gebruiken voor het indienen van moties, maar eenvoudig voor het onderstrepen van de steun die de VVD-fractie geeft aan het nieuwe strategisch concept van de NAVO. Wat is nieuw aan dat strategisch concept? Behalve de bekende punten zijn dat de crisisbeheersings- en vredesondersteuningsoperaties, het partnerschap met niet-NAVO-landen en de mogelijkheid om de NAVO in de toekomst verder uit te breiden. Die uitbreiding zal van geval tot geval worden bekeken. Verder wordt de samenwerking tussen de NAVO-leden versterkt om de problematiek van de verspreiding van massavernietigingswapens aan te pakken.
De VVD-fractie vindt het niet nuttig om bij dit strategisch concept een discussie over kernwapens te openen. De NAVO heeft een klein aantal kernwapens nodig om toekomstige kernwapengebruikers van gebruik te kunnen weerhouden. Kernontwapening dient verder plaats te vinden, omdat de nog veel te grote aantallen kernwapens in de wereld moeten worden verminderd. Totale kernontwapening door de NAVO of een no-first-use-verklaring lijkt ons geen verstandige aanpak in het licht van proliferatie naar mogelijk criminele regimes. De NAVO moet altijd de mogelijkheid hebben om dergelijke regimes van het gebruik van kernwapens te weerhouden. Dat is de politieke rol die kernwapens blijven houden.
De heer Koenders (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Het is met enig gevoel van vertwijfeling dat ik hier vanmiddag sta. De NAVO-top en de formulering van het strategisch concept zijn van enorm belang, maar eenieder weet dat het strategisch concept nu zijn waarde krijgt in de realiteit van Kosovo. Een sobere viering van het 50-jarig bestaan van de NAVO is vereist, juist om ervoor te zorgen dat de NAVO langer meegaat. Dat is ook voor mijn fractie van groot belang. De terechte inzet in de richting van crisisbeheersingsoperaties als taak voor de NAVO wordt door mijn fractie onderstreept en ook hier geldt de noodzaak om dat vorm te geven in het voorkomen van verdere mensenslachtingen in Zuidoost-Europa.
Een van de heikele punten voor de vergadering is blijkens de brief van de regering nog de Europese veiligheidsidentiteit. Net waardering heb ik gelezen dat de regering zich niet langer verzet tegen eventuele zelfstandige operaties van de Europese Unie zonder NAVO-middelen. Collega Hoekema komt op de voor ons zo belangrijke rol van het Handvest van de VN terug via een motie die ook door mij wordt ondersteund.
De NAVO-top zal het begin zijn van een nieuwe en ingewikkelde koers van het bondgenootschap in de nieuwe veiligheidsordening of -wanorde. Uitbreiding, omvorming en wapenbeheersing, non-proliferatie zijn daarbij van cruciaal belang en om dat te ondersteunen, leg ik de Kamer de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de veiligheidspolitieke situatie in Zuidoost-Europa zeer instabiel is;
verzoekt de regering zich zo spoedig mogelijk in te zetten voor versnelling en verdieping van het partnership for peace en waar mogelijk daarbij maximale samenwerking te zoeken met Rusland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, Voorhoeve en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 67 (26200 V).
De heer Koenders (PvdA):
Ik wil nog een tweede motie indienen in het licht van discussies die eerder met de bewindslieden zijn gevoerd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de NAVO-top in Washington DC relevant is voor de besprekingen in het jaar 2000 van het non-proliferatieverdrag;
verzoekt de Nederlandse regering zich zo actief mogelijk in te zetten voor een initiatief in NAVO-kader dat identificeert hoe de NAVO kan bijdragen aan versterking van het NPV, waarbij de aangekondigde discussie over actualisering van de nucleaire strategie en de politiek-militaire rol van kernwapens, alsmede versterking van bestaande wapenbeheersingsregimes betrokken worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 68 (26200 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! In een eerdere motie heeft de heer Koenders uitdrukkelijk elementen als no first use, de-alerting, wapenbeheersing, genoemd. Zijn dat voor hem ook de punten waarop een heroverweging, een herziening van die nucleaire strategie aan de orde moeten zijn in de discussie waarom hij vraagt?
De heer Koenders (PvdA):
Ja, ik vind dat over al deze punten moet worden gediscussieerd in het licht van het NPV.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Vindt u dan ook dat de regering zich dan ook wat concreter zal moeten inzetten voor bijvoorbeeld het invoeren van het principe van no first use?
De heer Koenders (PvdA):
In eerdere discussies heb ik al duidelijk gemaakt dat de nucleaire strategie vrij gecompliceerd is, dat bijvoorbeeld ten aanzien van conventionele dreigingen in het bijzonder de no-first-use-verklaring voor mij minder relevant is geworden en dat ik het belangrijker vind dat discussies met de bondgenoten plaatsvinden over een nucleaire strategie in het kader van een no first use van alle massavernietigingswapens. Ik heb ook gezegd dat wij dat niet alleen kunnen realiseren en dat er gelukkig ook anderen zijn die dit initiatief hebben genomen. Ik vind dan ook dat de discussie, zoals ook in de brief van de regering staat, versnelling verdient vooral in het licht van het debat van volgend jaar over het NPV.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Terecht staan wij nu ook plenair stil bij de komende top in Washington, de discussie over het strategisch concept, want ondanks de sombere situatie waarin het 50-jarig bestaan van de NAVO wordt gevierd, liggen er toch zeer belangrijke punten ter beslissing. Dat is allereerst de discussie over het strategisch concept, maar ook andere punten. In een eerder AO hebben wij al duidelijk gemaakt dat wij de ideeën in het strategisch concept over crisisbeheersing, vredesondersteunende operaties, en de noodzaak om daaraan meer aandacht te besteden, ondersteunen. De discussie over mandatering is duidelijk actueel geworden. Collega Hoekema zal mede namens de fractie van het CDA een motie indienen. Het is wel een element dat terdege aan de orde hoort te komen tijdens de komende top.
Een ander punt dat zeer nadrukkelijk aan de orde moet komen, is de opendeurpolitiek. Tijdens de behandeling van de begroting hebben wij daarover met anderen een motie ingediend om te komen tot een concrete invulling van de opendeurpolitiek. De brief van de regering die wij vandaag hebben gekregen doet daarover wat omfloerst. Enerzijds wordt aangegeven dat er wel degelijk wordt gezocht naar nieuwe mogelijkheden om te komen tot nadere samenwerking met potentiële toetreders en dat eerste stappen worden gezet in het kader van de opendeurpolitiek. Anderzijds is er geen concreet vooruitzicht met betrekking tot eventueel nieuwe toetreders tot de NAVO. Bulgarije en Roemenië zijn op dit moment bereid om op een coöperatieve wijze mee te werken aan de huidige NAVO-activiteiten in Kosovo. Ik vraag aan de regering om ten aanzien van de concrete invulling van de opendeurpolitiek meer stappen te zetten. Op een verdergaande wijze dan in de brief staat, moet invulling worden gegeven aan de motie van collega Koenders die wij indertijd mee hebben ingediend. Ik verneem graag van de minister van Buitenlandse Zaken of nog meer verdergaande stappen mogelijk zijn, gelet op de huidige ontwikkelingen.
Wat de huidige ontwikkelingen betreft, sluit ik mij enigszins aan bij collega Vos. De huidige ontwikkelingen in Kosovo en het optreden van de NAVO kunnen nopen tot een bijstelling van hetgeen wij nu formuleren in het strategisch concept.
De voorzitter:
Wilt u afronden?
De heer Verhagen (CDA):
Het laatste punt betreft de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Ik ben bijzonder ingenomen met het feit dat Nederland niet langer tegenstander is van volledige eigenstandige EU-operaties zonder gebruik van NAVO-middelen. De zinsnede in de brief is buitengewoon dubbel. Enerzijds wordt het helder neergezet en anderzijds beschouwt Nederland het niet als eerste optie en wil het voorkomen dat eigenstandige of duplicerende structuren worden opgebouwd. Met name ten aanzien van de capabilities zijn er in Europa tekorten. Het is de vraag of je geen tegenstander kunt zijn van eigenstandige EU-operaties zonder gebruik van NAVO-middelen en tegelijkertijd kunt zeggen dat er geen duplicerende structuren mogen komen.
De voorzitter:
Iedereen heeft zich keurig aan de twee minuten gehouden. U hebt vijf minuten nodig. Ik begrijp wel dat het heel belangrijk is, maar het is niet helemaal eerlijk tegenover de andere collega's.
De heer Hoekema (D66):
Mevrouw de voorzitter! Dit voortgezet algemeen overleg is buitengewoon belangrijk, omdat wij staan aan de vooravond van een NAVO-top die al belangrijk was en in het licht van Kosovo nog belangrijker zal worden. Je zou kunnen zeggen dat de NAVO-top te vroeg komt en dat de vaststelling van het strategisch concept iets is als het maken van een foto in een dynamisch proces. Het zet de zaak stop. Niettemin is het logisch dat de NAVO-top met een ander, sober karakter doorgaat. Er zullen een aantal belangrijke beslissingen worden genomen en het strategisch concept wordt vastgesteld.
Wij zijn blij met de brief van het kabinet waarin een royale ondersteuning van het beginsel van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit – de EVDI – en de gevolgen hiervan staat. Aan de andere kant hebben wij nog een aantal open onderwerpen, waarvan wij niet precies weten hoe de besluitvorming daarover zal verlopen. Daarom is het van belang dat de Kamer zich daarover politiek uitspreekt.
Om te beginnen gaat het om het onderwerp van de nucleaire strategie. De motie van de heer Koenders, die de belangrijke relatie legt tussen de nucleaire strategie van de NAVO en het proces van de toetsingsconferentie van het non-proliferatieverdrag volgend jaar, heb ik graag ondersteund. De Kamer heeft een aantal keren over deze relatie gesproken. Wij krijgen nog een notitie van het kabinet over de verhouding tussen negatieve veiligheidsgaranties en de nucleaire strategie van de NAVO. Het lijkt mij van belang dat de Kamer zich over dit onderwerp nu in samenhang met de NPV-conferentie en de NAVO-top uitspreekt.
Wat de uitbreiding betreft geeft de brief aan dat er een geïntensiveerd opendeurprogramma zal zijn voor de aspirant-leden, alsmede een geïntensiveerd partnerschap voor de vrede. Toch is dat, alles afwegende, wat aan de magere kant. Ik denk dat de crisis in Kosovo aantoont dat het van belang is – ik wijs ook op de ideeën over het stabiliteitspact in de Balkan – deze landen, waaronder ik ook Macedonië en Albanië reken, zo nauw mogelijk te betrekken bij bestaande en toekomstige NAVO-programma's. Ook op dit punt heb ik graag de motie van collega Koenders gesteund. Die motie drukt de wens van de Kamer adequaat uit.
Ten slotte vraag ik aandacht voor een onderwerp dat in het licht van de situatie in Kosovo bijzonder actueel is, namelijk de internationaal-rechtelijke legitimering van NAVO-optreden buiten het verdragsgebied. Niemand had gedacht dat deze kwestie zich op deze manier zou aandienen vóór deze topconferentie. Tegen mevrouw Vos zeg ik dat het naar mijn mening te vroeg is om nu al op de topconferentie de lessen te kunnen trekken uit het Kosovoconflict. Dat zal echter zeker nog moeten gebeuren. Mijn fractie vindt het van belang dat de Kamer zich uitspreekt over de centrale rol van de Verenigde Naties, als het gaat om het bredere terrein van de vrede en veiligheid in de wereld, en dat zij zich duidelijk uitspreekt over de wenselijkheid dat NAVO-optreden buiten het verdragsgebied zo nauw mogelijk aansluit bij het internationaal recht en bij het Handvest van de Verenigde Naties, en dat bij een dergelijk optreden uitgegaan moet worden van een maximale betrokkenheid van de Veiligheidsraad. In dat licht heb ik de eer de Kamer een uitspraak voor te leggen.
De HoekemaKamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel, dat de discussie over de internationaal-rechtelijke legitimering van NAVO-optreden buiten het verdragsgebied door het Kosovoconflict bijzondere aandacht verdient;
van oordeel, dat de Verenigde Naties de centrale internationale organisatie is op het terrein van vrede en veiligheid;
verzoekt de regering zich bij de discussies over de formulering van het strategisch concept sterk te maken voor die formuleringen die uitgaan van het internationale recht en het VN-Handvest en daarbij van een maximale betrokkenheid van de Veiligheidsraad bij een dergelijk optreden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoekema, Van Middelkoop, Koenders en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 69 (26200 V).
De heer Voorhoeve (VVD):
Voorzitter! Ik stel de heer Hoekema een vraag over het begrip "maximale betrokkenheid van de Veiligheidsraad". Wij weten allen dat de Veiligheidsraad in belangrijke internationale crises vaak wordt verlamd door het veto van de permanente leden. De Veiligheidsraad is vaak niet in staat op het juiste moment de juiste maatregelen te nemen en de juiste resoluties aan te nemen. Wat betekent dan "maximale betrokkenheid van de Veiligheidsraad"?
De heer Hoekema (D66):
De heer Voorhoeve heeft gelijk in zijn analyse dat de Veiligheidsraad lamgelegd kan worden door een veto van een van de permanente leden. Wij hebben dat de laatste maanden ook een aantal keren gezien. Het betekent een inspanningsverplichting van het kabinet en het is een inspanningsverplichting die de Kamer nu ook op papier vastlegt om het maximale te doen – deze twee jaar ook als lid van de Veiligheidsraad – om de betrokkenheid van de Veiligheidsraad ten volle gestalte te geven. Het betekent dus niet een resultaatsverplichting. Die kun je niet van tevoren geven, gezien de analyse die de heer Voorhoeve zojuist maakte.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voor een nadere precisering vraag ik of dit betekent dat de heer Hoekema de tekst die in eerdere brieven van de minister stond, inhoudende bij voorkeur een VN-mandaat, wil aanscherpen met deze motie.
De heer Hoekema (D66):
Ik laat het aan het kabinet, aan de minister van Buitenlandse Zaken over om deze motie te beschouwen als een aanscherping. Ik vind het van belang dat de Kamer zich in de huidige omstandigheden zo duidelijk mogelijk uitspreekt over de wenselijkheid van maximale betrokkenheid van de Verenigde Naties om te proberen een mandaat te krijgen ter legitimering van het soort NAVO-acties waarover ik spreek. Naar mijn mening is het dus geen motie die haaks staat op het Nederlandse beleid. Ook in het vorige overleg heb ik niet geconstateerd dat de minister iets anders wil. De motie drukt nog eens goed uit wat de Kamer van deze belangrijke kwestie vindt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik laat het aan het kabinet over, zegt de heer Hoekema. Het lijkt mij echter dat helder moet zijn wat hij de regering vraagt. Vraagt hij in zijn beleving een verdere aanscherping van het begrip? Zegt hij dat het kabinet er bovenop moet gaan zitten en dat het nog meer moet zijn dan in de tekst van eerdere brieven staat?
De heer Hoekema (D66):
De vraag van mevrouw Vos is begrijpelijk. Je dient een motie in om iets meer te krijgen dan je al hebt. In die zin is het een verzoek aan het kabinet om een tandje hoger te gaan en wat meer in te zetten op deze zo buitengewoon belangrijke en actuele kwestie. Ik zou zeggen: probeer er alles aan te doen om een mandaat te krijgen van de Verenigde Naties.
De heer Van Bommel (SP):
Die maximale betrokkenheid is er. Alleen wordt het resultaat in de zin van een resolutie niet bereikt. Wat verwacht u dat uw motie, gesteld dat de regering die uitvoert, kan veranderen in de Veiligheidsraad?
De heer Hoekema (D66):
Ik denk niet dat wij de politieke werkelijkheid in de Veiligheidsraad aan een touwtje hebben. Dat zal de heer Van Bommel met mij eens zijn. Het gaat erom dat het kabinet een duidelijke inzet kiest in de discussies over het strategisch concept bij de aanstaande NAVO-top in Washington. Wij verwachten van het kabinet maximale inzet om het doel te bereiken dat in de motie is neergelegd. Dat het kabinet daarna kan constateren dat de werkelijkheid in de Veiligheidsraad een andere is dan wij zouden wensen, is een andere zaak. Daar kunnen noch de heer Van Bommel noch ik directe invloed op uitoefenen. Het gaat mij om de kabinetsinzet.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Mevrouw de voorzitter! Ik wil, aanhakend aan de woorden van de heer Voorhoeve, mijn steun betuigen aan het nieuwe strategisch concept waarover in Washington zal worden gesproken en een beslissing zal worden genomen. Ik zeg erbij: voorzover ik daarover informatie heb. Ik moet dit laatste eraan toevoegen, want met de heer Verhagen ben ik er wat verbaasd over dat wij op het nippertje nog een brief hebben gekregen waarin nogal wat onderwerpen aan de orde zijn gesteld. Ik heb die brief echt niet kunnen lezen, met één uitzondering. Dank aan de heer Verhagen die een passage heeft onderstreept over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Een en ander kon, wat hem betreft, best nog wat sterker. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om ertegenaan te gaan hangen. Juist ten aanzien van Kosovo hebben wij geleerd – denk aan de weigering van Oostenrijk om NAVO-vliegtuigen het Oostenrijkse luchtruim te laten passeren – hoe weinig de Europese veiligheids- en defensie-identiteit nog voorstelt. Voor mij is dat dan ook een bijzonder ver weg liggend perspectief. Ik ben blij dat wij wat dit betreft de NAVO hebben.
De heer Verhagen (CDA):
Is de heer Van Middelkoop het dan niet met mij eens dat juist vanwege het klaarblijkelijke tekortschieten van een zelfstandige Europese defensie-identiteit op dit moment de verdere ontwikkeling hiervan, inclusief eigen middelen, uiterst noodzakelijk is, wil men in de eigen regio datgene kunnen doen wat men behoort te doen?
De heer Van Middelkoop (GPV):
Daar kan ik een theoretisch antwoord op geven, maar daar heb ik op dit moment weinig behoefte aan en de heer Verhagen waarschijnlijk ook. De werkelijkheid van dit moment, gevormd in tientallen jaren van het Atlantisch bondgenootschap, is dat wij er buitengewoon verstandig aan doen om als het over veiligheidsvraagstukken gaat en zeker als het over geweldsinterventies gaat, samen te werken met de Amerikanen. Dat kunnen wij jammer vinden, maar om tal van redenen vind ik dat wenselijk en heb ik er geen behoefte aan een andere identiteit of een ander apparaat te ontwikkelen dat mogelijkerwijs concurrerend zal gaan werken met wat ik echt waardevol vind, te weten de NAVO.
De heer Koenders (PvdA):
Ik vind het nu ook niet het moment om er precies op in te gaan, gezien de actualiteit. In de brief van de minister van Buitenlandse Zaken staat echter iets geformuleerd over de mogelijkheid van autonome acties van de EU buiten het NAVO-kader. U zegt dat u instemt met het strategisch concept, voorzover het u bekend is. Betekent het dat u dit onderdeel van de brief niet steunt?
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik heb de handicap dat ik die brief niet heb gelezen. Ik heb wel aan vorige debatten deelgenomen. Voorzover er een zelfstandige Europese activiteit wordt ontplooid, is die buitengewoon bescheiden en is er sprake van een zeer laag of zelfs afwezig geweldsniveau. Daar zal ik niet moeilijk over doen, maar als het echt serieus wordt, heb ik geen behoefte aan het ontwikkelen van een Europese veiligheidsidentiteit, inclusief het concept van een Europese defensie, wat in het Verdrag van Amsterdam wordt genoemd. Daar ben ik geen voorstander van op dit moment en vermoedelijk ook niet in de komende jaren. Vandaar mijn positie.
Mevrouw de voorzitter! Ik wil nog met een enkel woord zeggen waarom ik mijn handtekening heb gezet onder de motie van de heer Hoekema. Ik vind de tekst van die motie belangrijk, zowel actueel als principieel. De legitimatie van de NAVO-luchtacties op dit moment in Kosovo is naar de letter van het Handvest helaas een beperkte. Wij weten dat de schuld elders ligt, bij Rusland en bij China. Het is echter van belang niet al te snel weg te lopen voor de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad. Dat is het tweede principiële punt op dit moment. Zeker nu in het strategisch concept zal worden vastgelegd dat de NAVO ook out of area mag gaan opereren – de NAVO hoeft echter bepaald geen politieagent van de wereld te worden, mijnheer Van Bommel – is het van belang dat ook in deze Kamer duidelijk wordt gemaakt dat het optreden van de NAVO zoveel mogelijk moet worden gebonden aan het internationaal recht, het Handvest van de VN inbegrepen. Dat betekent ook een benadrukken van de taak van de Veiligheidsraad voor de collectieve veiligheid van de wereld. Als de Veiligheidsraad daar op een gegeven moment niet toe komt, of weigert of wat dan ook, dan treedt een nieuwe situatie in. Wij moeten echter altijd beginnen bij het Handvest en bij de Veiligheidsraad. Dat vind ik in die motie terug. Daarom vind ik haar principieel en belangrijk.
Minister Van Aartsen:
Mevrouw de voorzitter! De top die vrijdagochtend in Washington zal beginnen, zal naar mijn mening een belangrijke top zijn. Hij was al belangrijk vóór Kosovo, maar is nu natuurlijk nog belangrijker. De aanpak van het Kosovoconflict en de rol die de NAVO daarin speelt, vormen in zekere zin een voorafschaduwing van hetgeen de lidstaten van een nieuwe NAVO verwachten. Zoals u weet, is vooral van Nederlandse zijde sterk erop aangedrongen de vredesoperaties te omschrijven als een bijzondere taak van de NAVO, zowel in de sfeer van peacekeeping als peace-enforcing. Ik hoop dat het inderdaad lukt – en de tekenen wijzen daarop – die taak in het strategisch concept zeer helder neer te leggen.
Een ander thema waaraan Nederland zeer hecht en dat wij vandaag de dag een feit zien worden, is de samenwerking van de NAVO met civiele organisaties en nu meer in het bijzonder met humanitaire organisaties. Iedereen erkent, niet in het minst UNHCR, dat juist de NAVO-troepen, waaronder Nederlandse eenheden, het mogelijk hebben gemaakt dat op zeer korte termijn het nodige voor de vluchtelingen kon worden gedaan in Albanië en Macedonië. Op het gebied van logistiek, tentenbouw, aanleg van watervoorzieningen en sanitatie waren de NAVO-troepen duidelijk nodig.
Het andere thema dat nu op de top een extra dimensie zal krijgen, zeker als het lukt om meer in het bijzonder met de landen op de Balkan te spreken, betreft het vraagstuk van de uitbreiding van de NAVO. Dat thema stond al op de agenda, maar zeker in het kader van de problemen in Zuidoost-Europa is het zonneklaar dat aan die uitbreiding een extra dimensie zal moeten worden gegeven.
Er staan nu negen landen op de lijst. Die heeft u in de brief aangetroffen. Er is sprake van een wijziging ten opzichte van de situatie eind vorig jaar toen de regering met u debatteerde. Albanië is erbij gekomen. Het is duidelijk dat dit land betrokken moet worden bij het membership action plan, of welk label wij daaraan ook willen geven. Het moet in ieder geval een plan zijn dat zich meer in het bijzonder richt op de Balkan en Zuidoost-Europa. De Europese Unie heeft daarvoor het stabiliteitspact als label ontwikkeld. Vervolgens zal in concreto gearbeid moeten worden, want noch het initiatief voor Zuidoost-Europa, noch het stabiliteitspact zal naar het oordeel van de Nederlandse regering enkel en alleen een optelsom mogen zijn van initiatieven die we toch al nemen. Er moet nu werkelijk praktisch gearbeid worden aan de relatie van de Europese Unie en in dit kader de NAVO met deze landen. Daarbij is het belangrijk met elkaar naar nieuwe vormen te zoeken. Het hoeft niet altijd te gaan op de wijze zoals wij ons dat in de afgelopen jaren hebben voorgesteld. Ik verwacht dat de NAVO op dit punt in de komende periode actief zal zijn. In ieder geval kan de Kamer wat dat betreft op de Nederlandse regering en haar inbreng in NAVO-kader rekenen.
Mevrouw de voorzitter! Ik wil vervolgens enkele opmerkingen over het nucleaire beleid maken. Eerder heb ik de Kamer gemeld dat de Nederlandse regering zich heeft ingespannen om het strategisch concept in een nieuwe jas te steken. Ik heb dat ook gemeld in de brief die u eergisteren heeft bereikt. Wij hebben aandacht gevraagd voor verlaging van de paraatheid van nucleaire wapens, daarbij de aanzienlijke reducties van het NAVO-arsenaal duidelijk aangevend. Verder denk ik aan de constatering dat de omstandigheid waarin nucleaire wapens worden ingezet, is te omschrijven als zijnde extremely remote, extreem ver verwijderd.
Deze aanpassingen zijn inmiddels in de ontwerptekst voor het strategisch concept opgenomen. Dat heeft wel de nodige discussie in NAVO-verband gevergd. Het strategisch concept wordt in Washington vastgesteld. Er is niet een volgend moment. Het is zeer belangrijk dat na Washington de discussie binnen het bondgenootschap over het nucleaire beleid in volle omvang wordt voortgezet. De Nederlandse regering heeft daarop ook aangedrongen.
Ik hecht eraan, mede naar aanleiding van de vanmiddag in uw Kamer gemaakte opmerkingen, nog een keer duidelijk aan te geven dat op dit moment geen enkele lidstaat van de 19 NAVO-bondgenoten zich voorstander verklaart van bijvoorbeeld een no-first-use-verklaring. Ik heb in het debat van een aantal weken geleden met de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid goed geluisterd naar de toen geleverde inbreng. Ik zou het onverstandig vinden als Nederland geen rekening hield met en niet acht zou slaan op datgene wat in het NAVO-bondge- nootschap speelt. Geen enkele bondgenoot verklaart zich op dit moment voorstander van een no-first-use-verklaring. Dat wil niet zeggen dat in de komende jaren, de jaren na Washington, het debat over het nucleaire beleid niet zou moeten gaan. Het is nodig dat voort te zetten, zeker omdat het van belang is dat de bondgenoten eensgezind blijven optreden in andere gremia waar dit soort vraagstukken aan de orde komen. Ik denk in dit verband aan de eerste commissievergadering van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de ontwa- peningsconferentie in Genève.
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter! Dat er verschil van mening bestaat tussen de SP-fractie en anderen in deze Kamer en dat zij ook met de regering van mening verschilt omtrent de no-first-use-optie, is duidelijk. Niet duidelijk is wat de opvatting van de regering is over het afzwakken van de voorsteltekst voor het nieuwe strategisch concept. In plaats van weapons of last resort zou gedacht kunnen worden aan een andere formulering, een formulering die een afzwakking zou kunnen inhouden. Gaat de regering met een afzwakking akkoord of wil zij daarover eerst nog overleg plegen?
Minister Van Aartsen:
Het punt is dat er nu in het strategisch concept helemaal niets staat over weapons of last resort. In de huidige tekst van het strategisch concept wordt er helemaal niet op ingegaan. Het is aan de Nederlandse inspanningen in de afgelopen maanden te danken dat nu in het strategisch concept de omstandigheid waarin deze wapens worden ingezet als extremely remote wordt omschreven. Ik acht dat een betere terminologie dan weapons of last resort, want extremely remote zegt iets over de werkelijke inzet van dit wapentuig.
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter! De Nederlandse regering had ook kunnen kiezen voor die andere formulering. Waarom is dan zo uitdrukkelijk gekozen voor extremely remote? Dat is, met alle respect, toch een tamelijk open begrip.
Minister Van Aartsen:
Ik heb net uitgelegd dat het iets zegt over de inzet, namelijk dat die extremely remote is. Weapons of last resort is een algemene omschrijving. Het gaat ons toch om de inzet van de wapens. Het is niet werkelijk een keuze geweest. Wij hebben ingezet op deze terminologie. Het heeft overigens de nodige moeite gekost om die in het strategisch concept te laten opnemen. Er moet in Washington nog over worden gesproken, maar ik hoop dat de overtuigingskracht van de premier, de collega van Defensie en mij voldoende zal zijn om extremely remote erdoor te krijgen. Tot de heer Van Bommel zeg ik: tel uw zegeningen.
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! Ik wil de minister van Buitenlandse Zaken eerst bedanken dat hij de fractievoorzitter van de PvdA aanmerkt als een van de hoogste autoriteiten op dit terrein. Ik doe dat ook.
Minister Van Aartsen:
Nu gaat de heer Koenders heel ver, voorzitter.
De heer Koenders (PvdA):
Althans, de minister deed dat impliciet. De PvdA-fractie heeft niet gezegd dat er morgen een no-first-use-verklaring moet komen. Ik heb meerdere malen gezegd dat een actualisering van een nucleaire strategie nodig is en dat daarbij aan verschillende vormen kan worden gedacht. Die discussie speelt wel degelijk ook in landen zoals Duitsland en Canada. Ik heb in eerste termijn een aantal voorbeelden gegeven. Voor de helderheid leg ik nog eens aan de minister voor dat hij het zo moet interpreteren.
Minister Van Aartsen:
Voor de Nederlandse regering staat vast dat een aantal themata na Washington zal moeten terugkomen. Dat geldt ook voor de elementen die zijn genoemd in de motie van de heer Koenders en de heer Hoekema. Daarin zien wij de koppeling aan een aantal andere gremia en andere discussiemomenten. Ik meen dat dit de juiste weg is.
De heer Van Middelkoop en de heer Hoekema hebben gesproken over de rol van de Veiligheidsraad bij de taken van de NAVO, in het bijzonder de niet artikel 5-taken. De minister van Defensie en ik hebben al eerder in de Kamer gezegd dat de Nederlandse regering van mening is dat je moet beginnen bij de Veiligheidsraad. Een basis voor dit optreden moet kunnen worden gevonden in een resolutie van de Veiligheidsraad. Ieder kabinet zal zich daarbij een opening moeten voorbehouden. Wij willen de mogelijkheid openhouden dat je met een zodanige uitzonderlijke crisis en humanitaire noodsituatie wordt geconfronteerd, waarbij het besluitvormingsmechanisme in de Veiligheidsraad compleet wordt geblokkeerd – daar hebben wij recente voorbeelden van – dat de NAVO ook zonder een mandaat van de Veiligheidsraad moet kunnen optreden. In de motie-Hoekema c.s. wordt volgens de eerste ondertekenaar geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting van de regering gevraagd. Hij wil een aanscherping van hetgeen in de hoofdlijnennotitie van de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken staat. Gezien de wijze waarop dit verzoek in de motie is geformuleerd, de toelichting die erop is gegeven en de opstelling die de regering altijd bij dit vraagstuk heeft ingenomen, heb ik daar geen enkel probleem mee.
De heer Verhagen verwees naar een zin in de brief op pagina 8. Ik wijs er dan op dat er in de afgelopen periode vanwege de crisis in Kosovo onvoldoende tijd is geweest om het debat over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit verder te voeren. Het onderwerp zal door Nederland zeker aan de orde worden gesteld bij de top in Washington. Ik kan nu nog niet geheel voorzien hoe de discussie zal verlopen, maar ik denk niet dat het dan al zal lukken om het type verklaringen te genereren dat geheel en al in de door ons voorgestane lijn ligt. Op bladzijde 8 staat inderdaad dat Nederland geen tegenstander is van volledig eigenstandige EU-operaties zonder gebruik van NAVO-middelen. Een belangrijke toevoeging is er echter wel dat Nederland dit niet als eerste optie beschouwt en wil voorkomen dat duplicerende structuren worden opgebouwd naast datgene waarover wij in de NAVO beschikken. Tijdens het Kamerdebat over dit onderwerp was de meerderheid van de Kamer het naar mijn indruk eens was met de lijn die ik hiervoor in mijn speech voor het internationale genootschap had geschetst. Er kan sprake zijn van politieachtige taken zonder gebruikmaking van NAVO-structuren, zoals nu ook al in de West-Europese Unie mogelijk is. Daarvoor is niet de zware infrastructuur nodig die wel noodzakelijk is voor het type operaties dat nu in Kosovo wordt uitgevoerd. Als de Europese NAVO-partners dergelijke operaties alleen willen uitvoeren – ik vind dat dit in de toekomst mogelijk zou moeten zijn – zal toegang tot de NAVO-infrastructuur en de NAVO-assets nodig zijn. Hierbij moet worden gedacht aan de "politieoperatie" die in een eerder stadium plaatsvond in Albanië, nog voor de verdieping van het huidige conflict. Het is echter een illusie dat werkelijk militaire operaties mogelijk zouden zijn buiten artikel 5, zonder de beschikking over NAVO-middelen. Maar zelfs dan geldt voor de Nederlandse regering nog steeds dat wij liever samenwerken met de VS. Als dit echter niet mogelijk is, dan moet Europa het alleen kunnen doen.
De voorzitter:
Hoelang denkt de minister van Buitenlandse Zaken nog nodig te hebben? Ik wil niets afdoen aan het belang van dit debat, maar dit is een tweeminutendebat over het verslag van een algemeen overleg en ik wil u erop wijzen dat er vandaag nog een aantal andere zaken te behandelen zijn. Hetzelfde zeg ik tot de mensen die nu bij de interruptiemicrofoon staan. Er komt, wat dat betreft, ook een eind aan dit debat. Misschien dat de minister daarmee ook rekening kan houden. Ik hoor nu graag het oordeel over de moties. Ik neem namelijk aan dat ook de minister van Defensie nog het woord wil voeren. Dat zal kort moeten; dat geldt voor u beiden.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Ik had er rekening mee gehouden dat ik de spreektijd van de minister van Defensie ook zou kunnen benutten, want hij zei tegen mij dat...
De voorzitter:
Zo slim zijn Kamerleden ook wel eens, maar dat wordt niet opgeteld hier!
Minister Van Aartsen:
Ook niet bij de regering?
De voorzitter:
Juist niet bij de regering.
Minister De Grave:
Dan wil ik alsnog het woord.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Dan beperk ik mij, maar ik hechtte er wel aan de Kamer antwoord te geven op de gestelde vragen.
Ik kom nu op de moties. Gegeven mijn uiteenzetting over het nucleaire beleid ontraad ik de aanneming van de motie op stuk nr. 63 van mevrouw Vos. Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 64 van mevrouw Vos. Wij stellen het strategisch concept nu vast, maar het is zonneklaar dat er op enig moment een evaluatie van de Kosovocrisis zal moeten plaatsvinden. Het is echter onjuist om, voorafgaand aan het vaststellen van een definitief strategisch concept, nu al een grondige analyse te maken van de Kosovocrisis en het optreden van de NAVO.
Voorts ontraad ik de aanneming van de moties van de heer Van Bommel.
De regering heeft, gelet op mijn betoog terzake, geen enkel bezwaar tegen de aanneming van de motie op stuk nr. 67 van de heer Koenders over de veiligheidspolitieke situatie in Zuidoost-Europa. De aanneming van de motie op stuk nr. 68 van de heer Koenders levert uiteraard ook geen problemen op.
Ik Van Aartsenheb al een oordeel gegeven over de motie op stuk nr. 69 van de heer Hoekema over de mandaatskwestie.
De voorzitter:
Ik heb het gevoel dat er nog een paar brandende vragen zijn. Ik vraag de leden heel kort te zijn.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voorzitter! Een vraag over de motie op stuk nr. 68. Daarmee betuigde de minister vrij argeloos zijn instemming. In de motie wordt gesproken over een actualisering van de nucleaire strategie, maar ik lees daar een verscholen no-first-use-verklaring in. Als dat niet het geval is, dan begrijp ik de minister. Als dit wel het geval is, dan moet de heer Koenders een en ander verduidelijken. Ik wil weten waar ik voor of tegen stem.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Dat heb ik er niet in gelezen.
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter! Over de motie op stuk nr. 69 zou ik bijna hetzelfde willen vragen. Ik lees in die motie een extra inspanning, maar ik hoor aan de woorden van de minister dat hij dit opvat als een ondersteuning van zijn beleid. Als deze motie wordt aangenomen – ik zou daar graag voor stemmen – wat gaat de minister dan extra doen in Washington?
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Ik denk niet dat er iets extra's nodig is als het gaat om onze inzet ten aanzien van het strategisch concept. Het gaat ons erom dat helder in het strategisch concept komt te staan dat het bij het optreden buiten artikel 5 om als een soort beginselprincipe gaat om een mandaat van de Veiligheidsraad. Zo leg ik de maximale betrokkenheid van de Veiligheidsraad bij een dergelijk optreden uit. Dat heb ik ook begrepen uit de toelichting van de heer Hoekema. Dat laat onverlet datgene wat ik erover heb gezegd. Er kunnen zich dus situaties voordoen, uitzonderlijke omstandigheden, waarin ook zonder een dergelijk mandaat kan en moet worden opgetreden. In die geest gaan wij ons inzetten in Washington.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! De minister is helder. Er moet nu een document worden vastgesteld. Is het niet wijs om nu toch een signaal te laten horen dat de crisis in Kosovo wellicht aanleiding geeft om op vrij korte termijn een aantal elementen van het concept opnieuw te bezien?
Minister Van Aartsen:
Aan het begin van mijn betoog heb ik al aangegeven dat in het strategisch concept op een aantal punten al vooruit wordt gelopen op een crisis zoals de huidige Kosovocrisis, zoals ten aanzien van vredeshandhavende operaties en samenwerking met humanitaire organisaties. Het heeft ook betrekking op de vraag op welke wijze omgegaan zal worden met het partnership for peace en de wijze waarop een extra dimensie wordt gegeven aan de samenwerking tussen de NAVO en de Balkanlidstaten. Deze elementen zijn nu reeds actueler dan ooit en geven de contouren van de nieuwe NAVO aan. Het is duidelijk dat in NAVO-verband na deze crisis een evaluatie zal plaatsvinden, maar het strategisch concept wordt niet jaarlijks vastgesteld.
De heer Verhagen (CDA):
De discussie over de Europese defensie-identiteit zal ongetwijfeld nog worden gevoerd, zeker nu de minister bij zijn oude standpunten blijft en een aantal Europese leiders juist verder gaat.
De beoordeling van de minister van de motie op stuk nr. 68 is naar mijn mening relevant. Enerzijds zegt hij duidelijk dat het de inzet van de Nederlandse regering en de andere NAVO-lidstaten is dat niet wordt gediscussieerd over no first use. Anderzijds heeft collega Koenders er geen twijfel over laten bestaan dat deze motie met name is gericht op het in discussie brengen van een eventuele no-first-use-verklaring. De minister stelt geen enkele behoefte te hebben aan een verdere aanscherping van de Nederlandse positie. Ik begrijp dan ook niet dat hij geen bezwaar heeft tegen deze motie, waarin iets geheel anders wordt gevraagd.
Minister Van Aartsen:
Ik heb duidelijk aangegeven dat geen enkele NAVO-lidstaat op dit moment voorstander is van een no-first-use-verklaring. Dat zou ook niet passen in de nucleaire strategie. Het is noodzakelijk dat na de top van Washington over alle aspecten van de nucleaire strategie wordt doorgesproken in de geest van deze motie. Dat is evident. Ik heb dat al enige keren gepoogd aan te geven.
De heer Hoekema ontvangt zeer spoedig de brief over het nucleaire beleid in relatie tot de negatieve veiligheidsgaranties.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-4206-4214.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.