Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, wetsvoorstel 23959 (Wijziging geneesmiddelenvoorziening) van de agenda af te voeren.

Ik stel voor, te behandelen in de week van 30 en 31 maart en 1 april:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van artikel 107 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg alsmede toevoeging van een artikel 107a (26371).

Ik heb de Kamer gisteren laten weten dat ik heden het voorstel zou doen aanstonds te behandelen de brief van het Presidium inzake de instelling van een tijdelijke commissie besluitvorming uitzendingen (26454). Mij is gebleken dat er bij enkele fracties behoefte is aan wat meer tijd voor voorbereiding en daarom stel ik voor, dit onderwerp voor de volgende week te agenderen.

Aangezien voor de stukken, gedrukt onder de nummers 26372, 26388, 26392, 26393 (R1629), 26405 (R1630), 26406 (R1631), 26408 (R1632) en 26409 (R1633), de termijnen zijn verstreken, stel ik voor dat wat deze Kamer betreft, de daarbij ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde stukken zijn goedgekeurd.

Ik stel voor, deze stukken voor kennisgeving aan te nemen.

Aangezien voor de stukken 26328, 26378, 26379, 26380 en 26390 de termijnen zijn verstreken, stel ik voor, deze stukken voor kennisgeving aan te nemen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rietkerk.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Nederland moet veiliger. Daaraan heeft minister Peper zijn lot verbonden. Daarop wil hij ook beoordeeld worden. De politie vervult een centrale rol bij het veiliger maken van Nederland. Naast de kwaliteit van de politie is de politiesterkte van groot belang. Voor de politieke beoordeling van de politiesterkte heeft de Kamer cijfers nodig. Hierom is meer dan eens gevraagd: met mondelinge vragen in november 1998, bij de behandeling van de politiebegroting in december 1998, bij het debat over de politie-CAO in februari 1999 en van januari 1999 tot nu via de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Helaas komt minister Peper zijn toezeggingen niet na. De CDA-fractie vindt dat de minister de Kamer serieus moet nemen. Aangezien de Kamer maandag een hoorzitting met het maatschappelijke veld houdt over het beleid voor de politie en kort daarna overleg voert met minister Peper, vragen wij voor maandag aanstaande een brief met antwoorden op de volgende vragen.

De voorzitter:

Mijnheer Rietkerk, dit kan niet. Als u het op deze manier wilt regelen, had u dat in de procedurevergadering van de vaste commissie moeten doen. U kunt geen inhoudelijke vragen stellen bij de regeling. U kunt in algemene bewoordingen aangeven waarom u nadere informatie nodig hebt. Nu stelt u mondeling schriftelijke vragen. U had schriftelijke vragen kunnen stellen met het verzoek die bij uitzondering voor maandag te beantwoorden, of u had dat in de vaste commissie moeten doen zodat iedereen dat verzoek kon steunen. Zoals u het nu wilt, kan het niet. U moet kiezen uit die twee mogelijkheden. U kunt de voorzitter van de vaste commissie vragen nog heden een extra procedurevergadering uit te schrijven, of u kunt schriftelijke vragen stellen voor directe beantwoording.

De heer Rietkerk (CDA):

Wij hebben in de procedurevergadering afgesproken dat wij tot vandaag zouden wachten voordat de minister alsnog mondeling via de voorzitter het signaal zou krijgen dat wij echt de informatie nodig hebben waarom wij een aantal keren gevraagd hebben. Omdat de regeling het laatste moment is om ernaar te vragen, kies ik deze weg.

De voorzitter:

Dit is niet het laatste moment. Nogmaals: het zijn óf schriftelijke vragen van u óf vragen van de commissie. Als de termijn tot vandaag is, neem ik aan dat procedureel de vaste commissie daarop reageert. Ik zie de voorzitter van de vaste commissie, de heer De Cloe, al naar de microfoon komen.

De heer De Cloe (PvdA):

Af en toe lokt u dat uit, maar ik reageer met graagte.

In de commissie hebben wij inderdaad meer dan een keer afgesproken dat wij van de minister op een aantal terreinen nadere informatie willen hebben. Dat betrof zowel het beleidsplan politie als – daar doelt de heer Rietkerk nu vooral op – de CAO en de sterkteproblematiek. Aan de betrokkene is verschillende keren, zowel schriftelijk als mondeling, gevraagd om die informatie boven water te krijgen. Het overleg zal plaatsvinden op 12 april. Hoewel wij er telkens op moeten aandringen, gaan wij er dus van uit dat wij die informatie voor 12 april zullen krijgen. Hetzelfde was aan de hand met de informatie op dat ene punt: op 7 april zou er een algemeen overleg zijn, maar dat gaat niet door omdat die informatie er niet op korte termijn zal zijn. Dat punt voegen wij daarom toe aan het overleg van 12 april. Dat is de verantwoordelijkheid van de minister. Hij heeft nog steeds een beetje de kans, maar ook ik vind dat wij als commissie wel erg lang moeten vragen waar die informatie blijft.

De voorzitter:

Dat lijkt mij op zich nuttige informatie, maar het komt niet helemaal overeen met de vraagstelling van de heer Rietkerk.

De heer De Cloe (PvdA):

De heer Rietkerk heeft gezegd dat wij die informatie hebben gevraagd. Ik kan melden dat wij inderdaad nog geen antwoord hebben gekregen. Dan moeten wij bij elkaar komen of wij moeten de minister hierheen halen en hem vragen waar die informatie blijft.

De voorzitter:

Moet de vaste commissie, als zij gezegd heeft dat die informatie al voor 1 maart binnen had moeten zijn – dat hoor ik van de heer Rietkerk – dan niet desnoods een spoedprocedure uitschrijven om de minister nog eens daarom te verzoeken? Misschien doen wij nu erg lang hierover.

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, zodat de minister van Binnenlandse Zaken in ieder geval weet waar hij aan toe is. Als de heer Rietkerk nadere inhoudelijke vragen wil stellen, lijkt het mij het verstandigst dat hij dat vanmiddag doet; wij zullen er dan voor zorgen dat ook die vragen zo snel mogelijk worden doorgeleid naar het departement.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Harrewijn.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Voorzitter! Ik vraag het kabinet om een reactie op de cijfers die het CBS naar buiten heeft gebracht over de inkomensontwikkeling tussen 1977 en 1997. Daaruit blijkt dat de uitkeringen een kwart minder waard geworden zijn, terwijl de lonen in die periode gemiddeld 2% en de pensioenen zelfs 11% meer waard geworden zijn. Ik verzoek het kabinet de Kamer een brief te sturen met een reactie op die gegevens: hoe moeten wij die gegevens verstaan en wat moeten wij ermee?

De voorzitter:

Het wordt heel vervelend, maar ook in dit geval is het gebruikelijk dat, als men dat wil, sowieso een reactie van het kabinet op de cijfers wordt gevraagd. Vervolgens kun je daar in de Kamer plenair of in de vaste commissie over discussiëren. Dit soort dingen hoort echt in de vaste commissie thuis, maar als niemand er bezwaar tegen heeft, ben ik bereid om dit gedeelte van het stenogram door te geleiden naar het kabinet.

De heer De Wit (SP):

Ik heb daar geen bezwaar tegen. Ik steun zelfs het verzoek en vraag het kabinet om speciale aandacht voor de periode van 1994 tot 1997 en om een reactie op dat punt.

De voorzitter:

Ik denk dat de heer Harrewijn er geen bezwaar tegen heeft om dat eraan toe te voegen.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Dat klopt.

De voorzitter:

Dan stel ik voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gisteren gesproken over de ombuigingsplannen van het kabinet op het terrein van de Werkloosheidswet. Ik verzoek u het verslag van dat algemeen overleg op de agenda van de Kamer te plaatsen, zodat er ruimte is voor een nader debat.

De voorzitter:

Ik neem aan dat u daarbij aan volgende week denkt.

De heer De Wit (SP):

Ja.

De voorzitter:

Ik zal daar later een voorstel over doen.

Het woord is aan mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik kom even terug op het terugnemen van de brief van de vaste commissie voor Defensie over de tijdelijke commissie. Heb ik goed begrepen dat u voornemens bent om die brief volgende week te agenderen?

De voorzitter:

Mevrouw Van Ardenne, dat is een groot misverstand. Ik heb niets teruggenomen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

De brief is voorlopig van de agenda afgevoerd.

De voorzitter:

Nee, de brief is toegevoegd aan de agenda van volgende week, met hetzelfde voorstel.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Dat is fantastisch. Ik wil u vragen om er dan bij de agendering rekening mee te houden dat mijn fractie met de collega's wil debatteren over de inhoud van de brief en een motie wil indienen.

De voorzitter:

Dat was mij bekend. Ik heb alleen de namen van de fracties niet genoemd. Ik heb gezegd dat enkele fracties hebben verzocht om het volgende week te behandelen. Dat zullen wij dus zo doen.

Naar boven