Aan de orde is het debat n.a.v. een algemeen overleg op 26 februari 1999 over de varkenshouderij.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Dit is een vervolg op het algemeen overleg van afgelopen vrijdag en ik spreek mijn dank uit dat dit nu reeds aan de orde is. Waar gaat het om? Het gaat om een volstrekt heldere uitspraak van de rechter, die tot drie cijfers achter de komma duidelijk en snoeihard is. Bij nadere bestudering van de uitspraak blijkt dat het systeem van varkensrechten van de baan is, inclusief de generieke kortingen, en dat de latente ruimte weer kan worden benut. Kortom, de beperkingen zijn van tafel.

Dit alles overziende, is er maar één conclusie mogelijk, namelijk dat het op dit moment een chaos is. Niemand weet hoe het verder moet: de sector niet, LNV niet, de minister niet en de coalitie niet. Kortom, het is een bende. De oorzaak van dat alles is een wet die niet deugde en niet deugt, een wet die met – mag ik het zo noemen – dictatoriale arrogantie...

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Afgelopen dinsdag – ik heb het in het stenogram nagelezen en ik was sprakeloos – hebt u dezelfde term gebruikt. Ik vind dat dit niet kan en ik hoop op dit punt mede namens alle andere collega's te spreken. Men mag kritisch staan tegenover een wet die door deze Kamer is aangenomen – ik heb zelf gesproken over een "kille" relatie met de wet – maar een wet die op basis van ons rechtssysteem is overgenomen, mag geen dictatoriale wet worden genoemd. Ik vind dat u die woorden moet terugnemen.

De heer Atsma (CDA):

U hebt mij nog niet de gelegenheid gegeven om mijn zin af te maken: een wet gedicteerd – als u het woordenboek erop naleest, zult u het oorzakelijke verband tussen "dictatoriaal" en "dictaat" kunnen achterhalen – door de VVD'er Van Aartsen. Stelen mag niet.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik vind dit antwoord niet voldoende. Dit is een buitengewoon serieus punt. Ik was sprakeloos toen u dinsdag letterlijk formuleerde: dit is een dictatoriale wet. In ons rechtssysteem – hoe kritisch u ook tegen de wet kunt aankijken – is een wet die door de Tweede en door de Eerste Kamer is aangenomen, altijd democratisch gelegitimeerd. Ik vind de aanduiding "dit is een dictatoriale wet" niet kunnen. Ik neem aan dat u dat terugneemt. U kunt zeggen dat er een element van een dictaat in zit, maar u mag het geen dictatoriale wet noemen.

De heer Atsma (CDA):

Ik hoop dat u er wel mee kunt instemmen als ik "dictatoriaal" tussen aanhalingstekens plaats. Ik zeg nogmaals dat de wet is gedicteerd door de VVD'er Van Aartsen. Ik wijs nogmaals op uitlatingen van Eerste-Kamerleden, die onder politieke druk "ja" hebben moeten zeggen. Ik wijs ook op de politieke druk die op Tweede-Kamerleden is uitgeoefend, zoals vandaag, gisteren, kortom iedere dag valt te lezen. Ik kan dan ook niet anders dan concluderen dat de wet is gedicteerd. Ik neem daar geen afstand van. Ik ben bereid om, als u dat beter uitkomt, "dictatoriaal" tussen aanhalingstekens te plaatsen, maar ik blijf bij mijn stelling dat uit alle uitlatingen van Eerste- en Tweede-Kamerleden glashelder blijkt dat men uit politieke overwegingen met de wet heeft moeten instemmen en niet anders.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik accepteer dat u het woord "gedicteerd" in uw inbreng gebruikt, maar ik vind het niet gepast om te spreken over een dictatoriale wet. Dat geeft werkelijk geen pas.

De heer Atsma (CDA):

Ik kan het niet beter uitleggen dan ik reeds heb gedaan. Ik heb geschetst in welke context ik de opmerking heb gemaakt en blijf maken. Ik wijs nogmaals op uitlatingen van uw eigen collega-Kamerleden over de druk, het dictaat waaronder "ja" gezegd moest worden. Ik houd daaraan vast.

Mevrouw de voorzitter! Stelen mag niet. Ik heb dat vrijdag ook gezegd. Ik ben en blijf van mening dat deze wet het eigendomsrecht ontneemt. Dat had niet mogen gebeuren. Het is volstrekt terecht dat de rechter daar een stokje voor heeft gestoken. Het is een zegen dat wij hier nog een onafhankelijke rechter hebben, zei het ex-Kamerlid Blauw deze week in een van de dagbladen.

Hoe nu verder? Het advies van de CDA-fractie is: uithuilen, puinruimen en opnieuw beginnen. Het systeem van varkensrechten is van tafel. Wij hebben dat gezegd, dat zegt inmiddels de Nederlandse vakbond varkenshouders, dat zegt LTO, dat zegt vandaag ook de Rabobank. Het systeem is van tafel. Met andere woorden: alle remmen gaan eraf. Het is de vraag of de door minister Apotheker aangekondigde noodwet/noodvoorziening/noodmaatregel in die context wel haalbaar is.

Het CDA is voor herstructurering.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer Atsma, u kijkt hier zo blij en triomfantelijk bij. U bent dus blij met de situatie die nu is ontstaan? U zegt: varkenshouders, breidt maar weer uit; melkveehouders, jammer voor u, u moet met veel meer mest komen die niet plaatsbaar is. Jammer akkerbouwers, jammer tuinders, al het geld dat wij van het ministerie van LNV te besteden hebben, gaat nu naar de varkenshouders die door u zo hoog te paard worden gezet. U bent blij, mijnheer Atsma?

De heer Atsma (CDA):

Nee, ik ben absoluut niet blij. De heer Ter Veer moet mij ook even laten uitpraten. Het CDA vindt herstructurering van de sector noodzakelijk. De sector zelf vindt herstructurering ook noodzakelijk. Ik vind het terecht dat de rechter deze uitspraak heeft gedaan, omdat deze wet niet deugt. Ik heb dat afgelopen vrijdag betoogd. Ik herhaal dat nog maar eens. Ik kan niet anders dan concluderen dat de heer Ter Veer deelgenoot daarin is. Dat hij het niet prettig vindt dat ik die conclusie trek en dat de rechter die conclusie heeft getrokken is begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat mijn standpunt exact hetzelfde is als afgelopen vrijdag.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Atsma zegt dat het systeem van varkensrechten van tafel is. Dat is naar mijn mening niet het geval. De vraag is of de Staat een schadevergoeding zou moeten betalen. Als ik de organisaties goed heb begrepen, willen ook zij dat systeem in stand houden, maar met een schadevergoeding. Vindt de heer Atsma dat het systeem op zichzelf gehandhaafd moet worden? Zo niet, welk alternatief heeft hij dan?

De heer Atsma (CDA):

De vraag of naar onze mening het systeem gehandhaafd moet worden, is iets anders dan het interpreteren van een uitspraak van de rechter. De interpretatie van de uitspraak van de rechter is op dit moment dat de varkensrechten van tafel zijn. Dat is niet alleen de interpretatie van de CDA-fractie, maar ook van de sector en van een van de belangrijkste financiers in de sector. Dat is een belangrijk gegeven. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de minister daarop.

De minister moet nu praten met de sector in plaats van door te modderen. De rechter zegt dat het systeem niet deugt. Hij plaatste daar wel twee kanttekeningen bij: tenzij in hoger beroep anders blijkt of er een schadevergoeding wordt betaald. Ons advies aan de Kamer, aan de coalitie en aan de minister is dat men nu het hoofd zou moeten buigen en het verlies moet nemen. Dat geldt voor de minister en voor de coalitie. Paars I en Paars II zijn debet aan deze situatie. Wij hebben kunnen lezen onder welke politieke druk deze wet tot stand is gekomen. De wet heeft drama's en menselijk leed veroorzaakt. Daarom moet er schade worden vergoed. Begin opnieuw! Dat doet recht aan democratie.

De voorzitter:

Mijnheer Atsma, probeer niet uzelf te herhalen. U bent al over uw spreektijd heen. Zegt u nog even wat er gezegd moet worden en rondt u daarna af.

De heer Atsma (CDA):

Dat doet recht aan ondernemers en hun gezinnen. Ik rond af met het indienen van de volgende motie.

De heer Ter Veer (D66):

Heeft de heer Atsma misschien ook een politieke mening over de aankondiging van de minister die een andere weg ziet? De minister wil de varkensrechten teruggeven die hij heeft ontnomen. Schadeloosstelling staat dan überhaupt niet ter discussie. Als je teruggeeft wat is ontnomen, is de schadevraag niet meer aan de orde.

De heer Atsma (CDA):

Wij hebben inderdaad de afgelopen vrijdag daarover een brief gekregen van de minister. De minister heeft getracht die vrijdagavond te verduidelijken. Wij hebben al eerder aangegeven en doen dat nu nogmaals, dat het teruggeven van wat is ontnomen, in deze situatie slechts zeer beperkt mogelijk is.

Wat doe je met die varkenshouders die hun bedrijf wel hebben opgevuld en geen milieuruimte meer hebben voor die extra 10%? Wat doe je met die stallen die uit het oogpunt van dierwelzijn of anderszins geen ruimte bieden aan die 10%? Wat doe je met tal van andere problemen? Wij hebben vorige week gewezen op de bedrijven die zijn gestopt. Hoe help je die? U geeft het antwoord niet. Wat doe je met de bedrijven die hebben móéten stoppen. Het is absoluut niet juist om te veronderstellen dat iemand vrijwillig failliet gaat. En van failliet gaan is op dit moment sprake. Dat is eergisteren gebeurd, dat is de vorige week gebeurd en dat is het afgelopen halfjaar gebeurd. Daar moet u nu niet voor weglopen.

Ik kom nu tot de motie die ik had aangekondigd, mevrouw de voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de president van de arrondissementsrechtbank te Den Haag heeft geoordeeld dat de hoofdstukken II, III en IV van de Wet herstructurering varkenshouderij buiten toepassing moeten blijven;

verzoekt de regering, gelet op de uitspraak, te komen met een adequate schadevergoedingsregeling die betrekking heeft op alle ondernemers en ex-ondernemers in de varkenshouderij die benadeeld zijn door de Wet herstructurering varkenshouderij,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van der Vlies, Stellingwerf en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (25448).

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Sprekend namens de fractie van D66 vat ik voor de volledigheid de situatie van het voorjaar van 1997 nog eens samen. Er was toen sprake van een ongebreidelde uitbreiding in de sector varkenshouderij. Slimme juristen in samenspel met projectontwikkelaars hadden een roze invasie ontketend die in de kustprovincies, bijvoorbeeld op het eiland Tholen, leidde tot grote aantallen varkens. Ik noem ditmaal Tholen om niet altijd Veendam als voorbeeld te noemen. Daarnaast was er sprake van een ongebreidelde uitbreiding van het aantal varkens op individuele varkensbedrijven.

De commissie voor Landbouw kwam toentertijd op werkbezoek bij varkenshouders met een bedrijf van 150 fokzeugen die er vrolijk een tweede stal naast bouwden, omdat ze het zo leuk vonden om varkenshouder te zijn. Zij zeiden: we doen er nog eens 150 varkens bij, en over de vraag wat er moest gebeuren met de extra mest die zou ontstaan, haalden ze de schouders op. Dat was niet de zorg van de varkenshouder. Dat was de zorg van wie dan ook; laat Roosje maar zorgen. Het was daarom zeer terecht en zeer logisch dat Paars I kwam met een wet waarin duidelijk werd gemaakt dat het zo niet verder kon.

Ondanks uitvoerige uitnodigingen tot in oktober van dat jaar heeft de varkenshouderij het laten afweten en hebben wij nul op het rekest gekregen wanneer de collectieve verantwoordelijk van de sector ter sprake kwam. Daarom is die wet er gekomen en daarom is de fractie van D66 er onverkort van overtuigd dat wij toen een goede wet hebben aangenomen. Het ging om een wet die niet anders dan op deze manier kon worden ingediend en aangenomen. Ik stel vast dat tot op heden, ook na de uitspraak in twee zaken in hoger beroep, de wet overeind staat. Ik stel verder vast dat de varkenswet er is en geldt met betrekking tot welzijnseisen. Je mag niet langer straffeloos varkens in een hokje proppen en op een te kleine oppervlakte houden. Daarnaast geldt onverkort dat op grond van artikelen in de wet over de gezondheidszorg en gezondheidsrisico's een volgende varkenspestuitbraak "rekening man zal zijn" en dat het Rijk niet nog een keer 3 mld. zal moeten betalen als er onverhoopt weer een varkenspestepidemie uitbreekt. Ik denk dat dit een goede zaak is.

Ik denk echter ook dat wij niet moeten verhelen dat het een streep door de rekening is dat sommige artikelen van de wet buiten werking zijn gesteld als gevolg van die juridische uitspraak. Daarom is de fractie van D66 het eens met deze minister, die heeft gezegd in beroep te zullen gaan, met een noodwet te zullen komen en ervoor te zullen ijveren dat die tweede korting van 10% niet via de generieke weg maar via individuele transacties zal worden gerealiseerd. Daarom steunt de fractie van D66 deze minister volmondig in zijn beleid.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! In de loop van het varkensdebat heb ik de heer Ter Veer regelmatig gevraagd naar zijn welstand en in die context moet u mijn interruptie zien.

Ik ben geïnteresseerd in uw relatie tot uw maatjes in het debat. Toen de heer Feenstra onlangs een keer kuchte, rende u naar het Torentje. Nu hebt u de wet hier de eindstreep doen halen, gearmd aan de ene kant met oud-collega Huys en aan de andere kant met oud-collega Blauw, uw maatjes van toen. Ik kom in de pers regelmatig allerlei uitspraken over hun wijze van zien naar de wet tegen waarover ik struikel. U toch ook, denk ik?

De heer Ter Veer (D66):

En u zou van mij een reactie willen? Het antwoord is: koop HP/De Tijd, want daarin staat mijn reactie te lezen. U zult dan onverkort kunnen nalezen wat mijn commentaar daarop is. Voor de volledigheid wil ik het ook nog wel hier zeggen.

Het is staatsrechtelijk onbekend en ook niet bestaand om een uitgebrachte stem bij nader inzien te herroepen. Het is in feite dan ook irrelevant, maar wel betreurenswaardig en het zegt ook wel iets over de wijze waarop deze collega's hun taak hebben uitgevoerd, maar het is niet aan mij om daarover met u in discussie te gaan. Voor alle duidelijkheid wil ik nog wel zeggen dat ik onverkort sta voor de stem die ik voor de wet heb uitgebracht en ook onverkort de redenering herhaal die ik toen naar voren heb gebracht. Ik zou met de heer Atsma bijvoorbeeld in debat hebben kunnen gaan over het feit dat mestproductierechten zijn ontnomen, dat daarvoor in ruil varkensrechten zijn teruggegeven, dat het eerste zo ongeveer het innemen van Monopolygeld is geweest en het tweede het terugkrijgen van goudgerande waardepapieren. Dat wordt een herhaling van zetten die wij in feite in 1997 al vele malen hebben gedaan en het voegt dus ook geen nieuw aspect toe. Het enige wat het doet – en daarom dank voor uw interruptie – is dat het mij de gelegenheid geeft dit te ontrukken aan de vergetelheid en ik hoop dat dit weer een nieuw argument in de discussie mag blijken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Wij zijn al een poosje bezig met het debat over de Wet herstructurering varkenshouderij en gedurende dat debat klimt de verbazing bij de SGP-fractie van lieverlee ten top. Ik denk nog niet dat wij aan de top zijn, want ik verwacht nog wel een beetje spektakel in de komende maanden, maar die verbazing is er in ieder geval heel stellig. Vrijdagavond jongstleden heb ik al kond gedaan van mijn verbazing over uitspraken van leden van de Eerste Kamer. Ik moet daar, helaas, nu mijn verbazing over uitspraken van oud-leden van deze Kamer maar woordvoerders van toen aan toevoegen. Collega Huys: "De wet is doelmatig noch rechtmatig". Over ferme uitspraken gesproken! Collega Blauw: "Het is een wanstaltige wet, ik moest hem veel te snel behandelen..." – warempel, dat waren toen onder andere ook onze irritaties – "...en er is politieke druk geweest, zowel in de Tweede Kamer als, zeggen Eerste-Kamerleden, in de Eerste Kamer om deze wet de eindstreep te doen halen". Wat een Kamerleden die zoiets, kennelijk tegen heug en meug, moesten slikken. Daar kun je toch alleen maar medelijden mee hebben?

Voorzitter! Gelukkig is de SGP-fractie consistent: toen tegen de wet en nu nog. Ik wil op deze plaats best erkennen dat deze minister diverse pogingen heeft gedaan om het regime respectievelijk het klimaat te verbeteren. Hem zij daarvoor dank! Maar, als hij dan vlucht in gerechtelijke procedures die veel tijd gaan nemen en de onzekerheid doen voortduren, vind ik dat onverstandig. Ik heb in NRC Handelsblad van eergisteren een artikel gelezen van prof. De Haan, emeritus-hoogleraar onroerendgoedrecht en bestuursrecht van de vrije universiteit. Ik citeer hem. Ik moet het helaas kort doen, maar je zou eigenlijk het gehele artikel voor moeten lezen. Het is van zin tot zin relevant. "De Staat der Nederlanden als rechtspersoon loopt een grote kans de straks tot ongekende hoogte opgelopen schaderekening in een later stadium alsnog te moeten betalen." Wat een wenkend perspectief voor deze minister.

De heer Ter Veer (D66):

Het curriculum vitae van de geciteerde professor is indrukwekkend. Het lijstje is niet af, zoals de heer Van der Vlies zal weten. De heer De Haan is een gekend en bekend lid van het CDA die een zeer grote rol heeft gespeeld in voorliggende vragen rondom eigendomsvraagstukken. Hij heeft daarmee geschiedenis geschreven door het kabinet-Den Uyl daarbij in een cruciale fase een grote dienst te "bewijzen". Ik denk dat elke hoogleraar er recht op heeft zijn mening te uiten. De argeloze lezer heeft er recht op om een volledig curriculum vitae onder dit soort artikelen te lezen. Het is absoluut niet te ontkennen dat wij hier een partijpolitieke discussie hebben. Politieke stromingen strijden met elkaar. Het is nodig op dit soort punten een kleine aanvulling te geven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ook ik ken de emeritus-hoogleraar prof. De Haan. Ook ik weet van zijn politieke thuishaven. Zijn argumenten dan? Zijn die niet van een zodanig gewicht dat u die op u moet laten inwerken? Als u, geachte collega, iets zegt, is mijn reactie niet op voorhand: dat is de heer Ter Veer van D66, oren dicht. Nee, ik ga naar zijn argumenten luisteren. Zo wil ik u afrekenen.

De heer Ter Veer (D66):

Dat heb ik ook gedaan. Ik beveel u aan bijvoorbeeld het artikel van prof. Strijker – je moet een professor zijn om tegenwicht in de schaal te leggen – van de universiteit van Groningen te lezen. Die zegt dat deze wet veel te laat is gekomen omdat het CDA veel te lang de hegemonie in deze portefeuille heeft gehad. Dat is de tegenhanger. Ik zet die twee naast elkaar. Ik vraag mij dan af: waar heb ik dat eerder gehoord? Ik hoor mijn eigen woorden in een andere vorm terug. De grootste verandering die Paars I heeft gebracht, is dat het heeft afgerekend met de hegemonie van het CDA op de portefeuille landbouw. Dat moet u toch bekend in de oren klinken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik hoop dat de argumenten van prof. De Haan weergegeven in zijn beschouwing in NRC Handelsblad van eergisteren toch een wat adequatere weging meekrijgen. Zou de minister erop willen reageren?

Voorzitter! Ik heb straks een motie.

De voorzitter:

Maar straks kan nooit zo heel lang meer duren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat zeg ik u bij dezen toe. Een feitelijke vraag nog omdat na vorige week vrijdag nadere informatie is gekomen over een toezegging van de minister. Het is nu de gelegenheid om daarover een nadere vraag te stellen. De minister had het vrijdagavond over enkele honderden miljoenen die hij beschikbaar zou hebben om die 5% die nog nodig is, op te kopen. Het zou uit de tweede tranche worden bekostigd. Nu blijken dat er slechts 200 te zijn. Het is niet weinig, maar het is wel te weinig om die 5% te halen. Als ik goed ben ingelicht, is de vuistregel 100 mln. voor 1% varkensrechten.

Voorzitter! Ik kom over de latente ruimte te spreken. De motie van collega Atsma heb ik medeondertekend. Die handelt over de gestopte bedrijven en teruggekochte varkensrechten. De eerste 10% is tijdelijk teruggegeven. De latente ruimte ook? Die vraag is niet helder beantwoord. Zo ja, dan komt er gemiddeld gesproken 11% bij. In plaats van die 10% die wij terug moesten geven, nog eens gemiddeld 11% erbij. Over meer varkens gesproken. Er mocht geen varken méér bij, maar als wij dit niet uitdrukkelijk afkaarten, dreigt een groei van de veestapel boven het niveau van 1 september vorig jaar. Dat heeft niemand bedoeld. Dat vinden wij allen een verkeerd signaal.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Vlies, u hebt nu ongeveer twee keer uw spreektijd gebruikt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik buig voor u in het stof.

De voorzitter:

Het is te doen gebruikelijk dat een betoog in een tweeminutendebat twee minuten duurt. Ik heb de regels niet gemaakt; ik handhaaf ze alleen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben het helemaal met u eens; excuses! Mijn motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de rechtbank Den Haag op 23 februari 1999 heeft bepaald dat de Van der VliesStaat gehouden is om varkenshouders een schadevergoeding toe te kennen voor de reeds toegepaste korting van 10% op de mestproductierechten én de vervallen latente ruimte;

constaterende, dat door de voornemens om de korting van 10% op de mestproductierechten uit te stellen de rechterlijke uitspraak slechts ten dele wordt uitgevoerd en dat derhalve ook voorzien moet worden in een oplossing van de problematiek van het vervallen van de latente ruimte;

overwegende, dat uitstel van het effect van het vervallen van de latente ruimte leidt tot een beduidende uitbreiding van de varkensstapel, hetgeen ongewenst is;

verzoekt de regering de voornemens ter uitvoering van het bedoelde vonnis van de rechtbank Den Haag zodanig aan te passen dat nu reeds voor het wegnemen van de latente ruimte tot een adequate schadevergoedingsregeling wordt gekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma, Stellingwerf en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (25448).

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik spreek mede namens het GPV. Wij willen niet veel woorden wijden aan nut en noodzaak van de inkrimping van de veestapel. Daar is de tijd ook veel te kort voor. Over de doelstellingen, het beheersbaar maken van het mestprobleem en de herstructurering van de sector is eigenlijk iedereen het ook eens, inclusief LTO en NVV. Dat is tegelijkertijd juist het wrange van de situatie.

In het geding is de manier van herstructureren en de manier waarop de overheid omgaat met de beginselen van recht en rechtvaardigheid. Een overheid die in het verleden impliciet en expliciet de intensivering in de landbouw heeft gestimuleerd en uitbreiding heeft geaccepteerd, heeft namelijk boter op haar hoofd. Een overheid met zo'n voorgeschiedenis dient te beseffen dat je niet achteloos en straffeloos een kwart van de productiecapaciteit van ondernemingen kunt afnemen. Natuurlijk kun je met zo'n aanpak je doelstellingen bereiken, maar de vraag is of deze doelen deze middelen heiligen. Doordat op deze punten vanaf het begin de verkeerde toon is gezet, zijn wij nu vervallen in een juridisch steekspel, waarvan het einde nog niet in zicht is.

Het rechtsgevoel, dat door het rechtsstelsel zou moeten worden bevredigd, wordt juist eerder op de proef gesteld. In dat licht is de uitspraak van oud-VVD-woordvoerder Blauw hoogst cynisch.

De heer Ter Veer (D66):

Ik heb goed geluisterd naar collega Stellingwerf. Hij zegt dat hij mede namens het GPV spreekt. Ik weet mij nog kristalhelder te herinneren dat het GPV voor de wet heeft gestemd.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dan moet u het verslag nog eens nakijken, want dat is absoluut onjuist.

De heer Ter Veer (D66):

Ik zal dat per kerende post doen.

De heer Stellingwerf (RPF):

De heer Blauw stelde nogal cynisch het een zegen te vinden dat er in dit land sprake is van een onafhankelijke rechtspraak. Natuurlijk is dat een zegen, maar als je dat uitspreekt terwijl je weet dat je zelf een slechte wet in elkaar hebt gezet, lijkt dat mij een vorm van gemakzucht die zijn weerga eigenlijk niet kent. In de wetenschap dat definitieve duidelijkheid pas over enkele jaren zal kunnen ontstaan, biedt het recht de politiek een uitweg om voorlopig maar weer af te wachten.

Het moet gezegd, de juristen op het ministerie zijn inventief geweest. De eerste korting wordt opgeschort en de tweede korting zal helemaal worden opgekocht. Die laatste route had van het begin af aan gevolgd kunnen en moeten worden. RPF en GPV hebben er ook van het begin af aan voor gepleit.

De regering meent voorlopig weer uit de politieke en juridische gevarenzone te zijn. Voor wat betreft het grootste deel van de eerste korting zou dit zo kunnen zijn, hoewel daarmee natuurlijk wel uitstel van het bereiken van de doelstellingen voor lief is genomen. De ontstane situatie lijkt ons mede een gevolg van het feit dat twee andere ministers zich met deze kwestie bemoeien, terwijl zij zich eigenlijk heel terughoudend zouden moeten opstellen. Zij zouden dat in de eerste plaats uit collegiale overwegingen ten opzichte van deze minister moeten doen. In de tweede plaats hebben beide ministers blijkbaar bepaalde belangen om zich met deze materie te bemoeien. Zo heeft minister Van Aartsen een naam te verliezen. Hij is namelijk de geestelijk vader van deze bekritiseerde wet. En minister Zalm wil simpelweg dat de financiële consequenties bij de sector blijven liggen. Bij dat alles komt dat hoe langer wij deze juridische weg blijven bewandelen, er des te meer slachtoffers langs die weg zullen blijven liggen. Wij noemen de latente rechten die niet vergoed worden en wij noemen de groep waarvoor de korting van 1 september 1998 er daadwerkelijk toe heeft geleid dat men de keuze moest maken het bedrijf te eindigen. Het minste dat zou moeten gebeuren, is die boeren schadeloos te stellen, omdat hun situatie onomkeerbaar is geworden. Wij hebben ons daarom van harte bij de motie van de heer Atsma aangesloten.

Een laatste probleem waarover de politiek op dit moment een duidelijke uitspraak zou moeten doen, betreft de boeren die op basis van de wet hun 10% korting hebben aangevuld door elders mestrechten aan te kopen. Door de noodwet zullen deze bedrijven weer worden geconfronteerd met een overmaat aan rechten. Een aantal bedrijven zal varkens hebben die men niet eens meer kan plaatsen. En dat is eigenlijk te gek voor woorden. De overheid zou ten minste de bereidheid uit moeten spreken die rechten van de betrokkenen op te kopen en wel tegen de prijs waarvoor zij zelf tot 23 februari ook die rechten hebben aangekocht. Ik dien daarom de volgende motie in, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering voornemens is de eerste tranche van de korting op de varkensrechten van Stellingwerf10% op te schorten;

  • - vele agrariërs na 1 september 1998 weer varkensrechten hebben aangekocht om de verloren gegane 10% aan te vullen;

  • - deze groep door het opschorten van de eerste korting wellicht geconfronteerd wordt met een niet plaatsbare overcapaciteit aan varkens(rechten);

verzoekt de regering de bereidheid uit te spreken zo nodig deze varkensrechten van de betrokken agrariërs over te nemen ten minste voor de prijs waarvoor men de betreffende rechten heeft aangekocht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf, Van der Vlies en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (25448).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De herstructureringswet is een wrak van een wet, onder andere omdat er een fundamenteel onderdeel aan ontbreekt. De toenmalige belangrijkste woordvoerders Huys en Blauw deden gisteren uitspraken in Trouw. Huys sprak over niet doelmatig en niet rechtvaardig. Dat is nogal wat. Blauw sprak zelfs over een wanstaltige wet, tot stand gekomen onder politieke druk van de VVD-minister Van Aartsen die met opstappen gedreigd zou hebben. Deze ex-volksvertegenwoordigers die tóén dus door de knieën gingen voor de regering, proberen nu de handen in onschuld te wassen. Wij kunnen daar van alles over zeggen, maar dat lijkt mij niet nuttig omdat hun partijen verantwoordelijk zijn. En die twee partijen zijn nog niet "ex". Die zitten hier nog.

Het is een politieke schande dat deze wet zo door de Kamer is geloodst, terwijl de ellende voor veel met name gezinsbedrijven toen al bekend was. Wij hebben dat toen al hier aan de orde gesteld. Het is de minister te prijzen dat hij pogingen heeft ondernomen om de schade wat te beperken door de vele knelgevallen, hoofdzakelijk gezinsbedrijven, wat tegemoet te komen. Maar het is toch niet veel meer dan het oplappen van een wrak. Een auto zou zo niet door de APK komen. Dat geldt ook voor deze wet: afgekeurd bij gerechtelijke APK-keuring. In plaats van nieuwe onderdelen te plaatsen, te vervangen of aan te brengen, gaat de minister in beroep tegen de uitspraak van de keurmeester, de rechter. En dat vinden wij dom. De gerechtelijke keurmeester heeft al aangegeven welk onderdeel aangebracht moet worden, namelijk een redelijke schadeloosstelling. Een noodwetje om te proberen de wrakkige wet te redden, zal weer nieuwe knelgevallen opleveren. En dat blijft dus broddelwerk. Ik roep de minister dan ook op te stoppen met verder broddelen aan de, volgens de heer Blauw, wanstaltige wet van Van Aartsen. Zo'n wrak lap je niet op. Ik stel voor: ga met de sector aan tafel zitten, zorg voor een overeenkomst met een redelijke schadeloosstelling zodat de doelstelling van de wet met de eerste korting blijft bestaan, spreek af dat de schadeloosstelling mede gebruikt wordt voor het bewerkstelligen van een afstemming van biggenproductie op vleesvarkensproductie en stuur aan op een gesloten systeem van varkens fokken. Op basis van schadeloosstelling kan op die punten – en dat is dan de werkelijke herstructurering – overleg gevoerd worden met de sector. Wat de minister verder ook verzint, er zullen heel kostbare schadeclaims komen zonder dat sprake is van een werkelijke herstructurering, wat voor ons nog steeds het doel van de wet is.

Voorzitter! De SP-fractie steunt op grond van genoemde overwegingen de motie van het CDA. Zelf dien ik de volgende in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de herstructurering van de varkenshouderij onder andere tot doel heeft verbetering aan te brengen inzake het dierwelzijn;

overwegende, dat nog geen evenwicht bestaat tussen biggen- en vleesvarkensproductie, waardoor over grote afstanden transport van biggen plaatsvindt;

overwegende, dat daardoor de ontwikkeling van gesloten systemen belemmerd wordt;

verzoekt de regering maatregelen te nemen om zo spoedig mogelijk een evenwichtige verhouding tussen biggen- en vleesvarkensproductie te krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe, Atsma, Van der Vlies en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (25448).

De heer Oplaat (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie heeft ondanks de toezegging van de minister in het spoedoverleg van afgelopen vrijdag nog steeds enige twijfels bij de brief die door de minister naar de Kamer is gestuurd. De twijfels hebben betrekking op een drietal punten.

In het vonnis constateert de rechtbank dat het stelsel strijdig is met het EVRM door, zo staat er: de korting op de mestproductierechten en het verval van latente rechten. De minister draagt nu alleen een oplossing aan voor de generieke korting en niet voor de latente ruimte. Nu vraagt mijn fractie zich af of dat wel onder het begrip adequaat valt. We hebben dat vrijdag ten enenmale aan de orde gesteld en wij vragen dat vandaag nogmaals. Over de latente ruimte wordt door de minister met geen woord gerept. Is deze schadeloosstelling wel adequaat als de latente ruimte, de helft van de totale korting, niet in aanmerking wordt genomen? Op basis van het vonnis van de rechtbank zou je immers kunnen denken dat dit niet het geval is. Is de minister ervan overtuigd dat de rechtbank zijn oplossing als adequaat zal beoordelen en, zo ja, op basis van welke argumenten meent hij dat?

Dan mijn tweede punt, voorzitter.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter! Ik ben benieuwd wat de heer Oplaat onder "adequaat" verstaat als het gaat om de 11% latente ruimte. Denkt hij aan een financiële regeling of aan iets anders?

De heer Oplaat (VVD):

Op dit moment denk ik alleen maar aan de vragen die ik aan de minister stel. Ik wil van hem weten of naar zijn mening sprake is van een juridisch houdbaar optreden als hij 10% generieke korting teruggeeft en niet de 11% latente ruimte. Als de minister daarop "ja" zegt, zijn wij overtuigd en menen ook wij dat deze lijn gevolgd moeten worden. Zegt hij evenwel "neen", dan zullen wij tot een andere oplossing moeten komen.

De heer Atsma (CDA):

U heeft dinsdag om twee dagen extra bedenktijd gevraagd. Misschien is dit nu de cruciale vraag in uw betoog. Ik neem aan dat dat het geval is, want u heeft hierover gisteren en vandaag het een en ander gezegd in de media. Dan zult u in ieder geval weten wat u zelf wilt. Zeg dan even tegen ons welke richting u op wilt.

De heer Oplaat (VVD):

Ik noemde niet een cruciaal punt. Ik verwoordde zojuist mijn eerste punt en wilde aan mijn tweede beginnen. Het meest cruciale punt in mijn betoog is punt 3, maar daar ben ik nog niet aan toe. Bovendien wil ik eerst de reactie van de minister afwachten en van hem horen of hij ervan overtuigd is dat het korten met de latente ruimte kan.

De heer Atsma (CDA):

U heeft hier dus zelf geen mening over.

De heer Oplaat (VVD):

Op dit moment heb ik daar geen mening over. Ik wacht eerst de reactie van de minister af.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik wijs erop dat de ruimte van 10% tijdelijk is teruggeven. Over de latente ruimte is geen uitspraak gedaan. De rechter doet daar wel een uitspraak over en dus moet die ruimte ook teruggeven worden dan wel schadeloos worden gesteld.

De heer Oplaat (VVD):

Dat is mijn vraag aan de minister. Is hij ervan overtuigd dat het niet teruggeven van de latente ruimte juridisch houdbaar is in het spoedappèl of de bodemprocedure?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik ben een beetje verbaasd over de uitspraak van de geachte afgevaardigde van de VVD. Bij de behandeling van de wet is namelijk ook over de latente ruimte gesproken. Toen is, ik denk onder druk van de VVD-minister, de aanwezige latente ruimte buiten beschouwing gelaten. Men is uitgegaan van de op dat moment effectief gehouden varkens. Nu maakt de VVD zich daar wel zorgen over. Maar hoe zit het nu? Vindt de heer Oplaat dat de wet door zijn voorganger, de heer Blauw, niet deugdelijk is behandeld?

De heer Oplaat (VVD):

Dat hoort u mij niet zeggen. Waar het om gaat, is of de minister vindt dat het niet teruggeven van de 11% latente ruimte een adequate schadeloosstelling is en of een dergelijk optreden houdbaar is bij de rechtbank. Dát is de vraag. Als de minister zijn inhoudelijke standpunt heeft gegeven, kunnen wij debatteren over de vraag of wij dit al dan niet willen. Nu is het puur een juridische vraag.

De heer Stellingwerf (RPF):

De heer Oplaat doet het voorkomen alsof wij hier met een full-dress debat bezig zijn en hij dus nog een tweede termijn krijgt. Dat gebeurt waarschijnlijk niet. Ik ben dus heel benieuwd naar de opvatting van de heer Oplaat. Hij kan wel het antwoord van de minister willen horen, maar dan weten wij nog niets over zijn eigen opvatting.

De heer Oplaat (VVD):

Het lijkt mij heel verstandig dat de minister eerst een antwoord formuleert. Als hij daarin iets aangeeft, zal hij dat ongetwijfeld vervolgens aan de Kamer rapporteren. Op dat moment kunnen wij erover debatteren. Je kunt toch nu niet even besluiten of het wel of niet wordt teruggegeven? De minister moet aangeven of hij ervan overtuigd is dat het juridisch houdbaar is. Overigens ben niet ik het die een full-dress debat maakt. Dat het daarop begint te lijken, komt door een aantal interrupties.

Voorzitter! Ik kom bij het tweede punt. Wat gebeurt er als de noodwet van de minister in een kort geding onderuit wordt gehaald? Dan ontstaat wederom een complete chaos. De situatie die zich vorige week voordeed, is naar onze mening op zijn zachtst gezegd niet voor herhaling vatbaar. Heeft de minister daar al over nagedacht en welke voorzorgsmaatregelen denkt de minister te nemen?

Het derde punt betreft de financiële middelen. In Buitenhof van afgelopen zondag gaf de minister aan dat hij beschikt over 200 mln. extra voor de opkoop van de tweede generieke korting. De VVD-fractie vraagt zich af of deze middelen ook daadwerkelijk door het kabinet zijn toegezegd of dat de minister al min of meer een eigen bestemming heeft gegeven aan de 220 mln. die vrijkomen uit de opbrengst van de verkoop van het staatsaandeel van de VAM. Wat is de reactie van de minister?

De heer Atsma (CDA):

Het derde punt zou het meest cruciale zijn. Ik ben benieuwd naar de mening van de heer Oplaat over de gewenste hoogte van het bedrag. Wij hebben vrijdagavond kennis kunnen nemen van zijn bezwaren. Vandaag sprak hij van 200 mln. Wat vindt hij er nu zelf van?

De heer Oplaat (VVD):

Afgelopen vrijdag hebben wij besloten dat wij zullen overgaan tot een tweede opkoop. Ik heb net begrepen dat het 100 mln. per procent zou moeten zijn. Van de minister hoor ik graag of dit genoeg zal zijn. Bovendien wil ik weten of hij deze gelden al daadwerkelijk heeft ontvangen.

De heer Atsma (CDA):

Nu zijn wij een punt verder. De heer Oplaat spreekt van 100 mln. per procent...

De heer Oplaat (VVD):

Dat is mij voorgerekend.

De heer Atsma (CDA):

Dat is dus 1,1 mld. plus 10%. Is dat uw rekensom?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb het mij laten voorrekenen door de heer Van der Vlies. Wij spreken over de tweede 10% generieke korting. De heer Atsma keert alweer terug naar de latente ruimte, waarmee hij twee dingen door elkaar haalt. Wij zijn nu bij punt 3: het opkopen van de tweede generieke korting. Afgelopen vrijdag hebben wij met elkaar besloten om die weg op te gaan. Zelfs de heer Atsma was van mening dat dat de juiste weg was. Daar spreken wij nu over en niet over de latente ruimte.

De heer Atsma (CDA):

Dan hebt u kennelijk begin januari in het Agrarisch Dagblad volstrekt iets anders voor ogen gehad toen u zei dat er, als de uitspraak van de rechter voor de minister negatief zou zijn, maar één oplossing zou zijn, namelijk opkopen. Daar gaat u nu volstrekt aan voorbij. Het eerste punt, die 11%, is wel degelijk cruciaal. Hoeveel geld moet de minister daarvoor beschikbaar stellen? Zou dat 11%, 11 maal 100 mln. moeten zijn?

De heer Oplaat (VVD):

Dat is een onzinnige vraag. De latente ruimte betreft de vraag of het voor de rechtbank juridisch houdbaar is dat de minister volstaat met het slechts teruggeven van de 10% generieke korting en niet de latente ruimte. Dat is een discussie van een andere orde.

Al met al blijven er bij de VVD-fractie twijfels bestaan over de degelijkheid van de aanpak die de minister vrijdag jongstleden heeft aangekondigd. Ik heb hiervoor drie punten genoemd. Collega Feenstra zal mede namens de fracties van de VVD en D66 een motie indienen waarin deze zorg wordt verwoord. Hiermee legt de Kamer duidelijk neer dat uitbreiding van de varkensstapel buiten de uitbreiding voortvloeiend uit het vonnis door de minister voorkomen moet worden.

De heer Atsma (CDA):

Het is helder dat wij met z'n allen vraagtekens zetten bij de plannen van de minister. Zou het niet verstandiger zijn om een antwoord te geven op de vraag naar de deugdelijkheid van de wet? Hoe deugdelijk vindt deze VVD-fractie de wet?

De heer Oplaat (VVD):

De VVD-fractie is ervan overtuigd dat de minister de juiste koers is ingeslagen met de brief die hij vorige week naar de Kamer heeft gestuurd. Wij hebben alleen twijfels of het wel waterdicht is. Graag doen wij een stapje extra om ervoor te zorgen dat wij niet over een jaar geconfronteerd worden met ik weet niet hoeveel extra varkens, waarna het probleem nog groter is. Die weg willen wij niet op. Ik ben benieuwd naar de juridische argumenten, op basis waarvan de minister zegt dat deze wet deugdelijk is. Ik wacht die af, alvorens wij daarover verder discussiëren.

De heer Atsma (CDA):

De heer Oplaat krijgt waarschijnlijk geen volgende ronde. Hij heeft in ieder geval niet geantwoord op mijn vraag. Ik vroeg wat de heer Oplaat vindt van de deugdelijkheid van de wet. Gisteren of vandaag zei hij in de media namelijk opnieuw dat het tussen krakkemikkig en bizar ligt. Wat betekent dat?

De heer Oplaat (VVD):

Dan heeft de heer Atsma dat stuk waarschijnlijk niet goed gelezen. Het ging over het feit dat diverse mensen momenteel allerlei uitspraken doen. De een spreekt over "bizar", terwijl de ander van mening is dat sprake is van een "krakkemikkige democratie".

De heer Atsma (CDA):

De heer Blauw vindt het een krakkemikkige wet.

De heer Oplaat (VVD):

De SGP komt met professoren voor de dag. Hetzelfde geldt voor D66. CDA-gedeputeerde Van Geel vindt dat de varkensstapel moet worden ingekrompen. Hij wil varkensvrije zones. Iedereen vindt dus wat, maar daar gaat het niet om. Deze wet ligt er nu. Wij vragen de minister of hij ervoor kan zorgen dat de wet waterdicht blijft, opdat wij straks niet met een nog veel groter probleem worden geconfronteerd. Dat is de essentie van mijn verhaal.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De heer Oplaat kondigt een motie aan die de heer Feenstra straks gaat indienen, maar de heer Oplaat verklapt het dictum al wel een beetje. De minister wordt daarin gevraagd te garanderen, op grond van de uitspraak van de rechter, dat de varkensstapel niet verder zal groeien dan het aantal varkens dat er per 1 september 1998 was. Is de heer Oplaat van mening dat een toename van het aantal varkens zal plaatsvinden, boven het aantal van 1 septem- ber 1998? Als dat het geval is, hoe komt de heer Oplaat daarbij? Hoe kan de minister zoiets voorkomen, uitgaand van de huidige situatie? Ik neem aan dat de heer Oplaat daar ideeën over heeft, want als je een motie indient terzake, dan moet je die kunnen verdedigen. Dan moet je zelf ook enige ideeën hebben.

De heer Oplaat (VVD):

De heer Feenstra zal de motie dadelijk toelichten, maar in de motie wordt de minister opgeroepen om een en ander waterdicht te maken. Hoe hij dat gaat doen, horen wij dan wel. Het signaal aan de minister is duidelijk. Wij willen niet nog meer varkens erbij. Dat is de inzet. Dat is het doel van de motie van de heer Feenstra. Wij ondersteunen die motie. Daarom hebben wij die ook getekend.

De heer Poppe (SP):

Dat was een slap antwoord op vraag 2. Ik wil nu een stevig antwoord op de eerste vraag. Heeft de heer Oplaat misschien gegevens op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de varkensstapel wellicht uitkomt boven de norm van september 1998? Zo ja, hoe komt hij aan die gegevens?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb geen idee, maar ik neem aan dat ook de heer Poppe, als landbouwwoordvoerder van zijn fractie, de vakpers leest. In verschillende artikelen zeggen advocaten dat die mogelijkheid wel degelijk aanwezig is. Ik neem aan dat de heer Poppe daar kennis van heeft genomen. Het is onze taak om dat onder de aandacht van de minister te brengen.

De heer Poppe (SP):

Wij kunnen ons hier niet verschuilen achter persberichten en vakliteratuur. De heer Oplaat heeft een eigen verantwoordelijkheid. Hij gaat ervan dat de varkensstapel zal groeien. Daarom vraag ik hem waarom dat het geval is en hoe dat komt.

De heer Oplaat (VVD):

Wij krijgen die signalen, onder andere via de vakliteratuur. Het lijkt mij logisch dat ik de minister daarop wijs en dat ik hem vraag of hij terzake maatregelen wil nemen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Als de heer Oplaat zich dat signaal eigen heeft gemaakt, dan is het ook zijn signaal. Dan kan hij toch een inhoudelijk antwoord geven op mijn vraag!

De voorzitter:

Mijnheer Poppe! Dit lijkt mij een moment om aan te geven dat de een de vraag stelt en dat de ander over zijn eigen antwoorden gaat.

De heer Poppe (SP):

Het is vreselijk.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Mijn eerste punt betreft het deksel op de pan. Daar ben ik afgelopen vrijdag ook mee begonnen. Een vonnis moet in een rechtsstaat gevolgen hebben. De vraag is dus of wij het over plus 10% hebben of over plus 10% plus een latente ruimte. Ik vond dat vrijdag niet helemaal helder. Vandaar dat ik mij aansloot bij het verzoek het verslag nog eens op de agenda te zetten. Het is ook relevant om te kunnen taxeren of de reparatiewetgeving die het kabinet heeft aangekondigd, voldoet aan het vonnis. Mocht dat niet het geval zijn, dan kun je de inschatting maken dat de Raad van State de reparatiewetgeving van een negatief advies zal voorzien, of dat de sector – zie de LTO-brief die wij vandaag binnenkregen – opnieuw procedures gaat starten. Dan gaat het van kwaad tot erger. In beide situaties geldt, dus die van plus 10% en die van plus 10% plus latente ruimte – dat is politiek volstrekt helder – dat er geen sprake mag zijn van verdere ongebreidelde groei. Het deksel moet weer op de pan. Mocht die groei zich wel voordoen, dan is dat een ontwikkeling in de verkeerde richting ten opzichte van de oorspronkelijke doelstellingen op het gebied van milieu en op veterinair en economisch gebied. Het is een verkeerd signaal, terwijl toch al sprake is van een gevoelige relatie tussen sector en samenleving. Wat er nu extra bijkomt, moet er straks weer extra af. Vandaar ons verzoek, verleden week al gedaan, om een voorziening te treffen die ongebreidelde groei voorkomt. Ik vind het ook noodzakelijk om dat verzoek nu in te dienen, omdat het traject van een reparatiewet zeker twee maanden duurt – Raad van State, Tweede Kamer, Eerste Kamer – en dan mag er tussentijds al niets gebeuren. Vandaar dat ik de volgende motie indien, mede namens de collega's Oplaat van de VVD en Ter Veer van D66.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de doelstellingen van de Wet herstructurering varkenshouderij;

constaterende, dat met het vonnis in kort geding betrokken bedrijven niet gehouden kunnen worden aan een uit de wet voortvloeiend plafond voor het aantal te houden dieren;

constaterende, dat actief handelen van de overheid met betrekking tot de handhaving van het verbod meer varkens te houden dan het varkensrecht onmogelijk is geworden;

constaterende, dat het kabinet middels de brief van 26 februari jl. reparatiewetgeving heeft aangekondigd;

overwegende, dat elke uitbreiding van de varkensstapel – anders dan op basis van het vonnis van 23 februari – de realisatie van de doelstellingen van de wet bemoeilijkt;

verzoekt de regering met spoed maatregelen te nemen in afwachting van de totstandkoming van reparatiewetgeving, die elke uitbreiding van de varkensstapel voorkomt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Oplaat en Ter Veer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (25448).

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Feenstra zei: geen groei, anders dan die waartoe wij genoodzaakt werden door de rechter. Maar als die latente ruimte daar ook onder valt, dan gaan wij gemiddeld nog een keer 11% omhoog. Veronderstel dat de helft van de varkenshouders de 10% korting al had teruggekocht – als je dat met de afroming versleutelt, dan blijft dat een groei van 7% in plaats van 10%, want er gaat intussen ook wat af – en dan die 11% er nog bij, dan komen wij toch fors boven het niveau van 31 augustus 1998 uit. Dat wilde u toch niet?

De heer Feenstra (PvdA):

Dat heeft u goed begrepen. Dat laat echter onverlet – daar verwijst deze motie ook naar – dat wij het vonnis moeten nakomen. Als het vonnis verplicht tot het nakomen van hetgeen de rechter heeft uitgesproken, dan vind ik dat waar dat plafond ook komt te liggen, ongebreidelde groei daar boven in elk geval ook moet worden tegengegaan. Ik neem aan dat niet alleen deze drie fracties daar zo over denken, maar dat meer fracties daar zo over denken. Dan zijn wij namelijk nog verder af van de doelstellingen die wij wilden halen. Dat is door het schrappen van een aantal hoofdstukken wel mogelijk.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat sluit ik inderdaad niet uit, maar u vraagt om maatregelen om dat te voorkomen. Waarom zou u daar ook niet de latente ruimte bij betrekken? In die zin dat je die ook marktconform opkoopt. Dat betreft dus een schaderegeling.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik vind uw vraag helder.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is mijn motie; die wil ik naast die van u leggen. Ik ben namelijk bang dat u alleen naar uw eigen motie kijkt. Dat hebben wij wel eens vaker meegemaakt. Dat zou ik jammer vinden, want wij hebben dezelfde doelstelling: geen ongebreidelde groei.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik kan u geruststellen: ik heb een brede blik.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb de tekst van de motie nog niet gekregen, maar heb ik het goed begrepen dat u de motie indient omdat u de verwachting heeft dat de varkensrechten op dit moment van tafel zijn?

De heer Feenstra (PvdA):

De varkensrechten zijn niet van tafel, omdat in hoofdstuk I de definitie van varkensrechten staat. Maar het operationele deel, de hoofdstukken II t/m IV, waarin staat wat wij hadden willen doen met varkensrechten, is op dit moment inderdaad buiten haken gezet.

De heer Atsma (CDA):

Kunt u mij dan misschien uitleggen wat de consequentie daarvan is? Betekent dat niet dat de regelgeving als zodanig van tafel is?

De heer Feenstra (PvdA):

Dat betekent in praktische zin, dat was ook het punt dat ik vrijdag heb genoemd, dat op het moment een ongebreidelde groei van de sector mogelijk is, met twee restricties, namelijk dat nagenoeg alle bedrijven een milieuvergunning hebben, dat zet ook een plafond, en bovendien moeten bedrijven over het kapitaal beschikken om varkens te kunnen opkopen. Gelukkig loopt de prijs weer een beetje op. Dat zijn de twee restricties. Strikt formeel, beleidsmatig – dat is ook het motief geweest waarom wij tot deze motie zijn gekomen – is er nu niet een systeem operationeel dat plafonds in de sector zet. De twee constateringen die wij in de motie hebben opgenomen, zijn dan ook letterlijke citaten uit de brief die het kabinet ons afgelopen vrijdag deed toekomen.

De heer Atsma (CDA):

Dan heb ik u goed begrepen. Ik stel vast dat er nu enige duidelijkheid is over de vraag waar de heer Oplaat de afgelopen twee dagen over heeft nagedacht.

De heer Feenstra (PvdA):

Communicatie kan tot verrassende uitkomsten leiden.

Voorzitter! Wij moeten alsnog inzetten op het snel halen van de doelstellingen. Ik heb de minister veelvuldig uitgedaagd – ook de sector – en hem opgeroepen om overleg op te starten, bij voorkeur voordat het vonnis geveld zou worden. Het vonnis ligt er nu. Ik bemerk desalniettemin – en daar heb ik waardering voor – dat de sector nog steeds bereid is overleg op te starten om te komen tot een aanpak die snel zal leiden tot het halen van de doelstelling: de herstructurering moet weer op gang komen. Ik verzoek de minister dringend om in gesprek te treden met de sector. Dan gaat het wat ons betreft om meer dan een toevallig contact. Er moet serieus, inventief en intensief gezocht worden naar een route om zo snel mogelijk dat proces van herstructurering op gang te brengen. Kan de minister die toezegging doen?

Gisteren lazen wij in Trouw dat Europa bezwaren zou hebben geuit tegen de wet met betrekking tot de marktordening. De Kamer heeft hiernaar al eerder geïnformeerd. Toen is geantwoord dat de Europese Commissie formeel geen oordeel zal vellen over het stelsel van varkensrechten. In het krantenbericht werd echter gesproken van een faxbericht, waarin de twijfels van de Europese Commissie kenbaar worden gemaakt. Daarin wordt verwezen naar gesprekken op 30 oktober en op 6 november jl. Nu dit punt dus wel bij de Europese Commissie ter discussie heeft gestaan, wil ik graag weten wat de uitkomst van die gesprekken is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De fractie van GroenLinks acht de herstructurering varkenssector een noodzakelijke maatregel, omdat wij in een maatschappelijk onhoudbare situatie zijn beland. De sector is niet in staat gebleken dit probleem op te lossen. Het gaat hier aan de ene kant om een gigantisch milieuprobleem en aan de andere kant om een sector die een toekomst uitstippelde die tot grote problemen zou kunnen leiden. Kortom, wij hebben het beleid van de minister gesteund en dat doen wij nog steeds. Wij steunen ook de beleidslijn die de minister vorige week in zijn brief heeft aangekondigd, namelijk dat hij via een noodvoorziening het systeem van varkensrechten wil handhaven. Het lijkt ons van uitermate groot belang dat hij dat voorlopig doet totdat er duidelijkheid is over mogelijke schadevergoedingen en over mogelijke strijdigheid met het Europese verdrag voor de rechten van de mens. Het lijkt ons een goede zaak dat de minister heeft aangegeven dat de tweede generieke korting volledig wordt doorgevoerd op basis van vrijwillige opkoop.

Op een aantal punten heeft de fractie van GroenLinks nog vragen. Is het waar dat er bovenop de korting van 10% – die nu voorlopig is teruggedraaid – geen extra korting zal komen? Ik sluit mij in dit kader aan bij de vragen over de latente ruimte. Wij hebben vernomen dat bijvoorbeeld LTO en NVV van plan zijn om juist op dit punt opnieuw naar de rechter te stappen. Is de regeling die de minister ons voorlegt wel houdbaar?

Een tweede belangrijk punt betreft het feit dat de korting van 10% uiteindelijk gerealiseerd zal moeten worden. Bereidt de minister nu al wijzen voor waarop hij dat zal regelen, als dat niet op de wijze kan waarop hij dat tot nu toe wilde regelen? Hoe staat het met de Europese eisen in het kader van de nitraatrichtlijn? Naast de eisen van het Europese verdrag voor de rechten van de mens hebben wij natuurlijk ook te voldoen aan andere Europese regelgeving, die ons opdraagt om fors te snijden in het aantal varkens dat in Nederland rondloopt.

Tot slot sluit ik mij aan bij de vraag van de heer Feenstra over het bericht in Trouw dat er in december op het ministerie van LNV een interne nota is verschenen, waaruit blijkt dat de Europese Commissie het signaal heeft gegeven dat er wellicht in strijd met Europese marktordening varkensvlees verhandeld wordt. Is dit het geval? Zo ja, waarom is die informatie niet eerder aan de Kamer verstrekt?

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Ik neem aan dat u op het punt staat de eerste termijn af te sluiten en ik heb nog de volgende opmerking. Ik zou graag zien dat in de Handelingen wordt opgenomen dat het antwoord op de vraag die ik stelde, blijkt te zijn dat het GPV tegen de wet heeft gestemd. Ik vind het correct om dit te melden, omdat daar geen misverstand over moet blijven bestaan.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Minister Apotheker:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag het betoog zoals vrijdag jongstleden door mij gehouden, hier nog eens kort en duidelijk aan de Kamer voorhouden. Ik heb met overtuiging de stappen gezet die ik de afgelopen week met de vaste commissie heb besproken. Ik heb enerzijds een tijdelijke wet in voorbereiding genomen, die het mogelijk maakt om door te gaan met het stelsel van varkensrechten en tegelijk een plafond stelt aan het aantal te houden varkens. Ik heb anderzijds het tweede gedeelte van de aanpak, extra middelen voor opkoop, gekoppeld aan een flexibilisering van de datum van de doorvoering van de tweede generieke korting. Door de flexibilisering zal deze tweede generieke korting een korting van nul zijn, waarmee de korting materieel feitelijk vervalt.

De heren Van der Vlies en Oplaat hebben gevraagd hoe groot de extra middelen zijn die het kabinet hiervoor heeft uitgetrokken, of deze voldoende zijn en of zij een onderbouwing vinden in mijn stelling om de tweede korting definitief niet door te laten gaan. Uitgaande van de resultaten van het tot nu toe via opkoop aangekochte geheel van varkensrechten en de gevolgen van afroming, heb ik de conclusie getrokken dat ik bij voortzetting van dit beleid van afromen en opkopen aan een extra bedrag van ruim 200 mln. voldoende zal hebben. Wij zullen de definitieve samenstelling nog bepalen, maar deze zal tussen de 200 en 220 mln. liggen. Deze conclusie is gebaseerd op de volgende benadering. Voor een bedrag van 200 mln. is via opkoop naar schatting, uitgaande van de onderbouwing op basis van de resultaten tot nu toe, ongeveer 3,5% van de resterende 5% mogelijk. De resterende 1,5% zal volgens mijn inschatting, op basis van de afroming tot nu toe, in de periode waarin het opkopen zal duren, via afroming binnenkomen. Dit zal zijn tot de datum van het daadwerkelijk op nul zetten van de tweede korting.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik denk dat we dat af moeten wachten. Het kabinet heeft besloten dat de tweede 10% van de baan is, omdat het instrument van opkoop wordt geïntensiveerd en geflexibiliseerd. Dat is de doelstelling. Als dat voor 220 mln. kan, is dat prima. Als er geld tekort wordt gekomen, doet het kabinet daar het nodige geld bij. Zo begrijp ik de minister.

Minister Apotheker:

Ik heb het u als volgt gezegd en ik zal het u opnieuw als volgt zeggen. Het vermijden van een tweede korting is altijd gebaseerd geweest op twee pijlers: opkopen en de consequenties van afroming inboeken. Ook bij deze voortzetting is dat het geval. Opnieuw opkopen van 3,5% is mogelijk voor 200 mln. De resterende 1,5% zal volgens de prognose komen uit de afroming die in dezelfde periode zal plaatsvinden. Daarnaast is er een tweede zekerheid, namelijk dat de datum van de reparatie van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt geflexibiliseerd. Kortom, wij kunnen een moment kiezen waarop die nul, het verdwijnen van de tweede generieke kortingsbehoefte, definitief daar is. Ik zal dan met behulp vn die correctie in de wet de datum bepalen en vervolgens de tweede generieke korting op nul zetten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat heb ik begrepen, mevrouw de voorzitter. De kern is dat de minister denkt dat hij dat voor 220 mln. kan doen. Zou dat niet zo zijn, dan vervalt de doelstelling om tot nul te korten niet, maar dan komt er geld bij.

Minister Apotheker:

Ik ga ervan uit dat het laatste niet nodig is. Het eerste betreft de wettelijke mogelijkheid, die ik niet anders zal invullen dan de korting nul te doen zijn, maar wel per iets later dan de nu in de wet voorziene datum van 1 januari. Het kan februari 2000 worden – het volle jaar 1999 is als zodanig dan gebruikt – maar ook maart 2000. Het percentage zal echter altijd uitkomen op nul, dus er zal niet meer verplicht worden gekort op de Nederlandse varkenshouderij.

De heer Atsma (CDA):

U onderschrijft niet het rekensommetje van de heer Oplaat, dat er per procent ongeveer 100 mln. nodig zal zijn?

Minister Apotheker:

Eén varkensrecht kost ongeveer ƒ 600. Op basis van dat bedrag kunnen er 350.000 varkensrechten uit de markt genomen worden. De andere 150.000 zijn een gevolg van de afroming. Nu reeds zijn via afroming 240.000 varkensrechten uit de markt genomen. Er zijn 600.000 rechten verhandeld en 40% daarvan levert 240.000 op. Het overige aantal dat ik optel bij de nu al gepasseerde grens van 50% van de tweede generieke korting, is gebaseerd op de reeds via opkoop uit de markt genomen rechten. Wij zitten nu al boven de 550.000 uit de markt genomen varkensrechten, als alle transacties zijn geregistreerd bij het bureau heffingen.

De heer Oplaat (VVD):

Heeft de minister geld binnen de begroting van LNV gevonden of drukken deze kosten op een ander departement? Ik wijs de minister erop dat niet ik, maar de heer Van der Vlies de rekensom heeft gemaakt, die ik overigens voor kennisgeving heb aangenomen.

Minister Apotheker:

Ik hoop dat u kennis hebt genomen van mijn rekensom, waarvan u beiden gebruik kunt maken.

De heer Feenstra (PvdA):

Als iemand "als" zegt, vraag ik mij altijd af wat er precies wordt bedoeld. U zegt "als deze transacties zijn geregistreerd". Ik veronderstel dat de 480.000 varkensrechten die u uit de markt wilt nemen – u zegt dat dit aantal eigenlijk al binnen is – gebaseerd zijn op transacties die nu lopen. Of betreft het transacties die daadwerkelijk tot in Assen zijn afgewikkeld?

Minister Apotheker:

Het was een zorgvuldig antwoord. Het betreft transacties die zijn afgesproken met de varkenshouder die ingaat op onze opkoopregeling. "Als zij zijn geregistreerd" doelt op de transacties die als zodanig privaatrechtelijk bij ons bekend zijn en na registratie – gezien de stand van de gedane zaken – zullen leiden tot 550.000 uit de markt genomen varkensrechten.

Wat het bedrag betreft, in mijn brief staat dat het kabinet middelen beschikbaar heeft gesteld voor het daadwerkelijk uit de markt halen van dit aanvullend benodigde aantal varkensrechten. De wijze van financiering zal ongetwijfeld in de vaste commissie voor Financiën aan de orde komen, maar het kabinet heeft een heldere lijn uitgezet, dus die hoeft niet meer bedacht te worden.

De heer Poppe (SP):

Als de minister spreekt over gedane transacties in het kader van het uit de markt nemen van varkensrechten – de opkoopregeling – gaat hij dan ook uit van reeds uitbetaalde varkensrechten? Ik krijg daarover klachten. Is het juist dat de regering wel opkoopt, maar slecht is van betalen?

Minister Apotheker:

Mij bereiken geen signalen dat de overheid na gedane zaken niet uitbetaalt. Het lijkt mij evident dat er enige dagen tussen kunnen zitten. Het signaal is mij onbekend, maar als dat juist is, wordt het probleem conform zindelijk en normaal beheer zo snel mogelijk opgelost. Dat hoort bij het zaken doen. Ik zeg dat toe.

De heer Poppe (SP):

Enige dagen moet mogelijk zijn. Kunt u toezeggen na te zullen gaan of het niet om meer dan enige dagen gaat?

Minister Apotheker:

Ik vind het een kwestie van fatsoenlijk beheer dat zaken op basis van een nota bene te intensiveren opkoopregeling – wij willen graag de aantallen noemen voor het behalen van de kortingen, zodat een en ander niet verplicht hoeft te worden – financieel worden afgewikkeld zoals bedoeld.

De heer Poppe (SP):

Kunt u dat even nagaan?

Minister Apotheker:

Het lijkt mij dat mijn antwoord voor u meer dan voldoende moet zijn.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij te horen dat er in het kabinet zo'n grote mate van overeenstemming bestaat en dat de minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen, die hier alles van af weet, er kennelijk mee akkoord is gegaan. Als je dat in de context van het door hem gebruikte woord "bizar" plaatst, is dat opmerkelijk.

Mijn vraag aan de minister is: wordt er op dit moment nog opgekocht? Mij bereiken vele berichten dat het met name in Assen volstrekt onduidelijk is wat er nu nog gedaan wordt.

Minister Apotheker:

Op dit moment – en daarom kwam dit dubbelbesluit van het kabinet op mijn voorstel ook wel op een goed moment – lopen de huidige regelingen zo goed, dat wij kortgeleden moesten zeggen dat het aangaan van nieuwe transactieverplichtingen bijna niet meer mogelijk was, omdat het einde in zicht was van de eerste daarvoor bestemde 475 mln. Nu deze 200 mln. erbij komt, kan er door worden gegaan met het opkopen conform de regeling.

De heer Atsma (CDA):

De conclusie is dus juist dat de laatste tijd in Assen niet gehandeld en opgekocht is. Ik mag dus aannemen dat voor het verhandelen van rechten met afroming hetzelfde geldt.

Minister Apotheker:

Er is verhandeld en dus wordt er geregistreerd als de transacties binnenkomen bij het bureau heffingen. Nu gaat het erom dat het volstrekt duidelijk is dat het kabinet extra middelen ter grootte van 200 mln. heeft uitgetrokken voor het doorgaan met de opkoopregeling. Vanaf dat moment – en dat was vrijdag het geval – bestond er geen onduidelijkheid meer over het doorgaan met deze opkoopregeling.

Er is veel meer aan de hand dan het ontwikkelen van een noodwet om de korting van 10% op de mestproductierechten tijdelijk terug te geven. Om de sector varkenshouderij een duurzame basis te bieden zijn vele veranderingen nodig, ook op het terrein van bedrijfsvoering, dierenwelzijn, hygiëne, marktgerichtheid, ketenontwikkeling, samenwerking in die ketens, etc. Een belangrijk onderdeel daarvan is ook het meest effectieve pakket van die flankerende beleidsmaatregelen. Dat betreft onder andere het meest effectieve pakket van de opkoopregelingen. Wij maken daarin het interessante onderscheid voor de opkoopregeling van varkenshouderijen aan de rand van natuurgebieden die natuur en landschap dienen.

Met deze extra impuls van ruim 200 mln. zal het meest effectieve pakket van flankerende beleidsmaatregelen nader worden vastgesteld. Daarover wil ik graag met de sector overleggen. Ik zeg dat in reactie op de oproep van de heer Feenstra waarover wij al zo vaak samen hebben gesproken, ook in dit huis. Ik wil dat met een zekere regelmaat doen in een geïnstitutionaliseerd verband. Die toezegging doe ik de Kamer, omdat het mijn vaste voornemen is bij deze extra financiële impuls de sector te betrekken. Ik bedoel daarmee niet uitsluitend de organisaties in de primaire sector, maar ook de organisaties die een keten kunnen vertegenwoordigen of dat reeds doen.

In dat overleg kunnen ook andere elementen die niet met wetstechniek en reparatie daarvan te maken hebben, aan de orde komen. Zo'n element is bijvoorbeeld de vraag wat de echte prioriteiten zijn om te komen tot een iets kleinere en duurzame varkenshouderij. Ik denk dus aan een iets bredere aanpak voor de komende jaren, waarbij de vraag betrokken wordt welke elementen centraal dienen te staan. De wederzijdse juridische positie dient daarbij zorgvuldig gehandhaafd te worden. Het zal duidelijk zijn dat de Staat der Nederlanden en deze minister door het aanvragen van het spoedappèl en het willen doorlopen van de bodemprocedure in een totaal andere juridische positie verkeren dan enkele van bij dat overleg betrokken partijen. Zij weten dat en zij hebben er zelf belang bij dat onderscheid goed vast te houden. Dat neemt niet weg dat over de begrippen flankerend beleid en de vraag wat een duurzame varkenshouderij is, goed overleg met elkaar kan worden gevoerd. Aan dat overleg zal ik vorm geven.

Mevrouw de voorzitter! Er is veel over gesproken of met deze reparatiewet echt wordt voldaan aan het doel dat wij met ons allen nastreven: het deksel weer op de pan; het uitsluitend teruggaan naar de situatie per 1 september 1998 terzake van de toen geldende aantallen varkensrechten. Met de correctie in de vorm van de tijdelijk ophoging van 10% kan in mijn ogen waargemaakt worden dat de varkenshouder weer in dezelfde positie komt te verkeren als om 0.01 uur op 1 september 1998 het geval was. Wij hebben daarmee namelijk de angel uit de uitspraak van de president gehaald. De overweging in kort geding sloeg in essentie op het voorkomen van onomkeerbare schade. Die schade wordt voorkomen door de tijdelijke teruggave van de 10%, in de vorm van een waardering van het aantal varkensrechten met de formule 10/9. Hierdoor komt die 10% tijdelijk effectief in handen van de varkenshouder terug. Er zal geen ophoging ontstaan, omdat het in die redenering niet past om latentie te activeren voor teruggave.

De heer Oplaat (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Denkt de minister dat het voor de rechter juridisch houdbaar is dat hij de latente ruimte niet teruggeeft, maar zich slechts beperkt tot de 10% generieke korting?

Minister Apotheker:

Het antwoord is: ja.

De heer Oplaat (VVD):

Dat is duidelijk.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Dit betekent dat er twee soorten rechten zouden zijn, een gepraktiseerd recht en niet-gepraktiseerd recht. Ik doel hiermee op het verschil tussen een werkelijk bezette varkensplaats en een varkensplaats die latent in de vergunning aanwezig is, maar niet wordt gebruikt. Wordt dit onderscheid werkelijk gemaakt?

Minister Apotheker:

Per 1 september hebben wij de Wet herstructurering varkenshouderij. Deze wet als zodanig is met deze uitspraak niet onverbindend verklaard. Het stelsel is er. Er zijn ook hoofdstukken die voluit hun geldigheid hebben behouden. Het begrip "varkensrecht" is er als zodanig ook nog als onderdeel van de wet, zij het niet in het kader van de werking van de hoofdstukken II t/m IV.

Het is mijn stellige overtuiging dat wij de uitspraak van de president zo mogen interpreteren, dat de goede benadering is dat wordt uitgegaan van de varkensrechten, verkregen op basis van de wet. Wij moeten dan niet naar de situatie van 31 augustus terugkeren, maar naar het aantal varkensrechten dat toen werd gepraktiseerd en dat men had gekregen na toepassing van alle regels rondom de latente ruimte. Hierop werden overigens vele uitzonderingen gemaakt, omdat men werkte met hardheidsgevallen. Hierdoor konden de mensen die deze latente ruimte toen al gebruikten, de varkens uit deze ruimte meegeteld krijgen in hun varkensrechten. Het verkregen varkensrecht op basis van de wet kan men voluit uitoefenen, omdat die 10% het enige was wat daarop is gekort. En die krijgt men nu tijdelijk terug.

De heer Van der Vlies (SGP):

Kan de minister mij dan verklaren waarom in de uitspraak – ik heb het niet over de overweging – die latente rechten überhaupt worden genoemd? Dat is dan toch niet relevant?

Minister Apotheker:

Relevant is vooral de stelligheid waarmee ik kan zeggen dat ik naar ik meen de angel uit de uitspraak en dus uit de voorziening heb gehaald. Ik ben er ten volle van overtuigd dat het tijdelijk teruggeven het probleem wegneemt dat de enige reden voor de rechter was om tot deze uitspraak te komen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik gun de minister graag zijn overtuiging. Het is echter mijn opvatting dat de minister dan wel de uitspraak "koud zet" door die 10% terug te geven, maar nog een antwoord moet vinden op die gemiddeld 11% latente ruimte.

Minister Apotheker:

Er zijn nog vele antwoorden te geven buiten de antwoorden op de vragen over de tijdelijke 10%. De beantwoording van die vragen moet uit de bodemprocedure komen. Ik ben mij daarvan bewust. Ik weet natuurlijk ook dat je niet met 100% zekerheid kunt zeggen dat je alle procedures zult winnen. Dat is op dit moment zelfs enigszins eufemistisch uitgedrukt. Ik kan niet ontkennen dat er intern bij mij in huis, in verhoogde mate na de uitspraak, allerlei scenario's worden ontwikkeld om overal op bedacht te zijn. Dat is ook een antwoord op een vraag van vele sprekers. Maar dit punt, de latentie teruggeven omdat dat te maken zou hebben met deze uitspraak in kort geding, is bij mij niet aan de orde!

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Ik ben de minister erkentelijk dat hij heeft aangegeven snel gestructureerd overleg met de sector te beginnen over een brede agenda. Ik zou hem willen suggereren dat op zeer korte termijn te doen en juist dit punt als eerste agendapunt op te voeren. Wij hebben allemaal verwezen naar het vonnis van de rechter, maar ons bereiken nu al brieven dat er binnen de sector anders over wordt gedacht. Het lijkt mij goed om dit zo snel mogelijk op te helderen voordat dit leidt tot weer allerlei gerechtelijke procedures. Gaat het nu om het terugdraaien van 10% of over het terugdraaien van 10% en latente rechten? De minister heeft daar naar zijn overtuiging een helder antwoord op gegeven, maar ik adviseer hem toch sterk dat snel met de anderen in het veld te communiceren om te voorkomen dat wij weer terechtkomen in een cyclus van allerlei juridische acties.

Minister Apotheker:

Wij moeten elkaar de juridische posities niet opeens minder gunnen, maar overleg kan dienstig zijn om in elk geval uit te leggen waarom je meent een bepaalde lijn te moeten volgen. Maar volgens mij heb ik al voldoende over het overleg gezegd.

Mevrouw de voorzitter! De getroffen voorziening maakt de kans zeer reëel dat bij een eventueel nieuw kort geding geen buitentoepassingsverklaring van de herstructureringswet meer plaatsvindt. In de tekst van het wetsvoorstel – dat krijgt de Kamer volgens de normale procedure voorgelegd – en in de memorie van toelichting krijgt de vraag of dit een sluitende oplossing is, uitdrukkelijke aandacht.

Ik hoop inmiddels duidelijk te zijn geweest over de feitelijke afroming, verkoop en opkoop van rechten. In totaliteit gaat het om 240.000 varkenseenheden die uit de markt zijn genomen via de afroming die ons nu bekend is, om 250.000 eenheden via de transacties die ons nu bekend zijn, via opkopen en een extra aantal van 100.000 varkenseenheden ten gevolge van het opkopen via de zogenaamde Bevar-regeling. Die totale inschatting leidt tot de conclusie dat er op dit moment ingeboekt kunnen worden zo'n 550.000 varkensrechten die uit de markt zijn genomen.

Mevrouw de voorzitter! De heer Feenstra vroeg naar het standpunt van de Europese Commissie over de herstructureringswet als zodanig. Ik heb op dit moment onvoldoende informatie tot mijn beschikking om u over de briefwisseling van ver voor 3 augustus jl. – de dag van mijn aantreden – te informeren, maar ik kan u wel zeggen dat commissaris Fischler mij bij brief van 12 december 1998 heeft laten weten dat het stelsel van varkensrechten verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt indien het stelsel valt te beschouwen als een noodzakelijke en geschikte maatregel ter implementatie van de nitraatrichtlijn. Die aanduiding is ook de aanduiding van de wet als zodanig. De milieumaatregel, ook in termen van de nitraatrichtlijn, geeft wat dat betreft duidelijkheid over het standpunt van de Commissie.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik denk dat het bij de heer Fischler niet zozeer gaat om de vraag of varkensrechten wel of niet zijn toegestaan, maar in de kern om de vraag of het ontnemen van eigendom wel kan. Daar gaat het volgens mij in de kern om bij de toetsing door de Commissie.

Minister Apotheker:

Maar dat was niet de vraag van de heer Feenstra.

De heer Atsma (CDA):

Ik zou het toch wel aardig vinden als u aangeeft of de Commissie ook op dat punt een indicatie heeft gegeven.

Minister Apotheker:

En die vraag ligt langs allerlei lijnen op veel andere borden en daar hebben wij het in dit debat ook steeds over. Daarom is deze noodwetgeving als correctie via het tijdelijk teruggeven al gezonden aan de Raad van State en daarom vindt de minister dat dit een sluitende aanpak is.

Voorzitter! Ik kom over de moties te spreken. Het zal de Kamer niet verbazen dat ik de motie van de heer Atsma om nu al over te gaan tot een adequate schadevergoedingsregeling, ten zeerste moet ontraden. Het gaat nu om de reparatie, de noodwet die het deksel op de pan houdt. Het gaat ook om – maar dat staat hier buiten – het definitief vermijden van de tweede verplichte korting. De beantwoording van de vraag in hoeverre schadevergoeding nodig zal zijn, vindt haar weg langs de bodemprocedure.

Ik kom te spreken over de motie van de heer Stellingwerf, die de regering verzoekt de bereidheid uit te spreken zo nodig de varkensrechten die in schooltermen gesproken boventallig zouden zijn, aan te kopen. Het gaat en het blijft gaan om een tijdelijke ophoging van de effecten van de varkensrechten. Het is niet een definitief structureel geven van 10% extra varkensrechten. Het is in afwachting van de bodemprocedure. De noodwet spreekt ook van het tijdelijk ophogen met 10% en dan ook nog in de vorm van de vermenigvuldigingsfactor die de 10% mogelijk maakt. Dat betekent dat de analyse van de heer Stellingwerf dat een hok te vol kan zijn en er geen milieuruimte is, kan voorkomen. Dat is dan op basis van het vrijwillig opkopen in de hoedanigheid van de wet voor 23 februari, de dag van de uitspraak. De uitspraak van de rechter is ook dat het geen terugwerkende kracht is. Vanaf 23 februari heeft die zijn betekenis. Een varkenshouder die – ook al weet hij dat de ophoging maar tijdelijk is – varkensrechten kwijt wil en dus wil verkopen, kan niet die opgehoogde 10% verkopen. Het begrip varkensrecht blijft hetzelfde, alleen de betekenis wordt: keer 10/9. De eerste 10 kan hij wel verkopen. Die verkoopt hij dan structureel en definitief. Hij moet afwegen of dat wel een oplossing is van zijn probleem. De toevoeging is maar tijdelijk. Op zichzelf zijn varkensrechten blijvend verhandelbaar.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dat begrijp ik. Daarover zijn wij het blijkbaar eens. Het gaat erom dat bepaalde boeren op bepaalde momenten – de rechterlijke uitspraak was er nog niet – tegen een bepaalde prijs hebben gekocht. Daar is niets meer aan te doen. De motie verzoekt de minister als hij opkoopt, desgewenst door de boer, dezelfde prijs te betalen als waarvoor de boer heeft moeten opkopen.

Minister Apotheker:

Als een varkenshouder vindt te veel varkensrechten te hebben, dan moet hij vooral gaan verkopen. Dat kan in de vrije markt.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dan doet u onrecht aan het onvoorziene van de nu ontstane situatie. Ik pleit ervoor de kleine ruimte die de motie vraagt, te honoreren.

Minister Apotheker:

Mijn antwoord is bijna wat u vraagt. Iemand vindt dat hij tijdelijk te veel heeft en wil op basis daarvan verkopen, wetende dat hij misschien later weer een tekort heeft omdat die 10% er weer afgaat. Dat kan dus. Daarvoor hoeft de overheid geen opkoopregeling in te richten. Als het ter verkoop bij het opkooploket van de overheid wordt aangeboden, waarom niet? De motie raad ik af; ze is ook overbodig.

De heer Stellingwerf (RPF):

Met dat laatste ben ik het niet eens. Zij is niet overbodig. Ik vind dat de minister hier een streep trekt waar hij die een eindje verder had moeten trekken.

Minister Apotheker:

Dat komt doordat u in uw motie een streep trekt. U zegt: deze varkensrechten. Daarmee bedoelt u de opgehoogde 10%. Die bestaan niet. Het varkensrecht als aantal blijft. In de noodwet komt de vermenigvuldigingsfactor die leidt tot die tijdelijke verhoging met 10%.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dit is een veel te theoretische benadering.

Minister Apotheker:

Dat is wel een reden voor mij om hierover zo stellig te zijn.

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik hoop dat de Kamer er een ander oordeel over zal hebben.

Minister Apotheker:

Ik wijs de motie af.

De heer Atsma (CDA):

Als ik het goed begrijp, mevrouw de voorzitter, kan een boer die 10% terugkrijgt, op basis van de voorstellen van de minister, die per definitie niet verkopen.

Minister Apotheker:

Een boer die er 100 had en er na de korting 90 overhield, maar er na de tijdelijke ophoging weer effectief 100 heeft, maar er ook 10 bij heeft gekocht, omdat hij wilde doorgaan, zal vinden dat zijn stalruimte nu voor 10 stuks te klein is. Hij moet niet denken dat die ophoging verhandelbaar is. Hij moet beseffen dat hij ze tijdelijk heeft gekregen, maar er de komende negen maanden met een te kleine stal geen gebruik van wil maken. Hij kan er 10 verkopen. Dat kan hij gewoon doen in de markt. Er is geen overheid nodig om nog een voorziening te treffen.

De heer Atsma (CDA):

En u denkt dat u dat kunt regelen?

Minister Apotheker:

Ja, dat kan ik regelen.

De heer Poppe (SP):

Op het moment dat de overheid de 10%, weliswaar tijdelijk, weer teruggeeft, zal er weinig handel zijn. Dan komen er ineens een heleboel varkensrechten in de markt. Zoals de minister zegt, kan degene die al heeft aangevuld, van 900 varkens al is teruggegaan naar 1000, er geen 100 varkens meer bij nemen. Hij zou voor tijdelijke eigendom nieuwe stallen moeten bouwen. Zo'n investering kan niet zo worden gedaan. Iedereen heeft er 10% varkens bij gekregen. Aan wie moet hij verkopen? Hij kan ze gewoon niet besteden. Dat is toch duidelijk? Dat is toch niet redelijk?

Minister Apotheker:

Blijkbaar heeft hij eerder al kunnen kopen. Toen was er dus ook iemand die verkocht.

De heer Poppe (SP):

U begrijpt mij niet. Hij had ruimte voor 1000 varkens. Na 10% korting had hij er 900 over. Hij had dus 100 varkenshokken leeg staan. Daar was nog ruimte. Die heeft hij opgevuld. Nu krijgt hij er weer 10% bij. Hij zou nu 1100 varkens moeten gaan houden, maar dat kan hij niet.

Minister Apotheker:

U zegt hetzelfde als ik, maar mijn voorbeeld was een factor 10 kleiner.

De heer Poppe (SP):

U wilt mij misschien niet begrijpen.

Minister Apotheker:

Ik redeneer kleinschaliger.

De heer Poppe (SP):

De 10% die de overheid, weliswaar tijdelijk, teruggeeft, kan in dat geval gewoon niet benut worden. De varkenshouder heeft er niets aan. Alleen degenen die verkocht hebben en dus ruimte hebben, kunnen die benutten. Ik vind dat een krakkemikkig zootje zo.

Minister Apotheker:

De ondernemer heeft zijn benutting al gezocht door vóór de uitspraak al vrijwillig bij te kopen. Hij mag nu zelf beslissen of hij de tijdelijke ophoging behoudt, in de hoop dat zij definitief wordt, zodat hij alsnog kan bezien wat hij doet met zijn bedrijf. Hij kan ook vaststellen dat hij te veel heeft aan de ophoging en een gedeelte van zijn varkensrechten verkopen. Maar dan is hij ze definitief kwijt. Hij moet dan later maar weer zien of hij ze terug krijgt.

De heer Poppe (SP):

Hij kan ze niet kwijt, want iedereen heeft er net 10% bij gekregen. Er is geen handel of ze brengen geen stuiver op. Dat is toch een krikkemikkige onrechtvaardigheid?

Minister Apotheker:

Wij blijven van mening verschillen. Ik vind dat er voor dit probleem geen voorziening door de overheid nodig is.

De heer Atsma (CDA):

Mijn conclusie naar aanleiding van deze conclusie is dat de varkens die er tijdelijk bij mogen komen, in feite staatseigendom blijven. Daar mag niets mee gebeuren. Het worden varkens van de minister. Hij houdt ze. Hij neemt ze op enig moment weer terug.

Minister Apotheker:

Blijkbaar is er een grote behoefte om in termen van dictatuur en staatseigendommen te spreken. Dat zijn voor mij als sociaal-liberaal nog niet echt woorden die ik voor in de mond heb. Ik heb een duidelijk antwoord gegeven. De rechten zijn verhandelbaar. Men is vrij om ermee te doen wat men wil.

De heer Atsma (CDA):

U wilt het niet begrijpen of u begrijpt het niet. In uw eigen voorbeeld gaat het in de kern om een boer met 100 varkens die er 10 moest inleveren. Hij heeft daarna zijn stallen weer volgezet, misschien wel omdat de bank erom vroeg; wie zal het zeggen? Vervolgens zegt u dat hij tijdelijk weer 10% terug kan krijgen. Op mijn vraag of die boer rechten voor 10 varkens kan verkopen, zei u dat dit niet kan. Mijn conclusie is dus dat u iedereen voor de gek houdt. Het blijft gewoon staatseigendom.

Minister Apotheker:

U luistert gewoon niet. Ik zei op uw vraag of die boer die 10 kan verkopen volmondig "ja". Alleen moet die boer goed beseffen dat hij dat misschien doet in de veronderstelling dat die ophoging met 10% definitief is. Dat is niet zo. Die krijgt hij maar tijdelijk. Het blijft zijn afweging. Daar kan toch geen onduidelijkheid over zijn?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb het idee dat wij langs elkaar heen praten. Dat hebben wij afgelopen vrijdag eigenlijk ook al gedaan. Het probleem is dat er varkensboeren zijn die hun 10% weer opgevuld hebben voor ƒ 4000 per varken. Nu blijkt dat die varkensrechten bijvoorbeeld nog ƒ 2000 waard zijn. Die boer gaat niet verkopen en zit tijdelijk met 110% varkens. Hij heeft een milieuvergunning voor 100%. De minister gaat toch straks die 10% niet als latente ruimte rekenen? Dan hebben wij wel een probleem.

Minister Apotheker:

Volgens de noodwet krijgt het varkensrecht een vermenigvuldigingsfactor van 10/9. Dat betekent dat de effecten van de eerste korting ongedaan worden gemaakt.

De heer Van der Vlies heeft de regering gevraagd de latente ruimte te gebruiken voor een adequate schadevergoedingsregeling. Wij hebben al gesproken over de latente ruimte binnen de noodwetgeving. Ik ben en blijf van mening dat de beantwoording van de vragen over de latente ruimte een onderdeel vormt van de bodemprocedure. Bij het wegnemen van de angel, volgens de uitspraak, is het regelen van schadevergoedingsregelingen en zeker het benutten van de latente ruimte niet aan de orde.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik wil niet meer ingaan op het begrip latente ruimte en de daaronder liggende rechten. Daarover hebben wij zojuist gesproken. Maar aanvaardt de minister dan ook het risico dat het plafond van mestproductierechten er beduidend, gemiddeld 11%, door omhoog wordt getild? Dat is de consequentie van het feit dat hij het nu laat rusten totdat de bodemprocedure ten einde is.

Minister Apotheker:

Wij verschillen van mening over dit punt. Ik ben van mening dat deze uitspraak niet betekent dat de latente ruimte ingevuld kan worden. En dus ga ik dat niet via de noodwet repareren. De noodwet zal alleen gaan over de feitelijke korting van 10% en niet over de latente ruimte. Er zijn per 1 september 1998 varkensrechten met 10% gekort. En dat wordt tijdelijk gecorrigeerd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Een boer heeft 100%, waarop 10% is gekort. Die 10% krijgt hij tijdelijk terug. Dat maakt weer 100%. De boer had, modelmatig geredeneerd, 11% latente ruimte. En die hebt u afgepakt.

Minister Apotheker:

Omdat ik ervan uitga dat de wet onverbindend is. Hiermee is het punt latente ruimte behandeld: ofwel door een generieke 11% korting – onderdeel van de wet en dus democratisch vastgesteld – ofwel door compensatie van hardheidsgevallen. En ook die is democratisch vastgesteld, namelijk door het beleid van de minister dat is teruggekoppeld met de Kamer. Kortom, er kan berekening van varkensrechten plaatsvinden. Die heeft plaatsgevonden. Slechts daarop is 10% gekort. En dat leidt tot teruggave.

De voorzitter:

Ik geloof dat ik het nu zelfs begin te begrijpen. Dat lijkt mij het moment waarop de minister op een volgend onderwerp kan overstappen.

De heer Ter Veer (D66):

Ten behoeve van het stenogram wijs ik erop dat de minister "onverbindend" zei waar hij "verbindend" bedoelde.

Minister Apotheker:

In ieder geval is mijn interpretatie en daarmee de inhoud van de noodwetgeving zodanig dat ik geen poging meen te hoeven doen om de latentie te activeren en dus zeker niet om een schadevergoedingsregeling te maken. Ik ontraad derhalve aanvaarding van de motie.

De heer Poppe heeft in zijn motie de wens uitgesproken om te komen tot een evenwichtige verhouding tussen biggen- en vleesvarkensproductie. De wet gaat natuurlijk al uit van gescheiden productierechten voor zeugen en vleesvarkens. En daarmee wordt een verdere groei van de export van het aantal biggen voorkomen. Door korting zullen meer biggen nationaal worden afgezet. Daarmee wordt feitelijk voldaan aan in ieder geval de strekking van de motie. Bovendien zijn verdergaande maatregelen EU-rechtelijk niet mogelijk. Ik ontraad daarom aanvaarding van deze motie. Ik probeer de heer Poppe met deze uitleg ervan te overtuigen dat de wet in deze richting werkt. De wet doelt op een dergelijk evenwicht.

De heer Poppe (SP):

Kan de minister aangeven op welk moment dat evenwicht er zal zijn? Er zijn zaken waaraan eeuwen kan worden gewerkt zonder dat het doel wordt bereikt. Mijn opzet is om het evenwicht op zo kort mogelijke termijn te verkrijgen.

Minister Apotheker:

Als ik dat antwoord kan geven, zal ik het u geven. Ik kan het nu niet geven.

De heer Poppe (SP):

Daarom is die motie nu juist van belang. Ik hoop dat daarvoor steun is in de Kamer. De minister wordt daarmee wat peper toegediend om hieraan te werken, zodat er snel maatregelen komen om dat doel wel te bereiken.

Minister Apotheker:

Van ieder goed idee dat deze lijn kan verstevigen, zeg ik: prima. De wet is er evenwel op gericht onderscheid aan te brengen. Over de beleidsintentie zijn wij het niet oneens. Zojuist heb ik al gezegd dat verdergaande maatregelen hun EU-rechtelijke beperkingen kennen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! In mijn inbreng heb ik ook gezegd dat de minister overleg moet plegen met de sector op basis van een redelijke schadeloosstelling, zodat het geld dat met die redelijke schadeloosstelling is gemoeid, onder andere kan worden gebruikt om deze motie snel uitgevoerd te krijgen. Verder denk ik aan een gesloten systeem. Kortom, de bedoeling is te komen tot een werkelijke herstructurering van de varkenshouderij. In het algemeen overleg van vrijdag en in dit overleg hebben wij alleen maar over geld en varkensrechten gesproken, maar niet over herstructurering. Daarom wijs ik de minister erop dat deze motie onderdeel uitmaakt van mijn vraag aan de minister: is hij bereid met de sector overleg te plegen en op basis van een redelijke schadeloosstelling te komen tot nadere afspraken over de werkelijke herstructurering? Ik meen dat wij daarmee zouden opschieten. Wat nu gebeurt, is gekissebis met rechters. Daarmee schieten wij echt niet veel op.

Minister Apotheker:

In mijn opmerking over het overleg dat ik wil gaan voeren, stonden en staan twee elementen centraal: werken met het meest effectieve pakket flankerende maatregelen met de extra financiële impuls, ook vanaf dit moment, en werken aan de hand van de hoofdlijnen om te komen tot een meer duurzame en een iets kleinere varkenshouderij. Daarbij kan dit onderdeel een rol spelen. Het zal ongetwijfeld in dat overleg aan de orde komen.

De heer Poppe (SP):

Maar zonder een financiële bijdrage...

Minister Apotheker:

U vroeg aan de minister de toezegging dit in het overleg mogelijk te maken of aan de orde te stellen. Het antwoord is: ja.

De heer Poppe (SP):

Maar de zin met "redelijke schadeloosstelling" heeft u geschrapt.

Minister Apotheker:

Daarover heb ik al heel duidelijke uitspraken gedaan.

Voorzitter! Ik kom vervolgens toe aan een reactie op de motie van de heren Feenstra, Oplaat en Ter Veer. Zijn met de voorziene noodwet voldoende en adequate maatregelen genomen om uitbreiding van de varkensstapel te voorkomen? Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend dat dient om de angel uit het probleem te halen. Daarmee zal ook de terugwerkende kracht worden geregeld. Daarover komt namelijk iets in de noodwetgeving te staan. De terugwerkende kracht zal dus gelden vanaf de datum van de uitspraak. Naar wij mogen hopen, zal deze wet binnen twee à tweeënhalve maand in het Staatsblad staan en daarin zal dan de datum van 23 februari zijn opgenomen. Dat betekent dat vanaf dat moment dezelfde handhavingen en rapportages gaan gelden die zouden hebben gegolden zonder deze uitspraak en zonder deze correctie, terwijl daarbij zeker is dat de tijdelijke teruggave van 10% de maatstaf is geworden. Het stelsel van controle en handhaving is gebaseerd op het jaargemiddelde van de varkenshouder en dat jaargemiddelde moet overeenkomen met zijn berekend varkensrecht en straks dus met zijn berekend varkensrecht maal 10/9. Daarmee is dezelfde situatie van controle, handhaving en beheersing aan de orde dan die welke was voorzien in de wet voor de herstructurering.

Bovendien geldt dat door door te gaan met afromen en opkopen – dat is hier niet bedoeld door de geachte afgevaardigde, maar ik zeg het toch – de neerwaartse druk sowieso wordt doorgezet. We hadden al 550.000 varkensrechten uit de markt geno- men en hiermee zullen wij doorgaan. Naar mijn stellige overtuiging wordt met deze noodwetgeving voldaan aan de noodzaak van de opstelling van een dergelijke wet. Zij werkt terug tot 23 februari en levert dan het normale en toereikende controle- en beheersingssysteem op, het systeem dat wij zelf met de wetge- ving beoogd hebben. De Kamer heeft de oproep gedaan om met spoed maatregelen te nemen. Daarom moet de noodwet snel in het Staatsblad worden gepubliceerd.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Dat heb ik begrepen, maar die noodwet – ik blijf het maar een reparatiewet noemen – kent een traject van twee maanden. De minister gaf zelf aan dat er ook tweeënhalve maand mee gemoeid kan zijn. Ik gaf al aan dat de sector andere opvattingen heeft dan de minister. De vraag is of het vonnis nu al dan niet volledig is gehonoreerd. Daar kunnen waarschijnlijk ook nog wel wat juridische procedures op volgen. Daarmee zullen volgens onze analyse minimaal twee maanden verlopen voordat de reparatiewet in het Staatsblad staat. Is het dan niet mogelijk om in elk geval één maatregel te nemen, een ministeriële regeling, een AMvB, een noodwetje of anderszins, zodat boven dat plafond geen groei kan plaatsvinden?

Minister Apotheker:

De hoofdregel is dat men zijn jaargemiddelde moet halen. Het is helder wat het nieuwe jaargemiddelde is, omdat de wet met terugwerkende kracht tot dezelfde datum gaat. Het zou zeer onverstandig zijn om het aantal varkens uit te breiden vóór het moment dat de noodwet in het Staatsblad staat. Immers, men moet het jaargemiddelde halen. Dat is namelijk het stelsel van controle en handhaving. Als men toch zou ophogen, zou men later veel meer moeten teruggaan dan nu met deze noodwet, waarvan iedere varkenshouder weet dat hij eraan komt.

De heer Atsma (CDA):

Vindt de minister het niet vervelend dat thans blijkt dat een meerderheid van de Kamer kennelijk niet voor 99,9% wil blindvaren op de reparatiewetgeving die de minister heeft voorgesteld?

Minister Apotheker:

Ik zou het vervelend vinden als mijn antwoord niet toereikend werd gevonden.

De heer Atsma (CDA):

U was vrijdagavond met hetzelfde antwoord volstrekt helder. Ik weet wel dat de heer Oplaat heel lang heeft nagedacht...

Minister Apotheker:

Ik ben niet van mening veranderd over de doeltreffendheid van de noodwet en over de doeltreffendheid van het controleren op het jaargemiddelde. Daar komt bij dat de hele buitenwacht weet dat deze minister binnen twee maanden met de noodwet in het Staatsblad komt. Men weet precies waar men aan toe is met de terugwerkende kracht tot 23 februari.

De heer Atsma (CDA):

Wat doet u als de coalitie de motie handhaaft?

Minister Apotheker:

De motie vraagt mij met spoed maatregelen te nemen. De noodwet voorziet daarin.

De heer Ter Veer (D66):

Ik wijs de heer Atsma erop dat de Kamer medewetgever is. Zij geeft een signaal af. Zowel van de zijde van de regering als van de zijde van het parlement gaat een overduidelijk signaal naar de sector: weet wat u te wachten staat, weet dat daarover geen enkel misverstand bestaat.

De heer Atsma (CDA):

Wij vinden dat natuurlijk ook. Daar is geen enkele discussie over. Wij weten heel goed dat de Kamer medewetgever is, maar op dit moment gaat het om een kernvraag. Wij zitten met een rampzalige wet van Van Aartsen. Daar is deze minister mee opgescheept. Hij heeft een erfenis met een hypotheek gekregen, een hypotheek die zich moeilijk laat aflossen. Vervolgens komt de minister met reparatiewetgeving en zegt de heer Ter Veer: het gaat ons niet ver genoeg. Wie heeft nu vertrouwen in wie?

De heer Poppe (SP):

De minister zegt in feite dat hij bezig is met de uitvoering van een motie die overbodig is. Nu wordt gezegd dat de motie een duidelijk signaal van de Kamer is. Dat geldt natuurlijk ook voor mijn motie. Ook daarvan zegt de minister dat hij in die richting bezig is. Desalniettemin ontraadt hij alleen mijn motie. De Kamer steunt de minister zolang de meerderheid de minister niet naar huis stuurt. Daar hebben wij geen motie voor nodig.

Minister Apotheker:

Het is in mijn ogen heel zinvol dat de noodwetgeving voorziet in wat de motie vraagt: maatregelen om groei te voorkomen. Daarmee zou ik willen afsluiten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven