Noot 1 (zie blz. 1498)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 1999 (26 200 VII)

Vraag van het lid Van der Knaap (CDA): De CDA-fractie wil van de staatssecretaris weten hoe hij de problematiek rondom de Kustwacht beoordeelt. Is hij het ermee eens dat een voortvarende aanpak dringend gewenst is? Welke activiteiten gaat hij ondernemen?

Antwoord: Voor wat betreft de Kustwacht, waarvoor de minister van Defensie de eerste verantwoordelijkheid draagt, zijn er in 1995 afspraken gemaakt. De Kustwacht is onder andere in de strijd tegen de drugscriminaliteit een belangrijk instrument gebleken. De voltooiing van de Kustwacht wordt dan ook voortgezet zoals is afgesproken. Juist deze week werd het eerste van drie schepen voor de Kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba ten doop gehouden. De twee andere schepen worden in de eerst helft van het volgend jaar opgeleverd.

De minister van Justitie van de Nederlandse Antillen heeft zijn eerder gestarte evaluatie een dezer dagen afgerond en zal die in de ministerraad van de Nederlandse Antillen bespreken. Of en in hoeverre de resultaten daarvan wijziging zal brengen in het standpunt ten aanzien van de Kustwacht is op dit moment niet bekend. Ingestemd kan worden met de opmerking van de heer Te Veldhuis dat bindende afspraken moeten worden nageleefd.

Vraag van het lid Van der Knaap (CDA): Is het niet gewenst te komen tot een noodfonds?

Antwoord: Dit is overwogen, maar de Antilliaanse regering heeft tot op heden geen voorkeur voor het instellen van een noodfonds gemanifesteerd. Overigens voorziet art. 36 van het Statuut erin dat de Koninkrijkspartners elkaar hulp en bijstand zullen verlenen. Dat geldt zeker voor rampsituaties.

Vraag van het lid Van der Knaap (CDA): Wanneer zijn de resultaten van de evaluatie van de stageregeling beschikbaar voor de Kamer?

Antwoord: Jaarlijks wordt de stageregeling van de Nederlandse Antillen uit de samenwerkingsmiddelen gefinancierd. Omdat onduidelijkheid ontstond over de aanwending van de middelen ten behoeve van de stageregeling tot en met 1997 is besloten, alvorens met financiering op jaarbasis verder te gaan, de regeling te evalueren. Deze evaluatie wordt thans uitgevoerd. Resultaten verwacht ik voor het eind van dit jaar te ontvangen en met de partners, waaronder ook de VNG, te bespreken. De regering zal de Kamer over de resultaten informeren.

Vraag van het lid Van Oven (PvdA): Is al begonnen met het afbouwen van de ontwikkelingssamenwerking met Aruba? Is de eerste tranche van de aflossing al binnengekomen?

Antwoord: In de meerjarenplanning van de overheidsbegroting (opgenomen in de notitie "Gezonde overheidsfinanciën op Aruba" van de minister van Financiën, die u bij brief van 3 november jl. is toegezonden) is vanaf het jaar 2001 rekening gehouden met een jaarlijkse afbouw van NAf 4 mln. conform de voorstellen van de commissie-Biesheuvel. Van het inzetten van middelen van hoofdstuk IV ten behoeve van verlichting van de schuldendienst, zoals de commissie heeft voorgesteld is nog geen sprake. Dit houdt verband met het feit dat nog niet kan worden voldaan aan de Nederlandse voorwaarde van ex post begrotingsevenwicht. Het voor 1999 begrote bedrag in de Arubaanse begroting aan te ontvangen hulp (ad NAf 36 mln.) zal als gevolg van de onlangs afgekondigde verplichtingenpauze wellicht niet worden gehaald. Daardoor kan de indruk ontstaan dat reeds sprake is van een afbouw. Dit is echter niet het geval.

Vraag van het lid Van Oven (PvdA): Wat is de stand van zaken met betrekking tot het zelfbouwproject van huizen op St. Maarten voor de lagere-inkomensgroepen?

Antwoord: In zijn brief van 29 september 1997 aan de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken is de toenmalige minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken op de notitie Duivesteijn/Van Oven ingegaan.

Er zijn thans twee instrumenten beschikbaar om het beoogde doel – goedkope huizen voor de laagste inkomens – te bereiken:

1. een fonds waaruit particuliere grondeigenaren onder gunstige hypothecaire voorwaarden geld kunnen lenen voor zelfbouw, en

2. een budget (NAf 20.000 schenking per woning plus garantie op commerciële lening), waaruit de woningbouwstichting op particuliere erfpachtgrond infrastructuur en 150 huurwoningen realiseert (sociale woningbouw).

De notitie Duivesteijn/Van Oven combineert elementen uit 1 en 2: de particulier pacht zelf een kavel op een terrein met infrastructuur aangelegd door overheid of de woningbouwstichting en kan op grond van een langdurige pachtovereenkomst geld lenen.

Grootscheeps gebruik van de hiervoor genoemde instrumenten laat tot dusverre op zich wachten. Hoofdoorzaken zijn de prijsstijging in de bouw en het feit dat het kopen van grond en het afsluiten van hypothecaire leningen en erfpachtcontracten voor de doelgroep zeer ongebruikelijke zaken zijn.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Zijn de kosten van inburgering op Curaçao te rekenen tot de categorie "onontkoombaar"?

Antwoord: Kosten van de inburgering op Curaçao staan niet op de begroting van hoofdstuk IV maar zijn nog onderwerp van overleg. De term "onontkoombaar" slaat slechts op de projecten die uit de Samenwerkingsmiddelen van hoofdstuk IV worden bekostigd.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Klopt het dat er over Koraal Specht positief nieuws is? Is het programma van eisen gereed en is de bouw van de halfopen inrichting aanbesteed? Zal deze in 2001 klaar zijn?

Antwoord: Voor de beantwoording van deze vragen over de voortgang van de nieuw- en verbouw van de Koraal Specht gevangenis verwijs ik naar het antwoord op schriftelijke vragen van de heer Van Oven, inzake vermeende mishandelingen en de uitvoering van het plan van aanpak, dat de Kamer een dezer dagen zal ontvangen.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Waarom worden er zo weinig Arubanen en Antillianen als technische bijstanders benoemd?

Antwoord: Het beleid bij de werving van medewerkers technische samenwerking is erop gericht om ambtenaren uit te zenden; daarbij wordt er de voorkeur gegeven om bij gebleken geschiktheid Antillianen en Arubanen uit te zenden.

De Antilliaanse en Arubaanse overheid (Antillen- of Arubahuis of overheid NA/AUA) zijn overigens bij de werving van deze categorie uitzendingen nauw betrokken.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Wil de regering toezeggen dat het zogenoemde BVN-programma via de Wereldomroep ook aan de Nederlandse Antillen kan worden aangeboden?

Antwoord: De regering staat in beginsel niet afwijzend ten opzichte van het beschikbaar stellen van het zogenaamde BVN-programma. Eerst dient echter duidelijkheid te komen over de vraag of de Nederlandse Antillen en Aruba zelf de financiële en infrastructurele mogelijkheden hebben om dit programma uit te zenden. Hierover bestaat nog onduidelijkheid.

Indien Nederland besluit het BVN-programma ter beschikking te stellen aan de Nederlandse Antillen en Aruba, bestaat de medewerking van Nederland uit de medefinanciering door alle betrokken departementen van de kosten van een satellietverbinding met de Nederlandse Antillen en Aruba voor de doorgifte van het BVN-programma van de Wereldomroep.

De kosten van een satellietverbinding bedragen ongeveer Nf 2 mln. per jaar.

De Nederlandse regering staat positief tegenover het uitzenden van Antilliaanse programma's in Nederland. Op dit moment wordt onderzocht welke mogelijkheden hiervoor aanwezig zijn.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Wil de Staatssecretaris een haalbaarheidsonderzoek op het terrein van het Trustfund overwegen?

Antwoord: Ja, indien de Arubaanse en Antilliaanse regeringen hierom verzoeken.

Vraag van het lid Te Veldhuis (VVD): Moet de ontvlechting in het onderwijs door bijvoorbeeld het Papiaments als instructietaal voor het funderend onderwijs te gebruiken nu nog verdergaan?

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Is over de onderwijstaal in het overleg met Willemstad gesproken? Welke taak ziet de staatssecretaris hier voor zichzelf weggelegd?

Antwoord: Het vorige kabinet van de Nederlandse Antillen heeft in juni 1997 – in het kader van de herstructurering van het funderend onderwijs – besloten het Papiaments als instructietaal in te voeren en het Nederlands voortaan als vreemde taal te onderwijzen. Hierop hebben de maatschappelijke groeperingen (schoolbesturen, vakbonden en ouders) sterk afwijzend gereageerd. Uit een door het RK-schoolbestuur gehouden enquête onder ouders bleek een grote voorkeur te bestaan voor tweetalig onderwijs. Door die ontwikkeling is het besluit van de Nederlands-Antilliaanse regering nog niet uitgevoerd. Naar aanleiding van het protest van de maatschappelijke groeperingen wordt een maatschappelijke discussie over de taalkwestie in de Nederlandse Antillen gevoerd. Wellicht dat op basis daarvan het in 1997 genomen besluit zal worden herijkt.

In de nota naar aanleiding van het verslag van 22 oktober 1998, kenmerk SG98/U120, inzake de begroting van uitgaven en ontvangsten van hoofdstuk IV (nr. 26200-IV) is bij de beantwoording van vraag 43 ingegaan op de positie van de Nederlandse taal in het onderwijs.

In elk gesprek met Willemstad over initiatieven in het onderwijs, waarbij Nederlandse samenwerkingsmiddelen worden gevraagd, wordt dezerzijds de positie van de Nederlandse taal aan de orde gesteld.

Vraag van het lid Te Veldhuis (VVD): Kunnen de bewindslieden op enigerlei wijze faciliërend optreden ter ondersteuning van de opbouw van sportinfrastructuur op de Antillen en Aruba?

Antwoord: Nederland draagt substantieel bij aan de financiële middelen van het zgn. Sociaal Noodfonds. Door het Sociaal Noodfonds zijn in diverse wijken sportfaciliteiten aangelegd. Ook is het SDK-stadion met middelen van het Sociaal Noodfonds gerenoveerd.

Gezien de budgettaire situatie is in de komende periode een scherpe prioriteitenstelling noodzakelijk. Hierover zal begin 1999 nader overleg plaatsvinden met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Vraag van het lid Scheltema-de Nie (D66): Vindt er een prioriteitenstelling plaats op grond van het belang van de concrete projecten? Als dat zo is, wordt het jeugdbeleid meer geaccentueerd?

Antwoord: Ja. Het belang van concrete projecten is één van de factoren die van invloed zal zijn op de prioriteitenstelling. Begin 1999 zal hierover overleg plaatsvinden tussen de drie Koninkrijkspartners. Ter voorbereiding op dit overleg zullen de drie landen eerst zelf hun prioriteiten moeten bepalen. Bij de Nederlandse prioriteitenstelling is van belang of een project gerekend kan worden tot de prioritaire sectoren. Dat zijn: rechtshandhaving, bestuurlijke ontwikkeling, openbare financiën en economische ontwikkeling en onderwijs. De lopende projecten kunnen, naar het zich nu laat aanzien, worden gecontinueerd. De verwachting is echter dat de ruimte voor het starten van nieuwe projecten gering is.

Projectactiviteiten die gericht zijn op de jeugd, vinden thans voornamelijk plaats in het kader van het Sociaal Noodfonds en Task Force Antilliaanse Jongeren. Binnen deze programma's zal het jeugdbeleid gestimuleerd blijven worden. Ik ben bereid in overleg met de betrokken organisaties en overheden te bezien hoe door grotere synergie de effectiviteit van het beleid kan worden vergroot, in het bijzonder wat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt betreft.

Vraag van het lid Scheltema-de Nie (D66): Wat is de reden van het forse verschil in kosten van technische bijstanders?

Antwoord: De uiteenlopende kosten van technische bijstanders worden verklaard door de volgende factoren:

de duur van de uitzending;

de aard van de uitzending: een ambtenaar of een extern bureau?;

de aard van de vereiste deskundigheid (automatiseerders zijn relatief duur).

Bovendien worden soms meerdere bijstanders in het kader van één project gefinancierd.

Vraag van het lid Scheltema-de Nie (D66): Hoe is de situatie van de ambulante jeugdzorg?

Antwoord: De Task Force Antilliaanse Jongeren is nog niet in staat om de omvang van de problematiek van kwetsbare jeugdigen volledig in kaart te brengen. Wel zijn de gegevens voor de vier belangrijkste indicatoren bekend.

Het drop-outpercentage 15–24 jarigen (42,8), het zittenblijverspercentage (25), het percentage jeugdwerkloosheid (28) en het percentage inactieve jeugdigen (9) zijn al decennialang reden voor zorg en kenmerkend voor de twee grootste Antilliaanse eilandelijke samenlevingen.

De ambulante hulp aan jeugdigen is zeer beperkt en veelal verbonden aan de justitiële keten. Noch de omvang van de hulpvraag, noch de aard is bekend. Ter preventie van langdurige hulpsituaties is uitbreiding van de ambulante hulp noodzakelijk. Financiële beperkingen van Land en eilandgebieden staan meer dan fractionele uitvoering van deelprojecten in de weg.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Zijn er uit de ervaringen met de orkaanramp voor de langere termijn lessen getrokken?

Antwoord: In mijn brief van 13 oktober 1998, kenmerk KR98/U052925, heb ik de voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken geïnformeerd over de op dat moment bekende stand van zaken met betrekking tot de gevolgen van de orkaan Georges voor de Bovenwindse eilanden van de Nederlandse Antillen.

De coördinatie van de rampenbestrijding met betrekking tot de orkaan in Nederland heeft plaatsgevonden in overleg met de ministeries van Defensie, van Buitenlandse Zaken, van Algemene Zaken, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen.

Nog in de maand november van dit jaar is een overleg voorzien om de coördinatie in Nederland te evalueren.

De Tweede Kamer zal van de uitkomsten van deze evaluatie op de hoogte worden gesteld.

Vragen van het lid Van Middelkoop (GPV): Op grond van welke overwegingen is gekozen voor een kaderstellende inventarisatie? Wat betekent kaderstellend? Hoe verhoudt deze inventarisatie zich tot de finale oordeelsvorming over Wawoe/Biesheuvel?

Zal de aangekondigde nota over het samenwerkingsbeleid ook materiaal bevatten over de knelpunten die voortvloeien uit de statutaire verhoudingen?

Antwoord: Het kabinet is van mening dat een kaderstellende inventarisatie noodzakelijk is om de samenhang binnen het samenwerkingsbeleid te bevorderen en aan te geven hoe het samenwerkingsbeleid in de toekomst zal worden vormgegeven.

Kaderstellend betekent dat het kabinet zich in de contacten met de Koninkrijkspartners zal houden aan de in de nota aangegeven kaders.

In de nota zal worden ingegaan op de aanbevelingen van de commissies-Wawoe en -Biesheuvel. Het kabinet is van mening dat deze aanbevelingen een belangrijke rol dienen te spelen in het toekomstige samenwerkingsbeleid.

De nota zal ook ingaan op de verantwoordelijkheden die de landen in Koninkrijksverband hebben. Knelpunten als gevolg van de te onderscheiden verantwoordelijkheden zullen worden aangegeven.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Wat is de reactie op het voornemen van de Eilandraad van St. Maarten om een referendum te houden over de staatkundige toekomst van het eiland?

Antwoord: Als het referendum daadwerkelijk wordt gehouden, moet worden afgewacht welke keuzemogelijkheden aan de kiezers zullen worden voorgelegd en wat het resultaat van het referendum zal zijn. Indien net als in 1994 wordt gekozen voor de status quo, het deel blijven uitmaken van het Antilliaanse staatsverband, levert dat vanzelfsprekend geen enkel probleem op. Ook kan men opteren voor onafhankelijkheid. Dan komt de vraag aan de orde in hoeverre het zelfbeschikkingsrecht een recht van een eiland op uittreden uit het Koninkrijk inhoudt. Of uittreden ook van een afzonderlijk eiland verstandig zou zijn, is echter een geheel andere vraag. In het geval van uittreden uit de Nederlandse Antillen en uit het Koninkrijk zullen de nodige voorzieningen moeten worden getroffen. De keuze voor een derde mogelijkheid, een status aparte binnen het Koninkrijk, zoals Aruba die heeft, ligt echter problematischer. St. Maarten kan daar niet zonder meer zelf voor kiezen. Daarvoor is het eiland afhankelijk van de medewerking van de drie landen van het Koninkrijk. Deze optie impliceert immers wijziging van het Statuut en dat kan alleen met instemming van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Wat zijn de laatste cijfers omtrent de migratie?

Antwoord: Van 1988 tot 1995 nam de immigratie vanuit de Antillen af. Volgens het CBS is de immigratie tussen 1995 en 1997 gestegen tot 4.619 personen in 1997.

Gezien de snel verslechterde economische situatie op Curaçao, is de verwachting dat het aantal migranten in 1998 zal oplopen tot circa 6.000 personen.

De notitie over de migratie van Antilliaanse jongeren zal in de eerste helft van november naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Wat wil deze nieuwe bewindsman doen om het normale, te weten de drugsopvang op de eilanden zelf, te bewerkstelligen?

Antwoord: De landsregering en het eilandgebied Curaçao hebben enkele jaren geleden, mede op aandrang van minister Voorhoeve, het drugsopvangcentrum Brasami geopend. Het Land heeft de stichtingskosten gefinancierd; het eilandgebied draagt zorg voor de exploitatie.

In het kader van het Sociaal Noodfonds staan activiteiten op stapel voor de opvang van drugsverslaafden. Verder zal begin volgend jaar worden bezien of met de aangekondigde herprioritering van de samenwerkingsactiviteiten ruimte ontstaat voor aanvullende activiteiten.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Is het nog altijd staand beleid dat geen gedetineerden naar Nederlandse gevangenissen zullen worden overgebracht?

Antwoord: Overdracht van strafexecutie binnen het Koninkrijk vindt slechts plaats in incidentele gevallen en binnen een door de verantwoordelijke minister van Justitie vastgesteld beleidskader. Er bestaat geen voornemen het staande beleid te wijzigen.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Over de Kustwacht heb ik een tweetal vragen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat men de eigen verantwoordelijkheden wil minimaliseren. Is hierover met minister Martha overleg gevoerd? Wat wil men nu eigenlijk?

Antwoord: De minister van Justitie van de Nederlandse Antillen heeft bij zijn aantreden besloten de rol van zijn land ten aanzien van de Kustwacht te evalueren. Het resultaat moet naar zijn zeggen leiden tot een efficiëntere Kustwacht.

De evaluatie zou inmiddels zijn afgerond. De resultaten daarvan zijn de regering op dit moment niet bekend.

Naar boven