Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (25334).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Het recht voor iedereen om te wonen waar men wil, zoals neergelegd in het Europese verdrag voor de rechten van de mens en het BuPo-verdrag is een groot goed. Helaas is deze keuzevrijheid niet voor iedereen weggelegd. Nog steeds zijn bepaalde groepen mensen zoals minder draagkrachtigen en ook andere groepen die in een achterstandssituatie verkeren of minder zelfredzaam zijn, voor wie dat recht op vrije keuze voor woonplaats niet geldt in Nederland. Ook al verschilt dat per regio, het bestaat. Zolang dit het geval is, heeft de overheid niet alleen het recht om vrije vestiging in te perken maar ook de plicht. Voor genoemde groepen is de steun van de overheid onmisbaar omdat zij anders vanwege de schaarste aan woningen niet aan bod komen.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Voorzitter! Op deze statements zou ik toch enige verduidelijking willen. Ze zijn met elkaar in tegenspraak.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat vind ik niet. Maar daar gaat nu precies deze wet over. Dat is de angel van de wet en ik heb zeven bladzijden. Wij houden de discussie natuurlijk open.

Naast schaarste in bepaalde woningmarktsegmenten doet zich schaarste voor in bepaald gebieden vanwege bovengemeentelijke bouwbeperkingen. Een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte komt in die situaties niet vanzelf tot stand. Evenals zes jaar geleden vormen voor de PvdA deze aspecten de uitgangspunten en de toetsingscriteria voor de beoordeling van het wetsvoorstel. Ruim zes jaar geleden, toen wij hier de huidige Huisvestingswet behandelden, betwijfelden wij of deze wet de 21ste eeuw ongehavend zou halen. Die twijfel is bewaarheid geworden. Al snel na de inwerkingtreding bleek de maximale toegestane koopprijsgrens voor het distributiebestand niet aan te sluiten op de werkelijkheid. Van essentieel belang is dat bij deze wetswijziging de werkelijkheid in het oog wordt gehouden om te voorkomen dat we weer binnen een paar jaar of misschien een paar maanden tot aanpassing moeten komen. De centrale vraag toen en ook nu is waar nu eigenlijk de grenzen liggen waarbinnen gemeenten regels kunnen stellen ten aanzien van de toelating van mensen tot de woningmarkt en ten aanzien van de toewijzing van bestaande woningen. Hoe vrij zijn gemeentes daarin om invloed uit te oefenen op de verdeling van de woningen? Waar liggen die grenzen? Dat blijft natuurlijk ontzettend moeilijk en de werkelijkheid is vaak anders dan hier in wetgeving wordt vastgesteld en dat moeten we voorkomen, juist in deze wet.

Anders dan gebruikelijk wil ik beginnen met de woningtoewijzing. Mede als gevolg van de decentralisatie zijn gemeenten vooral verantwoordelijk voor het volkshuisvestingsbeleid. Terecht, zij kunnen immers ook het beste bepalen welke instrumenten binnen die gemeente, de regio ingezet moeten worden, waar en ook hoe. Met name het volkshuisvestingsplan als kader voor het volkshuisvestingsbeleid zal daarin bepalend zijn. Voor het uitvoeren daarvan hebben gemeenten sturingsinstrumenten nodig. Zij natuurlijk niet alleen, de uitvoering gebeurt op vele fronten, maar de sturingsinstrumenten zijn nodig. Niet alleen via strategische nieuwbouw en strategische verbeteringen, maar ook door verbetering van het leefmilieu kan die gewenste sturing aan woningmarktprocessen in de gemeente worden gegeven. Dat zegt het kabinet ook in de nota naar aanleiding van het verslag. Daar heeft het gelijk in, maar woonruimteverdeling is en blijft daarnaast een zeer belangrijk sturingsinstrument.

Als door dit wetsvoorstel het stellen van bindingseisen vervalt voor circa 50% van Nederland – wij weten niet hoeveel gemeenten dat precies zijn; ik kom er straks op terug – dan blijven in principe alleen de urgentie- en de passendheidscriteria over om de doelgroep eerlijk en rechtvaardig te huisvesten, ook buiten de restrictiefbeleidsgebieden. De noodzaak daartoe staat buiten kijf zolang er schaarste is in bepaalde segmenten van de woningmarkt. Het is echter absoluut onvoldoende om gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid te voeren. Dan rijst de vraag waar ingezetenen het meest bij gebaat zijn. Is dat een vrije keuze overal of zijn mensen toch redelijk gebonden aan hun woonplaats, hun omgeving en wil men liever een "wooncarrière" maken binnen hun wijk, dorp, stad of regio? Als wij het hebben over het belang van binding van de burger met een wijk, een gemeente of een bestuur van de gemeenten, dan is het toch niet oneigenlijk en zo vreemd om juist deze ingezetenen ter wille te zijn? En omgekeerd is het toch ook niet merkwaardig dat het gemeentebestuur bij het bouwen of verbouwen van woningen rekening houdt met de samenstelling van de eigen bevolking en haar wensen? Dat wordt juist verwacht van dat bestuur. Ook wordt ervan verwacht dat er gericht wordt gebouwd om de doorstroming te bevorderen, eventueel met financiële impulsen door bijvoorbeeld verlaging van grondprijzen. De PvdA pleit er niet voor, om het negatief te zeggen, om weer hekken om gemeenten te laten zetten, maar wel om het lokale volkshuisvestingsbeleid, het maatwerk mogelijk te maken.

Het ligt allemaal niet zo vreselijk zwart-wit als het kabinet meent te moeten stellen op bladzijde 3 van de nota naar aanleiding van het verslag, te weten dat bescherming van ingezetenen juist belemmerend voor hen kan werken. Het kabinet schildert dergelijke zaken naar mijn idee wel erg negatief af. Het ligt toch wat genuanceerder. Wat de PvdA betreft wordt in dit wetsvoorstel de ruimte voor lokaal volkshuisvestelijk maatwerk nu te zeer beperkt. Alleen als sprake is van zware volkshuisvestelijke belangen kunnen specifieke voorrangsregels worden gesteld. Hoewel in de wetstekst zelf geen beperkingen worden gegeven, blijkt uit de memorie van toelichting en uit de nota naar aanleiding van het verslag dat gedoeld wordt op specifieke zwaarwegende problemen, zoals herhuisvesting bij stadsvernieuwing, herstructurering en aanpak van probleemcomplexen. Daar blijft het bij. Ik weet ook niet precies waar die grens ligt, maar het is in ieder geval een aanduiding dat het heel zwaar moet zijn.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Voorzitter! Mevrouw Van der Burg heeft zelf de urgentie genoemd. Zaken zoals inschrijvingsduur mogen allemaal meetellen. De eigen bewoners kunnen zich veel eerder inschrijven en kunnen op die manier een zekere voorrangspositie verwerven ten opzichte van mensen van buiten, maar dan is het hun eigen activiteit. Zou dat geen interessantere benadering zijn dan wanneer de gemeente het weer eens gaat bepalen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het is iets genuanceerder. Het is een balans tussen beide. Inderdaad hebben inwoners van een gemeente extra mogelijkheden om snel op een lijst te komen; die voorrangspositie is mogelijk. Maar als een gemeente volkshuisvestingsbeleid wil voeren en daar ook op een goede manier richting aan wil geven, dan hoeven die inwoners niet uitsluitend zelf te proberen om hoog op de lijst te komen door allerlei punten. Ik vind dat een gemeente wel degelijk rekening kan houden met haar inwoners in bepaalde wijken door bijvoorbeeld de doorstroming te bevorderen. Bij niet-restrictiefbeleidsgebieden denk ik bijvoorbeeld aan Hooggraven, in Utrecht, bij mevrouw Versnel bekend, waar aanleunwoningen maar ook ouderenwoningen zijn gebouwd. Het was bijzonder aantrekkelijk om juist mensen uit die wijk, die misschien niet zo erg lang op de wachtlijst staan, uiteindelijk daar te huisvesten. Wat is erop tegen om op die manier zo nodig wat meer sturing te geven in het kader van het volkshuisvestingsbeleid? Ook het draagvlak voor dat soort plannen, die de overheid toch moet hebben, ook bij herstructurering in andere wijken, neemt daardoor toe.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Bij ouderenwoningen gaat het om een heel specifieke groep, die behoefte heeft aan een heel specifiek soort woningen. Dat ben ik met u eens. Maar wat gebeurt er voor verschrikkelijks als iemand vanuit een andere gemeente ineens in jouw gemeente doorstromer wordt?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat vind ik ook niet verschrikkelijk.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

En andersom ook: iemand die vanuit de eigen gemeente naar een andere gemeente gaat. Dan werkt het toch ook nationaal, want daar gaat het toch om?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat klinkt heel mooi, alsof iedereen in Groningen dan weer naar Maastricht en dan weer naar Zeeland wil verhuizen, maar de werkelijkheid is wat anders. Het blijft iedere keer een balans: enerzijds die vrijheid geven, en anderzijds mogelijkheden hebben om binnen je volkshuisvestingsbeleid werkelijk iets te realiseren ten behoeve van de bewoners waar je voor zit als gemeentebestuur. Dat is overigens terecht, want het klinkt zo negatief. Bij "eigen bewoners" denk je meteen aan allerlei afschuwelijke dingen, waar ik het absoluut niet over wil hebben. Maar wel heb je in het kader van volkshuisvestingsbeleid te maken met de eigen bevolking. Dan hadden we het volkshuisvestingsbeleid landelijk moeten houden, en niet lokaal. Gemeentebesturen kunnen dat ook zelf het beste bepalen, en niet het Rijk.

Voorzitter! Als in het kader van het volkshuisvestingsbeleid goed wordt ingespeeld op de behoefte bij de bewoners, krijg je meer draagvlak voor je beleid. De Partij van de Arbeid is van mening dat het leggen van een koppeling met het volkshuisvestingsplan, geconcretiseerd in gemeenteraadsbesluiten over projecten en programma's, de mogelijkheid en de garantie biedt voor een weloverwogen afweging op het juiste bestuurlijke niveau, namelijk het lokale niveau. Waar moet je wel enigszins sturen en waar niet? De uitgifte van bouwkavels, bijvoorbeeld bij zelfbouwers, zou in dat kader een mooie plek kunnen krijgen, maar ik denk ook aan woonwagenbewoners. Daarom hebben wij een amendement ingediend, waarvan ik overigens het nummer niet precies weet. Dat komt omdat ik hier in de plenaire zaal al ongeveer de hele dag sta, waardoor ik verder niets heb kunnen lezen!

Voorzitter! Over de uitbreiding van specifieke categorieën woningzoekenden, die in het algemeen overal binnen kunnen komen, dus waaraan geen bindingseisen mogen worden gesteld, zijn wij verheugd. De Partij van de Arbeid en ook andere partijen hebben daar nadrukkelijk om gevraagd in de schriftelijke voorbereiding. Daar gaat het bijvoorbeeld om gescheiden mensen, vrouwen uit blijf-van-m'n-lijfhuizen en ex-psychiatrische patiënten. Het gaat echter ook om ex-gedetineerden, voor wie huisvesting na verblijf in een gevangenis of huis van bewaring een fors probleem is. Een kwart van hen – 7000 à 8000 per jaar, zo blijkt uit zeer recent onderzoek in opdracht van de Woonbond en BONJO, een belangenorganisatie rond de reclassering – heeft geen woning meer, terwijl dit voor een hernieuwde start in de samenleving onmisbaar is.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Gescheiden mensen vallen volgens mij niet onder die categorie. Die noemde u wel.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Volgens mij vallen zij daar wel onder. Ik zal daar nog eens goed naar kijken. Maar het is heel simpel: één van de partners staat op straat.

In ieder geval zijn er bijzondere categorieën, waarvoor geen bindingseisen worden gesteld. Ik ben van mening dat dit terecht is.

Met betrekking tot de hardheidsclausule is mijn fractie van mening dat niet alle bijzondere situaties zijn te voorzien. Dit wordt ook niet helemaal gedekt via het lokale maatwerkartikel. Daarom is het goed dat een dergelijke hardheidsclausule in de wet wordt opgenomen. Dan kunnen ook de gemeenten dit opnemen in hun huisvestingsverordening. Wij stemmen op dat punt in met het amendement op stuk nr. 9, dat de fractie van de VVD heeft ingediend.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Mevrouw Verbugt heeft het amendement op stuk nr. 9 ingediend. Mevrouw Van der Burg heeft het amendement op stuk nr. 20 ingediend, maar daarin wordt ook gesproken over een hardheidsclausule. Wat is het verschil tussen die twee amendementen? Mevrouw Van der Burg persisteert waarschijnlijk bij haar eigen amendement, maar waarom doet zij dat?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik kan mij niet herinneren dat er in dat amendement over een hardheidsclausule wordt gesproken.

De heer Gabor (CDA):

Dit heeft betrekking op artikel 27, met alle ins en outs op het punt van de gemeentelijke verordening.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is geen hardheidsclausule. Een en ander heeft betrekking op de koppeling met het volkshuisvestingsplan. De kwestie van de hardheidsclausule stond al in het amendement op stuk nr. 9. Dat is prima, maar in het amendement op stuk nr. 20 wordt ingegaan op de koppeling met het volkshuisvestingsplan. Het gaat daarbij om het creëren van meer mogelijkheden om tot lokaal maatwerk te komen.

Dan kom ik op de reikwijdte, de huur- en de koopgrens. In dit kader maak ik enkele opmerkingen over de grens, waaronder de overheid de woningverdeling kan sturen of beïnvloeden. De PvdA heeft altijd grote bezwaren gehad tegen één maximumgrens voor het gehele land, omdat er grote verschillen zijn in de woningmarktsituaties in de verschillende regio's. Oost-Groningen is anders dan de Randstad. Dat is triviaal. Voor huurwoningen heb ik wat minder moeite met één grens, als die maar is geïndexeerd. Bij huurwoningen boven de IHS-grens is de schaarste niet echt groot. Bij koopwoningen ligt dat anders. De prijzen daarvan lopen heel sterk uiteen in de verschillende regio's. Het kabinet heeft gelukkig een overzicht verschaft van hoe het zit met al die koopprijzen. Dan zie je dat heel duidelijk. Op ons verzoek is het kabinet tot enige flexibilisering overgegaan. Er wordt nu gekozen voor drie schijven, voor een drieklassenindeling aan de hand van drie bedragen: ƒ 300.000, ƒ 350.000 en ƒ 400.000. Dat is absoluut een verbetering, maar ik geef toch de voorkeur aan het leggen van een directe relatie met de gemiddelde koopprijzen over een jaar in zo'n gebied. Waarom is daar niet voor gekozen? Waarom is voor die driedeling gekozen? Is dat zoveel gunstiger? Is dat gemakkelijker? Ik betwijfel dat. Een koppeling met de werkelijkheid lijkt mij handiger. Dit betekent in feite ook een vorm van indexering. In de driedeling zit geen indexering, maar als je een en ander koppelt aan de werkelijke ontwikkeling, dan heb je in feite een vorm van indexering gerealiseerd.

Deze maximumgrenzen zijn ook van toepassing bij toewijzing, ook buiten de restrictiefbeleidsgebieden. Het CDA stelt bij het amendement op stuk nr. 12 voor om de maximumgrens te verlagen tot ƒ 252.000 voor gemeenten buiten deze restrictiefbeleidsgebieden. De gemeenten mogen die grens ook hanteren bij toelating. Dit geldt dus niet alleen voor de toewijzing, maar ook voor de toelating. In feite is het CDA ervoor – ik zeg het negatief – om hekken om de gemeenten te zetten. Dat hek is alleen wat lager dan op dit moment het geval is. Met name als het gaat om de toewijzing, vraag ik mij af of dit op deze manier moet. Ik denk dat gemeenten perfect zelf in staat zijn om weloverwogen een goede grens te bepalen. Wij hebben het over een maximumgrens. Het verschil zou dan ƒ 48.000 zijn, maar heb je daarmee wel veel gewonnen? Dit afgezien van het feit of je die hekken, negatief gezegd, om die gemeenten moet plaatsen. Moet je wat betreft de woningtoewijzing per se naar een lagere grens gaan? Ik vraag mij dat af, maar ik hoor nog wel de argumenten waarom die grens wordt gekozen. In theorie weet ik wel waarom die wordt gekozen, maar waarom gebeurt dat in de praktijk?

Voorzitter: Bukman

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mevrouw Van der Burg heeft het nu over een verlaagde koopprijsgrens. Ik verwijs ook naar het amendement van de heer Gabor. Mag ik concluderen dat ook zij vindt dat buiten restrictiefbeleidsgebied, koopprijsgrenzen gesteld mogen worden?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik ben in feite nog steeds bezig met de reikwijdte wat betreft de huur- en de koopprijsgrenzen. Ik kom nog op de toelatingseisen. Ik vind dat dat niet zo stringent moet gebeuren, maar ik kom daar nog op terug.

Voorzitter! De systematiek van de grensbepaling wordt geregeld bij AMvB. Deze is zwaarder dan de algemene voorhangprocedure die geregeld is in artikel 81. De VVD is met een amendement gekomen, waarin de algemene voorhangprocedure is verzwaard. Ik hoor zo wel of dit zo is. Dat blijkt niet uit de toelichting. Als dat zo is, kunnen wij ons daar wel in vinden. Juist de bepaling van de grenzen is een belangrijk element in de wet. De Kamer krijgt dan de AMvB voor die naar de Raad van State gaat. Dat vind ik juist.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Wij worden in persoon nog wel eens verwisseld, maar nu zouden ook onze amendementen verwisseld kunnen worden. Ik heb eerder een amendement ingediend op stuk nr. 11. Het amendement van u is volgens mij hetzelfde.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat idee had ik ook. U heeft gesproken over de verschillende AMvB's en het hele volkshuisvestingsbesluit. Ik heb het voor één punt gedaan.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Alleen die koopprijsgrenzen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De koop- en huurprijsgrenzen. Dat heb ik gedaan omdat ik die andere AMvB eigenlijk niet wil. Dat is de achtergrond. Het is prettig om dat nu al opgehelderd te hebben.

Overigens is toegezegd in de nota naar aanleiding van het verslag dat de Kamer de hoofdlijnen van de AMvB zou krijgen. Ik heb begrepen dat die nu ergens op mijn bureau liggen. Ik heb het dus nog niet kunnen lezen. Wij behandelen vanavond die wet en wij hebben die AMvB zo'n zeven uur geleden ontvangen. Ik vind dat rijkelijk laat. Ik kan daar dan ook nog niet op reageren. Het verslag is in september verleden jaar ingediend. Wellicht had die AMvB op hoofdlijnen één dag eerder, gisteren dus, naar de Kamer kunnen worden gestuurd. Dat geldt ook voor de kaart, waarop precies de contouren aangegeven zijn. Er zijn wat toezeggingen gedaan en op het allerlaatste moment krijgen wij die informatie. Ik vind dat laat. Ik zal er nog op terugkomen hoe wij precies om moeten gaan met die AMvB. In de AMvB en de wet worden voorwaarden gesteld ten aanzien van toetsbaarheid, terwijl in de PKB wordt gesteld dat men daar behoorlijk vrij in is. In hoeverre moet het op deze manier via een AMvB worden geregeld? Ik kom daar in tweede termijn nog op terug.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Voorzitter! In de PKB wordt men helemaal niet vrijgelaten op dit punt. Er worden twee soorten contouren onderscheiden, namelijk het directe, restrictief rijksbeleid en het provinciale restrictief beleid. Dit laatste kan eventueel op een andere wijze worden ingevuld, doch dit beleid moet wel toetsbaar en handhaafbaar zijn. Op dat punt is de PKB buitengewoon streng.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Maar niet duidelijk! Hoe moet een provincie omgaan met de restrictiefbeleidsgebieden die zij in het streekplan wil vastleggen? Het kabinet heeft een voorkeur voor het aangeven van dit beleid via contouren, maar laat ruimte voor andere mogelijkheden, zij het onder voorwaarden. Ik heb om voorbeelden gevraagd, maar die heb ik helaas niet gekregen. Voor deze materie is de AMvB van buitengewoon belang.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Veel provincies hebben moeite met het begrip "contouren". Zij mogen hiervoor nu zelf iets anders verzinnen mits voldaan wordt aan de criteria van toetsbaarheid en handhaafbaarheid. De provincies hebben een zekere vrijheid gekregen om intelligente voorstellen te doen. Wat dit betreft is het jammer dat de minister niet bij dit debat aanwezig is.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik kom hier in tweede termijn nog op terug. Het is altijd mooi als provincies creatief zijn. Wij zijn ook blij met creatieve gemeenten en creatieve Kamerleden.

Voorzitter! Ik kom op de maatschappelijke en economische bindingseisen. De urgentie om een stringent volkshuisvestingsbeleid te voeren, neemt in het algemeen toe als de mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen afneemt. Dat daarmee rekening wordt gehouden in de instrumenten die gemeenten krijgen, is op zichzelf niet onlogisch. Het beperken van de toelating van mensen van buiten door het stellen van bindingseisen – economisch en maatschappelijk – is daarom te verdedigen.

De vraag is of duidelijk is aan te geven over welke gebieden en gemeenten wij het hebben. Het gevraagde overzicht kon niet verstrekt worden omdat de provinciale restrictiefbeleidsgebieden nog niet exact bekend zijn. Dat is vreemd, met name omdat in dit wetsvoorstel de rechtsgevolgen daarvan geregeld worden. De grenzen zijn van zeer groot belang. Als de rechtsgevolgen nu geregeld worden, moet wel precies bekend zijn wat het effect is. Mogelijk wordt dan wat duidelijker wat nu exact het verschil van mening is tussen het IPO en de VNG enerzijds en de staatssecretaris anderzijds.

Ik vraag de staatssecretaris om dit overzicht alsnog te verstrekken, als dit vanmorgen nog niet is bij ons is binnengekomen. Ditzelfde geldt voor de kaart die ons was toegezegd. Ik ben benieuwd of ik daar iets wijzer van word. Ik betwijfel of die kaart een zodanige schaal heeft dat men kan zien om welke gemeenten het gaat.

De vraag is ook of wij nu bij de behandeling van de Huisvestingswet deze discussie over restrictiefbeleidsgebieden moeten voeren. Dit onderdeel van het ruimtelijkeordeningsbeleid moet ook in dat kader worden afgerond. Bovendien gaat het daarbij niet alleen om woningbouw maar ook om bijvoorbeeld bedrijfsvestiging en dergelijke. Een en ander moet zodanig worden weergegeven dat het als een concrete beleidsbeslissing kan worden aangemerkt. Provincies zijn daarin volgens de PKB in feite vrij, zij het dat de beslissingen toetsbaar en handhaafbaar moeten zijn. Verder hoeven zij zich niet te houden aan de contouren. Toch acht de staatssecretaris het hanteren van aantallen en groeiklassen onvoldoende. Het moet dus adequaat, handhaafbaar en toetsbaar zijn. Wat moet er dan nog meer bij?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Wil mevrouw Van der Burg de considerans wijzigen: in het kader van de woonruimteverdeling het verband met de ruimtelijke ordening te versterken en de mogelijkheden tot doorstroom te verbeteren? Wil zij dat wijzigen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nee, hoor.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Zij had bezwaar tegen het feit dat in dit wetsvoorstel een mix van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening zat.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het is maar net waarbij je de discussie voert.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

De Wet op de ruimtelijke ordening wordt ook gewijzigd in dit wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja. Het gaat er uiteindelijk om wie bepaalt wat restrictiefbeleidsgebied is. Doe je dat bij de ruimtelijke ordening of doe je dat in zo'n Volkshuisvestingswet? Ik meen dat de Volkshuisvestingswet de rechtsgevolgen regelt van iets wat elders wordt besloten.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Precies. Dat staat er ook keurig in. Er staat netjes in het wetsvoorstel – namelijk in het deel dat over de Wet op de ruimtelijke ordening gaat – dat een concrete beleidsbeslissing genomen moet worden en dat die concrete beleidsbeslissing van de provincie aangeeft hoe zij met het restrictief beleid omgaat, hoe zij dat inricht. Op grond daarvan wordt de wijziging in de Huisvestingswet gemaakt. Het ruimtelijk beleid staat wat dat betreft dus voorop.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja, het ruimtelijk beleid staat voorop. In deze wet is echter ook vastgelegd dat nog een AMvB zal volgen om te bezien hoe de weergave op een kaart precies plaatsvindt. Die weergave – als het goed is, hebben wij hiervoor een AMvB op hoofdlijnen gekregen – moet ook helder zijn. Dan is het de vraag of je dat in deze wet zo nadrukkelijk moet vaststellen dan wel of het een gegeven is dat elders wordt bepaald. Dan is die AMvB volgens mij overbodig.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Dit is precies waar wij het net over hadden. In mijn amendement zeg ik dat ik het restrictief beleid, en vooral daar waar het de ruimte voor een vrije vertaling door de provincie betreft, nog wel graag in de Kamer wil zien. Kan mevrouw Van der Burg zich in die beleidslijn vinden? Het heeft immers betrekking op de mogelijkheid tot het gezamenlijk indienen van een amendement.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat klopt. Ik ben er nog niet precies uit. Of de provincie kan het aangeven en dan moet je het elders regelen, of je moet het in deze wet regelen, maar dan moet je ook precies weten waar het om gaat. Dan kom ik meer in de richting van het amendement van mevrouw Verbugt. Ik ben er nog niet 100% uit wat nou het meest wijze is.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het IPO stelt voor, elke vorm van provinciaal restrictief beleid ook in deze wet op te nemen. Hoe staat mevrouw Van der Burg tegenover dat voorstel? Wil zij die kant duidelijk niet op?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik kan mij er iets bij voorstellen, omdat ik vind dat het bij deze wet niet helemaal uitgediscussieerd behoeft te worden. Dan kun je dus ruimte bieden in deze wet. In die zin kan ik het IPO wel volgen. Ik ben er nog niet uit of dat de meest wijze weg is of de weg die mevrouw Verbugt wil volgen, namelijk een AMvB en een zware voorhangprocedure zodat het hier nadrukkelijk kan worden besproken. Ik ben ontzettend benieuwd naar de stukken die wij vanmorgen van de staatssecretaris op dit punt hebben gekregen. Na de antwoorden van de staatssecretaris zal ik daar meer helderheid over geven. Zoals het nu is geregeld, is het niet voldoende. Dat is duidelijk.

Voorzitter! Er is geen antwoord gegeven op de vraag van de Partij van de Arbeid, een paar vormen aan te geven van de weergave die voldoet aan die criteria die ik net heb genoemd. Dat is bijzonder jammer. Dan blijft het voor mij een vrij schimmige discussie. Daarom vinden wij dat die vorm of vrijgelaten moet worden, of elders moet worden geregeld. De discussie daarover hebben wij net gevoerd. Op dit punt heb ik het amendement op stuk nr. 13 ingediend. In tweede termijn zal ik naar aanleiding van de recente brieven van het ministerie daarop zeker terugkomen.

Het amendement op stuk nr. 12 van het CDA beoogt voor alle gemeenten weer de mogelijkheid te bieden om bindingseisen te stellen. Ik heb hier net al iets over gezegd. Kan de staatssecretaris inzicht geven in het aantal gemeenten dat op dit moment bindingseisen stelt? Dat zijn lang niet alle gemeenten. Hoe ligt dat op dit moment? Aan het voorstel van het CDA zitten aantrekkelijke kanten. Het is heel eenvoudig. Alle gemeenten buiten de restrictiefbeleidsgebieden mogen een hekje plaatsen en dus bindingseisen stellen. Op zichzelf is dat eenvoudig en gemakkelijk. Er speelt natuurlijk een grensstrijd. Ik hoor straks wel van het CDA waarom precies de grens van ƒ 252.000 is gekozen. Het voordeel is dat het verschil in rechtsgevolgen van restrictief- en niet-restrictiefbeleidsgebieden minder hard wordt gevoerd. De strijd gaat altijd over de grenzen. De verschillen zijn nu echter minder groot. Het gaat alleen om de "hoogte van het hek". Het is drie ton en buiten de restrictiefbeleidsgebieden is het ƒ 252.000.

De heer Gabor (CDA):

Ik wil dit punt niet al in deze fase uitdiscussiëren. De zaak is vrij technisch. Als ik straks mijn amendement toelicht, zal blijken dat het toch iets complexer in elkaar zit. Wij hebben de grens bij de restrictiefbeleidsgebieden juist verder omhooggetrokken. Het is een vrij subtiele benadering, omdat wij er daar veel meer woningen onder willen laten vallen. De nood is daar ook veel hoger. Ik leg straks uit waarom wij de grens van ƒ 252.000 hebben gekozen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik begrijp dat in de restrictiefbeleidsgebieden de grens omhoog is getrokken tot ƒ 377.000. Het kabinet komt met drie grenzen. Afhankelijk van de situatie is die grens vier en drieënhalf of drie ton. Dat is dus net boven en onder de grens van het CDA. Wij komen daar nog over te discussiëren.

Als ik het goed begrijp, gaat het bij het amendement van het CDA voor een deel om handhaving van de situatie. Onze gedachten gaan echter meer in de richting van versterking van het lokale maatwerk, gerelateerd aan een lokaal of regionaal volkshuisvestingsplan. Het is een iets andere benadering. Vanwege die relatie gaan onze gedachten meer uit naar het invoeren van een percentage van opgeleverde woningen waarbij men bindingseisen kan stellen. Het is een iets andere benadering. Misschien komen wij ergens dichter bij elkaar. Daar zullen wij in eerste en in de volgende termijn over spreken.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Ik wil opheldering op een punt. Wil mevrouw Van der Burg voor niet-restrictieve gemeenten, de grote gemeenten in het land, bindingseisen blijven stellen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nee, dat zeg ik niet. Ik ben begonnen te spreken over toewijzing en niet over toelating. Dat is het grote verschil. Wij vinden dat er, met name gekoppeld aan het volkshuisvestingsplan en het lokale volkshuisvestingsbeleid, meer beleidsinstrumenten gegeven moeten worden. Dat is onze invalshoek.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Mevrouw Van der Burg sprak echter een paar keer over bindingseisen. Daar sla ik op aan. Dat is immers iets anders dan een positie van voorrang op een markt binnen een gemeente bij specifieke problemen. Dat is een wereld van verschil.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is juist. Onze invalshoek is om tot een goed volkshuisvestingsbeleid te komen. De gemeenten hebben deze taak. Die moeten plannen opstellen en die moeten de instrumenten krijgen. Daar ligt het accent. Ik heb over de bindingseisen gezegd dat er in onze invalshoek bekeken kan worden of men er ten aanzien van de nieuwe, nog op te leveren woningen een percentage in de zin van bindingseisen aan toe kan voegen. Dat is echter meer een aanvulling op de invalshoek van het versterken van het volkshuisvestingsbeleid van de gemeenten.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Soms wel bindingseisen en soms niet?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

In principe gaan wij uit van voorrangseisen. Dat is duidelijk. Het aan het volkshuisvestingsbeleid gekoppelde toewijzingsbeleid is voorrangsbeleid. Dat moet sterker uitgebreid worden. De gemeenten moeten veel meer mogelijkheden gegeven worden. Mogelijk dat bij de nieuw op te leveren woningen een bindingseis gesteld kan worden. Dat is echter niet de invalshoek. De invalshoek bij het volkshuisvestingsbeleid is niet de bindingseis. De invalshoek is een andere. Maar ik kan me voorstellen dat je ter versterking daarvan zegt: het valt te overwegen om voor bijvoorbeeld 50% van de nieuw op te leveren woningen zekere bindingseisen te stellen.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Bent u gezien de recente geschiedenis met de wet, zoals die destijds door Heerma is ingediend en door ons is behandeld, niet ontzettend benauwd dat de gemeenten met dit zogenaamde kleine handje dat u ze geeft, álles pakken?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik ben niet zo bang voor die gemeen tes. U heeft zelf in het lokale bestuur gezeten en ik ook. Kennelijk heeft u er meer negatieve ervaringen opgedaan dan ik. Ik denk dat een gemeentebestuur het volkshuisvestingsbeleid zeer wijs kan invullen en ik wil daartoe de mogelijkheid geven. De gemeentebestuurders hebben die verantwoordelijkheid, niet wij als Rijk. Het accent van het gedecentraliseerde volkshuisvestingsbeleid ligt bij het lokale bestuur.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

In de vijftig jaar voorafgaand aan de wet van Heerma was er iets ingesleten van: wij zullen wel even bepalen wat goed is voor de mensen. De situatie is evenwel volstrekt veranderd. De mensen zijn geëmancipeerd en willen het zelf kunnen bepalen. Bovendien wordt de ruimte op de woningmarkt aanzienlijk veel groter dan in die periode het geval was. Er is een wereld van verschil. En nu worden de oude gedachten in deze nieuwe situatie gezet. Daar moeten we vanaf.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dan ziet u het toch verkeerd. U zegt zelf dat de situatie is veranderd. Ook het bestuur is veranderd en de wijze waarop er wordt bestuurd is veranderd. Ik ben niet zo negatief als u kennelijk bent over het lokale bestuur in Nederland. In de gemeenteraden zitten alle partijen en hun zienswijzen zijn ook ontwikkeld en zij reageren anders dan twintig jaar geleden. Bovendien geef je een maximum aan instrumenten. Daar kun je altijd onder gaan zitten. Ik wil dat bij het volkshuisvestingsbeleid lokaal weloverwogen wordt bekeken welke instrumenten er nodig zijn, ook in het kader van de woningtoewijzing, om dat volkshuisvestingsbeleid goed en sociaal rechtvaardig uit te voeren.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Er zijn gemeenten die vijf typen woningtoewijzing hebben voor koopwoningen onder de ƒ 152.000, per wijk verschillend.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Je kunt slechte en goede voorbeelden noemen. Ik weet ook perfecte voorbeelden.

De voorzitter:

Ik wil de voorzitter van de vaste commissie een vraag stellen. De discussie volgend, verbaas ik mij over het feit dat er geen wetgevingsoverleg is geweest en dat het wetsvoorstel meteen in plenaire behandeling is gebracht. Dat is vermoedelijk niet meer te redresseren, maar daardoor duurt de plenaire afhandeling erg lang. Op deze manier komen wij voor elven niet eens klaar met de eerste termijn van de kant van de Kamer. En dat terwijl wij voor de komende weken al een veel groter programma hebben dan wij in de beschikbare tijd kunnen afwerken. Vandaar het zware vergaderschema voor de komende weken.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Voorzitter! De discussie van daarnet was geen technische, maar een politieke. Dat is iets anders dan in een wetgevingsoverleg gebeurt. Ik kan mij voorstellen dat het u niet helemaal scherp voor ogen staat, want het is een aparte wereld, maar het is echt een politieke discussie. Het is gewoon een discussie over de vraag in hoeverre naar jouw oordeel een overheid zich ergens mee moet bemoeien of mensen vrijer moet laten in hun keuze.

De voorzitter:

Mij is bekend dat een wetgevingsoverleg niet altijd en uitsluitend over technische dingen gaat.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik zal zo snel mogelijk doorgaan, maar...

De voorzitter:

Dat was mijn bijbedoeling. Dat heeft u goed begrepen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

...niet voordat ik mevrouw Versnel gelijk heb gegeven dat het inderdaad een politieke discussie is en dat er terecht geen wetgevingsoverleg over is gehouden.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Voor mijn eigen duidelijkheid vraag ik collega Van der Burg of ik goed heb begrepen dat zij pleit voor een uitbreiding van het toewijzingsinstrumentarium voor gemeenten buiten restrictief gebied.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is juist.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Vallen daar ook de koopwoningen onder?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Hoe stelt u zich dan de toewijzingsbevoegdheid van een gemeente voor buiten het restrictiefbeleidsgebied als het koopwoningen betreft?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik wil een relatie leggen met het volkshuisvestingsplan. In zo'n volkshuisvestingsplan zitten ook koopwoningen. In het kader van die relatie moet je als gemeente meer invloed kunnen uitoefenen op de toewijzing.

Voorzitter! Ik wil het ook nog even hebben over de goedkeuringsbevoegdheid tot het stellen van bindingseisen als een gemeente of regio deels in een restrictiefbeleidsgebied ligt. De PvdA-fractie vindt het juist om deze bevoegdheid te leggen bij de provincie in plaats van bij het Rijk. Mijn amendement op stuk nr. 14 komt volgens mij inhoudelijk overeen met het amendement van de VVD op stuk nr. 8. Ik weet niet waarom deze elkaar gekruist hebben.

De heer Gabor (CDA):

Om de zaak compleet te maken, merk ik op dat het ook overeenkomt met het amendement op stuk nr. 23. Wij hebben dus drie gelijke amendementen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Waarschijnlijk zijn ze allemaal gemaakt door het Bureau wetgeving, maar er kunnen technische verschillen in zitten die juridisch apart geregeld moeten worden. Ik zeg hiermee overigens niets ten nadele van dat bureau. Wij zullen er verder naar kijken.

De tijd om streekplannen te herzien, te weten zes maanden, lijkt de PvdA-fractie te kort. De overgangstermijn van een jaar vinden wij redelijk. Het amendement op stuk nr. 10 kunnen wij dan ook steunen.

Concluderend merk ik op dat het onderhavige wetsvoorstel naar het oordeel van de PvdA-fractie te weinig instrumenten biedt voor de gemeenten om werkelijk een goed volkshuisvestingsbeleid te kunnen voeren, een volkshuisvestingsbeleid waarvoor draagvlak is vinden onder de bevolking. Verder blijft de discussie over de definitie en de weergave van restrictiefbeleidsgebieden voor mij nog wat schimmig. Hierover moet helderheid komen alvorens wij de effecten van de rechtsgevolgen kunnen beoordelen en wij kunnen instemmen met dit wetsvoorstel. Bovendien verwachten wij nog de kaart – ik heb overigens begrepen dat deze er intussen is – alsmede een overzichtslijst van restrictiefbeleidsgebieden, inclusief gemeenten, alsmede de hoofdlijnen van de AMvB die wij vanmorgen hebben gekregen. Ik zal een en ander nog bekijken en in tweede termijn op deze punten ingaan.

De heer Van den Berg (SGP):

U somde aan het eind van uw betoog een aantal zaken op die onduidelijk zijn of waarvan u en wij niet of nauwelijks kennis hebben kunnen nemen. Er zijn dus nogal wat onzekerheden. Vindt u dit wetsvoorstel in feite wel rijp voor afhandeling? Zitten er niet zoveel risico's in ten aanzien van een goed ruimtelijk en huisvestingsbeleid, dat wij er een veel ingrijpender discussie over moeten hebben?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb er met u twijfels over. Ik zal de stukken bekijken die een paar uur geleden binnen zijn gekomen, maar nogmaals, ik heb er twijfels over.

De heer Poppe (SP):

Ik krijg het gevoel, gehoord hetgeen mevrouw Van der Burg naar voren heeft gebracht, dat de PvdA-fractie niet erg gelukkig is met deze liberalisering van de Huisvestingswet – want dat is het natuurlijk – dat zij misschien wel de oude situatie wil verbeteren, maar niet deze liberalisering wenst. Dat klinkt mij trouwens goed in de oren. Is mijn gevoel juist?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja.

De heer Poppe (SP):

Dank u wel.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Mijnheer de voorzitter! De laatste grote wijziging van de Huisvestingswet voor deze had ook al de bedoeling om de regelgeving ten aanzien van de toewijzing zeer sterk in te perken en met name de vrijheid van vestiging te bevorderen. Dat is niet echt gelukt. In de praktijk van de toepassing van de wet bleek dat gemeenten maar al te graag gebruik maakten van de aanduiding "geringe uitbreidingsmogelijkheden" om toch sociale en economische bindingseisen te kunnen stellen en mensen van buitenaf te weren door prijsgrenzen op te voeren, ook als er geen sprake was van bovengemeentelijke groeibeperkingen uit overwegingen van ruimtelijk beleid. Diep in hun hart zouden de gemeenten wel bindingseisen willen kunnen stellen, maar niet de beperkingen van de bijbehorende contouren willen accepteren.

Alle begrippen werden zo ruim mogelijk geïnterpreteerd. Zelfs werden er huisvestingsverordeningen gemaakt die regelrecht in strijd waren met de Huisvestingswet, zoals die onder Heerma in de vorige periode tot stand was gekomen. De huidige wijziging van de Huisvestingswet is dan ook bedoeld om alsnog de gaten te dichten en de bedoelingen van Heerma's wet te realiseren. Gemeenten en provincies zijn daar niet blij mee. Dat ligt ook voor de hand, gezien hun uitvoeringspraktijk ten aanzien van de Huisvestingswet zoals die nu nog luidt.

Ik heb wel enig begrip voor de houding van gemeenten en provincies, hoewel ik die niet goedkeur, integendeel. Mijn begrip komt vanuit een bestuurspraktijk in een periode dat er zeer grote woningnood bestond en dat de gemeenten alles in het werk moesten stellen om woonruimte te vinden en zo rechtvaardig mogelijk toe te delen aan hun inwoners. Zij focusten scherp op de eigen gemeentegrenzen en de eigen burgers. Ik heb overigens zelf het verschijnsel van de eis van verplichte inwoning ook nog mogen meemaken, weliswaar in de tijd dat je zelf nog een voorkeur mocht uitspreken wie je in huis kreeg. Daarvoor was de situatie dat je gewoon inwoning kreeg, waarmee je de badcel, de wc, de gang, de keuken en de voordeur moest delen.

De tijden zijn dus echt heel anders geworden. De kwantitatieve woningnood is grotendeels voorbij. In sommige gebieden is er nog sprake van een behoorlijke spanning op de woningmarkt. Ineens is er overigens een heel ander begrip: woningmarkt. Vraag en aanbod hebben hun intree gedaan. Hoewel het Delftse aanbodmodel sinds de wetswijziging van Heerma een hoge vlucht heeft genomen – ik herinner mij de hartstochtelijke pleidooien van alle fracties hiervoor – voelen de gemeenten nog steeds hun oude drang om eerst hun eigen inwoners van woonruimte te voorzien. Daar zijn fraaie staaltjes van regelgeving voor bedacht. Het is moeilijk om die los te laten. Niet alleen op grond van het EVRM, zomin mogelijk inbreuk op de vrijheid van vestiging, maar ook vanwege het grotere aanbod en de emancipatie van de woningzoekenden is het van belang die markt open te gooien. De Huisvestingswet, die van Heerma en die van Tommel en De Boer, biedt een gereedschapskist met mogelijke instrumenten voor een gemeente. Om deze instrumenten te kunnen gebruiken, is een door de gemeenteraad vastgestelde huisvestingsverordening noodzakelijk. Een gemeente kan daar ook van afzien. Dat zal zij doen als er geen schaarste op de woningmarkt is. Dan geldt dat wie het eerst komt, het eerst maalt.

Ik bespreek eerst de gewone situatie van gemeenten aan wie geen bouwbeperkingen ingevolge de planologische kernbeslissing nationaal ruimtelijk beleid zijn opgelegd. Het is goed om te bedenken om welke reden aan wie een speciale positie toegekend moet worden en waar een gemeente zich mee moet bemoeien. Het gaat om die mensen die niet of niet geheel zelfstandig in hun woonruimte kunnen voorzien, de doelgroep van de volkshuisvesting. Zij behoeven een speciale bescherming bij de feitelijke toewijzing, zoals specifieke woningen voor gehandicapten en ouderen. Verder kunnen zij geholpen worden door een vermindering, binnen de inkomensgrenzen, van de woonlasten of door een vergrote aanspraak op de huursubsidie. Ze hoeven geen inwoners van de desbetreffende gemeente te zijn en moeten zelf kunnen kiezen waar zij het liefst willen wonen, zonder dat ze verplicht worden om een binding aan te tonen. Uiteraard moet de toewijzing van een woning wel passend naar inkomen en urgentie zijn. Naar mijn mening behoudt het urgentiebegrip volop zijn bestaansrecht, dus ook voor woonwagenbewoners die bijvoorbeeld hun centrum moeten verlaten. De VNG gaat er, mijns inziens, ten onrechte van uit dat er voor die situatie een aparte regeling binnen het lokale maatwerk nodig is. Als ik dit fout heb, dan hoor ik dat ontzettend graag. Een bevestiging hoor ik trouwens ook graag. Waar nodig kan ook een relatie gelegd worden tussen de grootte van de woning en de omvang van het huishouden. En dat "waar nodig" slaat dan weer op het aantal goedkopere woningen dat beschikbaar is. Ook voor de doorstroming is het van belang om eens op een andere been en niet op dat van de bindingseisen te gaan staan. Immers, waarom is doorstroming gewenst? Om sociale woningen die bewoond worden door mensen met te hoge inkomens vrij te maken voor de doelgroep van de volkshuisvesting. Het belang daarvan gaat uit boven de gemeente of de regio. De doorstromers zelf dienen bij voorrang in aanmerking te kunnen komen voor een duurdere koopwoning. En dan doet het er niet toe waar die doorstromers die duurdere koopwoning zoeken en vinden, in hun eigen gemeente, in de regio of daarbuiten. Zij zullen dan wel in een andere gemeente moeten kunnen aantonen dat ze echte doorstromers zijn, willen ze die voorrang kunnen krijgen. Ik heb daar een paar vragen over. Hoe wil de staatssecretaris dit regelen? Een bewijsje van de gemeente? Is het huurcontract voldoende? Of de laatste overschrijvingen? En hoe zit het met de doorstroming uit de goedkope koopwoningen? Heeft de gemeente als zo'n goedkope koopwoning achterblijft, zeggenschap over de voorrang onder de kopers? Of geldt ook daar "wie het eerst komt, het eerst maalt"?

Ik vraag dit omdat, zoals ik daarnet al zei, sommige gemeenten beschikken over een grote fijnregeling, ook waar het koopwoningen betreft. Soms is dit inderdaad per wijk of stadsdeel het geval en dan heeft men ook nog eisen – het gaat dan niet om voorrang, maar om eisen – ten aanzien van de inschrijvingsduur. En dat is heel iets anders dan voorrang op grond van inschrijvingsduur. Worden huisvestingsverordeningen met dergelijke regels onder de nieuwe wet niet goedgekeurd?

De heer Poppe (SP):

Hoeveel gemeenten kennen nog een inschrijvingslijst en een afdeling volkshuisvesting waar je kunt aanbellen met de vraag: hebt u een huis voor mij?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

In het aanbodmodel, zoals ik dat ken, is het heel gebruikelijk en verstandig om je in te schrijven als woningzoekende. Je kunt dan met die inschrijvingsduur die op een gegeven moment mee gaat tellen in de mate van de punten die je daarmee verwerft, eerder een toewijzing krijgen dan iemand anders in dezelfde financiële omstandigheden. Als je langer staat ingeschreven, krijg je eerder woonruimte.

De heer Poppe (SP):

Bij hoeveel gemeenten kun je nog inschrijven op basis van een puntentelling?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Dat gebeurt niet per se bij de gemeenten, maar bijvoorbeeld bij een regionaal woonservicepunt. Die heeft dat als taak overgenomen van de gemeenten. De gemeenten hebben het daaraan uitbesteed.

De heer Poppe (SP):

Wat ik bedoel, het bestaat dus nergens meer. Je moet gewoon de Woonkrant invullen.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Het opstellen van de Woonkrant wordt ergens georganiseerd door een club die deze bevoegdheid nadrukkelijk heeft gekregen van de gemeente of het college van B en W, met instemming van de gemeenteraad. Vervolgens wordt daar een systeem gehanteerd waarbij de duur van de inschrijving relevant is voor het verkrijgen van een woning. Ik weet heel zeker dat dit zo gebeurt.

De heer Poppe (SP):

Ik weet dat niet zo zeker. Je kunt inschrijven. Het eerste aanbod kun je weigeren. Als je er naast zit, en een ander voorgaat, blijft zo'n aanbod een tijdje van kracht. Ik geloof dat er drie woningen worden aangeboden en bij de vierde vlieg je weer uit het systeem.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

U moet zich beter oriënteren.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

U zegt dat mensen een hogere urgentie kunnen krijgen omdat ze langer zijn ingeschreven. Stel, dat je gebruik maakt van het systeem in Utrecht en dat je in Groningen al tien jaar staat ingeschreven. Geldt dat dan?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Natuurlijk. Als je overal inschrijft moet je wel enige moeite doen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Je schrijft je in Groningen in, maar ik wil in Utrecht wonen. Neem ik dan mijn punten mee? Of krijg ik automatisch voorrang?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Neen, het betreft de volkhuisvestingsregio als je je daar inschrijft. Als je je in Utrecht en Groningen tegelijkertijd inschrijft en in Groningen komt er eerder een woning vrij, neem je daar die woning.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Iedereen moet zich in feite overal inschrijven en dan kom je het snelst aan de bak.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Dat kan, maar dat is een behoorlijke activiteit. Maar zo werkt het bij het kopen van woningen ook. Dan moet je ook verschillende makelaarskrantjes uit verschillende regio's goed bestuderen.

Ik kom terug bij de doorstromers. Het lijkt erop dat er toch sprake is van meer dan voorrang voor doorstromers naar een koopwoning onder de drie ton. In de nota naar aanleiding van het verslag staat, direct na de zin over de voorrang op bladzijde 7, "ophoging van de wettelijke koopprijsgrens stelt de gemeenten in staat duurdere koopwoningen via hantering van financiële passendheidscriteria voor doorstromers te reserveren." Dat is heel wat sterker dan "voorrang verlenen". Dat betekent immers dat niet-doorstromers, bijvoorbeeld zij die goedkoper moeten of willen gaan wonen, daar helemaal niet meer aan te pas kunnen komen en dat gemeenten weer een minutieuze financiële lat kunnen gaan aanleggen voor kopers van woningen onder de drie ton en daar ook weer passendheidseisen ten aanzien van de omvang van het huishouden aan gaan stellen. Dat lijkt mij allemaal niet de bedoeling van de vrije vestiging in de Huisvestingswet. Voorrang voor doorstromers is best, maar niet het dichttimmeren door alleen voor doorstromers te reserveren. Mensen mogen toch ook nog zelf beslissen hoeveel zij over willen hebben voor een woning? En wat te zeggen van mensen die weten dat zij over een paar jaar een behoorlijke terugval in inkomsten zullen krijgen en die alvast goedkoper willen gaan wonen, bijvoorbeeld als zij een slechte pensioenvoorziening hebben? Of lees ik het woord reserveren verkeerd? Kan het betekenen dat een bepaald deel van de woningen onder de drie ton beschikbaar wordt gehouden voor doorstromers? Ik wil daar graag een duidelijke uitspraak over van de staatssecretaris, want anders zal ik dat moeten amenderen.

Voorzitter! Ingeval van doorstroming doet het er niet toe of de nieuwe bewoner van de door doorstroming te verlaten woonruimte zelf in die gemeente of regio woont, mits hij maar tot de doelgroep behoort. De fractie van D66 vindt dat een goede benadering. Ik geef toe, het is even wennen om zo buiten het directe belang van een gemeente te treden. In de praktijk zullen inwoners van een gemeente overigens een aanmerkelijk voordeel hebben boven mensen die van elders komen, omdat zij zich eerder kunnen inschrijven. De inschrijvingsduur mag bij de toewijzing tellen zoals dat was en dat blijft ook zo.

Tot nu toe had ik het over de meest normale situatie, maar er is een minder normale situatie waar wel sociale en economische bindingseisen mogen worden gesteld. Dat betreft gemeenten die echt een geringe uitbreidingsmogelijkheid hebben, zoals dat in het wetsvoorstel van Heerma stond. Die geringe uitbreidingsmogelijkheden worden nu vertaald in het begrip contour. De contour komt voort uit het nationaal ruimtelijk beleid, direct of indirect; als een concrete beleidsbeslissing van het Rijk of van de provincie. Maar beide stoelen zij op het nationaal ruimtelijk beleid en beide worden geregeld in het provinciale streekplan. Het begrip contour uit de wet geldt voor iedere vorm in het streekplan waarin beperkingen gelden ten aanzien van de bebouwing met woonruimte. Als een provincie het provinciale restrictief beleid wil uitvoeren op een andere wijzen dan door middel van een contour, maar evenzeer toetsbaar en handhaafbaar, dan mag dat. Niet dat ik dat verstandig vind. Immers, binnen een contour wordt de gemeente in samenspraak met de inwoners echte beleidsvrijheid geboden, bijvoorbeeld om oude bedrijfsterreinen daadwerkelijk geschikt te maken voor woningbouw. Ik kan niet nalaten om toch enige absurditeiten te noemen van de grote nadelen van de combinatie van contouren en aantallen te bouwen woningen, die nu plaatsvinden in Zuid-Holland, ter lering van de overige provincies. Zo heeft Schoonhoven een contour die vrijwel overeenkomt met de grens van de bebouwing: wijder kan gewoon niet, nauwer evenmin. Binnenin dit historische stadje ligt een aantal oude bedrijfsterreinen die vragen om bodemsanering en herstructurering en herbestemming, bijvoorbeeld met woningbouw. Verhoudingsgewijs zijn dit grote terreinen waarvan het voor de exploitatie van enig belang is om ze niet met vier of zes woningen per jaar te bebouwen, maar met een groter aantal. Met meer kan dus niet vanwege het provinciale beleid op aantallen. Er gebeurt dus niets. De terreinen blijven er liggen en er is geen werkbare oplossing. Dat is dus redelijk absurd. Met welke contourbenadering dan ook, het grondgebied zal er niet groter of kleiner op worden, maar de restrictie op aantallen leidt alleen tot ellende.

Even absurd is het dat gewenste woningsplitsing in het centrum van Alphen aan de Rijn niet door kan gaan omdat ieder splitsing een extra contingent betekent. Evenzo als er in restrictiefbeleidsgebieden in de omgeving van de universiteitsstad Leiden grote villa's niet geschikt gemaakt kunnen worden voor studentenhuisvesting omdat ook daar weer het contingentspook opduikt. Leegstand is het gevolg. Waarom was er ook weer restrictief beleid? Om te voorkomen dat de open ruimte in belangrijke, daartoe aangewezen gebieden in de PKB nationaal ruimtelijk beleid, steeds opnieuw aangesneden zouden worden en niet om normale processen binnen de bebouwde kom te bemoeilijken.

De heer Gabor (CDA):

Ik vind de voorbeelden buitengewoon interessant en zij zijn mij ook bekend. Ik zou er nog een aantal andere aan kunnen toevoegen. Maar heeft mevrouw Versnel een idee wat wij eraan kunnen doen?

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Ja zeker, bijvoorbeeld door dit soort voorbeelden te noemen en de provincie Zuid-Holland aan te geven dat het buitengewoon verstandig zou zijn om niet meer én op aantallen én op wijde contouren te willen aansturen maar op nauwere contouren. Dan heb je het probleem opgelost en kun je gemeenten hun beleidsvrijheid binnen die contouren geven. Zo gebeurt het ook in het Utrechtse deel van het Groene Hart; dat is heel prima, geen probleem!

De heer Gabor (CDA):

Maar de contouren worden toch bepaald in een streekplan!

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Misschien heeft u het wat minder actief meegemaakt, maar de minister was van plan een aanwijzing te geven, omdat de contouren te wijd waren. De provincie heeft daar toen tegen geprotesteerd. Er is overleg geweest tussen de Kamer en de provincie en met de minister. Er is een soort compromis gevonden. Ik wilde aangeven dat het onverstandig is om tot deze vorm van een compromis te komen, van "vrijheid" van provincies om dat zo te regelen. De minister heeft overigens ook aangegeven dat zij dat duidelijk anders wil in Zuid-Holland vanwege dit soort problemen.

Voorzitter! De bedoeling is dus niet om processen binnen de bebouwde kom te bemoeilijken. Het is juist van belang dat gemeenten in het algemeen en in restrictiefbeleidsgebieden in het bijzonder eens op de rand van hun contour of hun bebouwde kom gaan staan en van daaruit naar binnen kijken om werkelijk te beoordelen wat daar nu de ruimtelijke kwaliteit is en hoe die verbeterd kan worden. Dan zal blijken dat er heel wat te doen valt, dat wel degelijk een kwalitatief betere bebouwing zinvol en nodig is die tegelijkertijd tegemoetkomt aan de wens van deze gemeenten om diegenen te kunnen huisvesten die sociaal en economisch gebonden zijn aan die regio. Zeker is het belangrijk dat het overgrote deel van de beperkte bebouwingsmogelijkheid gericht wordt op en bereikbaar is voor en feitelijk toegedeeld kan worden aan diegenen die een sociale en economische band hebben met die volkshuisvestingsregio, waarin die gemeente of kern ligt. Dat is dus het restrictief beleid. Daar kan ook het gemeentelijke bouwbeleid aan bijdragen.

Die volkshuisvestingsregio moet dan wel weer vastgelegd in de gemeentelijke verordening en gedeputeerde staten beoordelen dan weer of die regio zodanig is gevormd, dat zich daar inderdaad de woningmarktprocessen afspelen. Dat wordt getoetst aan de indeling van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het zit op zichzelf allemaal heel logisch in elkaar met zoveel mogelijk beleidsvrijheid van onderop.

Artikel 13 van het wetsvoorstel is daartoe vrij strak geleed opgebouwd, met de verschillende verantwoordelijkheden naar de mate van bijzonderheid van de restrictieve situatie in een regio. In artikel 13a, als de hele regio als restrictief is geregeld in het streekplan, beoordeelt de provincie de criteria, die een gemeente in de volkshuisvestingsverordening heeft opgesteld ten aanzien van de sociale en economische gebondenheid. De minister krijgt daarvan een afschrift. De artikelen 13b en 13c gaan ieder een stapje specifieker in meer uitzonderlijke situaties. In artikel 13b gaat het om een restrictieve gemeente die ligt in een volkshuisvestingsregio, die ook niet-restrictieve gemeenten omvat. In dat complexe geval wil de minister graag zelf de criteria van de huisvestingsverordening kunnen beoordelen en gedeputeerde staten krijgen nu het afschrift. In artikel 13c wordt dat patroon voortgezet voor gemeenten die deels restrictief zijn en deels niet. Ik denk altijd maar aan Apeldoorn met een aantal restrictieve dorpskernen op de Veluwe. Ik kan mij dat goed voorstellen, mede gezien de recente toepassing van de Huisvestingswet van Heerma. Ik ben dus ontzettend wantrouwend, dat is wel waar. Wij zijn het dus niet eens met de VNG, die overal de toets door de provincie wil hebben, evenals een aantal leden van deze Kamer. Daarnaast zijn in beide gevallen de criteria maar vijf jaar geldig.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Mevrouw Versnel kent toch zeker zo goed als ik de normale bestuurlijke verhoudingen in dit land. Het zijn de provincies die toezicht houden op de gemeenten. Kan zij mij uitleggen waarom in dit geval het Rijk toezicht moet houden op gemeenteverordeningen? Ik vind dat bestuurlijk een merkwaardige situatie.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Het gaat over nationaal ruimtelijk beleid en over het restrictief beleid, dat zijn bedding nog eens stevig zal moeten vinden. Wanneer een heel gebied restrictief is, ligt het veel meer voor de hand dat er op gemakkelijke wijze een beleid kan worden gevoerd. Wanneer je die wat complexere situaties hebt van een mix van restrictief en niet-restrictief binnen één volkshuisvestingsregio en wanneer je het hebt over de twee vormen binnen één gemeente, lijkt het mij heel verstandig als de minister het voortouw neemt en zeker in de nieuwe situatie. Misschien is dat over tien jaar niet meer nodig. Ook gezien de ervaringen van de afgelopen tijden, lijkt het mij verstandig om dat eens stevig in de hand te houden.

De heer Van den Berg (SGP):

Conclusie: u wantrouwt zowel de gemeenten als de provincies! Mooie opvatting over binnenlands bestuur!

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Als dat uw conclusie is, is die bij u!

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Al het restrictief beleid moet toch vastgelegd worden in de streekplannen, of het nu landelijk dan wel provinciaal restrictief beleid is. De wet waarop dat is gebaseerd en op grond waarvan dat afdwingbaar is, is een streekplan. Streekplannen worden door provincies gemaakt. Het toezicht op de uitvoering van de streekplannen behoort ook bij de provincies te liggen. Daarom zie ik de logica er niet van om extra bureaucratie bij het Rijk te creëren.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Het is een specifieke situatie waarin het naar mijn mening goed is dat het Rijk de touwen voorlopig nog in handen houdt. Misschien moet je dat na de evaluatie op een gegeven moment wel wijzigen, maar ik vind het niet zo slecht. Ik kan mij er wel iets bij voorstellen.

Voorzitter! De criteria die zijn vastgelegd in de volkshuisvestingsverordening zijn maar vijf jaar geldig. En dan, zo vroeg ik mij af; niets meer, omdat de situatie nog hetzelfde is? Of start lid 1 van artikel 13b of 13c dan weer? De gemeenteraad stelt opnieuw criteria in de huisvestingsverordening vast die door de minister worden getoetst. Dat heeft het voordeel dat men zich iedere vijf jaar opnieuw moet bezinnen op het wat, hoe en waarom. Moet je dat eigenlijk niet regelen in het wetsvoorstel? Je gaat je dan afvragen: hoe is dat nou, is dat de bedoeling en is het eigenlijk niet de bedoeling dat een burger de wet lezend dat meteen kan zien? Waarom staat er niet een zinnetje over in?

Er zijn specifieke groepen zoals de vrouwen uit blijf-van-m'n-lijfhuizen, ex-gedetineerden en ex-psychiatrische patiënten die niet meer beschikken over een woonruimte en die aantoonbaar zijn aangewezen op zorg of opvang in een restrictieve gemeente. Terecht is er voor deze categorieën een uitzondering gemaakt in de nota van wijziging. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat er sprake is van en-en, maar in de wetstekst is dat niet echt zeker. Ook daar heb ik een behoorlijke tijd naar gekeken. Moet dat niet preciezer worden gesteld? Wil de staatssecretaris daarop ingaan?

Bovendien houd ik enige problemen met het niet openstellen van dit artikel voor ouderen. Eerst dacht ik dat hun positie ook viel onder lid b. Bij nader inzien is dat niet het geval vanwege de gestelde combinatie van én geen woonruimte hebben én op opvang aangewezen zijn. Mantelzorg blijft een belangrijke factor bij het langer thuis wonen van ouderen. Als het mantelzorg verlenende familielid restrictief woont, is dat dan niet een belangrijk motief om ook de bindingseis te laten vervallen voor de oudere, mits aantoonbaar? Zou het wel zo verschrikkelijk veel voorkomen dat de verzorgende partij restrictief woont en de verzorgde niet? Kortom, is het geen koudwatervrees voor het openzetten van de sluizen voor een enorme instroom van aantoonbaar op verzorging aangewezen ouderen in restrictieve gemeenten? Ik heb een amendement ingediend om dat zonder bindingseisen mogelijk te maken.

De huur- en koopgrenzen in de restrictiefbeleidsgebieden zijn echt van belang, juist om de sociaal en economisch gebondenen die op de voorraad onder die grenzen zijn aangewezen een reële vestigingsmogelijkheid te geven. Het wetsvoorstel gaat daar ook terecht van uit: huurwoningen tot de huursubsidiegrens van ƒ 1085 en koopwoningen tot drie ton. Dat wordt terecht in een AMvB geregeld. Hoewel het om maximumbedragen gaat, is het te rigide om voor alle gebieden eenzelfde grens te stellen. De opbouw van koopprijzen in de verschillende restrictiefbeleidsgebieden loopt nogal uiteen, bijvoorbeeld tussen de Betuwe, de Ronde Venen, de Heuvelrug of de Veluwe. Dat is niet zo goed te zien bij de huidige WGR-indeling. Dat zou overigens pleiten voor een meer toegespitste huisvestingsregio, vooral bij aaneengesloten restrictiefbeleidsgebieden. Dat zou ook de goedkeuring door de minister aanzienlijk kunnen beperken.

De gedachte van de regering om het op aanvraag van de provincie, die dat weer doet op aanvraag van ten minste een gemeente, mogelijk te maken om twee uitzonderingsklassen te maken in het Huisvestingsbesluit, namelijk van drieënhalf en vier ton, spreekt mij aan. De Wet waardering onroerende zaken kan daarin inderdaad een bewijsmatige rol spelen. Het mag echter niet te gemakkelijk gebeuren. Je moet je ervan bewust zijn dat ook het vaststellen van dergelijke grenzen een prijsopdrijvend effect kan hebben, vooral voor bestaande bouw. Het regelen van dergelijke bedragen in de wet, zoals de heer Gabor voorstelt, lijkt mij minder geslaagd, gezien de stijgingen en dalingen op de onroerendgoedmarkt binnen vrij korte periodes.

De algemene lijn die is neergelegd in de AMvB ziet er goed uit. Ik heb er een vraag over. Het Rijk kan bedenkingen uiten tegen een streekplan als een van de vier genoemde aspecten er niet in is opgenomen. Als na nader overleg nog onvoldoende is voldaan aan de voorwaarden, kan de minister toch een aanwijzing geven? Voor de volledigheid zou dit moeten worden opgenomen in de AMvB. Gezien het staatje van de berekeningen op grond van het woningbehoeftenonderzoek 1994 en de voorwaarde van meer dan 40% van de koopwoningen met een waarde hoger dan drie ton, noodzakelijk om in een hogere klasse terecht te komen, is inderdaad sprake van een uitzonderingssituatie.

Voorzitter! Terecht mogen overige afspraken of bedingen met derden niet verdergaan de Huisvestingswet mogelijk maakt. Terecht worden de kavelprijzen ook verhoudingsgewijs in koopgrenzen betrokken.

Voorzitter! Artikel 27 gaat over het maatwerk. Eigenlijk is hier geen sprake van bindingseisen, sociaal of economisch, maar van het oplossen van een volkshuisvestingsprobleem van bijzondere aard, waarbij gevestigde bewoners vanwege gemeentelijk beleid hun woning moeten verlaten. Genoemd worden calamiteiten, de aanpak van probleemcomplexen, stadsvernieuwing of herstructurering, dure scheefheid en sloop. Het gaat om herhuisvesting. Als in een buurt een complexje ouderenwoningen wordt gebouwd, kunnen de ouderen uit de buurt dan voorrang krijgen? Of moet die buurt eerst het stempel herstructurering of stadsvernieuwing krijgen, of een verwrongen constructie ten aanzien van dure scheefheid? Of moet in een planproces eenieder die er maar aan zou kunnen denken om daar naartoe te willen, in een heel vroeg stadium worden opgeroepen om zich in te schrijven? Ik zou het toch wel op prijs stellen dat een dergelijke bepaling in een huisvestingsverordening is toegestaan. Wil de staatssecretaris dat nadrukkelijk toezeggen? Wij kunnen dit niet bij amendement regelen, gezien de systematiek van de wet; dat zou dus een motie moeten worden.

Voorzitter! De VNG suggereert onder andere het tegengaan van segregatie onder het lokale maatwerk te laten vallen. Wat moet ik mij hierbij voorstellen? Betekent dit het mogelijk maken van een precieze toedeling, waarvan bovenaf aantallen buitenlanders of inmiddels genaturaliseerde Nederlanders worden voorzien van een specifiek stempeltje? Dat lijkt mij heel erg moeilijk. Wel geef ik toe dat het interessant zou kunnen zijn om sociale experimenten aan te gaan. Daartoe geef ik twee heel verschillende mogelijkheden. Zeer nadrukkelijk voeg ik daaraan toe dat het denkmodellen zijn. Het eerste is er bij toewijzing voor te zorgen dat er geen Kroaat in een straat, complex of portiek komt te wonen met overwegend Serviërs, maar zorg ervoor dat je de nationaliteiten een beetje bijeenhoudt, en geen onnodige conflictstof opbouwt. Of, positief: zorg dat men vanuit een sterkte in eigen kring gemakkelijker in Nederland integreert. De zo gevormde clusters moeten dan wel van beperkte omvang zijn. De tweede mogelijkheid: zorg ervoor dat je in een straat, complex of portiek ten minste een meerderheid van autochtonen hebt, opdat inpassing in de Nederlandse samenleving als vanzelf verloopt. Behoorlijk linke soep, deze social engineering. Wat is goed? Wat werkt? Wat doe je mensen aan? Van bovenaf regelen? Is het niet het beste, of het minst slechte, om de mensen zelf te laten kiezen waar zij willen wonen? Iets heel anders is ervoor te zorgen dat je geen gesegregeerde inkomenswijken laat voortbestaan. Dan worden het type woning en de hoogte van het inkomen bepalend voor de keuze van de bewoner, en het doet er dan niet toe of hij een kleurtje heeft of niet. Het is mij niet helemaal duidelijk wat de VNG precies bedoelt met het tegengaan van segregatie: het soort zaken dat ik net heb opgeroepen, of inkomenswijken.

Voorzitter! Deze wijziging van de Huisvestingswet betreft tevens een wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening. De concrete beleidsbeslissing wordt hier geïntroduceerd als een als zodanig aangemerkt besluit in een streekplan. Dat is passend voor dit wetsvoorstel. Maar ik kan mij voorstellen dat de figuur van een concrete beleidsbeslissing ook toepasbaar wordt voor onderdelen van het nationaal ruimtelijk beleid en voor het gemeentelijk beleid. Daarover hoor ik graag de mening van de minister, maar die is helaas niet aanwezig.

Staatssecretaris Tommel:

De minister luistert met mijn oren mee. Zij kon niet aanwezig zijn omdat zij buitenslands is.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Een dubbel oor!

Voorzitter! In de regeling van de huidige concrete beleidsbeslissing meen ik een omissie te constateren. Immers, in het zesde lid van artikel 4b wordt verwezen naar "de in het vierde lid bedoelde termijn". Echter, daar wordt geen termijn genoemd. In technische zin leken mij zowel de genoemde termijn van lid 1, namelijk vier weken, als die van lid 5, twaalf weken, van toepassing te kunnen zijn. Dat is nogal een verschil. In het door mij ingediende amendement verwijs ik naar artikel 1, dus vier weken, zodat de minister een beetje sneller moet beslissen.

Voorzitter! Mijn probleem met de makelaar die bij de verkoop van nieuwe woningen voorrang verleent aan gegadigden die tegelijkertijd ofwel hun bestaande woning via hem verkopen ofwel een verzekering of hypotheek via hem afsluiten, of ze nu wel of niet lokaal zijn gebonden, wordt bij de beantwoording niet bevredigend opgelost. Normaal gesproken houdt de makelaar bij wie het eerst kwam, maar daar valt natuurlijk wel een mouw aan te passen als hem dat uit volstrekt andere hoofde goed uitkomt. Hoe voorkom je dat? Bezwaar of beroep aantekenen lijkt mooi bij een vermoeden van achterstelling. Dan is het huis echter al verkocht, terwijl de gegadigde dat nu juist wilde bewonen. Ik verzin dit soort dingen niet. Een en ander wordt mij gemeld vanuit de gemeentelijke bestuurspraktijk. Het bewijs is natuurlijk ook niet gemakkelijk. Dat geef ik toe. Mijn vraag is nu of de Huisvestingswet daartoe enig instrument levert. Wat zou een gemeente daartoe in haar huisvestingsverordening moeten zetten?

Dan kom ik op het tijdstip van het vervallen van bepalingen van verordeningen die in strijd zijn met deze wet. Het voorstel is: een halfjaar na inwerkingtreding van de wet. Dat is niet echt een ruime termijn om provinciale streekplannen en gemeentelijke verordeningen aan te passen en goed te laten keuren. Men kan al eerder beginnen met het voorbereiden, zegt de regering, want na aanname van de wet in de Tweede Kamer weet men hoe het systeem in elkaar zit. Ik moet bekennen dat ik wat dat betreft aarzel. Aan de ene kant moet je een beetje praktisch zijn, in de zin van: hoe eerder hoe beter. Anderzijds willen wij toch ook dat de Eerste Kamer deze wet aanneemt. Als de Eerste Kamer echter een reden heeft om zich gebruuskeerd te voelen, dan zou dat wel eens ongewenste effecten kunnen hebben. Als wij een termijn van drie maanden nemen voor de behandeling in de Eerste Kamer, dan zou met behoud van dezelfde termijn voor gemeenten, de reële, echte termijn, het tijdstip van het vervallen van bepalingen van de verordeningen, op negen maanden kunnen worden gesteld. Ik verzoek de regering op dit punt eigenlijk om een nota van wijziging, maar er liggen al ontzettend veel van dit soort wijzigingen. Laat dus maar zitten, maar ik vind de termijn van negen maanden toch interessanter dan dat halfjaar.

De evaluatie geschiedt na twee jaar. Dat lijkt mij bijzonder verstandig, mede gezien de nog steeds bestaande bezwaren van het IPO en de VNG. Dan is er ervaring opgedaan. Dan kan men daar, zo nodig, gebruik van maken.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik spreek mede namens de fracties van de RPF en het GPV.

Een enkele opmerking vooraf. Eerst iets over de voorbereiding. Ik dank de regering voor de brieven die ons hebben bereikt per 1 april, maar ik spreek tegelijkertijd mijn treurnis uit over het late moment. Het gaat namelijk om zeer wezenlijke brieven. Dat geldt met name voor de brief over de hoofdlijnen van de AMvB. Ik kom daar straks nog op terug, maar ik vind het jammer dat die brief ons op dit tijdstip is voorgelegd, want deze is wel degelijk van invloed op de inhoud van de discussie. Ik heb begrip voor het feit dat de minister niet aanwezig kan zijn, maar het lijkt mij, gelet op de discussie over de restrictiefbeleidsgebieden en de doorwerking van het ruimtelijk beleid in het volkshuisvestingsbeleid, zeer gewenst als de minister bij het vervolg van de discussie wel aanwezig is.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Dat zal zeker het geval zijn. De minister zal de opmerkingen over het beleid met betrekking tot de restrictiefbeleidsgebieden en alles wat met de Wet op de ruimtelijke ordening te maken heeft, zelf voor haar rekening nemen. In die zin heeft mevrouw Van der Burg mij aangesproken, maar zij krijgt antwoord van de minister.

De heer Van den Berg (SGP):

Dank daarvoor. Ik had dat ook verondersteld, want er is wat dit betreft sprake van een nauwe relatie met de discussie van afgelopen maandag in het notaoverleg over het nationaal ruimtelijk beleid. Die discussie wordt overigens ook nog voortgezet.

Ik betreur het ook dat het overleg met het IPO en de VNG niet tot meer resultaat heeft geleid dan tot nu toe het geval is geweest. De wetgever is niet afhankelijk van een soort van overeenstemming met de medeoverheden. Het gaat hier echter om een beleidsterrein, waarbij de medeoverheden wat betreft de uitvoering heel nauw betrokken zijn. Ik had het bijzonder positief gevonden als er op dat punt meer overeenstemming was bereikt. Ook daar kom ik nog wel op terug.

De voorgestelde wijziging van de Huisvestingswet die wij nu behandelen, is van ingrijpende aard. Inhoudelijk springen twee zaken in het oog, namelijk de aanmerkelijke vergroting van de vestigingsvrijheid en de herijking van de bevoegdheden in deze wet, waarbij ik op een aantal punten een vorm van recentralisatie meen te bespeuren. Onze fracties staan kritisch tegenover de wijze waarop beide aspecten in dit wetsvoorstel zijn uitgewerkt. Voor alle duidelijkheid, wij hebben er geen moeite mee dat het ruimtelijk beleid op een adequate wijze doorwerkt in het volkshuisvestelijk beleid. Dat moet ook, want beide zijn complementair. Wij zien ook zeker mogelijkheden om de contourenbenadering een nuttig instrument te doen zijn om kwetsbare gebieden te beschermen tegen sluipende verstedelijking. Daarover verschillen wij niet van mening. Hier moet echter de vraag gesteld worden of provincies en gemeenten over voldoende bevoegdheden blijven beschikken om een geloofwaardig huisvestingsbeleid te voeren, dat ook recht doet aan de situaties in de regio's en ook in de gemeenten zelf. Wij hebben het toch over een rechtvaardig en evenwichtig beleid? Ik moet echter zeggen dat ik die rechtvaardigheid en evenwichtigheid niet op alle terreinen kan bespeuren. Ik kom nog terug op voorbeelden daarvan. Naar onze opvatting geeft dit wetsvoorstel te weinig ruimte aan provincies en gemeenten om een geloofwaardig huisvestingsbeleid te voeren. Wij zijn dan ook van mening dat dit wetsvoorstel, wil het voor ons aanvaardbaar zijn, op een aantal punten aanpassing behoeft.

Uitgangspunt van de wet is dat zomin mogelijk inbreuk mag worden gemaakt op de vrijheid van vestiging. Die vrijheid ligt zelfs in internationale verdragen verankerd en dient waar mogelijk gerespecteerd te worden. Ik zeg er echter bij dat dit niet een allesbepalende factor kan zijn. In zijn concrete uitwerking kan het recht van vrije vestiging neerkomen op een recht van de sterkste, met name in financieel opzicht. Ook daar hebben wij vele voorbeelden van. Er gaat van dit wetsvoorstel onmiskenbaar een liberaliserende werking uit op de woningmarkt, maar wij hebben er genoeg voorbeelden van dat liberalisering toch niet altijd tot een optimaal en zeker niet tot een rechtvaardig en evenwichtig resultaat leidt.

Terecht wordt ten behoeve van verschillende doelgroepen met een zwakke positie op de woningmarkt, zoals gepensioneerden en statushouders, nog steeds een beleid gevoerd dat per saldo resulteert in beperking van vrijheid van vestiging voor degenen die niet tot zo'n doelgroep behoren. Zo zal er ook niemand te vinden zijn die het recht van vrije vestiging zou willen verabsoluteren. Sinds 1945 is vrijwel steeds sprake geweest van vormen van woningnood. De overheid heeft het terecht tot haar taak gerekend te helpen voorzien in adequate huisvesting. Wij twijfelen er niet aan of hier blijft een overheidstaak liggen, ook al zou er een situatie ontstaan waarin niet langer van woningschaarste sprake is. Juist vanwege het feit dat Nederland een dichtbevolkt land is en wonen directe implicaties heeft voor de ruimtelijke inrichting, is een zekere vorm van sturing door de overheid noodzakelijk. Dat staat trouwens ook in dit wetsvoorstel.

Over de bevoegdheidsverdeling in het wetsvoorstel wil ik eerst een algemene opmerking maken. In de Huisvestingswet worden bevoegdheden toegekend aan provincies en gemeenten. Wij vinden decentralisatie, zeker in deze wet, een goede zaak. Juist op lokaal niveau moet immers het volkshuisvestingsbeleid handen en voeten worden gegeven. Daarbij is maatwerk geboden, omdat vrijwel geen enkele stad of regio hetzelfde is. Maar om in dat maatwerk te kunnen voorzien, dient de wet aan provincies en gemeenten wel een adequaat instrumentarium toe te kennen. Het belang daarvan wordt nog verder onderstreept door de introductie in de wet van de contourenbenadering. Het vastleggen in streekplannen van bindende contouren beperkt de beleidsruimte van provincies en gemeenten immers in hoge mate. Daar bovenop zouden deze overheden dan ook nog worden geconfronteerd met een beperking van hun instrumentarium. De algemene klacht van provincies en gemeenten die ons heeft bereikt, is dat het voor hen langs deze weg welhaast onmogelijk gemaakt wordt om een eigen volkshuisvestingsbeleid te voeren. Die klacht lijkt mij begrijpelijk. Ik mag toch aannemen dat de bewindslieden daarvoor enig begrip kunnen opbrengen.

Ik stel ook vast dat het wetsvoorstel op een aantal punten recentraliseert. Ik heb daar al iets over gezegd in een interruptie toen mevrouw Versnel aan het woord was. Ik noem als voorbeeld de goedkeuring door het Rijk van bepaalde gemeentelijke huisvestingsverordeningen. Wij zijn van mening dat dat niet wenselijk is. Wij vinden het ook niet nodig en in strijd met de bestuurlijke verhoudingen. Niet voor niets hebben gemeenten en provincies – ik refereerde daar al aan – laten weten forse problemen te hebben met dit wetsvoorstel. Maar welke conclusies verbinden de bewindslieden daar nu eigenlijk aan? Tot nu toe vind ik dat zij daar toch wat te bagatelliserend mee omgaan. IPO en VNG zijn van mening dat de nadruk onevenredig en onnodig zwaar is komen te liggen op de vrijheid van vestiging. Het wetsvoorstel impliceert immers dat gemeenten aanzienlijk minder mogelijkheden krijgen om de lokale of regionale woningmarkt af te schermen voor woningzoekenden zonder binding aan de gemeente of regio. Het rijksbeleid wordt gekenmerkt door twee tegengestelde tendensen: enerzijds is sprake van een liberalisering, een versterking van het recht van vrije vestiging en anderzijds worden gemeenten in toenemende mate gestuurd vanuit het ruimtelijk beleid, waardoor bouwmogelijkheden sterk afnemen en waardoor met name lokaal gebonden woningzoekenden in de klem komen. Dat is het probleem waar ik afgelopen maandag in het notaoverleg over het nationaal ruimtelijk beleid getracht heb indringend op te wijzen. De voorbeelden van de echte problemen daardoor zijn legio.

Voorzitter! Ik wijs op het probleem op de Noordwest-Veluwe; een regio die ik goed ken. Daar is het beleid zelfs gericht op een vertrekoverschot voor de kernen in het landelijke gebied. Het geboorteoverschot is daar relatief hoog en de sociaal-economische binding aan de eigen regio is door uiteenlopende omstandigheden zeer sterk. Subregionale opvangmogelijkheden schieten tekort en in het vrijemarktsegment vindt nu al verdringing plaats van lokale woningzoekenden door kapitaalkrachtige huishoudens uit de Randstad. Als uitvloeisel van dit wetsvoorstel zullen wij steeds meer zien dat starters op de woningmarkt die op de Veluwe geboren en getogen zijn, en daar ook graag willen blijven wonen, gedwongen worden te verhuizen naar een nieuwbouwwijk in Amersfoort of Zwolle, terwijl kapitaalkrachtige randstedelingen zich kunnen inkopen in aantrekkelijke woonkernen op de Veluwe. Dat vinden onze fracties buitengewoon ongewenst. Daaraan zou ik zelfs de kwalificatie "asociaal" willen verbinden. Onze fracties vinden dat starters op de woningmarkt de mogelijkheid moeten hebben om zich te vestigen in de omgeving waar zij geboren en getogen zijn. Als daarvoor geen ruimte wordt geboden, is er sprake van slecht beleid.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

In dat kader zijn beschermende maatregelen genomen. Onder de huurgrens van ƒ 1085 prevaleren de bindingseisen. Dit geldt ook voor koopwoningen van minder dan drie ton. Als de gemiddelde verkoopprijs hoger ligt en de taxatie in het kader van de onroerendezaakbelasting hoger uitvalt, kunnen de grenzen opgetrokken worden tot drieënhalf en vier ton. Er zullen geen starters zijn die duurdere huizen kunnen betalen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Dat is een prachtig theoretisch verhaal. Ik neem aan dat ook mevrouw Versnel de brieven uit de betrokken gemeenten gelezen heeft. Ons hebben noodkreten bereikt dat het op deze wijze echt niet gaat. Ik zie het ook in mijn eigen omgeving. Ik zou zo'n beleid nooit voor mijn verantwoordelijkheid durven nemen, want het heeft asociale consequenties. Mensen worden gedwongen om te verhuizen naar stedenmassa's ver van hun geboortegrond, waar zij zullen opgaan in de anonimiteit, terwijl zij graag in hun eigen omgeving willen blijven wonen. Dat beleid neemt mevrouw Versnel voor haar rekening.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

De genoemde beschermingsconstructies zijn er wel degelijk. Als die worden gecombineerd met het contourenbeleid, blijken de mogelijkheden voor woningbouw vaak groter dan gedacht. Ik begrijp ook wel dat gemeenten het zeer lastig vinden om hiermee om te gaan, want in het verleden hadden zij alle touwtjes in handen. Die bevoegdheid wordt nu in het kader van de vrije vestiging doorbroken. Ik geef toe dat er vanwege het ruimtelijk beleid beperkingen gesteld worden.

De heer Van den Berg (SGP):

Terecht wijst mevrouw Versnel op de contouren. Daar hebben wij afgelopen maandag ook uitgebreid over gesproken. Die contouren moeten dan wel ruim genoeg zijn om ook de eigen inwoners te kunnen opvangen. Ik ben het op zichzelf eens met deze benadering. Ik kan ook instemmen met de opmerkingen van mevrouw Versnel over het dubbel sturen. Daartoe moeten de contouren dan wel ruimte bieden. Het contourenbeleid moet gecombineerd worden met goede mogelijkheden voor lokaal maatwerk op grond van de Huisvestingswet. Deze combinatie is nu juist het grote probleem. Uit het kaartje dat wij vandaag hebben ontvangen, blijkt dat het halve land onder dit beleid valt.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

U vergeet de grote rode sterren op het kaartje, namelijk de grootstedelijke gebieden. Daar wonen ook de meeste mensen.

De heer Van den Berg (SGP):

Daar wilt u iedereen laten wonen; dat begrijp ik heel goed.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Ik heb er al op gewezen dat een gemeente ook bij een "strakke contour" de mogelijkheden, beziend vanaf de randen naar binnen, daarvan kan benutten. Op dat gebied blijkt veel meer mogelijk dan men tot dusver dacht. Het is belangrijk dat daar aandacht aan wordt besteed.

De heer Van den Berg (SGP):

Over dat laatste ben ik het geheel met mevrouw Versnel eens, maar de gemeenten moeten daarvoor de ruimte hebben.

De heer Gabor (CDA):

De stelling van mevrouw Versnel moeten wij toch even verder bespreken. De benadering inzake de contouren is prachtig. Zelfs mevrouw Versnel zegt dat daarbij van alles en nog wat kan gebeuren. Ik meld dat daar ook een prijskaartje aan vastzit. Ik noem de industriegebieden die opgeruimd moeten worden in Schoonhoven en andere zaken. Het prijskaartje dat daaraan vastzit, maakt het onmogelijk daarin voortgang te boeken, inclusief de fasering in de zin van de contingentering. Daarover ben ik het eens. Wij moeten dus ergens een doorbraak zien te forceren omdat die mensen ook daar gehuisvest moeten kunnen worden.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Ontzettend belangrijk – het is de pendant waar wij het nauwelijks over hebben, maar die hier een wezenlijk onderdeel van vormt – is de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en het feit dat de provincies daar duidelijk gelden voor hebben. Daarmee kunnen zij dat soort zaken, het opruimen van bedrijfsterreinen, entameren. Er is en geld voor de bodem en geld voor aankopen. Maar dat moet dan wel heel gericht gebeuren.

De heer Van den Berg (SGP):

Over dit laatste hebben wij het maandag ook gehad. Dan is het probleem – bij ons bezoek in Gelderland hebben wij dat kunnen horen – dat de gemeenten waarom het hier gaat, zich in een negatieve spiraal bevinden. Zij krijgen minder woningen, minder ruimte in het ruimtelijk beleid en minder geld uit de fondsen voor stads- en dorpsvernieuwing. Dat is het probleem. Er zijn gemeenten die wat dat betreft echt in de problemen komen. Daar vraag ik namens onze fracties toch klemmend de aandacht van de regering voor. Het is afgelopen maandag ook aan de orde geweest. In die discussie is door verscheidene woordvoerders trouwens ook onderkend dat dit een reëel probleem is. Ik zie zo graag dat ook de regering dit probleem serieus neemt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt over de lokale woningzoekenden opgemerkt dat zij toch wel elders zullen werken en dus ook wel elders kunnen gaan wonen. Zo'n reactie vind ik echt beneden peil. Als ik dan ook nog de brief van 1 april lees – die hebben wij recentelijk gezien – ben ik bang dat aan dit probleem niet serieus aandacht wordt besteed. Ik lees in deze brief: duidelijk is dat de tegemoetkoming aan de eigenwoningbehoefte geen toereikende invulling is voor het restrictief beleid. Er volgt: voor kernen in het landelijke gebied zal hier zelfs bij een uitwerking van het bundelingsbeleid geen sprake van mogen zijn. Ik proef hier een opstelling waarbij volstrekt geen rekening wordt gehouden met het probleem dat ik aan de orde stel. Ik verneem toch graag een heel duidelijke reactie.

Er is nog het een en ander te zeggen over de instrumenten. Ik heb het nu meer gehad over het ruimtelijk beleid. Dat speelt hierbij ook een rol. Ik heb het amendement op stuk nr. 22 ingediend, dat het mogelijk moet maken dat gemeenten in bijzondere gevallen – die er in dit soort situaties toch zijn – ook lokale bindingseisen stellen, zodat zij ook voor de lokale situatie de mogelijkheid hebben om een eigen beleid te voeren. Daarmee is niet het hele probleem opgelost, maar daarmee is wellicht wel een stap in de goede richting gezet. Ook de VNG heeft hier voortdurend op gewezen. Verder moeten wij nadenken – dat blijkt ook wel uit deze discussie – over de vraag hoe wij dit probleem meer integraal moeten aanpakken.

Een aspect dat hiermee samenhangt, is dat van de uitgifte van bouwkavels. Tot nu toe vallen die niet onder deze wet. Ook de VNG heeft erop gewezen dat dit de mogelijkheden verder beperkt. Het amendement op stuk nr. 21 is daarop van toepassing en beoogt losse bouwkavels niet onder de werking van de wet te brengen. Ik meen dat deze geringe beperking voor de vestigingsvrijheid zeer zeker opweegt tegen de grote maatschappelijke behoefte om lokale woningzoekenden, die op deze manier geholpen kunnen worden, een betere positie te geven.

Het stellen van een maximumkoopprijsgrens is een van de instrumenten om de lokale en regionale woningmarkt te reguleren. In het wetsvoorstel wordt een maximale koopprijsgrens genoemd van ƒ 300.000. Dat bedrag is laag, en dan zeg ik het nog voorzichtig. Dat geldt zeker voor prijzen van koopwoningen in de restrictiefbeleidsgebieden. Daarvan zouden tal van voorbeelden te geven zijn. Ik ga die nu niet geven. Er zijn restrictiefbeleidsgebieden waarin ook voor een modale woning al meer dan ƒ 400.000 moet worden betaald, ook door de zogenaamde starters op de woningmarkt. Dat is al moeilijk genoeg. Het komt straks ook even aan de orde. Inmiddels ligt er nota van wijziging en er ligt een amendement van de heer Gabor. Dit amendement vinden wij op zichzelf niet onsympathiek, maar ik vraag mij af of die grenzen daarin al helemaal het juiste niveau hebben bereikt. In dit verband is er een idee van de VNG om provincies de gelegenheid te geven om voor maximaal vijf jaar ontheffing te verlenen van de grenzen. Hierover vraag ik dan ook de opvatting van de regering. Misschien is dit een verkieslijke oplossing voor bijzondere situaties.

Voorzitter! Ik heb nog een enkel punt waar ik zeer kort over kan zijn. Ik heb al gesproken over de centralisatietendens die ik hier en daar aantrof. Op dit punt heeft ook het amendement op stuk nr. 23 betrekking. Mijn fractie vindt niet dat het noodzakelijk is om de goedkeuring van bepaalde huisvestingsverordeningen op centraal niveau te leggen. Dit is ongeveer dezelfde materie als die mevrouw Verbugt in het amendement op stuk nr. 8 aan de orde heeft gesteld. Behalve om een technisch verschil, heb ik vooral een afzonderlijk amendement ingediend omdat mevrouw Verbugt in haar amendement stelt dat gedeputeerde staten moet beslissen in overeenstemming met de inspecteur. Wij kunnen daar nog overleg over voeren. Ik heb echter moeite met het amendement. Wij decentraliseren óf niet. De bevoegdheid ligt op provinciaal niveau. Als men moet beslissen in overeenstemming met een rijksambtenaar, lijkt mij dat niet in overeenstemming met de bestuurlijke verhoudingen. Als er "gehoord" had gestaan, had ik het een heel andere zaak gevonden. "In overeenstemming met" gaat echt te ver en past niet in de bestuurlijke verhoudingen. Vandaar dat ik een eigen amendement heb ingediend. Nogmaals, dit amendement is volledig bespreekbaar.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik wil hierover een vraag stellen. Ik heb zelf ook met deze gedachte geworsteld. Hoe wordt er gedecentraliseerd? De bevoegdheid wordt bij de provincie gelegd. Het gaat echter ook om de doorwerking van rijksbeleid. Ik vind het goed dat er toezicht op bestaat of het goed gebeurt. Vandaar de rijksinspecteur. De heer Van den Berg stelt de term "gehoord" voor. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Ik heb er echter problemen mee wanneer de rijksinspecteur gehoord wordt en men niets doet met zijn advies. Dan ontstaat er een probleem. De provincie beperkt dan toch de vrijheid van vestiging, dus niet conform het rijksbeleid. Hoe lost de heer Van den Berg een dergelijke situatie op? Moet dan de rechter er aan te pas komen?

De heer Van den Berg (SGP):

Nee, niet de rechter moet er aan te pas komen. Ik begrijp overigens het punt dat mevrouw Verbugt aanvoert. Ik denk dat in zulke gevallen de rijksoverheid moet ingrijpen. Daar is de rijksoverheid voor en daar is de inspecteur voor. De inspecteur moet bij de minister melden dat er iets misgaat en dat de minister op grond van zijn bevoegdheden op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening moet ingrijpen. Ik denk dat aldus het normale stelsel van bestuurlijke verhoudingen intreedt. Vanuit bestuurlijk oogpunt kan er geen decentralisatiebevoegdheid in één besluit gekoppeld worden aan een toezichtsbevoegdheid. Dat probeert mevrouw Verbugt een beetje. Dat lijkt mij niet in overeenstemming met onze bestuurlijke verhoudingen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik maak mij een beetje zorgen over het voorstel van de heer Van den Berg, omdat wij daarmee een vorm van juridificatie invoeren als de partijen, Rijk en provincie, niet tot overeenstemming komen en een administratieve rechter moet gaan uitleggen wat rijksbeleid is en of het goed wordt toegepast. Misschien dat ook de staatssecretaris hierover iets kan zeggen. Dit is voor mij juist het punt waarom ik mijn amendement de huidige vorm heb gegeven. Ik zeg echter tegen de heer Van den Berg dat mijn gedachten niet stilstaan. Ik wil, met het antwoord van de staatssecretaris, kijken of wij er samen in een breder verband uit kunnen komen.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik dank mevrouw Verbugt voor deze tegemoetkomendheid. Ik merk nog een ding ten aanzien hiervan op. Ik beschouw de toezichtsverhoudingen die wij hebben en die wij ook moeten hebben niet als juridificering. Juridificering betekent dat men voor alles naar de rechter gaat. Een normale toezichtsverhouding in het openbaar bestuur, in de lijnen Rijk-provincie-gemeente vind ik een ander punt. Het genoemde probleem doet zich overigens ook voor bij het voorstel van mevrouw Verbugt. Zij zegt dat het moet gaan om een besluit "in overeenstemming met". Wat nu als de partijen niet tot overeenstemming komen? Dan zal er toch ook een andere instantie aan te pas moeten komen? Die partij kan toch haast niet anders dan het Rijk zijn. Men staat dan dus eigenlijk voor dezelfde situatie.

Voorzitter! Ik heb nog een opmerking. Door verschillende woordvoerders is al gesproken over de overgangsbepaling van een halfjaar. Ik vind die overgang duidelijk te kort. Kortheidshalve kan ik opmerken dat ik gaarne het amendement van mevrouw Verbugt op stuk nr. 10 zal steunen.

Voorzitter! Ik rond af. Men zal uit mijn inbreng gemerkt hebben dat bij onze fracties toch wel de nodige twijfels leven. Er zijn punten waarover wij nog echt goed moeten doordiscussiëren. Ik noem de bestuurlijke verhoudingen en met name de beleidsmatige invulling van het restrictief beleid. Onze fracties zijn daarom absoluut nog niet toe aan een eindbeoordeling van het wetsvoorstel op dit moment. Er liggen veel amendementen. Vooralsnog staan wij tamelijk kritisch tegenover dit geheel, omdat het in de huidige situatie onzes inziens absoluut te weinig mogelijkheden biedt aan provincies en gemeenten voor een doelmatig, rechtvaardig en evenwichtig huisvestingsbeleid.

De voorzitter:

De volgende spreker op de lijst is de heer Gabor, maar ik ben er nog niet aan toe om hem het woord te geven, en wel om de volgende reden.

Tot dusver is de geïndiceerde spreektijd meer dan verdubbeld. Als dat ook zo gaat bij de spreektijd van de heer Gabor, schieten we flink door de grens van 23.00 uur heen. Dat doe ik niet. Het afkappen van een inbreng is ook niet goed. Het niet toestaan van interrupties, de derde mogelijkheid, lijkt mij voor de Kamer onaantrekkelijk en voor collega Gabor te gemakkelijk. Hij provoceert zelden, dat weet ik. Niettemin kan er toch sprake zijn van interrupties. Ik denk dat wij de behandeling van het wetsvoorstel meer dienen, door de behandeling nu af te breken en er volgende week mee door te gaan. Ook als de heer Gabor heel snel zijn betoog zou houden, moeten we de behandeling afbreken. Volgende week gaan we werken met hetVoorzitter schema van 9.00 uur 's ochtends tot 24.00 uur 's avonds zonder pauzes, maar ik heb geen zin daarop nu een voorproefje te nemen.

Mijnheer Gabor, wilt u het woord voeren zonder interrupties?

De heer Gabor (CDA):

Dat lijkt mij niet aardig, voorzitter. Ik merk wel op dat wij ook volgende week de actualisatie van de Vinex gaan afhandelen, waarover wij maandag heel dapper met elkaar tot 23.00 uur 's avonds hebben gesproken. Ook staat voor volgende week op het schema het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening, een gigantisch stuk wetgeving. Hoe het allemaal moet, ik weet het niet.

De voorzitter:

Als ik eigenwijs ben, moet ik zeggen: dat moet u aan mij overlaten en dan krijgt u uiteindelijk de rekening terug. Zo werkt dat in de goede taakverdeling in dit huis.

Ook als u nu tot 23.00 uur zou spreken, zou dat de problematiek van de volgende week niet wezenlijk verlichten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 22.27 uur

Naar boven