Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, de vergaderingen op de woensdagen tot aan het verkiezingsreces om 10.15 uur te laten aanvangen.

Ik stel voor, te behandelen in de vergaderingen van 17, 18 en 19 februari:

  • - het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 19..) (plenaire afronding) (25621);

  • - het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen (25653);

  • - het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in de Bommelerwaard (25655);

  • - het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik (25656).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda voor 3, 4 en 5 februari:

  • - de heropening inzake het wetsvoorstel Wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktie Bedrijf N.V. (25312).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rabbae.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb twee punten. In de Volkskrant van vanmorgen is melding gemaakt van het feit dat de minister van Justitie eerder op de hoogte zou zijn geweest van de nevenfuncties van procureur-generaal Steenhuis. Via u wil ik de minister graag vragen of zij bereid is dit punt mee te laten nemen in het onderzoek van de heer Dolman, zodat wij hierover geen mondelinge vragen hoeven te stellen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn tweede punt betreft het rapport van de commissie-Balkema. Deze commissie heeft de minister van Justitie gerapporteerd over het lot van de mensen die aangehouden werden gedurende de Eurotop van juni jongstleden in Amsterdam. Ik wil via u graag de minister van Justitie vragen of zij het rapport, vergezeld van een reactie van haar zijde, naar de Kamer wil sturen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Zijl.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Nu het erop lijkt dat de onduidelijkheid rond de koopkrachtproblematiek minder snel valt weg te nemen en eerder nog lijkt te groeien, wat aanleiding is geweest om de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief te vragen om op alle aspecten in te gaan, lijkt het ons goed om de minister te vragen om zijn bevindingen in een brief te plaatsen en die brief ons uiterlijk maandag te doen toekomen. In die brief kan hij dan alles meenemen wat er aan onduidelijkheid is ontstaan rond de AOW en de WW. Bovendien kan hij dan ingaan op de berichten in een grote ochtendkrant van vanmorgen, zodat wij daar in de Kamer een debat over kunnen voeren. Het kan niet zo zijn dat grote groepen mensen langer in onzekerheid blijven verkeren. Aan de mensen is namelijk voorgehouden dat zij er gemiddeld op vooruit zouden gaan, maar grote groepen mensen hebben nu het gevoel dat zij erop achteruitgaan. Die onduidelijkheid moet worden weggenomen, als het kan zo snel mogelijk. Ik doe dit verzoek overigens mede namens de collega's van VVD en D66.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Ik wil graag reageren op dit verzoek. Ik ben blij dat de heer Van Zijl mij het een en ander toegeeft. Dat plaatst zijn opmerkingen van vorige week in een iets aangenamer daglicht. Ik was van plan om het verzoek te doen op dit punt een interpellatie te houden. Misschien is dat verzoek te combineren met het verzoek van de heer Van Zijl.

De voorzitter:

De heer Van Zijl deed een verzoek om informatie. Mijns inziens is het zinnig om te bepalen op welke wijze daarover gedebatteerd wordt nadat die informatie verstrekt is. Dat kan ook volgende week bepaald worden. Ik vraag mij overigens af of de heer Van Zijl nu een aanvullend verzoek om informatie heeft ingediend. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toch reeds een brief doen uitgaan aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een verzoek om informatie?

De heer Van Zijl (PvdA):

Er zijn nadien nieuwe berichten verschenen en wij verzoeken de minister of hij daarop in wil gaan. Het nieuwe aan het verzoek is dat wij de minister vragen om ervoor te zorgen dat hij de Kamer aanstaande maandag al kan informeren, opdat de Kamer daarover in diezelfde week kan debatteren.

De voorzitter:

Daar heeft mevrouw Nijpels niets op tegen, heb ik begrepen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Uiteraard heb ik daar niets op tegen, maar nadat die brief van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgegaan, zijn er nieuwe feiten bekend geworden en die wil ik meenemen in mijn interpellatieverzoek.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Ik ben het met de heer Van Zijl eens dat er onrust is in het land en dat wij zo snel mogelijk van de regering moeten horen wat er speelt. Als de regering de informatie maandag aan de Kamer kan voorleggen, kan de Kamer dinsdag besluiten op welke wijze erover gedebatteerd moet worden. Ik zou kiezen voor een overleg met de regering, omdat de onderwerpen technisch van aard zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie steunt collega Van Zijl in zijn verzoek om de brief waar al eerder om gevraagd is, aanstaande maandag aan de Kamer voor te leggen, mede omdat de onrust in het land vanwege berichten die de afgelopen dagen zijn verschenen, weer is versterkt. Ik wil hier nog een verzoek aan toevoegen. Zou de minister in de brief waar de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid om heeft verzocht, ook willen ingaan op het recente bericht – een pleidooi van de partijvoorzitter van de PvdA en onze collega mevrouw Adelmund – om een belangrijk deel van de meevaller in 1998 te besteden aan een inkomensverbetering voor de laagste-inkomensgroepen? Welke concrete beleidsvoornemens zijn van dit kabinet op dat terrein te verwachten? Het lijkt mij buitengewoon waarschijnlijk dat wij kort na maandag over deze onderwerpen een interessant gesprek met de regering kunnen hebben.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! De heer Van Zijl heeft terecht opgemerkt dat hij zijn verzoek mede namens de fractie van D66 heeft ingediend. Ik wil er nog de nadruk op leggen dat het wat ons betreft niet alleen gaat om AOW en uitkeringen; het gaat om alle salarissen. In reactie op het verzoek van de heer Rosenmöller vind ik dat niet alle onderwerpen op één hoop gegooid moeten worden. Over beide onderwerpen moet gesproken worden, maar het lijkt mij niet verstandig om deze onderwerpen in één brief aan de orde te stellen. Misschien kan de heer Van Zijl hierop nog reageren.

De heer Van Zijl (PvdA):

Ik kan niet beoordelen of de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich geroepen voelt om nu al in te gaan op suggesties om de meevaller aan te wenden voor andere doeleinden dan eerder is afgesproken. Uiteraard zullen de elementen waar de heer Rosenmöller op duidt, in een eventueel debat worden meegenomen. Onze opvattingen hierover zijn hem via de media al geworden.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Mij lijkt dat volgende week dinsdag tijdens de discussie over de regeling van werkzaamheden bezien kan worden op welke wijze met de regering gecommuniceerd zal worden over het desbetreffende onderwerp.

De heer Van Zijl (PvdA):

Als u daarmee impliceert dat het ook om een interpellatie kan gaan, dan zeg ik nu alvast dat dit, gelet op de discussie die nu gevoerd is, niet voor de hand ligt. Maar misschien loop ik vooruit op het verzoek van mevrouw Nijpels.

De voorzitter:

Dan lijkt het mij goed om eerst aan mevrouw Nijpels te vragen om in het kader van de regeling van werkzaamheden het woord te voeren, voordat een eventueel verzoek van haar kant al van commentaar wordt voorzien.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Op 13 januari heb ik mondelinge vragen gesteld aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de onrust die is ontstaan onder 65-plussers en met name onder degenen met een aanvullend pensioen. De antwoorden die ik toen heb gekregen, waren in het algemeen nietszeggend en op sommige momenten zelfs tegen het beledigende aan. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, dit is zo-even al naar voren gebracht, afgelopen dinsdag de minister om een brief gevraagd waarin nadere uitleg wordt gegeven. Daarna werd via de Sociale verzekeringsbank bekend dat in verband met de invoering van de tariefgroep 0 vele AOW-gerechtigden meer belasting gaan betalen. Daarna werd bekend dat de verhoging van het ABP-pensioen aanzienlijk lager is dan de verhoging waar de minister van is uitgegaan. Zo is er nog een aantal punten, maar ik zal verder niet op de inhoud ingaan. Bovendien stond gisteravond op Teletekst dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen uitleg meer weet te geven aan de mensen. Hoe moeten wij het dan doen?

Voorzitter! Ondanks het verzoek van zo-even vraag ik u om toestemming voor het houden van een interpellatie, na ommekomst van de brief. In verband met een aantal verplichtingen van een groot aantal Kamerleden volgende week dinsdag, verzoek ik de interpellatie na volgende week dinsdag te doen plaatsvinden.

De voorzitter:

De heer Van Zijl heeft om informatie verzocht, met daarbij de sterke suggestie – ik neem aan dat hij die mede namens de VVD en D66 heeft gedaan – om volgende week breed aandacht te besteden aan de koopkrachtontwikkeling. Mijn suggestie is om de brief af te wachten en om volgende week behoorlijk tijd te reserveren voor een discussie over deze problematiek. Het kan zijn dat zij breder is en dat niet volstaan kan worden met een interpellatie. Het lijkt mij beter daarover volgende week een beslissing te nemen en om het verzoek van mevrouw Nijpels even boven de markt te laten hangen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Zolang het maar niet van de markt wordt afgevoerd.

De voorzitter:

Het blijft zichtbaar boven de markt!

De heer Marijnissen (SP):

Het verzoek van mevrouw Nijpels kan niet los worden gezien van de bejegening van zowel de kant van de minister als van de heer Van Zijl toen zij mondelinge vragen over dit probleem stelde. Ik kan mij de achtergrond van het verzoek dus levendig voorstellen. Ik geef mevrouw Nijpels nu reeds het advies om geen interpellatie aan te vragen. De gehele Kamer wil over dit onderwerp spreken. De belemmeringen van een interpellatie zijn dan volop aan de orde. Partijen, behalve de partij die de interpellatie heeft aangevraagd, hebben maar één termijn. Het lijkt mij dat het probleem groot genoeg is om hierover een volledig debat te voeren. Ik begrijp van de voorzitter dat wij hierover dinsdag verder spreken.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Ik stel uw adviezen ten zeerste op prijs. Natuurlijk zijn er beperkingen verbonden aan een interpellatie. Dat geldt ook voor mondelinge vragen. Ik wil een breed debat voeren. Ik wil verder niet zeuren, maar als mijn spreektijd in zo'n debat gehalveerd wordt, heb ik daar grote problemen mee. Misschien kan er voor één keer een uitzondering worden gemaakt, met name omdat mijn partij dit punt al vanaf de algemene politieke beschouwingen naar voren heeft gebracht. Ik verzoek de voorzitter om mij als volwaardig debater – in technische zin – aan dit debat te laten deelnemen. Als hij dat in zijn overwegingen wil betrekken, ben ik al een stuk gelukkiger.

De voorzitter:

Met deze hypotheek kan de discussie volgende week over de vorm van het debat niet worden gevoerd, maar wat u hebt gezegd, is helder.

De heer Terpstra (CDA):

Wij discussiëren hierover al vanaf juli vorig jaar met de regering. De antwoorden zijn niet altijd bevredigend. Dat komt voor een deel door de technische aspecten. Ik heb liever een breder overleg dan een interpellatie met spreektijden van een paar minuten. Ik steun dan ook de suggestie van de voorzitter om nadat de brief is ontvangen, te bezien op welke wijze hierover zo breed en diepgaand mogelijk met de regering gesproken kan worden.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Ik ga akkoord met de suggestie van een breed debat. Het debat kan mij niet breed genoeg zijn. Al doen wij er twee dagen over, dan vind ik het nog prima. Als daarna maar duidelijk wordt dat datgene wat het kabinet aan alle mensen heeft beloofd, inderdaad wordt waargemaakt.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week, rekening houdend met alles wat er gezegd is, de knoop doorhakken over de vorm waarin wij verder zullen debatteren met de regering.

Aldus wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven