Vragen van het lid Nijpels-Hezemans aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën, over het koopkrachtverlies voor gepensioneerden (zie ook De Telegraaf, 6 januari jl.).

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Mijnheer de voorzitter! Dezer dagen werd en wordt nog steeds pijnlijk duidelijk dat vele gepensioneerde 65-plussers er in 1998 aanzienlijk in koopkracht op achteruit zullen gaan, ondanks herhaalde beweringen van het kabinet van het tegendeel. Het slagveld is nog niet eens helemaal te overzien, omdat nog niet alle pensioenberekeningen, inclusief de AOW, bekend zijn. Van diverse zijden, bijvoorbeeld De Telegraaf, de Volkskrant, het blad Pensioenbelang, het CSO en de MHP en ook in vele telefoontjes en faxen, zijn wij echter al van de feiten op de hoogte gesteld. De gepensioneerden voelen zich door dit kabinet beduveld. Mijn fractie voelt zich ook misleid. Keer op keer zijn wij via een ondoorzichtig woud van berekeningen, percentages, vooronderstellingen en compensaties met een kluitje in het riet gestuurd, dit alles is veroorzaakt door de invoering van de nieuwe wetgeving met betrekking tot arbeidsongeschiktheid, de Pemba, waar 65-plussers helemaal niets mee te maken hebben, maar wel het slachtoffer van zijn geworden. Dat is voor mijn fractie aanleiding om de volgende vragen te stellen.

Zijn de bewindslieden het met mij eens dat er voor 65-plussers met een inkomen vanaf plusminus ƒ 40.000 geen koopkrachtverbetering is en zelfs van koopkrachtachter- uitgang sprake is?

Hoe kon het zijn dat alleen bij de berekeningen van Financiën sprake was van koopkrachtverbetering, terwijl dit uit de berekeningen van alle andere deskundigen in het geheel niet bleek?

Waren de bewindslieden ervan op de hoogte dat aanpassing van de pensioenen, als die al plaatsvindt, in elk geval niet per 1 januari ingaat, maar in de meeste gevallen pas per 1 april?

Hoe kon het kabinet ervan uitgaan dat de pensioenen met 2,65% zouden stijgen, terwijl de pensioenfondsen op dit moment – ik heb ze gebeld – zelf nog niet weten met welk percentage de pensioenen eventueel verhoogd worden? Was het het kabinet bekend dat plusminus 40% van de pensioenen in het geheel niet stijgen?

Is het voor de minister van Sociale Zaken acceptabel dat zovele 65-plussers er in 1998 in koopkracht op achteruitgaan?

Is het kabinet bereid extra compenserende maatregelen te nemen om zijn belofte dat iedereen er in 1998 op vooruit zal gaan, waar te maken?

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! U kent dat gevoel wel als je bij de verkeerde film bent beland, dat er een licht gevoel van verwarring kan ontstaan. Ik zal graag mijn best doen om dat weg te nemen, want mevrouw Nijpels is er in elk geval geheel door bevangen.

De veronderstelling dat gepensioneerde 65-plussers er aanzienlijk in koopkracht op achteruit zouden gaan en dat dit verleden week van diverse zijde als feit aan de orde zou zijn gesteld, is echt niet juist. Ik wil mevrouw Nijpels ook suggereren om niet alleen de kranten op vrijdag, maar ook de kranten op zaterdag te lezen. Dat kan toch een completer beeld van de feitelijke situatie geven.

Er is dus geen sprake van koopkrachtachteruitgang voor 65-plussers met een inkomen vanaf ƒ 40.000. Sterker, het kabinet heeft ervoor gekozen de maatregelen voor 1998 die betrekking hebben op het inkomensbeleid zodanig vorm te geven, dat ouderen soms zeer behoorlijk en soms wat minder erop vooruitgaan. Als mevrouw Nijpels er een probleem mee heeft dat degenen die alleen AOW hebben en geen aanvullend pensioen er het meest op vooruitgaan, kan ik dat probleem niet verhelpen. Daar heeft het kabinet met open ogen voor gekozen, omdat de mensen met alleen AOW dit het best kunnen gebruiken. Maar ook mensen met hogere aanvullende pensioenen komen er goed uit, zowel in 1998 als voor het totaal van de jaren 1995 tot 1998. Ik verwijs gemakshalve naar de brief die ik u gisteren nog heb doen toekomen.

Hoe kon het zijn dat alleen in de berekeningen van Financiën sprake was van koopkrachtverbetering en in die van andere deskundigen niet? Bij andere deskundigen zet ik persoonlijk een vraagteken, als het gaat om uitingen van de vorige week. Ik zet daarentegen geen enkel vraagteken bij de deskundigheid van Financiën.

Waren de bewindslieden ervan op de hoogte dat de aanpassing van de pensioenen in elk geval niet per 1 januari ingaat? Het is al sinds jaar en dag het geval dat de aanpassing van aanvullende pensioenen in de loop van het jaar plaatsvindt. Dat hangt namelijk af van welke pensioenregeling men heeft getroffen: individueel of collectief. In de loop van het jaar gebeurt het dus, en de crux is dat het koopkrachtbeeld elk jaar weer aangeeft wat er in de loop van zo'n jaar gebeurt, maar dat het zich niet uitspreekt over de data. Ik geef een ander voorbeeld. Loonsverhogingen vinden ook lang niet altijd plaats op 1 januari, meestal zelfs niet, maar vaak op 1 april of later in het jaar. Zo mogen wij niet de fout maken om het loonstrookje van januari te leggen naast het koopkrachtbeeld van 1998 omdat er weliswaar wijzigingen kunnen optreden in januari ten opzichte van december, maar er ook in de rest van het jaar nog het nodige gebeurt. Zo is het overigens altijd geweest en zo zal het, denk ik, altijd blijven.

Voorzitter! Ik kom nu bij de vraag over de aanvullende pensioenen. Wij zijn afgegaan op de berekeningen van het CPB. Het CPB kijkt vooruit. Wij weten ook niet helemaal precies hoe de lonen eruitzien, maar wij moeten er een voorspelling van geven en wij doen dat ook met de aanvullende pensioenen. CPB is een neutrale bron die zich ook baseert op een aantal ervaringsgegevens. Mevrouw Nijpels zit er echt volkomen naast als zij meent dat 40% van de pensioenen – ik neem aan dat zij de aanvullende pensioenen bedoelt – in het geheel niet stijgt. Uit gegevens van de Verzekeringskamer blijkt namelijk dat ongeveer 70% van de aanvullende pensioenen geïndexeerd wordt met de contractloonstijging, 25% met de prijsstijging en dat zo'n 5% niet wordt geïndexeerd. Maar ook dan geldt weer dat het de individuele verantwoordelijkheid is, of de verantwoordelijkheid in het kader van een collectieve regeling, als er geen indexatie is overeengekomen. Het gaat dan om een zeer klein aantal gevallen.

Met de vragen 6 en 7 kan ik niet zoveel, want er is geen sprake van een probleem ten opzichte van de verwachtingen die wij al in september naar voren hebben gebracht. Er is dus ook geen aanleiding voor extra compenserende maatregelen en dat komt omdat de maatregelen voor 1998 ongetwijfeld nog lang niet voldoende zullen zijn voor bijvoorbeeld AOW'ers die het heel lang veel te krap hebben gehad. Maar niemand kan het feit wegnemen dat het kabinet voor het eerst sinds tijden stappen heeft gezet die voor mensen en ook voor ouderen een merkbare inkomensverbetering met zich meebrengen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Ik zit hier absoluut niet bij de verkeerde film, maar wel bij een slechte film. De minister van Sociale Zaken zegt dat mijn veronderstelling volstrekt onjuist is. Dat is niet het geval en ik kan dat aantonen met een fax die ik ontvangen heb van iemand – ik heb slechts een enkele meegenomen – die er ƒ 49,50 netto per maand in zijn pensioen op achteruitgaat en er ƒ 1,14 netto in zijn AOW op vooruitgaat. Tel uit je winst! Zo zijn er velen. Misschien heeft de minister ook de ingezonden brief in De Telegraaf gelezen van iemand die er ƒ 62,42 netto per maand op achter- uitgaat. Dat zijn geen incidentele gevallen, voorzitter, en de verenigingen van gepensioneerden hebben ons er ook op gewezen. Waarom zou overal de telefoon roodgloeiend staat als er niets aan de had was?

Voorzitter! Ik heb nog twee aanvullende vragen. Wat denkt het kabinet van het schrikeffect dat zal ontstaan bij mensen, met de hogere inkomens, die binnenkort een voorlopige aanslag krijgen die gebaseerd is op het inkomen van 1997, maar berekend wordt volgens de tarieven van 1998? Heeft het kabinet toevallig ook nog gedacht aan mensen die hun aanvullend pensioen via bijvoorbeeld een lijfrente hebben geregeld? Het gaat hierbij om veel voormalige, kleine zelfstandigen die sowieso geen verhoging krijgen.

Voorzitter! Het is maar goed dat er binnenkort verkiezingen zijn. Wij weten allemaal nog wat er in 1994 gebeurd is, toen er alleen maar gedreigd werd te tornen aan de AOW. Nu is er getornd aan het inkomen van 65-plussers. Dat is dus een veel ernstiger situatie dan in 1994. Ik ben ervan overtuigd dat de kiezers het Paarse kabinet daarop zullen afrekenen.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb sterk de indruk dat de kern van de vraagstelling van mevrouw Nijpels eigenlijk zat in haar laatste opmerking over de verkiezingen, maar ik geloof dat dit eigenlijk niet juist is naar ouderen, die inderdaad en terecht kijken naar wat zij nu kunnen verwachten van het kabinet.

Mevrouw Nijpels verwees naar – zoals zij dat noemde – de vereniging van gepensioneerden. En dat treft, want daar heb ik namelijk de vorige week ook uitgebreid contact mee gehad naar aanleiding van een martiaal persbericht over de veronderstelde inkomensontwikkeling. Toen bleek dat in de uitgangspunten die door de CSO waren gehanteerd, geen rekening was gehouden met bijvoorbeeld het feit dat een deel van de koppeling van de uitkeringen en dus ook de AOW-pensioenen op 1 juli plaatsvindt en dat dus ook de kwestie van de indexatie van de aanvullende pensioenen voor het gemak maar even buiten haken was geplaatst vanuit de veronderstelling dat er ook vele situaties zouden waarin geen indexering plaatsvindt. Ik heb gezegd dat dit anders ligt.

Het is mij dan ook een lief ding waard als wij het vooral over de feiten blijven hebben en ik ben altijd bereid om die feiten onder ogen te zien. Ik verwijs in dit verband ook naar de debatten over het inkomensbeleid in het vorige jaar, één keer ook over veronderstellingen die niet bewaarheid bleken. Het kabinet heeft daar natuurlijk wat aan gedaan en dat is op zichzelf ook een logische reactie als je een bepaalde verwachting wekt. Ik vind echter wel dat eerst goed moet worden omgegaan met die feiten. Er is geen aanleiding om te zeggen dat dit niet kan. Het kabinet heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat die feiten anders komen te liggen ten opzichte van de veronderstellingen, die wij de Kamer al in september in de Sociale nota hebben doen toekomen en dat met name de mensen met alleen AOW een behoorlijke vooruitgang in dit jaar zullen ervaren.

Als mevrouw Nijpels haar zorgen niet zozeer wenst te leggen bij de mensen met alleen AOW maar vooral bij de mensen die met angst de voorlopige aanslag van de heren Zalm en Vermeend tegemoet zouden moeten zien of met een lijfrenteprobleem komen te zitten, moet ik haar melden dat er daar niets anders aan de hand is dan wat elk jaar geldt. Dat kan alleen maar in individuele situaties beoordeeld worden. Daar kan geen algemene uitspraak over gedaan worden en het zou mevrouw Nijpels sieren als zij ook – zelfs in kritische zin – die poging niet zou ondernemen.

De heer Van Wingerden (AOV):

Voorzitter! Zowel minister Zalm als minister Melkert zal zich ongetwijfeld mijn indringende vragen over dit onderwerp herinneren, eerst bij de algemene financiële beschouwingen en later bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik heb toen mijn grote twijfels uitgesproken over het reële karakter van de compenserende maatregelen. Ik heb daarom twee aanvullende vragen voor deze bewindslieden.

Er is door het kabinet onder andere een lastenverlichting beloofd van ƒ 350 voor een echtpaar met een aanvullend pensioen door de goedkoper wordende ziektekostenverzekering. In de praktijk blijkt er nu een lastenverzwaring te zijn van ƒ 230, omdat de standaardpakketpolis maar liefst 20% duurder uitkomt. Dat is een nadelig verschil van ƒ 580. Ik spreek uit eigen ervaring, want ik heb dit zelf in mijn brievenbus gekregen. Voorzitter! Als dit juist blijkt te zijn, komt het kabinet dan met een echte aanvullende, compenserende maatregel?

De voorzitter:

Wilt u afronden, mijnheer Van Wingerden?

De heer Van Wingerden (AOV):

Ik heb nog een tweede vraag. Er zijn ontstellend veel reacties van ouderen die vaststellen dat zij niet méér geld in handen krijgen maar minder. Wat gaat de minister eraan doen om deze ouderen in Nederland te helpen?

Minister Melkert:

Voorzitter! Dat ouderen reageren op persberichten en publicaties vind ik zeer begrijpelijk en wij moeten natuurlijk ook zo goed mogelijk antwoord geven, maar bij mijn weten krijgen de meeste mensen pas zo rond de 20ste of in ieder geval in het tweede deel van de maand hun inkomen. Hoe kan daarom gezegd worden dat men al ervaart dat... enz.? Laten wij ons alsjeblieft bij de feiten houden. Als de feiten er aanleiding toe geven om nog eens goed te kijken naar wat wij hebben voorgesteld, ben ik graag bereid om met de heer Van Wingerden en met de Kamer daarover te spreken.

Ik neem aan dat dit ook geldt voor de standaardpakketpolis. De heer Van Wingerden spreekt uit eigen ervaring, maar hier geldt dat je een individueel geval niet per se als maatgevend mag beschouwen voor wat in zijn algemeenheid gebeurt. Ik kan niet in het individuele geval van de heer Van Wingerden treden. Ik heb geen enkele informatie die erop duidt dat de aannames die wij destijds hebben betracht bij het ramen van de kosten van de standaardpakketpolis inmiddels zijn gewijzigd.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meldt hier dat niemand zich ongerust hoeft te maken. Velen zijn echter wel ongerust, ook door de onduidelijkheid die het kabinet zelf heeft geschapen. Bij de indiening van het wetsvoorstel Pemba is gezegd: dat zal inkomensneutraal gebeuren. Als de Kamer vervolgens vraagt hoe de minister dat denkt te doen, is het antwoord dat het vooral maatregelen moeten zijn die buiten de Pemba liggen. Met andere woorden, het kabinet is zelf ook schuldig aan de onduidelijkheid die hiermee is geschapen.

De minister verklaart hier zeer nadrukkelijk dat hij koopkracht voor iedereen garandeert. Wij zullen hem daar uiteraard aan houden. Dat betekent dat, als in de loop der tijd blijkt dat er koopkrachtverlies optreedt, er bij deze compenserende maatregelen zijn toegezegd door deze minister. Is dat juist?

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik heb waardering voor de poging tot exegese door de heer Biesheuvel, al is die niet helemaal geslaagd, van wat ik hier heb gezegd. Wij hebben uitgangspunten geformuleerd in de Sociale nota. Dat is in het openbaar gebeurd en besproken; iedereen is ermee bekend. Ik heb dat herhaald in de brief van gisteren. Ten opzichte van die uitgangspunten en aannames is er thans geen aanleiding op grond van de nu beschikbare informatie om te veronderstellen dat dit zal veranderen. Als er zich andere gebeurtenissen voordoen, zullen wij ons daarop opnieuw moeten instellen. Ik zal er dan graag met de heer Biesheuvel over spreken.

Hij suggereert dat het kabinet onduidelijkheid zou hebben laten bestaan over de complexe gevolgen van de Wet Pemba, over de arbeidsongeschiktheid en de verschuiving van de premies. Dat lijkt mij niet juist. De materie is wel complex, maar wij zijn er nooit onduidelijk over geweest. Ook dat is volledig onderdeel geweest van alle aannames die wat het inkomensbeeld 1998 betreft uiteindelijk zijn verantwoord in de stukken die u kent.

De heer Meyer (groep-Nijpels):

Voorzitter! De minister sprak net over een koppeling per 1 juli a.s. Dat betekent toch een inkomensachteruitgang van minstens een halfjaar. Ik heb zelf al vier jaar AOW. Ik ben er inderdaad ƒ 1,13 op vooruitgegaan oftewel 8/10.000%. Ik heb onmiddellijk mijn pensioenfonds gebeld. Daar wist men nog van niks: je hoort pas iets op 1 april of 1 juli en ik weet niet of dat met terugwerkende kracht is. Is er rekening mee gehouden dat er geen koppeling oftewel een achteruitgang is? Heeft de minister bij de ƒ 100 compensatie ook rekening gehouden met de stijging van de lokale lasten? Die zijn namelijk dit jaar bijzonder gestegen.

Minister Melkert:

Voorzitter! Over de lokale lasten is uitgebreid gesproken met de bewindslieden van Financiën. De compensatie wordt via de gemeentelijke belastingen geregeld en zal tot een inkomensvoordeel moeten leiden. De koppelingssystematiek is sinds de wet-Oort in het Staatsblad is gekomen, inmiddels alweer geruime tijd geleden, altijd hetzelfde geweest: op 1 januari en op 1 juli wordt er gekoppeld, elke keer weer. De heer Meyer heeft AOW, dus heeft hij in juli van vorig jaar ook een stukje koppeling gekregen. Dat loopt door. Op dat punt maken wij geen onderscheid naar parlementariërs en mensen die niet in het parlement zitten. Aan mensen van 65 en ouder wordt een koppeling verstrekt. Dat gebeurt nu alweer drie jaar achter elkaar. Het is al een tijd geleden dat dit zo gebeurd is. Ik kan mij dat eigenlijk niet herinneren, maar dat is nu dus wel aan de orde.

Voorzitter! Er zijn natuurlijk veel technische elementen aan verbonden. Ik neem het niemand kwalijk dat hij vraagt hoe het nu precies zit. Het is vaak ingewikkeld en moeilijk te begrijpen. Wij moeten het dan uitleggen; dat is ook onze taak. Al die techniek zit uiteindelijk echter ook verwerkt in het beeld dat wij in alle openbaarheid en eerlijkheid in de Miljoenennota en de Sociale nota hebben gepubliceerd.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil even aanhaken bij het laatste wat de minister zei, namelijk dat het inderdaad ingewikkeld is. Ik vraag de minister dan ook waarom het nou nodig is om al die mensen steeds de stuipen op het lijf te jagen. Ik wil best geloven dat de minister net als vorig jaar zal proberen om een en ander weer te repareren. Waarom is het echter zo moeilijk om het de mensen uit te leggen op het moment dat zij die stroken thuis krijgen? Wij hebben ook tientallen telefoontjes gehad, niet alleen van mensen met AOW, maar ook van mensen die onder de nabestaandenwet vallen, mensen met een VUT-uitkering en mensen met een WW- en een gedeeltelijke WAO-uitkering. Zij krijgen netto allemaal een lager inkomen en bellen ons in paniek op. Ik zal niet alle kwalificaties herhalen die door de telefoon worden gebezigd. Waarom is het nu niet mogelijk om die mensen door middel van voorlichting meteen duidelijk te maken hoe de zaak in elkaar zit? Daarbij neem ik aan dat hetgeen de minister zegt, allemaal klopt.

Tot slot heb ik daar nog een vraag over. Kan de minister in aanvulling op de brief die wij gisteren ontvangen hebben, een meer gedetailleerde reactie geven op de vraag wat er voor de verschillende categorieën precies aan de hand is? Dan kunnen wij die mensen ook fatsoenlijk antwoord geven en zeggen wanneer zij compensatie mogen verwachten.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik vind het op zichzelf begrijpelijk dat de heer Marijnissen meent dat er informatie beschikbaar moet komen. Die geven wij echter ook. Wij hebben een uitgebreide brochure voorbereid die over enkele dagen beschikbaar zal zijn, namelijk op het moment dat de meeste mensen hun inkomen krijgen, uit wat voor bron dan ook. Dat is rond 20 januari of daarna. Dat is een gebruikelijke methode. Als er een wet is aangenomen en de Kamer daar dus ja tegen heeft gezegd, wordt er publieksinformatie beschikbaar gesteld waarin voor wie het wil weten tot in detail wordt uitgelegd hoe het in elkaar zit. Wij hebben verder een informatietelefoonservice waar ook veel telefoontjes binnenkomen. Die komen dus niet alleen bij de heer Marijnissen binnen. De mensen kunnen daar inlichtingen krijgen over de algemene situatie en, als het nodig is, ook over hun precieze eigen situatie. Aan het laatste zit soms wat extra werk vast, maar dat kan allemaal en dat gebeurt ook allemaal.

Het klopt dat het dit jaar iets complexer is dan anders. Dit heeft te maken met de Pemba-wetgeving. Wij zijn daar echter allemaal zelf bij geweest. Die wetgeving is goed verantwoord. En laten wij eerlijk zijn: aan het eind van de dag telt voor alle mensen – zo ken ik de Nederlanders namelijk ook – wat er aan guldens in de portemonnee komt. Laten wij elkaar daar alsjeblieft op blijven aanspreken in de loop van het jaar 1998.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Ik heb een vraag aan de minister en een vraag aan mevrouw Nijpels.

De minister geeft aan dat de materie complex is en dat de techniek ingewikkeld is. Ik wil hem vragen of, als onverhoopt mocht blijken dat er door al die ingewikkeldheden toch mensen op achteruitgaan, het kabinet daar dan niet in zal berusten en maatregelen zal nemen om dat eventuele niet voorziene verschil te compenseren.

Mevrouw Nijpels wil ik het volgende vragen. De minister heeft tot tweemaal toe de feiten aangegeven die verschillen van datgene wat in de kranten heeft gestaan. Het is wel degelijk zo dat bijna iedereen een geïndiceerd pensioen heeft. Verder doet de koppeling in juli er wel degelijk toe. Gaan mevrouw Nijpels en haar groepering nu ook uit van die feiten in plaats van de berichtgevingen of moet ik constateren dat het restant van het AOV belang heeft bij onzekerheid en paniek onder veel ouderen? Anders gezegd: moet ik constateren dat mevrouw Nijpels en de haren bezig zijn met het creëren van troebel water om daar vervolgens in te kunnen vissen?

Minister Melkert:

Voorzitter! Misschien is het goed dat ik als eerste antwoord.

De voorzitter:

Aan u is ook de eerste vraag gesteld.

Minister Melkert:

Mijn opmerking was ook meer tot mevrouw Nijpels gericht.

Voorzitter! De vraag van de heer Van Zijl verwijst min of meer naar iets wat wij al eerder hebben bediscussieerd. Als het kabinet een voornemen heeft wat betreft het inkomensbeeld, kunnen er zich natuurlijk wel wijzigingen voordoen. Ik zou bijna aan de heer Van Zijl willen vragen of hij aanwijzingen heeft om te denken dat dit een berustend kabinet zou zijn.

De heer Van Zijl (PvdA):

Nee.

De voorzitter:

Dit was buiten de orde.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Ook mijn partij wil best van de feiten uitgaan, maar het is zo vervelend dat de feiten die ik hier te horen krijg, altijd sterk afwijken van de feiten die elders uit het land komen, van heel betrouwbare organisaties en niet van restanten van ouderenpartijen en meer van dat soort denigrerende opmerkingen, waar ik helemaal niet van houd. Wij vissen absoluut niet in troebel water en wij zaten ook niet bij een verkeerde film. Het is wel erg vervelend als mensen doodgewoon te horen krijgen dat zij minder krijgen, terwijl het kabinet heeft beloofd dat zij er in ieder geval niet op achteruit zouden gaan, maar er waarschijnlijk zelfs op vooruit zouden gaan. Ik vind het een beetje beneden het niveau van de heer Van Zijl om op deze manier een collega toe te spreken.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Uit dit vragenuurtje blijkt wel dat dit een onderwerp is dat voorlopig gaat voortzieken of blijft sudderen of hoe je het ook wilt omschrijven. Ik wil graag van de minister aannemen dat nu nog niet helemaal duidelijk kan zijn wat de effecten zijn. De datum van 1 april is genoemd, evenals de datum van 1 juli. Ik denk dat het heel goed is om nu vast te stellen wanneer wij wel kunnen beoordelen of al die telefoontjes terecht of onterecht zijn.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik zou dolgraag op deze vraag van mevrouw Giskes ingaan, maar dat kan ik niet, omdat iedereen zijn eigen bronnen van inkomen heeft en dus ook zijn eigen momenten waarop er bijvoorbeeld een verhoging plaatsvindt. Ik heb de lonen genoemd. Het hangt van de CAO af of van het contract wanneer dat aan de orde is. Die aanvullende pensioenen en de indexatie vormen ook zo'n punt. Dat loopt uiteen van beroepsgroep tot beroepsgroep of van individu tot individu. Wij weten natuurlijk wel wanneer de koppeling en de AOW-pensioenen weer aan de orde zijn. Trouwens ook de huurstijgingen en de prijsstijgingen vinden in de loop van het jaar plaats. Daarom is januari niet per se maatgevend voor wat in 1998 uiteindelijk het beeld zal zijn. In de loop van 1998 zal zich datgene voordoen wat het kabinet voor groepen als gemiddelde verwachting heeft aangegeven, maar het woord "gemiddelde" geeft al aan dat er altijd variaties zijn ten opzichte van die groepen die wij in dat koopkrachtbeeld aangeven. Dat kan niet anders, want wij kunnen moeilijk voor alle 15,5 miljoen Nederlanders een precieze voorspelling doen.

De voorzitter:

Dit is het einde van het vragenuur. De heer Keur zal bij de regeling terugkomen op het punt dat hij via mondelinge vragen aan de orde wilde stellen. Maar een uur is een uur en dat uur is verstreken.

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven