Aan de orde is het debat naar aanleiding van algemeen overleg van 16 en 17 april 1997 over de varkenspest.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! De minister dreigt nu toch de biggen kort na hun geboorte te laten vernietigen. Dit stuit bij ons op emotionele en psychologische bezwaren, met name vanwege de situatie op de bedrijven waar het welzijn en de gezondheid van de zeugen in gevaar is. Het levert ook geen bijdrage aan een oplossing van het hokprobleem. Daar komt nog bij dat het duurder of kostenneutraal is ten opzichte van vernietiging van biggen vanaf drie weken. Daarom wil ik de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het doden van biggen in de leeftijd van nul tot drie weken het probleem van de overbevolking in de hokken in het geheel niet bestrijdt;

overwegende, dat de EG-richtlijn 91/630, uitgewerkt in het Varkensbesluit, het scheiden van zeug en biggen jonger dan drie weken niet toestaat;

verzoekt de regering de opkoopregeling van jonge biggen uit te voeren op biggen die ten minste de leeftijd van drie weken hebben bereikt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Linden en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (25229).

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik wil de minister vragen om met name de wijze waarop hij de biggen overweegt te laten doden, te heroverwegen. Het doodspuiten vindt de CDA-fractie geen goede benadering. Zij wil liever een andere optie kiezen. Ik vraag de minister dan ook om hier nader op in te gaan. Verder wil ik graag dat de minister de Kamer een plan van aanpak met betrekking tot deze operatie overlegt.

Ook wil ik de minister vragen om grotere haast te maken met het inenten. Als voorzitter van de Landbouwraad kan hij dit punt met hoge prioriteit op de agenda zetten, te beginnen met een veldproef met het markervaccin. Verder kan dan bezien worden of er in de Europese Unie consensus te vinden is voor algehele vaccinatie.

Voorzitter! Ik kom op het inblikken. De minister is, wat ons betreft, veel te terughoudend op dit punt. Wij hebben hier in het algemeen overleg al aandacht voor gevraagd.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Als ik moet afronden, dan doe ik dat nu met het voorlezen van mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in de niet-ingesloten gebieden in zuidelijk Nederland sinds het vervoersverbod van 15 april de overbevolking in de hokken een groeiend probleem is;

overwegende, dat een zekere vorm van maatwerk bij het bestrijden van de crisis geboden is;

verzoekt de regering in zuidelijk Nederland in de niet-ingesloten gebieden een gecontroleerde vorm van varkensvervoer toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Linden. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (25229).

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Hanteren wij in dit huis niet het uitgangspunt dat de regering regeert en de Kamer controleert?

De heer Van der Linden (CDA):

Uiteraard! Maar de Kamer mag de regering natuurlijk wel verzoeken bepaalde dingen te doen of na te laten. Als de regering een bepaalde richting kiest die een deel van deze Kamer of de hele Kamer niet voor wenselijk houdt, is het de taak van de Kamer om de regering op dat punt te bevragen en richting te geven.

De heer Ter Veer (D66):

Ik doel op de vliegende haast waarmee de heer Van der Linden dit punt hier aan de orde stelt. Het CDA, met de heer Van der Linden voorop, zegt anders altijd dat de minister beter moet communiceren met het veld, beter moet luisteren naar de praktijk, zijn oor te luisteren moet leggen en zich daaraan vooral veel gelegen laten liggen. Als ik goed ben geïnformeerd, is er hedenmiddag overleg tussen LTO Nederland en de minister over de details van het uit de productie nemen van de jonge biggen. LTO Nederland heeft hiervoor ongetwijfeld suggesties, en was het niet wijzer en een beetje bedachtzamer geweest als we met dít overleg zouden hebben gewacht tot na het overleg tussen regering en LTO Nederland?

De heer Van der Linden (CDA):

Wij hebben hierover op 19 april in een algemeen overleg gesproken; vandaag is het 7 mei. U moet mij niet kwalijk nemen dat ik vind dat de Kamer, als de besluitvorming zo traag totstandkomt, deze gelegenheid aan moet grijpen om duidelijk te maken waar zij staat. Het is gebruikelijk dat wanneer de Kamer uitspraken wil doen naar aanleiding van een algemeen overleg, dit in een kort plenair debat gebeurt. Ik sluit mij daarom absoluut niet aan bij uw opvattingen hierover. De CDA-fractie vindt dat deze gelegenheid nadrukkelijk moet worden aangegrepen om duidelijk te maken waar zij, en naar ik hoop ook de Kamer, staat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De varkenspest is een gesel die de sector tuchtigt. Velen ter plekke, de betreffende agrariërs maar ook anderen, en wij zijn daarbij existentieel betrokken. In dat kader heb ik in het overleg van 19 april de suggestie gedaan dat de regering zich verstaat met de kerken over een bidstond. Ik was de minister erkentelijk voor het feit dat hij dit punt mee zou nemen naar het kabinet; sindsdien heb ik hierover niets meer vernomen. Misschien kan hij daarover nog rapporteren.

Tegelijk staan we voor een uiterst vervelend dilemma als het gaat om het al of niet meteen doden van biggen van de leeftijd van nul tot drie weken. De wetenschappers denken daar verschillend over. Het doden van dieren direct na de geboorte is eigenlijk een volstrekt tegennatuurlijke ingreep. De effecten op de zeugen wat betreft lactatie, vruchtbaarheidsgangen erna enzovoorts zijn in de rapportages die we daarover kennen niet altijd even duidelijk. Verder denk ik aan de welzijnsaspecten: biggen tot drie weken liggen bij de zeug, geen capaciteitsproblemenoplossend vermogen van deze ingreep dus. Kort gezegd zijn dit de redenen waarom wij de zojuist door collega Van der Linden ingediende motie hebben medeondertekend.

Er zijn allerlei andere suggesties gedaan om de knelpunten die zich nu toch in hevige mate aftekenen, op te lossen. Ik heb begrepen dat collega Stellingwerf straks komt met een motie over een vrijwillige fokstop. Ook ik vond dat de minister daarover in het overleg van april te afwachtend deed. Als we inderdaad, wat zich nu zo'n beetje begint af te tekenen, ver in het najaar schieten voordat de varkenspest is bedwongen, is het toch denkbaar dat dit met stimulerende maatregelen wordt aangezet. Collega Huys komt met een motie over een gedeeltelijk fokverbod. Ik moet zeggen dat de SGP-fractie zo langzamerhand serieus begint na te denken over de vraag of deze lijnen niet moeten worden getrokken. Het is erg verleidelijk om te praten over de herstructurering en de bio-industrie als zodanig, maar daarover komen we nog uitvoerig te spreken.

Ik vraag de minister ten slotte uiterst prudent te zijn als zich reële mogelijkheden voordoen om de vervoersregeling zowel onder als boven de rivieren – de minister begrijpt waarom ik deze cesuur trek – toe te snijden op de gewenste mogelijkheden en maatvoering.

De heer Huys (PvdA):

Voorzitter! In het overleg op 17 april heb ik namens mijn fractie gezegd dat het niet verantwoord is om zeugen te insemineren in het ingesloten gebied. Het risico is dan zeer groot dat de biggen na vier maanden gedood moeten worden. Wij hopen natuurlijk dat het anders afloopt, maar het risico is te groot om dit niet serieus te nemen. Om die reden leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de klassieke varkenspest onverminderd voortwoedt in Zuidoost-Brabant;

verzoekt de minister een selectief fokverbod in te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huys en Rosenmöller. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (25229).

De heer Huys (PvdA):

Voorzitter! Ik las in een agrarisch tijdschrift dat bij de voorgenomen ruiming van de jonge biggen de situatie kan ontstaan dat mensen die daaraan vrijwillig niet mee willen doen, geen aanspraak maken op een vergoeding als onverhoopt op hun bedrijf varkenspest uitbreekt of als hun bedrijf onverhoopt geruimd moet worden. Kan de minister meedelen of dat waar is en hoe dat gaat? Ik ben het er in ieder geval wel mee eens, gezien ook mijn inbreng op 17 april.Huys

In een gebied waarvoor een vervoersverbod geldt en dat niet ingesloten is, kunnen natuurlijk als het gaat om het welzijn van dieren ook knelpunten ontstaan vanwege de onmogelijkheid om te vervoeren. Nu wil ik niet zover gaan dat er voor die gebieden onmiddellijk een ontheffing moet gelden, maar ik wil er wel voor pleiten om te bekijken of de nu afgekondigde periode van drie weken niet erg lang is en of zij absoluut is. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! 2,5 miljoen afgemaakte dieren en het einde van de epidemie is nog niet in zicht! Wij staan bij de oplossing van de huidige problematiek voor enorme ethische dilemma's. Dat betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden. De vertechnisering van de dierlijke voortplanting en het industriële karakter van de varkenshouderij hebben ertoe bijgedragen dat elke nieuwe generatie nu in het afgesloten gebied direct na de geboorte zal worden vernietigd. Alles afwegende vragen wij ons in gemoede af of het doel hier dit middel wel heiligt. Het welzijn van de zeugen wordt in ieder geval negatief beïnvloed en het probleem van de hokcapaciteit wordt niet werkelijk opgelost. De destructiecapaciteit was en is maatgevend. Wij zijn van mening dat met de teruggang in leeftijd tot drie weken in die zin voldoende ruimte zou moeten zijn gecreëerd. Wij vragen de minister of hij wanneer de destructiecapaciteit niet meer de beperkende factor is, zo snel mogelijk weer terug wil keren naar die drie weken.

Voorzitter! De maatregel tot het doden van biggen van nul tot twee weken vloeit voort uit een discussie die al een hele tijd gevoerd wordt. Wat ons betreft hangt dit onlosmakelijk samen met de vraag naar het instellen van een al dan niet gedeeltelijk fokverbod. De heer Huys heeft daar een motie over ingediend. Ik wil mijn spreektijd gebruiken om met kracht mijn eerder gedane suggestie naar voren te brengen om een fokstop – dus geen fokverbod – op basis van vrijwilligheid te creëren. Veel boeren staan voor dezelfde ethische dilemma's als wij en zouden willen kiezen voor het niet geboren laten worden van generaties biggen als zij daarvoor schadeloos worden gesteld. Het geld daarvoor is er. Dat wordt nu uitgegeven aan nodeloos voeren, verzorgen, vernietigen, vervoeren en schadeloos stellen van wel geboren varkens. De vergoeding zou hoger dienen te zijn dan de vergoeding die nu wordt verkregen voor een afgemaakte big. De regeling moet dus het karakter van een stimuleringsregeling hebben. Ook daarvoor is geld aanwezig. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een vrijwillige fokstop een substantiële bijdrage kan leveren aan het voorkomen van het vernietigen van zeer veel pasgeboren biggen;

verzoekt de regering een zodanige regeling te treffen dat de betreffende varkenshouders worden gestimuleerd tot een vrijwillige fokstop,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (25229).

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik denk dat een dergelijke regeling ook in onverhoopte, toekomstige noodsituaties een heel goede rol zou kunnen spelen. Ik beveel haar heel graag in de aandacht van de minister aan.

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! Uitgaande van het principe dat iedere maatregel die wij moeten nemen ter bestrijding van de varkenspest een slechte is, maar genomen moet worden om erger te voorkomen, heeft de VVD-fractie kunnen instemmen met het uitgangspunt om jonge dieren af te voeren. Wij hebben in een eerder stadium gezegd dat het in onze zienswijze van belang is om daarbij in te spelen op natuurlijke ritmen binnen de bedrijfsvoering. Dat brengt ons op een periode van drie weken in het bedrijfsleven. Er is geprobeerd mij ervan te overtuigen dat men in de sector zelf verspeent vanaf drie weken. De minister heeft gekozen voor nul tot tien, twaalf of veertien dagen. De VVD-fractie vraagt zich in gemoede af of om een verschil van één week een discussie met het bedrijfsleven gewenst en wijs is. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen om voordat wij een oordeel vellen over de motie die collega Van der Linden hierover heeft ingediend, van de minister een feitelijk overzicht te krijgen wat nu exact de problemen zijn om conform de wens van het bedrijfsleven te handelen, namelijk af te nemen bij drie weken en mogelijk iets later. Dat overzicht kan hij nu geven maar het mag ook schriftelijk, als het maar zeer binnenkort is, namelijk voor de stemmingen.

In een eerder stadium heb ik namens de VVD-fractie gezegd dat fokverboden op dit moment voor ons nog niet aan de orde zijn. Dat uitgangspunt herhaal ik vandaag.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben zo vrij eraan te herinneren dat in het begin iedereen in het land en in Brussel ervan overtuigd was dat deze minister de goede maatregelen nam die nodig waren om het pestvirus te bestrijden. Nu de epidemie langer voortduurt, maakt de moedeloosheid zich begrijpelijk meester van degenen die zij treft en slaat de angst verder toe. Ook in de pers worden twijfels geuit, als zouden niet de goede maatregelen zijn genomen. Mijn idee daarover is dat dit in hoge mate wijsheid achteraf is. Gisteren heb ik daarover in Uden onparlementair gezegd: achteraf kijk je een aap altijd in de kont.

Mijnheer de voorzitter! De roep om vaccinatie die alom klinkt, steunt ook de fractie van D66 en wij wensen dat daarover snel een positief besluit wordt genomen. Wij zijn ervan overtuigd dat er dan een gerede kans is dat wij op relatief korte termijn de epidemie onder controle hebben, waardoor een fokverbod niet meer nodig zal zijn. Om die reden zullen wij de motie over het instellen van een fokverbod niet steunen.

De fractie van D66 steunt het beleid dat de minister gevoerd heeft, voert en voornemens is te voeren, met dien verstande dat voor het uitnemen van de jonge biggen de minimumleeftijd volgens ons tien dagen moet zijn en dat voor het gebruik van het middel dat de minister aan ons heeft voorgesteld, een discussie op zijn plaats is. Zoals ik in het interruptiedebatje met de heer Van der Linden al zei, dient daarover een discussie met het bedrijfsleven gevoerd te worden en wij vertrouwen erop dat die tot een goede uitkomst zal leiden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Deze week heeft de Europese Commissie het groene licht gegeven voor de opkoop van 0,5 miljoen biggen in de leeftijd tot drie weken. In het overleg van half april waarvan wij nu de plenaire afhandeling hebben, heeft de minister de Kamer geconfronteerd met zijn plannen om de welzijnsproblemen aan te pakken door juist de zeer jonge biggen te doden. Over de mogelijke welzijnsgevolgen daarvan spreken de geleerden elkaar tegen. Collega Van der Vlies sprak daar ook al over. In dat overleg van half april heeft mijn collega Marijke Vos gepleit voor een fokverbod in de door de varkenspest getroffen gebieden. Naar ons idee dienen geen biggen gefokt te worden die met zekerheid of aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vernietigd moeten worden. Tegen die achtergrond hebben wij de motie van collega Huys medeondertekend. Die motie is een stap op weg naar de opvatting die wij huldigen.

Voorzitter! Dat de crisis nog lang niet uitgewoed is, is iets waarover iedereen het zo langzamerhand wel eens is. Wat ik gisteren in NRC Handelsblad las van de speciale adviseur van de minister, doet bij mij de vraag rijzen of de minister zijn speciale adviseur zal volgen. Ik heb het vooral over het inenten van de dieren om de dood van nog veel meer dieren te voorkomen.

Alles overziend hebben wij geen enkele reden om terug te komen op ons standpunt, half april geuit, namelijk enerzijds een fokverbod en anderzijds inenten. Als wij voor de – lastige – keuze gesteld worden, beschouwen wij het voorstel van de minister als het minst kwade. Voor de zeug is het onduidelijk welk moment van het scheiden uit welzijnsoogpunt het minst kwalijke is. Voor de biggen heeft een vroege dood de voorkeur. Dat schept de meeste ruimte in de stallen.

De heer Van der Linden (CDA):

U zei net: dat schept de meeste ruimte in de stallen. Dat is een feitelijke onjuistheid. Zolang de biggen bij de zeug liggen, hebben zij geen extra ruimte nodig. Vanaf het moment dat zij bij de zeug weg zijn, behoeven zij extra ruimte. U spreekt zichzelf dus tegen. Dan zou u voor de motie van het CDA moeten zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb geleerd dat het behandelen van een verslag van een mondeling overleg het op hoofdlijnen afronden is van een debat dat meer over de techniek en de details is gegaan. Ik had het genoegen –- misschien het ongenoegen in dit geval – het debat in de commissie niet te mogen bijwonen. Ik vraag mij echt af of deze opmerking van de heer Van der Linden wel thuishoort in de plenaire afhandeling van een debat. Ik denk dat dit niet zo is.

De heer Van der Linden (CDA):

Daarvoor hoef je niet bij een algemeen overleg geweest te zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dit is de plenaire afronding op hoofdlijnen van wat in de commissie gedetailleerd is besproken.

De heer Huys (PvdA):

Ik kan de heer Rosenmöller zeggen dat in een normaal gevoerd bedrijf de logistiek zo is dat het ruimte kan opleveren.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Wij staan voor ellendige maatregelen in een ellendige situatie. Het blijkt dat de virologen ernstig twijfelen aan het eind van de epidemie in pakweg september, waarvan de minister uitging. Het doorgaan met inseminatie van de zeugen zou betekenen het fokken voor ontruiming, het fokken voor afmaken. Dat is naar mijn mening ethisch onverantwoord en slecht voor de zeugen. De SP-fractie zal dan ook moties die in de richting gaan van een fokverbod, al dan niet vrijwillig, zeker ondersteunen.

De virologen gaan ervan uit dat er altijd een bron van besmetting zal zijn via de wilde zwijnen. Uitroeiing van het virus via ontruiming zal dus nooit lukken. Daarom vraag ik de minister op welke termijn wij berichten kunnen ontvangen dat het vaccineren weer wordt toegestaan, al dan niet met een markervaccin. Wat is overigens de reactie van de minister op de uitspraak van bekende virologen dat de epidemie in september niet afgelopen zal zijn?

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Opnieuw praten wij, zij het nu als afsluiting na een algemeen overleg, over de veelgeplaagde sector van de varkenshouderij. Wij realiseren ons daarbij dat de vele plagen niet alleen zijn ontstaan door het virus dat de varkenspest nu zo wijd heeft verspreid, maar dat ook enkele aspecten van het regeringsbeleid de bedrijfsvoering in de sector regelmatig bemoeilijken. Het lijkt daarom zeer gewenst dat de minister de getroffen sector in de huidige situatie vooral duidelijk maakt dat de regering achter de sector staat en niet probeert in deze erg vervelende situatie bepaalde milieudoeleinden te verwezenlijken. Wij wachten het antwoord van de minister af.

Wat betreft het afvoeren van de biggen deelt de CD de standpunten die door CDA en VVD zijn ingenomen. Eerder dan na drie weken afmaken lijkt geen duidelijke gevolgen te hebben voor de aspecten die zijn genoemd, ook door de heer Huys. Het kan wel zo zijn, maar dat is nog iets anders dan dat het zo is. Wij zijn ervoor dat het fokken aan banden wordt gelegd, maar wij achten de boeren zelf zo zinnig dat zij daar een zeer gezond oordeel over zullen hebben. Wij zijn voor een aanpak door vrijwilligheid.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Zo goed als ik dat bij het algemeen overleg heb gedaan, lijkt het mij noodzakelijk nog een keer zijdens de regering duidelijk te maken dat de maatregel een uiterst nare maatregel is, die de regering liever ook niet zou hebben genomen. De maatregel kan echter worden gekenschetst als echt een noodmaatregel. De heer Rosenmöller heeft er terecht aan herinnerd dat dit type debat een debat op hoofdlijnen is, maar ik wil nog eens uiteenzetten waarom de regering deze keuze heeft gedaan. Op een aantal redenen daarvoor zal ik ingaan. Het heeft iets te maken met de welzijnskant, het heeft iets te maken met de veterinaire problematiek, het heeft iets te maken met de knelpunten op het gebied van de destructie en er is ook een financieel vraagstuk, al is dat niet de overwegende invalshoek geweest.

In het kader van de regelingen die wij nu al kennen, worden varkens om welzijnsredenen opgekocht. De beschikbare destructiecapaciteit vormt daarbij echt een knelpunt. Zoals ik in het algemeen overleg van 16 en 17 april al aangaf, hebben wij de nodige maatregelen genomen om de destructiecapaciteit te vergroten. Er is een enorm gat, van zo ongeveer 13.000 ton, tussen wat moet en wat kan. Tot op heden worden de biggen in bijna alle gevallen weggehaald bij een gewicht van meer dan 25 kilo.

De denklijn van de regering is op dit moment om biggen weg te halen in de periode van drie tot zeventien dagen na de geboorte. Daarmee wordt het beslag op de destructiecapaciteit met een factor 10 verkleind. De wachtlijst voor de opkoopregeling wordt daarmee ontlast. Er kunnen dan – wat dat betreft ben ik van de school van de heer Huys – welzijnsproblemen worden opgelost. Een aantal geachte afgevaardigden, met name de heer Blauw, maakten opmerkingen over de periode van drie tot zeventien dagen. Waarom die periode? Daarmee wordt mijns inziens de grootste winst geboekt bij de ontlasting van de destructiecapaciteit, een van de ijkpunten voor het overwegen van de maatregel. In de werkinstructie voor de in te schakelen dierenartsen wordt deze periode nader afgebakend tot een periode van drie tot zeventien dagen. Vanmiddag zal daarover met het bedrijfsleven overleg worden gevoerd.

De heer Blauw (VVD):

Tijdens het overleg met het bedrijfsleven van gisterenavond is gesuggereerd dat het probleem rondom de destructiecapaciteit voor een groot deel opgelost zou zijn omdat een nieuw contract is afgesloten met Duitsland. Als dat niet juist is, ontstaat een andere situatie.

Minister Van Aartsen:

Dit is niet het geval. Als dit zo is, dan had ik niet tot deze maatregel besloten. Nogmaals, ik blijf beklemtonen dat dit een noodmaatregel is die ik liever niet dan wel zou hebben genomen. Ik zal de redenen nu niet uitvoerig noemen, maar de maatregel is nodig. Inclusief de destructiecapaciteit die we van de Duitsers hebben gekregen – we hebben trouwens ook van de Belgen enige assistentie gekregen hoewel die niet erg voor destructie van varkens zijn – is onze capaciteit 13.600 ton per week, terwijl we 26.400 ton per week nodig hebben. Daar zit een enorm knelpunt. Het Duitse aanbod wordt zeer gewaardeerd door de Nederlandse regering, maar het probleem is hiermee niet opgelost.

Er is gesproken over de termijn van drie tot zeventien dagen die in de werkinstructie komt te staan. De bedoeling is dat de eerste drie dagen de biggen bij de zeug blijven. Vanuit welzijnsoogpunt is dat het beste voor het moederdier. Eenmaal per veertien dagen worden de biggen van de bedrijven opgehaald. Hierdoor wordt de uiterste grens op zeventien dagen gesteld. Bij het vaststellen van deze leeftijdsgrenzen zijn we, zoals ik tijdens het algemeen overleg al aangaf, niet over één nacht ijs gegaan. Dat is sowieso bij het nemen van deze maatregel niet gebeurd. Ik heb me met name laten leiden door het advies van de commissie-Van den Bergh. Ik kom straks nog te spreken over de heer Van den Bergh naar aanleiding van opmerkingen van de heer Rosenmöller. U hebt gisteren in dezelfde krant kunnen lezen dat de heer Van den Bergh deze ook voor hem vervelende maatregel met enige klem bepleit.

Daarnaast is het proefstation voor de varkenshouderij hierbij betrokken. Men heeft men uitdrukkelijk geadviseerd om de biggen gedurende de eerste veertien dagen van de bedrijven weg te halen. Waarom is die termijn van drie weken niet aangehouden? Dit heeft te maken met de melkproductie van de zeug die met drie weken op het hoogtepunt is. Als je dan de biggen weghaalt, creëer je een welzijnsprobleem voor de zeug omdat de biggen op een ongelukkig moment worden weggehaald.

De heer Van der Linden (CDA):

Waarom wordt in de richtlijn van de EU omtrent de welzijns- en gezondheidsaspecten van biggen en zeugen de termijn van drie weken aangehouden? U gaat nu voorbij aan de wettelijk vastgelegde bepalingen die hun eigen grond hadden.

Minister Van Aartsen:

Deze kwestie begon al met het advies van de commissie-Van den Bergh die wijst op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het vraagstuk omtrent het scheiden is geregeld in het Varkensbesluit. Dat volgt weer de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het Varkensbesluit verwijst op het punt van scheiden van biggen en zeug naar de welzijnsrichtlijn waar de heer Van der Linden in zijn motie ook op wijst. In deze richtlijn wordt de mogelijkheid geboden om daarvan af te wijken, indien dat nodig is voor het welzijn van de zeug of de jonge biggen. Anders had ik het ook niet kunnen doen. En dit biedt de juridische basis voor de huidige aanpak. Die ruimte is er dus. Van AartsenDe heer Van der Linden had volkomen gelijk, als hij had gezegd: als dat expliciet was verboden, had deze maatregel zo niet genomen kunnen worden. Een uitzonderingsgrond is echter het welzijn.

De heer Van der Linden (CDA):

Wil de minister hiermee zeggen dat hij deze keuze maakt in plaats van na drie weken, tussen drie en zeventien dagen, omdat dat het welzijn van de zeug en de biggen bevordert? Dat is de enige uitzondering die u gemaakt hebt.

Minister Van Aartsen:

Ik heb het welzijnsprobleem voor de zeug bij drie weken toegelicht. Als je toch dit soort vervelende maatregelen moet nemen, heeft de commissie-Van den Bergh bekeken wat uit welzijnsoogpunt het juiste moment is. Welnu, dat is de eerste periode. De commissie-Van den Bergh is, zo meen ik, in haar advies nog uitgegaan van nul tot veertien dagen.

De richtlijn biedt mij deze mogelijkheid. Anders had het beheerscomité mij daarvoor geen toestemming gegeven. Ook dit punt heeft in het overleg met Brussel een rol gespeeld. Het beheerscomité heeft namelijk met deze maatregel ingestemd. Nogmaals, met het oog hierop kan de overweging in de motie van de heer Van der Linden voor de regering niet echt tellen en meewegen.

De heer Van der Linden (CDA):

De minister is niet overtuigend. Integendeel. Hij zegt dat in de welzijnsrichtlijn één uitzondering is gemaakt, namelijk wanneer het het welzijn van de zeug of de biggen bevordert. Maar hiermee wordt het welzijn van de zeug aangetast. Dat wordt ook erkend door de commissie-Van den Bergh. De minister heeft het dan nog over een noodsituatie. De minister hanteert dus niet de goede argumenten voor het claimen van een uitzondering. Ik neem overigens aan dat het permanent veterinair comité het besluit onder politieke druk heeft genomen.

Minister Van Aartsen:

Niet het permanent veterinair comité neemt deze maatregel, maar het beheerscomité. Dat staat nog verder van de politiek af. Ik kan meedelen dat er in politieke zin geen enkele druk is uitgeoefend. Ik heb hierover ook geen enkele collega benaderd. Ik heb alleen de maatregel uiteraard toegelicht voor de Europese Commissie, zowel mondeling als schriftelijk in een brief. Er is hierover mijnerzijds nul komma nul contact geweest met enige collega. Immers, juist bij dit type maatregelen moet eenieder uiteindelijk in zijn eigen hoofdstad een eigen afweging maken.

De heer Van der Linden heeft het over drie weken. Welnu, de commissie-Van den Bergh heeft daarnaar gekeken op een proefstation. De melkgift van de zeug is na drie weken op het hoogtepunt. Dus is het voor de zeug heel slecht als op dat moment haar biggen worden weggehaald. Dit is de argumentatie en hierbij komen de elementen die ik al heb toegelicht. Zo noem ik het grote knelpunt van de destructie. En daar moet je een noodmaatregel tegenover plaatsen. Dat is dus deze ook door mij zeer betreurde maatregel geworden. Ik herhaal dat deze maatregel Europees gesteund wordt.

De heer Ter Veer (D66):

Nog even iets over de termijn van drie weken uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waarin zeug en biggen niet gescheiden mogen worden. Komt dat niet voort uit het zogeheten fenomeen van de batterijbig, dus dat de big op heel jonge leeftijd bij de zeug wordt weggenomen en in een batterij wordt gezet? Is ten behoeve van het welzijn van de big niet geëist dat de big drie weken bij de zeug blijft? In de huidige macabere situatie gaat de big niet naar de batterij, maar naar de destructie. Het argument van de minister dat de zeug een minder hoge melkproductie heeft, wanneer zij de biggen nog niet al die weken heeft gezoogd, legt extra gewicht in de schaal om de biggen op jongere leeftijd weg te nemen.

Minister Van Aartsen:

Dat is juist. Dat is een van de elementen op basis waarvan de termijn van drie weken in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is genoemd. Het is ook een van de thema's die in het algemeen overleg in discussie zijn gebracht door mevrouw Vos. Dit is een aspect waar goed naar gekeken moet worden. Dat is ook gedaan. Dat betekent dat ook naar de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren moet worden gekeken op dit punt.

De heer Stellingwerf (RPF):

Hoe je het ook wendt of keert, er is om wat voor reden dan ook een termijn van drie weken genoemd. Daar is dus goed over nagedacht. De minister noemt het zelf een noodsituatie. Dat betekent dat hij hoopt dat daar zo spoedig mogelijk een eind aan komt. Kan hij duidelijk maken dat wij deze termijn verlaten zodra de capaciteit van de destructie geen probleem meer is? Dat zou dan de logische conclusie moeten zijn.

Minister Van Aartsen:

Niet de termijn, maar de maatregel. De maatregel houdt die termijn in. Het is inderdaad een maatregel die als noodmaatregel wordt genomen. Wij hebben van Brussel toestemming gekregen voor een totaal van 500.000. In het eerstkomende beheerscomité, dat waarschijnlijk in de derde week van mei plaatsvindt, zal dit dus opnieuw worden overwogen. Dat is een moment voor zowel Den Haag als Brussel en de overige lidstaten om zich af te vragen of die maatregel nog nodig is. De heer Stellingwerf heeft dus gelijk dat die maatregel niet moet voortduren. Wetende hoe emotioneel dit is voor de betrokken boeren en hun gezinnen, kun je die maatregel niet zomaar laten voortbestaan op het moment dat er geen enkele noodzaak meer voor is. Dat zou echt uit den boze zijn.

Ik zou dus aanvaarding van de motie-Van der Linden op stuk nr. 6 willen ontraden.

De heer Van der Linden heeft gevraagd of het plan van aanpak zal worden overgelegd. Het is de bedoeling om na een proef zo spoedig mogelijk te starten met deze maatregel. Er is uiteraard een plan van aanpak gemaakt, dat ook duidelijk maakt hoeveel personeel moet worden ingezet. Dat plan van aanpak zal ik aan de Kamer doen toekomen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb de minister gevraagd om de methode die hij heeft gekozen, te heroverwegen met het oog op de afbreukrisico's die zich bij die methode voordoen. Er zijn ook deskundigen die pleiten voor een andere methode.

Minister Van Aartsen:

Ook de methode is een punt geweest waar de afgelopen periode zorgvuldig naar is gekeken. Als er een andere mogelijkheid zou zijn geweest dan het gebruik van T61, dan hadden wij die uiteraard gekozen. Een andere mogelijkheid is er dus niet. In elk geval is in discussie geweest de mogelijkheid van vergassing, die er bij nertsen is. Voor biggen is dat echter geen begaanbare weg, omdat dit vooral uit welzijnsoogpunt problemen met zich brengt. De enige manier om te voorkomen dat schadelijke stoffen ergens in de keten blijven hangen of in het destructieproces nog een rol kunnen spelen, is verbranding van het materiaal bij de AVR. Dat risico is dan afgedekt.

Een aantal uwer is teruggekomen op het enten. De heer Van der Linden is daar als eerste over begonnen. De heren Ter Veer, Poppe en Rosenmöller hebben daarover ook gesproken. Zoals ik al heb aangegeven – en ik kan dat vandaag met des te meer overtuiging zeggen – is de Nederlandse regering voorstander van toepassing van vaccinatie via markervaccin in de toekomst. Wat hier nu gebeurt, is iets dat in de toekomst eigenlijk niet meer zou moeten gebeuren. We hebben echter op dit moment geen alternatieve mogelijkheid, omdat het markervaccin nog niet is gecertificeerd; dat zal moeten gebeuren. Inmiddels is er gestart met de discussie in Europa, in en om het PVC heen. Ik heb inmiddels al wel met collega's gesproken over de mogelijkheid om het markervaccin in de toekomst te gaan toepassen. Er zijn echter hier en daar duidelijk bezwaren. De Kamer kan erop rekenen dat ik dit punt met enige kracht in de komende periode naar voren zal brengen. Ik denk evenwel dat wij er het goede moment voor zullen moeten kiezen om dit werkelijk ook in de Landbouwraad aan de orde te stellen. Immers, als ik dit nu à bout portant in de komende twee Landbouwraden, in mei en juni, zou doen, dan ben ik er niet geheel zeker van dat een meerderheid van de Landbouwraad zich achter deze gedachte schaart. Daar is gewoonweg nog een proces van overtuiging voor nodig. Ik hoop dat de Kamer mij daarvoor de tijd geeft; ik zal er met enige hardnekkigheid aan werken. Misschien is het ook eenvoudiger om daaraan te werken in de komende periode, los van het voorzitterschap, dan nu, met het voorzitterschap in handen.

De heer Van der Linden heeft gevraagd naar het inblikken. Ik heb stappen ondernomen in Brussel om het inblikken mogelijk te maken. Ik moet u melden dat de Commissie niet erg gecharmeerd is van ons verzoek in dit kader en het, met een zekere terughoudendheid, nog bekijkt, omdat de Commissie er met name verstoring van reguliere afzetmarkten en verdringing van andere aanbieders van verwacht. Ook het Duitse systeem dat, naar ik meen, via een tender is toegepast in de afgelopen periode, heeft niet dát effect gehad in Duitsland dat men ervan verwachtte. Dat maakt dat de Commissie op dit punt uiterst terughoudend reageert. Maar het is een punt waarover ik nog in overleg met de Commissie ben en ten aanzien waarvan ik mij voorgenomen heb om er met de Commissie in overleg over te blijven.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik heb de minister tijdens het algemeen overleg een uitgewerkt voorstel gegeven, dat mede afkomstig was van de vleesindustrie en dat door mij met de vleesindustrie is besproken. Zou hij daar zijn reactie op kunnen geven? Ik vraag dit met name, omdat de sector zelf, de vleesverwerkende industrie, mogelijkheden ziet om een deel van de varkens via die weg, zonder dat er marktverstoring optreedt, af te zetten.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Wij hebben deze gedachte, die ook van de zijde van dat deel van het bedrijfsleven is gekomen, in positieve zin opgepakt. Echter, ik heb hier toestemming van de Commissie voor nodig en de Commissie is, zoals ik u heb aangegeven, op dit punt nog uiterst terughoudend. Ik denk aan een totaaltonnage van ongeveer 20.000 ton. Dat is meer dan door de Duitsers is verkregen. Ik zal op dit punt werkzaam blijven, omdat het op zich een route is. Zoals ik evenwel in het algemeen overleg al heb aangegeven, kan het, als je het een beetje cynisch bekijkt, een vorm van destructie op termijn zijn. Immers, bij de varkenspestsituatie in België, begin jaren negentig, waar deze mogelijkheid is geschapen, heeft de ervaring geleerd dat uiteindelijk dit vlees niet verkoopbaar bleek. Dan zit je met een vorm van uitgestelde destructie.

Voorzitter! De heer Van der Linden heeft een motie ingediend over het vervoer. Ik zou erop willen wijzen dat het vervoersverbod effectief is. Ook de heer Huys heeft in dat verband gevraagd of dit nu eigenlijk allemaal wel nodig is. Juist omdat het verbod effectief is, heb ik besloten om het vooralsnog van kracht te laten blijven. Wij zullen het iedere drie weken opnieuw herijken. Ik wijs er overigens op dat vervoer van slachtvarkens naar het slachthuis wel is toegestaan in Zuid-Nederland. Dat type vervoer is mogelijk. Van moment tot moment wordt bekeken of dit vervoersverbod moet blijven bestaan. Maar op dit moment voel ik er niet voor om het vervoersverbod, dat overigens net is verlengd met drie weken, eraan te geven. Ik ontraad dan ook aanvaarding van de motie van de heer Van der Linden op stuk nr. 7.

De heer Van der Vlies stelde in zijn betoog: wij schieten ver over het najaar heen. Ik heb tijdens het algemeen overleg al onderstreept dat mijn verwachting nog niet hoeft te worden bijgesteld. Ik weet niet wat de heer Van der Vlies bedoelt met: wij schieten ver over het najaar heen. Ik denk dat wij moeten denken aan het einde van dit jaar. Maar in die termen denk ik op dit moment nog niet. Ik onderstreep de woorden "nog niet", naar aanleiding van de evaluatie die wij maakten voorafgaande en tijdens het algemeen overleg op 16 en 17 april én naar aanleiding van de gegevens die ik nu heb en de inschatting van de deskundigen op dit punt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik hoop dat de minister nu gelijk heeft en straks ook gelijk krijgt. Uiteraard houden wij alles bij wat hierover wordt gepubliceerd. Op enig moment kreeg ik een artikel onder ogen waarin enige twijfel werd uitgesproken over de termijnen. Ik heb het niet als stelling geponeerd, ik heb het vragenderwijs naar voren gebracht. Ik hoop gewoon dat de minister gelijk zal blijken te hebben.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik ben door de bank genomen niet een type dat gelijk wil hebben. Wij hebben er bij dit soort vraagstukken ook niet zoveel aan. Ik kan de Kamer slechts melden wat tot mij komt van de veterinaire deskundigen die wij hebben ingeschakeld. Op basis daarvan meen ik mijn voorspelling, zoals gedaan op 16 en 17 april, niet te hoeven bijstellen. Ik wijs in dit verband mede op het herijkings moment dat met name is gekoppeld aan het vraagstuk: wat gebeurt er bij de preventieve ruiming van de bedrijven die in het KI-spoor zitten boven de Waal? Tot op heden komt daaruit het beeld naar voren dat er geen preventieve ruimingen in het KI-spoor boven de Waal noodzakelijk zullen zijn. Dat kan op bepaalde momenten noodzakelijk blijken in verband met contacten, zoals ik ook in de brief aan de Kamer heb aangegeven. Het project is nog niet geheel afgerond. Tot op heden zijn er slechts dertien positieve gevallen uit het KI-spoor gekomen. Daaruit komt, gelukkig, dus niet een echte grote dreiging voort. Wij kunnen spreken van een concentratie van het virus in het klassieke gebied rond Boekel en Venhorst, een gebied dat overigens wel een behoorlijke omvang heeft. Tijdens het algemeen overleg heb ik gezegd dat wij in de komende periode moeten blijven rekenen met verdere uitbraken, vooral omdat wij daar – en dat klinkt klinisch – een element van uitzieken in dat gebied toepassen. Ik ga overigens voort met de systematiek van de preventieve ruimingen. Tot op heden zijn er 93 geweest. Het systeem van de preventieve ruimingen zal worden voortgezet op de chirurgische wijze die op dit moment wordt toegepast.

Voorzitter! Hiermee ben ik toegekomen aan een reactie op de motie van de heer Huys. Hij pleit voor een selectief fokverbod. De vraag is natuurlijk: wat is precies een selectief fokverbod? Ik neem aan dat de heer Huys onder andere doelt op de gedachte die hij indertijd in het algemeen overleg heeft verwoord. Uit het knikken van de geachte afgevaardigde de heer Huys maak ik op dat dit zo is. Daarbij gaat het echter om een onmogelijkheid. Wel heb ik dit idee veterinair laten beoordelen. Het punt is dat ik op dit moment, gelet op de situatie zoals die nu is, niet de noodzaak inzie van het instellen van een selectief fokverbod. De motie biedt geen enkele ruimte, maar verzoekt om de instelling van een selectief fokverbod. Zojuist heb ik de ontwikkeling van het virus geschetst. Met het oog op die ontwikkeling acht ik op dit moment de instelling van een selectief of ander fokverbod niet nodig.

De gedachte van de heer Stellingwerf speelt ook een rol. Hij wil tot een vrijwillig fokverbod overgaan. Ik herhaal wat ik tijdens het algemeen overleg heb gezegd: dit is een zaak die men van dag tot dag in de gaten moet blijven houden. Er kan een moment komen waarop een conclusie getrokken moet worden. Destijds heb ik in de Kamer gezegd: binnen een aantal weken. In de loop van deze maand moet dus geconcludeerd worden of de voorspelling van september reëel was. Schieten we over die termijn heen? Gaat de toestand nog echt veel langer duren? Nogmaals, de aanwijzingen gaan niet in die richting, maar als dit wel zo zou zijn, moeten de gedachten die destijds in het algemeen overleg zijn geuit – ik noem: het selectief fokverbod, het fokverbod en het vrijwillig fokverbod – aan de orde komen. Naar het inzicht van de regering is: niet nu.

De heer Huys (PvdA):

Voorzitter! De minister heeft op 17 april gezegd: op dit moment niet. Vandaag, drie weken later, zegt hij: op dit moment niet. Ik wijs erop dat de maand september genoemd wordt en wij, gerekend vanaf 17 april, half augustus met de situatie te maken krijgen die het zeer wel denkbaar maakt dat biggen van zeugen die geïnsemineerd zijn op of na 17 april, direct na de geboorte gedood moeten worden. De minister staat in de komende weken dus voor een heel zware afweging.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De heer Huys zegt dit terecht. In het algemeen overleg, maar ook in het overleg met het bedrijfsleven heb ik aangegeven wat mijn gedachten op dit punt zijn. Het bedrijfsleven was redelijk kritisch ten aanzien van gedachten over fokverboden in welke vorm dan ook. Tegen het bedrijfsleven heb ik gezegd: het stuk met deze maatregel verdwijnt niet in mijn bureaulade, maar de mogelijkheid blijft continu boven aan de lijst staan. Du moment dat ik het gevoel krijg dat de bestaande situatie veel langer gaat duren dan verwacht, kan ik iets doen. Dan krijgen de heren Huys, Stellingwerf en Rosenmöller gelijk: je bent dan met een zeer merkwaardig proces bezig. Er kan dus het moment komen dat je de fabriek moet stilleggen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik meen dat er sprake is van een misverstand. De minister spreekt over een vrijwillig fokverbod, maar dat kan taalkundig al niet. Het gaat ons om een vrijwillige fokstop. Wanneer boeren willen dat geen biggen worden geboren, zou je daarvoor een regeling kunnen ontwerpen die stimulerend van aard is, ook in financiële zin. Nu krijgt men wel compensatie. Als men een big of een hele toom niet geboren laat worden, krijgt men geen compensatie. Daarom is er mijns inziens de mogelijkheid om op vrijwillige basis iets te doen en om op die manier te voorkomen dat de problemen over een aantal maanden nog steeds dezelfde zijn als nu. Die houden in: geboren laten worden en afmaken. Daar ligt toch een goede kans. Ik hoop dat de minister dit niet weer zomaar van tafel wil vegen, want dat deed hij net eigenlijk wel.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik hoop dat ik net duidelijk heb gemaakt dat ik het niet van tafel veeg. Mijn stellingname is "niet nu". Dat geldt niet alleen voor de gedachte van de heer Huys, maar ook voor die van de heer Stellingwerf. Wij hebben dat thema toen ook besproken. Het staat op dit moment iedere boer vrij om te stoppen met fokken.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dat is juist de theoretische situatie. Als een boer dat doet, derft hij meteen ontzettend veel inkomsten. Je zou eigenlijk ook niet-geboren biggen moeten vergoeden. Je kunt heel makkelijk uitrekenen wanneer dat het geval zou zijn geweest.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik zou daarover uiteraard met Brussel overleg moeten voeren. Op dit moment zijn de vastgestelde opkoopprijzen zeer genereus. Je zou dan opnieuw moeten sleutelen aan het gehele bouwwerk, want het ene houdt natuurlijk wel verband met het andere. Ik wil op dit moment niet aan deze vorm van vrijwillige fokstop beginnen, ook omdat het een ongelooflijk moeilijk controleerbare maatregel zal zijn. Dat wordt niet eenvoudig. Er zijn in dit kader al regelingen getroffen waarop wij de nodige controle moeten toepassen, maar dit is natuurlijk een heel lastig te controleren maatregel.

De voorzitter:

Mag ik even het woord? Het is een tweeminutendebatje. De exclusieve bedoeling daarvan is de geachte afgevaardigden de gelegenheid te geven om moties in te dienen. Het ontwikkelt zich tot een full-dress debat, met excuses voor het woordgebruik. De problematiek is dat waard, maar ik wil de collega's toch vragen om matiging te betrachten en het aantal interrupties tot het absolute minimum te beperken. De minister wil ik vragen om geleidelijk aan zijn betoog af te ronden.

De heer Huys (PvdA):

Voorzitter! Ik wil in deze discussie graag nog een opmerking maken. De minister schuift dit voor zich uit en houdt het duidelijk op zijn bureau. Als wij onverhoopt in een situatie komen dat biggen moeten worden gedood van zeugen die nu zijn geïnsemineerd, dan komt er een probleem met onze fractie. Wij hebben tot nog toe het beleid loyaal gesteund, maar dan is er een probleem.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Dat is mij heel duidelijk. Deze waarschuwing zat natuurlijk al vervat in het debat dat ik tijdens het algemeen overleg met de heer Huys heb gehad. Uiteraard om allerlei redenen, maar ook om de reden die hij nu zo expliciet naar voren brengt, ben ik er echt continu mee bezig. Kennelijk ontbreekt het mij aan overtuigingskracht om aan uw Kamer duidelijk te maken dat dit niet in de bureaulade verdwijnt, maar bovenop beide moties komt. Ik wil ze wel aan de muur plakken in mijn kamer. Beide moties blijven meespelen bij de overwegingen die wij in de komende twee, drie weken zullen moeten volgen om vast te stellen of wij goed zitten met de voorspelling die wij rond 10 april hebben gedaan betreffende de ontwikkeling van het klassieke varkenspestvirus.

De voorzitter:

Ik wil de minister vragen zijn betoog af te ronden.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Mag ik een korte vraag stellen?

De voorzitter:

Elke korte vraag wordt gevolgd door andere korte vragen. Ik vind dat nu de tijd is gekomen dat de minister zijn betoog afrondt en dat er niet meer wordt geïnterrumpeerd.

De heer Poppe (SP):

De vraag is natuurlijk wel van belang.

De voorzitter:

De minister heeft het woord.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De heer Huys heeft een vraag gesteld over het ruimen in de gebieden. Het uitgangspunt is dat het hele bedrijf wordt geruimd. Dan treden er geen problemen op, want daarvoor worden normale vergoedingen toegekend.

De heer Rosenmöller heeft gevraagd waarom ik niet aan het enten wil. Ik heb aangegeven dat ik een voorstander ben van het gebruik van het markervaccin in de toekomst. Als wij nu zouden enten, kunnen wij ons niet beperken tot de ingesloten gebieden. Dan moet in heel Zuid-Nederland worden geënt. Tijdens het algemeen overleg heb ik de cijfers gegeven. Het betekent sowieso een verlies voor de sector van 3 à 4 mld. De zeugen zullen namelijk ook moeten worden vernietigd, omdat zij niet meer kunnen reproduceren. Het is een continue afweging tussen "the devil and the deep blue sea". Staande voor die afweging, hebben wij niet voor het enten gekozen. Degenen die zeggen dat dat ook iets te maken heeft met economische overwegingen, zoals de heer Van den Bergh in NRC Handelsblad, hebben dus gewoon gelijk. Ik vraag mij in gemoede af waarom zo'n argument in deze discussie niet zou mogen tellen, net zo goed als het nodig is om nu een discussie te voeren over de herstructurering van de sector, staande tegenover de enorme bedragen die het kost om deze crisis te bestrijden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat inmiddels een datum is afgesproken voor een volgend algemeen overleg over deze problematiek. Mede met het oog daarop heb ik niet al te veel interrupties toegestaan.

Dat brengt mij op het verdere verloop van deze dag. Wij vergaderen vandaag uiterlijk tot half zeven. Wij krijgen in ieder geval nog een heropening over een motie. Het lijkt mij goed om ernaar te streven daarnaast de behandeling van het initiatiefvoorstel van de heer Duivesteijn heden af te ronden. Daarvoor is uw aller medewerking nodig.

Naar boven