Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Het dagblad Trouw meldt vanmorgen dat wethouders van de vier grote steden een brief op poten gestuurd hebben naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin zij tot uitdrukking brengen het zo langzamerhand flink beu te zijn dat alles wat met het armoedeprobleem te maken heeft en wat via het Rijk wordt veroorzaakt, afgeschoven wordt op de gemeenten. Zij eisen in die brief, in ondubbelzinnige bewoordingen, compensatie. In die brief wordt dat op tal van terreinen uitgewerkt en toegelicht.

Voorzitter! Via u wil ik de minister van Sociale Zaken vragen om een brief aan de Kamer te sturen waarin de minister, uiteraard namens het kabinet, ingaat op deze kritiek van de wethouders van de grote steden, opdat wij daarmee een document hebben dat wij op korte of langere termijn – wat mij betreft is dat op korte termijn – met het kabinet kunnen bespreken. Ik geloof namelijk niet dat mijn fractie overdrijft als zij zegt de ervaring te hebben – ik kan mij niet voorstellen dat die niet gedeeld wordt door collega's – dat het met de druk op de gemeenten om datgene te compenseren wat hier aan maatregelen wordt genomen, maatregelen die vooral de lage inkomens treffen, zo langzamerhand de spuigaten uitloopt. Misschien kunnen wij op korte termijn van het kabinet die brief verwachten.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik wil graag het verzoek van de heer Rosenmöller van harte ondersteunen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ook ik wil graag dat verzoek ondersteunen en ik herinner mij daarbij dat wij een paar weken geleden ook al om een epistel terzake hebben gevraagd. Misschien kan een integratie daarvan worden bevorderd. Overigens is de kwestie die collega Rosenmöller aan de orde stelt, urgent.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Dijke.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Wat "moet kunnen" in Nederland en wat "moet niet kunnen" in Nederland in de publieke ruimte en de reclame? Gezien veel recente incidenten heerst hierover onduidelijkheid maar ook ontevredenheid.

Zo werden gisteren op het boekenbal als aankleding van het thema van de boekenweek, "Mijn God", diverse thema's uit met name de christelijke godsdienst uitgebeeld. Ik heb de indruk dat daarbij zelfs niet is geprobeerd dat op een respectvolle wijze te doen, op een wijze waardoor christenen zich niet beledigd of gekwetst voelen. De CPNB-directeur vindt dat er niets aan de hand is.

Verder breng ik in herinnering de poster van de film The people versus Larry Flynt en ik kan nog wel even doorgaan met bijvoorbeeld de reclame rondom Kerstmis of Pasen.

Daarnaast constateer ik een regelmatig terugkerende verkenning van de grenzen van de openbare eerbaarheid in de reclamewereld. Ik denk aan de actie van het Gronings museum.

Voorzitter! Wij leven in een multiculturele samenleving. Daarin kunnen meningen botsen en dat moet kunnen. Wat naar de mening van de RPF-fractie niet moet kunnen, is dat er ruimte ontstaat voor een klimaat waarin uitingen, waarvan men op voorhand kan weten dat daardoor groepen burgers worden gekwetst, of uitingen die bewust grenzen willen overschrijden, kennelijk zonder meer doorgang kunnen vinden. De stand van de jurisprudentie inzake belediging of schennis van de openbare eerbaarheid is echter van dien aard, dat bovengenoemde incidenten niet of nauwelijks kunnen worden tegengegaan, ook niet door de Reclamecodecommissie.

De voorzitter:

Wat is uw voorstel, mijnheer Van Dijke? U geeft een nogal uitvoerig statement.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik kom daar nu toe. Ik heb daarom behoefte aan een brief van de minister van Justitie, waarin zij ingaat op deze problematiek. Wat is de reikwijdte van het beledigingsartikel? Wat betekent het Wetboek van Strafrecht in relatie tot de vrijheid van meningsuiting, waaronder de reclame? Wat kunnen wij doen om samen te werken aan de kwaliteit van de samenleving, aan een samenleving waarin respect bestaat voor meerderheden en minderheden, een samenleving waarin tolerantie naar twee kanten uitwerkt?

Ik vraag deze brief, zodat deze voorwerp kan zijn van een nader debat tussen de Kamer en de minister en eventueel andere betrokken bewindslieden – ik denk daarbij aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken – op een nader te bepalen tijdstip.

De heer Janmaat (CD):

Ja, mijnheer de voorzitter, dat lijkt ook de CD-fractie een zeer interessante brief. Wij zouden de minister van Justitie willen verzoeken om in te gaan op de rechterlijke uitspraak waarbij de journalist Homan is vrijgesproken van beledigingen aan het adres van christenen...

De voorzitter:

Nee, nee! Ik grijp nu even in, mijnheer Janmaat...

De heer Janmaat (CD):

Dit is volstrekt in aanvulling op wat de heer Van Dijke heeft gezegd.

De voorzitter:

Als er wordt gereageerd op een vraag om een brief, kan de Kamer volstaan met een al dan niet ondersteuning van dat verzoek. Daar hoort geen betoog bij!

De heer Janmaat (CD):

Ik ondersteun het verzoek, maar ik zou graag zien dat de minister in die brief haar commentaar geeft op het vonnis, waarin Homan is vrijgesproken van de term "alle christenen zijn criminelen, ook in Nederland". Ik weet niet of het de heer Van Dijke bekend is, maar dat soort beledigingen mag, als het maar niet over etnische minderheden gaat!

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! De verontrusting van collega Van Dijke is de onze en ik sluit mij dus bij zijn vraag aan. Ik zou daar graag de antwoorden op de schriftelijke vragen, vorige week door de SGP-fractie mede namens de RPF-fractie ingediend, bij betrokken zien. Ik zou de brief bovendien niet alleen van de minister van Justitie willen ontvangen, maar dan ook met een dimensie van Economische Zaken in verband met de Reclamecodecommissie. Dus ik zou die uitbreiding er graag aan willen geven.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik deel de zorg van de heer Van Dijke, maar ik vraag mij af of dit voldoende is om een brief te vragen. Over aanstootgevende reclame zijn verschillende keren vragen gesteld door mij en daar zijn antwoorden opgekomen.

De voorzitter:

Ik moet hier opnieuw ingrijpen. U gaat nu discussiëren met de heer Van Dijke en dat is niet de bedoeling van de regeling. Als u het met het verzoek eens bent, is het oké, maar er komt op dit moment geen discussie tussen de heer Van Dijke en u over dit onderwerp.

De heer Koekkoek (CDA):

Daar gaat het ook niet om. Het gaat erom of wij om een brief moeten vragen. Over de onderwerpen die de heer Van Dijke noemt, zijn vragen gesteld die ook beantwoord zijn. Er zijn vragen gesteld onder anderen door zijn fractiegenoot de heer Rouvoet, samen met de heer Van der Vlies en mij. Deze vragen moeten nog beantwoord worden. Laten wij eerst die antwoorden afwachten en vervolgens kijken of wij naar aanleiding van die antwoorden verder moeten discussiëren. Het verzoek van de heer Van Dijke voegt niets toe aan de vragen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Wat mij voortdurend steekt in deze kwestie, is dat wij van incident naar incident hobbelen en dat wij de snelle reclamejongens de gelegenheid geven de trend te bepalen. Op die manier staat het parlement buiten schot. Ik ben van mening dat wij in dit huis over deze kwestie moeten debatteren in een veel bredere setting dan van het ene incident naar het andere. Daarom persisteer ik bij mijn verzoek om een brief te vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Hoeven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! In de Volkskrant van vanmorgen en op het radiojournaal van 1 uur wordt bericht over een forse extra verhoging van de financiëlelastendruk bij de eigen woning door het Rijk. Het zou daarbij met name gaan om een verdere verhoging van de taxatiewaarde van de woning door het ministerie van Financiën. Dat komt bovenop de door de gemeente vastgestelde verhoging conform de Wet waardering onroerende zaken.

Voorzitter! De CDA-fractie heeft de vorige week een aantal schriftelijke vragen gesteld over de problemen die zich voordoen met betrekking tot de forse lastenstijging voor huiseigenaren. Een spoedig antwoord van de staatssecretaris op de vragen lijkt ons nu bijzonder urgent. Daarbij is het wenselijk dat de staatssecretaris helder maakt wat deze extra door het Rijk opgelegde lastenverzwaring voor de burgers gaat betekenen.

Ten slotte vragen wij de staatssecretaris of hij met name wil ingaan op het probleem van de voorlichting aan burgers en gemeenten. Gelet op datgene wat nu door de staatssecretaris van Financiën is aangekondigd, lijkt ons deze voorlichting volstrekt onvoldoende, mede gelet op de onrust die opnieuw ontstaan is.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie ondersteunt het verzoek van mevrouw Van der Hoeven om een brief over de lastenproblematiek rond de eigen woning.

Mevrouw Versnel-Schmitz (D66):

Voorzitter! Ik ben uiteraard niet tegen zo'n brief. Misschien is het goed om aan te geven dat het verstandig zou zijn als daarin onderscheid wordt gemaakt tussen woningen die in 1992 getaxeerd zijn en woningen die in 1995 getaxeerd zijn.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven