Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten, te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en van een aantal andere wetten (24496);

b. de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Destructiewet (24505).

Afhankelijk van het verloop van deze regeling van werkzaamheden dan wel dit ordedebat, kan het zijn dat ik een nader voorstel doe over de agenda.

Het woord is aan mevrouw Verspaget.

Mevrouw Verspaget (PvdA):

Voorzitter! Gisteren heeft de Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd, het voortouw te nemen bij een zo breed mogelijk pakket van maatregelen om de regering van Nigeria tot democratisering te krijgen. Ik vraag de regering, een brief aan de Kamer te sturen over de uitvoering van de motie en met name over de besprekingen en de afspraken die zijn gemaakt binnen de Europese Unie. Ik wil graag weten op welke wijze en op welke punten de Nederlandse regering het voortouw heeft genomen en wat precies de inbreng van de andere regeringen daarbij is geweest. Ik zie graag dat deze brief er komt vóór de vergadering van volgende week dinsdag.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Tijdens het debat heeft de minister van Buitenlandse Zaken toegezegd, met een notitie naar de Kamer te zullen komen naar aanleiding van het Europese overleg en eventueel het VN-overleg. Het is mij daarom niet helemaal duidelijk waar mevrouw Verspaget naar vraagt. Volgens mij is het al aan de orde gesteld en is er door de minister al in bewilligd.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik sluit mij wat dit betreft aan bij de opmerking van mevrouw Van der Stoel. De minister heeft in het debat toegezegd dat hij ons op de hoogte zou houden van de stappen die hij zet. Hij zag dit ook als een ondersteuning van zijn beleid. Ik neem daarom aan dat wij die brief zullen krijgen.

Mevrouw Verspaget (PvdA):

Voorzitter! Het gaat er met name om dat de brief c.q. notitie – het woord is niet belangrijk, want het gaat om de inhoud – zo snel mogelijk naar de Kamer komt. Daarom handhaaf ik mijn verzoek dat dit vóór volgende week dinsdag zal gebeuren.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Bijleveld.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Gisteren heb ik bij de regeling van werkzaamheden aan het kabinet gevraagd om het CTSV-rapport over de effecten van de TZ/Arbo beschikbaar te krijgen vóór aanvang van het debat over het wetsvoorstel WULBZ. Vandaag is er bij brief een antwoord gekomen van de staatssecretaris. Op zichzelf dank ik hem hartelijk voor het snelle antwoord. In het antwoord staat dat het rapport er over twee weken zou kunnen zijn. Als het waar is dat het er over twee weken kan zijn, kan ik mij eigenlijk niet voorstellen dat er nu geen gestencilde versie, een samenvatting, een lijst met conclusies van het rapport of iets dergelijks beschikbaar zou zijn, te meer daar mij geruchten bereiken dat de inhoud van het rapport van cruciale betekenis is voor het wetsvoorstel WULBZ. Gezien de voorgeschiedenis van deze wet en gezien het feit dat verschillende fracties tijdens de schriftelijke voorbereiding steeds op de evaluatie van de TZ/Arbo hebben aangedrongen, vraag ik dringend zo'n gestencilde versie, een samenvatting, of iets dergelijks te krijgen, omdat ik het onverteerbaar zou vinden als wij dat niet bij de bespreking van dit ingrijpende wetsvoorstel konden betrekken.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter! Ik ben het eens met mevrouw Bijleveld, maar wil de tekst dan wel vanavond beschikbaar hebben. Met een gestencilde versie ga ik ook akkoord.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ook ik sluit mij bij het verzoek aan, ook tegen de achtergrond van het feit dat er een tamelijk grondige evaluatie zou worden gemaakt van de eerste stap in de privatisering, van twee weken naar zes weken. Deze kan van invloed zijn op het oordeel over het aanhangige wetsvoorstel.

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! Het is altijd goed om actuele gegevens te hebben. De vraag is wel in hoeverre de staatssecretaris een rapport kan aanleveren dat hij niet zelf maakt, maar dat door een onafhankelijke commissie opgesteld wordt.

De heer Boogaard (groep-Nijpels):

Voorzitter! Gezien de cruciale betekenis van de WULBZ sluit ik mij aan bij het verzoek van voorgaande sprekers om een samenvatting van het rapport te krijgen.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Ook ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Bijleveld, te meer omdat het rapport al binnen twee weken beschikbaar zal zijn. Je mag dan verwachten dat een deel van de teksten nu al klaar is.

De voorzitter:

Ik constateer dat er geen behoefte aan is om in een tweede ronde over het verzoek van mevrouw Bijleveld te praten, en stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering naar de staatssecretaris door te geleiden. Hij heeft van het besprokene al kennis kunnen nemen, zodat de tijd die zou teloorgaan met het schrijven en het verzenden van de brief, al is gewonnen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken houden vanmiddag een algemeen overleg ter voorbereiding van de JBZ-raad die morgen gehouden wordt. De stukken ter voorbereiding van dat algemeen overleg zijn zoals gebruikelijk weer bijzonder laat aangeleverd, wat een behoorlijke voorbereiding feitelijk onmogelijk maakt. Mijn fractie sluit het daarom niet uit dat zij zal voorstellen, de ontwerp-bindende besluiten die op de agenda staan, niet goed te keuren. Een voorstel van een dergelijke strekking moet ook plenair behandeld worden. Omdat de JBZ-raad morgen gehouden wordt, verzoek ik u om hiervoor vandaag ruimte te reserveren.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 ondersteunt dit verzoek graag, want de stukken zijn weer enorm laat gekomen en op zo'n manier kun je een debat niet goed voorbereiden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ook de fractie van GroenLinks ondersteunt het verzoek van de heer Van Oven. Ik heb wel nog een praktische opmerking. Het betekent dus ook dat wij vanavond hierover moeten stemmen.

De voorzitter:

Ik zie uw punt. Daar komen wij straks wel op.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik zie de mededeling van de heer Van Oven als een vooraankondiging. Wij hebben straks algemeen overleg over de JBZ-raad. Als daar uitkomt dat wij als Kamer niet akkoord gaan, kunnen wij het zo doen. Ik wacht vooralsnog het algemeen overleg af.

De voorzitter:

Ik zie ook de heer Weisglas bij de interruptiemicrofoon staan.

De heer Weisglas (VVD):

Ik heb geen ander geluid dan de heer Verhagen te laten horen.

De voorzitter:

Wij kunnen in ieder geval vaststellen dat er ook vanavond vergaderd wordt. Indien de commissie of een fractie van oordeel is dat dit punt vandaag nog plenair aan de orde moet komen, kan dit rondom de dinerpauze bij een regeling van werkzaamheden, waartoe wij nu besluiten, aan de orde worden gesteld. Ik ga ervan uit dat zo'n debat bijzonder kort zal zijn en een bijkans formeel karakter zal hebben, met het doel de rechten van deze Kamer veilig te stellen in verband met termijnen die genoemd zijn. Dit laat onverlet de opmerking van mevrouw Sipkes over stemmingen. Ik ga ervan uit dat voor dit punt hoofdelijke stemmingen niet in het geding zijn. Dat betekent dat wij dit punt, indien nodig, bij de regeling rondom de dinerpauze aan de orde kunnen stellen en naar een conclusie kunnen brengen.

De heer Van Oven (PvdA):

Kan de stemming, indien nodig, dan ook voor de avondpauze plaatsvinden?

De voorzitter:

Als het gebeurt in dat zoëven door mij geschetste kader, zit er nauwelijks tijdverlies in. Maar we moeten natuurlijk wel even het overleg afwachten. Ik heb in ieder geval aangekondigd, dat er kans bestaat op een regeling rond de dinerpauze omdat u een vooraankondiging hebt gedaan, waar overigens vele anderen zich bij hebben aangesloten.

Als niemand anders het woord wenst over de regeling, heb ik nog een puntje. Gisteravond bij de regeling heeft de Kamer mij gevraagd na te gaan wat de strekking en de betekenis is van het besluit dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de overzijde heeft genomen bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Ziektewet. Ik heb gisteravond mijn collega op de hoogte gebracht van de gedachtenwisseling in deze Kamer door hem het stenogram toe te zenden. In de loop van vanochtend heb ik van hem een antwoord ontvangen.

Het lijkt mij verstandig om die brief aan u voor te lezen, omdat ik niet wil parafraseren en omdat ik het gevoel heb dat ieder woord nauw luistert en ik boven de partijen wil blijven staan. De brief luidt als volgt:

"Naar aanleiding van uw brief van 21 november en het daarbij gevoegde stenogram kan ik u het volgende antwoorden.

Zolang een wetsvoorstel nog niet in de Tweede Kamer in behandeling is, is elke uitspraak over het tempo van behandeling in de Eerste Kamer voorbarig. Een voorstel voor behandeling kan ik de Kamer, het College van Senioren gehoord, pas doen als een wetsvoorstel de Kamer" – de Eerste Kamer – "heeft bereikt.

Ten aanzien van wetsvoorstellen waarvan het kabinet de afhandeling vóór 1 januari 1996 heeft gevraagd, geldt als algemene lijn dat die wetsvoorstellen op de eerste dinsdag na ontvangst in procedure worden genomen. Dat geldt ook voor wetsvoorstel 24439.

Naar de mate waarin een wetsvoorstel later bij de Kamer arriveert, kan het later in behandeling worden genomen.

In mijn brief aan de Minister-President van 22 september 1995 heb ik namens de Kamer geschreven, dat "de Kamer zich – als gebruikelijk – zal inspannen wetsvoorstellen die de Kamer vóór 1 december bereiken, in behandeling te nemen en zo mogelijk vóór 1 januari 1996 af te handelen".

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft echter nu reeds aangegeven dat het naar haar oordeel, gelet op het tijdschema, praktisch onmogelijk is om wetsvoorstel 24439 vóór 1 januari 1996, inclusief eventuele stemmingen, af te handelen.

De Kamer "– de Eerste Kamer –" heeft daarover nog geen besluit kunnen nemen.

w.g. Tjeenk Willink".

We hebben nu een aantal mogelijkheden. Ik stel u in de eerste plaats in de gelegenheid naar aanleiding van deze brief enige reflecties te geven, maar ik vermoed dat wij een bijna letterlijke herhaling krijgen van de eerste en de tweede termijn van het ordedebat gisteravond, omdat een aantal zaken helder is of even onhelder is gebleven.

Anders dan gebruikelijk doe ik u daarom een voorstel. Het lijkt mij verstandig om te concluderen, dat iedere Kamer haar eigen procedures en wijze van besluitvorming heeft. Indien coördinatie en afstemming kunnen plaatsvinden, is dat behulpzaam voor een ordelijke besluitvorming, maar dat laat de hoofdregel onverlet, dat wij in deze Kamer baas zijn over onze eigen agenda en dat de Eerste Kamer baas is over haar eigen agenda.

Het is mijn persoonlijk oordeel als voorzitter van de Kamer dat, hoe men het ook wendt of keert, de behandeling en afronding van dit wetsvoorstel voor het kerstreces dient plaats te vinden.

Op de keper beschouwd zijn er nog slechts enkele weken te gaan tussen nu en de aanvang van het kerstreces. De vraag is aan de orde – niet meer en niet minder – of wij vandaag of deze week beginnen met de behandeling dan wel dat wij een week of anderhalve week later beginnen, althans als het argument geldt dat gisteravond door de woordvoerders van de niet-regeringsfracties ten tonele is gevoerd, namelijk dat men voldoende tijd voor behandeling wil hebben, gezien de grote druk waaronder het wetsvoorstel tot nu toe is behandeld. Dat was het kernpunt.

Tegen deze achtergrond doe ik het volgende voorstel. Of we nú beginnen of over veertien dagen maakt voor de aanvang van de behandeling niet uit. Kernpunt is, dat wij hier goede wetgevende arbeid kunnen verrichten en dat wij, zoals gebruikelijk, proberen het schema voor deze dag te vervolgen. Dat betekent dat wij in de loop van de dag zouden kunnen beginnen met in ieder geval de eerste termijn van de kant van de Kamer over het wetsvoorstel waarover wij nu spreken.

Gehoord de overwegingen van degenen die om meer tijd hebben gevraagd, stel ik voor tijd vrij te maken in de agenda van volgende week, opdat wij aan de ene kant de tijd die ons rest tot 1 december, maar ook tot het kerstreces, zo goed mogelijk benutten en er aan de ander kant voor de Kamer behoorlijk tijd is om, indien nodig, vragen te stellen en voor de regering voldoende tijd is om die vragen, zeker wanneer het vragen van feitelijke aard zijn, ad fundum te beantwoorden. Want er mag geen sprake zijn van een gehaaste beantwoording.

Mijn voorstel is dus om vandaag of morgen te beginnen met de behandeling en dat met een zekere spoed te doen, maar wel grondig. Mijn voorstel is tevens om de behandeling van de begroting van het departement van WVC te laten aanvangen in de week van 5 december. Dan hebben wij volgende week tijd om dit wetsvoorstel op een ordelijke manier te behandelen.

Dat kan ertoe leiden dat wij volgende week donderdag stemmen. Dat kan er ook toe leiden dat de stemmingen misschien pas de dinsdag daarop worden gehouden. Daar zijn wij zelf bij. Dat hangt af van het verloop van de behandeling van dit wetsvoorstel. Alles overwegende geloof ik echter dat het verstandig is dat wij de deliberaties laten voor wat zij zijn en beginnen met een ordelijke, maar overigens niet overhaaste behandeling.

Ik constateer, dat de Kamer met dit voorstel instemt. Dan is mijn voorstel aangenomen.

Naar boven