Aan de orde is een debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 4 september 1996 inzake de tandzorg.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Afgelopen week heeft de commissie voor Volksgezondheid zich gebogen over de evaluatie door de Ziekenfondsraad van de tandzorgmaatregel die per 1 januari 1995 is ingegaan. Zoals ik al vaker vanaf deze plek heb betoogd, komt bij die maatregel al het slechts van paars tezamen: een overspannen verwachting van marktwerking, een ten onrechte overspannen verzoek om...

De voorzitter:

Een tweeminutendebat heeft het kenmerk dat het een afronding is van het debat door middel van een motie en geen voortzetting van het debat.

De heer Marijnissen (SP):

Dat begrijp ik. Ik beloof u dat ik binnen twee minuten klaar zal zijn.

De voorzitter:

Ook wat de inhoud betreft gaat het om een afronding.

De heer Marijnissen (SP):

Ik herhaal dat alle slechts van paars tezamen komt. In de afgelopen periode is door de fractie van de SP en ook andere fracties vaak gewezen op de dreigende tweedeling als gevolg van die tandzorgmaatregel. Het is om die reden dat wij thans het debat afronden dat wij vorige week hebben gehad. Daarin werd duidelijk dat er zich in deze Kamer een meerderheid aftekent die wil dat de prothese terugkomt in het ziekenfondspakket.

Voorzitter! Ik dien op dit punt een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de Ziekenfondsraad in haar evaluatierapport concludeert dat de toegankelijkheid van de volledige gebitsprothese voor ziekenfondsverzekerden thans niet voldoende is;

overwegende, dat deze verminderde toegankelijkheid leidt tot tweedeling in de tandzorg;

vraagt de regering om de gebitsprotheses weer in het ziekenfonds- en standaardpakket op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen, Oedayraj Singh Varma, Nijpels-Hezemans en Leerkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (24124).

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Mijn fractie is van mening dat tandheelkundige zorg een integraal onderdeel dient te zijn van de gezondheidszorg. In dat licht hoort elementaire tandheelkundige hulp aan volwassenen thuis in het ziekenfondspakket. Wij vrezen dat over een groot aantal jaren – het kan best een poosje duren – zal blijken dat de staat waarin het Nederlandse gebit zich bevindt zodanig zal zijn verslechterd, dat er weer moet worden ingegrepen, met alle kosten van dien. Nu, betrekkelijk kort na de uitvoering van het besluit om tandheelkundige zorg voor volwassenen uit het ziekenfondspakket te halen blijkt, dat met name voor mensen met een volledige gebitsprothese de gevolgen in negatieve zin zichtbaar worden. Wij hadden daarvoor gewaarschuwd. De oplossing van de minister voor de problemen onderschrijven wij niet omdat mensen die de premie voor een aanvullende verkering nu niet kunnen betalen dat straks ook niet kunnen. De tweedeling manifesteert zich dat ook op dit terrein en dat wijzen wij nadrukkelijk af. Daarom hebben wij de motie van de heer Marijnissen die beoogt de gebitsprothese weer volledig in het ziekenfondspakket op te nemen, medeondertekend.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! 60% van de mensen met een kunstgebit heeft geen aanvullende verzekering omdat zij die verzekering niet kunnen betalen. De Unie van katholieke bonden voor ouderen heeft over dit grote probleem honderden telefoontjes ontvangen. Ook de Ziekenfondsraad ziet dit als een echt knelpunt. Dit knelpunt moet opgelost worden en niet aan zorgverzekeraars overgelaten worden die misschien eventueel de mogelijkheden tot correcties zullen overwegen. Overwegen kan wat de fractie van GroenLinks betreft niet meer. Dit knelpunt moet gewoon opgelost worden. De enige oplossing is terug in het ziekenfondspakket. Daarom heeft GroenLinks de motie van de heer Marijnissen medeondertekend. De Kamer moet in ieder geval voor de behandeling van het JOZ 1997 door de minister geïnformeerd worden hoe zij deze motie zal uitvoeren.

De heer Oudkerk (PvdA):

Voorzitter! Een van de belangrijkste elementen van het AO over de tandzorg is dat er sociale onrechtvaardigheid bestaat ten aanzien van een grote groep mensen die om financiële redenen geen toegankelijkheid meer hebben tot een gebitsprothese. De oplossing die het kabinet daarvoor aandraagt, namelijk het maken van aantrekkelijker aanvullende pakketten, vinden wij niet acceptabel. Ook het vergoeden van de bijzondere bijstand, overigens door het kabinet afgewezen, achten wij niet de aangewezen weg. Wij zien eigenlijk als enige weg het weer vergoeden van de gebitsprothese via de Ziekenfondswet; dat is volgens ons de meest geëigende oplossing. Waar het de facto om gaat, is dat de mensen om wie het gaat om financiële redenen niet buiten de boot mogen vallen. Wij hebben daar twee dekkingsvoorstellen voor geagendeerd vorige week, namelijk verlaging van het clustertarief en harmonisatie van de tarieven richting ziekenfondstarieven. Maar misschien heeft het kabinet nog een beter alternatief. Waar het ons om gaat, is dat de mensen in ieder geval de gebitsprothese weer betaald krijgen. Geen misverstand: als dat alternatief er niet is, is de PvdA-fractie ervoor de gebitsprothese weer krachtens de Ziekenfondswet te vergoeden. Met het oog daarop dien ik mede namens collega Van Boxtel de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering de bezorgdheid van de Ziekenfondsraad deelt dat de toegankelijkheid tot de volledige gebitsprothese thans voor een groot aantal mensen als onvoldoende wordt ervaren;

  • - de rijksoverheid verantwoordelijk is voor een adequate toegankelijkheid van noodzakelijke voorzieningen;

verzoekt de regering:

  • - te onderzoeken op welke wijze de ruim 500.000 mensen die om financiële redenen afzien van een aanvullende verzekering – waarin de vergoeding van de gebitsprothese is inbegrepen – financieel kunnen worden gecompenseerd;

  • - indien hierin niet kan worden voorzien, de gebitsprothese weer te vergoeden krachtens de ZFW;

  • - de Kamer over de maatregelen terzake te informeren voor de behandeling van het JOZ 1997,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oudkerk en Van Boxtel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (24124).

De heer Lansink (CDA):

Wat voegt deze motie toe aan hetgeen met de minister overeengekomen is?

De heer Oudkerk (PvdA):

Het is een ondersteuning van hetgeen de minister in het algemeen overleg naar voren heeft gebracht en wij willen die ondersteuning graag in een motie vertaald zien.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik zou...

De voorzitter:

Voor u geldt ook één zin slechts.

De heer Marijnissen (SP):

Ja, maar...

De voorzitter:

Het is een tweeminutendebat. Dan had u het in het algemeen overleg maar moeten vragen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik zal het proberen.

De voorzitter:

Nee, anders ontneem ik u het woord.

De heer Marijnissen (SP):

Dan maak ik een zin van vijf minuten.

De voorzitter:

Daar trappen we niet in!

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! De heer Oudkerk zegt: mijn voorkeur gaat uit naar terug in het ziekenfondspakket. De minister heeft in het algemeen overleg gezegd: de specifieke maatregel die u hier eigenlijk impliciet naar voren brengt, zie ik niet zitten; dat heeft het verleden geleerd. Blijft over dat de minister de facto de opvatting die de heer Oudkerk eigenlijk huldigt, namelijk terug in het ziekenfondspakket – waarmee een groot deel van de Kamer, ook ik, het eens is – de meest politiek voor de hand liggende is. Mijn vraag is dan ook waarom u deze motie indient.

De heer Oudkerk (PvdA):

Ik heb, mijnheer de voorzitter, het antwoord al gedeeltelijk aan de heer Lansink gegeven. Wij hebben vorige week in het debat besproken dat er mogelijk meer alternatieven zijn – ik heb ze echter niet – om ervoor te zorgen dat de mensen om wie het gaat volledig financieel gecompenseerd kunnen worden. Ik heb daarbij aangegeven welke middelen daarbij wat ons betreft niet ter beschikking staan en ik heb duidelijk gezegd: als er geen alternatief komt tussen nu en pakweg over twee maanden, is wat ons betreft de keuze helder, namelijk dan moet het kunstgebit weer generiek terug in het ziekenfondspakket. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het ook voor een groep mensen gebeurt voor wie het eigenlijk financieel gezien in eerste instantie niet noodzakelijk is.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Het gaat bij deze discussie om een probleem dat voor een relatief kleine groep mensen zeer belangrijk is. Het is overigens niet duidelijk om hoeveel mensen het nu precies gaat. Ook mijn fractie vindt dat voor dit probleem een oplossing moet worden gevonden. Zij kiest echter niet voor een generieke maatregel die ertoe leidt dat de volledige gebitsprothese wordt teruggebracht in het ziekenfonds. Wij willen de mogelijkheid die nu al bestaat – door middel van de bijzondere bijstand kan tot een uitkering worden overgegaan – beter benutten. De fractie van de VVD vraagt de minister om de Kamer nog vóór het JOZ te informeren over de wijze waarop voorlichting zal worden gegeven over de voordelen van het sluiten van een aanvullende verzekering. Ook vragen wij de minister met de zorgverzekeraars te overleggen om te komen tot een hogere vergoeding voor de volledige gebitsprothese en met de VNG te overleggen – eventueel leidend tot een convenant – opdat alle gemeenten in Nederland de bijzondere bijstand benutten om mensen die problemen hebben met het betalen van een volledige gebitsprothese, tegemoet te komen.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Toen ik de vorige week bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de modernisering van de universitaire bestuursstructuur mijn betoog begon met een verwijzing naar het boek van Adrie van der Heijden, "De tandeloze tijd", verwachtte ik niet dat ik een week later dezelfde minister zou confronteren met dezelfde woorden: de tandeloze tijd. Het is een merkwaardige bijkomstigheid.

Tijdens het algemeen overleg heb ik twee suggesties gedaan. De eerste betrof het ziekenfonds, mede gelet op de inbreng van de Ziekenfondsraad. De tweede handelde over de bijzondere bijstand. De minister reageerde daarop met de woorden: het gaat om een voorliggende voorziening; dat wordt lastig. Voorzitter! Ik wijs erop dat de Kamer met de regering overlegt over de verruiming van de bijzondere bijstand waar het de medische kosten betreft. Ik meen dat dit een betere route is dan het volgen van een zigzagbeleid waarvoor bovendien geen behoorlijke dekking beschikbaar is. Alles overwegend en gelet op de tot nu toe opgedane ervaringen, vraag ik ook deze minister om deze zaak aan te pakken via de bijzondere bijstand, verruimd op de wijze die de Kamer verlangt. In verband met het armoedevraagstuk wordt hierover thans gediscussieerd. Nogmaals, een zigzagbeleid leidt tot nóg minder tanden.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter! Wij zijn deze minister erkentelijk voor het feit dat hij, naast de herstructurering van het universiteitsbestuur, ook de herstructurering van het gebit wil waarnemen nu mevrouw Borst niet in het land is.

De heer Oudkerk heeft ook namens mijn fractie een motie ingediend. Uiteraard onderschrijven wij deze motie van harte. Ik vind het chiquer om, waar minister Borst zélf al de vorige week in het overleg constateerde dat er sprake was van een probleem, haar nu door middel van deze motie eerst in de gelegenheid te stellen om na te gaan welke oplossingen er denkbaar zijn die wij op dit moment nog niet kunnen verzinnen. Daarnaast wil mijn fractie niet graag met de mond vol tanden blijven staan wanneer anderen niet aan vervanging kunnen toekomen vanwege financiële problemen. Als die situatie zich voor zou blijven doen, zou de vergoeding voor de gebitsprothese weer terug moeten in het ziekenfonds.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ook de heer Van Boxtel vraag ik wat deze motie toevoegt aan wat al door de minister is toegezegd.

De heer Van Boxtel (D66):

De minister heeft de vorige week gezegd dat zij het probleem onderkent. Echter, zij zag niet meteen op welke wijze zij deze groep mensen van meer dan een half miljoen individueel tegemoet zou kunnen komen. De bijzondere bijstand is genoemd, maar de minister kwam ook met het voorstel om met de verzekeraars te gaan praten. Welnu, daarvan verwacht ik minder heil. Wij hebben de minister dan ook gevraagd om het probleem "mee terug te nemen". Wij hebben haar gevraagd na te gaan wat er kan worden gedaan ten behoeve van deze specifieke groep mensen, wellicht door middel van een convenant met de VNG, via de bijzondere bijstand enz. Wij zien graag dat al die routes nogmaals worden nagegaan. Als ten slotte blijkt dat men er niet uitkomt, zal gewoon weer voor iedereen de prothese vergoed moeten worden, conform de Ziekenfondswet.

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik ben de Kamer zeer erkentelijk voor de wijze waarop zij ook hier uitdrukking heeft gegeven aan de gezamenlijke zorg van kabinet en Kamer over de ontwikkelingen rondom het verkrijgen van een kunstgebit, een prothese, tegen de achtergrond van verzekeringen en het eigen inkomen. Het zal duidelijk zijn dat ik nu niet spreek als de minister van VWS, maar als de minister van VWS ad interim. In deze positie voel ik mij niet even vrij als wanneer ik de minister zelf was geweest om volledig in te gaan op de zaken die nu genoemd zijn. Ik wil wel op een aantal hoofdpunten ingaan.

Ik onderstreep dat de zorgen van de Kamer door het kabinet gedeeld worden en dat ook in het kabinet de mogelijkheden om een prothese aan te schaffen, maar vooral die om hem te vernieuwen – het eerste is meestal niet zo'n probleem – in stand moeten blijven. Het kabinet heeft met dezelfde zorg als de Kamer kennisgenomen van de conclusies van de Ziekenfondsraad dat er zich problemen voordoen die oorspronkelijk niet als zodanig werden gezien.

Het punt dat de heer Lansink noemde, zal zeker ook weer een rol spelen bij de verdere gedachtewisseling in het kabinet. De motie ingediend door de heer Marijnissen, mevrouw Oedayraj Singh Varma, mevrouw Nijpels en de heer Leerkes zal ik graag aan het kabinet voorleggen. Dat is een figuur die ik in de afgelopen dagen al vaker heb gebruikt en die in het algemeen tot buitengewoon goede gedachtewisselingen en rijpe conclusies leidt.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik hoop alleen dat dit voorval niet tot verdere karakterdeformatie aanleiding zal geven...

Minister Ritzen:

Wellicht als het om optimisme gaat, maar op andere punten hoop ik inderdaad dat uw optimisme tot z'n recht zal komen.

Voorzitter! Ook de motie van de heren Oudkerk en Van Boxtel zal ik graag in het kabinet bespreken, maar ik geef wel meteen al aan dat er zeker vóór het uitbrengen van het JOZ helderheid zal worden geboden over de conclusies van het beraad met de zorgverzekeraars. In hoofdlijnen zijn die conclusies eigenlijk ook al publiek bekend geworden: zorgverzekeraars voelen zich toch niet echt in een positie waarin zij er veel aan zouden kunnen doen. Dit maakt het probleem voor het kabinet ingewikkelder, maar het zal zeker zoeken naar oplossingen. Ik ben erkentelijk voor de motie, omdat daarin al een poging wordt gedaan om een oplossing te bieden voor het financiële beslag dat hiermee wordt gelegd.

Ik denk dat wij de heer Rijpstra tegemoet kunnen komen op alledrie de punten die hij noemde, maar ik zal mevrouw Borst vragen er nog schriftelijk op te reageren. De resultaten van het overleg met de zorgverzekeraars is in hoofdlijnen wel bekend, meen ik. Ze zijn ook in een algemeen overleg aan de orde geweest. Maar de heer Rijpstra heeft er recht op ook van het overleg met de VNG en de voorlichting een wat preciezer beeld te krijgen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de moties te stemmen zo snel mogelijk nadat de reactie van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Kamer is binnengekomen. Ik neem aan dat de minister ad interim zal bevorderen dat dit zo snel mogelijk zal gebeuren, opdat de Kamer volgende week donderdag over de moties zal kunnen stemmen.

Aldus wordt besloten.

Naar boven