Noot 1 (zie blz. 6835)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer R. A. Meijer te Nieuwegein, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

een afschrift van zijn besluit van 2 september 1996, waarbij in de vacature ontstaan door het ontslag van de heer L. E. C. Boogaard te Den Haag, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer R. A. Meijer te Nieuwegein.

Tevens heeft de commissie ontvangen:

a. een brief van C. S. van Wingerden ten geleide van een afschrift van een brief dd. 21 augustus 1996 van hem aan de Kiesraad;

b. een afschrift van een brief dd. 2 september 1996 van de adjunct-secretaris van de Kiesraad aan C. S. van Wingerden;

c. een brief d.d. 28 augustus 1996 van Th. J. M. Hendriks.

Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen en beloften zal hebben afgelegd, de heer R. A. Meijer te Nieuwegein.

Naar boven