Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 28 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen alsmede intrekking van de Wet bestrijding namaakprodukten (24509).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft geen bijdrage geleverd aan de schriftelijke voorbereiding van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel, omdat zij kon instemmen met de overwegingen die de regering aan de Kamer had medegedeeld. Wat je in Beneluxverband kunt regelen, moet je ook zo regelen. Dat kan kosten besparen en het kan effectiever zijn. Deze overwegingen onderschrijven wij nog.

In de nota naar aanleiding van het verslag is de staatssecretaris uitgebreid ingegaan op de kwestie van bescherming van industrieel eigendom als geheel. Deze brede aanpak maakt het, net als recente ontwikkelingen, noodzakelijk toch een paar opmerkingen over het wetsvoorstel te maken. De staatssecretaris is namelijk in de nota bijvoorbeeld niet ingegaan op mogelijke knelpunten in verband met parallelimport. En er zijn berichten dat het wel degelijk de bedoeling van de Europese merkenrichtlijn zou zijn geweest om parallelimport in de Europese Unie uit niet-EU-landen aan banden te leggen. Mijn collega Van der Ploeg heeft er inmiddels schriftelijke vragen over gesteld. Wij vinden die vragen zeer relevant en wij zijn dan ook bijzonder benieuwd naar de antwoorden erop.

Natuurlijk, de wet waar het bij parallelimport om draait, is niet zozeer dit wetsvoorstel alswel het op 2 december 1992 te Brussel totstandgekomen protocol, houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken, die op 1 januari 1996 in werking is getreden. Dat protocol is in 1994 door de Staten-Generaal goedgekeurd en in tegenstelling tot nu is er toen geen sprake geweest van een plenair debat. De reden was heel simpel: de Kamer wist niet van de consequenties voor parallelimport. Die blijken ook niet uit de beschikbare stukken en het is dan ook relevant om te vragen of toen al bij Economische Zaken bekend was dat het in tegenstelling tot vroeger, toen wij spraken van wereldwijde uitputting van het merkenrecht, ging om uitputting van het merkenrecht in de Gemeenschap.

Voorzitter! Op dit moment zegt Economische Zaken dat de beperkingen waarmee parallelimporteurs te maken krijgen, onbedoeld zijn. Maar zoals men al uit een eerdere vraag heeft kunnen afleiden, is het voor ons de vraag of dit wel zo is, of het ministerie er niet al in een eerder stadium van op de hoogte had moeten zijn. In ieder geval had het ervan op de hoogte kunnen zijn, want er vindt toch altijd ambtelijk en ministerieel overleg plaats over Europese richtlijnen en verordeningen?

Wat kan er nu in feite vanuit Nederland worden gedaan? Nauwelijks iets, want zodra één land het nieuwe beginsel niet onverkort toepast, leidt dat binnen de Europese Unie tot complicaties. Of kan de Benelux een eigen koers varen? Toch moet er iets worden gedaan, want anders wordt in plaats van het merk in feite een deel van het distributiekanaal blijvend beschermd. Dat zou strijdig zijn met de regels op het gebied van mededinging, concurrentie en met het belang van de consument.

Voorzitter! Ik had deze inleiding nodig omdat dit wetsvoorstel rechtstreeks stoelt op de eenvormige Beneluxwet op de merken. Dit betekent dat consequenties van deze wet ook voor dit wetsvoorstel kunnen gelden, bedoeld of onbedoeld. In ieder geval wil de CDA-fractie volstrekte helderheid over de uitwerking en de effecten van het protocol inzake tekeningen of modellen en zeker over de uitwerking van de maatregelen in artikel 1 ter bestrijding van het namaken van door rechten op een tekening of model beschermde producten. Die helderheid is nodig voordat wij ons definitief over dit wetsvoorstel kunnen uitspreken.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie acht de bestrijding van de productie en handel in namaakproducten van groot belang voor de bescherming van de merkhouder. De uitbreiding van de delictsomschrijving en de verhoging van de strafmaat door de wijziging van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht draagt dan ook bij aan een betere bestrijding. Zo werden in 1995 200 onderzoeken door de ECD verricht, 40% meer dan in het jaar daarvoor. Het is dan ook van groot belang dat ernst wordt gemaakt met de opsporing. Ik wijs in dit verband alleen al op de productie en handel van illegale cd's en video's, waarvan het omzetverlies voor het bedrijfsleven in Nederland wordt geschat op enkele honderden miljoenen.

Artikel 2 van de Wet bestrijding namaakprodukten is een dode letter geworden door de inwerkingtreding van de nieuwe EG-verordening nr. 3295, waarbij de douane de opsporingsbevoegdheid krijgt op Beneluxniveau. Hoe verhoudt zich de samenwerking tussen de douane en de verschillende ECD's in de Beneluxlanden? Juist de samenwerking op dit gebied is zo belangrijk. Hoe breidt deze samenwerking zich uit naar de ECD's in de andere Europese landen?

In haar antwoord op vragen over de Beneluxwet op merken en de Europese verordening, schrijft de staatssecretaris dat deze twee los van elkaar zijn en dat de systemen los van elkaar staan. Kan zij aangeven in hoeverre deze systemen van elkaar verschillen? Wij hebben toch één Europese Unie! Het depot van merken, tekeningen en modellen moet in de Benelux qua inhoud niet echt afwijken van het Europese merkenrecht. Ten slotte maken de Beneluxlanden ook nog deel uit van de Europese Unie en wij streven toch naar die ene, interne markt waarop juist het merkenrecht, het auteursrecht en het recht op intellectueel eigendom van groot belang is. Een complicerende factor daarbij vormen allerlei ontwikkelingen op Internet. Het is daarom van groot belang, dat dergelijke zaken niet veel van elkaar afwijken. Ik zou hierop graag de reactie van de staatssecretaris vernemen.

Als het Beneluxmerkenbureau alleen voor de procedures in de Benelux in stand wordt gehouden, is het dan niet doelmatiger om alle procedures in één merkenbureau af te handelen? Het naast elkaar laten bestaan van twee bureaus is nu eenmaal duurder dan één bureau. In de Europese Unie moet eigenlijk meer de nuloptietheorie worden toegepast, dat wil zeggen dat bij nieuwe activiteiten gekeken moet worden naar de meest doelmatige handelwijze. Dat is doorgaans niet het oprichten van nieuwe instituten zonder de oude te laten vervallen. Ik krijg hierop graag de reactie van de staatssecretaris. Wellicht kan door het voorzitterschap van Nederland tijdens de IGC aan de orde worden gesteld dat niet elke keer weer opnieuw nieuwe situaties worden gecreëerd, maar dat wordt bezien wat het meest doelmatig is.

Hoe krijgt de coördinatie van de douane in de Beneluxlanden inhoud? De douane heeft het informatiecentrum in Vlaardingen aangewezen als instantie waar verzoeken om optreden van de douane moeten worden ingediend. De douane opsporingsdienst vergaart informatie over de houders van rechten en verzorgt de informatie-uitwisseling met nationale opsporingsdiensten en douaneautoriteiten van andere lidstaten. Gezien de grote problemen ook weer op het gebied van opsporing, onder andere van illegale cd's, is de vraag of de douane opsporingsdienst ook coördinator is van de douaneautoriteiten in de andere landen van de Europese Unie. Hoe ziet die relatie eruit? Voortdurende coördinatie blijft van belang vanwege de omvang van de problematiek.

Het verheugt de VVD-fractie dat de staatssecretaris het belang onderkent van de invoering van een termijn van respijt. Die is van belang wat de nieuwheid van de tekening of model betreft en de voorafgaande twaalf maanden vormen dus eigenlijk een noodzakelijke voorwaarde voor bescherming.

Het merkenrecht zou de vrije concurrentie niet mogen belemmeren. Hiermee kom ik te spreken over de parallelimport. Immers, de producent mag geen controle behouden over zijn eenmaal verkochte product. Dit is in strijd met de Europese mededingingsregels. Er is dus wel degelijk een spanningsveld tussen het laten gelden van het Europees merkenrecht en de grote aandacht die nu besteed wordt aan mededingingsregels. In Europa en ook in deze Tweede Kamer is binnenkort de nieuwe mededingingswet aan de orde. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op het bestaan van de spanning tussen de industriële eigendomsrechten en de mededingingsregels.

De rechthebbende zou door misbruik van zijn exclusieve recht de mededinging kunnen beperken. De VVD onderschrijft de mening dat die industriële eigendomsrechten de mededinging niet mogen uitsluiten, zeker niet met het oog op de discussie over meer marktwerking en parallelimport. Het zou goed zijn op dit punt op een ander moment in te gaan. In overleg met de Kamer zal bezien worden of wij hierover een algemeen overleg kunnen hebben. Mevrouw De Koning van D66 zal deze kwestie straks ook aan de orde stellen. Het gaat er uiteindelijk om welke mogelijkheden er op grond van de wet en het merkenrecht zijn om alsnog de parallelimport mogelijk te maken.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! In feite vergt goedkeuring van het protocol dat nu aan de orde is nauwelijks een mondelinge behandeling. Waar gaat het namelijk om? Materieel uitsluitend om de intrekking van de WBN, de implementatie daarvan in de Beneluxwet, de bevoegdheden van de licentiehouder, die grotendeels ook al vastlagen, en voorts nog over iets heel simpels, namelijk de verlenging van de termijn van respijt voorafgaande aan een depot van een tekening of model. Met die verlenging gaan wij overigens graag akkoord.

Bij tekeningen of modellen moeten wij denken aan design van gebruiksvoorwerpen, zoals van een Alessi ketel, de Volkswagen kever, een mooie vaas, bepaalde meubels, stofontwerpen en dergelijke. Met de door het merkenrecht en het auteursrecht beschermde werken in ruimere zin heeft de onderhavige goedkeuring in feite niets te maken, al is het bijzonder verleidelijk, juist omdat dat zo zelden voorkomt, een breder spectrum van bescherming van industriële eigendommen hier aan de orde te stellen. In feite doet de regering dat in de nota naar aanleiding van het verslag in antwoorden op vragen van met name de Partij van de Arbeid over de mededinging, de bevoegdheid van het Beneluxmerkenbureau, de mogelijkheid om de inschrijving van een depot te weigeren – dat is nieuw – en het verschillend naast elkaar functioneren van enerzijds het Beneluxmerkenbureau en anderzijds het Europese bureau in Alicante. Een prettige bestemming overigens.

Opmerkelijk is het antwoord op de vraag of daarbij geen verschillen kunnen ontstaan. Als namelijk het Beneluxmerkenbureau en het bureau in Alicante los van elkaar staande systemen vormen, kunnen natuurlijk verschillen ontstaan in de jurisprudentie. Misschien kan de staatssecretaris hierover kort iets zeggen.

Overigens deel ik de vraag van mijn collega Hella Voûte: hoe doelmatig is het om in deze tijd twee van dergelijke bureaus in stand te houden. Ik wil de mededingingsproblematiek en de weigeringsbevoegdheid van een bureau om een merk in te schrijven hier maar buiten beschouwing laten. Met het laatste is de Kamer al akkoord gegaan in maart 1994 en over het eerste, de mededinging, zullen wij de komende maanden nog voldoende van gedachten wisselen. Dat er een zeker spanningsveld bestaat met industriële en intellectuele eigendomsrechten, spreekt voor zichzelf. Met één stapje verder belanden we inderdaad bij de moederwet: de eenvormige Beneluxmerkenwet. Daarmee kom ook ik dan, heel kort, te spreken over de actuele parallelimport. Immers, de gewijzigde Beneluxwet geeft nu eenmaal vanaf 1 januari dit jaar – niemand had dat in de gaten tot het misging – aan de merkhouder een sterker recht nu de uitputtingsregel beperkt is tot het gebied van de Europese Unie. De merkeigenaar kan bij import van buiten de EU óf een verbod uitspreken óf er geld voor vragen. Een nieuw wapen in een oude strijd.

Ik refereer aan een uitspraak van de Haagse rechtbank vorige week. De uitputtingsregel voor modellen blijkt voor de hele Benelux te gelden. Deze uitspraak werd gedaan in een zaak over Braun scheerapparaten. De een zei dat ze uit Amerika geïmporteerd waren, de ander zei dat ze uit Engeland kwamen. In dat laatste geval zou het gaan om de EU en zou er dus niets aan de hand zijn. Artikel 14, lid 3, gaat over de uitputtingsregel, die dus voor modellen het Beneluxgebied is. Dat is natuurlijk al enorm eigenaardig. Immers, modellen en merken liggen heel vaak in elkaars verlengde. De Haagse rechter besloot in weerwil van dit artikel dat de Beneluxuitputtingsregel niet geldig was, omdat er strijd was met de artikelen 30 en 36 van het EG-verdrag.

Vanochtend heb ik mede namens de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD in de commissie gevraagd om een apart algemeen overleg over dit onderwerp met de ministers van EZ en van Justitie. Er zitten te veel haken en ogen aan.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Vindt mevrouw De Koning ook niet dat dit wetsvoorstel beter aangehouden kan worden totdat die duidelijkheid verstrekt is?

Mevrouw De Koning (D66):

Vanochtend hebt u mij al gezegd dat u dat wilde vragen. Ik heb daarna vernomen dat er voor modellen een andere uitputtingstermijn is. Dat hadden wij geen van allen door. Ik steun het verzoek dus. Als wij het niet goed door hebben, kunnen wij er ook niet goed over oordelen.

Ik kom terug op de toepassing van het nationaal recht. De landsgrenzen lopen in dit geval overigens niet langs die van het Koninkrijk, maar gewoon bij Maastricht. Het is erg ongelukkig dat het formele procesrecht op zo'n klein gebied als de Benelux zo verschillend is. Moet niet gestreefd worden naar harmonisatie, juist in verband met dit soort problemen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Het gaat vandaag in feite om een protocol van de Beneluxwet, waarin een aantal dingen wordt geregeld, zoals de bestrijding van namaak van door rechten op de tekening of het model beschermde producten, een termijn van respijt van twaalf maanden, enz. Het is belangrijk om er in Europees verband voor te zorgen dat op het gebied van onderzoek en ontwikkeling een aantal dingen zeker gesteld wordt. Wij moeten er echter wel zeker van zijn dat er geen haken en ogen aan de wet zitten, zoals het geval is bij de Beneluxmerkenwet en bij de Wet op de naburige rechten. Ik vraag de staatssecretaris om een schriftelijke reactie, waarin ons juridisch getoetst verzekerd wordt dat wij straks niet met een fait accompli komen te zitten, dat wij geen spijt krijgen van aanneming van dit wetsvoorstel. Ik steun dus het standpunt van de andere sprekers. Het Utrechtse vonnis was de aanleiding voor de heftige discussie in de maatschappij over enerzijds het beschermen van merkartikelen en het bestrijden van namaak en piraterij en anderzijds de mededingingsaspecten. Dat vonnis vond overigens niet op grond van de Beneluxmerkenwet plaats, wat veel in de krant heeft gestaan, maar op grond van de Wet op de naburige rechten.

Ik maak mij heel erg zorgen over de internationale aspecten van mededinging. Ik denk dat daarbij een aantal wetten een rol speelt. De collega van het CDA zei net dat die wetten misschien niet kloppen en dus moeten worden aangepast. Zover ben ik nog niet, maar ik heb hierover wel vragen gesteld. Ik ben van mening dat veel interpretatie van de Europese richtlijnen voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Het heeft geen zin om daar nu uitvoerig op in te gaan, want daar hoort de collega van Justitie bij aanwezig te zijn. Het kan zijn dat zelfs veel uitspraken over de Beneluxmerkenwet, de Wet op de naburige rechten of de WEM en ook over voorzieningen in GATT-verband voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Als de jurisprudentie vervolgens één uitleg kiest die de producten beschermt en die bijdraagt aan een fort Europa, dan zijn wij het daar niet mee eens. Daar moeten wij dan duidelijkheid over krijgen. Voordat wij spreken over het veranderen van wetten, horen wij eigenlijk een discussie te voeren over de Europese richtlijnen. Dat betreft niet alleen cd's. Ik heb toevallig twee volstrekt identieke cd's bij mij van LUSH met als titel "Ladykillers" en "Heavenly nobodies". De ene is echter ƒ 30 goedkoper dan de andere. De ene is gelicenst in de Benelux, de andere vanuit Canada. Als een werkloze vijf van die dingen per jaar koopt en ook nog eens twee spijkerbroeken, dan gaat het om vijfmaal ƒ 25 koopkracht en tweemaal ƒ 50, dus bij elkaar om zo'n ƒ 225. Het gaat dus om zo'n ƒ 20 koopkracht per maand. En dan heb ik het nog niet eens over cosmetica, over carburateurs, over allerlei andere zaken. Ook voor de PvdA is het niet alleen een kwestie van mededinging, maar ook echt een kwestie van koopkracht van burgers bij producten die men graag koopt. Het kan niet zo zijn dat wij in Europa voor precies dezelfde producten, die vaak ook nog in Europa gemaakt zijn, twee keer zoveel moeten betalen als in de Verenigde Staten. De merkenwet en ook het vandaag aan de orde zijnde wetsvoorstel gaan over het beschermen van merkartikelen tegen oneerlijke concurrentie van niet-merkartikelen of van namaakartikelen. De merkenwet gaat niet om het beschermen van merkartikelen tegen merkartikelen. Het kan niet zo zijn dat een grote Europese fabrikant bij wijze van spreken een heel andere prijs vraagt in de States dan in Europa. Dat wringt met vrijhandel, dat wringt met mededinging.

Mevrouw De Koning (D66):

Ik kan u ontzettend goed volgen. U heeft materieel ook groot gelijk. Maar u moet niet vergeten dat de Staten-Generaal akkoord zijn gegaan met de goedkeuring van een protocol waarin uitdrukkelijk het uitzonderingsgebied van de Europese Unie vastgesteld. Het is waar wat u zegt, maar dat is hier wel goedgekeurd.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ja, maar wij kunnen natuurlijk leren van de fouten die wij in het verleden hebben gemaakt. Dit heeft onze eerste belangstelling, zeker met bewindslieden op EZ en een kabinet die mededinging en vrijhandel hoog in het vaandel hebben. Wij moeten er echt iets aan gaan doen, zeker waar dit de laagstbetaalden in onze maatschappij misschien het zwaarst treft. U heeft al gevraagd om een algemeen overleg. Dat is in eerste instantie de gelegenheid om het uitvoerig aan de orde te stellen.

Mevrouw De Koning (D66):

Ik ben het absoluut met u eens, maar ik wilde dit formele punt toch niet helemaal laten zitten.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Ik kom dan tot een afronding. De eerdere woordvoerders pleitten voor aanhouding van de behandeling van dit wetsvoorstel totdat er schriftelijk wat meer duidelijkheid is gekomen. Ook ik pleit daarvoor. Ik wil het nog met één opmerking afsluiten. Veel van de parallelimport wordt niet alleen van buiten Europa bemoeilijkt. Er zijn ook gigantische problemen met parallelimport van Nederland uit andere Europese landen, wellicht niet op grond van deze wet maar wel op grond van de Europese richtlijnen. Ik wil de staatssecretaris vragen om hier ook naar te kijken. Het kan niet zo zijn dat, wanneer bijvoorbeeld een handelaar in Ermelo Braun scheerapparaten een stuk goedkoper uit Engeland importeert, hij een rechtszaak aan zijn broek krijgt, omdat hij de driepolige stekker vervangen heeft door een tweepolige stekker of de Engelstalige gebruiks aanwijzing vervangen heeft door een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Alhoewel er door deze wet eigenlijk sprake is van een fort Europa, is er ook binnen Europa sprake van vrij forse handelsbelemmeringen die direct ten koste gaan van de consument, de koopkracht en uiteindelijk ook de werkgelegenheid. Onze partij neemt deze problematiek zeer serieus. Wij dringen er dan ook op aan dat de regering hier nog eens zeer serieus naar kijkt in deze brede zin. Hiermee geef ik trouwens toe dat de zaak veel breder is dan het wetje dat nu ter sprake is.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik kan mij heel goed voorstellen dat de hier aanwezige kamerleden uitkijken naar de beantwoording van de vragen over de parallelimport. Ik wil echter toch maar beginnen met het voorstel dat hier ligt, namelijk goedkeuring van het protocol tot wijziging van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen. Om de Kamer meteen gerust te stellen: hier is parallelimport niet aan de orde. Ik zal hier straks wat nader op ingaan, omdat een aantal leden zelfs uitstel overweegt. Ik kan echt duidelijk maken dat dit hier niet aan de orde is.

Wat is er dan wel aan de orde? In de eerste plaats wil ik er mijn genoegen over uitspreken dat de vaste commissie voor Economische Zaken bij verslag van 20 december heeft ingestemd met dit voorstel. Voorts zijn de vragen die er toen nog lagen, beantwoord. Deze wet gaat over de bescherming van tekeningen en modellen. Mevrouw De Koning heeft al aangegeven dat dit betekent dat, als iemand iets moois ontwerpt wat voor productie is bestemd – het geldt dus niet voor één stuk – de tekening of het model dat men daartoe heeft gemaakt, beschermd is. Dat kan een dessin zijn; het kan een ontwerp voor een bank zijn. Mevrouw De Koning heeft dit heel duidelijk aangegeven. Het gaat er dus om dat datgene wat mensen hebben bedacht, beschermd wordt. Hetgeen zij bedacht hebben, moet dan wel in productie worden gemaakt. Dit is dus iets heel anders dan het merkenrecht en het naburig recht, waarover de heer Van der Ploeg sprak, toen hij het over de parallelimport had.

Dit wetsvoorstel regelt een aantal verbeteringen voor de rechthebbende. Naast of in plaats van schadevergoeding kan hij nu een claim leggen op door het misbruik onrechtmatig genoten winst. Hij kan ook vorderen dat zaken die inbreuk plegen op dat recht, uit de productie worden genomen en in beslag worden genomen. Voorts kan hij gelden vorderen, als aannemelijk is dat zij verkregen zijn als gevolg van die inbreuk. Het is dus een extra bescherming. Bovendien is nog in het voorstel opgenomen dat er een periode van twaalf maanden in acht wordt genomen, voorafgaand aan het krijgen van de bescherming. Mevrouw Voûte heeft dit punt genoemd.

Ik kom nu op de vragen die zijn gesteld over de risico's van parallelimport. Mevrouw Van der Hoeven is ingegaan op de merkenwet. Deze hebben wij indertijd ook gewoon vastgesteld; achteraf is gebleken dat wij een en ander niet goed hebben ingezien. De gemaakte opmerkingen en de ontstane commotie – terecht; de heer Van der Ploeg heeft aangegeven wat het gevolg is van te dure artikelen – over de parallelimport betreffen ook het naburig recht. Met het oog op de zorgvuldigheid zou ik willen voorstellen om eerst het antwoord op de vragen van de heer Van der Ploeg af te wachten. Alsdan is er een duidelijk beeld hoe de zaak in elkaar zit, ook met betrekking tot de lezing waarnaar mevrouw Van der Hoeven vroeg. Vervolgens lijkt het mij goed dan een algemeen overleg te houden over dit onderwerp. Er zitten een heleboel zaken omheen, ook in juridische zin waarbij ik denk aan de lezing van het desbetreffende artikel. Het lijkt mij dus goed om op die manier met dit onderwerp om te gaan, zeker ook omdat Justitie er zo beter bij betrokken kan worden. Het raakt Justitie, het raakt de minister van Economische Zaken, in verband met het medededingingsrecht, en het raakt de staatssecretaris van Economische Zaken, in verband met haar grote betrokkenheid met het intellectueel eigendomsrecht.

Er zijn opmerkingen gemaakt over de organisatie, de samenhang tussen verschillende merkenwetten, de coördinatie etc. Waar mij gevraagd wordt om te bekijken of zaken efficiënter kunnen, hetzij tijdens het voorzitterschap, hetzij in het voortraject, wil ik dat überhaupt graag doen. Het is goed om bij een nieuw systeem na te gaan of het optimum bereikt is aan efficiëntie en samenwerking. In zijn algemeenheid heeft die vraag vanuit de Kamer mij op het spoor gezet er sowieso naar te kijken.

Mevrouw De Koning heeft een vraag gesteld over de jurisprudentie en het samenvoegen van systemen. Op dit moment moet geconstateerd worden dat het onderscheid nog steeds zinvol en efficiënt is. Er zijn ook geen problemen met de verschillende jurisprudentie. Wij hebben twee verschillende systemen, te weten het Beneluxmerk voor ondernemingen die in de Benelux opereren, en het gemeenschapsmerk voor ondernemingen die in de gehele EG opereren. In zijn algemeenheid wil ik op de vragen van mevrouw De Koning over efficiency best nog eens terugkomen.

Mevrouw De Koning (D66):

Maar wat nu als een ondernemer binnen de Benelux zich meldt in Alicante en bij het Beneluxmerkenbureau en deze geconfronteerd wordt met twee verschillende beslissingen?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Die situatie ken ik niet. Als u die wel kent, dan hoor ik er graag meer over, want het lijkt mij een heel ongelukkige situatie. Laten wij afspreken dat ik nog een keer aan u kenbaar maak of de efficiency en afstemming inderdaad zo goed zijn als de papieren die ik op dit moment voor mij heb liggen, aantonen.

Een volgend punt betreft de coördinatie waar het gaat om de douane en de andere controlerende instanties, waaronder de ECD. Die coördinatie verloopt vooral via het douane-informatiecentrum, die contact houdt met de lidstaten en andere instanties en die daar waar mogelijk coördineert. Als er bij de Kamer signalen zijn dat het schort aan die coördinatie dan hoor ik dat graag en zal ik een en ander nader onderzoeken. Mijn informatie is in ieder geval dat er sprake is van een uitstekende samenwerking tussen douane-instanties in Nederland en andere lidstaten en de ECD. Er bestaan ook formele afspraken waar het gaat om informeren en coördineren.

Er zijn een heleboel vragen gesteld over de merkenwet, maar aangezien die hierbij met betrekking tot de parallelimport niet aan de orde is, stel ik voor dat wanneer leden van deze Kamer toch verbanden zien, zij deze in het AO aan de orde stellen.

Waarom vormt dit geen probleem bij de parallelimport? Inbreuken op dit gebied hebben niks te maken met het uit een ander land goedkoop betrekken van een product. Hierbij gaat het meteen om een overtreding van het recht. Als je gebruik maakt van dit recht zonder dat je daarvoor de nodige licenties of anderszins hebt, is er immers sprake van de namaak waarover de heer Van der Ploeg in zijn vragen zegt dat hij dat niet bedoelde met "dat sluit ik uit van parallelimport". Het is ook heel erg onlogisch om via een ander land het recht op het gebruik van een ontwerp te verkrijgen. Het gaat veel meer om de producten dan om het ontwerp. Dan kom je al heel snel terecht bij namaak, inbreuk, etc.

Toen deze wet op de agenda van deze Kamer stond en de discussie over de parallelimport tegelijkertijd werd gevoerd, hebben wij hier extra nauwkeurig naar gekeken. Wij kunnen in de verste verte geen parallel vinden met de parallelimport.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging, de in eerste termijn gestelde vragen, ook die van mij, schriftelijk te beantwoorden. Op basis daarvan kunnen wij hierover verder van gedachten wisselen in een algemeen overleg.

Dan kom ik op het wetsvoorstel. Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij er niet van overtuigd dat het juist is om nu een beslissing te nemen. Gelet op de discussie, de inbreng van de overige collega's en de uitleg van de staatssecretaris, wil ik, het liefst schriftelijk, een nadere uiteenzetting over: 1. de relaties tussen dit protocol en de Beneluxmerkenwet, 2. de consequenties, de effecten en de uitwerking van dit protocol, 3. de uitputtingsreikwijdte – ook hierover bestaat verschil van mening – en 4. de strijdigheid van dit voorstel met een eventuele EU-richtlijn.

Het voorstel dat er nu ligt, geeft mij onvoldoende aanleiding mijn fractie te adviseren het wetsvoorstel aan te nemen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar uitgebreide beantwoording en voor haar toezegging over de doelmatigheid van de instellingen. Het bestaan van een Beneluxmerkenbureau naast een nieuw Europees bureau heb ik hierbij heel concreet genoemd.

Het lijkt mij dat wij voortdurend alert moeten zijn en dat Nederland telkens terug moet kunnen gaan naar de nuloptie. Landen treden toe; straks zijn het er 25. Als elke keer nieuwe bureaus moeten worden opgericht om landen te contenteren, is, op z'n zachtst gezegd, de doelmatigheid weg.

Ik heb nog geen antwoord gekregen van de staatssecretaris op mijn vraag. Zoals zij aangaf, staat het systeem van de Beneluxmerkenwet los van de Europese verordening. Nu er toch één interne markt is, is het heel wonderlijk dat de Beneluxmerkenwet losstaat van de Europese verordening. Mocht de staatssecretaris daar op dit moment geen antwoord op hebben, dan zie ik dat graag schriftelijk tegemoet. Tenslotte kun je niet twee van zulke systemen op één Europese markt laten bestaan. De verwarring is toch al groot inzake het merkenrecht en het intellectueel eigendomsrecht. Als je op hetzelfde gebied dan ook nog twee verschillende systemen hebt, is de verwarring ten top.

De staatssecretaris heeft geantwoord dat wij ons inzake de tekeningen en modellen geen zorgen hoeven te maken over de parallelimport. Toch hoor ik hierop graag een toelichting van de staatssecretaris. Ik kan daarmee instemmen voorzover het tekeningen betreft, maar voor de modellen krijg ik graag een nadere toelichting. Ik kan mij voorstellen dat bij modellen parallelimport wel een rol gaat spelen. Het antwoord van de staatssecretaris op deze vraag wacht ik af, alvorens te beslissen of wij het wetsvoorstel zullen aanhouden dan wel ermee akkoord gaan.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! Ik meen geen antwoord te hebben gekregen van de staatssecretaris op mijn vraag over de nationale tenuitvoerlegging, dat wil zeggen de problemen met het formele procesrecht.

Aansluitend op hetgeen mevrouw Voûte en mevrouw Van der Hoeven hebben gezegd, merk ik op dat ik niet kan beoordelen of er sprake is van tijdsdruk bij de goedkeuring van dit protocol. Als er sprake is van strijdigheid met formele termijnen dan moeten wij daar opnieuw over spreken. De staatssecretaris zegt: heb geen zorgen, want het protocol gaat niet over parallelimport. Dat hebben wij inderdaad begrepen. Dat was onze zorg ook niet zozeer. Sprekend voor mijzelf beken ik dat er hele stukken zijn die ik niet wist. Wij wisten niet dat er voor de modellen en de tekeningen een Beneluxuitputtingsgrond bestond! Je geeft dan je goedkeuring aan het inbrengen in de implementatie van de Beneluxmerkenwet. Wij weten echter niet of dit op een zeker moment strijd zal opleveren. Ik wil daarom best het verzoek van mevrouw Van der Hoeven steunen. Als er echter formele bezwaren zijn in verband met de termijn, dan wil ik deze wel accepteren. Ik weet niet hoe mevrouw Van der Hoeven daarover denkt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Op de eerste plaats zal helder moeten zijn wat die formele bezwaren zijn. Op de tweede plaats laat dit onverlet dat de gestelde vragen toch schriftelijk beantwoord moeten worden om zekerheid te kunnen geven. Anders blijft dit punt staan.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Mijn toezegging dat er nog informatie zal worden gegeven over de organisatie, de efficiency en de coördinatie heb ik niet gedaan met de bedoeling dat deze informatie een rol zou spelen bij het algemeen overleg. Ik ga er namelijk van uit dat dit voorstel kan worden aangenomen en dat het algemeen overleg vooral zal gaan over parallelimport en aanverwante kwesties, zoals is geschetst door de heer Van der Ploeg. Als beantwoording per se moet plaatsvinden voor het algemeen overleg en deze antwoorden een rol moeten spelen in dat overleg, kom ik in de problemen. Ik ga ervan uit dat wij op basis van dit protocol een besluit kunnen nemen. Over de uitwerking van de organisatie en de coördinatie krijgt de Kamer dan nadere informatie.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Voor alle helderheid merk ik op dat het hierbij om twee verschillende dingen gaat. Voor de parallelimport, de rol van het ministerie van Economische Zaken en de bekendheid van dit ministerie op dit punt met een aantal formele aspecten geldt het argument van het algemeen overleg.

Aan de andere kant liggen er enkele vragen die te maken hebben met dit wetsvoorstel. Als die vragen niet voldoende beantwoord zijn, blijf ik erbij dat wij er op dit moment niet over kunnen beslissen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik meen mij te hebben uitgesproken over de gestelde vragen met betrekking tot de organisatie en het nationaal procesrecht. Deze verhinderen niet dat dit wetsvoorstel kan worden aangenomen. Als mevrouw Van der Hoeven zegt dat er nog andere punten zijn die onbeantwoord zijn gebleven, dan had ik die punten graag gehoord. Zij kunnen in dit debat alsnog aan de orde komen, voorzover zij relevant zijn voor het aannemen van het protocol. Ik moet erop wijzen dat wij vrij uitvoerig hebben geantwoord op alle bestaande vragen tijdens het overleg met de commissie. Ik herhaal dat ik mij kan voorstellen dat er vragen bestaan met betrekking tot de parallelimport. Die vragen leven. Het algemeen overleg lijkt mij een uitstekende bijeenkomst om die vragen te beantwoorden.

Als mensen zeggen huiverig te zijn en bang zijn ook in dit voorstel dingen over het hoofd te zien die te maken zouden kunnen hebben met de parallelimport, dan ligt dat heel moeilijk. Wat dat betreft, richt ik mij even tot mevrouw Voûte. Zij vroeg: bij tekeningen kan ik mij dat voorstellen, maar hoe zit het met modellen? Bij modellen gaat het om precies dezelfde lijn, zoals ik die eerder geschetst heb. Wij kunnen ons derhalve niet voorstellen dat parallelimport hier een rol bij speelt. Bij haar bestaat huiver en twijfel in verband met de kwestie die nu loopt. Ik ben mij er heel goed van bewust dat ik haar moet overtuigen en ik kan mij ook voorstellen dat zij voorzichtig is.

Er is voorts een vraag gesteld over een eventuele strijdigheid met de Europese richtlijn. Die is in dit voorstel niet aan de orde. Er is hierbij geen sprake van een richtlijn. Ook is aangegeven dat er een relatie zou kunnen zijn tussen de tekeningen- en modellenwet enerzijds en de merkenwet anderzijds. Ik moet nogmaals zeggen dat wij het hier hebben over twee heel verschillende dingen die los van elkaar kunnen worden gezien. Er is dus geen noodzaak om te komen tot afstemming of een andere vorm van relatie tussen die twee.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik heb in tweede termijn vier punten genoemd waarop ik graag een schriftelijke reactie van de staatssecretaris wil hebben alvorens de CDA-fractie "ja" of "nee" tegen dit wetsvoorstel kan zeggen. Tot nu toe zijn die vragen niet beantwoord. Ik wil die punten nog wel een keer herhalen. Ik wil die antwoorden graag hebben voordat wij het wetsvoorstel in stemming brengen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik was nog niet helemaal klaar met mijn beantwoording. Ik heb overigens al gezegd dat er geen sprake is van strijdigheid met de EU-richtlijn. Dat was een van de vragen. Mevrouw Van der Hoeven heeft voorts gesproken over de kwestie van de uitputtingsreikwijdte. Dat is het Beneluxgebied.

Mevrouw De Koning (D66):

De staatssecretaris geeft als antwoord het Beneluxgebied. Daar heeft zij natuurlijk volkomen gelijk in. Alleen is dat nu juist door de Haagse rechtbank op grond van de artikelen 30 en 36 EG-verdrag gewoon terzijde gesteld. Nu is dat natuurlijk wel een "gewone lage rechter", maar achterlijk zijn ze ook niet hier in Den Haag.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dat heb ik niet verondersteld en ik heb het ook niet gezegd. Ik heb alleen aangegeven dat het hier om een heel ander type wet gaat. Mevrouw de Koning zegt: wij hebben hier te maken met een parallel met de merkenwet, met het naburig recht. Dat is nu net de veronderstelling die ik probeer te bestrijden. De Kamer zegt dat zij haar twijfels houdt, etc. Het is heel moeilijk om daarop in te gaan als dat een gevoel is dat voortkomt uit de ervaring die zij heeft gehad met de parallelimport. Maar wij hebben het hier gewoon over een heel ander type van voorstel!

Mevrouw De Koning (D66):

Dat realiseren wij ons heel goed. Het wordt alleen in een vonnis van een rechtbank gezegd, daar is de parallel getrokken. De rechtbank heeft gezegd: je kunt niet op grond van de ene wet Europa als uitsluitingsgrond nemen en voor de modellen de Benelux. Dat gaat niet aan, dat is in strijd met de artikelen 30 en 36. Wij verwarren dus niets, echt niet.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik merk dat er ontzettend veel twijfel is. Er werd mij gevraagd of deze behandeling aan een termijn gebonden is. Dat is niet het geval. Gezien de voorbereiding, de volledige instemming van alle partijen tijdens het commissieoverleg en ook gezien het verzoek om het wetsvoorstel vandaag te behandelen, ben ik in de veronderstelling geweest dat de behandeling vandaag kon plaatsvinden. Maar om redenen die ik heel goed begrijp, namelijk de actualiteit, de twijfels van de Kamer en de relatie die zij legt, kan ik mij voorstellen dat wij deze wet inderdaad nog eens op die punten bekijken. Ik kan immers wel blijven zeggen dat die relatie er niet is, maar de Kamer heeft vanwege het verleden de nodige scepsis ten aanzien van haar eigen waarneming en misschien ook wel ten aanzien van die van ons. Vandaar mijn voorstel om de lijn die gevraagd wordt, te volgen. Dat betekent dus een nadere behandeling.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er is een aantal vragen gesteld en in het debat is naar voren gekomen dat een schriftelijke beantwoording tegemoet kan worden gezien. Mijn vraag aan de staatssecretaris is, wanneer de schriftelijke beantwoording van de vanwege de Kamer gestelde vragen – ik treed niet in de inhoud en de relevantie daarvan – binnen kan komen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! De antwoorden op de vragen die relevant zijn voor het AO zullen uiteraard ruimschoots voor dat AO worden gegeven, opdat ze gelezen kunnen worden. De vragen over de organisatie en andere coördinatieproblemen kunnen binnen drie of vier weken worden beantwoord, zo stel ik mij voor.

De voorzitter:

Dan stel ik voor, dat wij zo snel mogelijk de schriftelijke antwoorden krijgen, dat bevorderd wordt dat het algemeen overleg zo snel mogelijk wordt gevoerd – ik heb vernomen dat de procedure daarvoor dinsdag wordt vastgesteld – en dat zo snel mogelijk nadat het algemeen overleg is gehouden, de stemmingen over het voorliggende voorstel plaatsvinden.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Ik vestig er de aandacht op dat het AO over een veel bredere materie gaat. Als wij deze procedure volgen, kan het best zijn dat dit protocol ook opgehouden wordt. Ik pleit er dus voor een en ander los te koppelen van het AO over de parallelimport, zodat na de schriftelijke beantwoording van de vragen die nog resteren er alsnog besloten kan worden al dan niet tot stemming over te gaan.

De voorzitter:

Ik heb de zaken losgekoppeld. Mijn verzoek aan de woordvoerders is alleen om dat algemeen overleg ten spoedigste te voeren, opdat wij niet van het ene procedurebesluit in het andere vervallen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het probleem daarmee is dat er vandaag door mij nadere schriftelijke vragen gesteld zijn, die dan ook beantwoord moeten worden.

De voorzitter:

Daarover heeft de staatssecretaris gezegd dat dat zo snel mogelijk zal gebeuren. Als al die vragen snel schriftelijk worden beantwoord voor het AO, kunnen wij binnen enkele weken hierover stemmen. Ik treed dus niet in de inhoud en de relevantie van wat dan ook. Ik beoog alleen dat de zaken helder zijn en, als iedereen zijn best doet, is dat een kwestie van veertien dagen of hooguit drie weken.

Mevrouw De Koning (D66):

Aan ons zal het niet liggen, voorzitter. Het ligt aan een uitvoerige voorbereiding door de departementen van Justitie en van Economische Zaken. Daar kunnen wij niets aan doen en dat zal heus nodig zijn.

De voorzitter:

Als ik u zo beluister, is mijn voorstel wel relevant. Ik verneem dan wel van de commissie wanneer wij het voorstel in stemming kunnen brengen. Ik dring aan op de hoogst mogelijke spoed, want anders wordt het wel wat slordig. Mocht bij de woordvoerders de overtuiging rijzen dat loskoppeling van het AO zonder enig probleem kan plaatsvinden, dan verneem ik dat wel en kunnen de stemmingen plaatsvinden.

Aldus wordt besloten.

Sluiting 14.37 uur

Naar boven