Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Biesheuvel aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de malusheffing.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA heeft staatssecretaris Linschoten verschillende malen gevraagd, te stoppen met de WAO-boeteregeling. Deze regeling werkt averechts en beantwoordt niet aan haar doel. Het hoogste rechtscollege in het land van de sociale zekerheid heeft over een aantal voorgelegde gevallen gezegd, dat de opgelegde WAO-boete niet betaald behoeft te worden. Een van de uitvoerders van de regeling – het Sociaal fonds bouwnijverheid – heeft inmiddels besloten dat de reeds opgeschorte WAO-boetes opgeschort blijven en tevens worden er geen nieuwe WAO-boetes meer opgelegd. Ik sluit niet uit dat meer uitvoerders deze lijn zullen volgen. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de grond onder deze maatregel volledig is weggevallen en dat de WAO-boeteregeling niet meer houdbaar is.

De staatssecretaris heeft naar aanleiding van een verzoek van de fractie van het CDA aan de Kamer geschreven, dat hij het adviesorgaan dat hiervoor is ingesteld – het Tijdelijk instituut coördinatie en afstemming – om advies zal vragen en daar liet hij het bij. Wel erg mager als ik dat tegenover het volgende zet. Vorige week heeft de staatssecretaris op een VVD-bijeenkomst in Haaren gezegd: ik wil eerder af van deze WAO-boeteregeling.

Mijn vragen aan de staatssecretaris zijn de volgende.

1. Waarom heeft de staatssecretaris op een VVD-bijeenkomst iets anders gezegd dan in zijn brief aan de Tweede Kamer over ditzelfde onderwerp?

2. Kan de staatssecretaris toezeggen, dat hij op zo kort mogelijke termijn met een standpunt naar de Kamer komt over de WAO-boeteregeling?

3. Is de staatssecretaris met ons van mening dat, nu elke grond onder deze maatregel is weggevallen, deze regeling zo snel mogelijk – in ieder geval met ingang van 1 april – moet worden ingetrokken en wel met terugwerkende kracht?

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Mag ik allereerst een opmerking maken over hetgeen de heer Biesheuvel heeft gezegd over de reikwijdte van de uitspraak die is gedaan door de Centrale raad van beroep en de vraag of daarmee volledig de grond onder de maatregel is weggevallen? Wellicht moet ik in zijn terminologie zeggen, dat dit helaas niet het geval is. De uitspraak van de Centrale raad van beroep tast namelijk de regeling niet ten principale aan. De uitspraak geeft in feite aan, dat er nadere voorwaarden moeten worden verbonden aan het motiveren van de beslissing door de bedrijfsverenigingen om over te gaan tot het opleggen van een malus. Met andere woorden: de uitspraak van de Centrale raad van beroep komt hierop neer, dat de werkgevers in staat moeten zijn de WAO-claim te beoordelen om aldus op een eerlijke manier te kunnen bekijken, of een malus terecht is opgelegd. Vervolgens geeft de uitspraak aan, dat er een aantal procedures mogelijk is om dat recht van de werkgever tot uitdrukking te laten komen. Hij zegt zelfs dat je, als je binnen de procedureregels niet tot de conclusie kunt komen dat de claimbeoordeling mogelijk is, moet afzien van het opleggen van een malus. Maar dat zou alleen in die situatie moeten. Dit betekent dat de uitspraak de malusregeling ten principale overeind laat.

De heer Biesheuvel zegt: stop met die malus. Daar heeft de CDA-fractie al meermalen om gevraagd. Ik ben het namens het hele kabinet van ganser harte met de heer Biesheuvel eens. Wij moeten stoppen met die malus. Dat is ook precies de reden waarom wij daarover een heel concrete afspraak in het regeerakkoord hebben opgenomen. Zoals de heer Biesheuvel weet, heb ik namens het kabinet op dat punt een aantal voorstellen ontwikkeld. Deze voorstellen liggen op dit moment ter advisering bij de Sociaal-economische raad. Wij hebben de SER gevraagd om nog deze maand een advies uit te brengen, zodat wij zo snel mogelijk – indien mogelijk in de loop van de maand april – concrete wetsvoorstellen bij de Raad van State kunnen indienen. Met andere woorden, er wordt wat mij betreft zeer voortvarend gewerkt aan het afschaffen van de malus. In dat opzicht is er een groot verschil tussen het huidige kabinet en het vorige kabinet. Het vorige kabinet was voornemens om vast te blijven houden aan de malus. Wij hebben vanaf het begin gezegd dat het inderdaad geen goede maatregel is en dat die vervangen dient te worden door een veel beter instrument, namelijk het instrument van de premiedifferentiatie.

Voorzitter! Wat heb ik in het verlengde hiervan en naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale raad van beroep gezegd op de bijeenkomst in Haaren? Ik heb gezegd dat ik een onderzoek gestart ben om te bezien of het mogelijk is om de malusregeling eerder af te schaffen dan in het regeerakkoord is afgesproken. Dat wil dus zeggen: eerder dan 1 januari a.s. Waarom is dat onderzoek noodzakelijk? Ondanks het feit dat de uitspraak van de Centrale raad van beroep de malusregeling niet ten principale aantast, is er een zeer fundamentele verzwaring van de motiveringslast bij de bedrijfsverenigingen neergelegd. Dit betekent dat zich in de praktijk een situatie kan voordoen waarin het aanbrengen van de extra motivering bij alle beslissingen die al genomen zijn, in uitvoeringstechnisch opzicht maar ook in kostenopzicht consequenties met zich brengt. Die consequenties kunnen mij tot het oordeel brengen dat via een versnelde procedure – een apart wetsvoorstel, want dat moet in formele zin – een nader voorstel aan de ministerraad en vervolgens aan de Kamer moet worden voorgelegd. Om in dat opzicht een eigen oordeel te kunnen vormen en het kabinet een voorstel te kunnen doen, moest ik weten wat de consequenties van de uitspraak van de Centrale raad van beroep zijn voor de uitvoeringspraktijk. Om die reden hebben wij aan het TICA gevraagd om de kaarten zo snel mogelijk in te kleuren en aan te geven wat de consequenties zijn.

In antwoord op de vragen van zowel de heer Van Hoof als de heer Biesheuvel heb ik de Kamer laten weten dat ik mij zo snel mogelijk na ommekomst van dat advies van het TICA zal beraden op eventueel te nemen stappen. Mij is inmiddels geworden dat de vergadering van het TICA met betrekking tot deze zaak morgen zal plaatsvinden. Ik hoop dat men dan ook een definitief besluit met betrekking tot het advies neemt en aan mij doet toekomen. Ik verklaar nogmaals aan het adres van de heer Biesheuvel en ook aan het adres van de heer Van Hoof – die op dit punt schriftelijke vragen heeft gesteld – dat ik mij zo snel mogelijk na ommekomst van dat advies zal beraden en dat ik de Kamer zo snel mogelijk op de hoogte zal brengen van de bevindingen die dat heeft opgeleverd.

De heer Biesheuvel (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris meldt met enige trots dat de Centrale raad van beroep, het hoogste rechtscollege in het sociale-zekerheidsland, niet de grond van de regeling als zodanig ter discussie heeft gesteld. Dat is op zichzelf juist. Maar het is wel toevallig dat van alle gevallen die zijn voorgelegd, is gezegd dat de claimbeoordeling niet klopt en dat het motiveringsvereiste veel meer inhoud moet krijgen. Het was de staatssecretaris ook voordat de Centrale raad van beroep een uitspraak deed al bekend dat de regeling wat effectiviteit betreft niet deugt. Ook als het gaat om de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers blijkt de regeling niet te werken.

De staatssecretaris stelde verder dat hij de SER al eerder om advies heeft gevraagd en dat hij het Tijdelijk instituut coördinatie en afstemming om advies heeft gevraagd in het kader van de uitspraak van de Centrale raad van beroep. Hij maakt echter absoluut niet duidelijk of hij wel of niet eerder af wil van de WAO-boeteregeling. Koppelt hij die nu aan de premiedifferentiatie regeling of niet? De visie van de CDA-fractie is dat de staatssecretaris op zo kort mogelijke termijn moet overgaan tot het in ieder geval opschorten van de regeling. De uitvoerders zien het namelijk niet meer zitten en voeren de regeling in feite ook niet meer uit. Op dat aspect is de staatssecretaris niet ingegaan, terwijl hij daarvoor ook verantwoordelijkheid draagt. Ik vraag hem dus of hij dit nu wel of niet aan de premiedifferentiatieregeling koppelt dan wel of hij meent dat dit ook zelfstandig te beoordelen is.

Aan de VVD-fractie stel ik de volgende vraag. Bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de woordvoerder van de VVD-fractie gezegd dat hij, als er voor 1 april geen duidelijkheid is, bereid is om het wetsvoorstel voor afschaffing van de WAO-boeteregeling, dat de VVD in de kast had liggen, in behandeling te nemen. Ik meld de woordvoerder van de VVD-fractie dat het binnenkort 1 april is. Ik hoor graag van hem of hij zijn woorden hier gestand wil doen.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Het verbaast mij dat de heer Biesheuvel meent te moeten opmerken dat ik met enige trots moet vaststellen dat de Centrale raad van beroep de regeling niet ten principale onderuithaalt. De heer Biesheuvel zou beter moeten weten, gezien ook mijn eigen historie met betrekking tot de bonus/malus. Het zou mij een lief ding waard zijn geweest als ik de CDA-fractie en de heer Biesheuvel er eerder van had kunnen overtuigen dat de regeling niet goed was. Dan hadden wij op dit moment niet zulke grote problemen gehad. Ik houd hem voor dat het huidige kabinet op basis van het regeerakkoord besloten heeft om zo snel mogelijk tot afschaffing van de malus te komen. De voorstellen daarvoor heb ik inmiddels geformuleerd en namens het kabinet voor advies voorgelegd aan de Sociaal-economische raad.

De heer Biesheuvel vraagt: is de regeling in de praktijk niet helemaal onderuitgehaald; kijk eens naar die uitspraak van de Centrale raad van beroep; in alle 17 gevallen wordt gezegd dat een nadere motivering nodig is. Ik weet niet of de heer Biesheuvel kennis heeft genomen van de casusposities die voorlagen. Het zal hem dan duidelijk zijn waarom de rechter in al die gevallen tot de conclusie is gekomen dat het op die manier niet zou kunnen. Dat waren ook zeer extreme casusposities. Dat neemt niet weg dat ik er ook niet onderuit kan, dat de uitspraak van de Centrale raad van beroep erop neerkomt dat voor het opleggen van de malus een veel zwaardere motivering nodig is. Daarnaast is nog een aantal andere interessante uitspraken gedaan, bijvoorbeeld over het van toepassing zijn van het EVRM. De heer Biesheuvel weet echter heel goed, net zo goed als ik, dat de regeling met deze uitspraak van de Centrale raad van beroep niet onderuit is gehaald. In dat opzicht kunnen wij dan ook niet zeggen dat de regeling dus maar terzijde moet worden geschoven. Als wij de regeling willen aanpassen, wat het kabinet wil, dan is daarvoor gewoon een wet in formele zin nodig.

De heer Biesheuvel vroeg ook nog of ik de afschaffing van de bonus/malus-regeling blijf koppelen aan invoering van de premiedifferentiatie. Laat ik ook daarover helder zijn. De afspraak die in het regeerakkoord is gemaakt, is inderdaad het gelijktijdig in de vorm van verschillende wetsvoorstellen behandelen en van kracht laten worden van het hele Ziektewet- en WAO-dossier. Dit betekent nadrukkelijk dat wij niet zomaar de malus weggooien, maar daarvoor gelijktijdig een nieuw instrument in stelling brengen, namelijk de premiedifferentiatie. Als ik de heer Biesheuvel goed heb begrepen, is ook zijn fractie van mening dat dit een veel beter instrument is om de gedragseffecten te bereiken die ook het vorige kabinet op het oog had bij de invoering van de malus. Wat mij betreft, is dus nog steeds sprake van één compleet pakket, tenzij blijkt dat zich in de uitvoeringspraktijk met de aanvullende motiveringseis een situatie voordoet, bijvoorbeeld dat nog zoveel zaken moeten gebeuren voor de korte termijn die nog resteert, dat een aparte noodprocedure gerechtvaardigd is. Ik heb het TICA advies gevraagd om daarin goed inzicht te krijgen. Ik hoop, als het TICA daarover morgen vergaderd heeft, dat advies zo snel mogelijk te ontvangen en daarna zo snel mogelijk mijn eigen "mind" op te maken, opdat ik het kabinet eventueel, indien het advies daartoe aanleiding geeft, nadere voorstellen kan doen.

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! Het is indrukwekkend om te zien hoe de heer Biesheuvel namens de CDA-fractie op dit moment zijn best doet om de malus afgeschaft te krijgen. In de periode dat hij deelgenoot was van de coalitie, heb ik dat niet kunnen vaststellen. Dat neemt niet weg dat ik het belang van het vervroegd afschaffen van de malus onderstreep. Wij hebben daarvoor ook bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aandacht gevraagd. Ik heb toen gezegd: wanneer er geen duidelijkheid is over het afschaffen van die malus, dan zullen wij rond 1 april mogelijkerwijs ons initiatiefvoorstel uit de la halen.

Ik stel vast dat er in ieder geval duidelijkheid is, in die zin dat er voorstellen van de zijde van het kabinet zijn ingediend waarin het afschaffen van de malus is gekoppeld aan de wetsvoorstellen rond Ziektewet en de WAO. Dat neemt niet weg dat daarna de uitspraak van de Centrale raad van beroep is gekomen, naar aanleiding waarvan door ondergetekende namens de VVD-fractie aan de staatssecretaris is gevraagd of ook hij geen aanleiding zag om die malus eerder af te schaffen. Vervolgens stellen wij vast dat daarmee in de uitvoeringspraktijk door de bedrijfsverenigingen op verschillende manieren wordt omgegaan, wat op zichzelf ook al reden is om nog eens te kijken of de datum van 1 januari naar voren zou moeten worden gehaald. Ik heb tijdens een werkbezoek aan het TICA afgelopen vrijdag vastgesteld dat men heel nadrukkelijk bezig is met het kijken naar de problemen die er op dit moment zijn in de praktijk. Dat betekent dat bij de VVD-fractie de indruk bestaat, dat het zeer goed zou zijn om die datum naar voren te halen. In concreto wil ik het antwoord op wat de staatssecretaris formeel aan het TICA heeft gevraagd afwachten. Mocht het zo zijn dat het TICA bevestigt dat er alle reden is om die datum van de malus van 1 januari 1996 naar voren te halen, dan zou het te overwegen zijn, gezien het traject dat de staatssecretaris eventueel nog moet volgen via de Raad van State, het proces te versnellen en het initiatief inderdaad naar voren te halen. Dat wil ik overigens niet doen zonder daarop de reactie van het kabinet te hebben gehoord.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Tijdens de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben wij gepleit voor een zo snel mogelijke afschaffing van de malus. Wij hebben daarbij aangegeven dat er andere mogelijkheden zijn om werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, met name door het verhaalsrecht van de bedrijfsverenigingen. De Centrale raad van beroep heeft ons standpunt alleen nog maar onderstreept. Wat wij aan de staatssecretaris willen vragen, is of hij andere mogelijkheden ter beschikking heeft om op dit moment te komen tot de afschaffing van de malus. Ik doel op andere instrumenten dan wijziging van de wet of het initiatief van de VVD. Daarbij denk ik aan een instructie aan de bedrijfsvereniging, of wellicht een aanwijzing aan de bedrijfsverenigingen, om de inning van de malussen stop te zetten. Dit is voor ons te meer van belang, nu materieel blijkt dat een aantal bedrijfsverenigingen de inning van de malus toch al stop hebben gezet.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Juist waar ik al heb aangegeven dat de uitspraak van de Centrale raad van beroep de regeling ten principale overeind houdt, en de regeling is neergelegd in een wet in formele zin, is de enige mogelijkheid om die regeling aan te passen, aanpassing bij wet in formele zin. Dat is ook de reden waarom we het in dat opzicht in dat vat gegoten hebben voorgesteld, in de voorstellen die nu voorliggen bij de Sociaal-economische raad. De enige mogelijkheid die er is om dit te versnellen, is een mogelijkheid die ik niet in handen heb: het re-activeren van de initiatiefwet van de Kamer. Ik zou daarover geen oordeel noch een advies willen uitspreken, voordat ik zelf het advies van het TICA heb bekeken, wat ik in mijn oordeel wil betrekken over de vraag of er in de gegeven omstandigheden aanleiding is om af te wijken van de afspraken die we heel nadrukkelijk met elkaar hebben gemaakt in het regeerakkoord.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter! Ten aanzien van de malus hebben wij nadrukkelijk aan de orde gesteld, ook bij de begrotingsbehandeling, dat dit voor ons is verbonden met de premiedifferentiatie. Iedere identificatie die eenzijdig neerkomt op het oplossen van problemen van werkgevers, is voor ons onacceptabel. Voor zover ik weet spreekt het TICA morgen, dus vrij snel, over de wijze waarop daarmee zal worden omgegaan. Ik hoop van harte dat er voor de staatssecretaris een combinatie mogelijk is met wat hij zichzelf heeft voorgenomen, namelijk bevordering van de reïntegratie. Als wordt gekeken naar de malus en daarnaast de concreetheid van de herplaatsbaarheid, zoals vastgelegd in de Ziektewet en de WAO, moet ik zeggen dat de herplaatsbaarheid van werknemers op dit moment niets voorstelt; het is een wassen neus. Dus, staatssecretaris, los dit gelijk ook even op.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Ik ben van mening dat er een nadrukkelijke relatie bestaat met het reïntegratieproces. Ik ben het niet met mevrouw Adelmund eens dat het nu in de praktijk nog niets voorstelt. Wel is het zo dat het nog te weinig is. Het zal moeten worden geïntensiveerd. Wij zullen in dat opzicht een samenhangend pakket maatregelen aan de Kamer voorleggen. Dat weet mevrouw Adelmund al naar aanleiding van een eerdere discussie die wij daarover hebben gehad. Het interessante van de uitspraak van de Centrale raad van beroep is dat ook daarin nadrukkelijk een relatie is gelegd met het reïntegratieproces. Het kunnen beoordelen van de claim door de werkgever heeft onder andere te maken met het oordeel over de vraag wat er in het ziektewetjaar is gebeurd, dus wat er is gedaan om te voorkomen dat een werknemer in de WAO terechtkomt. De reden dat ik blij was met de uitspraak van de Centrale raad van beroep had vooral te maken met dit element.

De heer Wolters (CDA):

Voorzitter! Nu de staatssecretaris wellicht morgen al de uitslag krijgt van de beraadslagingen en de besluitvorming in het TICA, vraag ik hem namens de fractie van het CDA om de Kamer vóór 1 april – deze datum heeft ook enige relatie met het initiatiefwetsvoorstel van de VVD – te berichten hoe hij uiteindelijk, het TICA gehoord, zal besluiten.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Ik zeg toe dat ik de Kamer vóór 1 april een commentaar doe toekomen over deze kwestie, in onderlinge samenhang. Het is ook de bedoeling van het kabinet om hierin zo snel mogelijk klaarheid te krijgen. Ik ben dus in afwachting van het advies van het TICA. Ik hoop met de Kamer dat het TICA erin slaagt om dat advies morgen af te scheiden. De periode tot 1 april geeft ons voldoende ruimte om onze mind op te maken en om de Kamer dan definitief te berichten wat onze bevindingen op dit punt zijn.

De voorzitter:

Ik stel voor, deze vragenreeks te beëindigen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De vragen van de heer Koekkoek komen morgen aan de orde, omdat de staatssecretaris nu niet beschikbaar is in verband met het debat in de Eerste Kamer.

Naar boven