Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten, te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassing van de bepalingen inzake de arbeidsmarktfixus, alsmede de eenmalige vaststelling bij wet van de arbeidsmarktfixus geneeskunde 1994-1996 (24075);

b. de vaste commissie voor Financiën:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens alsmede invoering van een belasting met betrekking tot zware motorrijtuigen (Wet belasting zware motorrijtuigen) (24070);

c. de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer:

  • - de brief inzake uitvoering en actualisering Nationaal Ruimtelijk beleid (24054);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte in verband met dure woonvoorzieningen voor gehandicapten (24076).

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. nota-overleg met stenografisch verslag op:

woensdag 3 april:

  • - van 11.15 uur tot 18.00 uur van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief inzake uitvoering en actualisering Nationaal Ruimtelijk beleid (24054).

Op verzoek van de vaste commissie voor Justitie stel ik voor, van de agenda af te voeren:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de vaststelling van kinderalimentaties (23683);

  • - de Voordracht ter vervulling van twee vacatures in de Hoge Raad (23967).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda voor 14, 15 en 16 februari:

  • - de brief van de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs (23900-VIII, nr. 67), met maximumspreektijden van 10 minuten voor de fracties van de PvdA, het CDA, de VVD en D66, van 5 minuten voor de overige fracties en van 2,5 minuut voor het lid Hendriks.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 21, 22 en 23 februari:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Tabakswet (23762);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten in verband met de richtlijn nr. 93/98/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993, betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PbEG L 290) (23812);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Grondwaterwet met betrekking tot voor het onttrekken van grondwater te stellen algemene regels en enige andere onderwerpen (23233);

  • - het wetsvoorstel Regeling van de organisatie belast met de inning van onderhoudsbijdragen voor kinderen en met de vaststelling en inning van ouderbijdragen voor jeugdhulpverlening (Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) (23938).

Ik stel voor, te behandelen in de vergaderingen van 1 en 2 maart:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Schepenwet (23237, R1476);

de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 24 februari 1988 te Montreal tot stand gekomen Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart bij het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (23228, R1475);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Uitleveringswet ter uitvoering van het op 24 februari 1988 te Montreal tot stand gekomen Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart bij het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (23229).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Ardenne.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! In de week voor het kerstreces, op 21 december, hebben de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gediscussieerd met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de regeling voor gelegenheidsarbeid. Het verslag van dit algemeen overleg is intussen verschenen. Ik verzoek u dit verslag op de kameragenda van volgende week te plaatsen, teneinde een kameruitspraak te kunnen vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, conform het verzoek van mevrouw Van Ardenne te beslissen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik bepaal dat dit debat in één termijn zal plaatsvinden, met spreektijden van 2 minuten per fractie.

Het woord is aan de heer Schutte.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Op de kameragenda van vorige week stond aanvankelijk het voorstel van rijkswet Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Vlak voor de behandeling is dit van de agenda afgevoerd via een ingelaste regeling van werkzaamheden. Het was toen niet duidelijk, wat daarvoor de redenen waren. Op zichzelf was dat opmerkelijk, omdat de vaste commissie voor Justitie de behandeling van dit wetsvoorstel om een aantal redenen als urgent had aangemerkt. De eerste reden was dat de naturalisatie van vreemdelingen nu al conform de nieuwe wet plaatsvindt. Je kunt je de vraag stellen of dat wel correct is. De tweede reden was dat het wetsvoorstel een oplossing beoogt te bieden voor het verlies van de Nederlandse nationaliteit van Nederlanders in het buitenland. De urgentie werd voorts mede bepaald door het feit dat de vaste commissie al in januari 1994 had geconstateerd dat de voorbereiding was voltooid. Toen is namelijk de nota naar aanleiding van het eindverslag verschenen. Het is vervolgens lang opgehouden, omdat met name het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen zeer lang op zich liet wachten. Toen dat allemaal rond was, was het urgent om tot behandeling over te gaan. Daarom waren wij blij met de agendering van het wetsvoorstel voor 31 januari.

Ik heb u, voorzitter, geen voorstel horen doen om het wetsvoorstel alsnog te agenderen. Ik geloof dat het goed is dat dan duidelijk wordt, waarom de behandeling niet kan plaatsvinden. De voorbereiding was immers voldoende geweest. Er zijn wel berichten in de pers geweest – die zijn mij uiteraard ook niet ontgaan – waarin werd gesteld dat tussen een aantal woordvoerders overleg is gepleegd, omdat een amendement van de CDA-fractie binnen de coalitie zowel enige steun als enig verzet opriep. Dat kan zich natuurlijk voordoen, maar dat kan toch geen argument zijn om een voorstel van de agenda af te voeren. Als dit soort vragen zich voordoet, is het bij uitstek gewenst om een reeds gepland plenair debat te voeren. Dan kunnen immers de argumenten worden gewisseld, dan kan gezamenlijk naar een oplossing worden gezocht en vervolgens worden overgegaan tot besluitvorming. Ik meen dan ook dat wij een slechte dienst bewijzen aan het functioneren van onze parlementaire democratie als wij politieke discussies gaan verplaatsen naar de binnenkamer. Die horen wij hier te voeren. Het moge bekend zijn dat ik niet zo geweldig veel waardering heb voor paars. Maar een van de elementen waardoor ik toch altijd wel iets aardigs zag in paars, is dat dit soort praktijken met de komst van paars tot het verleden leek te gaan behoren.

Voorzitter! Ik vraag u of u kans ziet om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te agenderen. Er ligt per slot van rekening nog steeds de uitspraak van de vaste commissie. Als u zegt dat u signalen heeft ontvangen om dat niet te doen, dan wil ik via u aan de woordvoerders van de desbetreffende fracties vragen om hier te verklaren welke belemmeringen zij zien voor het publieke debat, waar dit onderwerp aan toe is.

De voorzitter:

Alvorens de leden, voor zover zij wensen te reageren, daartoe gelegenheid te geven, wil ik de heer Schutte erop wijzen dat afgelopen dinsdag tijdens de regeling het wetsvoorstel dat hij nu aan de orde stelt, aan de agenda van volgende week is toegevoegd. Het punt is destijds in een, weliswaar ingelaste, regeling van werkzaamheden op verzoek van de fracties van de PvdA, D66 en de VVD afgevoerd. Ik heb het punt zoëven niet van de agenda afgevoerd. Dat betekent dat, behoudens onvoorziene omstandigheden en andere zaken die ook urgentie behoeven, ik vooralsnog uitga van een behandeling volgende week. Mochten zich andere urgente zaken voordoen, dan zal het debat toch niet meer veel verder naar de toekomst doorschuiven. Het staat namelijk op de agenda. Ik wijs u ook op het schema kamervergaderingen 1995, nr. 3, waar dit punt op vermeld staat. Dit ter informatie.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben gisteren in een procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie een brief van de heer Verhagen besproken. Toen is besloten, de staatssecretaris te vragen om op die brief te reageren en, zodra de reactie van de staatssecretaris binnen is, het wetsvoorstel te behandelen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De brief die ik aan de vaste commissie voor Justitie gestuurd heb, betreft het probleem dat door het niet behandelen van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ontstaat voor in het buitenland woonachtige Nederlanders. Als de behandeling van de rijkswet uitgesteld wordt, heeft dat nadelige consequenties voor hen. Ik wil de Nederlanders in het buitenland niet de dupe laten worden van eventuele meningsverschillen hier in de Kamer. Als er volgende week geen plenaire behandeling plaatsvindt of als die behandeling langdurig wordt uitgesteld, moet mijns inziens een noodprocedure in gang gezet worden om dat onderdeel van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap wel te behandelen. Daar bestaat in deze Kamer namelijk geen verschil van mening over.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik constateer dat er geen antwoord is gegeven op mijn vraag waarom de behandeling vorige week van de agenda moest worden afgevoerd. Ik vraag de woordvoerders van de PvdA, D66 en de VVD – ik weet dat nu – om dat hier te verklaren. Mij dunkt dat zij ook gebaat zullen zijn bij en prijs zullen stellen op openheid in deze zaak. Laten wij dat dan ook duidelijk tegen elkaar zeggen en een en ander niet afhankelijk laten zijn van suggesties die daarover worden gedaan in de pers.

In de commissie is gisteren inderdaad over een brief van de heer Verhagen gesproken. De heer Verhagen constateerde hetzelfde als ik, namelijk dat dit wetsvoorstel kennelijk niet kon worden behandeld op grond van de mening van een kamermeerderheid. Hierdoor ontstaat een extra probleem en daar zou die brief voor nodig zijn. Mijn reactie was toen en is ook nu dat wij het probleem heel snel en simpel kunnen oplossen door snel tot behandeling over te gaan. Ik heb van de voorzitter begrepen dat hij voornemens is om het wetsvoorstel, zo mogelijk, op het schema van volgende week te zetten. Anders wordt het wellicht een week later. Als hier nu geen inhoudelijk en doorslaggevend bezwaar tegen rijst, dan zou ik zeggen dat de voorzitter moeilijk iets anders kan doen dan het verzoek van de commissie honoreren om dit snel te agenderen. De Kamer kan dan snel tot behandeling overgaan.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! Voor een goed begrip: ik pleit niet voor uitstel tot ik weet niet wanneer. In antwoord op de vraag van de heer Schutte kan ik zeggen dat wij vorige week inderdaad om enig uitstel hebben verzocht. Wij wilden nog politiek overleg voeren, juist vanwege dat amendement. Dit is iets dat, wat ons betreft, niet al te vaak moet gebeuren. Het was een zeer uitzonderlijke situatie. In die zin vinden wij het niet goed dat dit wetsvoorstel niet behandeld wordt. Ik weet dat het wetsvoorstel al in september op de agenda heeft gestaan. Toen is de behandeling ook uitgesteld. Het is nu februari. Ik ben geen voorstander van continu uitstel. Gezien de situatie die gisteren is ontstaan, lijkt het mij evenwel verstandig om het antwoord van de staatssecretaris af te wachten, opdat wij dit wetsvoorstel ordelijk kunnen behandelen. Het kan zijn dat dat niet volgende week, maar de week daarop gebeurt. In die zin pleit ik niet voor uitstel, maar voor een ordelijke afhandeling van de procedures, zoals wij die gisteren hebben afgesproken.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft geen behoefte aan een nadere reactie van de staatssecretaris op de desbetreffende brief, als het zeker is dat de Rijkswet op het Nederlanderschap spoedig wordt behandeld. Als dat niet zeker is, dan komt de noodprocedure om de hoek kijken. Als de fractie van de heer Apostolou geen bezwaar ziet om dit onderwerp volgende week of de week daarna op de agenda te plaatsen, als daar tenminste ruimte voor is, dan zien wij geen aanleiding om aan te dringen op een nadere brief van de staatssecretaris op dit punt. Dat komt pas om de hoek kijken op het moment dat het uitstel van langere duur wordt.

De voorzitter:

Ik stel het volgende vast. De argumenten zijn gewisseld. Het punt staat op de agenda. Het is van de agenda afgevoerd, omdat men wat tijd nodig had voor overleg. Dat gebeurt wel meer, zonder dat dit duidt op uitstel van geruime tijd. Dat is ook de reden waarom het punt weer netjes is opgevoerd. Er heeft mij geen voorstel van de commissie bereikt om het niet te behandelen. Derhalve blijft het op de agenda staan. Ik stel vast dat het wetsvoorstel – dat is de conclusie van de commissie geweest – gereed is voor plenaire behandeling. Wat dat aangaat, is er ook geen reden voor uitstel. Het punt blijft dus op de agenda staan. Mochten zich nieuwe feiten of omstandigheden voordoen, dan merken wij dat wel. Zoals gebruikelijk, kan daar dan bij de regeling over worden gesproken. Deze vindt dinsdagmiddag en niet tussentijds plaats.

Naar boven