Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 5, item 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 5, item 10 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, de Ziektewet en de Wet tegemoetkomingen loondomein, teneinde het deactiveren van de quotumheffing mogelijk te maken en erin te voorzien dat de quotumheffing niet eerder dan over het jaar 2022 wordt geheven en enige andere wijzigingen ( 34956 ).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortgezette behandeling van de Wet deactivering quotingheffing. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
... die nog even een pennetje zoekt, voorzitter.
De voorzitter:
We brengen er even een.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat is echt super. Daarom kom ik nou zo graag in de Eerste Kamer. Hoffelijkheid alom! Dank u wel.
Voorzitter, dank u wel. Mag ik beginnen met de Kamerleden te bedanken voor hun inbreng, en dan vooral ook voor de nadruk die is gelegd op de inclusieve arbeidsmarkt, zoals mevrouw Sent het letterlijk zei? Want dat is waar wij ons hier gezamenlijk hard voor maken. Dat is ook nodig, want er staan nog steeds te veel mensen met een arbeidsbeperking langs de kant terwijl ze graag willen en vaak ook kunnen werken.
Vandaag gaat eigenlijk over een van de bouwstenen in het heel brede pakket aan maatregelen dat ervoor moet zorgen dat mensen hun talenten kunnen laten zien. Ik noem dat het breed offensief. De kern van de maatregelen die we nemen, is dat ze erop gericht zijn om het eenvoudiger te maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, en om het aantrekkelijker te maken voor mensen met een beperking om te gaan werken of meer te gaan werken. Sommige zaken kunnen we regelen of aanpassen in de uitvoering, maar andere zaken vergen een wetswijziging. Naar verwachting zal ik nog dit najaar een wetsvoorstel voor het breed offensief, dat gaat over de Participatiewet, naar de Tweede Kamer kunnen sturen.
Rond de Wet banenafspraak lopen twee wetgevingstrajecten. Het eerste is het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat het kabinet een aantal oude afspraken nakomt.
Het tweede traject is de vereenvoudiging van het systeem voor de banenafspraak. Daarover heb ik u in mijn brief van 4 juli jongstleden geïnformeerd. Het doel van die vereenvoudiging is het systeem op de lange termijn houdbaar te houden, niet omdat het gaat om het systeem, maar omdat het doel ervan is mensen te helpen. Ik ben bezig met het opstellen van een conceptwetsvoorstel voor die vereenvoudiging en hoop nog dit jaar de internetconsultatie te kunnen starten. In de loop van 2020 hoop ik het wetsvoorstel eerst aan de Tweede Kamer en daarna aan de Eerste Kamer te kunnen aanbieden. Hiermee wil ik zeggen dat we hopelijk in beide Kamers, dus ook hier, nog uitgebreid en diepgaand over die vereenvoudiging komen te spreken. Ik kijk ernaar uit.
Het wetsvoorstel dat hier vandaag ligt, gaat niet over de vereenvoudiging. Dit is een voorstel tot wijziging van de bestaande wet. Voor mezelf hanteer ik eigenlijk al een tijdje de werktitel "APK-wet" als het om deze wet gaat, want die regelt een aantal technische aanpassingen van de huidige wet. Daarbij gaat het om toezeggingen aan beide Kamers en om het aanpassen van onderdelen van de Wet banenafspraak overeenkomstig de wensen van de Tweede Kamer. Ook gaat het erom het regeerakkoord inzake de banenafspraak na te komen en een motie uit te voeren. De Tweede Kamer heeft mij via die motie gevraagd om in de huidige transitieperiode geen onomkeerbare stappen te zetten. U heeft mij vanochtend gevraagd wat deze wet precies doet. Dat zijn twee zaken. Deze wet pleegt onderhoud aan de oorspronkelijke wet en legt eigenlijk ook de fundering voor het vereenvoudigingsstelsel. Zij zorgt ervoor dat werkgevers al gebruik kunnen maken van de extra mogelijkheden die het vereenvoudigde systeem zal bieden.
Ik ga graag per onderwerp in op de vragen die u heeft gesteld. De antwoorden op de vragen heb ik in vier blokken verdeeld: vragen over de inspanningen van de overheid, vragen over de vereenvoudiging, vragen over het wetsvoorstel en een blok andere vragen.
De inspanningen van de overheid vormen een thema dat veel terugkwam, in de Tweede Kamer, maar zeker ook in de schriftelijke inbreng naar aanleiding van deze wet. En de heer Ester vroeg of er eigenlijk iets te zeggen was over de onderprestatie van de overheid. Hij vroeg mij of ik daar een analyse van kon geven. In veel bijdragen werd gereflecteerd dat er bezorgdheid en teleurstelling is over de resultaten van de overheidswerkgevers. De overheidssector heeft de banenafspraak inderdaad niet gehaald. Ik zeg ronduit: dat is zeer teleurstellend, zeker als je dit afzet tegen de prestaties van de marktsector. Wel zijn er verklaringen voor. Zo zou de overheidssector de banenafspraak wel gehaald hebben als hij hetzelfde ingroeipad gehad had als de marktsector. Verder heeft de overheid de afgelopen decennia al veel banen die geschikt zijn voor mensen met een arbeidsbeperking, geprivatiseerd of aan de markt uitbesteed. Ik wil hier alleen toch bij zeggen: een verklaring is nog geen excuus. Het zijn misschien verklaringen, maar het mag geen excuus zijn om de banenafspraak niet te realiseren. Afspraak is afspraak, ook als dat een lastige afspraak is. En de afspraak is 25.000 banen, dus die 25.000 banen moeten er komen.
Anderhalf jaar geleden heeft het kabinet breed onderzoek laten doen naar de knelpunten, maar ook naar de mogelijkheden van de overheid om de afgesproken banen voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren. We hebben daarbij gekeken naar de lessen die we kunnen trekken uit de marktsector. Uit dat onderzoek bleek vooral dat enthousiasme en commitment de belangrijkste succesfactoren zijn. Verder geven overheidswerkgevers aan dat er administratieve belemmeringen zijn om banen bij zichzelf mee te laten tellen. Die belemmeren hen in het daadwerkelijk realiseren van banen. Naar aanleiding van die analyse heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen. Zo heb ik de heer Aart van der Gaag, die u misschien kent als de wegvoorbereider van de 100.000 banen binnen de marktsector, gevraagd om ook binnen de overheidssector aan de slag te gaan als inspirator voor de banenafspraak. Ik zeg het namelijk de heer Kox na: we hadden van tevoren misschien een andere verwachting. Ik hoop dus dat hij hier ook met maatregelen aan de slag kan gaan.
De minister van Binnenlandse Zaken en ik hebben verder op 11 april 2019 bestuurlijke afspraken gemaakt met alle overheidssectoren. Zo werkt het nu eenmaal vaak bij overheidswerkgevers. Via deze afspraken committeren overheidswerkgevers zich aan hun aandeel in de extra banen. Ik zal even een kleine toelichting op dat punt geven. Ik ben stelselverantwoordelijk voor deze wet, maar de minister van Binnenlandse Zaken is natuurlijk verantwoordelijk voor de overheidswerkgevers. Wij hebben een bijeenkomst gehad waarin we die afspraken met elkaar hebben gemaakt. Ik kan u zeggen dat er veel energie in die bijeenkomst zat. Daardoor zie je daadwerkelijk wat gebeuren. Misschien gaat een marktsector wat makkelijker van start en is die wat flexibeler in het begin. En misschien is de overheid bij aanvang wat trager. Ik heb er wel vertrouwen in dat de overheid gaat als zij eenmaal op stoom is. Als die mammoettanker eenmaal gaat, gaat die ook echt.
De heer Ester zei dat de prestaties recentelijk wel verbeterd waren en vroeg wat de verklaring was voor deze stijging. Voor een deel ligt die wat mij betreft in wat ik net zei, dus dat als de overheidswerkgevers eenmaal op stoom zijn, ze daadwerkelijk gaan. De heer Ester vroeg verder of het te maken heeft met de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2019 zijn er zo'n 400 reguliere banen bij de overheidswerkgevers bij gekomen. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2018 zijn er zelfs meer dan 2.000 reguliere banen bij gekomen. Dat is mooi en ik vind dat bemoedigend, maar ik zeg erbij dat we er nog niet zijn.
Ik heb een aantal verklaringen voor deze toename, maar ik vind het heel moeilijk om meer causale relaties te leggen. Ik zou niet in eerste instantie zeggen dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt de eerst aangewezen verklaring is. De krapte op de arbeidsmarkt speelt namelijk al langer, terwijl de resultaten van de overheidswerkgevers pas recentelijk zijn verbeterd. We moeten dus naar andere verklaringen kijken. Ik heb gemerkt dat de gesprekken met overheidswerkgevers en sectorvertegenwoordigers echt een positievere toon hebben sinds we het bestuursakkoord hebben gesloten en sinds ze weten dat ze extra mogelijkheden hebben om banen te realiseren doordat het onderscheid tussen overheid en markt is opgeheven. Maar ik zal de eerste zijn die moet zeggen dat de toets uiteindelijk is dat het niet moet gaan om het maken van plannen, maar juist om het realiseren van extra banen.
Moet je dan de targets voor de sector niet gewoon handhaven? Dat was ook een vraag van de ChristenUnie. In de Tweede Kamer hebben we de motie-Van Dijk/Van Dijk gehad, die nadrukkelijk verzoekt om te blijven rapporteren. Nu hebben overheidswerkgevers in 2013 afgesproken dat ze samen staan voor de 25.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. En ik herhaal het nog maar eens: afspraak is afspraak. Die 25.000 banen moeten er komen. Daar torn ik niet aan.
Met de vereenvoudiging zorgen we ervoor dat we ook op de lange termijn die aantallen kunnen halen. Dat is relevant. We kwamen erachter dat er vanwege de huidige werkwijze minder banen dan mogelijk werden gerealiseerd, onder andere omdat iedereen zich af aan het vragen was waar een bepaalde baan meetelde en hoe die zo kon worden geadministreerd dat die bij hem en niet bij een ander op het lijstje kwam. Daardoor kreeg je een focus op de administratieve processen en niet op het creëren van extra banen. Als we besluiten om ook in het vereenvoudigde systeem het aantal gerealiseerde banen top-down bij te houden, maken we de vereenvoudiging ongedaan, maar ik vind het wel van groot belang om de vinger aan de pols te houden. Straks beantwoord ik een aantal vragen van mevrouw Stienen daarover. Ook in het vereenvoudigde systeem zal ik het aantal gerealiseerde banen blijven bijhouden. In het bestuursakkoord met de overheidssectoren dat ik net al aanhaalde, hebben we daadwerkelijk afgesproken dat zij de door hen gerealiseerde banen zullen bijhouden en rapporteren. De minister van Binnenlandse Zaken heeft bijvoorbeeld naar aanleiding van de motie-Van Dijk/Van Dijk in het jaarverslag van het Rijk het aantal gerealiseerde banen bij de rijksoverheid gerapporteerd.
Voorzitter. Vragen waren er ook naar de ervaringen van het afgelopen halfjaar. We hebben een breed offensief gelanceerd, zoals ik aangaf. Gaat dat werken? Is dat genoeg? Ik stipte in mijn inleiding al aan dat het breed offensief een pakket aan maatregelen is om meer mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen. We willen bestaande knelpunten wegnemen, wetgeving vereenvoudigen en soms echt in de machinekamer van de sociale zekerheid gaan om veel meer zichtbaar en tastbaar. Dat wordt vervat in een wetsvoorstel dat ik binnenkort aan de Tweede Kamer hoop te sturen.
De door mij in de brief van 4 juli jongstleden aan de Eerste Kamer aangekondigde vereenvoudiging is een onderdeel van het breed offensief, dus zeg maar de wet die nog gaat komen. Daarin willen we de administratieve lasten, die het realiseren van banen in de weg zitten, verminderen en het samenwerken, dat nu onmogelijk is gemaakt, verbeteren. Dat probleem speelde zowel in de marktsector als in de overheidssector. Dat betekende dat het halen van de 125.000 in de breedte in gevaar zou komen op de langere termijn. Dat is voor mij de reden geweest om voor te stellen de banenafspraak te vereenvoudigen. Daarvoor start binnenkort de internetconsultatie. Omdat ik voorzichtig positievere cijfers zie en omdat we een vinger aan de pols houden, hoop ik dat we daar positieve resultaten op zullen behalen.
Mevrouw Stienen vroeg: het is toch niet zo dat we van uitstel tot afstel komen? Zo gaat het eerlijk gezegd wel vaker. Als je eenmaal begint met uitstellen, waar eindigt het dan? Haalt de overheid de aantallen over 2020 wel? We weten in juli 2021 wat de resultaten over 2020 zijn. In de eerste jaren van de banenafspraak moest de overheid in verhouding veel banen realiseren. In de eerste jaren moesten de overheidswerkgevers tussen de 3.000 en 3.500 banen realiseren, en in de komende jaren 2.500 banen per jaar. Dat geeft dus ruimte om de inhaalslag te maken. Tegelijkertijd hebben de overheidswerkgevers nog een flinke achterstand te overbruggen. Eind 2018 waren er bijna 8.000 banen gerealiseerd in de overheidssector, terwijl de doelstelling 12.500 was. Hoewel ik het graag zou willen, stel ik toch voorzichtig realistisch dat ik niet helemaal verwacht dat de overheid de achterstand van 4.500 banen in één jaar goedmaakt. Ik verwacht wel van overheidswerkgevers dat ze de mogelijkheid benutten die er nu is om een inhaalslag te maken. Ik verwacht en meen ook gezien te hebben dat het bestuursakkoord zorgt voor nieuw elan bij overheidswerkgevers.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik zit met aandacht te luisteren naar uw betoog. Ik probeer een aantal dingen aan elkaar te koppelen in mijn vragen, als dat mag. De eerste vraag. U geeft aan dat overheid versus markt een mogelijke verklaring zou kunnen zijn. Ik neem daar kennis van. Het blijft natuurlijk toch wel een beetje merkwaardig dat er kennelijk ook een soort culturele factor achter zit. U noemde dat zelf passie en gedrevenheid; ik geloof dat u de term "commitment" gebruikte. Waarom is dat bij de overheid minder dan in de marktsector? Dat blijft raar.
Mijn tweede punt formuleer ik als vraag. Als u de hele geschiedenis aan u laat voorbijtrekken, zijn er dan dingen waarvan u zegt: dit kan de marktsector aan kennis aanbieden aan de overheidssector? Of andersom geformuleerd: wat kan de overheidssector leren van de marktsector als het gaat om het creëren van die broodnodige banen voor een heel kwetsbare groep? Heeft u daar gedachten bij?
Staatssecretaris Van Ark:
Het zijn vragen die echt relevant zijn en eigenlijk het hart van de discussie raken. Ik zou wel voorzichtig willen zijn met zeggen dat er bij de markt een overvloed is aan passie en commitment en bij de overheid niet. Ik ben op de bijeenkomst geweest waarin we het bestuursakkoord sloten. Daar waren een aantal mensen die via de banenafspraak aan het werk waren en die aan de mensen die het bestuursakkoord sloten, vertelden wat werk voor hen betekende. Ik denk dat daar de sleutel in ligt, want ik zag daar ook die passie en dat commitment. Dat gebeurt als mensen op een gegeven moment aan elkaar gaan vertellen wat er gebeurt. Dat kunnen we misschien ook wel van de marktsector leren. Aart van der Gaag, die hele rondes heeft gemaakt door Nederland, vertelde mij dat het moment dat werkgevers aan elkaar gaan vertellen wat ze er ook aan baat bij hebben, het moment is dat het gaat vliegen. Wat betekent het bijvoorbeeld voor de werknemerstevredenheid in een organisatie? Wat betekent het voor het ziekteverzuim in een organisatie? Wat betekent het voor mensen als ze in een divers team werken? Dat zijn zaken die werkgevers aan elkaar gaan vertellen.
Ik heb licht aarzelend toch gemeend een verschil te zien, omdat ik zie dat bij een overheid vaak eerst beleidsnota's en jaarplannen gemaakt moeten worden, terwijl in de marktsector gewoon wat flexibeler kan worden geanticipeerd op veranderingsvoorstellen. Als het eenmaal in de haarvaten van een overheidsorganisatie zit, dan zit het daar natuurlijk ook gewoon stevig en goed verankerd. Ik zie dat het in beide situaties helpt als de top van een organisatie zich hieraan committeert. Daarom denk ik dat het bestuursakkoord een goede voorbode is. Als de mensen die de toon zetten in een organisatie zich hieraan committeren, dan gaat het vliegen. Dat is hetzelfde in zowel de marktsector als de overheidssector.
Mevrouw Sent (PvdA):
De staatssecretaris plaatst veel vertrouwen in het bestuursakkoord. De Wet banenafspraak en quotumheffing had als basis het sociaal akkoord van 11 april 2013. Ik ben heel erg benieuwd naar de analyse waarom het bestuursakkoord wel zou slagen waar het sociaal akkoord niet is geslaagd.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik zou ze graag als complementair aan elkaar willen zien. Het sociaal akkoord was de basisafspraak tussen de sociale partners en de overheid. Ik kijk even naar mezelf als stelselverantwoordelijke, maar uiteindelijk moeten werkgevers aan de slag, zowel in de private sector als in de publieke sector. Daar ligt ook het verschil in taken tussen mij en de minister van Binnenlandse Zaken. Ik geef de rapportages vanuit het stelsel en de overheidssectoren zijn zelf aan zet voor hun werkgeverschap. De afspraak om de 125.000 banen gesplitst naar 100.000 en 25.000 te realiseren, moet door de overheidswerkgevers op die 25.000 doorgezet worden. Ik zeg heel eerlijk dat we best verschil zien. De provincies bijvoorbeeld doen het echt hartstikke goed. Een aantal provincies zit boven de targets die ze moeten halen, dus daar kunnen we ook van leren. Ook binnen een overheidssector zelf kun je leren. We zien ook — maar ook dat is een verklaring en geen excuus — dat sommige organisaties waarvan wij zouden zeggen dat ze publiek zijn, vanwege de criteria die wij hebben opgesteld feitelijk tot de markt horen. Dat laat onverlet dat die 25.000 banen uiteindelijk gerealiseerd moeten worden. De afspraak uit het sociaal akkoord staat dan ook nog steeds als een huis.
Mevrouw Sent (PvdA):
Was het dan misschien wenselijk geweest om eerder tot een bestuursakkoord te komen? Hadden we, gegeven het feit dat de overheid zo'n hoog ambitieniveau had en dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft, niet eerder tot een bestuursakkoord moeten komen om dit in goede banen te leiden?
Staatssecretaris Van Ark:
Misschien, kijkend hoe het gelopen is. Mevrouw Sent zei zelf in haar bijdrage: ik kan allerlei verklaringen zoeken, maar ik vind het gewoon niet goed. Dat is uiteindelijk ook hier aan de hand. Zoekend naar verklaringen zou je dat kunnen zeggen, maar tegelijkertijd is er wel een afspraak gemaakt. Ik heb ook tegen overheidswerknemers gezegd: prima als jullie aangeven waarom het niet lukt, want die vereenvoudiging is nodig. Dat geldt overigens op de lange termijn ook voor de marktsector, want daar spelen vervolgens dezelfde problemen. Wat dat betreft, kan dat erachter vandaan komen. Maar als jullie alleen maar zeggen "de berg is te hoog" en niet eens proberen om halverwege te komen, waarom zou ik dan gaan vereenvoudigen? Pas als jullie kunnen laten zien "we proberen het en dan nog lopen we hiertegen aan" ... Uit de onderzoeken die onder andere hebben geleid tot deze vereenvoudiging, is naar voren gekomen dat met name het inleensysteem voor hoe de overheid werkt echt problematisch was.
Ik blijf erop hameren en u zult het mij ook heel vaak horen zeggen: de overheid staat aan de lat en moet ook aan de bak. Tegelijkertijd geldt wat ik van de heer Van der Gaag heb geleerd, namelijk dat enthousiasme beter werkt dan alleen maar zeggen dat het moet. Ze moeten het ook willen. Daarom brengen we partijen bij elkaar in zo'n bestuursakkoord. Wel laat ik ook in het nieuwe systeem dat we nog naar beide Kamers sturen met wetgeving, de stok van de heffing achter de deur staan, omdat de afspraak uiteindelijk gehandhaafd moet worden.
De voorzitter:
De laatste keer op dit punt, mevrouw Sent.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik blijf toch twijfels houden in hoeverre het bestuursakkoord zal slagen waar het sociaal akkoord heeft gefaald. Ik wens vooral de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heel erg veel succes met het bestuursakkoord. We willen dat allemaal, maar de zorgen zijn nog niet weggenomen.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat begrijp ik. The proof of the pudding is in the eating, in goed Nederlands. Dat zal hier ook gelden. Daarom hebben we gevraagd om te rapporteren. Dat vragen we ook aan de ministeries, omdat we willen zien wat er gebeurt. Dat blijft van belang. We hebben bijvoorbeeld met de minister van Onderwijs een traject afgesproken met het onderwijs. Dat is van groot belang, omdat zij toch de jongeren opleiden die later ook in deze doelgroep banenafspraak komen. Dan zie je ook dat, als de voorzitter van de PO-Raad, de voorzitter van de VO-raad en een aantal mensen die zich hier bestuurlijk aan committeren, er daadwerkelijk iets gaat gebeuren. Dat maakt dat ik in ieder geval een grondhouding heb van vertrouwen, maar ik zeg er — wijs geworden — wel bij: vertrouwen is goed, maar controleren is soms beter. Dus we gaan ook controleren. De discussie over de wet die straks nog naar de Kamer komt, is geen vrijblijvende discussie, want daar zit nog steeds het systeem van sanctionering in.
Voorzitter. Ik was bij de monitoring. Ik had daarover net ook een interruptiedebat met mevrouw Sent, dus misschien kan ik daar wat kort over zijn. We vragen aan de overheidssectoren om jaarlijks te rapporteren over een werkplan en de resultaten. De minister van Binnenlandse Zaken zal hierover binnenkort een brief naar de Tweede Kamer toesturen. In de nieuwe wet zal ook een evaluatiebepaling worden opgenomen om de resultaten van de wet te onderzoeken.
Mevrouw Stienen vroeg aandacht voor regionale en lokale overheidswerkgevers en specifiek ook voor kleinere gemeenten. Ik vind het echt van groot belang dat wat we ook doen, meerwaarde heeft voor de werkgevers. Niet alleen voor de overheid, maar ook voor de markt, of ze nu groot zijn of klein. Wat we willen doen met de vereenvoudiging die er nog aankomt, het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid, is de samenwerking binnen sectoren en tussen sectoren mogelijk maken. Dat betekent ook dat het voor kleine werkgevers mogelijk wordt om daarvan te profiteren. Het is ook een belangrijke opdracht aan de inspirator voor de banenafspraak voor de overheidssector, namelijk om in die regio's te kijken naar: wat is er gebeurd, wat kunnen we ondersteunen en welke mogelijkheden ontstaan er?
Heel specifiek en concreet, maar ook omdat het heel goed werkt, hebben we De Normaalste Zaak gevraagd om met subsidie van SZW bijeenkomsten met werkgevers in de regio te ondersteunen. Dat kan u heel praktisch voor u zien: er zitten dan werkgevers om tafel die hun problemen op tafel leggen en er zitten vertegenwoordigers van de overheid bij die kijken hoe ze die praktische problemen direct kunnen oplossen. Na afloop van die tafel wordt er gekeken of dit ook voor anderen zou kunnen gelden en of dit op een groter aggregatieniveau moet worden bekeken.
Mevrouw Sent vroeg wat de mogelijkheden zijn om overheidswerkgevers te verplichten om reguliere banen te realiseren. Of is stimuleren voldoende? Wat mij betreft is het en-en en niet of-of. Werkgevers hebben een verplichting om banen te realiseren. De quotumregeling is uiteindelijk een ultiem wettelijk middel om werkgevers te dwingen, te verplichten, de afgesproken banen te realiseren. Dat was zo in de oude werkwijze en dat wordt ook zo in de vereenvoudigde werkwijze. Ik ben dus niet voornemens om de verplichting los te laten in een vereenvoudigd systeem. Maar naast die ultieme verplichting vind zowel de minister van Binnenlandse Zaken als ik het heel erg van belang om werkgevers te stimuleren. Dat willen we dan ook doen, al zijn het uiteindelijk de werkgevers zelf die het moeten gaan doen.
Mevrouw Sent vroeg, mede namens GroenLinks, welke maatregelen er worden genomen om de overheid alsnog aan de afspraak te laten voldoen. Ik heb daar net al wat over gezegd. Wat ik daaraan nog kan toevoegen, is dat het ministerie van Binnenlandse Zaken, samen met SZW, de Kennisalliantie heeft opgericht. Dat is een portaal waar werkgevers informatie kunnen krijgen over de banenafspraak. Ik noemde de praktijktafels van De Normaalste Zaak al. Het project Baanbrekers is ook langsgekomen, waarin OCW en SZW gezamenlijk met de PO-Raad en de VO-raad meer mensen aan de slag willen laten gaan in het primair en voortgezet onderwijs. Ik heb in antwoord op de heer Ester ook aangegeven dat de prestaties van de overheid zijn verbeterd. Tussen het eerste en tweede kwartaal van 2019 zijn er 400 reguliere banen bij gekomen. Ik ben dus hoopvol gestemd, omdat in de voorliggende periode overheidswerkgevers goed gepresteerd hebben. Ik zeg het heel eerlijk: we zijn er nog niet, maar dat is wel bemoedigend om te zien.
De heer Kox (SP):
De staatssecretaris is een optimist; dat siert haar en dat spreekt me aan. Waar zouden we zijn zonder optimisme? Maar ik vind de staatssecretaris nu toch wel iets te naïef optimistisch. Ze zei zojuist: vertrouwen is goed, controle is beter, dus we gaan nu controleren. Nu zegt ze: we ondernemen allerlei andere nieuwe initiatieven. En: ik heb goede hoop en ik zie elan. Dat is allemaal mooi, maar het vertrouwen werd jaren terug aan de overheid gegeven— niet nu, maar toen — en dat vertrouwen is beschaamd. De overheid heeft niet geleverd. Eerlijk gezegd vind ik het gezeur van overheidswerkgevers als ze zeggen dat het zo moeilijk is. Dingen die makkelijk zijn, had je gisteren al kunnen doen. De overheid wordt heel goed betaald om moeilijke dingen te doen en haar worden daartoe ook de mogelijkheden gegeven.
Dus waar komt het optimisme van de staatssecretaris vandaan? De overheid levert jaar op jaar niet wat ze moet doen, terwijl het in de marktsector wel kan. Het verhaal dat het niet kan, is dus niet goed. Vanwaar dan nu het vertrouwen? We gaan het met nieuw elan doen — ik gun dat de staatssecretaris graag — en dan halen we ook de stok van tafel, want u zegt: ik houd de wet, maar ik deactiveer deze wel want dat is de wet die we vandaag behandelen. Niet de activering, maar de deactivering van de quotumheffing. Dus hoe kan deze Kamer nu denken dat het zo wel goedkomt? En vooral: hoe denken overheidswerkgevers nu? Denken ze: oei, oei, oei, direct komt staatssecretaris Van Ark langs en dan worden we bang? Of denken ze: nou, als het drie jaar wordt verexcuseerd, dan zal het vierde jaar ook wel verexcuseerd worden? Ik wens de staatssecretaris graag haar optimisme, maar ik zou er ook enig realisme onder willen zien.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik zal een poging doen om dat ook aan te geven, maar ik heb daarbij misschien een wat langere aanloop nodig, omdat de tijdspanne waarin we zitten, best een bijzondere is. Oorspronkelijk is deze wet naar de Kamer gestuurd met een aantal technische onderhoudszaken, variërend van instrumenten die werkgevers kunnen gebruiken als iemand langer dan twee jaar bij ze in dienst is tot een aantal praktische zaken over hoe wetten soms onderhouden moeten worden. Op deze wet is inderdaad een nota van wijziging gestuurd. Vervolgens is naar aanleiding van een motie in de Tweede Kamer verzocht om even geen onomkeerbare stappen te zetten, omdat men een vereenvoudiging wilde. Maar dat maakte het wel lastig, want in de oorspronkelijke versie van deze wet zat ook het besluit van het vorige kabinet om de quotumheffing in te gaan stellen met, na overleg met de sociale partners, de afspraak: we geven ze nog een jaar de kans om alsnog in te lopen. Toen moest er ook een deactiveringsmogelijkheid in, omdat er, als ze ingelopen zouden zijn, geen deactiveringsmogelijkheid in de oorspronkelijke wet zat.
Dat loopt nu allemaal door elkaar, temeer ook daar ik in juli een brief naar uw Kamer heb gestuurd over de toekomstplannen, waar de laatste nota van wijziging een fundament voor is. Ik snap de vraag van de heer Kox heel goed, maar tegelijkertijd geeft mij dat ook het optimisme, want ik kan gaan vereenvoudigen, maar de stok blijft wel staan. Want hoewel we op dit moment nog in gesprek zijn over hoe dat er dan uitziet, blijft het systeem: we constateren dat er niet is geleverd en we kijken met de sociale partners — wat overigens ook is vervat in de afspraak vanuit het sociaal akkoord in 2013 — of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor we een pas op de plaats moeten maken. En anders gaat de stok achter de deur vandaan. Dat zal in de nieuwe wet niet anders zijn. We zoeken wel naar een systeem waarmee we het simpeler maken. Als het UWV en de Belastingdienst met het huidige systeem aan de slag hadden moeten gaan, dan hadden ze een ICT-systeem moeten bouwen met een aantal portals waarvan iedere beginnend functioneel ontwerper zou zeggen: doe het niet. In die zin lag er ook een eigenstandige behoefte aan vereenvoudiging.
Toen de motie over het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid werd ingediend, heb ik tegen de Tweede Kamer gezegd de motie het oordeel Kamer te kunnen geven op één voorwaarde: de afspraak blijft de afspraak, zowel voor de 100.000 als de 25.000. Dat is voor mij de conditie waaronder ik met die vereenvoudiging aan de slag kan. Dat is ook waarom ik mijn optimisme gevoed weet: in het nieuwe systeem kan ik goed gedrag belonen — dat is wat we willen doen — maar slecht gedrag ook daadwerkelijk afstraffen. Dat blijft ook staan.
Mevrouw Sent (PvdA):
Kan de staatssecretaris zich voorstellen dat overheidswerkgevers die het huidige wetsvoorstel zien, zich zo kunnen voorstellen: nou, die stok gaat even in de kast en het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat die stok niet meer tevoorschijn komt, dus ik voel geen prikkel meer om aan deze banenafspraak te voldoen?
Staatssecretaris Van Ark:
Dat zou een hele slechte zaak zijn. Opschorten betekent niet dat het van tafel is. Ik zou het ook echt een hele kwalijke zaak vinden als dat gedrag vertoond zou worden. Sterker nog, als ik dat zou merken, dan zou ik niet voldoen aan de conditie, zoals ik net richting van de heer Kox aangaf. Dat is voor mij de conditie waarvan ik in de Tweede Kamer heb gezegd: onder die voorwaarde kan ik werken aan vereenvoudiging. Ik kijk dus ook met een scherp oog naar wat er nu daadwerkelijk gebeurt. Uiteindelijk zou het namelijk natuurlijk niet door een stok achter de deur moeten gebeuren, maar gewoon omdat je als overheid een voorbeeldfunctie hebt en je merkt dat het goed is als je diverse teams hebt. Daartoe neem je mensen in dienst en creëer je reguliere banen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dan heb ik nog een aanvullend punt. Ik weet niet of de staatssecretaris er nog over komt te spreken. Dat punt betreft de analyse van waarom marktwerkgevers achterblijven. Dat heeft niet alleen met administratieve lasten te maken. Dat heeft ook te maken met onbekendheid van marktwerkgevers met de subsidieregelingen die beschikbaar zijn, zoals blijkt uit de studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Komt de staatssecretaris daar nog over te spreken? Welke activiteiten mogen we van haar op dat terrein verwachten?
Staatssecretaris Van Ark:
Zeker, want dit is echt de kern. Mevrouw Sent raakt hier de kern van wat we op dit moment aan het doen zijn. Ik probeer de juiste papieren er even bij te halen. Even kijken.
De voorzitter:
Het mag ook later. Dan komt het vanzelf aan de orde.
Staatssecretaris Van Ark:
Ja, maar misschien bespreek ik het toch maar gelijk, want ook ik heb het bericht gezien dat zo'n 11% van de werkgevers mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, mensen met een arbeidsbeperking, in dienst heeft. Dat betekent dus dat heel veel werkgevers dat niet hebben. Dat is natuurlijk velen een doorn in het oog. Het is wel zo dat de werkgevers die onder die 11% vallen vaak grotere werkgevers zijn, dus het aantal mensen dat een baan krijgt, gaat wel goed. Maar we willen nu natuurlijk — ik deel ook echt de ambitie voor die inclusieve arbeidsmarkt met mevrouw Sent — dat het gewoon normaal is, en dat is ook normaal, om mensen van allerlei achtergronden en met allerlei eigenschappen en kenmerken op de werkvloer te hebben.
Op dit moment zien we dat werkgevers steeds bekender raken met de banenafspraak. Bij de grote bedrijven zien we echt dat de overgrote meerderheid, meer dan 90%, weet van de banenafspraak. Bij kleinere werkgevers en bedrijven wordt het lastiger. Dat is natuurlijk ook lastiger, want de administratieve procedures worden ook zwaarder voor hen. In het brede palet van maatregelen, het brede offensief, waarmee we werkgevers willen ontzorgen bij het in dienst nemen van mensen, zetten we ook echt in op die dienstverlening voor werkgevers. Daarvoor wordt ook de wetswijziging naar de Kamer gestuurd. Dat doen we aan de ene kant door zaken te stroomlijnen. Denk bijvoorbeeld aan sommige bedrijven die binnen meerdere regio's werken en zeggen: "De ene gemeente maakt de loonkostensubsidie elke vier weken over, maar de andere maakt het elke zes maanden over. Op de ene plek mag ik zelf een jobcoach vragen, maar ergens anders moet ik er een van de gemeente nemen. Zo kan ik niet werken." Op een aantal van dat soort zaken willen wij uniformeren. Dat ligt in ieder geval voor.
Daarnaast kijken we per arbeidsmarktregio wat zij lokaal en regionaal kunnen doen om ervoor te zorgen dat ze mensen en werk bij elkaar krijgen in dat matchingsproces. Dat gebeurt via Perspectief op Werk, wat een initiatief is vanuit gemeenten en werkgevers samen. Daar is ook voor twee jaar, per jaar 35 miljoen uitgetrokken voor de arbeidsmarktregio's. Daar liggen op dit moment vanuit al die arbeidsmarktregio's voorstellen over hoe dat in die regio gaat. Wethouders van centrumgemeenten zijn daar ook bij betrokken. Er liggen dus een hoop ingrediënten op de keukentafel, zal ik maar zeggen. Daardoor is er in ieder geval aandacht voor dit probleem. Ik denk namelijk dat het niet eens zozeer onwil is bij werkgevers, maar dat het voor heel veel kleinere werkgevers gewoon ook best wel een grote last erbij is. Dan bedoel ik een administratieve last. Als we die administratieve last kunnen ontzorgen, dan staan er, denk ik, heel veel mensen te trappelen om heel veel mensen ook een kans te geven.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat is niet helemaal de analyse van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De analyse van dat bureau is dat er onbekendheid is met de regelingen. Het wordt dus niet als administratieve last ervaren, maar er is gewoon onbekendheid met de subsidieregelingen die beschikbaar zijn.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat is ook een terecht punt om nog daarbij te betrekken. We willen in elke regio één publiek aanspreekpunt voor werkgevers, waardoor duidelijk wordt wat het basispakket is aan dienstverlening. Dat is ook wat concreet voorligt om te realiseren. Werkgevers praten daar over mee met het UWV en gemeenten. We kijken inderdaad ook hoe we de werkgeversservicepunten kunnen verbeteren.
Voorzitter. Ik ga naar de vragen over dit specifieke wetsvoorstel. Ik heb zojuist al wat gezegd over de relatie tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel om de Wet banenafspraak te vereenvoudigen. Dat zou mijn antwoord ook zijn in de richting van mevrouw Sent, van mevrouw Stienen en op de vraag van de heer Kox. Maar we zitten nu in een transitieperiode en we hebben dus nu ook gewoon het onderhoud nodig van het huidige systeem. Wij hebben het uitstel van de heffing nodig om in de transitieperiode geen onomkeerbare stappen te nemen. Mevrouw Oomen refereerde ook al aan het volgende. De vraag is dan wel: mocht de wet van vandaag geen doorgang vinden, dan zullen de werkgevers, zowel de overheids- als de marktwerkgevers, geen gebruik kunnen maken van de nieuwe mogelijkheden onder de vereenvoudiging. Dat zou in mijn analyse ook betekenen dat minder mensen aan de slag kunnen.
Mevrouw Stienen vroeg op welk jaartal de nulmeting van de banenafspraak gebaseerd is, en of het aantal van 125.000 banen wel ambitieus genoeg is. De banen uit het sociaal akkoord van 2013, 125.000 extra banen, zijn dus extra banen ten opzichte van een nulmeting die in 2012 is gedaan. Eind 2012, bij die nulmeting, waren er 75.179 banen. Dat betekent dat er, opgeteld met die 125.000, eind 2025 200.000 banen moeten zijn voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Ik deel de mening van de D66-fractie dat er nu nog veel te veel mensen uit deze doelgroep aan de kant staan. Tot en met 2025 moeten er dus nog bijna 75.000 extra banen gerealiseerd worden. Dat betekent dus dat met deze inzet veel mensen nog een kans op werk gaan krijgen. We hebben onderzoek gedaan, ook op verzoek van de werkgevers. Er is gekeken: hebben we genoeg mensen om die banen ook te realiseren? Dat onderzoek naar de omvang van de doelgroep is gedaan door Panteia. Daarbij hebben we gezien dat het aantal mensen in de doelgroep goed in verhouding staat tot de 125.000 extra banen. Dat onderzoek naar die omvang van de doelgroep herhalen we begin 2020.
Misschien is het ook nog wel goed om het volgende hier aan te geven. Mevrouw Stienen refereerde in haar inbreng aan het best wel grote aantal mensen in Nederland dat met een chronische ziekte of een beperking leeft en dus ook vaak werkt. Kijkend naar die groep, zie ik een hele grote groep mensen die zonder voorzieningen van de overheid aan het werk kan. Er is ook een groep mensen die bijvoorbeeld met een voorziening van het UWV aan de slag kan, bijvoorbeeld met een brailletoetsenbord of een visueel hulpmiddel. En er is een groep mensen die niet zelfstandig in staat is om het minimumloon per uur te verdienen. Specifiek voor die laatste groep, die eigenlijk door alle wijzigingen ook echt in beeld kwam, specifiek dus voor die groep mensen die niet zelfstandig in staat is het wml te verdienen, is die banenafspraak gecreëerd.
De voorzitter:
Mevrouw Sent heeft een korte vraag.
Mevrouw Sent (PvdA):
Een hele korte, voorzitter. Ik heb nog een vraag over de inbreng van mevrouw Stienen. Zij had het over een bonus. Maar dat is toch een voorstel dat geen onderdeel uitmaakt van het voorliggende wetsvoorstel, maar van een vereenvoudiging die later in onze Kamer komt?
Staatssecretaris Van Ark:
Dat klopt. Hij komt, denk ik, uit de brief die ik op 4 juli ook naar deze Kamer heb gestuurd, waarin dat voorstel ook staat. Dat gaat dus over het wetsvoorstel dat hopelijk nog komt.
Mevrouw Stienen vroeg of ik eenvoudig uit kan leggen hoe het zit met de mogelijkheid van deactivering, en hoe het zit met toezicht en handhaving. Ik ga een poging doen. Een van de afspraken — het is eigenlijk nog een afspraak van het vorige kabinet — is dat de quotumregeling niet meer geldt als werkgevers de afgesproken aantallen van de banenafspraak weer gaan halen. In het wetsvoorstel noemen we dat de deactivering van de quotumregeling. Over de gedachte daarachter had ik het net ook al even in het gesprek met de heer Kox. Als je nou voldoende banen hebt gerealiseerd, als je je kansen hebt gepakt, als je die extra tijd hebt benut, dan heb je geen stok meer nodig. Stel, de quotumheffing is geactiveerd en de overheidswerkgevers moeten een jaarlijkse heffing gaan betalen omdat ze te weinig banen hebben gerealiseerd, maar het jaar daarna blijkt dat ze de achterstand hebben ingelopen en ze de afspraak wel hebben gehaald. Dan is het niet terecht als ze langer een heffing moeten betalen, en daarom moet de quotumheffing ook weer uitgezet kunnen worden. Dat zat niet in het aller, alleroorspronkelijkste wetsvoorstel, en daarom is dat hierin opgenomen.
Wij hebben dit wetsvoorstel naar het UWV en naar de Belastingdienst gestuurd, want zij zijn voor de uitvoering van deze wet eigenlijk de belangrijkste partners. Beide diensten hebben aangegeven dat de deactivering uitvoerbaar is. Op zich snap ik dat ook wel, want een geactiveerd quotum is in de oude systematiek een hele zware administratieve last, en het is dus makkelijker als de uitvoering deze taak niet hoeft uit te voeren.
Met het UWV en de Belastingdienst werken we nu aan het vereenvoudigde wetsvoorstel en we gebruiken daarbij ook de ervaringen van de afgelopen drie jaar. We willen eigenlijk geen nieuwe instrumenten bedenken, maar aansluiten bij wat we al hebben. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Stienen, die vroeg wat het nieuwe voorstel dan gaat betekenen voor de Belastingdienst en het UWV. De diensten hadden ook aangegeven dat de huidige wet, de huidige banenafspraak echt een hele lastige en zware administratieve klus is. Dat vonden de werkgevers overigens ook. We werken dus nu ook heel nauw samen met de uitvoerders zodat wat we maken, gelijk ook uitvoerbaar is.
Mevrouw Stienen vroeg ook naar het afschaffen van de t+2-maatregel, waarbij "t" staat voor het jaar en het "+2" voor de twee jaar na dat eerste jaar, en hoe we de resultaten daarop gaan meten. Ik sla zelf ook altijd een beetje op slot bij formules; ik heb het eigenlijk liever altijd gewoon uitgeschreven. De reden hierachter is eigenlijk gewoon als volgt. In de praktijk bleek dat als werkgevers mensen in dienst hadden en die mensen langer dan twee jaar bleven, de werkgevers niet meer de voordelen hadden die ze kregen omdat ze mensen uit de doelgroep aan het werk hadden, want die mensen telden na twee jaar niet meer mee voor de banenafspraak. De werkgevers verloren bijvoorbeeld hun aanspraak op de no-riskpolis. Ze verloren ook hun aanspraak op het loonkostenvoordeel voor de doelgroep banenafspraak. We willen allemaal het liefst duurzame banen, maar dit betekende dus dat deze groep eigenlijk het risico liep om na twee jaar eruit te gaan, zodat er weer nieuwe mensen aangenomen konden worden. Dat wilden we voorkomen, want we willen graag duurzame banen. Dat betekent ook dat we nu hebben besloten om de banen mee te laten tellen. Mensen zijn nog opgenomen in het doelgroepregister, dus bij de jaarlijkse telling tellen hun banen mee bij de resultaten voor de banenafspraak. Als ik het heel formeel zeg, is niet zozeer de afschaffing van die t+2-regeling onderdeel van dit wetsvoorstel, want die regelen we in een besluit. Maar dit wetsvoorstel regelt dat de voordelen doorlopen, zoals de no-riskpolis.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik had ook nog aan de staatssecretaris gevraagd of er dan een oneindigheid aan is. Of komt er dan toch ergens een breekpunt? Stel dat iemand onder de Wet banenafspraak een baan krijgt en vijf of zes jaar bij een werkgever heeft gewerkt. Gelden die voordelen dan nog steeds?
Staatssecretaris Van Ark:
Ja. Ik kijk heel even naar de ambtenaren. Ja. Dat wordt bevestigd. Dat is natuurlijk ook de logica, want we willen gewoon duurzame banen. Dat is ook een pijler onder het breed offensief.
Voorzitter. Er zijn ook vragen gesteld over het vereenvoudigde systeem en of dat hetzelfde wordt voor de overheid en de markt. Dat is eigenlijk het toekomstige systeem. Ik vind het in ieder geval ontzettend fijn — laat ik dat gezegd hebben — dat ik vandaag, ook al ligt die wet nog niet eens in de Tweede Kamer, al wel een beetje het gevoel mee mag krijgen uit de Eerste Kamer wat hier belangrijk gevonden wordt, als we ook naar de toekomst kijken. Ik stel nog een keer voorop dat alle wijzigingen tot doel moeten hebben om die 125.000 banen te gaan realiseren. Als we naar de toekomst kijken, is de gedachte die daar nu over op papier staat dat er dan geen aparte sectoren meer zijn. Er is een macroafspraak voor 125.000 banen. Dus eerst geldt de banenafspraak en als de aantallen niet gehaald worden, dan gaat de quotumregeling in. In die quotumperiode betalen werkgevers nog steeds een heffing. In de situatie dat de quotumregeling geactiveerd is, betalen alle werkgevers een heffing, net zoals nu, en creëren we tegelijkertijd een individuele bonus voor werkgevers die wel de banen realiseren. Dat maakt dat we dan ook heel individueel goed gedrag kunnen belonen en verkeerd gedrag kunnen afstraffen. Zowel bij die heffing als bij die bonus willen we aansluiten bij bestaande instrumenten waar de werkgevers en ook de uitvoering nu al mee werken.
Mevrouw Sent en ook mevrouw Stienen vroegen: ja, dat is allemaal wel mooi gedacht, maar nodigt dat nou niet uit tot dat freeridergedrag? Dat is een onderwerp dat zeker ook bij de Tweede Kamer aan bod kwam. Ik denk dat het ook een belangrijk punt zal zijn bij de wetsbehandeling. Zijn de wortel en de stok in het vereenvoudigde systeem groot genoeg, ook voor de overheidswerkgevers, zo vroeg mevrouw Stienen. Ik vind dat het mogelijk maken van samenwerking niet moet betekenen dat een en ander afgewenteld gaat worden. Ik kijk met een schuin oog naar de heer Kox omdat ik weet dat dit voor hem ook een heel belangrijk punt is. Daarom blijf ik vol zitten op de afspraken die ook in het bestuursakkoord zijn gemaakt. Dat betekent ook — ik herhaal dat nog een keer — dat als die banenafspraak niet gehaald wordt, we de quotumregeling, net zoals nu, gaan activeren. Dat betekent, zeg ik in de richting van mevrouw Sent, dat mogelijke freeriders dan ook gewoon via een heffing afgestraft worden voor hun gedrag. Het aardige is ook wel dat als je juist heel goed presteert, je in het nieuwe systeem ook een bonus zou kunnen krijgen.
Mevrouw Stienen vroeg: als er dan een bonus komt, als het samenwerkende partners zijn en als ze dat willen verdelen, krijgen ze dan geen administratieve lasten erbij? Voor mij is bij deze wet heel belangrijk dat we het aantal administratieve lasten zo ver mogelijk reduceren. Dat is ook een belangrijk thema als ik het de werkgeversvertegenwoordigers vraag. Dat is ook waarom ik afgelopen voorjaar een extern onderzoeksbureau heb gevraagd hier onderzoek naar te doen. Werkgevers zelf geven aan dat zij verwachten dat de lasten voor werkgevers beperkt zullen zijn, zeker in verhouding tot het huidige systeem, vooral ook omdat we aansluiten bij de bestaande instrumenten, zoals ik zojuist al zei. Maar het blijft heel erg belangrijk dat we zorgen voor goeie voorlichting. Daar zouden grote overheidsorganisaties ook een voorbeeldrol bij kunnen spelen.
Voorzitter. Een aantal overige vragen van uw Kamer zou ik graag nog willen beantwoorden, namelijk vragen van de fracties van PvdA, GroenLinks en het CDA over de sociale werkvoorziening. Mevrouw Sent en mevrouw Oomen gaven aan dat werknemers in de sociale werkvoorziening uitgezonderd worden van de WAB, van de payrollregels, maar mensen uit de doelgroep van de banenafspraak en nieuw beschut werk niet. Dat is eigenlijk een hele lastige situatie. Hoe staat het nou met die gesprekken tussen sociale partners? Ik zal het u maar gewoon heel eerlijk zeggen, want dat heb ik op andere plekken ook gedaan, dus dat doe ik zeker ook hier: dit is echt een ingewikkeld dilemma. Als je met de uitzondering van bepaalde groepen aan de slag gaat, ligt er gewoon een groot dilemma op tafel, want we willen met de WAB dat meer mensen in vaste dienst worden genomen. We willen dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen wordt. Dat betekent dat je goed en volwaardig werk wilt hebben. Het gaat om gelijke behandeling bij arbeidsvoorwaarden ten opzichte van collega's die op de payroll staan. We willen ook dat werkgevers mensen rechtstreeks in dienst nemen. Dat is de ene kant van het dilemma. De andere kant van het dilemma is dat we ook graag willen dat mensen met een beperking zo snel en makkelijk mogelijk aan het werk komen. Daarvoor kunnen dan juist detacheren en uitzenden via payroll een succesvolle manier zijn, overigens net zoals het in dienst nemen van deze doelgroep.
Als je nou een uitzondering gaat maken op het payrollregime, kan dat ertoe leiden dat mensen sneller aan het werk kunnen in detacheringsconstructies. Maar het kan er ook weer voor zorgen dat het minder aantrekkelijk wordt om mensen direct in dienst te nemen. De WAB is juist bedoeld om te zorgen dat het niet aantrekkelijker is om mensen te detacheren dan hen direct in dienst te nemen. We hebben een uitzondering gemaakt voor mensen die gepayrold worden vanuit de sociale werkvoorziening, want voor hen geldt nu al de cao-SW. We hebben met de sociale partners en VNG en Cedris echt uitgebreid, langdurig en intensief gezocht naar een oplossing voor de andere doelgroepers. Maar we hebben geen resultaat geboekt dat op steun kon rekenen van alle betrokken partijen, want voor mensen uit de doelgroep banenafspraak is er nog geen aparte cao.
Dus wat heb ik gedaan? Ik heb op verzoek van de Tweede Kamer de mogelijkheid gecreëerd dat als er voor deze mensen óók een aparte cao komt, zij volgens deze cao beloond mogen worden en niet volgens het payrollregime. Die uitzondering kan in werking treden als er een cao wordt afgesloten. U weet dat dat geen zaak voor het Rijk is, maar voor de sociale partners, dus noch de minister, noch ik kan hier een rol in spelen. We hebben wel beloofd de sociale partners te betrekken bij het opzetten van de monitor waarin we de gevolgen van de WAB voor de doelgroep gaan monitoren. Dat zullen we voor het eind van het jaar doen.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Zou ik de staatssecretaris ook mogen vragen of zij mogelijkheden heeft om te bevorderen dat die cao er komt?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik ben zeer terughoudend om mij in een discussie te mengen die echt aan de sociale partners is. De Tweede Kamer heeft een uitspraak van de Kamer daarover gevraagd. Maar als ministerie zie ik daar voor mezelf geen gelegenheid toe. Ik weet wel dat die discussie speelt bij sociale partners.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Is het niet een kwestie van geld?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik denk dat financiële middelen zeker een rol zullen spelen. Dat zal ik niet ontkennen.
De voorzitter:
Mevrouw Oomen, voor de laatste keer op dit punt.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Zou het niet mogelijk zijn om via de VNG toch wat harder druk hierop uit te oefenen?
Staatssecretaris Van Ark:
De VNG is natuurlijk zelf ook als werkgever betrokken bij die cao. Ik weet ook dat er discussies lopen, maar het past mij niet om daarin te treden. Dat moet ik helaas toch zeggen.
Voorzitter. Mevrouw Stienen vroeg of ook mensen meetellen die een beperking krijgen als ze al vaste baan hebben bij een werkgever. Ik had net al even vooruitlopend wat gezegd over de verschillende groepen die wij onderscheiden op de arbeidsmarkt, de ondersteuning die ze krijgen en de voorzieningen die er voor hen zijn. Mensen die een beperking krijgen terwijl ze een baan hebben, horen niet tot de doelgroep banenafspraak. Die tellen dus ook niet mee voor de banenafspraak, maar ze komen mogelijk wel in aanmerking voor de WIA en de daarbij behorende instrumenten. Wat is nou de reden daarvan? Wij hebben de doelgroep voor de banenafspraak zo afgebakend dat juist mensen die niet zelfstandig het wml per uur kunnen verdienen, tot de doelgroep behoren. Zij kwamen er op een andere manier te weinig tussen bij reguliere werkgevers.
Voorzitter, ik meen hiermee de vragen beantwoord te hebben. Zo niet, dan hoor ik dat heel graag.
De voorzitter:
Dank u wel. Thans komen wij bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Het woord is aan de heer Ester.
De heer Ester (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen. Het was een mooi en gedreven debat. Het gaat ook ergens om. Wij willen in Nederland een inclusieve arbeidsmarkt die alle mogelijkheden biedt aan mensen met een arbeidsbeperking. Wij hebben ook uitvoerig gedebatteerd over de ondermaatse prestaties van de overheid zelf om arbeidsgehandicapten aan een baan te helpen. De staatssecretaris heeft een ambitieus en grondig plan gepresenteerd waarmee zij de inhaalrace wil ingaan. Mijn fractie heeft daar hoge verwachtingen van en wil graag geïnformeerd worden over de voortgang van dat plan. Het is goed om te onderstrepen dat de targets daarbij gewoon blijven gelden: 125.000 banen eind 2025. Hoe zorgen wij ervoor — dat wil ik nog kort vragen — dat dit ook duurzame en volwaardige banen zijn, zeker in dit tijdperk van flexibilisering?
Ik heb nog een tweede vraag daarbij, namelijk of ook is afgewogen of het niet beter was geweest om met één wetsvoorstel te komen, zowel voor de deactivering van de quotumheffing als voor de vereenvoudiging van het beleid rondom de doelgroep en de banenafspraak, en het ontwerp van een bonus-malusregeling. Werkgevers willen helderheid — dat heeft u meerdere keren gezegd vandaag — maar die krijgen ze nu in afzonderlijke porties voorgeschoteld. Was het vanuit dat perspectief niet beter geweest om met één wetsvoorstel te komen? Dreigt nu niet het gevaar van fragmentatie en verbrokkeling?
Voorzitter. De ChristenUniefractie kan, gezien de aansprekende tussensprint van de staatssecretaris en het niet tornen — dat is essentieel — aan de geldende targets, instemmen met de eenmalige deactivering van de quotumheffing. Althans, dat zal mijn advies aan de fractie zijn. Die heffing is een middel en geen doel. Het doel is een arbeidsmarkt die volwaardig plek biedt aan mensen met een arbeidsbeperking, een inclusieve samenleving, niet alleen in woord maar ook in daad. Om die reden zullen wij ook de motie van de SP steunen, maar die zal de heer Kox ongetwijfeld zelf zo dadelijk introduceren.
Voorzitter, dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Sent.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Graag dank ik namens de fracties van de PvdA en GroenLinks de staatssecretaris voor haar geduldig antwoorden op onze vragen. Wij waarderen haar optimisme en enthousiasme. Deze betreffen voor een deel wetgeving die nu niet voorligt. Naar ons oordeel — en zoals ik begrijp uit de interrupties van de heer Kox geldt dat voor hem ook — is enig realisme gewenst. Daar vinden wij de analyse van de staatssecretaris ter onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel nogal mager. Als de overheid inderdaad een mammoettanker is, waarom zou deze dan nu wel gaan bewegen? Waar de staatssecretaris aandacht vraagt voor de administratieve lasten, geven werkgevers juist aan dat ze helemaal niet bekend zijn met de subsidieregelingen. Ook voor onze Kamer geldt: vertrouwen is goed, controle is beter. De staatssecretaris heeft de fracties van de PvdA en GroenLinks onvoldoende vertrouwen gegeven dat haar optimisme ook realistisch is.
Voorzitter. De staatssecretaris heeft ons er niet van kunnen overtuigen dat het voorliggende wetsvoorstel een stap in de goede richting is. De bezwaren aangedragen door de Raad van State blijven onverminderd relevant. De aanpassingen zijn er niet op gericht om de overheid ertoe te brengen thans op korte termijn alsnog aan haar verplichtingen in het kader van de banenafspraak te voldoen, maar met name om de overheid zelf opnieuw uitstel te geven voor de nakoming van die verplichtingen. Daarnaast hebben de reeds eerder aangebrachte ingrijpende aanpassingen in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten het halen van de beoogde aantallen reeds aanzienlijk vereenvoudigd, waardoor het activeren van de quotumheffing minder snel in beeld komt.
Gelet op het feit dat zowel het doelgroepregister als de quotumheffing aan geloofwaardigheid inboet door de getroffen en voorgestelde aanpassingen is het de vraag welke nuttige functie de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten nog heeft voor het bereiken van het beoogde doel: extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Het gaat immers, naar het oordeel van onze fracties, over de kern van die wet. Het effect op de geloofwaardigheid van de wet in het algemeen en van de overheid in het bijzonder, brengt mij ertoe de fracties van de PvdA en GroenLinks te adviseren om tegen het voorliggende wetsvoorstel te stemmen.
Voorzitter. Ik rond af met een algemene bespiegeling. Eigenlijk vind ik het stuitend dat wij een heel bonus-malussysteem moeten optuigen om mensen met een arbeidsbeperking een aanstelling te geven om op die manier een inclusieve arbeidsmarkt te realiseren.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Stienen.
Mevrouw Stienen (D66):
Voorzitter. Namens de D66-fractie wil ik de staatssecretaris danken voor de heldere beantwoording van onze vragen. Het is goed dat we het in elk geval in dit huis met elkaar eens zijn dat een inclusieve arbeidsmarkt voor iedereen geldt, dus ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Het is voor mijn fractie ook helder geworden dat de staatssecretaris ambities, die nog wel wat groter kunnen, koppelt aan realisme dat een wortel vaak beter werkt, maar dat de stok van de quotumheffing blijft bestaan, ook voor de overheid. Daarbij laat ik het.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Oomen.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de open en degelijke beantwoording van de vragen die we hadden. We hebben in eerste termijn gezegd dat wij als CDA-fractie vertrouwen en geloven dat die inclusieve samenleving ook op de arbeidsmarkt tot stand komt. Dat betekent dan ook dat iedereen een plek kan krijgen en kan vinden op die arbeidsmarkt, een plek die lonend en belonend is.
Er is door de staatssecretaris eigenlijk niet ingegaan op mijn opmerkingen dat het doodzonde is dat we deze nieuwe afspraak nodig hadden omdat we zoveel sw'ers in de Participatiewet hebben neergezet. Ik zou willen dat de staatssecretaris daar in tweede termijn nog even op terugkomt.
Voorzitter. Wij steunen het voorstel van de staatssecretaris waarbij ze zegt dat we moeten vereenvoudigen in administratieve zin, maar dat ze de afspraken die gemaakt zijn om in 2025 200.000 mensen te hebben vanuit de banenafspraak die ook continu werk hebben, niet laat vallen. Dank daarvoor.
Voorzitter. Ik begrijp het antwoord, gegeven tijdens het interruptiedebatje, op de vraag over de mensen die vallen onder de WAADI. Daar is in de Tweede Kamer ook lang over gesproken. Maar ik zou me zo kunnen voorstellen dat eind van dit jaar, wanneer de WAB in gang wordt gezet, enkele duizenden mensen zonder werk komen te zitten. Ik vraag me af of het dan nog zo kan zijn, terwijl ik de beweegredenen best begrijp, namelijk dat u geen cao-partner bent, dat u daarover dan nog zo optimistisch zult zijn.
Voorzitter. Dat waren eigenlijk mijn reacties. Nog een opmerking over een wet die ik nog nooit gezien heb en die er nog komt: als we over administratieve vereenvoudiging voor toekomstige wetgeving gaan spreken, weet ik niet of bonus-malussystemen de juiste manier zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Kox.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar enthousiaste manier van reageren en haar besliste uitspraak dat hoe dan ook afspraak afspraak is en dat 125.000 extra banen gecreëerd zullen worden in de markt en bij de overheid. Ze illustreert met haar antwoorden dat ze allerlei plannen heeft om wat niet goed gaat, toch goed te krijgen. Dat valt te prijzen. Maar tegelijkertijd is de werkelijkheid natuurlijk dat het niet goed gaat, eigenlijk al vanaf het begin.
Toch nog even terug naar de feiten: de feiten zijn dat we, toen we de Participatiewet gingen invoeren, de sociale werkplaatsen op slot deden, de Wajong uitkleedden en de mantelzorgboete invoerden. Daartegenover stond de banenafspraak, die geleverd zou worden. Op dat moment zetten we een heleboel mensen letterlijk en figuurlijk in de kou. Die staan daar nog steeds. Het is ook niet vreemd dat er zoveel boosheid in de samenleving is ontstaan bij de mensen die het betreft, die niet gekregen hebben wat we ze beloofd hadden. We spreken vaak over mensen met een beperking, maar het zijn ook allemaal mensen met een mogelijkheid die, als we de omstandigheden goed creëren, iets zouden kunnen doen. We weten dat juist voor deze groep mensen het hebben van die baan misschien nog belangrijker is dan voor andere mensen, als je dat al kunt zien. Maar we hebben ook gezien dat in de politiek boosheid is ontstaan. Waarom zorgen we er als overheid vooral niet voor om te leveren, terwijl de werkgevers in de marktsector dat wel kunnen? We hebben zelfs het bijzondere geval gezien dat de fractievoorzitter van mijn partij aan de overkant samen met de voorzitter van VNO-NCW een oproep deden: overheid, doe iets meer, dit gaat zo niet goed, we komen onze beloftes niet na, wat ten koste gaat van onze geloofwaardigheid. We hebben een oproep gezien van Lilian Marijnissen en Hans de Boer, gesteund door FNV, Partij van de Arbeid en heel veel andere organisaties, om de socialewerkvoorziening een tweede leven te geven, in een misschien modernere vorm. Dat moet wel worden gedaan, om in ieder geval iets te bieden te hebben als al die plannen van de staatssecretaris toch niet leveren wat ze zouden moeten leveren.
Om dat pleidooi kracht bij te zetten en de staatssecretaris een extra middel te geven om werk te creëren voor mensen die het hard nodig hebben, wil ik graag deze motie indienen, mede namens een grote groep fracties.
De voorzitter:
Door de leden Kox, Oomen-Ruijten, Sent, Ester, Van Gurp en Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gezien de conclusie van het SCP dat sinds de invoering van de Participatiewet in 2015, waardoor de sociale werkplaatsen op slot gingen, werkzoekenden met een arbeidsbeperking niet meer maar minder kans hebben op een baan;
gezien de bevinding van vakbonden en werkgeversorganisaties (in het onderzoek van SBCM) dat arbeidsgehandicapten sinds het op slot doen van de sociale werkplaatsen "zijn beland in een woud van onzekere dienstverbanden en arbeidsvoorwaarden, waarin de onzekerheid voor arbeidsbeperkten groot is terwijl de doelgroep juist meer zekerheid nodig heeft";
gezien het antwoord van de regering in de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord aan deze Kamer dat de overheid tot nu toe niet in staat is gebleken haar verplichting na te komen inzake het tot stand brengen van extra arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking;
gehoord het pleidooi van werknemers- en werkgeversbonden om, gezien de tegenvallende resultaten van de Participatiewet met name bij de overheid, de sociale werkplaatsen "een tweede leven te geven";
verzoekt de regering te onderzoeken hoe in elk van de 35 arbeidsregio's een goede infrastructuur kan komen die zorgt voor voldoende beschut werk voor mensen met een arbeidsbeperking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kox (SP):
Nog een laatste opmerking, aansluitend bij wat collega Ester zei: zijn we niet bezig hier erg brokkelige wetgeving tot stand te brengen, waarin we allerlei stapjes zetten, maar niet de stap die duidelijk zou maken naar de mensen die het betreft en naar het veld wat we als overheid gaan doen? Ik deel zijn vrees dat, als we het zo doen, de overtuigingskracht van die verschillende partjes wetgeving onvoldoende zal zijn. Ik hoor ook graag een antwoord op de vraag van collega Ester of het niet beter was geweest om het in één wet te doen en of het nog mogelijk is om dat alsnog te doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Is de staatssecretaris in staat om meteen te antwoorden? Dat is het geval. Dan geef ik haar het woord.
Staatssecretaris Van Ark:
Komt de tekst van de motie ook nog?
De voorzitter:
Ja, daar zorgen we voor.
Staatssecretaris Van Ark:
Dank u wel.
In tweede termijn is nog een aantal vragen gesteld, waarvoor dank. De heer Ester vroeg hoe we er nou voor zorgen dat het duurzame banen zijn. Dat is natuurlijk een heel cruciale vraag in een arbeidsmarkt die steeds flexibeler wordt en waar dit echt wel een kwetsbare groep in is. Tegelijkertijd is een aantal maatregelen genomen, zoals opschorting van de t + 2-regel, die ertoe moet leiden dat er geen prikkel van de andere kant op staat. Veel van de voorzieningen die mensen krijgen, zijn structureel en ook duurzaam inzetbaar. Veel maatregelen uit het breed offensief, waar ook nog wetgeving voor naar de Kamer komt, richten zich juist op duurzaam werk. Ik geef een klein voorbeeld. Uit diverse onderzoeken blijkt dat mensen aan het werk helpen nog wel lukt, maar dat de kwetsbaarheid zit in aan het werk blijven. Dat is onder andere ook iets waar we met die wetgeving voorzieningen voor willen treffen.
De heer Ester vroeg of het niet in één wetsvoorstel had gekund. Dit wetsvoorstel nam eigenlijk een aanloop in 2017 — veel van de discussies die we hier vandaag voeren waren toen nog niet aan de orde — vanwege de situatie die toen voorhanden was om de mogelijkheid om het een jaar uit te stellen, om die bypass te laten doen, en het ook weer te deactiveren. Dat is nog een besluit van het vorige kabinet; dat besluit heeft mijn voorganger genomen. De oorsprong van deze wet ligt dus eigenlijk in het vorige kabinet. Tegelijkertijd is er een aantal zaken qua onderhoud voorbijgekomen waar men niet op kan wachten, bijvoorbeeld de t+2-maatregel of de formules waar kleine bedrijven last van hebben. Ik zou bijna zeggen dat we misschien een klein beetje zijn ingehaald door de tijd, omdat de behandelingen nu bijna parallel lopen. Vereenvoudiging en overleg met de uitvoering kosten tijd. Dat betekent dat we nu een wet hebben liggen die met ingang van 1 januari aanstaande voor een aantal vereenvoudigingen en een stukje technisch herstel kan zorgen.
De heer Ester vroeg ook: hoe kunnen we geïnformeerd blijven? In ieder geval ontvangt de Eerste Kamer jaarlijks de metingen en ook de resultaten van de banenafspraak. Ik zal u uiteraard ook op de hoogte blijven houden van de plannen rondom de vereenvoudiging. Ik heb de brief van 4 juli ook aan de Eerste Kamer gestuurd. Ik zal ook de minister van Binnenlandse Zaken vragen om zijn brief over de werkplannen binnen de overheid te delen, zodat u dit dossier kunt volgen.
In de richting van mevrouw Sent zou ik nog het volgende aan willen geven. Zij heeft al aangegeven dat ze het wetsvoorstel niet steunt, maar stelde toch de vraag: welke nuttige functie heeft deze wet nog; wat is eigenlijk de geloofwaardigheid van de wet? Dat is natuurlijk wel een hele existentiële vraag. De wet is en blijft bedoeld om die 125.000 banen te realiseren. Bepaalde elementen staan dat in de weg. We hebben te maken met het oude systeem en het nieuwe systeem. Dat is gewoon het geval. Dat betekent ook dat het onderhoud nodig is en een aantal zaken veranderd worden. Ik verander de wet terwijl we tegelijkertijd aan de slag blijven om die 125.000 banen met een stok achter de deur neer te zetten. Het is dus ook het fundament onder het stelsel, want alleen met een werkbare wet halen wij die 125.000.
In de richting van mevrouw Stienen zou ik willen zeggen dat wij inderdaad de wortel en de stok hebben, wat zij ook aangaf. Dat klopt inderdaad. Dat is ook waar ik graag met uw Kamer in de vervolgfase over spreek.
Mevrouw Oomen vroeg mij om nog even te reflecteren op de situatie in 2015, toen veel sw'ers in de Participatiewet kwamen en ook veel mensen die anders in de Wajong waren ingestroomd, in de Participatiewet kwamen. In de eerste termijn is die vraag er abusievelijk bij ingeschoten. Het is van belang om aan te geven dat we binnenkort de evaluatie verwachten van de Participatiewet. We hebben toen namelijk met elkaar gezegd dat er grote veranderingen gaan komen en dat we goed de vinger aan de pols moeten houden. Ik kan me voorstellen dat die evaluatie van de Participatiewet ook naar de Eerste Kamer wordt gestuurd. De evaluatie komt in ieder geval vóór de begroting van de Tweede Kamer. Ze verwachten de evaluatie rond 20 november. Ik wil gewoon heel erg goed kijken wat er goed is gegaan en wat er beter kan.
Ik weet ook dat er in het onderzoek van het SCP is ingezoomd op de groep mensen die op de wachtlijst stonden voor de sw in 2015. Dat zijn de 11.000 mensen van wie de baankans lager is dan je met de banenafspraak had mogen verwachten. Dat is dus een hele specifieke groep binnen de grote groep mensen die onder de Participatiewet valt, maar wel een groep die verwacht had daar in te stromen.
Ik vind het ook van belang — ik zal straks ook reageren op de motie — dat de sw-bedrijven zich in de functie die ze hebben in de Participatiewet transformeren van een plek om te werken voor een bepaalde groep mensen naar een ontwikkel- en expertisemogelijkheid waaruit gedetacheerd wordt. Er zijn heel veel sw-bedrijven die die ontwikkeling doormaken. Ik denk ook dat dat heel erg goed is.
Er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat bepaalde groepen in de Participatiewet juist meer baankansen hebben. Ik denk dat het goed is om straks bij de evaluatie van de Participatiewet in z'n geheel te kijken wat voor welke groep werkt en welke instrumenten — uiteindelijk is het een totaalplaatje — we hebben om mensen voor wie het niet vanzelf gaat, aan het werk te helpen. Als het mag, voorzitter, zou ik de Kamer willen vragen om geduld tot die evaluatie er is.
Voorzitter. De heer Kox vraagt in zijn motie onder letter G om te onderzoeken hoe in elk van de 35 arbeidsmarktregio's een goede infrastructuur kan komen die zorgt voor voldoende beschut werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Ik mag het volgende zeggen. Het klinkt misschien een beetje huiselijk, maar ik zeg het in de Tweede Kamer ook heel graag. Ik ben echt een fan van sw-bedrijven. Ik kom er graag, ze doen fantastische dingen en ik zie dat ze zich transformeren van klassieke, wat naar binnen gekeerde organisaties — dat is een beetje de karikatuur die ze hadden — tot organisaties die midden in de samenleving staan en ook voor gemeenten echt een meerwaarde kunnen beteken voor de doelgroepen voor wie ze er zijn, door hun kennis en expertise in te zetten.
Tegelijkertijd is het aan gemeenten hoe ze omgaan met hun sw-bedrijven. De instroom in de sw-bedrijven in de wet is gestopt, maar de bedrijven zelf bestaan nog. In de Tweede Kamer hebben we hier ook debatten over. Ik heb ook de SER gevraagd om mee te denken, want we willen niet dat die kennis en expertise verloren gaan. Er is ook een motie-Renkema aangenomen in de Tweede Kamer, waarin wordt gevraagd om in elke arbeidsmarktregio te kijken of je zo'n detacheringsfaciliteit zou kunnen creëren. De motie-Kox zet eigenlijk op dezelfde manier een grote streep zet onder de functie van sw-bedrijven, zeker omdat het gaat om de infrastructuur die ze elkaar bieden. Als ik die motie mee mag nemen in de uitvoering van de motie-Renkema, in het kader van het breed offensief, waarbij het er echt om gaat of de arbeidsmarktregio's mensen ook aan het werk kunnen krijgen, geef ik die heel graag oordeel Kamer.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week wordt gestemd over het wetsvoorstel. Tot slot stel ik voor dat we volgende week ook over de ingediende motie gaan stemmen. Ik schors de vergadering voor een dinerpauze tot 19.15 uur.
De vergadering wordt van 18.24 uur tot 19.15 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20192020-5-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.