Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 38, item 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 38, item 15 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de introductie van een grondslag voor de verlaging van het wettelijk collegegeld voor groepen van studenten (verlaagd wettelijk collegegeld) ( 34911 ).
(Zie vergadering van 9 juli 2018.)
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de introductie van een grondslag voor de verlaging van het wettelijk collegegeld voor groepen van studenten, oftewel verlaagd wettelijk collegegeld.
Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Fijn om hier mijn eerste wetsvoorstel te mogen verdedigen in deze Kamer. Ik ben ook heel verheugd dat dit ook nog op de valreep voor het reces kan, want als het goed is krijgen vandaag nieuwe studenten die na de zomer beginnen aan hun opleiding op een hogeschool of aan een universiteit definitief te horen dat ze een korting van €1.000 krijgen op hun collegegeld. Die doelstelling was in het regeerakkoord opgenomen. Ik dank ook de leden hier, maar ook alle betrokkenen in de keten voor de bereidheid om mee te werken aan een heel snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Het is mijn eerste wetsvoorstel hier, een wetsvoorstel dat ik zelf heb ingediend. Het gebeurt niet vaak dat een wetsvoorstel binnen negen maanden vanaf het begin tot het eind behandeld kan worden. Ik dank uw Kamer ook voor de bereidheid om aan dat tempo mee te werken. Alle benodigde technische aanpassingen bij DUO, Studielink en de instellingen zijn gereed. Dus als u vanavond met dit wetsvoorstel zou kunnen instemmen, staan ook alle seinen op groen.
Tegen mevrouw Nooren, die daar een vraag over had, zeg ik dat deze verlaging ook nog effect heeft, omdat wij al eerder bij studenten zijn gaan aankondigen dat de kans er inzat dat het collegegeld verlaagd zou worden, uiteraard altijd met de disclaimer daarbij dat het parlement het wetsvoorstel nog moest aanvaarden.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren, u kunt niet wachten tot een later moment? U moet nu even heel snel? Kort dan graag.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Over die disclaimer wil ik toch even wat zeggen. Als je op de site van rijksoverheid kijkt, lijkt het — en u zei al in uw inleiding "als deze Kamer het goedkeurde" — niet dat hier een debat gevoerd zou worden. Op de site van de rijksoverheid moet je heel goed zoeken om te zien dat er nog een Eerste Kamer is die ook over een wetsvoorstel gaat. Ik wil de minister via de voorzitter aanmoedigen om daar de volgende keer iets zorgvuldiger mee om te gaan.
Minister Van Engelshoven:
Daar zullen we scherp op zijn. Uiteraard is het zo dat je zoiets pas kunt doen als het door beide Kamers is aanvaard.
Het wetsvoorstel zelf bevat slechts de grondslag voor het verlaagd wettelijk collegegeld. De voorwaarden en definities zullen uiteindelijk worden geregeld in de algemene maatregel van bestuur. Die algemene maatregel van bestuur ligt klaar. Mocht uw Kamer vanavond instemmen met het wetsvoorstel, dan zal de algemene maatregel van bestuur gelijktijdig met dit wetsvoorstel worden gepubliceerd.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geeft vrij precies aan wat er in die algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld. De toelichting op die algemene maatregel van bestuur — zeg ik tegen de heer Ganzevoort, die daar vragen over had — bevat vooral een toelichting op de juridische details zoals de voorwaarden.
Het gaat om twee maatregelen: één generieke voor alle eerstejaars en één specifieke voor de lerarenopleiding. Ik heb goed geluisterd naar al uw argumenten. Ik zeg hier in alle eerlijkheid: natuurlijk hadden er ook andere maatregelen bedacht kunnen worden voor de verdere verbetering van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Ik zeg hier ook dat toegankelijkheid meer is dan alleen financiën. Daarom zal ik ook voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer nog met een beleidsbrief komen over die toegankelijkheid, waarin we bijvoorbeeld kijken hoe we de toegankelijkheid en de kansgelijkheid in het hoger onderwijs verder kunnen bevorderen. Dat kunnen we door bijvoorbeeld eens kritisch te kijken — de heer Ganzevoort deed die suggestie ook al — naar de betekenis van het bindend studieadvies in dat kader. Wat betekent decentrale selectie in dat kader? Dus toegankelijkheid is meer dan alleen de financiële toegankelijkheid. Mevrouw Nooren en de heer Ganzevoort hadden er natuurlijk gelijk in dat er gekozen had kúnnen worden voor verdere verlaging van de aanvullende beurs. Zei ik "verlaging"? Verhoging, bedoel ik natuurlijk. In 2015 is de maximale aanvullende beurs verhoogd met ruim €100 per maand. Nu is de politieke keuze gemaakt voor een generieke verlaging van het collegegeld. Er wordt natuurlijk altijd een weging gemaakt tussen enerzijds inkomensafhankelijke maatregelen en anderzijds generieke maatregelen. En op die weging om nu tot een generieke maatregel te komen, hebben de partijen in het regeerakkoord zich kunnen vinden. De heer Ganzevoort zei terecht dat ook GroenLinks deze maatregel al had bedacht voor zijn verkiezingsprogramma. Er had natuurlijk een andere politieke keuze gemaakt kunnen worden, maar het is deze keuze geworden.
Het is natuurlijk zo dat deze maatregel niet is gebaseerd op dikke stapels onderzoeken. Dat geef ik grif toe aan de heer Ganzevoort. Dat is natuurlijk zo. We zien op dit moment ook geen heel groot probleem met de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, maar het is natuurlijk wel zo dat het collegegeld de eerste grote rekening is die je ziet als aankomend student. En het maakt toch echt uit of daar €2.000 of €1.000 op staat. Dat is toch een aanzienlijk verschil. Dat maakt toch uit als je jouw keuze gaat maken. Mevrouw Bikker wees daarop: kan het uitmaken voor of je kiest voor een wat moeilijkere of voor een wat makkelijkere studie? Als het dat eerste jaar net iets goedkoper is — €1.000 is niet "net iets goedkoper": dat is een heleboel goedkoper — dan ga je misschien toch net wat inhoudelijker naar die keuze kijken. Dan durf je misschien net een stapje meer aan.
Dat is wat ik in de toelichting ook beoogd heb te zeggen: dan wordt er toch misschien een iets kwalitatievere keuze gemaakt. Ik zeg tegen de heer Ganzevoort het volgende. Heb ik daar hele wetenschappelijke onderbouwingen voor? Nee, die hebben we niet. Maar ik kan mij zomaar voorstellen dat dat zo gebeurt en ik denk dat heel veel mensen zich dat kunnen voorstellen. We hebben bijvoorbeeld ook bij de invoering van de ov-kaart voor mbo-studenten gezien dat zij ook echt vaker kiezen voor de instelling die echt de voorkeur heeft, doordat kiezen voor een andere mbo-instelling dan de instelling die het meest nabij is toch wat goedkoper wordt.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Om het toch iets beter te begrijpen het volgende. Ik proef een kleine spanning als het gaat om wat nou precies "kwalitatieve toegankelijkheid" betekent. Ik heb in de stukken tot nu toe gelezen dat die vooral gaat over de keuze om wel of niet te gaan studeren. Ik hoor nu dat die vooral gaat over welke opleidingen dan gekozen worden; al dan niet de moeilijkere enzovoorts. Maar misschien hoor ik het niet helemaal goed.
Minister Van Engelshoven:
Nee, we hebben het volgende bedoeld. De kwalitatieve keuze gaat eigenlijk om twee dingen. Het kan gaan om de inhoudelijke keuze voor de studie. Dat hebben we met kwalitatief bedoeld. Het gaat erom dat we de student echt laten kiezen voor de plek waar die het meest tot zijn recht kan komen. Als de financiële afweging dan wat kleiner wordt, doordat je de financiële drempel verlaagt, voel je misschien toch iets meer de vrijheid om echt inhoudelijk te kiezen. Dat is een overweging die een rol heeft gespeeld. Tegelijkertijd — ik denk dat ik ook daar een rol in kan spelen — denk ik bijvoorbeeld aan mbo'ers die willen doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs. Als dan de eerste rekening die je krijgt geen €2.000 is maar €1.000, dan ga je misschien toch net iets makkelijker over die drempel heen. Dus beide punten hebben in mijn afweging een rol gespeeld, en ik denk ook in de afweging van de partijen die het coalitieakkoord hebben gesloten.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik snap het nog niet helemaal, sorry. Laat ik het zo zeggen: dat het een rol kan spelen bij het al dan niet gaan studeren, kan ik me voorstellen. Er is onderzoek dat zegt dat €1.000 te weinig is voor dat verschil, maar oké, ik kan me dat voorstellen. Maar ik kan me niet goed voorstellen dat het uitmaakt voor wélke studie je dan kiest. Behalve dan als je zegt: het maakt niet uit als je voor kleinschalig intensief onderwijs kiest. Dat is namelijk toch nog een heel stuk duurder. Maar verder kan ik het me niet voorstellen, want alle opleidingen worden €1.000 goedkoper, dus wat maakt het dan uit welke je kiest?
Minister Van Engelshoven:
Stel, een leerling komt van het vwo, is best goed in economie en in wiskunde, en moet een keuze maken tussen een studie economie of een studie econometrie. Econometrie vindt die leerling wel een spannende keuze, omdat hij nog niet helemaal zeker weet of hij dat wel gaat halen; bij economie weet hij dat misschien iets zekerder. Ook krijgt hij nog te maken met een bindend studieadvies. Ik zei net al dat we daar ook eens naar moeten kijken. Ik kan mij zomaar voorstellen — nogmaals, een harde wetenschappelijke onderbouwing heb ik niet; daar hebt u helemaal gelijk in — dat die leerling dan toch zegt: omdat dat eerste jaar goedkoper wordt, durf ik die wat spannender keuze toch iets sneller aan. Ik kan mij voorstellen dat dat een overweging is en ik hoop dat dat een overweging is. Ik hoop dat het bijvoorbeeld voor studenten die voor een ingewikkelde bètastudie kiezen — mevrouw Bikker vroeg daarnaar — toch een rol kan gaan spelen. Laten we het hopen.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Het kan allemaal meespelen. Dat weten we niet, want dat hebben we niet onderzocht, maar we moeten voor dit wetsvoorstel wel een afweging maken van de doeltreffendheid en de doelmatigheid. Daarbij gaat het natuurlijk niet alleen om die €1.000 of €2.000 die een student betaalt, want hij is ook een jaar kwijt op dat moment. Ik denk dat dat zelfs verkeerd kan uitpakken, doordat iemand dan maar een iets moeilijkere studie gaat doen, maar vervolgens zijn punten en propedeuse niet haalt; dan is hij wel zijn eerste jaar kwijt. Dan denk ik: oeps, het kan misschien een verkeerde afweging worden. Ik snap dus nog steeds dat "kwalitatieve goed" niet, ten opzichte van alle andere dingen die je kan doen, zoals voorlichting, proeflessen, meelopen, praten met iemand die die studie heeft gedaan, begeleiding. Er zijn allerlei andere manieren waarop je dat kan doen. Dan doe je een studie die ingewikkeld is, maar …
Minister Van Engelshoven:
Ook als we het gaan monitoren, zullen we nooit een-op-een kunnen aantonen dat het een bepaalde maatregel is die daartoe leidt. Het is altijd een pakket van maatregelen. Datzelfde geldt voor de verlaging van het collegegeld voor de lerarenopleiding. U weet dat we bezig zijn met een heel programma om het lerarentekort te bestrijden. We hopen allemaal dat al die maatregelen bij elkaar gaan helpen om ervoor te zorgen dat meer jongeren kiezen voor de lerarenopleiding en dat meer mensen leraar willen worden, dat er meer mensen voor de klas willen gaan staan. Zullen we ooit kunnen achterhalen of een van die maatregelen geïsoleerd tot een effect heeft geleid? Dat denk ik niet, want het is altijd een pakket. Zoals we met al het beleid van het ministerie doen, volgen we de effecten in de beleidsmonitor en gaan we kijken welke effecten we zien. Kunnen we dat geïsoleerd doen? Nee, dat kun je nooit, want het is altijd een totaalpakket aan onderwijsmaatregelen die op elkaar inwerken.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Even kort. We zitten hier om te kijken of het wetsvoorstel dat voorgesteld wordt, voldoet aan de eisen van kwaliteit en doelmatigheid ten opzichte van al die andere maatregelen. Volgens mij is de constatering dat het een wetsvoorstel is dat lasten met zich meebrengt die mogelijk vooral terecht zullen komen bij mensen die een aanvullende beurs moeten nemen — daar komen we straks op terug — omdat de studierente nog omhooggaat volgend jaar. Dan denk ik: hadden we die 175 miljoen niet slimmer uit kunnen geven?
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Dan kom ik op het punt van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregel. Mevrouw Nooren had daar in haar eerste termijn vragen over en de heer Ganzevoort had daar ook vragen over. Onze opdracht is altijd om te kijken naar de doelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van een maatregel. Binnen de reikwijdte van mijn opdracht uit het regeerakkoord was er weinig ruimte voor beleidsmatige alternatieven. Ik heb gemeend dat ik het extra jaar korting voor de pabo's kon uitbreiden naar alle lerarenopleidingen, omdat ik het verstandig vond om niet alleen te kijken naar de pabo's en de academische pabo's, maar om echt heel breed te kijken. Voor echt andere maatregelen bood het regeerakkoord natuurlijk weinig ruimte. Daarbij is wel gezocht naar het beste uitvoeringsalternatief. Veel aandacht hebben we dan ook besteed aan de diverse invoeringsscenario's. In die zin is het dus het beste alternatief binnen mijn politieke opdracht. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft dat ook zo bevestigd.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter, ik moet hier toch bezwaar maken. De minister verwijst nu tot twee keer toe naar het regeerakkoord, dat haar geen ruimte geeft om iets anders te doen. Maar de minister spreekt hier onder verantwoordelijkheid van de regering. Ik heb verwezen naar de schrijfwijzer, waarin staat: een verwijzing naar het regeerakkoord is niet voldoende. Dat is een regeling vanuit de regering zelf, waarbij gezegd wordt: die toelichting moet zodanig zijn dat die inhoudelijk gebaseerd is en niet alleen maar verwijst naar het regeerakkoord. Dus ik kan hier geen genoegen mee nemen. Ik zou echt graag een inhoudelijke keuze willen zien waarom dan dat regeerakkoord, waar deze minister ook achter staat, dit kiest. Zij geeft er niet alleen maar uitvoering aan, maar zij staat daar achter, zij kan daar dus ook op aangesproken worden. Dan moet zij ook inhoudelijk kunnen uitleggen waarom deze keuze gemaakt is.
Minister Van Engelshoven:
De maatregel staat overigens ook in het GroenLinks-verkiezingsprogramma. We hebben ook gepoogd om in de memorie van toelichting niet alleen te verwijzen naar het regeerakkoord, want dat zou flauw zijn geweest, dat snap ik ook, maar ook aan te geven wat dit nu voor effect heeft. Voor die lerarenopleiding is de achterliggende doelstelling natuurlijk heel helder: ervoor te zorgen dat meer jongeren, maar ook overige studenten, gaan kiezen voor die lerarenopleiding. Dat heb ik u zojuist proberen uit te leggen. U kunt mij volgen in die redenering of niet, maar ik heb gezegd dat door die kwalitatieve keuze, als de drempel lager wordt, er meer ruimte ontstaat om een inhoudelijke afweging te maken. Zeker voor overstappers vanuit het mbo naar het hoger onderwijs wordt toch ook die drempel lager. Als u vraagt wat nou de bottomline van mijn redenering is, dan zeg ik: simpelweg de drempel voor studenten verlagen om te kiezen voor het hoger onderwijs, omdat — ik zeg het nogmaals — die acceptgiro, die eerste rekening van niet €2.000 maar €1.000, toch wel uitmaakt of je die drempel overgaat of niet.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik maak op dit moment inderdaad alleen bezwaar tegen een verwijzing naar het regeerakkoord als een afdoende argument voor het kiezen voor deze maatregel en niet voor een andere. Over de inhoud hebben we nog een ander gesprek, maar graag niet meer die verwijzing naar het regeerakkoord.
Minister Van Engelshoven:
Naar het regeerakkoord heb ik in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verwezen, maar u kunt mij niet euvel duiden dat ik hier, in deze Kamer, wel zeg: het is een maatregel uit het regeerakkoord die mij niet heel veel alternatief biedt. Maar daar zit wel degelijk een inhoudelijke gedachte achter, net zoals waarschijnlijk GroenLinks ook die gedachte heeft gehad toen zij het opschreef in haar verkiezingsprogramma. Het maakt toch uit; als het goedkoper wordt ga je makkelijker die drempel over.
Ik zal op een aantal thema's ingaan. De doelstelling van het voorstel, de monitoring van het voorstel, hoe we nou de effecten gaan meten en hoe we omgaan met compensatie. Daarover stelden een aantal van u vragen. Ik zal zoveel mogelijk proberen te antwoorden in de volgorde van sprekers, dan is het voor u misschien ook goed te volgen.
Over het punt dat de heer Ganzevoort in zijn eerste termijn heeft gemaakt over de doeltreffendheid, doelmatigheid en motivering hebben we het zojuist gehad.
Ook heer Van Kesteren vroeg of de ontwikkeling van het herstel van die aanmeldingen na het studievoorschot deze maatregel rechtvaardigt. Het is zo dat na de invoering van het studievoorschot het aantal aanmeldingen zich heeft hersteld. Ja, dat rechtvaardigt deze maatregel, omdat we, nogmaals, proberen meer studenten te verleiden tot de keuze voor de lerarenopleiding. En omdat we ook proberen om mensen een kwalitatieve keuze te laten maken en bijvoorbeeld het overstappen van mbo naar hoger onderwijs voor hen te vergemakkelijken.
De heer Van Kesteren had ook de vraag wat dit nou betekent voor internationale studenten. Laat ik er dit over zeggen, want ik heb net ook in de Tweede Kamer uitvoerig het debat gehad over de brief internationalisering hoger onderwijs. Wellicht anders dan u oordeelt, ben ik van mening dat internationalisering in het Nederlandse hoger onderwijs een meerwaarde heeft. Het is goed voor dit land. We hebben internationale studenten ook nodig. Hoger onderwijs en wetenschap proberen te beoefenen in isolatie en proberen om buitenlandse studenten buiten de deur te houden, daar geloof ik niet in. Ik denk dat we ons als land daarmee ernstig tekort zouden doen. Ook heel veel Nederlandse studenten profiteren van het studeren in een internationale omgeving, "an international classroom" zoals ze het noemen, waar zij ook met andere culturen te maken krijgen.
Gevraagd is of de verlaging van het collegegeld ervoor gaat zorgen dat meer buitenlandse studenten voor Nederland kiezen. Heel veel buitenlandse studenten die voor Nederland kiezen, zijn Duitse studenten. Die betalen in eigen land helemaal geen collegegeld, dus hun keuze is niet zozeer bepaald door de hoogte van het collegegeld in Nederland als wel door gewoon de goede kwaliteit van ons hoger onderwijs, waardoor ze daar vaak voor kiezen.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
We hebben het over de toegankelijkheid van met name de lerarenopleidingen, ook met de bedoeling om meer mensen in het onderwijs, voor de klas, te krijgen. Kunt u dan ook een verschil maken tussen buitenlandse studenten die hier komen studeren als consument — ze studeren af en gaan weer weg omdat de prijs van studeren aantrekkelijk is — en studenten die ook daadwerkelijk met hun diploma hier emplooi vinden en een bijdrage leveren aan onze samenleving? Vindt u ook niet dat daar best een verschil in te maken is?
Minister Van Engelshoven:
Wij hopen dat zo veel mogelijk internationale studenten in Nederland blijven. Maar nee, ik kan geen onderscheid maken aan de voorkant, bij het betalen van het collegegeld, en vragen naar de intentie van de student na afloop. Vaak weten studenten dat ook nog helemaal niet. Wij kunnen en willen ook geen onderscheid maken naar nationaliteit. Dat zou discriminatie op het gebied van nationaliteit zijn. Studenten van buiten de EER betalen het instellingscollegegeld, maar het wettelijke collegegeld is voor alle Europese studenten gelijk. Ook gelet op onze wens om meer mobiliteit van studenten in Europa te hebben, lijkt mij dit een goede zaak, die ik ook graag zo wil houden.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Als ik de minister goed beluister, maakt zij dus geen verschil tussen de Nederlandse student en de buitenlandse student. Dan vraag ik mij af of bij de lerarenopleidingen en de pabo's, met name voor Nederlandse studenten, de beheersing van het Nederlands niet een heel belangrijke vaardigheid is. Hoe staat u daartegenover?
Minister Van Engelshoven:
Nou geloof ik niet dat er heel veel studenten van buiten Nederland in Nederland komen studeren aan de pabo, juist omdat dat vaak een Nederlandstalige opleiding is. Ik ken in Nederland geen Engelstalige pabo — u misschien wel — dus dit lijkt me een beetje een hypothetische kwestie.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Laat ik het dan specificeren op het hoger onderwijs. Het is toch belangrijk dat Nederlandse studenten ... Vanuit de subsidiariteitsgedachte vind ik toch dat de Nederlandse regelgeving daarin leidend moet zijn en dat u daar ook een balans in moet zien te vinden, zodat straks niet op grote schaal wordt gebruikgemaakt van die maatregel door buitenlandse studenten. Bent u dat met mij eens of zegt u "nee, dat is bij mij niet de optie"?
Minister Van Engelshoven:
Nogmaals, internationalisering in het Nederlandse hoger onderwijs heeft een hele grote meerwaarde voor ons land. Wij zijn echt een internationale kenniseconomie. Als u bijvoorbeeld bij ASML gaat kijken, zijn zij heel blij dat er heel veel internationale studenten naar dit land komen, ook om in de regio Eindhoven te voldoen aan de arbeidsmarktbehoefte. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. In het debat met de Tweede Kamer heb ik gezegd dat Nederlandse studenten natuurlijk wel altijd terecht moeten kunnen in eigen land als zij willen studeren. Dat wil ik hier graag herhalen. Daarover hebben we in de internationaliseringsbrief gezegd dat we gaan kijken naar een aantal maatregelen, zodat we dat in ieder geval kunnen garanderen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik denk dat het de heer Van Kesteren niet te doen is om hier de discussie over internationalisering van het onderwijs over te doen. Het gaat juist over het specifieke voorstel dat hier ligt. Dat ligt hier omdat deze minister zegt: ik wil de toegankelijkheid van het onderwijs bevorderen. Ze wil ervoor zorgen dat we op enige manier een beetje kunnen compenseren wat het verschrikkelijke leenstelsel onze studenten aandoet. Maar nu moeten we constateren dat die maatregel ook behoorlijk ten goede gaat komen aan een groep waarover wij nu, via de voorzitter, vragen: is dit nou precies de groep waarvoor wij de toegankelijkheid van het onderwijs moeten verbeteren?
Minister Van Engelshoven:
Laat ik twee dingen zeggen over uw vraag. De invoering van het studievoorschot heeft niet geleid tot een beperking van de toegankelijkheid; dat zien we ook in de aantallen. We zien dat die aantallen in de instroom zich gewoon hebben hersteld. Elke maatregel die je neemt ten aanzien van het Nederlandse collegegeld geldt uiteraard ook voor Europese studenten, omdat we niet discrimineren op nationaliteit binnen de Europese Unie. We vinden het juist belangrijk dat die studentenstromen er zijn. Hier profiteren generiek een aantal mensen van, maar dit is een algemene maatregel om de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs nog beter te maken dan die al was. Daar kun je ook andere maatregelen voor bedenken, maar ik vind het voor het Nederlandse hoger onderwijs en voor ons land niet slecht. Integendeel, het heeft meerwaarde als ook internationale studenten hier komen studeren. Nogmaals, bij hen speelt het collegegeld vaak niet zo'n grote rol in de overweging. We zien dat bijvoorbeeld veel Duitse studenten maar ook studenten uit andere landen waar men helemaal geen collegegeld betaalt, toch in Nederland komen studeren, juist omdat de kwaliteit van het onderwijs hier zo goed is.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik constateer dat de minister opnieuw antwoord geeft op een vraag die ik niet heb gesteld. Ik zei juist dat ik niet de discussie wil aangaan over de internationalisering van het onderwijs. Dat wil ik graag met u doen, maar niet vandaag. Het gaat mij erom dat wij met ons belastinggeld een cadeautje uitdelen aan een grote groep buitenlandse studenten. Welke grond heeft de minister om te zeggen: het is goed dat ook deze buitenlandse studenten zo meeprofiteren van de halvering van het collegegeld? Wat is de argumentatie daarvoor? Waarom denkt zij dat ze op het deze manier moet doen? Waarom heeft zij deze groep niet op een of andere manier uitgesloten van de verlaging van het collegegeld?
Minister Van Engelshoven:
Waarom hebben wij deze groep niet uitgesloten? Omdat wij niet discrimineren op nationaliteit. "Niet discrimineren" lijkt mij een vrij belangrijk uitgangspunt in de wet. Nogmaals, het is geen cadeautje. Het feit dat die internationale studenten hier komen, heeft meerwaarde voor het Nederlands hoger onderwijs en voor de Nederlandse kenniseconomie; dat heb ik juist proberen te betogen. Ik zie dus ook geen grond om hen daarin anders te behandelen. We hebben heel veel van die internationale studenten heel hard nodig. Zij voegen aan ons hoger onderwijs ook daadwerkelijk iets toe.
De voorzitter:
Mevrouw Gerkens, tot slot op dit punt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik moet concluderen dat er al discriminatie plaatsvindt, want studenten van buiten de Europese Unie betalen wel degelijk meer collegegeld. Studenten uit landen binnen de Europese Unie doen dat niet, want het zijn Europese afspraken. Ik moet dus concluderen dat de minister hier zegt dat meer studenten uit het buitenland naar Nederland trekken een van de redenen is waarom zij het collegegeld halveert.
Minister Van Engelshoven:
Dat heb ik niet zo gezegd. Nu draait u mijn redenering om. Ik zeg: die internationalisering heeft meerwaarde, maar we nemen deze maatregel niet om ze hiernaartoe te trekken. Ik heb u proberen uit te leggen dat het bij heel veel van die studenten geen rol speelt, juist omdat zij in eigen land geen collegegeld betalen en er om andere redenen voor kiezen om in Nederland te studeren. Inderdaad kunnen we op basis van de Europese afspraken dat onderscheid niet maken.
Voorzitter. Een aantal van u, onder anderen mevrouw Nooren en de heer Ganzevoort, heeft gevraagd: waarom is er nou niet gekozen voor die groepen die wellicht meer nodig hebben, zeg maar de mensen die in aanmerking komen voor de aanvullende beurs? Waarom is er niet voor gekozen om de aanvullende beurs te verhogen? Ik heb u gezegd: dat is altijd een weging. Destijds is de aanvullende beurs verhoogd. Er is nu voor gekozen om een generieke maatregel toe te passen. Zeker voor de lerarenopleiding geldt dat er een verlaging voor iedereen mee wordt beoogd. Er is deze keer niet beoogd om met het collegegeld inkomenspolitiek te voeren.
Mevrouw Nooren vroeg nog naar het differentiëren in de hoogte van het collegegeld, gelet op het inkomen van de ouders, maar dan kom je in een enorme invoeringscomplexiteit terecht. Daarvan zou de invoeringslast echt te groot zijn. De draagkrachtregeling is overigens niet veranderd — dat is het belangrijkste — en die gaat ook niet veranderen als straks de tienjaarsrente gaat gelden. Van elke euro die je boven het minimumloon verdient, hoef je maar vier cent maximaal te betalen. Daar heeft het geen effect. Overigens is het ook zo — dat zei mevrouw Bikker heel terecht — dat die twee maatregelen niets met elkaar te maken hebben. Ze lopen ook in de tijd uiteen. De tienjaarsrente is beoogd met het oog op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat die koppeling er niet is, blijkt ook uit het feit dat deze maatregel wel in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie stond, maar dat de verlaging van het collegegeld daar niet instond. In die zin waren ze daar ook echt niet aan elkaar gekoppeld.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Macro-budgettair heeft de minister gelijk, maar de individuele student heeft met allebei te maken. Dan raken ze wel degelijk aan elkaar. Maar even voor de duidelijkheid, voor mij was de vraag naar de aanvullende beurs en dergelijke niet vanuit de inkomenspolitiek gedreven. Die was gedreven vanuit de toegankelijkheidsproblematiek, vanuit de vraag wat de groepen zijn die aantoonbaar wel toegankelijkheidsproblemen hebben. Dat zijn niet alle studenten. Dat zijn die specifieke studenten waarmee je wel wat zou kunnen doen. Volgens mij ligt dat heel erg dicht bij wat het CDA en de ChristenUnie zouden willen. Dan zou je de aanvullende beurs zelfs langer kunnen laten doorlopen, zodat die bijvoorbeeld ook voor middeninkomens geldt. Oftewel, daar zou je nog stappen mee kunnen zetten, maar het ging mij heel nadrukkelijk niet om de inkomenspolitiek, maar om de toegankelijkheid.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik sluit daarbij aan. Ik ben er niet van overtuigd dat het heel ingewikkeld wordt. Als je een koppeling maakt tussen degenen die recht hebben op een aanvullende beurs en de groepen die — dat blijkt uit onderzoek — problemen hebben met de toegankelijkheid of alleen de mbo-studenten die doorstromen en die gemiddeld uit gezinnen komen met lage inkomens, dan is er een maatregel te treffen met weinig administratieve lasten. Dat zou goed zijn voor de toegankelijkheid van de groepen die juist problemen hebben met de doorstroming.
Minister Van Engelshoven:
Ik bestrijd niet dat er andere maatregelen denkbaar waren. Alleen het differentiëren naar draagkracht van ouders bij het collegegeld is administratief wel een buitengewoon ingewikkelde maatregel. Dat heb ik betoogd en niet meer dan dat.
Dan de vraag van de heer Bruijn over de financiële kant van het collegegeld. Hoe draagt dat bij aan het op de juiste plek krijgen van de student? In het begin van mijn betoog heb ik al uitgelegd dat we daar geen harde wetenschappelijke onderbouwing voor hebben, maar dat iedereen zich heel goed kan voorstellen dat, als de financiële drempel lager wordt, je meer ruimte hebt om een afweging te maken bij de vraag welke studie het best bij jou past. Dat hoeft niet de studie te zijn waarvan je het meest zeker weet dat je die gaat halen.
De heer Bruijn wees ook op de zorgen rondom de instroom bij vmbo- en mbo-techniek. Zou daar niet beter wat aan kunnen gebeuren, ook gelet op de tekorten aan technisch opgeleide mensen? Dat is een heel begrijpelijke vraag, maar het is niet zo dat wij niets doen aan die instroom. Er is een heel pakket aan maatregelen en structureel 100 miljoen extra beschikbaar om dat technisch vmbo echt aantrekkelijk te maken, om dat te behouden. In het mbo krijgen de technische opleidingen een hoge bekostigingsfactor. Via Toptechniek in bedrijf zorgen wij ervoor dat er goede en doorlopende leerlijnen worden ontwikkeld tussen vmbo-techniek en mbo. We hebben het Techniekpact, we hebben het programma Sterker beroepsonderwijs en we hebben het Regionaal investeringsfonds mbo, wat ervoor zorgt dat er vernieuwing plaatsvindt in het mbo en wat ook de samenwerking met bijvoorbeeld het afnemend bedrijfsleven verbetert. Dus ook daarvoor hebben we een heel pakket aan maatregelen.
De heer Bruijn vroeg nog iets. Vanwege het arbeidsmarktperspectief verlagen we bijvoorbeeld voor de leraren het collegegeld. Kunnen we dan ook niet a contrario redeneren en het collegegeld voor studies met een slecht arbeidsmarktperspectief maar verhogen? Daar ben ik geen voorstander van. De grondslag in het wetsvoorstel en dus ook voor de AMvB is verlaging en niet verhoging. Met een generieke verhoging of een verhoging voor bepaalde studies ga je echt de toegankelijkheid beperken. Dan beperk je ook de keuzevrijheid van studenten en zou je ook wel raken aan gelijke kansen. Je kunt kiezen voor een studie met een misschien wat slechter arbeidsmarktperspectief, alhoewel, met veel studies kun je op veel plaatsen terecht. Dan maak je de kansen echt minder gelijk, terwijl wij juist meer kansengelijkheid willen. We hebben andere instrumenten om de instroom te beperken in studies en opleidingen met een slecht arbeidsmarktperspectief en ook om het aanbod van opleidingsplaatsen daarvoor te beperken. Dat kan bijvoorbeeld via het macrodoelmatigheidsbeleid en via afspraken die gemaakt worden over de numerus fixus. Een verhoging van het collegegeld lijkt mij niet op zijn plaats.
Mevrouw Nooren vroeg in dat kader of een verhoging van het collegegeld niet zou kunnen bijdragen aan meer gemotiveerde studenten. Dat weet ik niet. Het zou kunnen, maar het draagt in ieder geval niet bij aan gelijke kansen en dat zou voor mij al een heel belangrijke reden zijn om het niet te doen. Mevrouw Nooren vroeg ook wat de nulsituatie is op basis waarvan we de effectiviteit van het wetsvoorstel kunnen beoordelen. De nulsituatie wordt eigenlijk beschreven in de jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen — een aantal van u heeft daar ook in het debat naar verwezen — die we ieder jaar presenteren. Daar zijn ieder jaar cijfers in opgenomen over hoe het nu zit met de uitval van studenten, met switchende studenten. De monitor bevat ook kwalitatieve beschrijvingen over doorstroomintenties van scholieren en mbo-studenten en allerlei aspecten die zij meewegen bij het bepalen of zij gaan studeren en zo ja, voor welke studies ze dan kiezen. Op basis van die monitor kunnen we zien of er wat verandert in die overwegingen, in die keuzes.
Kunnen we dat een-op-een toeschrijven aan dit wetsvoorstel? Nee, dat gaat waarschijnlijk nooit lukken, zoals we ook nooit de effecten een-op-een kunnen toeschrijven aan een bepaalde maatregel.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De monitor heb ik niet helemaal scherp, maar zitten daar de vragen in over zaken waarvan u zo graag wilt dat ze helpen? U wilt dat de hoogte van het collegegeld de kwalitatieve keuze verbetert. U schrijft in de memorie van toelichting over de intenties van de keuze en dat soort zaken. Als de regering wil dat het zo belangrijk is, is het dan mogelijk om dat mee te nemen in de monitor? Anders zitten we hier over drie jaar en de eerste constatering is dat we de maatregelen in dit wetsvoorstel niet los kunnen beoordelen, maar de tweede constatering wordt dan dat we de dingen die we intendeerden in het wetsvoorstel, niet hebben gemeten. Is het mogelijk om in die monitor aandacht te besteden aan de zaken die de regering belangrijk vindt?
Minister Van Engelshoven:
Dat doet de monitor ook nu al. De monitor vat niet alleen kwantitatieve gegevens samen over doorstroom en keuzes, maar ook kwalitatieve gegevens. Ik zal het voor de zekerheid nog even goed checken, maar die kwalitatieve gegevens worden nadrukkelijk ook in de monitor meegegeven, juist omdat de doorstroomintenties, de keuze-intenties en de kwalitatieve overwegingen van studenten daarbij zo belangrijk zijn.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De regering beoogt met het wetsvoorstel dat mensen de studie kiezen die ze uitdagend vinden en niet de studie die net iets makkelijker is. Het zou interessant zijn om te kunnen zien of dat daadwerkelijk geholpen heeft. Misschien kiezen mensen wel een studie die heel interessant is, maar haken ze na een halfjaar af. Dan kun je je afvragen of je de goede maatregel genomen hebt. Je doet onderzoek naar de intentie om, zoals ook in de toelichting staat. Uiteindelijk wil je het feitelijke gedrag beïnvloeden en niet alleen de intentie om. Wil de minister kijken of er in de evaluatie iets over het feitelijk gedrag gezegd kan worden? Daar gaat het uiteindelijk om.
Minister Van Engelshoven:
Het feitelijk gedrag wordt gemeten. We meten ieder jaar hoeveel mensen voor welke studie kiezen. Het is echter nooit te achterhalen of die keuze een-op-een te maken heeft met dit wetsvoorstel. Wat ik ook ga meten, dat is nooit te achterhalen. We kunnen wel nagaan wat we in die keuzes kunnen zien. We kunnen heel goed zien of meer mensen kiezen voor de pabo of de lerarenopleiding. Dat kunnen we gewoon meten. We zullen natuurlijk nooit weten of dat te maken had met alleen deze maatregel of dat er een heel ander pakket aan wegingen achter zat. De effecten kunnen we wel zien in de monitor.
Mevrouw Nooren vroeg ook naar de halvering op de lerarenopleiding. Haar vraag was waarom het slechts om twee jaar gaat. Waarom niet langer of waarom niet een beloning na de studie of een beloning als men al aan het werk is? De verlaging van het collegegeld is echt bedoeld om studenten over de drempel te helpen, om ervoor te zorgen dat ze kiezen voor een opleiding voor het prachtige vak van leraar of docent. Ze kunnen een diploma halen om daarmee in het onderwijs aan de slag te komen. We hebben nagedacht over een incentive als het diploma behaald is. Dan geldt die incentive echter niet voor de studenten die hebben gekozen voor de pabo of de lerarenopleiding en hun stinkende best hebben gedaan om het halen, maar het diploma uiteindelijk niet hebben kunnen halen. Dat is een overweging geweest.
Er is nog een overweging geweest. We weten wel uit wetenschappelijk onderzoek dat een korting op korte termijn altijd aantrekkelijker is dan een korting over vier of vijf jaar. Ik weet niet hoe het bij u werkt, maar daar ligt wel gedragseffectonderzoek aan ten grondslag. Op een korting die je bij wijze van spreken morgen mag meenemen, baseer je eerder je keuze dan op een korting die je mogelijk pas over een aantal jaren krijgt. Je wilt mensen behouden voor het onderwijs en ervoor zorgen dat ze daar ook daadwerkelijk aan de slag gaan. Steden hebben bijzondere programma's om jonge docenten voor het onderwijs in hun stad te laten kiezen. Om uitval tegen te gaan, moet de jonge leerkracht, de jonge docent goed worden begeleid in zijn eerste jaar. Dat speelt bij de uitval veel meer een rol dan de financiële prikkel.
De voorzitter:
Meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het klopt dat de financiële prikkel op korte termijn een grote rol speelt. Dat is inderdaad gedragswetenschappelijk aangetoond. Het is ook precies waar louche verkopers rijk mee worden. Ik zou daar niet al te sterk mee argumenteren. Het volgende punt is volgens mij wel van belang. Wij willen graag dat de juiste student op de juiste plaats komt en dan niet vanwege de financiële prikkel die in dit geval voor twee jaar geldt. We doen er alles aan om via matchingsgesprekken et cetera de studenten op de goede plek te krijgen. De minister had het over studenten die het vier jaar met hard werken geprobeerd hebben, maar het toch niet gehaald hebben. Volgens mij moeten we dat niet stimuleren met een verlaging van het collegegeld gedurende twee jaar. Dat moeten we juist afremmen met goede matching, want dan zit de student niet op de goede plaats. Ik vraag toch of dit niet eigenlijk een verkeerde prikkel is als het je bedoeling is dat de student op de goede plek komt, zoals de minister zegt.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren, aansluitend?
Mevrouw Nooren (PvdA):
De vraag van mijn fractie was ook ingegeven door het feit dat de druk in het onderwijs heel hoog is. Tijdens stages wordt nu heel vaak gezegd: kom bij ons werken, ook al heb je je diploma niet. Dat geldt overigens niet alleen bij dit beroep, maar ook bij andere beroepen. De zoektocht is hoe je met die druk op de arbeidsmarkt kunt stimuleren dat mensen wél hun studie afmaken. Je zult zien dat men toch liever een gemotiveerde docent voor de klas heeft dan niemand voor de klas. Het is in alle bedrijven heel gebruikelijk om te stimuleren dat mensen dingen afmaken en terugbetalingsregelingen te treffen. Dat is niet voor niks. Mensen houden van het werk, maar ze houden niet altijd van het studeren voor het werk. Het is altijd met een positieve intentie. Volgens mij gaat het er niet om of mensen hun studie doen, maar gaat het er uiteindelijk om dat we meer leraren krijgen.
Minister Van Engelshoven:
Even terugkomend op het punt van de heer Ganzevoort: dit is een extra prikkel. Natuurlijk moeten die goeie matchingsgesprekken en die goeie selectie bij de pabo nog steeds plaatsvinden, maar dit is wel een extra incentive daarbovenop om bijvoorbeeld jonge mensen die twijfelen of ze de lerarenopleiding zullen gaan volgen of niet — die zijn er veel en het zijn er veel — misschien net even over die drempel te helpen. U heeft natuurlijk helemaal gelijk dat er dan nog steeds goeie matching moet plaatsvinden. Het is niet of-of, het is vooral en-en. Het zou heel slecht zijn als dit de enige reden voor mensen was om voor dat vak te kiezen. Ik kan me ook nauwelijks voorstellen dat dat zou gebeuren. En nogmaals, wij hebben een afweging gemaakt: doe je het aan het begin of aan het eind? Dit is gewoon om mensen over die drempel heen te helpen, want je moet wel eerst aan die opleiding beginnen om die af te kunnen maken, en wie niet begint, kan 'm helemaal niet afmaken.
Ik ben het natuurlijk helemaal met mevrouw Nooren eens dat we moeten voorkomen dat er groenpluk plaatsvindt. Dat zie je nu ook in andere sectoren gebeuren. Jonge mensen moeten niet te snel van de opleiding worden gehaald om maar voor de klas te gaan staan. Mijn vrees is dat dat wellicht de uitvallers van morgen zijn. Die opleiding is er niet voor niks. Daar heeft u helemaal gelijk in. We moeten daar heel waakzaam op zijn. Ik hoop dat de werkgevers in het onderwijs daar ook heel zorgvuldig mee omgaan. We zien dat jonge leerkrachten en docenten extra goed begeleid moeten worden, ook al hebben zij hun opleiding afgemaakt.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Zou dat dan kunnen worden meegenomen in die monitor, dus niet alleen het effect van die twee jaar, maar ook de vraag of de effectiviteit van de maatregelen er nou echt toe leidt dat mensen daadwerkelijk leraar worden? Je moet zo'n thema wel over de lange termijn vast proberen te houden, want anders weet je niet of dit gaat werken. Het is wel een mooi experiment, want we hebben één jaar voor iedereen en twee jaar voor mensen die een lerarenopleiding gaan doen. De minister heeft daar veel verwachtingen van. Maar hoe weten we of het gaat werken?
Minister Van Engelshoven:
Wij monitoren hoeveel jongeren de pabo of de lerarenopleiding afmaken en hoeveel van hen daadwerkelijk in het onderwijs gaan werken. Er wordt ook gemonitord hoeveel er na een aantal jaar nog werken. Dat houden we allemaal in beeld omdat je in het hele pakket aan maatregelen die wij nemen om het lerarentekort te bestrijden, steeds goed moet kijken hoe ze werken. Als jonge mensen in het begin van hun carrière afhaken, betekent dat bijvoorbeeld iets voor de begeleiding.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik prijs de minister dat zij het heeft over een pakket aan maatregelen: collegegeld, hoe krijgen we de mensen op de opleiding, hoe krijgen we ze voor de klas ... Dan worden ze begeleid. Prima! Alleen, die vervolgstap is de crux. Heel veel mensen houden het gewoon niet vol in het onderwijs. Ze zijn zeer gemotiveerd, intrinsiek gemotiveerd, maar dan komt het: passend onderwijs, bureaucratie ... Wat gaat de minister concreet doen om dat probleem te tackelen? Dat is namelijk de crux van het geheel. Het is heel goed dat je mensen in het onderwijs, in opleiding hebt. Maar die vervolgstap mis ik bij u.
Minister Van Engelshoven:
Die mist u misschien in dit debat, maar dit debat gaat over de verlaging van het collegegeld. Volgens mij krijgt u nog een andere gelegenheid om het in deze Kamer uitgebreid te hebben over het passend onderwijs. Collega Slob heeft niet zo heel lang geleden een fantastisch werkdrukakkoord gesloten met het onderwijs, waarbij maar liefst 430 miljoen wordt geïnvesteerd in het verlagen van de werkdruk in het primair onderwijs. Er is een goede cao afgesloten waarin de salarissen behoorlijk omhooggaan. Dus ja, wij kijken echt ook naar de factoren die u noemt. Alleen is het niet helemaal het onderwerp van vandaag.
De voorzitter:
Heel kort, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dan zou ik de minister willen adviseren. U heeft een collega uit de Eerste Kamer benoemd tot adviseur. Hartstikke mooi, maar u zou ook eens moeten overwegen om mensen uit het veld als adviseur in te huren.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik heb de minister goede dingen horen zeggen, ook over de aanwas van nieuwe mensen die voor de lerarenopleiding kiezen. Tegelijkertijd constateer ik bij het wetsvoorstel dat de evaluatie al na drie jaar gepland is. Eerlijk gezegd lijkt het mij juist voor deze maatregel veel te vroeg om dan al goede conclusies te kunnen trekken. Kan de minister daar nog even op ingaan voordat we met elkaar verwachten dat we over drie jaar alles weten of dit perfect was? Juist voor deze maatregel is dat wel heel rap.
Minister Van Engelshoven:
U heeft helemaal gelijk. Over drie jaar is het te vroeg om alle effecten te weten, omdat bijvoorbeeld de studenten die kiezen voor de lerarenopleiding dan nog steeds in hun opleiding zitten. Het was wel een wens van de overkant om die evaluatie snel te hebben, maar wij houden natuurlijk niet op met monitoren. Het debat bij de evaluatie over drie jaar gaat dan ook echt alleen over wat je redelijkerwijs over drie jaar kunt meten.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Natuurlijk respect voor het amendement dat aan de overkant is aangenomen; dat deel ik met de minister. Maar ik zou het heel treurig vinden als we dan denken alles te weten. Dus wat we kunnen meten en kunnen beoordelen, ja. Maar er zullen ook vraagstukken zijn waarop we nog even ons oordeel hebben op te schorten.
De heer Bruijn (VVD):
Het zou misschien een beetje zonde van de tijd worden om verstrikt te raken in allerlei debatten over andere onderwerpen en de betrokkenheid van veldpartijen, die ruimschoots in bijvoorbeeld de Onderwijsraad vertegenwoordigd zijn als adviseur. Ik heb nog wel een andere vraag aan de minister. In de Nationale Studenten Enquête enquêteren we de studenten zelf. Zou het misschien een suggestie zijn — dan kom je misschien ook dichter bij wat je echt wilt meten — om indien mogelijk in die studentenenquête een aantal vragen te versleutelen over de mate waarin financiële aspecten hebben meegewogen voor de student bij het maken van zijn studiekeuze en of, als die verlaging niet was doorgevoerd, die student wellicht een andere keuze zou hebben gemaakt? Komen we dan niet dichter bij de effectmeting die je liefst niet afgeleid, maar rechtstreeks zou willen uitvoeren? Ik geef het maar als vraag aan de minister mee om dat te overwegen.
Minister Van Engelshoven:
Ik vind het een zinvolle suggestie. Ik neem die graag mee als wij die enquête verder vormgeven.
Mevrouw Nooren heeft gevraagd waarom wij wel het collegegeld verlagen, maar niet het lesgeld voor mbo-studenten. Het lesgeld voor mbo-studenten is natuurlijk een stuk lager, rond de €1.100 op dit moment. Wellicht heeft u gezien dat ik vanmorgen een brief naar de Tweede Kamer heb gestuurd dat we de schoolkosten die aan mbo-studenten in rekening worden gebracht aan banden leggen. Het gaat soms om honderden euro's, dus ook daarmee worden mbo-studenten financieel ontzien.
Mevrouw Nooren heeft ook gevraagd op welke gronden wij nu bepalen in welke sectoren we het collegegeld extra verlagen. Het wetsvoorstel bevat een limitatieve opsomming van de aspecten waarop gedifferentieerd kan worden: de opleiding, het leerjaar, de inrichting van de opleiding en het instroomcohort. Als wij in de toekomst wellicht nog specifieke opleidingen willen aanwijzen met een extra korting, vergt dat uiteraard ook een politieke en een beleidsmatige afweging. Veel zal dan ook afhankelijk zijn van bijvoorbeeld maatschappelijke ontwikkelingen — waar zijn tekorten? — en economische ontwikkelingen: waar hebben we de middelen voor? Een aantal factoren zijn van belang, zoals nut en noodzaak van de maatregel. Is het uitvoerbaar? Is het uitlegbaar? Is het betaalbaar? En we kijken natuurlijk ook altijd naar ongewenste neveneffecten, maar de wet kadert dat wel in.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren, één interruptie.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Zeker, voorzitter. Dat zijn de feiten. Die kennen we, maar de vraag van mijn fractie was de volgende. Nu gebeurt dit voor de lerarenopleiding, terwijl er schreeuwende tekorten zijn in de zorg en de techniek. Daar zijn allerlei hoofdlijnenakkoorden over gesloten door uw collega's. Daar worden allerlei maatregel voor getroffen. Mijn fractie puzzelt het waarom alleen bij de lerarenopleiding voor een tweejaarse daling is gekozen, die de minister hier met overtuiging beargumenteert, en niet bij die andere plekken waar dezelfde thematiek aan de orde is.
Minister Van Engelshoven:
Daar spelen alle argumenten een rol bij die ik genoemd heb. Voor heel veel technische beroepen waar bijvoorbeeld tekorten zijn, is een heel breed scala aan opleidingen. Dan zou je echt voor een heel breed scala aan opleidingen het collegegeld moeten verlagen. Er zaten ook grenzen aan de financiële middelen die wij daarvoor hadden. Hetzelfde geldt ook een beetje voor de zorg. Daar gaat het ook om een breder palet aan opleidingen. Er is een afweging gemaakt: wat hebben we aan financiële middelen beschikbaar en waar willen we ze precies inzetten? Maar ik sluit niet uit dat er op een ander moment een andere weging wordt gemaakt. Dat zou altijd kunnen.
De voorzitter:
Ik wil de minister nu de gelegenheid geven om even door te pakken met haar beantwoording. Ik kijk even naar de klok; hoe lang denkt u nog nodig te hebben?
Minister Van Engelshoven:
Als het aantal interrupties beperkt blijft, probeer ik het zo snel mogelijk te doen, voorzitter.
De heer Rinnooy Kan, de heer Bruijn en mevrouw Martens stelden de vraag om over drie jaar te evalueren met de wetenschap dat we dan nog niet alles weten.
De heer Bruijn en mevrouw Nooren hadden nog de vraag op welke termijn ik verwacht dat het effect op de instroom in de lerarenopleiding redelijkerwijs zichtbaar is. Op de eerste instroom van 2018-2019 zal dat geen enorme effecten hebben. Volgens mevrouw Nooren hebben wij daarmee iets te weinig prudent gehandeld, maar we hebben het toch maar alvast, eerder dit jaar, kenbaar gemaakt aan studenten. Zo goed en zo kwaad als het kon, hebben we dat gecommuniceerd. Maar als de bekendheid echt beter is, verwachten we meer van het effect. In de monitor die in de eerste helft van 2020 zal verschijnen, zullen we de eerste duidelijke effecten moeten kunnen zien.
Tegen de heer Bruijn zeg ik dat we uiteraard in alle sectoren de vinger aan de pols houden en bezien hoe het met de instroom van eerstejaars zit. Dat nemen we allemaal mee in de monitor.
Volgens mij heb ik het meeste gezegd over wat we allemaal gaan meten.
Dan kom ik op het punt van de compensatie. Met name de heer Bruijn had de vraag: hoe zit het precies met de compensatie? Wij hebben inderdaad een globale compensatie via de studentgebonden financiering afgesproken op basis van de t-2. Die afspraak hebben wij gemaakt met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Waarom dan niet op de precieze effecten? Omdat dat zou leiden tot extra administratieve lasten. Dat betekent dat je daar ook weer extra accountantscontroles op moet zetten. Dat vraagt meer administratie. Om die reden was ik er geen voorstander van om dat te doen. Natuurlijk zullen we in de gaten houden of daar grote verschillen optreden. Ik ga er zomaar van uit dat instellingen vanzelf bij mij aan de bel trekken, maar vooralsnog zijn we met elkaar deze systematiek overeengekomen, omdat dat we hier de goede balans leken te hebben gevonden in de afweging: is het precies genoeg en is het zonder al te veel grote lasten? In de reeks in het regeerakkoord zijn de implementatiekosten opgenomen die we uiteraard maken bij DUO, maar ook bij Studielink en bij de instellingen.
De heer Bruijn vroeg nog hoe het zit met de halvering voor de onbekostigde studenten aan bekostigde instellingen. Die krijgen dus ook te maken met die halvering van het collegegeld. Als je in het goede cohort zit en wettelijk collegegeld betaalt, kom je in aanmerking voor deze halvering, mits je nog niet eerder een graad had gehaald.
Tot slot heb ik nog wat meer losse vragen. Mevrouw Bikker vroeg of met dit tempo een zorgvuldige uitvoering mogelijk is.
De heer Bruijn (VVD):
Sorry, ik had nog een heel klein vraagje over het vorige punt. Is het nu zo dat voor die onbekostigde studenten, voor wie, naar ik nu begrijp, de collegegelden ook worden gehalveerd, de instellingen wél worden gecompenseerd, tenzij ze normaal gesproken niet zouden worden bekostigd voor die student?
Minister Van Engelshoven:
Of de student bekostigd wordt, is geen voorwaarde voor de halvering. Dus ook de student die niet bekostigd wordt, kan die halvering krijgen. De compensatie gebeurt op basis van een normale bekostigingssystematiek, dus dan telt die voor de t-2-systematiek niet mee. Dat is dan een logische consequentie.
De heer Bruijn (VVD):
Dat zou ik ook denken. Dus daar kan eventueel nog een extra gat voor de instelling ontstaan?
Minister Van Engelshoven:
Dat zou eventueel kunnen, maar nogmaals: we zijn met elkaar tot de afspraak gekomen dat dit de juiste balans is, dat dit precies genoeg is en niet te veel last oplevert.
Mevrouw Bikker vroeg of in dit tempo een zorgvuldige uitvoering mogelijk is. Ik kan mij voorstellen dat u die vraag stelt. We hebben het heel snel gedaan en het is nogal een opgave, maar de hele keten is klaar om die halvering uit te voeren. DUO kan het geautomatiseerd doen, Studielink is er klaar voor en ook de instellingen hebben heel hard gewerkt om dit voor elkaar te krijgen. En nogmaals mijn dank aan iedereen die hieraan heeft willen meewerken.
Voorzitter. Ik heb al gesproken over de bredere aanpak rondom de leraren. Mevrouw Nooren vroeg nog of er een verband is met de kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs. Nee, die is er niet. Die maatregelen staan los van elkaar.
De heer Van Kesteren heeft mij gevraagd of ik bereid ben om te bevorderen dat meer mannen voor het onderwijs kiezen. Ja, daar zijn we mee bezig door daar bijvoorbeeld in de programmering van de pabo's rekening mee te houden, door ervoor te zorgen dat de jongens die kiezen voor de pabo wat vaker bij elkaar in de klas zitten en door ervoor te zorgen dat hun eerste stage niet altijd meteen bij kleuters is, omdat de ervaring leert dat men daar vaak tegenop ziet. We zien al dat die maatregelen effect hebben, want meer jongens kiezen nu voor de pabo's. We zullen dat ook blijven volgen, maar positieve discriminatie in het kader van de halvering van het collegegeld lijkt mij niet aan de orde.
Mevrouw de voorzitter. Tot slot de interessante vraag van mevrouw Bikker over het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. U zegt: in het kader van dat verdrag is dit een goede stap in de goede richting, maar zou het niet nog veel verder moeten gaan? Waar het verdrag om vraagt, is dat hoger onderwijs beschikbaar en toegankelijk is voor iedereen. Hoger onderwijs hoeft ook op basis van dat verdrag niet gratis te zijn. Het funderend onderwijs wel, en daar moeten we scherp op toezien. Ik ben het met u eens dat de intentie van het verdrag is dat we ook in het hoger onderwijs zo min mogelijk drempels opwerpen. Dit wetsvoorstel is daarvoor een behoorlijke stap in de goede richting. En nogmaals, ook in het najaar ga ik verder kijken: wat hebben we los van financiële drempels verder nog aan drempels met elkaar gecreëerd? Want met u ben ik van mening dat we de toegankelijkheid voor iedereen zo groot mogelijk moeten houden.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Goed dat voornemen te horen. Ik moet eerlijk zeggen dat toen ik het verdrag erop nasloeg — de minister voerde in de beantwoording zelf het artikel aan waarnaar de Raad van State verwijst — er tot mijn verrassing stond dat het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor eenieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt. Dat "kosteloos" was voor mij ook een verrassing, dat geef ik eerlijk toe. Maar dat is wel de reden dat ik deze vraag stelde. Ik hoop dat de minister er nog iets nader op ingaat. Dat mag ook in tweede termijn. Dat gaat wel verder dan wat ze nu zegt over het basisonderwijs. Inderdaad, dat had ik ook scherp. Maar dit verdrag legt de lat nog iets hoger. Nou, dat is ook inspirerend, toch?
Minister Van Engelshoven:
Zeker. Het verdrag moet vooral inspireren om de barrières zo klein mogelijk te houden. Maar ook wij hebben heel goed naar het verdrag gekeken en wij komen toch tot de conclusie dat het verdrag echt onderscheid maakt tussen funderend onderwijs en hoger onderwijs. Dat is in ieder geval de manier waarop wij ernaar kijken. Natuurlijk zouden we allemaal graag nog veel minder financiële drempels willen, maar met mij weet u dat echt gratis nooit bestaat.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nee, en dat vroeg ik daarom natuurlijk ook niet aan de minister. Ik heb waardering voor de stappen die ze wil zetten, ook in het najaar. Op een ander moment krijg ik graag de toelichting hoe dat "kosteloos" dan wordt geëxegetiseerd; ik ben dol op exegese. Maar daar ligt wel een puntje, lijkt me. Verder wacht ik het gewoon even af. Maar vind ik dit wel een bijzonder punt dat we moeten markeren met elkaar.
Minister Van Engelshoven:
Zeker. Dank u wel.
Voorzitter, hiermee ben ik aan het einde van mijn beantwoording in eerste termijn gekomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De minister zegt dat zij de toegankelijkheid van lerarenopleidingen wil vergroten met een pakket aan maatregelen. Dat is een goed streven. Maar met betrekking tot de buitenlandse student en de verlaging van de collegegelden wil de PVV-fractie toch een motie indienen en in stemming brengen, met het verzoek aan de minister om een numerus fixus voor buitenlandse studenten te overwegen, om de doelmatigheid van deze maatregel te optimaliseren en in elk geval zo dicht mogelijk bij de doelstellingen en uitgangspunten te komen. Vandaar de volgende motie.
De voorzitter:
Eerst even een interruptie van de heer Bruijn.
De heer Bruijn (VVD):
Even een vraag aan de heer Van Kesteren, voordat ik mijn fractie die motie voorleg. Als ik het goed begrijp, bepleit de heer Van Kesteren in zijn motie het instellen van een numerus fixus voor buitenlandse studenten, niet voor Nederlandse studenten. Hoe verhoudt zich dat tot de Europese wet- en regelgeving, waarin duidelijk staat dat wij geen onderscheid mogen maken tussen Nederlandse en niet-Nederlandse Europese studenten, bijvoorbeeld als het gaat om toegankelijkheid, bekostiging, studiefinanciering et cetera? Is deze motie niet contrair aan de wet- en regelgeving?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Daar kan ik alleen maar op zeggen dat mijn partij, dat ik als euroscepticus meer waarde hecht aan de regelgeving zoals wij die samen hebben. Daarmee sluit ik aan bij heel veel landen, heel veel lidstaten in de Europese Unie die datzelfde doen. Wij moeten niet roomser zijn dan de paus. Wij hebben een belang. Dat zijn onze Nederlandse studenten. De doelstelling van deze regeling is om Nederlandse studenten te helpen hun studiekeuze te vergemakkelijken en hen ook te ontlasten met betrekking tot de studiekosten. Ik vind dat we daarmee een belang hebben voor de Nederlandse student en dat we niet de hele wereld moeten verbeteren of in elk geval het belang van de Europese student, of waar die student dan ook weg komt, hoog moeten hebben. Dat is een standpunt van mij, van mijn partij, waar ik volledig achter sta. Ik vind dat we af en toe doordraven door alleen maar de Europese regelgeving boven ons te hebben; "nee, dat mag niet van Brussel". Nou, zo langzamerhand moeten we daar eens afstand van nemen.
De heer Bruijn (VVD):
Maar als ik dat dan hoor, vraag ik me af wat de meest effectieve weg is om dit doel te bereiken. Door de Nederlandse regering op te roepen om iets te doen wat zich niet verhoudt tot de Europese wet- en regelgeving? Of zou het een effectievere weg zijn om eerst te proberen langs democratische weg die wet- en regelgeving te beïnvloeden om daarmee ruimte te maken voor het door de PVV-fractie kennelijke beoogde effect met deze motie?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De motie is opgesteld ter overweging. De minister kan daar dan zelf creatief in zijn. Ik kan me niet voorstellen dat het zo dichtgetimmerd is dat je geen modus kunt vinden om toch die Nederlandse student ter wille te zijn.
De voorzitter:
Ik vind het heel knap van meneer Bruijn. Ik heb de motie nog niet voorgelezen, maar kennelijk heeft u een heel grote ingeving gehad en weet u al wat erin staat.
De heer Bruijn (VVD):
Ik heb de heer Van Kesteren al horen spreken over een numerus fixus voor buitenlandse studenten. Daar haak ik dus vlot op in. Ik hoop niet dat de motie het nog erger gaat maken, voorzitter, maar dank alvast voor deze waarschuwing.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nou, voorzitter, ...
De voorzitter:
Ik ga even vragen ... Meneer Rinnooy Kan, wilt u nu direct iets vragen aan de heer Van Kesteren? Of zal ik toch eerst maar even de motie voorlezen?
De heer Rinnooy Kan (D66):
Voorzitter, ik popel om de motie uit uw mond te vernemen!
De voorzitter:
Dat dacht ik al. Dat vermoedde ik al.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De motie.
De voorzitter:
Door de leden Ton van Kesteren, Dercksen, Van Hattem, Van der Sluijs, Van Strien, Van Beek en Kok wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de verengelsing en internationalisering van ons onderwijs steeds meer buitenlandse studenten hun weg vinden naar de Nederlandse onderwijsinstellingen, vooral omdat de studielasten aanzienlijk lager zijn dan in het land van herkomst;
constaterende dat door verlaging van de collegegelden de aanzuigende werking op de buitenlandse student alleen maar verder zal toenemen;
overwegende dat de maatregel om de collegegelden te verlagen niet bedoeld is om de instroom van buitenlandse studenten nog verder te vergroten;
verzoekt de minister om de mogelijkheid te onderzoeken van een numerus fixus voor buitenlandse studenten die in aanmerking komen voor deze maatregel van verlaagd wettelijk collegegeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ga uw gang, meneer Rinnooy Kan.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik luisterde naar de hartenkreet van de heer Van Kesteren. Ik was geïntrigeerd door één ding dat hij zei. Hij voerde aan dat er verschillende Europese landen zouden zijn die dergelijke maatregelen allang ingevoerd zouden hebben. Mijn vraag is: kent hij daar voorbeelden van?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nee, ik heb gezegd dat Nederland altijd roomser dan de paus wil zijn. Altijd hangt Brussel erboven, en dan is het: o, dat mag niet van Brussel. Maar andere landen denken vaak eerst aan hun eigen belang en dan pas aan een ander belang. Dat kan op allerlei gebied en met allerlei onderwerpen zijn. Ik vind deze maatregel volledig contraproductief vind. De SP heeft het ook al aangegeven: als buitenlandse studenten een cadeautje krijgen van de Nederlandse samenleving, dan schieten we door. Dan ben je verkeerd bezig. Die maatregel schiet dan zijn doel voorbij. Dat probeer ik duidelijk te maken.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dan kan ik kort zijn. Ik begrijp dat de heer Van Kesteren, anders dan ik vermoedde, geen voorbeelden kent van andere landen die dit al wel gedaan zouden hebben. Ik stel dan alleen maar vast dat we een totaal verschillende taxatie hebben van de effecten van de aanwezigheid van buitenlandse studenten in Nederland.
De voorzitter:
Dat was geen vraag, maar een opmerking.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat gebeurt wel vaker tussen D66 en de Partij voor de Vrijheid. Maar dat terzijde.
Dit voorstel is dus niet doelmatig en effectief; hij doet geen recht aan waarvoor hij bedoeld is, namelijk het vergroten van het lerarenpotentieel voor de klas en het beperken van de kosten voor met name Nederlandse studenten. De SP heeft het al aangegeven: cadeautjes geven en uitdelen aan buitenlandse studenten is niet het uitgangspunt van deze maatregel.
Wat betreft positieve discriminatie hoorde ik van de minister geen adequate maatregelen die ze in petto heeft, zoals ze die wel heeft bij het wetenschappelijk onderwijs voor met name meer hoogleraren, waarvoor alles uit de kast wordt gehaald. Dat zou met name ook voor het basisonderwijs moeten gelden om meer mannen voor de klas te krijgen. Het zit 'm niet in het feit dat je mannelijke studenten bij elkaar in één klas zet — gezellig! — of dat je ze niet met kleuters in aanraking laat komen. Bovendien wil ik ook even meegeven dat het destijds al is begonnen met de scheiding van de kleuterkweek en de leraren- of onderwijzersopleiding. Daar is het al misgegaan. Maar goed, dat even terzijde.
Heb ik nog meer? Ja, over die moties. Maar dat komt straks, omdat ik de motie nog niet officieel van u heb gehoord. Dat gaan we straks ...
De voorzitter:
Uw motie heb ik voorgelezen.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ja, ja. Maar ik heb het even over moties die ik al heb mogen inzien.
De voorzitter:
Er komt nog meer van anderen? Aha. Dank u wel, meneer Van Kesteren.
Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter, dank. Ik dank de minister voor de antwoorden op onze vragen. Ik dank ook voor de ambitie voor het kosteloos maken van het onderwijs, die niet alleen bij haar te horen was, maar ook bij bijvoorbeeld collega Bikker. Dat is een mooie gedachte. Voor meer inspiratie verwijs ik de minister nog maar eens terug het verkiezingsprogramma van GroenLinks; dat heeft zij kennelijk goed gelezen. Daar stond inderdaad het idee in om het collegegeld te halveren, niet alleen voor het eerste jaar maar veel breder. Het verhogen van de aanvullende beurs en die voor meer mensen beschikbaar maken, stonden er ook in, net als het maximeren van het collegegeld voor de tweede studie en een aanvullende beurs voor studenten met een functiebeperking. Het zijn maar een paar ideeën waar zij de komende tijd mee verder kan en kennelijk heeft zij daar zin in. Ik zie dus uit naar nog meer voorstellen.
Ik zie ook uit naar de voorstellen die niet alleen politiek zijn onderbouwd, maar die ook qua doeltreffendheid en doelmatigheid meer overtuigen. Zij heeft dat eigenlijk toegegeven bij dit voorstel. Ik had de minister eigenlijk willen vragen of zij deze argumentatie niet al te actief wil uitdragen. Dat zou misschien helpen om daar niet te veel verwarring over te laten ontstaan. Ik doe het met een motie die een stuk constructiever is dan die vraag. Die geef ik nu graag aan de voorzitter.
De voorzitter:
Door de leden Ganzevoort, Koffeman, Nooren, Gerkens en Bruijn wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat na vele jaren waarin het collegegeld om budgettaire redenen werd verhoogd het passend kan zijn in tijden van budgettaire ruimte een gedeeltelijke verlaging mogelijk te maken;
overwegende dat de inhoudelijke argumentatie voor het verlagen van het collegegeld voor eerstejaarsstudenten niet overal overtuigend is;
overwegende dat dit wetsvoorstel feitelijk alleen de wettelijke grondslag biedt voor een mogelijke al dan niet gedeeltelijke verlaging van het wettelijk collegegeld en daartoe deze inhoudelijke argumentatie niet nodig heeft;
verzoekt de regering bij de toelichting op toekomstig voor te hangen AMvB's te streven naar op onderzoek gebaseerde argumentaties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat hebben we in ieder geval geprobeerd. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Martens.
Mevrouw Martens (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Namens de CDA-fractie heel kort. Dank aan de minister voor haar antwoorden en haar eerste optreden hier in de Kamer. Er zijn veel aspecten aan de orde geweest van de toegankelijkheid van het onderwijs en het aantrekkelijk maken en houden van een lerarenopleiding respectievelijk het vak van leraar. Wij kunnen daar nog heel lang over debatteren. Het is belangrijk genoeg en ideeën daarover zijn natuurlijk altijd welkom en interessant, maar ik denk dat wij hier voor vandaag voldoende over hebben gezegd. Daarom zal ik mij beperken tot nogmaals de mededeling dat ik, alles afwegende, mijn fractie zal adviseren om voor het wetsvoorstel te stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens. Ik geef het woord aan de heer Bruijn.
De heer Bruijn (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn fractie heeft veel waardering voor de beantwoording van de minister, waarvoor hartelijk dank. De minister heeft toegezegd dat zij voor de begroting met een beleidsbrief over de toegankelijkheid van het h.o. komt. Ik hoop dat die beleidsbrief ook naar deze Kamer komt. Misschien kan de minister dat nog even bevestigen? Daarin zullen ook de decentrale selectie worden meegenomen en wellicht ook de internationale student, voor zover die al een effect heeft op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Alles gehoord hebbend, bekruipt mijn fractie toch de gedachte dat het effect van de verlaging van het collegegeld op de aantrekkelijkheid van het onderwijs voor de Nederlandse student natuurlijk niet anders zal zijn dan voor de buitenlandse student. Daarmee zal er ook geen effect zijn op de mix van de studenten die wij in de international classroom zo hard nodig hebben. Daarom is een relatieve toename van het aantal buitenlandse studenten door deze blote maatregel ook niet te verwachten. Misschien kan de minister daar nog kort op ingaan? Is dat een juiste aanname, want dan hoeven wij ons in ieder geval geen zorgen te maken over een relatieve toename van het aantal buitenlandse studenten als gevolg van deze wet; misschien wel in een andere context, maar niet in deze context?
Blij met de toezegging dat de minister ook op dit punt niet aan verdere inkomenspolitiek zal doen dan we al doen met z'n allen als het gaat om de bekostiging van het hoger onderwijs, want studenten willen graag een baan. Voor een baan is een sterke economie nodig en die wordt beschadigd door verdere nivellering dan we al doen in dit land.
Dank ook voor de toezegging van de evaluatie over drie jaar. Het effect van de lerarenopleiding dat binnen enkele jaren te verwachten valt, sluit natuurlijk mooi aan bij die termijn.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De heer Bruijn zegt dat hij blij is dat met dit voorstel niet iets wordt gedaan aan inkomensnivellering. De vraag is wel hoe de heer Bruijn aankijkt tegen de wenselijkheid van toegankelijkheid van onderwijs voor iedereen, zeker in het licht van wat mevrouw Bikker aanhaalde.
De heer Bruijn (VVD):
Daar kijkt mijn fractie heel positief tegen aan. We zijn dan ook blij dat uit de monitor die vorige week verschenen is — u heeft die waarschijnlijk ook gezien — is gebleken dat de toegankelijkheid in Nederland goed op orde is.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Uit dezelfde monitor blijkt dat voor een aantal studenten met ouders met een lager inkomen, de kans op hoger onderwijs laag is. Bepaalde groepen hebben moeite met toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
De heer Bruijn (VVD):
Uit die monitor mag blijken dat het relatief zo kan zijn, maar in absolute zin is die toegankelijkheid in internationale context zeer goed op orde in Nederland, zowel de kwaliteit van het onderwijs als de toegankelijkheid ervan, maar daar moeten we natuurlijk veel aan doen. De minister heeft ook een heel pakket aangekondigd als het gaat om studiebegeleiding, studiekeuzebegeleiding en studievoorlichting, om zo die toegankelijkheid verder te verbeteren. Als het gaat om de doorstroom mbo-hbo is dit dus ook een van die maatregelen. Dus daar kunnen we elkaar recht over aankijken.
Dank ook voor de toezegging om nog eens te kijken naar de nationale studentenenquête en daarin wellicht de meer rechtstreekse parameters mee te nemen waar dit wetsvoorstel een effect op heeft. Ook dank voor de toezegging om andere sectoren te monitoren.
Ten slotte, voorzitter, de compensatie. Die gaat globaal via de studentgebonden financiering. Oké, de toezegging om in de gaten te houden of er grote verschillen optreden, is natuurlijk voor mijn fractie al een belangrijke stap in de goede richting. De minister rekent erop dat instellingen aan de bel zullen trekken. Dat vinden we dan net iets te vrijblijvend. Daar komt nog bij dat doordat onbekostigde studenten ook onder de halvering vallen en de instellingen daarvoor geen compensatie krijgen — althans, daar lijkt het voorlopig op — er nog een extra financieel gat kan ontstaan. Daarom wil mijn fractie toch een motie indienen om iets proactiever te kijken naar mogelijke verschillen en daarbij te streven naar een evenredige verdeling en een volledige compensatie van de instellingen. Daartoe dienen wij deze motie in.
De voorzitter:
Door de leden Bruijn, Ganzevoort, Gerkens, Nooren, Bikker en Rinnooy Kan wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering ervoor dient te zorgen dat alle ho-instellingen gecompenseerd worden voor gederfde inkomsten en uitvoeringskosten voor de maatregel "halvering collegegeld" uit het regeerakkoord;
overwegende dat tijdens de evaluatie van deze maatregel ook de verdeelstaf wordt bekeken;
verzoekt de regering de verdeling van het voor deze maatregel beschikbare budget opnieuw te bezien indien bij de evaluatie blijkt dat de compensatie per instelling niet toereikend is, en er daarbij naar te streven dat alle instellingen budgetneutraal de halvering van het wettelijk collegegeld kunnen invoeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bruijn (VVD):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruijn. Ik geef het woord aan mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Voorzitter. Als we naar de wet kijken die we behandelen, biedt die ruimte voor alle specifieke groepen studenten om het collegegeld te verlagen. We danken de minister voor de antwoorden die hebben verduidelijkt hoe de keuzes zijn gemaakt die hebben geleid tot de verlaging die we vandaag bespreken. De kern van het debat ging over de onderbouwing van die verlaging voor alle studenten in het eerste jaar en voor twee jaar voor studenten die kiezen voor een lerarenopleiding.
Daarnaast heeft de minister laten zien dat ze staat voor het onderwijs en een breed palet aan maatregelen inzet om dat gestalte te geven. Mijn fractie realiseert zich dat het debat dat wij hier hebben misschien wel onvoldoende recht doet aan de breedte van de inzet die de minister pleegt. Dus wij zien wel uit naar de volgende gedachtewisseling over de andere maatregelen die mogelijk tot wetgeving zullen leiden.
Al met al zijn wij niet overtuigd van de onderbouwing van dit wetsvoorstel. We begrijpen bij dit wetsvoorstel heel goed dat dat wat in het regeerakkoord staat, zwaar gewogen heeft in de afweging het hier voor te leggen — ook al is dat een onvoldoende grond om hier een wetsvoorstel te verdedigen, zoals de heer Ganzevoort zegt.
Tegelijkertijd — mevrouw Bikker zei dat in de eerste termijn ook — moeten we het doen met het wetsvoorstel dat er nu ligt. Het positieve aan het wetsvoorstel is dat het voor alle studenten de financiële prikkel om te gaan studeren verlaagt. Dat heeft de minister toegelicht. Als het goedkoper is, dan ga je makkelijker die drempel over. Daarin verschillen de minister en mijn fractie niet van oordeel.
Dat lijkt mooi, máár, zoals mijn fractie in het debat heeft aangegeven, wij verwachten dat deze verlaging van de drempel voor een deel van de studenten weer teniet gedaan zal worden door het voornemen van de regering om de rente voor het studievoorschot vanaf volgend jaar te koppelen aan de tienjaarsrente. Met name voor studenten die gebruikmaken van deze wet en zeker voor de studenten die behoefte hebben aan een aanvullende beurs, kan dit de drempel om te gaan studeren weer gaan verhogen. De vraag die we daar in eerste termijn over hebben gesteld, namelijk wat de minister eraan doet om dat gevoel bij de studenten weg te nemen, is niet beantwoord. Kortom, ons gevoelen is dat de koppeling van de rente voor het studievoorschot aan de tienjaarsrente ongewenst is. Wat met de ene hand wordt gegeven, wordt met de andere hand weer teruggenomen. Een kabinet dat voor de toegankelijkheid van hoger onderwijs wil staan en die wil bevorderen, moet in de ogen van de PvdA-fractie geen maatregelen nemen die dat in de weg staan.
Als het gaat over de houdbaarheid van de overheidsfinanciering en je wil die agenderen, dan kan je als kabinet heel veel dingen doen, waaronder een goed integraal meerjarentreasurebeleid. Waarom wordt dat geld dan opgehaald bij de studenten, vraagt mijn fractie zich af. Vandaar dat mijn fractie een motie wil indienen.
De voorzitter:
Door de leden Nooren, Gerkens, Ganzevoort, Van Zandbrink, Sent en Fiers wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering met het wetsvoorstel Verlaagd wettelijke collegegeld (34911) de toegankelijkheid voor een studie in het hoger onderwijs voor alle studenten wil verbeteren;
constaterende dat dit gepaard gaat met het voornemen van het kabinet om de rente voor het studievoorschot aan te laten sluiten bij de tienjaarsrente;
overwegende dat hiermee de rente voor het studievoorschot feitelijk wordt verhoogd en dat deze verhoging met name ten laste komt van studenten uit gezinnen met een laag inkomen;
overwegende dat voor deze groep studenten de toegankelijkheid daarmee verslechtert en dit in strijd is met de wettelijke uitgangspunten van het sociaal leenstelsel;
verzoekt de regering om af te zien van het voornemen de rente voor het studievoorschot aan te laten sluiten bij de tienjaarsrente,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bruijn (VVD):
Ik heb een verhelderende vraag over deze motie, althans een vraag die gericht is op verheldering. We hebben net in het debat gehoord dat een kortetermijnkorting meestal meer effect heeft dan dezelfde korting op langere termijn, zeker als die uitgesmeerd wordt. De Partij van de Arbeid heeft dat ook enthousiast omarmd. Als het al zo zou zijn dat deze renteverhoging gekoppeld is aan de collegegeldverlaging, dan zou dat dus een beweging zijn die budgettair per saldo neutraal is, maar die wel precies het effect bewerkstelligt dat je op korte termijn met dezelfde euro een sterkere prikkel uitdeelt dan je op lange termijn kunt doen. Dus zelfs als het gekoppeld zou zijn ... Daarvan hebben we de regering overigens duidelijk horen zeggen dat dat níét zo is. In dat geval zou de motie ook tot een gat in de begroting van 170 miljoen leiden. Dat is overigens mijn andere vraag: hoe is dat dan gedekt? Maar zelfs als het wel gedekt zou zijn, dan is het toch precies een beweging áf van een langetermijnprikkel en náár een kortetermijnprikkel? En het is dan gratis. Dat is toch precies de beweging waarvan we net in het debat de Partij voor de Arbeid hebben horen zeggen dat die hartstikke mooi is?
Mevrouw Nooren (PvdA):
Even voor de zuiverheid van het debat: de heer Ganzevoort heeft gesproken over de onderbouwing van die kortetermijnprikkel. In de reacties die vanuit mijn fractie naar de minister zijn gegaan, heb ik er ten aanzien van de lerarenopleiding voor gepleit om dat lijntje juist wel iets langer vast te houden, om mensen daadwerkelijk naar het vak te krijgen. Er zijn ook onderzoeken gedaan waaruit blijkt dat een salarisverhoging bijvoorbeeld maar drie maanden effect heeft. Er zijn ook gedragsstudies die andere effecten laten zien.
Ten tweede, de regering heeft geen koppeling aangegeven en onderbouwt de koppeling van de tienjaarsrente aan de studieschuld met een breed beleid. Om hier geen Tweede Kamertje te spelen, heb ik vermeden om het te koppelen aan de dividendbelasting en andere maatregelen die dit kabinet neemt, maar ik heb de regering wel uitgedaagd om naar een integraal meerjarig treasurybeleid te kijken waarmee dit geringe bedrag ten opzichte van de totale staatsschuld goed op te vangen is.
De voorzitter:
Mijnheer Bruijn, tot slot.
De heer Bruijn (VVD):
Dan moet ik toch, als ik deze motie aan mijn fractie voorleg, daarbij vertellen dat het een motie zonder dekking is, die leidt tot een gat van 170 miljoen euro in de begroting van OCW, waarmee we ons onderwijs betalen.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Dat ophalen van dat geld, dat gaat niet naar OCW. Dat was voor de algemene houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Die koppeling met het voorstel inzake de tienjaarsrente klopt niet. De argumentatie die de minister heeft gegeven voor het voorstel inzake de tienjaarsrente in de antwoorden op vragen die u heeft gesteld, was gericht op de algemene houdbaarheid van het overheidsbeleid. Als u vraagt wat een potentiële dekking is, dan is dat een integraal meerjarig treasurybeleid om dit geringe bedrag in dat totale bedrag te compenseren. Daar gaat de minister van Financiën over.
De voorzitter:
Ik had al "tot slot" gezegd. Maar ik begrijp dat u nog één zin heeft?
De heer Bruijn (VVD):
De komende zin hoort er ook bij, voorzitter. Dan is het dus nog erger. Dan kan dus het effect van dit gat in de begroting niet alleen neerslaan binnen OCW maar zelfs binnen ieder beleidsterrein. Dat maakt het natuurlijk niet minder schadelijk. Maar ik neem deze motie mee naar mijn fractie.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Of niet, als je wilt dat de toegankelijkheid voor studenten een groot goed is.
Voorzitter. Ik rond af. Als we kijken naar de kwaliteit van de onderbouwing van de voorstellen die we besproken hebben, dan is die niet overtuigend. Dat laat onverlet dat ik mijn fractie zal adviseren om toch voor het voorstel te stemmen. Het collegegeld wordt verlaagd, de drempel voor jongeren om te studeren wordt lager c.q. studenten krijgen minder studieschuld omdat ze in ieder geval die €1.000 niet hoeven te lenen. Daarom zal ik mijn fractie adviseren het wetsvoorstel te steunen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nooren. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en vooral voor het hart voor hoger onderwijs dat hieruit spreekt. Daar ben ik heel blij mee. Dat blijkt vandaag uit de voorstellen voor het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs, maar dat blijkt nog meer uit de aankondiging van de minister dat er nog meer aan zal komen. Daar zie ik dus naar uit.
Voorzitter. Ik dank de minister ook voor die stap dat er meer aan gaat komen. Juist dat geeft mij de bemoediging dat we dat verdrag waar we samen zo veel van houden — de minister en ik — hoog houden. Ik moet één ding corrigeren. In mijn eerste termijn heb ik het verkeerde artikelnummer. genoemd. Dat heeft wellicht geleid tot de verwarring in de ambtelijke advisering die de minister kreeg. Het is artikel 13, lid 2, sub c. Daar wordt toch echt begrip "kosteloos" voor het hoger onderwijs genoemd. Ik ben geen kniesoor, maar ik zou de minister gewoon willen vragen om hierop terug te komen in het najaar. Als zij dan toch weer aan de slag gaat met het verlagen van drempels, dan is dit een prima punt om er even bij te pakken.
Voorzitter. Dan gaan we verder, want we hebben het gehad over de aanpak van het lerarentekort. Ik heb daar een ambitieuze minister gehoord, en daar ben ik blij mee. Dit wetsvoorstel is een bouwsteentje, en niet meer dan dat. Er is veel voor nodig. Ik zeg daarbij: de eerste evaluatie kan daarop nog geen antwoord geven. Ik ben blij dat deze minister zich daarin ook een realpoliticus toont. Ik hoop dat dat ook zal blijken uit de evaluatie.
Er is nog wel een vraag blijven liggen. Die gaat over de kwalitatieve doelstelling, want het wordt gewoon heel lastig om die te evalueren. Eigenlijk hoor ik dat ook van de minister. Wat zijn haar verwachtingen van de studie die hiernaar gedaan zal worden? Zijn daar uiteindelijk wel zinnig dingen over te zeggen? Ergens zou ik dat heel mooi vinden, bijvoorbeeld als het gaat om die technische studies of die langere studies die ik noemde. Maar hoe? Daar mag de minister ook in het najaar op terugkomen, als er wat meer inspanning voor nodig is om daar over een jaar of drie tot een beter of sterker verhaal te komen.
Ik wil samen met de minister de uitvoeringsorganisaties danken die in heel korte tijd een ontzettend grote klus hebben geklaard. Dat is echt knap en ik ben er blij mee dat het wetsvoorstel zo snel toepassing kan vinden. Tegelijkertijd heeft mijn fractie wel zorgen over hoe de compensatie zal uitpakken voor de instellingen die hiervoor op korte termijn veel moeten doen. Daarom heb ik, met enig enthousiasme zelfs, de motie van collega Bruijn meeondertekend.
Dat alles maakt dat mijn fractie positief gestemd is over dit wetsvoorstel. Dat kan ik nu al verklappen, maar ik zie toch ook nog uit naar de beantwoording van de minister in tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan de heer Rinnooy Kan.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik heb met velen hier de wijze van beantwoording van de minister gewaardeerd, evenals haar evidente betrokkenheid, haar enthousiasme en haar openhartigheid, met name dat laatste, toen zij onderkende dat er op de wetenschappelijkheid van de onderbouwing van haar oorspronkelijke voorstel het een en ander viel af te dingen. Het zij zo, maar wat ons betreft blijft het in ieder geval een heel verdedigbare inkomenssteun voor studenten, waarvan de mogelijke positieve neveneffecten hele nobele doelen zullen dienen. Wij kijken ernaar uit en hopen er het beste van.
Ik onderschrijf het belang van een zorgvuldige compensatie en heb daarom de motie van collega Bruijn meeondertekend. Ik heb ook met velen hier kunnen vaststellen dat er heel wat andere onderwerpen uit onderwijsland de revue passeerden tijdens de afgelopen discussie, waarop door velen van ons met gretigheid commentaar werd geleverd en werd gereageerd. Het lerarentekort was er daar een van. Dat gaat mij ook zeer aan het hart. Algemene arbeidsmarktkraptes en hun vertaling in de richting van wat onderwijs moet bieden waren daar zeker ook bij aan te treffen. Ik noem de internationalisering als thema. Het zijn allemaal urgente kwesties en ik hoop vooral dat deze minister ons niet al te lang zal laten wachten op een passend inhoudelijk vervolg, want wij hebben er zin in, zoals de minister er ook zin in heeft, ook nu ze de portefeuille van haar collega onverhoopt moet overnemen. Ongetwijfeld namens velen hier wilt u onze beste wensen wel overbrengen.
Anders dan ongeveer alle andere fracties gaan wij geen "Tweede Kamertje spelen", zou ik bijna zeggen, en zullen wij geen additionele moties indienen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rinnooy Kan. Ik geef het woord aan mevrouw Gerkens.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat in het interruptiedebatje dat ik met de minister had eigenlijk al goed alle inconsistenties in dit wetsvoorstel naar voren kwamen. De minister zegt aan de ene kant: er is geen probleem met instroom in hbo en wo. Dat is allemaal prima hersteld. Dit geld is zeker geen cadeautje, want dit geld is bedoeld om de toegankelijkheid tot het onderwijs te verbeteren. Dat is volgens mij een inconsistentie, want als er geen probleem is met de instroom, hoef je die ook niet te verbeteren. Vervolgens stelt de minister ons gerust als wij het hebben over de financiering van buitenlandse studenten. De meeste buitenlandse studenten komen uit Duitsland, zegt zij. Daarbij blijkt dat geld geen prikkel is om te studeren. Dan zijn de Duitsers op dat punt klaarblijkelijk anders dan de Nederlanders, volgens de redenering van deze minister, want met deze cadeautjes aan de studenten zegt de minister dat er juist meer studenten zullen kiezen voor studeren of zelfs voor studeren aan een pabo of lerarenopleiding.
Ik moet constateren dat de minister vrijelijk shopt in beschikbare premissen rond dit thema, maar dat zij de argumentatie niet helemaal goed rondmaakt. Ik constateer tevens dat de minister op geen enkele vraag van mij is ingegaan. Daarmee wordt het voor mijn fractie best wel lastig om nog positief over dit wetsvoorstel te kunnen zijn. Ik heb nog de volgende vragen.
Hebben wij nu wel of niet een probleem met de toegankelijkheid van het hbo en het wo? Als dat zo is, voor welke groepen is dat een probleem en is deze maatregel daar dan een oplossing voor?
De laatste, ik denk toch belangrijkste vraag die ik had in mijn betoog in eerste termijn: vindt de minister het juist dat er studenten zijn die lenen om te beleggen, ten opzichte van studenten die lenen om te overleven?
Ik zou daar graag nog een antwoord op hebben. In de moties die wij mede hebben ondertekend staat goed verwoord waar verder onze twijfels zitten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Gerkens. Ik kijk naar de minister en ik zie dat zij in de gelegenheid is om meteen te antwoorden. Dan geef ik het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Ook voor mij smaakt dit debat naar meer. Ik ga graag bij volgende gelegenheden met u in debat over niet alleen het hoger onderwijs, maar zeker ook het prachtige beroepsonderwijs.
In tweede termijn zal ik mijn oordeel geven over de moties en nog ingaan op een enkele vraag. Ik begin met de motie met de letter I van de heer Van Kesteren over de numerus fixus voor buitenlandse studenten. Ik ontraad deze motie, allereerst maar ook vooral omdat de motie blijk geeft van een heel andere blik op het belang van internationalisering in het hoger onderwijs dan de mijne. Ik zou de heer Van Kesteren willen meegeven dat de internationalisering van het hoger onderwijs een Nederlands belang is. Hij betwist dat, maar het is een Nederlands belang. De Nederlandse economie houdt ieder jaar alleen al 1,6 miljard over aan de internationale studenten. Ik heb ook nog een andere blik op Europa, maar laten we dat debat hier vandaag niet voeren. Het gaat mij er niet alleen om dat het volgens Brusselse regelgeving niet kan, ik zou het ook niet willen, en misschien is dat wel belangrijker.
Dan de motie van de heer Ganzevoort met de letter J. U vraagt mij om in de toelichting op toekomstige voor te hangen AMvB's te zoeken naar een op onderzoek gebaseerde argumentatie. Wij zijn politici en moeten met grote regelmaat politieke keuzes maken die niet altijd gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. Ik denk dat u heel veel langer dan u soms lief is zou moeten gaan wachten op door u gewenste AMvB's als wij daar eerst allemaal de wetenschappelijke onderbouwing bij moeten leveren. Soms kan het en soms zijn het ook gewoon politieke keuzes die je wilt maken. Als het even kan, doen we het. Dat gebeurt volgens mij ook. Maar soms maken we gewoon een politieke keuze. Om die reden ontraad ik deze motie.
De voorzitter:
Eén interruptie, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat lijkt me genoeg, voorzitter. Ik moet deze minister ontraden om de motie te ontraden. Ik begrijp de reflex wel, maar ik vind het jammer. Ze zou ook kunnen zeggen: het is ondersteuning van beleid, omdat het kabinet streeft naar op onderzoek gebaseerde argumentaties. Natuurlijk kan het niet altijd. Er staat ook niet bij dat het allemaal heel erg wetenschappelijk moet zijn, maar een streven naar op onderzoek gebaseerde argumentaties is toch niet te veel gevraagd?
Minister Van Engelshoven:
Dat streven hebben wij volgens mij altijd. Daarmee is de motie gewoon overbodig en ik heb geleerd dat overbodige moties ontraden worden. Hij is dus overbodig en overigens kan het niet altijd. Om die redenen ontraad ik haar. Ik begrijp dat dat u teleurstelt, maar ik blijf wel bij mijn oordeel.
Ik dank mevrouw Martens ervoor dat zij heeft aangegeven dat ik haar in ieder geval overtuigd heb van het belang van dit voorstel.
De heer Bruijn vroeg mij nog naar aanleiding van de beleidsbrief die in het najaar komt hoe wij anders dan middels de financiële instrumenten naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs kijken. Dat is een onderwerp dat mij zeer dierbaar is. Ik zal die beleidsbrief als die naar de overzijde wordt gestuurd ook naar de Eerste Kamer sturen.
Op het punt van de internationalisering ben ik het zeer met u eens. U zei: dat leidt toch niet tot een relatieve toename van internationale studenten, omdat het zowel voor de nationale als de internationale studenten, althans de Europese, die het wettelijk collegegeld betalen niet tot een andere afweging leidt? Eens. Volgens mij maakt dat het niet anders. In uw motie vraagt u om wat proactiever te kijken naar de eventuele herverdeeleffecten die wegkomen achter dit wetsvoorstel als het gaat om de bekostiging van de instellingen. Ik heb u aangegeven wat mijn aarzelingen zijn. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer. Mocht zij de motie aannemen, zullen wij daar in de evaluatie naar gaan kijken.
Mevrouw Nooren maakte een opmerking over de tienjaarsrente. Zij zegt dat die een belemmering is voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dat betwist ik, want de draagkrachtregeling wordt niet anders. Of je nou de vijfjaarsrente betaalt of de tienjaarsrente, de draagkrachtregeling van nooit meer dan 4% per euro boven het minimumloon wordt niet echt anders. Als we ervoor willen zorgen dat het geen drempel wordt, moeten we dat volgens mij ook met zijn allen uitdragen en daarover geen angstbeelden rondstrooien. Dat leidt ten aanzien van de draagkracht echt niet tot iets anders. U zult begrijpen dat ik uw motie moet ontraden. Dat is niet alleen omdat ik het er niet mee eens ben, maar ook omdat het een gat zou schieten in de rijksbegroting en dat zou ik nooit willen doen.
Dan mevrouw Bikker.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren mag één interruptie plegen. Eentje, mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De vraag was wat de minister ging doen om dit angstbeeld weg te nemen.
Minister Van Engelshoven:
Wat ik doe, is er in mijn bewoordingen altijd zorgvuldig op wijzen dat die draagkrachtregeling niet wijzigt en ook dat er geen koppeling is tussen beide regelingen. Als veel mensen dat met mij doen, kunnen we volgens mij voorkomen dat dat beeld ontstaat.
Dan de vraag van mevrouw Bikker over het verdrag. In mijn nadere brief over de toegankelijkheid, zal ik ook nog even reflecteren op artikel 13, tweede lid — sub c, zei u volgens mij — van het verdrag. We zullen goed kijken wat het nou betekent en hoe andere landen daarmee omgaan. Ook dat is relevant. U hebt er helemaal gelijk in dat die kwalitatieve doelstelling natuurlijk ingewikkeld te meten blijft, maar het zou mooi zijn als studenten minder financiële drempels ervaren bij de keuze voor hun studie en dus inderdaad een kwalitatievere keuze maken. Ik zou het ook mooi vinden als het ertoe zou leiden dat bijvoorbeeld meer mbo-studenten doorstromen naar het hoger onderwijs. We gaan dat zo veel als wij kunnen in de monitor naar boven halen, maar het blijft ingewikkeld. Daar komen we jaarlijks bij de monitor bij u op terug.
Ik zal namens de heer Rinnooy Kan de beste wensen overbrengen aan de heer Slob. Ik ben zeer verheugd dat hij vandaag het ziekenhuis heeft mogen verlaten.
Mevrouw Gerkens, het spijt me als u het idee heeft gehad dat ik niet op uw vragen ben ingegaan, maar ik had het idee dat ik ze ook in mijn betoog had meegenomen. U vroeg: is er een probleem in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs? We zagen dat er na de invoering van het studievoorschot even een dip was, maar dat heeft zich hersteld. Dus er is geen probleem, maar het kan natuurlijk altijd beter. Dat is eigenlijk waar ik naar blijf streven, naar het betere. Hoe kunnen we die toegankelijkheid blijven verbeteren? Volgens mij is dit dan wel een hele mooie stap voor heel veel studenten in de goede richting.
U had het ook over lenen om te beleggen of lenen om echt je studie van te kunnen bekostigen en van te kunnen leven tijdens je studie. Lenen om te beleggen moet je volgens mij nooit doen. Of je nou student bent of niet, volgens mij is dat altijd onverstandig. Waar we het idee hebben dat studenten misschien bovenmatig lenen, proberen we dat wel tegen te gaan. Zo hebben we bijvoorbeeld op de site van DUO het vinkje "maximaal lenen" uitgezet, zodat we studenten ook echt dwingen om goed na te denken over wat ze lenen. Volgens mij is het heel goed dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat er nooit meer geleend wordt dan nodig is. Ook het studievoorschot en de aanvullende beurs zijn echt bedoeld om te lenen wat je echt nodig hebt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Wat ik bedoelde met die vraag en met mijn betoog is de ongelijkheid die er nog steeds is voor heel veel studenten. Er zijn studenten die inderdaad kunnen lenen om te beleggen en dat ook doen, en er zijn studenten die maximaal moeten lenen om te overleven. Mijn constatering is dat deze maatregel dat niet weghaalt. Omdat de minister vandaag toch heeft toegezegd veel meer na te denken over welke maatregelen er in de toekomst getroffen kunnen worden, zou ik haar willen verzoeken om eens te gaan nadenken hoe we deze ongelijkheid oplossen.
Minister Van Engelshoven:
Ik heb aangegeven dat de afweging is gemaakt om dat nu niet te doen, want dat is echt gebeurd bij de verhoging van de aanvullende beurs. Dat is echt gebeurd om ervoor te zorgen dat studenten die maximale financiering nodig hebben, dat ook op een zo goed mogelijke manier doen. De cijfers die wij nu hebben, laten niet zien dat daar een heel groot probleem zit. Maar het blijft altijd mijn streven om te blijven doen wat we nodig hebben om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor iedereen te borgen.
Voorzitter, dat was het in tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dan kom ik tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor vanavond aan het einde van de vergadering over het wetsvoorstel en de moties te stemmen.
Ik schors de vergadering voor enkele minuten in afwachting van de minister van Justitie en Veiligheid.
De vergadering wordt van 16.51 uur tot 16.57 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20172018-38-15-n1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.