4 Termijnen verlening Nederlanderschap

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlening van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen ( 33852 (R2023)).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten. 

De beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De leden van de CDA-fractie zien het aanvragen en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit als een bewuste keuze van betrokkenen om Nederlands staatsburger te willen zijn en te willen participeren in de Nederlandse samenleving. Het feit dat mensen die langdurig deel uitmaken van de samenleving, juridisch gezien uitgesloten worden, laat zien dat er ook iets schort aan de samenleving. Dat zei een voormalige CDA-minister ooit, want vanuit de samenleving heeft het de voorkeur dat zo weinig mogelijk personen die permanent in Nederland wonen, de status van vreemdeling houden, omdat dan de wederkerigheid van de menselijke samenleving niet bevorderd wordt. 

Mevrouw de voorzitter. Aan nieuwkomers wordt terecht gevraagd om zich te identificeren met de Nederlandse samenleving alsmede met de normen en waarden daarvan, vooraleer men een volwaardig Nederlands staatsburger kan worden. Uitgangspunt van de wetgeving is komen tot een grotere verbondenheid met ons land en borgen van een echte band met de Nederlandse samenleving door een langduriger verblijf in algemene zin en in specifieke gevallen door de introductie van een verplicht verblijf, waar die verplichting er tot op dit moment niet was. 

Ik ga nu naar de verlenging van de termijn van vijf naar zeven jaar. In lijn met de opmerking van de Raad van State hebben wij gezocht naar een onderbouwing van de verlenging van deze termijn van vijf naar zeven jaar voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Wij wilden een meer inhoudelijke onderbouwing horen dan de politieke motivatie die is gegeven: "We hebben het toch zo afgesproken in het regeerakkoord van Rutte II?". Laat mij helder zijn: elke termijn, ook de huidige termijn van vijf jaar, heeft een zeer arbitrair karakter. Wanneer ik te rade ga bij het EVN, het Europees Verdrag inzake nationaliteit, stel ik vast dat Nederland met de voorgestelde zeven jaar geen buitenbeentje is. Immers, met zeven jaar blijven we binnen de hoofdregel van tien jaar, waaraan we ons in die EVN hebben gecommitteerd. Uit het overzicht dat wij bij de nadere memorie van antwoord mochten ontvangen, blijkt dat aan het verkrijgen van het staatsburgerschap in heel veel buurlanden een langere periode dan zeven jaar voorafgaat. 

De leden van de CDA-fractie zien dat het Nederlanderschap en zeker het hebben of houden van een dubbele nationaliteit sterk gepolitiseerd zijn. Wij vragen nieuwkomers om zich met de ontvangende Nederlandse samenleving te identificeren en te integreren, vooraleer men volwaardig Nederlander kan zijn. In die zin kunnen we, zoals ik zojuist heb gezegd, de voorgestelde verzwaring van vijf naar zeven jaar zeker billijken. 

Maar er zijn andere problemen, zoals het verblijf van de expats buiten het Koninkrijk der Nederlanden. Ongetwijfeld heeft de regering op vragen van de CDA-fractie, die overigens indringend werden gedeeld door bijna alle andere fracties in dit huis, vastgesteld dat we grote moeite hebben met het voorstel om voor partners van Nederlandse expats een periode van drie jaar fysiek verblijf in Nederland te eisen, vooraleer men een aanvraag mag doen tot naturaliseren. Op dit moment is het inburgeringsexamen voor gehuwde partners nog voldoende, maar nu wordt een fysiek verblijf in Nederland van drie jaar geëist. Dat wordt enkel en alleen gemotiveerd met het gegeven dat een feitelijke binding met Nederland nodig is om voor deze naturalisatie in aanmerking te komen. Welk probleem wil de regering daarmee oplossen? Zijn genaturaliseerde gehuwden of geregistreerde partners onvoldoende geïntegreerd of is de behoefte aan gelijkstelling tussen enerzijds gehuwden en geregistreerde partners en anderzijds samenwoners de ware reden voor deze aanscherping, die ten koste gaat van gehuwden en geregistreerde partnerschappen? Samenwoners hebben nu eenmaal geen gelijke rechtspositie. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken: is het nodig om een Australische burger die met een Nederlandse burger in Griekenland samenwoont, in dezelfde mate recht te geven op verkrijging van het Nederlanderschap als een echtpaar of geregistreerde partners? Huwelijk en partnerschap zijn duidelijk controleerbaar, maar geldt dit ook voor deze samenwoners in Griekenland? 

Wij begrijpen en billijken dus de bestaande eis van een verblijfstermijn van drie jaar voor samenwoners, maar de CDA-fractie ziet hierin uitdrukkelijk geen enkele legitimatie voor het aanpassen, verzwaren, van de eis van de verblijfstermijn voor gehuwden en geregistreerde partners. Het praktische probleem dat je het niet kunt controleren, speelt hier immers geen rol. De Nederlandse samenleving is gediend met Nederlanders die voor de overheid en ook voor onze bedrijven in het buitenland werken. Is met de voorgestelde harmonisatie op het laagste niveau wel voldoende indringend gekeken naar de gevolgen die het voorgestelde driejaarsverblijf in Nederland heeft voor de expat en zijn gezin en ook voor Nederland? 

Ik leg ter illustratie een paar voorbeelden voor. Alexander is een succesvol ondernemer in Rusland en Oekraïne. Hij woont al jaren met zijn echtgenote in Rusland. Zij spreekt de Nederlandse taal goed, want zij heeft in Amsterdam gestudeerd. Daar leerden ze elkaar kennen. Stel dat Alexander door omstandigheden terug moet naar Nederland en hij hier om gezinshereniging vraagt maar dat hij met zijn inkomen geen aanspraak kan maken op de inkomensnorm die we stellen aan de gezinshereniging, omdat hij dat geld elders heeft verdiend. Hij moet dus ten minste anderhalf jaar alleen in Nederland vertoeven — drie maanden mag zijn echtgenote hier blijven — om die gezinsnorm te kunnen waarmaken en dus recht te hebben op gezinshereniging. 

Ik geef een ander voorbeeld. Het betreft de situatie van Peter, die gehuwd is met een Chinese dame. Zij ging na het huwelijk met haar man in Singapore wonen. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en willen in Nederland studeren. Mama wil mee, maar dat kan niet omdat haar man voorlopig in Singapore blijft en zij niet zelfstandig aan de gevraagde inkomenseis kan voldoen. Na drie maanden moet zij weg. We faciliteren partners en kinderen van expats niet om naar Nederland te komen, maar we maken het voor hen lastiger dan voor welke groep dan ook met de voorwaarden die we stellen aan gezinshereniging of verblijf. 

Voorzitter. Overigens geldt in alle gevallen — ik heb er nog meer — dat indien een expat wel voldoet aan de inkomenseis voor gezinshereniging en de Nederlandse partner binnen drie jaar overlijdt, de verblijfstitel van deze partner vervalt. Wij zien echt niet in waarom de regering zich doof houdt voor de belangen van Nederlandse mensen, bedrijven en organisaties die hen te werk stellen in het buitenland. De regering houdt vast aan de voorstellen. Dat stelt ons teleur, want ook de regering weet dat met name de eisen voor gezinshereniging dusdanig zwaar zijn dat, als de expat al terug kan komen naar Nederland, het in feite onmogelijk is om terug te komen met de partner. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik zit te luisteren naar mevrouw Oomen en er vallen mij een paar dingen op. U ging heel even in op die inhoudelijke motivering. U zegt dat u niet een politieke motivering wil maar een inhoudelijke. Kunt u aangeven wat volgens u de inhoudelijke motivering is van dit wetsvoorstel? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik denk dat ik helder genoeg heb gesteld dat de regering ons antwoordt dat het zo is afgesproken in het regeerakkoord Rutte-II. Dat akkoord hebben ze, denk ik, met uw fractie gesloten. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Maar mijn vraag aan u is een andere. U was op zoek naar een inhoudelijke motivering om te beoordelen of dit wetsvoorstel voor u aanvaardbaar is. Daarvoor zitten we in deze Kamer: de Eerste Kamer geeft een eigenstandige beoordeling. Is de inhoudelijke motivering van de regering voor u overtuigend? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Toen jullie het regeerakkoord afspraken, hadden jullie waarschijnlijk ook een inhoudelijke motivering om van vijf naar zeven jaar te gaan. Wellicht kunt u dat aangeven in het debat dat u direct met de staatssecretaris gaat voeren. 

De voorzitter:

Via de voorzitter graag. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mevrouw de voorzitter, wellicht kan mevrouw Nooren in het debat dat ze straks met de staatssecretaris gaat voeren, aangeven waarom zij toen tot de overtuiging is gekomen dat de termijn van vijf naar zeven jaar moest gaan. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Volgens mij heeft mevrouw Oomen geen antwoord gegeven op mijn vraag of het voor haar een overtuigende reden was. 

Ik heb een tweede vraag die over het tweede deel gaat. Ik begrijp het niet helemaal, dus ik wil graag helderheid op dit punt. U zegt dat het wetsvoorstel minder positief is voor gehuwden in vergelijking met de situatie zoals die was. Dat is zo. Daarna zei u iets over samenwonende mensen, namelijk dat u vindt dat het voor hen minder goed geregeld hoeft te worden dan voor gehuwden. Geldt dat volgens u ook voor geregistreerde partners die samenwonen? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dan heb ik mij misschien versproken. Ik heb gehuwden en geregistreerde partners gelijkgesteld. Ik heb gezegd dat nu al verzwaarde eisen aan samenwoners worden gesteld en dat ik dat begrijp en kan billijken omdat dat samenwonen in den vreemde niet te controleren is. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

U bedoelt dus dat voor gehuwden en samenwonende partners met een samenlevingsovereenkomst gelijke rechten en plichten zouden moeten gelden? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Yes, dat heb ik zo gezegd. 

Mevrouw de voorzitter. Wat mij overigens ook opvalt, is dat de regering in haar brief 32175 op stuk nr. 63 naar aanleiding van een oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak over het inkomensvereiste — ik heb zojuist over de inkomenseisen gesproken — meldt dat zij een versoepeling gaat invoeren. In de stukken die de regering met onze Kamer heeft gedeeld, zie ik die toezegging echter niet terug. Ik doel op de toezegging waarmee de regering maatwerk belooft, rekening wil houden met de situatie waarin de expat zich bevindt en een voorlichtingscampagne wil opzetten. Ik zie daar niets van terug. 

Mevrouw de voorzitter. Voor het verzwaren van de verplichtingen is het argument van de regering weinig overtuigend dat het slechts om een heel kleine groep mensen gaat die problemen zal ervaren. De eis dat een te naturaliseren vreemdeling niet mag wonen in het land waarvan hij of zij de nationaliteit bezit, zal immers betekenen dat het voor de meeste partners van in het buitenland verblijvende Nederlanders nu al niet mogelijk is om vanuit het buitenland het Nederlanderschap aan te vragen. Maar zij noemt geen aantallen. Zou het, juist omdat het een kleine groep is — ik doel op de groep die ik zojuist genoemd heb — niet des te meer een reden zijn om in het Nederlands belang minder hardvochtig te zijn? 

De CDA-fractie in dit huis en de CDA-collega's aan de overkant hebben de vraag gesteld of verblijf in een andere EU-lidstaat meegeteld zou kunnen worden bij de verblijfseis. Dat zou, denk ik, consequent zijn. Op grond van Richtlijn 2004/38/EG heeft een familielid, echtgenoot of partner van een EU-burger ook een afgeleid recht op een langer verblijf, een verblijf van meer dan drie maanden, om dan in een andere lidstaat te kunnen wonen en werken, mits men dan ook weer over voldoende bestaansmiddelen beschikt. Het antwoord van de regering is simpelweg nee. Ik mis de motivering daarvan. Waarom — ik ben het er overigens mee eens — is bij nadere wijziging wel het verblijf in de andere delen van het Koninkrijk meegenomen? Dus technisch is het toch mogelijk. 

Voorzitter. Mijn laatste puntje betreft de openbareordetoets voor 12- tot 16-jarigen. Daarop willen we een goed antwoord hebben. Onder het huidige regime kunnen minderjarigen onder de 16 jaar de Nederlandse nationaliteit door optie of medenaturalisatie krijgen zonder dat daarbij een openbareordetoets wordt toegepast. 

Mevrouw Wezel (SP):

Ik wil mevrouw Oomen graag een vraag stellen over het punt van de expats. Hoe ziet mevrouw Oomen, het CDA, wat betreft de expats het wetsvoorstel in verhouding tot artikel 8 van het EVRM, dat gaat over family life? Hoe verhouden die zich tot elkaar? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Diezelfde vraag zou je kunnen stellen ten aanzien van de EU-richtlijn die daar ook over gaat. Die is in ieder geval getoetst aan het EVRM. 

Mevrouw Wezel (SP):

Vindt u het huidige wetsvoorstel wat betreft de expats strijdig met artikel 8 van het EVRM? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Nee. Ik zeg alleen dat ik de verzwaring die nu aangebracht wordt, geen goede zaak vind voor geregistreerde partners en gehuwden, omdat ze dan alleen nog maar vanuit het buitenland de aanvraag tot het Nederlanderschap kunnen doen. We hebben het hier ook over verblijfstitels in het kader van EU-wetgeving, die weer getoetst is aan het EVRM. 

De voorzitter:

Mevrouw Wezel, ga uw gang. 

Mevrouw Wezel (SP):

U zegt dus eigenlijk: het huidige wetsvoorstel komt naar de mening van het CDA overeen met artikel 8 van het EVRM. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Wat ik zeg is dit: een aantal onderdelen van het wetsvoorstel dat we nu voor ons hebben liggen, bijvoorbeeld de inkomenseis et cetera voor gezinshereniging, komen ook voor in de Europese wetgeving, in de richtlijn die ik zonet heb genoemd. Die richtlijn is ook getoetst aan het EVRM. Ik zie dus geen strijdigheid. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Wezel. Niet? Oké. Ga uw gang, mevrouw Oomen. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Voorzitter. Ik had het over de openbareordetoets voor 12- tot 16-jarigen. Met de voorgestelde wetswijziging wordt de toets die geldt voor personen van 16 jaar en ouder, ook geldend voor kinderen van 12 tot 16. Het probleemloos naturaliseren van criminele jongeren wordt onwenselijk geacht. De motivering die de regering daarbij hanteert, is gericht op de openbare orde. Maar, zo vroegen we ons af, bij het jeugdstrafrecht wordt er toch, meer nog dan bij het volwassenenstrafrecht, steeds een balans gezocht tussen afstraffen en heropvoeden, tussen een stevige aanpak en het houden van perspectief voor de jonge verdachte? Ook in het jeugdstrafrecht staat het belang van het kind voorop. Dit is in lijn met artikel 3 en artikel 40 van het Kinderrechtenverdrag. Hoewel 12- tot 16-jarigen in staat zijn gruwelijke daden te plegen en er ook passende sancties geboden moeten worden, zou de CDA-fractie graag nog eens een keer zien of en hoe de groep van 12- tot 16-jarigen gediend is met de oplegging van de nationaliteitssanctie boven op de strafrechtelijke sanctie. 

Voorzitter, tot slot. Met deze inbreng heb ik u namens de CDA-fractie deelgenoot gemaakt van de grote praktische bezwaren die we zien voor een deel van deze wetswijziging. Ik vraag nog uw aandacht voor het volgende in de slotbepalingen: bij of krachtens AMvB kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze wet. Welke passende mogelijkheden en oplossingen ziet de regering om onze bezwaren op te lossen? Tegelijkertijd vraag ik me af of die mogelijkheid er wel is wanneer in de wet de strikte voorwaarde van een verblijf van drie jaar gehandhaafd blijft voor in het buitenland levende expats. 

Mevrouw de voorzitter, we zullen scherp luisteren naar de antwoorden die de regering ons geeft, om onze uiteindelijke positie te bepalen. Ik dank u zeer. 

De voorzitter:

Mevrouw Oomen, u wilt al weglopen, maar wilt u nog even blijven staan, want er is nog iemand met een nadere vraag. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Oomen begon haar betoog met het citeren van voormalig minister Hirsch Ballin, die aangaf dat er iets schort aan de samenleving als er grote groepen vreemdelingen in de samenleving wonen omdat ze worden uitgesloten van het Nederlanderschap. Ik kreeg de indruk dat mevrouw Oomen die gedachte omarmde. Het voorstel om de mogelijkheid om toegang te krijgen tot het Nederlanderschap met twee jaar te vertragen, maakt toch onvermijdelijk dat die groepen van mensen die hier zonder burgerschap leven, groter zullen zijn? Hoe kijkt u daar dan tegen aan? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

U heeft gelijk: die groep wordt groter. Maar de vraag is: is vijf jaar belangrijk? Of moet het zeven, acht of negen jaar zijn? De termijn is niet in jaren gesteld, maar de groep wordt wel groter. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben blij dat mevrouw Oomen dit erkent. In ieder geval geldt: hoe langer de termijn, hoe groter die groep wordt. Mevrouw Oomen citeerde met instemming de woorden van Hirsch Ballin dat er dan iets schort aan de samenleving. Hoe apprecieert u dat dan? Schort er dan iets aan de samenleving als hierdoor grotere groepen vreemdelingen niet hun burgerschapsrechten kunnen uitoefenen? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Die grote groepen vreemdelingen kunnen die burgerschapsrechten krijgen, kunnen Nederlander worden, of daar nu vijf, zeven of acht jaar voor staat. Ik heb ook gezegd dat het heel willekeurig is. Ik herinner me dat we in de schriftelijke vragen aan de regering ook hebben gevraagd waarom ze heeft gekozen voor zeven jaar en niet voor acht, negen of tien jaar, wat ook nog past binnen de grenzen van het EVRM. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Strik. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik constateer dat mevrouw Oomen dus voor lief neemt dat het wellicht gaat schorten aan de samenleving omdat grotere groepen migranten worden uitgesloten van het burgerschap. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik denk dat degenen die destijds het regeerakkoord hebben opgesteld, er ook alle belang bij hadden dat mensen goed ingeburgerd zijn in onze samenleving. Goed ingeburgerd zijn zal de ene persoon vijf jaar kosten en voor de ander zal dat pas na zeven of acht jaar worden bereikt. Ik kan dat niet zeggen. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Misschien kan mevrouw Oomen van het CDA eens aangeven hoe ze de naturalisatie waardeert in het licht van participeren in de samenleving, waar het hier vandaag natuurlijk om draait. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Echte participatie in de samenleving kun je pas bereiken wanneer je goed geïntegreerd bent. We hebben nu een integratiegrens van vijf jaar gesteld. We denken dat je dan ingeburgerd zou kunnen zijn. Maar als je dat moet verdiepen, dan kan het zes, zeven of zelfs ook acht jaar zijn. Die grens is heel willekeurig. Maar ik weet niet wat de achterliggende gedachten waren toen jullie het opgeschreven in het regeerakkoord. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik ben vooral geïnteresseerd in hoe het CDA in het naturalisatiedebat zit. Dus laten we het daar even toe beperken. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ben wel zeer benieuwd wat ik van mevrouw Nooren te horen krijg! 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Als nu uit onderzoek zou blijken dat het de integratie versterkt als je eerder naturaliseert, hoe zou de CDA-fractie dat dan appreciëren? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb heel goed gekeken naar het staatje dat was meegestuurd met het nadere antwoord van de regering. Ik vond dat heel verhelderend. Ik dacht dat we met de termijn van zeven jaar tot de uitzonderingen zouden behoren, maar dat is niet het geval. Met zeven jaar zitten we zelfs nog aan de korte kant. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Nooren. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Misschien heb ik die staatjes anders gelezen. Elf van de eenentwintig landen in de Europese Unie hebben een termijn van vijf jaar. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

De grote hebben een termijn die langer is. De buren. 

Mevrouw de voorzitter, ik dank u. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Oomen, ik geef het woord aan de heer Van Hattem. 

De heer Van Hattem (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Het verkrijgen van het Nederlanderschap hoort geen formaliteit te zijn en al helemaal geen vanzelfsprekendheid. Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is iets bijzonders. Wie de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, aanvaardt het Nederlandse staatsburgerschap met de daaraan verbonden rechten en plichten. Dit hoort niet vrijblijvend te zijn en niet louter het verkrijgen van een Nederlands paspoort als ticket tot de Nederlandse verzorgingsstaat. Het is slechts voorbehouden aan wie oprecht de ambitie heeft om als Nederlander te bouwen aan de toekomst van ons land, met onomstotelijk onze Nederlandse waarden en normen als uitgangspunt. 

Met dit wetsvoorstel wordt een stap in die richting gezet. Het verlengen van de naturalisatietermijn van vijf jaar naar zeven jaar maakt het verkrijgen van het Nederlanderschap iets minder vanzelfsprekend. Iéts minder, maar eigenlijk niet genoeg. De Tweede Kamerfractie van de PVV heeft voorgesteld om de termijn verder te verlengen, naar tien jaar. Dat is helaas door de Kamer niet gesteund. Deze tienjaartermijn is mogelijk binnen de internationale verdragen en al gangbaar in andere landen, zoals Spanje en Italië. Door tien jaar legaal te werken en te integreren in de samenleving en zich te gedragen naar onze wetten en regels, kan met meer overtuiging worden overgegaan tot het verkrijgen van het Nederlanderschap door naturalisatie. Daarbij pas na tien jaar recht op sociale zekerheid. 

In het begrip naturalisatie zit het idee al besloten dat de verworven positie natuurlijk is en niet kunstmatig. Dus geen Nederlandse nationaliteit verstrekken aan personen voor wie dit staatsburgerschap slechts een kunstmatig concept is. In dat kader gaat het wetsvoorstel uit van volledige participatie, die onder andere via inburgeringscursussen kan worden bereikt. De staatssecretaris geeft aan dat na een inburgeringstermijn van vijf jaar een termijn van twee jaar kan worden gebruikt om dit in de praktijk te brengen. Voor alle duidelijkheid: de PVV wil helemaal geen inburgering voor die asielmigranten die uit veilige landen komen. Zij moeten terug naar dat veilige land: grenzen dicht! 

Het blijft de vraag in hoeverre die door de staatssecretaris bedoelde volledige participatie daadwerkelijk bereikt zal worden. Uit recente cijfers van het CBS blijkt dat in 2015 22.000 naturalisaties hebben plaatsgevonden. Daarvan waren de twee grootste groepen Marokkanen en Turken. Juist voor deze twee landen wordt de uitzondering op het intrekken van de nationaliteit ingeroepen, waardoor na naturalisatie tot Nederlander veelal sprake is van een dubbele nationaliteit. Helaas betekent dit ook vaak dat de loyaliteit niet volledig bij Nederland ligt, maar bij Marokko of Turkije. De pro-Erdogandemonstraties afgelopen jaar in Rotterdam waren hiervoor tekenend. De vraag aan de staatssecretaris is hoe hij volledige participatie kan rijmen met de mogelijkheid van een dubbele nationaliteit. 

Ik heb ook een vraag over de handhaafbaarheid. Deze rijkswet geldt ook voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Afgelopen week verschenen berichten dat tijdens de verkiezingscampagne op Aruba premier Mike Eman verkiezingsbeloften deed om sneller het Nederlanderschap te verstrekken aan Arubanen. In de Tweede Kamer zijn hierover ook vragen gesteld, waarop minister Plasterk met een verwijzing naar deze rijkswet heeft geantwoord. Het sneller verstrekken zou op grond van deze wet niet mogelijk moeten zijn, maar dit roept wel de vraag op in hoeverre de handhaving van deze wet in Caribisch Nederland kan worden gegarandeerd, als dit al de houding van de regering daar is. Kan de staatssecretaris hierop nader ingaan? 

Tot slot. De PVV ziet het wetsvoorstel als een stap in de goede richting, maar zoals door onze fractie in de Tweede Kamer bepleit, hadden wij liever doortastender maatregelen gezien. Desalniettemin is dit een second best oplossing. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Hattem. Ik geef het woord aan mevrouw Stienen. 

Mevrouw Stienen (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het Nederlandse paspoort: voor de meeste mensen in dit land is dit document een lot uit de loterij. Dit paspoort toont de nationaliteit van een land dat op vele internationale ranglijsten hoog scoort op bijvoorbeeld sociale en economische ontwikkeling, vrijheid en levensverwachting. Een document dat de houder in staat stelt visumvrij te reizen naar 155 landen ter wereld. 

Het is voor de D66-fractie vanzelfsprekend dat nieuwkomers in Nederland die via naturalisatie dit paspoort willen verkrijgen aan duidelijke voorwaarden moeten voldoen, of ze nu EU-burger, migrant, vluchteling of partner van een Nederlander zijn. We mogen van alle nieuwkomers verwachten dat ze laten zien dat ze recht hebben op de Nederlandse nationaliteit, zodra ze de Nederlandse taal geleerd hebben, en ze voldoen aan en getest zijn op de inburgeringseisen. De vraag is binnen welke termijn dat redelijkerwijs van nieuwkomers kan worden verwacht. Tegelijkertijd vindt mijn fractie dat we in dit land zouden moeten streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving. Iets dat we eerder bereiken door inclusief te denken en te handelen dan door mensen buiten te sluiten. 

Daarom deelt mijn fractie de zorgen van de Algemene Rekenkamer over het inburgeringsbeleid na 2013: de wijze waarop nieuwkomers door de overheid in de gelegenheid worden gesteld om te kunnen participeren en gelijkwaardig burger te worden, schiet te kort. Hier kom ik later nog op terug. 

Vandaag behandelen we de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en kijken we naar drie belangrijke wijzigingen: 

1. de naturalisatietermijn die verlengd wordt van vijf jaar naar zeven jaar; 

2. de invoering van een driejarentermijn van toelating en hoofdverblijf voor de niet-Nederlandse echtgenoot of echtgenote of geregistreerde partner van een Nederlander, die zich wil laten naturaliseren; 

3. de toepassing van een openbare-ordetoets bij naturalisatie van twaalf- tot zestienjarigen. 

Volgens de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris is het doel van dit wetsvoorstel "te bevorderen dat men een reële en duurzame band met het Koninkrijk heeft opgebouwd alvorens men Nederlander kan worden". De achterliggende gedachte is volgens de memorie van toelichting dat een langere verblijfsduur in Nederland voorafgaand aan naturalisatie een waarborg is voor betere integratie in Nederland. De staatssecretaris schrijft in zijn schriftelijke reactie op de vragen van de D66-fractie dat "op grond van het Eindrapport Inburgering en Participatie kan worden geconcludeerd dat de factor tijd een positief effect heeft op de participatie van vreemdelingen" en dat daarom de termijn met twee jaar verhoogd moet worden. Er is, volgens de staatssecretaris, bij zeven jaar een grotere kans "dat betrokkene beter het Nederlands beheerst, beter de Nederlanders en de Nederlandse samenleving begrijpt en ook daadwerkelijk zijn weg in die samenleving heeft gevonden". 

In de memorie van toelichting, maar ook in de schriftelijke antwoorden, stelt de staatssecretaris dat elke naturalisatietermijn "een enigszins arbitrair karakter" heeft en dat er "het gevoelen is dat een termijn van zeven jaar meer recht doet aan de gedachte dat een meer substantiële periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap". 

De D66-fractie vraagt zich af of de huidige drempels om te naturaliseren niet al hoog genoeg zijn. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen de zorgen van de VNG, die het onwenselijk vindt dat een grotere groep niet-Nederlanders twee jaar langer niet volwaardig kan deelnemen aan onze samenleving. Ook wil mijn fractie graag van de staatssecretaris weten waarom hij de bezwaren van de Raad van State, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de ontoereikende onderbouwing van deze voorgestelde termijnwijziging naast zich neer heeft gelegd. 

Zou de staatssecretaris willen uitleggen wat er dan precies beter kan gaan in die extra twee jaar? Wordt de kans op een baan, het beter beheersen van het Nederlands en het beter begrijpen van de Nederlandse samenleving echt groter? En als er het gevoelen is dat mensen na vijf jaar nog niet voldoende zijn geïntegreerd, zou de staatsecretaris dan niet eens opnieuw moeten kijken naar al eerder genoemde grote zorgen die er zijn rondom de inburgeringstrajecten in dit land? 

De slechte organisatie van inburgeringstrajecten lijkt op een paradoxale wijze onderbouwing te geven voor de rechtvaardiging van een verlenging van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar. Ziet de staatssecretaris ook dit verband tussen inburgering en verlenging van de naturalisatietermijn? Andersom geredeneerd: als er een betere systematiek van inburgering zou zijn, is de verlenging van vijf naar zeven jaar dan nodig? 

Mijn fractie hoort daarbij graag van de staatssecretaris welke rol de Nederlandse overheid op nationaal en lokaal niveau beter zou kunnen spelen als nieuwkomers moeite blijken te hebben met het integreren vanwege hun leeftijd, gender, sociaaleconomische positie, culturele en religieuze achtergrond, opleidingsniveau en mogelijke oorlogstrauma's. Is het niet van belang om ook in het kader van deze wetswijziging nog eens opnieuw te kijken naar de relatie tussen inburgeringstrajecten en een succesvolle integratie? 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik luister met belangstelling en genoegen naar de inbreng van D66. Mevrouw Stienen geeft aan dat het mogelijk zit in een falend integratie- of inburgeringstraject. Vanuit de Rekenkamer is gewezen op het feit dat de financiële verantwoordelijkheid nu helemaal bij de migrant wordt gelegd. De overheid heeft zich eigenlijk teruggetrokken en laat het aan de markt over om inburgeringsonderwijs te organiseren. Dat zou een van de oorzaken zijn waardoor het niet goed loopt. Hoe kijkt D66 aan tegen de wijze waarop het inburgeringsonderwijs nu is georganiseerd? Zou D66 daarbij een grotere verantwoordelijkheid voor de overheid willen zien? 

Mevrouw Stienen (D66):

Ja. Wij zouden vooral ook op het niveau van de lokale overheid graag een grotere verantwoordelijkheid zien. De inburgeringstrajecten worden op gemeentelijk niveau privaat aanbesteed. Je ziet dat daar vaak heel veel misgaat. We zullen daar ook bij de gemeenteraadsverkiezingen veel aandacht aan besteden. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar de kern van het probleem, die door heel veel organisaties wordt aangewezen, is dat migranten nu een lening moeten afsluiten van wel €6.000 om deel te kunnen nemen aan een cursus. Wilt u daarin ook veranderingen doorvoeren? 

Mevrouw Stienen (D66):

Zoals ik in mijn inbreng al zei, delen wij deze zorgen van de Algemene Rekenkamer en vragen wij ons af of dat niet beter kan. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dan kijken we uit naar de plannen van D66 daarvoor. 

De voorzitter:

"…, voorzitter." U ook, mevrouw Stienen: via de voorzitter spreken. 

Mevrouw Stienen (D66):

Dank u dat u mij daar nog even aan herinnert, voorzitter. 

Kortom, in het scenario van de staatssecretaris lijken naturalisatie en het daarbij behorende Nederlands paspoort een sluitstuk van een geslaagde integratie. Maar zou het niet juist ook andersom waar kunnen zijn? Is het Nederlanderschap niet juist een belangrijk middel om de rechtspositie van de nieuwkomer te verstevigen en daarmee de integratie te bevorderen? Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Dan de vergelijking met andere Europese landen. In de memorie van antwoord van 22 december 2016 stelt de staatssecretaris dat de zevenjaarstermijn in de rest van Europa niet ongebruikelijk is. Hij noemt landen als Griekenland, Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië en Slowakije, die deze zevenjaarstermijn hebben, Duitsland en Estland, met een termijn van acht jaar, en Spanje en Litouwen, die een termijn van tien jaar kennen. Inderdaad, allemaal binnen de termijn van tien jaar die geldt volgens het Europees Verdrag inzake nationaliteit. Mijn fractie heeft de staatssecretaris gevraagd dit verder uit te laten zoeken bij het European Migration Network. Uit dat onderzoek komt naar voren dat Frankrijk, toch ook een groot land, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland wel de vijfjaarstermijn aanhouden en dat ook in Tsjechië deze termijn mogelijk is, in tegenstelling tot wat de opsomming van de staatssecretaris suggereert. 

Opvallend in dit Europese onderzoek is de Belgische situatie. Daar geldt een kortere termijn van vijf jaar voor nieuwkomers die aan heel duidelijke voorwaarden rondom verblijf, taalbeheersing en arbeidsverleden voldoen, en tien jaar voor nieuwkomers die daar meer tijd voor nodig hebben. Mijn fractie is dan ook benieuwd of de staatssecretaris heeft overwogen aan verschillende termijnen te denken, zeg maar een shorttrack- en een longtrackprocedure, zoals in België? Zo ja, wat is dan de reden geweest om hiertoe vervolgens niet te besluiten? 

Voorzitter, ik ga over naar het onderwerp "vluchtelingen". Zowel artikel 34 van het VN-Vluchtelingenverdrag als artikel 6, vierde lid, onder g, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit stellen dat de naturalisatie van erkende vluchtelingen bespoedigd en vergemakkelijkt moet worden. Voor vele vluchtelingen betekent uitstel van naturalisatie met twee jaar een grote belemmering op de mogelijkheid tot reizen en werken in het buitenland, discriminatie bij sollicitaties, geen stemrecht bij provinciale, nationale en Europese verkiezingen en een belemmering bij het afsluiten van hypotheken en contracten. Velen van hen hebben geen bescherming meer van hun land van herkomst en hebben geen effectieve nationaliteit. Als Irakees kun je maar 26 landen bezoeken zonder visum — als Nederlander, zoals gezegd, 155. 

De staatssecretaris stelt dat de regering wel degelijk vluchtelingen faciliteert door de lagere kosten van de leges bij een naturalisatieverzoek en kwijtschelding van de lening voor een inburgeringsdiploma. Ook noemt de staatssecretaris het feit dat een vluchteling geen kosten kwijt is aan het vergaren van buitenlandse identiteits- en nationaliteitsbewijzen omdat asielgerechtigden deze documenten in een naturalisatieprocedure niet hoeven te overleggen. Ziet de staatssecretaris dit niet als een wat karige invulling van onze internationale verplichtingen? 

En waarom kiest de staatsecretaris geen kortere termijn voor vluchtelingen, zoals bijvoorbeeld de termijn van drie jaar die geldt voor staatlozen? Waarom kunnen vluchtelingen niet naturaliseren als zij na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning krijgen? En hoe zit het met een vluchteling en migrant die al vijf jaar in een EU-land heeft gewoond als statushouder? Moet deze persoon dan bij vestiging in Nederland alsnog zeven jaar wachten alvorens een naturalisatie kan worden aangevraagd? 

De heer Knip (VVD):

Ik zat even te denken over een eerdere vraag van mevrouw Stienen aan de staatssecretaris. Zij vroeg of naturalisatie ook niet moet worden gezien als een instrument voor een betere participatie, zo vertaal ik haar woorden even vrij. Ik weet niet of ik haar correct citeer, maar daar kwam het ongeveer op neer. 

Mevrouw Stienen (D66):

Voor een betere integratie, ja. 

De heer Knip (VVD):

Nu ik u over vluchtelingen hoor spreken, bekruipt mij de gedachte dat u eigenlijk zegt: naturalisatie zou je veel eerder moeten doen, want dan heb je veel meer gunstige effecten op participatie, integratie enzovoort. Heb ik dat goed begrepen? 

Mevrouw Stienen (D66):

Ja. Dat was tot in de jaren tachtig ook zo, maar daarin hebben we heel duidelijk een beleidswijziging gezien. 

De heer Knip (VVD):

Helder. Dank u wel. 

Mevrouw Stienen (D66):

Voorzitter, ik kom nu bij niet-Nederlandse partners van Nederlanders die in het buitenland wonen. In het schriftelijk overleg heeft de D66-fractie vragen gesteld over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de één miljoen Nederlanders die wonen en werken in het buitenland, waarvan velen een niet-Nederlandse partner hebben die graag Nederlander wil worden. 

De heer Van Hattem (PVV):

Ik hoor mevrouw Stienen van D66 een aantal opmerkingen maken met de strekking: tot de jaren tachtig was het ook zo en toen was het eigenlijk beter. Maar moet u niet met ons constateren dat de integratie de afgelopen 30, 40 jaar juist door die massa-immigratie totaal mislukt is en dat we hier daardoor met een multiculturele chaos zitten? Is dat de geslaagde integratie die D66 voor ogen heeft? 

Mevrouw Stienen (D66):

Mevrouw de voorzitter, ik zou hier wel drie uur antwoord op willen geven, maar ik denk dat meneer Van Hattem en ik — en de PVV en D66 — daar nooit uit zullen komen in onze interpretatie van wat er de afgelopen twintig jaar is gebeurd. Wij als D66 geloven dat integratie gebaat is bij een goed inburgeringstraject dat mensen in staat stelt om zo snel mogelijk volwaardig burger te zijn. 

De heer Van Hattem (PVV):

Is het Nederlanderschap dan niet het sluitstuk van een volledig integratieproces, in plaats van wat u nu zegt? U wilt nu eigenlijk al aan de voorkant de Nederlandse nationaliteit en een Nederlands paspoort verstrekken. U hebt zelf in het begin al aangegeven dat dat een visummogelijkheid tot 155 landen geeft en dat daar allerlei rechten aan verleend kunnen worden. Zou dat niet gewoon het sluitstuk moeten zijn? 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben zelf zeer benieuwd naar het recent uitgekomen promotieonderzoek van dr. Tamar de Waal. Ik heb het promotieonderzoek zelf nog niet kunnen lezen, maar in de publiciteit zegt zij dat uit haar onderzoek is gebleken dat juist het Nederlanderschap nieuwkomers, vluchtelingen, helpt om beter te integreren. Voor ons als D66 is het dus niet een sluitstuk, maar een middel tot beter Nederlanderschap. 

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Van Hattem. 

De heer Van Hattem (PVV):

U kunt naar een onderzoek verwijzen, maar de praktijk, de samenleving, de straat ziet er heel anders uit. Daar zien we de resultaten van 30, 40 jaar mislukte integratie, waarbij jarenlang met een veel kortere termijn dan nu in deze wet wordt voorgesteld, paspoorten zijn verstrekt. Ik denk niet dat dit plan van D66 hier een positieve bijdrage aan gaat leveren. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik neem dit voor kennisgeving aan. Ik denk dat ik al heb gezegd dat wij daarover duidelijk van politieke mening verschillen. 

Ik begin even opnieuw met het stuk over de niet-Nederlandse partners. In het schriftelijk overleg heeft de D66-fractie vragen gesteld over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de 1 miljoen Nederlanders die wonen en werken in het buitenland waarvan velen een niet-Nederlandse partner hebben die graag Nederlander wil worden. In zijn reactie stelt de staatssecretaris dat de regering niet inziet dat het voorstel het doen en laten van de Nederlandse partner zal beïnvloeden. Ik vraag de staatssecretaris of dit wel terecht is, gezien de verstrekkende gevolgen die dit wetsvoorstel zal hebben op gezinsleven en loopbaan als Nederlanders hun werkende leven moeten onderbreken om drie jaar in Nederland te gaan wonen zodat hun partner aldaar het naturalisatieproces kan starten. 

Ons bereiken verhalen die allemaal een soortgelijk patroon hebben als in dit voorbeeld. Wij hebben toevallig een werkende vrouw als voorbeeld: een Nederlandse vrouw die werkt voor een groot internationaal landbouwbedrijf in Rusland. Zij woont samen met haar niet-Europese man in Moskou. Om eenheid in het gezin te houden wil haar man Nederlander worden. In de oude situatie kan dat vanuit Moskou. In de nieuwe situatie zal zij haar baan moeten opgeven als zij samen met haar man wil blijven wonen, omdat het voor naturalisatie vereist is dat hij drie jaar in Nederland verblijft. Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat het voorstel het doen en laten van de Nederlandse partner niet zal beïnvloeden? 

Als beleidsmatige legitimatie voor het invoeren van een termijn van toelating en hoofdverblijf voor de niet-Nederlandse echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner van een Nederlander noemt de staatssecretaris dat het tot een verregaande onevenwichtigheid in de naturalisatievoorwaarden leidt, als tegelijkertijd nog kan worden genaturaliseerd door personen die in het geheel geen deel uitmaken van de Nederlandse samenleving of een samenleving van een van de andere landen van het Koninkrijk. Dat de partners van Nederlandse expats samenleven met een Nederlander geeft hun voor deze staatssecretaris nog geen toegang tot de Nederlandse samenleving. 

De D66-fractie ziet deze veronderstelde onevenwichtigheid niet als argument voor een wetswijziging. Integendeel, mijn fractie vraagt de staatssecretaris hoe hij de nadelige gevolgen van de wetswijziging inschat voor het gezinsleven en de carrière van die Nederlanders met niet-Nederlandse partners in het buitenland. Zeker voor Nederlanders die niet uitgezonden zijn door de Nederlandse overheid of een Nederlands bedrijf maar voor een buitenlandse werkgever werken of zelfstandig ondernemer zijn, blijkt ook het middelenvereiste van drie jaar vaak een struikelblok te zijn. Kan de staatssecretaris deze Kamer inlichten hoe het staat met de op 23 februari jongstleden aan de Tweede Kamer toegezegde voorlichting over de mogelijkheden tot maatwerk voor Nederlandse expats rondom deze inkomenseis? 

Daarnaast vraagt onze fractie zich af waarom de staatssecretaris geen mogelijkheid creëert om jaren in Nederland te kunnen sparen over een langere periode. Hierbij hoeven niet-Nederlandse partners van Nederlanders niet per se drie jaar achter elkaar in Nederland te wonen voor ze naturalisatie kunnen aanvragen, maar bijvoorbeeld steeds een periode van zes maanden of een jaar achter elkaar over een periode van bijvoorbeeld vijf jaar. 

Tot slot heeft mijn fractie nog een vraag over de openbare-ordetoets voor 12- tot 16-jarige vreemdelingen die verdacht worden van een ernstig misdrijf en in aanmerking willen komen voor naturalisatie tot Nederlander. De D66-fractie vindt dat ook voor 12- tot 16-jarige vreemdelingen geldt dat je in Nederland onschuldig bent tot het tegendeel is bewezen. Is het weigeren van naturalisatie op het moment dat er nog geen veroordeling is hiermee niet in strijd? Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Mevrouw de voorzitter, mijn fractie kijkt uit naar de beantwoording van de staatssecretaris. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Stienen. Ik geef het woord aan mevrouw Nooren. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie vindt het van belang dat alle mensen die zich in ons land bevinden, zich gelijkwaardig en met elkaar verbonden voelen. Wet- en regelgeving moet stimuleren en faciliteren dat iedereen meetelt, mee wil en kan doen, en dat de zekerheid in iedereens bestaan versterkt wordt. Dat geldt wat de PvdA betreft ook voor mensen die in ons land wonen en niet in ons land geboren zijn. Voor hen is het verkrijgen van het Nederlanderschap het tastbare bewijs dat je er echt bij hoort, of je nu een buitenlandse partner bent van een Nederlander, een kind van buitenlandse afkomst, een arbeidsmigrant of een vluchteling. En niet in de laatste plaats: het krijgen van stemrecht als Nederlander geeft migranten het gevoel dat ze echt gelijkwaardige inwoners van ons prachtige land zijn. 

Wij spreken vandaag met elkaar over een wetsvoorstel dat met name gaat over het verlengen van de algemene termijn voor het verlenen van het Nederlanderschap van vijf naar zeven jaar en het stellen van extra eisen aan partners van Nederlanders en aan kinderen tussen de 12 jaar en de 16 jaar. Wij danken de regering voor de antwoorden die zijn gegeven op de schriftelijke vragen bij dit wetsvoorstel. Deze antwoorden hebben mijn fractie helaas nog niet overtuigd van de noodzaak en de meerwaarde van dit wetsvoorstel. De antwoorden roepen ook nieuwe vragen op. Dat is nou het mooie van het werk in de Eerste Kamer, wil ik via de voorzitter richting mevrouw Oomen zeggen. Wij doen hier een eigen afweging van een wetsvoorstel. De Eerste Kamer is nu helemaal niet betrokken bij regeerakkoorden. Dat ligt aan de overkant, zeggen we dan hier. 

Wat ons betreft is de cruciale vraag voor dit debat wat er beter wordt als de eisen voor het verlenen van het Nederlanderschap worden aangescherpt. Ook de Raad van State en anderen hebben in hun reactie op het wetsvoorstel aangegeven dat een dragende en overtuigende motivatie noodzakelijk is, maar in dit geval ontbreekt. 

De regering geeft in haar antwoord hierop aan dat de verlenging van de naturalisatietermijn niet tot doel heeft bestaande problemen in de inburgering op te lossen. Het gaat de regering erom dat de verlenging van de naturalisatietermijn "recht doet aan de gedachte dat er een substantiële periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap". De regering is van mening dat de verlenging van de naturalisatietermijn ertoe zal leiden dat vreemdelingen beter zullen integreren. Dit gaat dus uit van de veronderstelling dat voor mensen met een verblijfsvergunning tussen vijf en zeven jaar de integratie zich sterk positief zal ontwikkelen. De PvdA-fractie vraagt de staatssecretaris waarop deze stellingname is gebaseerd. Opvallend daarbij is dat de regering op verschillende plaatsen aangeeft dat elke naturalisatietermijn, overigens ook de huidige van vijf jaar, een enigszins arbitrair karakter heeft; mijn collega's wezen hier ook al op. Hoe heeft de regering dan bepaald dat een periode van zeven jaar een betere termijn is, zo vraag ik de staatssecretaris. 

Daar waar de regering de meerwaarde van het verlengen van de naturalisatietermijn wel onderbouwt met onderzoek, is het zeer de vraag of het gaat om gerechtvaardigde conclusies uit dat onderzoek. Zo wordt in de reactie op het advies van de Raad van State en in de nadere memorie van antwoord het eindrapport Inburgering en participatie van Regioplan uit 2013 aangehaald om het positieve effect van de factor tijd op de integratie en de participatie te onderbouwen. Dit onderzoek gaat over de meerwaarde van het deelnemen aan taal- en integratiecursussen bij het vinden van aansluiting bij de Nederlandse samenleving. Het gaat niet om een onderzoek over naturalisatietermijnen. Wat de factor tijd betreft, gaat de conclusie in dit onderzoek niet verder dan de constatering dat in de eerste vier jaar na aankomst in Nederland inburgeraars vaker participeren als ze hun inburgeringscursus succesvol hebben afgerond. Het wetsvoorstel gaat over het verlengen van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar. Daar gaat dit onderzoek helemaal niet over. Mijn fractie verbaast zich erover dat de regering geen eigen onderzoek heeft laten doen om de noodzaak van de verlenging van de naturalisatietermijn te onderbouwen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hier niet voor gekozen is? 

Voorts is het opmerkelijk dat de regering in de nadere memorie van antwoord op bladzijde 2 een scherper doel van het wetsvoorstel formuleert. Daar staat dat het wetsvoorstel beoogt meer dan thans te garanderen dat degenen die voor naturalisatie in aanmerking komen, geïntegreerd zijn en volledig participeren in de samenleving. Kan de staatssecretaris toelichten wat hij verstaat onder "volledig participeren in de samenleving" en hoe dit met dit wetsvoorstel te garanderen is? Welke inzet gaat de regering plegen om de integratie en de participatie daadwerkelijk te bevorderen? Ten slotte: is de regering van plan om het effect van het wetsvoorstel op de integratie en de participatie van nieuwkomers te monitoren? Zo niet, hoe denkt de staatssecretaris te beoordelen of met het wetsvoorstel wordt bereikt wat ermee wordt beoogd: volledige participatie van nieuwkomers? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik wil een vraag stellen aan mevrouw Nooren. Ik lees namelijk in het verslag van maart dat de PvdA-fractie stelt dat tot op zekere hoogte de termijnen arbitrair zijn. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik zoek even naar een vraag, voorzitter. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik lees dat in het verslag … 

De voorzitter:

Het was vragenderwijs. Het vraagteken hing in de lucht. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

De termijnen van naturalisatie zijn arbitrair. 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Nu zegt u iets anders. U komt tot een andere conclusie. Het heeft te maken met tijd. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Nee. Mevrouw Oomen constateert hetzelfde als ik. Termijnen van naturalisatie zijn arbitrair. Misschien is het goed om dat toe te lichten. De stelling van de PvdA-fractie is dat als je iets verandert in bestaande wet- en regelgeving, er iets beter moet worden. Ik ben op zoek naar wat er nou beter wordt met dit wetsvoorstel. Hebt u nog een vraag, mevrouw Oomen? 

De voorzitter:

Daar ga ik over, mevrouw Nooren. Had u nog een vraag, mevrouw Oomen? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, ik heb nog een vraag, mevrouw de voorzitter. 

De voorzitter:

Is dat een andere vraag of is het een vervolg op de vorige, mevrouw Oomen? 

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Het is een vraag naar aanleiding van de antwoorden. Ik lees hier dat naar uw indruk dat arbitraire karakter van die kwalificatie ook van toepassing is op de verlenging van de termijn van vijf naar zeven jaar, waarvan u nu zegt dat we dat niet zouden moeten doen. 

De voorzitter:

De vraag was: klopt dat? Die was nog even in het duister, maar die is er nu. Klopt dat, was de vraag van mevrouw Oomen. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Het klopt dat de naturalisatietermijn een arbitrair karakter heeft. Het klopt dat het verlengen van de termijn naar zeven jaar ook een arbitrair karakter heeft. Maar de zoektocht in het debat dat de PvdA-fractie graag voert met de staatssecretaris is: als je dan een wet aanpast, wat wordt er beter van? 

De voorzitter:

Dat was ook een vraag, toch? 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ja. Vraagteken. 

Voorzitter. Mijn fractie kijkt anders aan tegen het belang van naturalisatie voor integratie en participatie van nieuwkomers dan de regering. Wij beschouwen naturalisatie als een belangrijk integratiebevorderend instrument. Wij voelen ons daarbij gesteund door verschillende studies, onder andere van de OECD over Duitsland, Denemarken en Zweden, waaruit blijkt dat er een consistent positief effect optreedt van naturalisatie op arbeidsdeelname en inkomen van migranten. Een belangrijke verklaring hiervoor is dat naturalisatie inburgeraars en immigranten aanmoedigt om de taal te leren. Uit Zwitsers onderzoek blijkt dat naturalisatie een katalysator is om het sociale integratieproces te verbeteren. 

Er is ook Nederlands onderzoek gedaan waaruit blijkt dat naturalisatie de kans op een betaalde baan vergroot. Twee hoogleraren en een promovendus — mevrouw Stienen verwees daar al naar — verbonden aan de Universiteit Maastricht en het CBS concluderen in verschillende artikelen dat migranten die naturaliseren over het algemeen een grotere kans op betaald werk hebben dan migranten die niet naturaliseren. Deze kans neemt toe wanneer migranten in het vierde jaar naturaliseren. Daarna neemt het effect van naturalisatie op de kans op werk af. De auteurs concluderen dat het verlengen van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar niet bijdraagt aan de integratie als het gaat om participatie op de arbeidsmarkt. Deelt de staatssecretaris de opvatting van mijn fractie dat het hebben van werk een belangrijke vorm van participatie is en dat vreemdelingen die onderwijs volgen of werk hebben sneller en beter integreren dan migranten die daarvan verstoken zijn? En als blijkt dat het niet hebben van een Nederlands paspoort voor werkgevers de drempel om mensen aan te nemen verhoogt, werkt het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken dan niet averechts wat betreft de integratie en participatie van nieuwkomers? 

Voorzitter. Als het de regering echt gaat om het bevorderen van de integratie van nieuwkomers is het dan niet veel effectiever om met elkaar vooral veel energie te steken in die integratie? De PvdA-fractie vindt het van belang dat migranten verschillende manieren waarop in ons land invulling gegeven wordt aan waarden als tolerantie, vrijheid, gelijkwaardigheid en mensenrechten leren kennen. Zij krijgen zo de kans een actieve bijdrage te leveren aan het verder verspreiden van deze waarden in onze samenleving. Als je met elkaar wilt samenleven, is het met elkaar kunnen communiceren cruciaal. Het blijkt van belang dat vluchtelingen, maar ook andere nieuwkomers zo snel mogelijk Nederlands leren. 

De inzet en wil om mee te doen van nieuwkomers is helaas vaak niet voldoende. De angst voor het onbekende maakt dat in onze ogen te veel mensen zich gereserveerd of negatief opstellen ten opzichte van migranten. Als mensen elkaar tegenkomen, elkaars verhaal kennen, ontstaat er begrip, verbinding en daarmee daadwerkelijke maatschappelijke participatie en integratie en dus een verbonden samenleving. In het debat dat we voor de zomer in deze Kamer hebben gevoerd over de participatieverklaring waren we Kamerbreed van oordeel dat er meer kan en moet gebeuren om nieuwkomers te laten integreren in de samenleving. Er is een stevige impuls vanuit de overheid en het bedrijfsleven nodig. Als gemeenten en werkgevers hun handen ineen slaan komen nieuwkomers makkelijker aan een baan, zo blijkt nu al in de praktijk. Wat betreft het bieden van werk bieden de economische groei en afnemende werkloosheid mogelijk kansen voor nieuwkomers. Gemeenten als Zeist laten zien dat het werkt als werkgevers met vacatures en gemeenten daadwerkelijk de krachten gaan bundelen. Welke rol ziet de staatssecretaris voor de regering weggelegd om te bevorderen dat werkgevers en gemeenten, maar ook de rijksoverheid zich inzetten voor betaald werk voor nieuwkomers? 

Voorzitter. Er zijn nog twee andere punten waarover mijn fractie vragen wil stellen. Als PvdA-fractie willen wij specifiek aandacht vragen voor het bieden van een veilig thuis voor vluchtelingen. Voor deze groep mensen is een specifieke benadering gerechtvaardigd, vindt mijn fractie. Zij zijn hun land van herkomst ontvlucht en kunnen daardoor geen rechten meer ontlenen aan hun oorspronkelijke nationaliteit. Artikel 15 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt het klip en klaar: een ieder heeft recht op een nationaliteit. Hirsch Ballin — mevrouw Oomen had het er al over — wijdde zijn oratie aan deze belangrijke norm. Hij stelt dat je het recht op nationaliteit als een mensenrecht behoort te zien. Deze opvatting onderschrijft mijn fractie van harte. Naturalisatie is immers gekoppeld aan burgerrechten, zoals stemrecht en het kunnen vervullen van openbare ambten. Vluchtelingen uit één familie wonen vaak verspreid over meerdere landen. Zolang de vluchtelingen niet genaturaliseerd zijn, kunnen zij hun familie niet op gaan zoeken. Het is daarom niet voor niks dat het internationaal recht, zoals in het VN-Vluchtelingenverdrag en artikel 6 van het Europees nationaliteitsverdrag, de opvangstaten verplicht om zo spoedig mogelijk een status aan de vluchtelingen te geven. Is het wel terecht dat in dit wetsvoorstel vluchtelingen gelijkgesteld worden aan andere vreemdelingen? Of anders gezegd: is de voorgestelde verlenging van de naturalisatietermijn niet in strijd met de bepaling van het Vluchtelingenverdrag? Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op dit punt. 

Voorzitter. Ten slotte hebben we nog een specifieke vraag over het moment waarop mensen hun naturalisatieverzoek in kunnen dienen. In het verleden konden mensen dit een jaar voorafgaand aan de naturalisatietermijn doen. De PvdA-fractie heeft vernomen dat de verzoeken nu pas vanaf vijf jaar in behandeling worden genomen en dat de behandeling meestal een jaar in beslag neemt. Dat betekent dat de feitelijke naturalisatie nu pas na zes jaar plaats kan vinden en als dit wetsvoorstel aangenomen wordt, wordt dit na acht jaar verblijf in Nederland. Klopt dit signaal en, zo ja, waarom wordt hiervoor gekozen? En als dit wetsvoorstel aangenomen wordt, mogen mensen dan wel een jaar voor de naturalisatietermijn hun verzoek indienen, dus na zes jaar? En onderstreept dit niet nog eens ons punt om een onderscheid te maken tussen naturalisatie van erkende vluchtelingen en andere vreemdelingen? 

Ik kom tot een afronding. De regering is van oordeel dat het verlengen van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar toegevoegde waarde heeft. Mijn fractie is daar nog niet van overtuigd. De PvdA-fractie is van mening dat andere maatregelen, zoals het inzetten op werk voor nieuwkomers belangrijk is en eerder en beter tot integratie en participatie leidt dan het verlengen van de naturalisatietermijn. Sterker nog, mijn fractie vreest dat het verlengen van de naturalisatietermijn participatie van nieuwkomers in de weg kan staan. Waarom zou je belemmeringen willen opleggen voor mensen die vaak al jaren in ons land wonen, zich gedragen als ieder ander en graag volledig bij ons willen horen door te naturaliseren, is de kernvraag die we aan de staatssecretaris stellen. Is de blije, trotse reactie van iemand die van de burgemeester na de naturalisatie zijn eerste Nederlandse paspoort krijgt niet het tastbare bewijs dat naturalisatie mogelijk maakt dat een nieuwkomer zich echt een van ons voelt? 

Wij vragen ons ernstig af of de staatssecretaris ons ervan kan overtuigen dat het wetsvoorstel doet wat het beoogt: het garanderen dat degene die voor naturalisatie in aanmerking komt geïntegreerd is in Nederland en volledig participeert in de samenleving. 

We zien uit naar de antwoorden van de staatssecretaris. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Ik geef het woord aan mevrouw Wezel. 

Mevrouw Wezel (SP):

Voorzitter. Het vandaag aan de orde zijnde voorstel van rijkswet verlengt in de Rijkswet op het Nederlanderschap de termijn waarop iemand die een verblijfsvergunning heeft en in het Koninkrijk der Nederlanden woont het Nederlanderschap kan aanvragen van vijf jaar zeven jaar. Het wetsvoorstel zou tot doel hebben te garanderen dat degenen die voor het Nederlanderschap in aanmerking willen komen, op het moment van de aanvraag van naturalisatie meer geïntegreerd zijn in het Koninkrijk der Nederlanden en volwaardiger participeren in de samenleving. De regering wil dit bereiken door de naturalisatietermijn van vijf jaar te verhogen naar zeven jaar. Kortom, dit betekent voor deze personen twee jaar langer wachten. 

De SP-fractie kan de redenering van de regering volgen dat hoe langer iemand in Nederland verblijft, des te sterker hij of zij geïntegreerd kan zijn in Nederland en hoe groter de kans is dat iemand volwaardig participeert in de Nederlandse samenleving. Dit vindt de SP-fractie ook belangrijk en dit wordt ook gedeeld door de betrokkenen zelf. De SP-fractie kan echter de redenering van de regering niet volgen waarom de naturalisatietermijn met twee jaar verlengd moet worden. Immers, ook zonder een verlenging van de naturalisatietermijn zal iemand sterker in Nederland integreren en volwaardiger participeren in de Nederlandse samenleving naarmate diegene langer in Nederland verblijft. Hiervoor is de verlenging van de naturalisatietermijn niet noodzakelijk. 

Bijna verontschuldigend schrijft de staatssecretaris in de memorie van antwoord aan deze Kamer: "Het betreft voornamelijk een waardeoordeel dat zich niet laat vatten in harde data zoals cijfers en statistieken. De keuze voor een bepaalde termijn is in zekere mate arbitrair." Er ontbreken naar de mening van de SP-fractie argumenten die nut en noodzaak van de verlenging van de naturalisatietermijn onderbouwen. De Raad van State, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken hebben zich niet voor niets kritisch geuit over dit voorstel van rijkswet. 

Zo schrijft de Afdeling advisering van de Raad van State: "Ook de overweging dat de termijnen dienen te garanderen dat het Nederlanderschap kan worden verkregen wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is geweest om in de Nederlandse samenleving of een samenleving van één van de andere landen van het Koninkrijk te integreren, vormt geen motivering, maar enkel een uitgangspunt voor het stellen van een termijn. Dat de huidige vijf jaar niet aan dit uitgangspunt voldoet staat met die opmerking dan ook niet vast." Zo acht de VNG de huidige drempels om te naturaliseren al hoog genoeg. Een vergroting van de groep niet-Nederlanders die niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij acht zij onwenselijk. Dit wordt ook bevestigd door VluchtelingenWerk Nederland. 

Er is zelfs een contra-argument tegen het wetsvoorstel. Onderzoeken van de OESO en de Erasmus Universiteit tonen aan dat naturalisatie op zich al er juist voor zorgt dat migranten sneller kunnen integreren. Zo blijkt uit het onderzoek van Bakker cum suis van de Erasmus Universiteit met betrekking tot vluchtelingen in Nederland dat een snelle naturalisatie van groot belang is voor de kansen van vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Waarom dan niet juist de naturalisatietermijn verkorten of de naturalisatietermijn verbinden aan behaalde meetbare resultaten? Dan geef je de betrokkenen ook een doel. Een bonusbeleid zou de staatssecretaris, als VVD'er, toch moeten aanspreken? Graag de reactie van de staatssecretaris. 

Het CBS, niet het eerste het beste instituut waarvan uitspraken makkelijk in twijfel worden getrokken, laat in het rapport "Perspectief op Nederlanderschap: het effect van de snelheid van naturalisatie" van februari 2017 zien dat het positieve effect van naturalisatie afneemt naarmate migranten in een later stadium van hun verblijf naturaliseren. De analyses suggereren dat een verlenging van de naturalisatietermijn juist zal resulteren in een afname van de economische integratie van migranten doordat de meerwaarde van naturalisatie erodeert. Hoe valt dit te rijmen met die andere afspraak in het regeerakkoord, namelijk dat snelle integratie bevorderd wordt? Graag de reactie van de staatssecretaris. 

Sterker nog, beargumenteerd zou zelfs kunnen worden dat het verlengen van de naturalisatietermijn met twee jaar een verzwaring van de lasten van gemeenten en rijksoverheid en een verlies aan belastinginkomsten voor de rijksoverheid oplevert. Immers, sneller meedoen op de arbeidsmarkt heeft positieve effecten op de integratie en participatie en levert juist een kostenbesparing op die jaarlijks doorwerkt; belastinginkomsten die door dit wetsvoorstel worden misgelopen. Daarnaast heeft het verlengen van de naturalisatietermijn een negatief effect op de arbeidsparticipatie en daarmee is er een verhoogde kans om blijvend afhankelijk te zijn van steun van de overheid en op een negatief effect op de integratie en de participatie. Graag de reactie van de staatssecretaris. 

De SP-fractie zou graag van de staatssecretaris horen of de maatschappelijke effecten van een verkorting en van een verlenging van de naturalisatietermijn zijn doorgerekend door het Centraal Planbureau. Zo ja, zou de staatssecretaris deze Kamer deze informatie kunnen verstrekken? En zo nee, zou de staatssecretaris deze doorrekening alsnog door het Centraal Planbureau willen laten uitvoeren? Graag de reactie van de staatssecretaris. 

Voorzitter. De SP-fractie maakt zich ernstige zorgen over de kwaliteit van het aan de orde zijnde voorstel van rijkswet. Het is toch de taak van de Eerste Kamer om wetgeving hierop te toetsen. Er worden geen deugdelijke argumenten genoemd die nut en noodzaak van de wet onderbouwen, anders dan politieke. Het voorstel van rijkswet berust op ondeugdelijke veronderstellingen en niet op beschikbaar wetenschappelijk bewijs. Deze conclusie wordt nog eens versterkt door de resultaten van de inburgeringstrajecten in Nederland, waaruit opgemaakt kan worden dat de inburgering spaak loopt sinds de privatisering in 2013. Graag de reactie van de staatssecretaris. 

In het debat met de Tweede Kamer vertelde de staatssecretaris dat het onderhavige voorstel van wet niet een wetenschappelijke maar een politieke keuze is, die past binnen de huidige tijdgeest. Wat voor tijdgeest bedoelt de staatssecretaris dan? De Afdeling advisering van de Raad van State zegt naar de mening van de SP-fractie terecht dat het voorstel van rijkswet gemotiveerd moet worden, temeer daar dit voorstel van rijkswet een impact heeft op de levens van de betrokkenen en vermoedelijk een verzwaring van de lasten van gemeenten en rijksoverheid en verlies aan belastinginkomsten voor de rijksoverheid oplevert. Graag de reactie van de staatssecretaris. 

Betrokkenen lopen nu al aan tegen problemen bij het vinden van een baan en de aanvraag van een hypotheek, verzekeringen, leningen en telefoonabonnementen, omdat de betrokkenen nog niet genaturaliseerd zijn. Dit probleem lijkt met deze wet niet kleiner te worden. Wat doet de staatssecretaris eraan om deze drempels voor hen weg te nemen? Graag de reactie van de staatssecretaris. Naast praktische problemen speelt ook het emotionele aspect een rol. Betrokkenen krijgen jarenlang op talloze momenten het signaal dat ze er niet echt bij horen. Het verlengen van de naturalisatietermijn is weer eens zo'n signaal. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dit ziet. 

Voorzitter. Het Nederlanderschap aanvragen is een keuze van de betrokkene voor een duurzaam verblijf in Nederland. Lang niet iedereen maakt, op basis van eigen afweging, deze keuze. Veel vluchtelingen zien een verblijf als tijdelijk en willen wanneer het kan terug naar eigen land. Veel arbeidsmigranten willen hier een tijdlang de kost verdienen zonder Nederlander te worden. Wie voor naturalisatie kiest, om wat voor reden dan ook, verdient hulp, geen extra hindernissen. Kiezen voor het Nederlanderschap schept duidelijkheid voor iedereen en creëert duurzaam gelijke burgerrechten. Dit is belangrijk voor een solidaire samenleving. 

Het voorlopige standpunt van de SP-fractie moge duidelijk zijn, maar wij zijn natuurlijk altijd geïnteresseerd in de argumenten van de staatssecretaris. We zien uit naar de reactie van de staatssecretaris. 

Dank u, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Wezel. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve. 

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Bij de motivering van de diverse onderdelen van het wetsontwerp waar wij nu over praten, legt de regering heel veel nadruk op de binding, de verbondenheid met Nederland van iemand die voor naturalisatie in aanmerking wil komen. Om Nederlander te worden moet iemand niet vijf, maar zeven jaar legaal verblijf hebben gehad en een inburgeringsbewijs hebben. De twee jaar extra komt de verbondenheid ten goede. En om Nederlander te worden moet een met een Nederlander getrouwde of in partnerschap verbonden buitenlander drie jaar in Nederland wonen in plaats van alleen maar drie jaar getrouwd geweest te zijn of in partnerschap geleefd te hebben. 

In de eerste plaats worden in alle stukken en discussies "nationaliteit" en "staatsburgerschap" als synoniemen gebruikt. Dat zijn ze, denk ik, niet zonder meer en niet altijd. Nationaliteit is toch allereerst het gevoel deel uit te maken van een natie, en staatsburgerschap is een formeel-juridisch begrip dat gaat over rechten en plichten. Die begrippen vallen niet altijd samen. Een Catalaan heeft het Spaanse staatsburgerschap, maar het is duidelijk dat heel veel Catalanen zich een deel van de Catalaanse en niet van de Spaanse natie voelen. Ook binnen ons koninkrijk zijn er waarschijnlijk hele bevolkingsgroepen die blij zijn met het Nederlandse staatsburgerschap, maar die zich geen Nederlander voelen, geen onderdeel van de Nederlandse, hier in Europa gevormde natie. 

Dat neemt natuurlijk niet weg dat het bezit van het staatsburgerschap weliswaar niet hetzelfde is als het gevoelsmatig behoren tot de Nederlandse natie, maar wel voor heel veel mensen de juridische uitdrukking daarvan is, en voor anderen toch op zijn minst de uitdrukking van de band met de Nederlandse Staat. Die is waardevol, als het al niet emotioneel is dan in ieder geval door de rechten die het verschaft. In de wetgeving moet dus met die beide elementen van het staatsburgerschap, de emotionele band die erin gevoeld wordt en de zakelijk-juridische band, gerekend worden. Ik denk dat dat ook betekent dat de voorkeur in onze wetgeving voor regelingen waarbij mensen niet meer dan één staatsburgerschap kunnen hebben, doorgeslagen is. Een mens kan op goede gronden ervoor kiezen in Canada volwaardig mee te doen als Canadees staatsburger, maar tegelijk met Nederland verbonden te blijven, emotioneel en ook juridisch. Evenzo kan een mens er natuurlijk voor kiezen in Nederland volwaardig mee te doen als Nederlands staatsburger, maar emotioneel en ook juridisch verbonden te blijven met bijvoorbeeld Turkije. 

Voorzitter. Nu kom ik bij het wetsvoorstel. Ik heb het gevoel dat bij de nadruk die de regering bij haar voorstellen legt op de, wat zij noemt, verbondenheid met Nederland, noch de emotionele verbondenheid, noch de waarde van de juridische rechten, de bescherming, bedoeld wordt. De verbondenheid waar de regering het over heeft, gaat over het kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving, het voldoende aangepast zijn, in feite de vraag of wij iemand in onze samenleving wel goed kunnen gebruiken. Dat is natuurlijk niet zonder belang — het is zelfs heel belangrijk — maar het is niet het enige dat telt. 

Voor wie hier komt wonen, in een goedbetaalde baan of als vluchteling, geldt natuurlijk de noodzaak om hier ook te kunnen functioneren, maar het is, ook volgens de regering zelf, moeilijk hard te maken dat dat na vijf of juist na zeven jaar in voldoende mate gelukt is. Voor de vluchteling in ieder geval is daarbij allereerst van grote invloed of het inburgeringsproces wel goed geregeld is. Alles wijst erop dat dat helemaal niet het geval is en dat de regering zich moet afvragen of daar niet heel veel heel anders geregeld zou moeten worden. Maar daarnaast, ook weer vooral voor de vluchteling, heeft het verwerven van het bezit van het Nederlandse staatsburgerschap dat, eindelijk, echt veiligheid kan geven, waarschijnlijk een sterke emotionele lading die ook stimulerend kan werken. Dat zijn overwegingen die eraan doen twijfelen of verlenging van de wachttermijn naar zeven jaar wel zo'n goed idee is, en ook of dit nu wel bedoeld is met de regeling in artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag, dat immers het zo goed mogelijk faciliteren van vluchtelingen ten doel heeft. Overigens, zou uniformering van deze termijnen binnen de EU niet van belang zijn, net zo goed als de termijnen voor verblijfsrechten? 

En dan het andere punt. De echtgenoot of geregistreerd partner van een Nederlander moet volgens het wetsvoorstel drie jaar in Nederland wonen voor hij of zij het Nederlanderschap kan krijgen. Dat zal in heel veel gevallen niet makkelijk te realiseren zijn, terwijl het toch niet zo'n heel vreemd idee is dat man en vrouw hetzelfde staatsburgerschap willen om samen, eventueel met hun kinderen, op terug te kunnen vallen. Zelfs als er geen sprake is van een sterke emotionele band met Nederland en er ook nog geen bewijs is van het goed in de Nederlandse samenleving kunnen functioneren, zoals de regering zo graag wil, is de wens om als gezin een gemeenschappelijke basis te creëren, heel begrijpelijk. En dus is het niet erg begrijpelijk als de regering drie jaar huwelijk of partnerschap niet voldoende acht om iemand niet alleen in familierechtelijke, maar ook in publiekrechtelijke zin te accepteren als behorend bij de Nederlandse partner. 

Ten slotte. Dat het wetsvoorstel de termijn voor het automatische verlies van het Nederlanderschap met vijf jaar verlengt, in plaats van dat automatisme af te schaffen, daar ben ik, gelet op de ingrijpendheid van dat automatisme, ook niet echt gelukkig mee. 

Voorzitter, u begrijpt, drie punten die mij niet enthousiast maken voor het voorliggende wetsvoorstel, maar ik zal uiteraard graag de argumenten van de staatssecretaris ter verdediging ervan aanhoren. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker. 

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Een van de voornemens in het regeerakkoord Bruggen slaan was het verlengen van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar. Ik heb de afgelopen dagen veel gelezen in de toelichtingen bij dit wetsvoorstel en in alles wat er gewisseld is, maar eerlijk gezegd heb ik een diepgravender aanleiding voor het indienen van dit wetsvoorstel niet kunnen reconstrueren. Het is denkbaar dat deze weken de blessuretijd vormen van het kabinet-Rutte/Asscher. Daarmee is het een recordkabinet qua regeerlengte — een compliment waard — maar ik moet daarnaast vandaag ook een compliment geven voor het arbeidsethos waarmee nog steeds het regeerakkoord tot nu toe wordt uitgevoerd. Dat is toch ook knap. 

Echter, het compliment geldt niet voor de inhoud van het wetsvoorstel. Het spijt me. De fractie van de ChristenUnie deelt de opvatting van de regering dat het verkrijgen van het Nederlanderschap betekenisvol is. De rechten en plichten die daaruit voortvloeien, staan of vallen met een goede integratie. Er mag verwacht worden dat degene die wil naturaliseren, zich verbonden weet met Nederland en ook zijn best doet om in onze samenleving te wortelen. De staatssecretaris benadrukt dat de doelstelling van het wetsontwerp is om te bevorderen dat degenen die voor het Nederlanderschap in aanmerking komen, geïntegreerd zijn in Nederland en ook dat zij volwaardig participeren in de samenleving. Daartoe voert hij aan dat het met twee jaar verlengen van de termijn van hoofdverblijf in de Nederlandse samenleving zou bijdragen aan die betere integratie. "Betrokkenen krijgen langer de tijd om een band op te bouwen met de Nederlandse samenleving", zo schrijft hij in reactie op onze vragen. Dat klinkt heel vriendelijk, maar het is eigenlijk een vreemd argument voor de verschuiving van vijf naar zeven jaar. Het is een argument dat namelijk tot in het oneindige kan worden getrokken. Immers, hoe langer men ergens is, hoe meer kans men heeft om een band op te bouwen. 

De staatssecretaris geeft dan ook zelf aan dat de grens van zeven jaar enigszins arbitrair is, maar noemt vervolgens het rapport Inburgering en participatie van Regioplan uit 2013 om te onderstrepen dat na vijf jaar de inburgeringsplichtige vreemdelingen nog niet tot de meest volledige vorm van participatie zijn gekomen. Twee opmerkingen. Ten eerste onderbouwt de staatssecretaris vervolgens nergens hoe in de twee extra jaren wel gekomen wordt tot de meest volledige vorm van participatie. Ten tweede doet dit vaak genoemde rapport helemaal geen uitspraken over de wenselijke lengte van de naturalisatietermijn. Uit de stukken wordt al met al niet duidelijk welke bijdrage dit wetsvoorstel nu levert aan de zo gewenste betere integratie. Wie de cijfers van het CBS bestudeert, kan in elk geval geen onderbouwing vinden dat juist in deze verlengde periode de arbeidsdeelname toeneemt. Dat zou wel een indicator kunnen zijn dat mensen meer verbonden zijn met de Nederlandse samenleving. Er zijn wel volop studies bekend die erop wijzen dat juist de eerste jaren van doorslaggevend belang zijn bij het verbonden raken met de Nederlandse samenleving. Of het nu gaat om taalverwerving of om het vinden van een plek op de arbeidsmarkt. Het langdurig leven in onzekerheid ondermijnt juist de motivatie om thuis te raken in het nieuwe land. 

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is de verhouding van dit wetsvoorstel tot artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag al aan de orde geweest. Dat artikel stelt: "De verdragsluitende staten zullen, voor zover mogelijk, de assimilatie en naturalisatie van vluchtelingen vergemakkelijken. Zij zullen in het bijzonder er naar streven de naturalisatieprocedure te bespoedigen en de tarieven en kosten van deze procedure zoveel mogelijk te verminderen." De staatssecretaris wijst bij dit wetsvoorstel naar verlaagde leges en naar de termijn van maximaal tien jaar die gesteld is als limiet voor de naturalisatietermijn in het Europees nationaliteitsverdrag. Daar valt zeven jaar nog steeds keurig binnen, dat klopt. Daarmee legt hij uit dat Nederland nog steeds de naturalisatie van vluchtelingen vergemakkelijkt. Maar ik mis dan toch echt aandacht voor dat andere aspect uit artikel 34, namelijk dat de verdragsluitende staten ernaar streven de naturalisatieprocedure te bespoedigen. De staatssecretaris verlengt namelijk de termijn met twee jaar, zonder duidelijk te maken welke elementen dragend zijn en hoe zich dit verhoudt tot de verdragstekst die spreekt van bespoedigen. Graag een toelichting hoe hij dat ziet en hoe hij in dit opzicht ook de verdragstekst uitlegt. 

Hoe wil de staatssecretaris trouwens nagaan of de uitbreiding inderdaad een verbeterde verbondenheid met de Nederlandse samenleving oplevert? Ik ben daar zeer benieuwd naar, te meer omdat deze vraag in de schriftelijke inbreng onbeantwoord is gebleven. Waarom trouwens alleen de negatieve optie van het verlengen van de termijn en niet de positieve prikkel voor de mensen die er stevig werk van maken? Is onderzocht welke maatregel een betere integratie oplevert? Zo nee, is de staatssecretaris daar alsnog toe bereid? 

Uit de cijfers van het CBS blijkt ook dat een op de zeven vluchtelingen na naturalisatie doorreist naar een ander land om zich daar te vestigen. Ik zou verwachten dat dit gegeven tot nadere bestudering leidt. In de beantwoording wordt alleen opgemerkt dat na aanname van dit voorstel Nederland dus minder aantrekkelijk is voor mensensmokkelaars. Ik kan me daar wat bij voorstellen, maar heb er opnieuw geen onderbouwing bij. Andersom kan namelijk ook betoogd worden dat allerlei instanties zich inspannen voor mensen die eigenlijk geen deel uit willen maken van onze samenleving en dat dit nu twee jaar langer zal duren. Vraagt dit gegeven dan niet allermeest om onderzoek? Ook op dit punt graag een reactie. 

Voorzitter. Daarnaast wil dit wetsvoorstel enkele uitzonderingen schrappen. De fractie van de ChristenUnie heeft moeite met de veranderde positie van minderjarigen in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar. Natuurlijk wegen openbare orde en veiligheid zeer zwaar, maar tegelijk spreken we hier wel over minderjarigen, waarbij ook niet duidelijk is in welk opzicht de wereld veiliger wordt als zij vanwege deze grond niet naturaliseren. Buiten Nederland zijn deze jongeren niet opeens brave hendriken. Welke afspraken bestaan hier in EU-verband over? Nu zou men nog kunnen betogen dat dan in ieder geval het voorstel een preventieve werking heeft, dat jongeren zich wel drie keer zullen bedenken. Maar ook dan zou ik het waarderen als de staatssecretaris dat kan onderbouwen, en ook meer duidelijkheid kan geven hoe groot de groep is die onder deze wijziging valt en wat er met hen gebeurt als dit wetsvoorstel van kracht is. 

Het tweede probleem betreft de expats. Daar is al veel over gewisseld door anderen, dus kort van mijn zijde. Van meerdere kanten ontving namelijk ook de fractie van de ChristenUnie ongeruste berichten, nu gezinnen gevraagd wordt om naar Nederland te verhuizen en daar te voldoen aan de inkomenseis, terwijl de man of vrouw met de andere nationaliteit in het buitenland dat af moet wachten en moet slagen voor een inburgeringsexamen. Ik wil nog een vraag toevoegen aan de al gestelde vragen. Is het gevaar nu niet dat alleen nog gegoede expats hierin slagen? Hoe verhoudt zich de nieuwe voorgestelde regeling tot het vrij verkeer van personen binnen de EU? Kan de staatssecretaris meer inzicht geven hoe deze regelingen zijn in andere EU-landen? Ik hoor graag. 

Voorzitter. Nederlander worden is niet vrijblijvend. Het begrip "nationaliteit" bevat het woord natio — dat verwijst naar "geboorte". Het is logisch dat er een proces aan voorafgaat, dat er inburgeringseisen worden gesteld. Je wordt immers burger van het Koninkrijk der Nederlanden met een geschiedenis waarin ook onze vrijheden zijn gegroeid en soms bevochten, waar we de democratische rechtsstaat koesteren. Het is dan belangrijk dat je de taal kent en ook daadwerkelijke inspanningen verricht om deel uit te maken van dit land. Dit wetsvoorstel gaat uit van een gevoelen van het kabinet dat verlenging van de naturalisatietermijn bijdraagt aan die gewenste verbeterde integratie. Maar onderbouwd wordt het niet, andere opties krijgen geen ruimte omdat ze meer zouden kosten. Maar er wordt ook niet afgewogen dat verbetering van de integratie ook oplevert dat meer nieuwkomers zelfstandig in hun inkomsten voorzien. De ChristenUnie-fractie werkt graag met het kabinet aan een oplossing voor het probleem dat de integratie op veel punten nog stroef loopt, maar ziet in dit wetsvoorstel vooralsnog niet de sleutel. Er mist een te groot stuk van de onderbouwing. En daarom zie ik zeer uit naar de reactie van de staatssecretaris. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan de heer Nagel. 

De heer Nagel (50PLUS):

Voorzitter. Na de aanneming door de Tweede Kamer van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel is er een verdere brede maatschappelijke discussie ontstaan over de zin en de noodzaak om de algemene naturalisatietermijn te verlengen van vijf naar zeven jaar. Ook in de bijdragen van de regering wordt erkend dat het hier om een beslissing met een arbitrair karakter gaat. Centraal staat dat het hier gaat om een zo groot mogelijke waarborg dat er voldoende tijd is om in de Nederlandse samenleving en het Koninkrijk te integreren. In de memorie van antwoord aan deze Kamer van 22 december 2016 staat het helder geformuleerd: "Zeven jaar doet meer recht aan de gedachte dat een substantiële periode van verblijf en toelating in één van de landen van het Koninkrijk vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap. Het betreft voornamelijk een waardeoordeel dat zich niet geheel laat vatten in harde data zoals cijfers en statistieken. De keuze voor een bepaalde termijn is in zekere mate altijd arbitrair". Aldus de memorie van antwoord. 

Van een regering die een arbitraire keuze maakt, mag verwacht worden dat zij zowel de voor- als de nadelen van de voorgestelde verlenging weergeeft en afweegt. Bij die regeringsarbitrage ontbreekt naar het waarnemen van de 50PLUS-fractie het inzicht in de nadelige gevolgen van de voorgestelde verlenging, niet alleen voor degenen die al langdurig op hun naturalisatie wachten, maar ook voor de gehele Nederlandse samenleving. Onderbelicht is gebleven dat uit het onderzoek van zowel de OESO en de Erasmus Universiteit blijkt dat naturalisatie er juist belangrijk toe bijdraagt dat migranten sneller zullen integreren. Verder is gebleken dat de kans op betaald werk toeneemt indien het integratieproces wordt versneld in plaats van vertraagd. In een recente brief stelt het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland dat zolang een migrant — en zeker degene die afkomstig is uit niet-westerse landen— nog niet de Nederlandse nationaliteit heeft, hij te maken krijgt met discriminatie bij sollicitaties, het vinden van stageplekken en het afsluiten van contracten en hypotheken. Daarnaast vormt reizen een groot probleem, omdat zij meestal voor meer landen een visum nodig hebben. Familie elders kan vaak niet bezocht worden. Kinderen en jongeren die bezig zijn met het opbouwen van een toekomstig bestaan ondervinden de nadelen van het niet hebben van de Nederlandse nationaliteit, zoals ook blijkt uit het rapport van de Nationale ombudsman. Graag vernemen wij van de staatsecretaris of hij deze nadelen erkent. 

In het aangeven van de voordelen van de verlenging van de termijn van vijf naar zeven jaar is de regering wel uitvoeriger. Wat in de memorie van toelichting nog ontbrak, staat nu in de memorie van antwoord aan deze Kamer. De staatsecretaris geeft vier punten aan ter onderbouwing als hij schrijft "(...) dat de factor tijd onmiskenbaar een gunstige invloed heeft op de band die iemand opbouwt met ons land". We gaan deze door de staatsecretaris in de memorie van antwoord genoemde vier argumenten even na. 

1. "Wie hier woont doet boodschappen". Meent de staatsecretaris echt serieus dat ook minder koopkrachtige migranten na vijf jaar boodschappen doen bij een zesde en zevende jaar eerder zullen integreren in de samenleving en een beter inzicht zullen hebben in de wekelijkse voordeelaanbiedingen? 

2. "Wie hier woont gaat naar school of werkt". Meent de staatsecretaris serieus dat vijf jaar absoluut onvoldoende is? 

3. "Wie hier woont bezoekt een arts". Ook hier de vraag of een slechte gezondheid de integratie bevordert en of hier echt sprake is van een serieus argument. 

4. "Wie hier woont gaat naar verjaardagsfeestjes". Ook hier de vraag of het zesde en zevende jaar in de lichte feestsfeer de gevraagde nodige garantie bieden. 

Voorzitter. De vier genoemde argumenten, boodschappen doen, naar school gaan of werken, een bezoek aan een arts en verjaardagsfeestjes, zijn niet door mij bedacht, maar door de staatssecretaris. Het zijn citaten uit zijn memorie van antwoord, waarin de staatssecretaris bij herhaling zelfs de woorden "garantie" en "garanderen" gebruikt met betrekking tot het integreren. Vindt hij zijn eigen voorbeelden overtuigend? Zijn antwoord zal zwaar wegen voor de 50PLUS-fractie. Ik verwijs daarbij naar het advies van de Raad van State: "Indien de noodzaak van de verlenging van de termijn van toegang en hoofdverblijf niet dragend kan worden gemotiveerd, adviseert de Afdeling van de verlenging af te zien". 

Voorzitter. Gelet op onze korte spreektijd en de door de andere fracties al aangesneden onderwerpen, beperken wij ons tot nog één nader aspect rond de naturalisatie. Het gaat om de zeer hoge legeskosten die door de aanvragers, en zeker door de aanvragers met gezinnen, niet zijn op te brengen. Een gezin met twee kinderen betaalt al meer dan €1.300. Daarbij blijkt uit diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep dat men geen bijzondere bijstand verleent omdat de noodzaak voor naturalisatie onvoldoende zou worden aangetoond. In de eerste plaats vinden wij dat oordeel principieel onbegrijpelijk en onjuist. De regering heeft zelf gesteld dat het gaat om politieke rechten en dat de verkrijging van de nationaliteit van een land het meest verregaande recht is dat aan een vreemdeling kan worden gegeven die in dat land verblijft. De vreemdeling houdt op vreemdeling te zijn en wordt Nederlands staatsburger: een Nederlander als iedere andere Nederlander. Nederlander worden is het sluitstuk van geslaagde participatie en integratie, aldus de staatssecretaris. Het bemoeilijken zo niet onmogelijk maken hiervan doet de migrant de status van tweederangsburger behouden. De overheid heeft de verplichting om niet-Nederlanders zo veel mogelijk te laten integreren. Een kostenaspect van te hoge leges mag daaraan niet in de weg staan. Is de staatssecretaris het met ons eens dat de opstelling van de Centrale Raad van Beroep strijdig is met de opvatting van de staatssecretaris? 

De Centrale Raad van Beroep zegt in zijn uitspraak de legeskosten niet als noodzakelijk aan te merken. Deelt de staatssecretaris die opvatting? De Centrale Raad van Beroep zegt dat de belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zijn naturalisatie noodzakelijk is. Maar is deze noodzaak niet alleen al algemeen geldend aanwezig? Afgezien daarvan is het in talrijke individuele gevallen onmogelijk om naar het buitenland te reizen. Als voorbeeld: met een Nederlands paspoort is visumvrij reizen mogelijk naar 155 staten; met een Afghaans paspoort geldt dat slechts voor 22 landen. Ons is gebleken dat in de praktijk door de sociale dienst een verzoek om bijzondere bijstand bij voorbaat werd afgewezen op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Hilversum, maart 2017). Is de staatssecretaris het met ons eens dat ieder verzoek om bijzondere bijstand afzonderlijk gewogen moet worden conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat men niet kan volstaan met slechts een verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep die is gebaseerd op een individueel geval? 

Ik heb daarom op dit punt nog twee aanvullende, concrete vragen. Eén: is de staatssecretaris bereid tot nader kabinetsberaad over verlaging van de genoemde zeer hoge legeskosten met als inzet deze beduidend te verlagen? Twee: is de staatssecretaris bereid zijn invloed aan te wenden zodat aanvragen voor bijzondere bijstand niet bij voorbaat worden afgewezen, zoals hier wordt vermeld? 

Voorzitter. We wachten de antwoorden op onze vragen met belangstelling af. 

De voorzitter:

Dank u wel. Mijnheer Nagel, wilt u nog even terugkomen? Mevrouw Stienen heeft nog een vraag voor u. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik dank de heer Nagel voor zijn kritische vragen. Gezien de achterban van 50PLUS had ik eigenlijk verwacht dat er ook vragen zouden komen over wat deze wetswijziging voor de groep Nederlanders in het buitenland betekent. Wij denken dat een behoorlijk grote groep van 50-plussers of 60-plussers door deze wetswijziging in de moeilijkheden zou kunnen komen. Dus ik ben toch heel benieuwd wat het standpunt is van 50PLUS als het gaat om de vraag wat dit betekent voor mensen in het buitenland met een niet-Nederlandse partner. 

De heer Nagel (50PLUS):

Ik kan daar kort in zijn. Ik heb al gezegd dat onze spreektijd beperkt is en dat ik niet alle onderwerpen zou gaan noemen omdat ze ook door andere fracties zijn aangeroerd. In dit verband kan ik kort zijn: wij delen het standpunt zoals dat is verwoord door uw fractie. 

Mevrouw Stienen (D66):

Dank. Dat verheugt ons zeer. 

De voorzitter:

Nogmaals dank, mijnheer Nagel. Ik geef het woord aan mevrouw Strik. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik spreek deze bijdrage ook uit namens de Partij voor de Dieren. 

Voorzitter. Het zou zomaar kunnen dat we vandaag voor het laatst met de heer Dijkhoff debatteren in zijn hoedanigheid van staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Misschien is het voor hem wel een opluchting om op de valreep van deze kabinetsperiode een wetsvoorstel te behandelen dat zijn partij zo na aan het hart ligt. De verlenging van de naturalisatietermijn is immers een product van een politieke voorkeur, en voorkeur gepaard met willekeur is een gevaarlijke mix. Het is daarom de taak van de senaat om de ratio van het voorstel te beoordelen en te toetsen aan nut en noodzaak, aan de effecten en aan onze juridische verplichtingen. 

Het kabinet zelf komt bij zijn onderbouwing niet veel verder dan "een gevoelen" — het is al vaker gememoreerd — dat de termijn van zeven jaar gepaster is dan vijf jaar. Het noemt zelf de gekozen termijn om die reden dan ook terecht arbitrair. Het is tamelijk lichtzinnig, volgens onze fractie, om de vijfjarige naturalisatietermijn die al sinds 1892 in de wet is opgenomen, zonder verregaande duidelijke noodzaak te wijzigen. Het argument dat de regering noemt, is immers even arbitrair te noemen. De regering noemt de factor tijd, die een positieve invloed zou hebben op de participatie en integratie; de heer Nagel gaf dit al aan. Je zou inderdaad kunnen redeneren dat hoe langer iemand hier woont, hoe groter de kans is dat deze persoon participeert in de samenleving. Maar na 25 jaar is die kans misschien nog wel groter, dus dit argument alleen is niet echt steekhoudend. Waar het om gaat, is het volgende. Zijn er op dit moment serieuze participatieproblemen van Nederlanders als gevolg van de vijfjarige naturalisatietermijn? Is die te kort gebleken uit evaluaties of uit andere gegevens? Dat lijkt onze fractie toch een minimale voorwaarde om een bestendige en bewezen praktijk onderuit te halen. 

Al decennialang gaat het Nederlandse naturalisatiebeleid uit van de gedachte dat het onwenselijk is dat de samenleving grote groepen vreemdelingen telt die hier op permanente basis wonen, maar niet volwaardig kunnen participeren. Mevrouw Oomen verwees ook al naar het citaat van de heer Hirsch Ballin. Hij gaf dat ook aan: "Als mensen langdurig deel uitmaken van een samenleving, maar desalniettemin juridisch nog worden uitgesloten, dan schort er iets aan die samenleving. Dan wordt er niet voldoende gebruikgemaakt van de wederkerigheid van het menselijk samenleven, van wat die anderen kunnen inbrengen". Dat dit uitgangspunt breed werd gedeeld, bleek ook uit de consistente lijn van opvolgende regeringen, die met name door bewindslieden van CDA- en VVD-huize werd uitgevoerd en bewaakt. 

Het huidige beleid gaat dus uit van het ervaringsgegeven dat het faciliteren van participatie ook zal leiden tot een betere integratie en participatie, en dat iedereen daarbij gebaat is, zowel de samenleving als de individuele migrant. Naturalisatie is een moment in een langlopend integratieproces, dat de integratie van migranten verder faciliteert en daarmee de algehele integratie verder brengt. Maar dit kabinet beschouwt naturalisatie kennelijk als een beloning voor een volledig afgelegd traject en legt daarmee meteen de verantwoordelijkheid voor dat succesvolle proces uitsluitend bij de migrant. Ziet mijn fractie dit juist? En als dat zo is, waarom is het eerdergenoemde doel van het naturalisatiebeleid losgelaten? En is het niet merkwaardig om onder het mom van een gebrekkige participatie migranten de mogelijkheid te onthouden om volwaardig te participeren? 

De tweezijdigheid van een integratiebeleid waarbij overheid en migrant zich inspannen voor integratie, heeft de afgelopen jaren toch al flinke deuken opgelopen met de privatisering in het inburgeringsonderwijs, de sancties en een expliciet adagium van "eigen verantwoordelijkheid". Maar toch, de Common basic principles for Immigrant Integration Policy in the European Union, die onder leiding van toenmalig minister Verdonk zijn vastgesteld in 2004, openen met de erkenning dat integratie een two-way process is, waarbij de samenleving de volle economische, sociale, culturele en politieke participatie van migranten moet faciliteren. Erkent de regering dat naturalisatie bij uitstek een overheidsinstrument is om die volwaardige participatie te stimuleren? En, zo ja, waarom is zij dan van plan om dat instrument vertraagd te gaan inzetten, en zo migranten langer de mogelijkheid te onthouden om volwaardig te participeren? 

Het burgerschap vormt immers de sleutel voor politieke participatie op landelijk niveau, voor het verwerven van een eigen woning of voor financiering van een eigen bedrijf. Ook versterkt het Nederlanderschap toch nog steeds de positie op de arbeidsmarkt. Hoe sneller de naturalisatie, hoe beter die positie op de arbeidsmarkt is. Dit zijn allemaal zaken die de integratie bevorderen. Waarom ontneemt de regering zichzelf en migranten de kans om op die manier de integratie te vergemakkelijken? Eigenlijk is de vraag van mijn fractie: welke meerwaarde van naturalisatie ziet de staatssecretaris eigenlijk voor de Nederlandse samenleving? Ziet hij het alleen maar als een cadeau of beloning voor de individuele migrant of als een recht voor die migrant, of ziet hij het ook als een beleidsinstrument dat de hele samenleving ten goede komt? 

De verlenging van de termijn laat zich ook moeilijk rijmen met de termijnen voor de inburgering. Migranten zijn al verplicht om binnen drie jaar na toelating het inburgeringsexamen te halen, en voor niet-inburgeringsplichtigen geldt dit examen al na vijf jaar voor de verkrijging van een vergunning voor onbepaalde duur. Dat inburgeringsexamen is juist de afgelopen tijd uitgebreid met een onderdeel oriëntatie op de arbeidsmarkt en met de participatieverklaring. Dit voorliggend voorstel wekt daarom de indruk dat het kabinet zelf niet helemaal gelooft in het effect van deze verplichtingen, want waarom zouden migranten anders alsnog twee jaar extra moeten krijgen voordat ze aan de naturalisatie kunnen gaan beginnen? 

Voor derdelanders die geen vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen en in elk geval voor EU-burgers betekent de wijziging bovendien dat zij pas twee jaar later met een inburgeringsplicht worden geconfronteerd. Hun verblijfsrecht hangt immers helemaal niet af van inburgeringseisen. Het aantal EU-burgers vormt het grootste aandeel vreemdelingen in ons land. Gaan we ons dus juist niet in de vingers snijden met de verlengde termijn? Ik heb geen adequaat antwoord van de staatssecretaris gekregen en geef hem daarom nogmaals de kans. 

Voorzitter. Verder stapt de regering wel erg gemakkelijk over de kritiek heen dat Nederland als partij bij het Vluchtelingenverdrag verplicht is om naturalisatie van vluchtelingen te faciliteren. Bijna al mijn collega's hebben dit punt met veel zorgen naar voren gebracht. De eigen verantwoordelijkheid voor de inburgering valt vluchtelingen op dit moment al zwaar, zo blijkt uit de evaluatie van de Rekenkamer. De verlenging van de termijn verhoogt de drempel dus nog eens. De regering zegt geen reden te zien om een uitzondering te maken voor vluchtelingen. Maar erkent de staatssecretaris niet dat juist vanwege het gedwongen karakter van hun migratie verblijfszekerheid voor hen extra belangrijk is? Dat is precies de reden waarom Nederland het Vluchtelingenverdrag heeft geratificeerd. Een kortere termijn voor hen zou ook aansluiten bij de ratio die we hanteren bij de korte termijn voor naturalisatie van staatlozen. Ook voor hen geldt dat ze zich niet tot een andere staat kunnen wenden. Dus toch graag een nadere onderbouwing: waarom ziet de regering af van het behoud van vijf jaar voor de vluchtelingen? Staat deze verlenging niet haaks op het beginsel van verdragstrouw? Dat is een zwaar woord, het niet-naleven van de verdragsverplichtingen, verdragstrouw, maar als ik kijk naar alle stappen die het vluchtelingen juist moeilijker maken om te naturaliseren, terwijl het verdrag verplicht tot het vergemakkelijken en bespoedigen, vraag ik mij toch af of we niet het doel aan het ondermijnen zijn. 

Voorzitter. De regering slaat alle adviezen in de wind om de huidige termijn te behouden, van de Raad van State, de ACVZ, de VNG en academische experts. Zij allen betogen dat het voorstel de integratie juist zal beschadigen in plaats van bevorderen. Moet de regering dan niet beter beslagen ten ijs komen dan met alleen een verwijzing naar het regeerakkoord en het uitspreken van een gevoelen? Tenminste, als het haar te doen is om een betere integratie? 

Een ander onderdeel van het wetsvoorstel is de afschaffing van de mogelijkheid voor gehuwde partners van Nederlanders om na drie jaar te naturaliseren als ze samen in het buitenland wonen. Het argument van gelijkstelling naar de ongunstiger regels voor ongehuwde partners overtuigt niet, want het verklaart niet waarom zij niet zijn gelijkgesteld op het niveau van de echtgenoten. De consequenties zijn echter wel groot, omdat Nederlanders niet langer direct samen met hun echtgenoot kunnen terugverhuizen naar Nederland na een verblijf in het buitenland. Dit leidt tot pijnlijke en onnodig lange scheidingen, waarbij ook Nederlandse kinderen kunnen zijn betrokken. Die Nederlander en zijn of haar echtgenoot zullen voortaan immers eerst aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging moeten voldoen. Het is al eerder genoemd: inburgering, inkomen, leeftijdseis, leges. Maar met name de eis dat er een duurzaam inkomen moet zijn, wat inhoudt een jaarcontract of al een jaar arbeidsverleden, is erg moeilijk als je de arbeidsmarkt net betreedt vanuit het buitenland. 

De staatssecretaris heeft toegezegd elke zaak van expats individueel te beoordelen, maar ook dat levert natuurlijk heel veel onzekerheid op. In elk geval betekent het een lange scheiding, want de uitkomst is ongewis en de behandeling van de aanvraag moet door de echtgenoot in het buitenland worden afgewacht. Als de IND in eerste instantie weigert, betekenen bezwaar en beroep dat je zo een jaar lang gescheiden woont. En het Nederlandse kind mag dan in principe mee naar Nederland, maar wat als de verzorgende moeder of vader de buitenlander is? Al deze perikelen die nu al te voorzien zijn, roepen vooral ook hierbij de vraag op waarom deze wijziging nodig is. Maar ook op dit punt hult de regering zich in stilzwijgen. 

Voorzitter. Tot slot verlaagt het wetsvoorstel de leeftijdsgrens van 16 naar 12 jaar voor het weigeren van het Nederlanderschap bij een ernstig vermoeden van gevaar voor openbare orde, goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. In de memorie van toelichting noemt de regering als reden dat ook vreemdelingen van 12 tot 15 jaar soms ernstige misdrijven plegen. Als het alleen om die grond gaat, zo vraag ik de staatssecretaris, zou het toch logisch zijn om een strafrechtelijke veroordeling als voorwaarde te stellen? Dan zou immers ook de leeftijd door de strafrechter al zijn meegewogen bij een eventuele schuldigverklaring. Maar het voorstel is nu veel ruimer dan dat. Is het inderdaad denkbaar en te verwachten dat er zelfs zonder strafrechtelijke vervolging tot weigering van naturalisatie bij minderjarigen wordt overgegaan? Graag toch een meer precieze en concrete uitleg in welke situaties de staatssecretaris deze optie wil gaan toepassen en hoe daarbij de belangen van het kind voorop zullen staan, zoals het Kinderrechtenverdrag bepaalt. Mij schiet niet een-twee-drie een voorbeeld te binnen waarbij een dergelijke weigering het belang van het kind zou dienen, zeker niet als de rest van het gezin het Nederlanderschap verkrijgt. Graag dus een nadere toelichting. 

Voorzitter. Dit wetsvoorstel past helaas in een reeks van wetsvoorstellen die een negatieve boodschap uitzendt aan en over in Nederland langdurig gevestigde migranten. Het creëert immers een beeld dat migranten na vijf jaar nog niet voldoende zijn geïntegreerd. En het bepaalt dat migranten die hun toekomst hier hebben liggen en hier geworteld zijn, migranten die zich hier erbij voelen horen, nog langer in de wachtstand zitten voordat ze er echt helemaal bij horen, voordat we hen het Nederlands burgerschap toevertrouwen. In weerwil van de formele bedoelingen, zal de boodschap juist een negatief effect hebben op de integratie, en zal het wij-zijgevoel versterkt worden. Het past helaas in een tijdsgewricht waarin enkele politieke leiders Nederlanders steeds nadrukkelijk tegenover immigranten plaatsen, door de laatsten te framen als een bedreiging. Als dan tegelijkertijd immigranten ervan worden afgehouden om Nederlander te worden, zijn we de polarisatie weer een stukje dichter genaderd. Als de Eerste Kamer dit voorstel al aanneemt op de drempel van een nieuw kabinet, dan vreest mijn fractie dat ratio, ruimhartigheid en ondersteuning in het integratiedebat ook in de komende periode niet zullen terugkeren. Maar we blijven voorlopig nog wel optimistisch en kijken uit naar de beantwoording. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan de heer Knip. 

De heer Knip (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Nu mevrouw Strik haar betoog is aangevangen met het weergeven van het VVD-standpunt, voel ik mij gesterkt om het heel kort te houden. Dank daarvoor dus. De naturalisatie en de daarvoor vast te leggen termijnen vormen een gevoelig onderwerp. Dat is heel duidelijk. Het is een onderwerp met principiële, verdragsrechtelijke en ook meer gevoelsmatige aspecten. Geen van deze aspecten geeft echter duidelijke doorslaggevende criteria of aanknopingspunten voor de inkadering van de hoofdlijn van dit wetsvoorstel, voor de lengte van de termijn na verloop waarvan nieuwkomers kunnen worden genaturaliseerd tot Nederlander. 

De voorgestelde termijn van zeven jaar in plaats van de huidige vijf jaar is nogal arbitrair, zoals werd betoogd door bijna alle fracties en trouwens ook door de regering zelf in de toelichting. Mijn fractie onderkent dat ook, maar zij tekent daar onmiddellijk bij aan dat hetzelfde geldt voor de huidige termijn van vijf jaar. Illustratief daarbij is dat vanuit de Caribische landen van het Koninkrijk al jaren wordt gepleit voor een verdubbeling van de termijn naar tien jaar. Dat geeft even aan hoe verschillend je daartegen kunt aankijken, ook vaak op basis van eigen ervaringen. 

De afspraak in het regeerakkoord dat een verlenging naar zeven jaar zal worden doorgevoerd is door een grote meerderheid van de Tweede Kamer gesteund nadat in de discussie, overigens net zoals in dit huis, vele voors en tegens de revue zijn gepasseerd. Voor de VVD-fractie in de Eerste Kamer is de daar gemaakte politieke keuze een gegeven. Zij toetst dan ook alleen de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Wij menen dat aan deze eisen is voldaan. Het is een evenwichtig voorstel waarbij logische aansluiting is gezocht bij andere termijnen die op dit vlak worden gehanteerd zoals die voor de inburgering, en bij de verwachtingen die bestaan over de tijd die de nieuwkomer nodig heeft voordat hij of zij echt in onze samenleving zal weten te participeren. 

Ik zie mevrouw Nooren bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik heb nog één zin, voorzitter. 

De voorzitter:

Als u die ene zin nog wilt uitspreken, ga uw gang. Ik heb mevrouw Nooren nog niet het woord gegeven. 

De heer Knip (VVD):

Voor de VVD is het daarom belangrijk dat naturalisatie niet als een middel wordt gezien, maar als de bekroning van een proces. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Knip. Mevrouw Nooren, ga uw gang. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik heb een vraag aan de heer Knip. Bij de beoordeling van wetsvoorstellen is het heel erg belangrijk om te kijken naar de kwaliteit daarvan. Een onderdeel van de kwaliteit is de inhoudelijke motivering van het wetsvoorstel. De Raad van State heeft daar ook naar gevraagd. Hoe beoordeelt de heer Knip de inhoudelijke motivering van dit wetsvoorstel? 

De heer Knip (VVD):

Ik stel maar vast — dat gebeurt steeds weer en wordt door alle fracties en ook door de regering zelf gedaan, zoals ik al even aangaf — dat het ergens natuurlijk een arbitraire keuze is. Dat geeft beperkingen aan de motiveringsmogelijkheden. Je maakt een keuze en dat is deze geworden. De VVD staat daarachter omdat deze keuze, zoals gezegd, een zekere logische aansluiting biedt bij verwachtingen omtrent de inburgering en de daarbij gehanteerde termijnen. 

Mevrouw Nooren (PvdA):

Interessant daarbij is dat de regering aangeeft dat dit wetsvoorstel beoogt om integratie en participatie te beoordelen. Hoe kijkt de VVD ertegen aan dat er geen eigen onderzoek naar gedaan is? Wat is de onderbouwing? Wat wordt er beter als de termijn van vijf jaar na zeven jaar gaat? De heer Knip heeft het betoog van mijn fractie gehoord. Wij zeggen dat een verlenging van een termijn bespreekbaar is, mits er een onderbouwing is, die bijvoorbeeld gebaseerd is op onderzoek. Hoe kijkt de VVD-fractie daartegen aan? 

De heer Knip (VVD):

Dan zou ik een beschouwing moeten houden over de vraag in hoeverre ministers en staatssecretarissen zich moeten laten voorzien van genoeg onderzoek. Dat lijkt mij wat ver gaan. De regering doet een voorstel. Ook de VVD-fractie heeft daar goed naar gekeken en zij kan zich vinden in het voorstel op grond van de overwegingen die daarbij gegeven zijn. 

De voorzitter:

Ik geef eerst het woord aan mevrouw Stienen en daarna aan mevrouw Strik. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik heb twee vragen over twee verschillende onderwerpen. Ik ken de VVD als een partij die mensen die hard werken en slagen in het leven graag beloont. Veel nieuwkomers zijn na vijf jaar, en soms al eerder, door hard werken de Nederlandse taal machtig. Zij hebben een baan en zij zijn volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Mijn vraag aan de heer Knip is: hoe is het dan voor deze mensen die misschien na drie of vier of vijf jaar al helemaal klaar zijn om mee te doen in de Nederlandse samenleving? Zij kunnen dat paspoort heel goed gebruiken, ook om sprake van dat burgerschap te laten zijn. Hiermee straft de VVD-fractie eigenlijk mensen die het heel goed doen, die hard werken en die dus beloond moeten worden. Hoe kijkt de heer Knip daartegen aan? 

De heer Knip (VVD):

Ik zie het element van straf niet. Uw betoog volgend is het volgens mij zo dat voor mensen die na drie, vier of vijf jaar al geïntegreerd zijn, naturalisatie als instrument dus niet meer nodig is. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik heb een vervolgvraag. Dit betekent dat deze mensen die goed geïntegreerd zijn nog twee jaar lang moeten wachten totdat ze al die voordelen van het Nederlandse paspoort — die voordelen zijn door mijzelf en mijn collega's al genoemd, dus ik zal ze hier niet herhalen — hebben. Zij zullen al die voordelen dus nog moeten missen. Op die manier zet je mensen dus eigen op achterstand. 

De heer Knip (VVD):

Die achterstand zie ik niet. Er is een wettelijke termijn voor gegeven. Je kunt moeilijk allerlei nuanceringen aanbrengen en steeds weer dingen bedenken om te testen of iemand misschien wel eerder genaturaliseerd zou kunnen worden. Dat lijkt mij ook een onwerkbare zaak. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik vind het toch jammer dat een liberale partij zegt "we kunnen geen nuanceringen aanbrengen", terwijl het hier natuurlijk over heel veel verschillende individuele gevallen gaat. Naar de mening van mijn fractie hebben die er toch recht op om na vijf jaar een paspoort te krijgen. 

Mijn tweede vraag gaat over … 

De voorzitter:

Ik dacht dat u al twee vragen had gesteld. 

Mevrouw Stienen (D66):

Nee, dit is een ander onderwerp. Dit waren twee vragen over … 

De voorzitter:

Dan moet u het wel heel kort houden. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik houd het heel kort. VVD en D66 doen het bij verkiezingen heel goed onder Nederlanders in het buitenland. Ik heb de heer Knip daar niets over horen zeggen. Dat verbaast me omdat door al mijn collega's en ook door mijzelf is aangetoond dat deze wetswijziging toch heel grote nadelen heeft voor Nederlanders in het buitenland die niet-Nederlandse partners hebben die graag naturalisatie willen. Hoe kijkt de heer Knip daartegen aan? 

De heer Knip (VVD):

Ik heb daar inderdaad niets over gezegd. Dan kom ik op het punt van de gevoelige zaken. Het voelt voor iemand die dat betreft natuurlijk als een buitengewoon moeizame zaak om eerst drie jaar naar Nederland te moeten komen enzovoort, maar je zult toch ergens keuzes moeten maken. Als je zou zeggen "Ja, maar in die gevallen hoeft het eigenlijk helemaal niet", dan krijg je weer een aanzuigende werking in ongewenste zin van bijvoorbeeld schijnhuwelijken en dergelijke. Je moet ergens een piketpaal slaan en dat is hier. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Stienen. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik vind het jammer dat er bij de VVD-fractie dus blijkbaar geen erkenning is voor het geweldige werk en de toegevoegde waarde van Nederlanders in het buitenland, niet alleen voor onze economie, maar ook voor het imago van Nederland in het buitenland. 

De heer Knip (VVD):

Voorzitter, daar maak ik toch echt bezwaar tegen. Natuurlijk hebben wij daar grote waardering voor. U moet het niet omdraaien en zeggen: het kan geen vijf jaar blijven en dus heeft de VVD-fractie niet voldoende oog voor hardwerkende mensen die graag Nederlander willen worden. Dat is natuurlijk een onzinverhaal. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben bang dat de heer Knip twee dingen door elkaar haalt. Bij de expats gaat het om in Nederland blijven wonen. 

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Strik. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De VVD-fractie kan zich vinden in de zevenjarige termijn. Dat verbaast mij op zichzelf niet zo heel erg. Maar ik wil de heer Knip toch vragen hoe het dan zit met het feit dat mensen al of na drie jaar na toelating of in ieder geval na vijf jaar als ze een vergunning voor onbepaalde tijd willen, al het inburgeringsexamen moeten doen? Dat is hetzelfde inburgeringsexamen als wat geldt voor naturalisatie. Als ze dat na drie of vijf jaar halen, hebben ze dan niet al bewezen dat ze voldoende ingeburgerd zijn in Nederland? 

De heer Knip (VVD):

Dat zou heel goed kunnen zijn, maar zoals ik al aangaf, lijkt het mij erg moeilijk in de praktijk te verwezenlijken om voor allerlei soorten gevallen aparte termijnen te hanteren. Dat is alleen al bureaucratisch onwerkbaar. Je moet toch ergens een richtsnoer hebben. Je moet een duidelijke bepaling hebben waarin staat: daar kan het. Als je sneller bent met inburgeren, dan is dat natuurlijk heel mooi. Dat is ook te prijzen. Om nog even antwoord te geven op de interruptie van daarnet: natuurlijk willen we graag dat die mensen dan blijven, want die leveren een enorm goede bijdrage. Daar is geen discussie over. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vind het heel fijn dat de heer Knip zegt dat we niet allemaal verschillende termijnen moeten gaan krijgen, want dat gaan we met dit wetsvoorstel natuurlijk krijgen. Na vijf jaar moet je slagen voor het inburgeringsexamen. Dan krijg je een vergunning voor onbepaalde tijd. Dat is nu gelijk aan de termijn voor naturalisatie. Het inburgeringsexamen is ook gelijk. Waarom dan nu die differentiatie maken? Als u ervan uitgaat dat mensen die het examen halen ingeburgerd zijn, dan zijn ze na vijf jaar toch ook klaar om te naturaliseren? 

De heer Knip (VVD):

Als ze zo ingeburgerd zijn, dan is het ook geen bezwaar om nog die twee jaar te wachten tot de naturalisatie. Ik zie dat probleem dan ook niet, want dan ben je toch al geïntegreerd. Je functioneert dan volledig. Wat is dan het probleem? Het gaat erom dat je als Staat zegt: wilt u hier komen, graag, maar dan moet u aan een aantal voorwaarden voldoen en wij spreken met elkaar af dat het voldoen aan die voorwaarden na zeven jaar effect zal hebben. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Strik. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Met zijn antwoord lijkt de heer Knip te miskennen hoe belangrijk het is om hier volwaardig burgerschap te hebben. De heer Knip zegt dat deze mensen dan nog wel twee jaar kunnen wachten, al zijn ze ingeburgerd. Dit betekent dat ze twee jaar niet politiek kunnen participeren. Ze kunnen niet landelijk stemmen. Ze kunnen daarin ook niet meedoen en ze kunnen niet genieten van tal van andere voordelen die het burgerschap biedt. Dat kan de heer Knip niet onderwaarderen. Het is dus niet een kwestie van wat langer wachten, twee jaar, al zijn ze al ingeburgerd. Het is geen kwestie van: dit is geen probleem voor ze. Nee, de heer Knip onthoudt ze dan toch die mogelijkheid om volwaardig mee te doen. 

De heer Knip (VVD):

Ik begrijp uw redenering wel, maar ik zet mijn redenering daartegenover. Ik heb het al twee keer gezegd: het is heel moeilijk om allerlei termijnen te hanteren voor verschillende categorieën meer of minder ingeburgerde burgers. Dan is het niet hanteerbaar. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Tot slot één opmerking. Daarom zou ik pleiten voor één termijn, namelijk die van vijf jaar. 

De heer Knip (VVD):

Dat is duidelijk. 

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Knip. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord te voeren? Dat is niet het geval. 

De vergadering wordt van 15.44 uur tot 16.10 uur geschorst. 

Naar boven