11 Aanpak schijnconstructies

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies) ( 34108 ).

De voorzitter:

Minister Asscher, ik nodig u uit om aan uw betoog te beginnen. 

De beraadslaging wordt hervat. 

Minister Asscher:

Voorzitter. Het is mij een groot genoegen om de Wet aanpak schijnconstructies met de Kamer te mogen bespreken. Ik dank de Kamer hartelijk voor de uitnodiging om dat op zo'n korte termijn te doen en voor het feit dat dit onderwerp vandaag voor plenaire behandeling in aanmerking komt. 

De kern van het wetsvoorstel is dat werknemers meer mogelijkheden krijgen om het loon te ontvangen waar zij recht op hebben. Terecht is aan alle kanten gesteld dat een wet op zichzelf nooit alle problemen zal oplossen en dat er daarom dus veel meer moet geschieden dan invoering van deze wet alleen. De behandeling van het voorstel biedt een goede gelegenheid om in te gaan op de ambities van het kabinet voor een bredere aanpak van schijnconstructies. 

Bij het sociaal akkoord in 2013 hebben we afgesproken om niet alleen te kijken naar het arbeidsrecht, de verhouding tussen vast en flex en het ontslagrecht, maar ook om schijnconstructies aan te pakken. Aanleiding was en is het toenemend aantal signalen van de Inspectie SZW en van cao-handhavers over misstanden waarbij allerlei constructies leidden tot onderbetaling. Met sociale partners is intensief gesproken over de aanpak van schijnconstructies en de maatregelen die daartegen kunnen worden getroffen, zoals de invoering van ketenaansprakelijkheid voor loon. 

De inzet van het kabinet voor de aanpak van schijnconstructies omvat veel meer dan deze nieuwe wet. Het gaat ook om extra inzet op handhaving, om betere samenwerking tussen publieke en private handhavers, om afspraken en samenwerking met andere lidstaten in de Europese Unie en om voorlichting. Zowel in nationaal als in Europees verband is meer nodig. Daarom zetten we in op een herziening van de WML. Destijds is bij de behandeling van de WML overal, en ook hier, aangekondigd dat deze herziening nodig zou zijn, mede op instigatie van verschillende leden van deze Kamer. De Europese discussie over bijvoorbeeld de Detacheringsrichtlijn, de Handhavingsrichtlijn die in Nederland geïmplementeerd moet worden en de aanpak van schijnzelfstandigheid, die hier door verschillende fracties aan de orde is gesteld, hebben hoge prioriteit voor het kabinet. Na het beantwoorden van een aantal vragen over dit voorstel zal ik ze alle kort aanstippen. 

Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies bevat maatregelen om onderbetaling tegen te gaan en beter te kunnen handhaven. In de eerste plaats gaat het daarbij om maatregelen waarmee de inspectie de bestaande wettelijke normen beter kan handhaven. De betaling van het wettelijk minimumloon kan worden gehandhaafd omdat er eisen worden gesteld aan de loonstrook. Werkgevers worden verplicht giraal het minimumloon uit te betalen. Daardoor kan gemakkelijk worden vastgesteld of al dan niet wordt betaald en of werknemers de volledige beschikking krijgen over het wettelijk minimumloon. Ook de voorschriften rond verrekening en inhouding, de verbodsbepalingen, dienen daartoe. 

In de tweede plaats bevat het wetsvoorstel maatregelen waarmee private handhavers de naleving en handhaving van de collectieve arbeidsovereenkomst kunnen verbeteren. Het wetsvoorstel geeft cao-partijen handvatten om periodes zonder algemeenverbindendverklaring te voorkomen. Dat is van belang omdat de cao zonder zo'n avv niet kan worden gehandhaafd. Met de ketenaansprakelijkheid voor loon is er een stimulans om cao's beter na te leven en niet-naleving aan te pakken. 

In de derde plaats bevat het wetsvoorstel instrumenten voor publiek-private samenwerking bij handhaving. Zo mag de Inspectie SZW straks vermoedens van niet-naleving van de cao doorgeven aan private cao-handhavers. Bij het cao-nalevingsonderzoek dat de inspectie op verzoek van cao-partijen kan uitvoeren, mogen straks bestaande inspectiegegevens worden betrokken. Met al dit soort maatregelen vergemakkelijkt het wetsvoorstel publieke en private handhaving van arbeidsvoorwaarden en de publiek-private samenwerking daartoe. 

Naast effectiviteit is uiteraard de capaciteit van belang. Ik heb tijdelijk extra middelen beschikbaar kunnen stellen, oplopend tot 35 fte's. De inspectie heeft daarmee sinds twee jaar een speciaal team voor de aanpak van schijnconstructies. In de laatste voortgangsrapportage, die ik de Kamer in februari heb toegezonden, heb ik verslag gedaan van de resultaten vanuit die extra capaciteit. Op dat moment waren 76 onderzoeken naar schijnconstructies ondernomen en 27 verzoeken van cao-partijen ingediend voor cao-nalevingsonderzoek ter ondersteuning van private handhaving. Ik zal straks de nog recentere cijfers geven waar de heer Backer mij in de eerste termijn om vroeg. 

GroenLinks vroeg of er mogelijkheden zijn om de verdere effectiviteit en inzet van de inspecteurs te verbeteren. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De minister heeft het over een tijdelijke versterking van handhaving door 35 fte's. Kan hij ingaan op de vraag waarom dit tijdelijk is, hoelang die tijdelijkheid duurt en wat er daarna gaat gebeuren? 

Minister Asscher:

Destijds zijn er tot 2017 middelen gevonden voor de versterking, juist om de aanpak van schijnconstructies een stimulans te geven. Het zal mevrouw Strik niet verbazen dat ik verwacht dat wij ook daarna behoefte zullen hebben aan die extra capaciteit. Toen, in de periode waarin we eigenlijk extra aan het bezuinigen waren, is extra geld gevonden voor 35 fte's en dus nog wat meer inspecteurs. Zij laten nu zien dat hun werk zeer de moeite waard is. Daarna moeten wij weer bezien hoe wij met de middelen omgaan. Ik ben ervan overtuigd dat dit de komende jaren een prioriteit moet blijven. 

Mevrouw Strik vroeg ook naar mogelijkheden om de effectiviteit en de inzet verder te verbeteren. Dat is heel belangrijk. Het gaat niet alleen om de absolute capaciteit in het totale aantal werknemers van de inspectie, maar ook om hoe we hen inzetten. Juist dit jaar gaan we weer verder in het informatiegestuurd en risicogericht inspecteren, waardoor de pakkans groter wordt en je dus ook meer kunt bereiken in de aanpak van misstanden. Daar horen moderne informatiemiddelen bij en goede afspraken over uitwisseling, ook met andere rijksinspecties en andere handhavende diensten. Daardoor kunnen we de eerlijke, bonafide ondernemer veel meer met rust laten en de pakkans bij anderen vergroten. 

In dat licht is het belangrijk dat wij de samenwerking en de gegevensuitwisseling met een aantal andere lidstaten verder verbeteren. Met Bulgarije, Roemenië en Polen hebben we bilaterale afspraken gemaakt die we nu verder intensiveren. Dat maakt het voor onze inspectie weer gemakkelijker om te kunnen handhaven. Door wet- en regelgeving aan te passen zodat er beter gehandhaafd kan worden, vergroten we eveneens de effectiviteit van de inspectie. De inzet van het strafrecht wordt als ultimum remedium gehanteerd. Dat betekent dat steeds gekeken wordt of het toegevoegde waarde heeft ten opzichte van andere instrumenten, en of toepassing mogelijk is. Door goed overleg met het Openbaar Ministerie kun je soms een heel krachtig signaal afgeven door inzet van het strafrecht. Het is echter niet altijd de meest effectieve keuze. Toch is het wel degelijk een van de dingen die we in het oog hebben om meer te gaan bereiken met de bestaande capaciteit. 

GroenLinks en D66 vroegen of je niet de bestaande wetten beter moet handhaven in plaats van nu met dit voorstel te komen. De toonzetting van de introductie van de heer Backer riep ook die vraag op: er zijn veel goede intenties, maar voer nu eerst maar eens gewoon de oude wet uit. Ik denk dat het allebei moet. Ik denk dat je voor de aanpak van dit probleem serieuze handhaving nodig hebt en een inspectie met tanden die op een goede en moderne manier haar werk doet. Ik denk echter dat dit vraagstuk er ook om vraagt de bestaande wetgeving tegen het licht te houden. Dat is precies wat we hebben gedaan. Dat heeft tot dit voorstel geleid. Extra aandacht voor schijnconstructies is vereist, omdat je ziet dat er partijen zijn die steeds complexere constructies hanteren en ontwerpen. Het is ook vereist omdat de inspectie bij het bestaande wettelijke kader tegen vrij serieuze handhavingsproblemen oploopt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verrekening. Een aantal zaken van de inspectie is door de rechter terugverwezen en op basis van de huidige wetgeving op de plank beland, terwijl we eigenlijk vinden dat de betreffende bedrijven, in strijd met de bedoeling van de wet, het minimumloon niet betaalden door allerlei verrekeningen. Het moet dus allebei: voldoende en moderne handhaving, maar ook bekijken hoe de wet verbeterd kan worden. Dat gaat deze wet doen. Het verbod op inhoudingen en verrekeningen maakt het makkelijker vast te stellen, en ook voor de rechter aan te tonen, of het minimumloon is betaald of niet. De verplichte specificatie van onkostenvergoedingen op de loonstrook en de verplichte girale betalingen dienen datzelfde doel. Ik noemde net al in mijn inleiding de private handhaving, die signalen kan krijgen vanuit de inspectie. Het is allemaal cruciaal, maar dat doet niets af aan de op zichzelf terechte opmerking dat ook de bestaande wetten afdoende en goed moeten worden gehandhaafd. 

D66 vroeg naar de stand van zaken rond het aantal inspecties op het domein van arbeidsmarktfraude. De cijfers zijn net vrijgegeven. De inspectie heeft in 2014 5.054 inspecties uitgevoerd op het domein van arbeidsmarktfraude, met een handhavingspercentage van 18,6. In het jaarplan voor dit jaar is het te realiseren aantal inspecties in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, de WML en de WAADI gesteld op 4.000 zaken met een bandbreedte tot 5.000. Dat betekent dat die zaken vaak wat complexer en wat groter zijn, juist omdat wij het risicogericht aanpakken, maar wij denken wel degelijk een heel stevig aantal zaken te kunnen halen in dit jaar. Ik heb het jaarverslag van de inspectie vorige week aan de Kamer toegezonden, op 18 mei om precies te zijn. 

De heer Backer (D66):

De minister moet mij even helpen. Hoe moet ik die 18,6% interpreteren? 

Minister Asscher:

Het gaat om het aantal inspecties dat heeft geleid tot vormen van handhaving. Dat kan een zaak, een boete of een waarschuwing zijn. Een op de vijf inspecties heeft daartoe geleid. Naarmate dat percentage hoger wordt, kun je zeggen dat de inspectie effectiever wordt. 100% is echter ook niet goed, want dan heb je weer het gevoel dat je heel veel mist. Het streven is naar een optimum, waarbij wij ons ook moeten realiseren dat er ten dele een wapenwedloop is en zal blijven. 

Een van de belangrijke elementen die in het debat in eerste termijn veel aandacht hebben gekregen, is de ketenaansprakelijkheid voor loon. Ook in de gesprekken met sociale partners en met de Tweede Kamer is er uiteraard veel discussie over geweest. De maatregel is met name gericht op het voorkomen van onderbetaling in ketens van aanbesteding. Werknemers krijgen meer mogelijkheden om in geval van onderbetaling het loon te kunnen ontvangen waarop zij recht hebben. Dit benadrukt de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers voor een correcte naleving van arbeidsvoorwaarden in hun keten. Die verantwoordelijkheid ligt ook voor de hand, omdat het werk immers voor opdrachtgevers wordt verricht. Het wetsvoorstel, meer specifiek het risico aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor onderbetaling, stimuleert opdrachtgevers om die verantwoordelijkheid actief op te pakken. Daarom biedt het wetsvoorstel in de memorie van toelichting ook handvatten voor opdrachtgevers. Beschreven is op welke manier je onderbetaling in de keten kunt voorkomen. Dat is het preventieve effect waarnaar ik ook in de schriftelijke behandeling heb verwezen. Dat is precies wat het kabinet wil. Wij willen dat opdrachtgevers, met deze wet in de hand, zich afvragen: hebben we het netjes geregeld, doen we voldoende, zijn onze ketens en onze contracten zo georganiseerd dat mensen betaald krijgen waar zij recht op hebben? Verschillende sectoren bereiden zich reeds voor op de mogelijkheden die de ketenaansprakelijkheid biedt. Dat bevordert dan ook dat private afspraken over de arbeidsvoorwaarden worden nagekomen en dat werknemers het geldende loon ontvangen. 

De VVD en de Partij van de Arbeid vroegen naar de toepasselijkheid van de ketenaansprakelijkheid op de transportsector. Als in de transportsector de opdrachtgever gebruikmaakt van overeenkomsten van opdracht of van aanneming van werk, kan de werknemer op vergelijkbare manieren als in andere sectoren gebruikmaken van de ketenaansprakelijkheid. De gebruikelijke contractvormen voor het laten verrichten van arbeid komen daarvoor in aanmerking. De ketenaansprakelijkheid voor loon is gericht op correcte loonbetaling aan werknemers en ziet niet op het introduceren van extra aansprakelijkheden voor vervoerders of degenen die vervoeren of laten vervoeren. Vooralsnog is er daarom van afgezien, de aansprakelijkheid ook van toepassing te laten zijn op transport- of expeditieovereenkomsten. Daarnaast zien wij dat de complexiteit van situaties waarin de vervoers- of expeditieovereenkomst bewust wordt gebruikt een rol speelt. Complicerende factor is dat een werknemer op een vrachtwagen, schip, trein of vliegtuig vaak voor meerdere opdrachtgevers tegelijk werkzaamheden verricht. Een vrachtauto bevat bijvoorbeeld vaak ladingen van meerdere opdrachtgevers. In een betaalperiode van bijvoorbeeld een maand rijdt de werknemer vaak voor een groot aantal opdrachtgevers. Dat leidt tot een veelheid van ketens, waardoor het op dit moment te ver zou gaan om iedere opdrachtgever daarvoor aansprakelijk te stellen. Het voordeel van die ketens is dat de werknemer voor zijn inkomsten niet afhankelijk is van een of enkele opdrachtgevers en minder gevoelig is voor neerwaartse prijsdruk. Daarmee is het risico op onderbetaling in dergelijke situaties minder groot. 

De SP heeft gevraagd of de ketenaansprakelijkheid niet breder toepasbaar zou moeten zijn dan alleen op loon. Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat wij dat in de toekomst zullen doen. Wij introduceren nu de ketenaansprakelijkheid voor loon voor de hier aangegeven categorieën. Wij moeten de praktijk daarmee zijn werk laten doen. Het is echter niet uitgesloten dat de ketenaansprakelijkheid in de toekomst wordt uitgebreid. Wij gaan dat natuurlijk bezien, zoals ik ook heb afgesproken in het kader van deze wet. 

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de minister aangeven wat een aanleiding zou zijn om die ketenaansprakelijkheid uit te breiden, of er berichtgeving of een evaluatie naar de Kamers komt en op welke termijn een en ander zal plaatsvinden? 

Minister Asscher:

Afgesproken is om de wet vrij snel te evalueren, al na een periode van drie jaar als ik mij niet vergis. Misschien kan iemand knikken? Ja, er wordt geknikt. Na drie jaar wordt de wet al geëvalueerd. Je bekijkt dan vooral hoe de praktijk zich heeft ontwikkeld en of de doelstellingen zijn verwezenlijkt die het kabinet met dit wetsvoorstel nastreeft. Je bekijkt dus of de aannames die ten grondslag liggen aan de keuzes die wij nu hebben gemaakt — geen ketenaansprakelijkheid bij de expeditieovereenkomst — geldig zijn gebleken. Op het moment dat daar alsnog een groot probleem ontstaat, zou het kabinet kunnen overwegen om de ketenaansprakelijkheid uit te breiden. Op dit moment maken wij een bewuste keuze voor de overeenkomsten die vooral worden gebruikt voor het doen verrichten van arbeid. Wij denken daarbij een grote meerwaarde te kunnen bereiken. Je moet niet uitsluiten dat het in de toekomst wordt uitgebreid, maar ik vind dat echt een onderwerp voor de evaluatie. Ik vind dat je ervoor moet waken om tussentijds hals-over-kop categorieën toe te voegen. Zo'n wet moet in de praktijk wel even een kans krijgen om zijn meerwaarde te bewijzen en om de beoogde effecten te bereiken. 

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Bedoelt de minister met "uitbreiden" het uitbreiden tot andere soorten overeenkomsten? 

Minister Asscher:

Ja. 

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Hij bedoelt niet het uitbreiden tot andere elementen dan loon bijvoorbeeld? 

Minister Asscher:

Dat zou ook kunnen. Die discussie zou je dan ook kunnen voeren, maar ik doelde nu op andere overeenkomsten naar aanleiding van de vraag van mevrouw Sent. 

De Partij van de Arbeid en andere partijen hebben gevraagd of de sectoren wel voldoende tijd hebben om het sectoraal keurmerk te kunnen ontwikkelen in verband met de inwerkingtreding van de wet per 1 juli. Dat is natuurlijk een belangrijke vraag, maar het is ook een ongelooflijk belangrijke kwestie, omdat je die wet zo snel mogelijk wilt introduceren om misstanden te kunnen aanpakken. Het wetsvoorstel vraagt van werkgevers en opdrachtgevers vooral om zich als fatsoenlijk werkgever of opdrachtgever te gedragen. Dat is op zichzelf niets nieuws en het zou ook niets nieuws moeten zijn. Ook de betekenis van het keurmerk moet in dat licht niet overdreven worden. Het keurmerk is een mogelijkheid voor opdrachtgevers dan wel werkgevers om de niet-verwijtbaarheid, de disculpatie, vorm te geven en om op die manier elkaar meer duidelijkheid te verschaffen. Echter, ook met dat keurmerk, ook met die vorm van duidelijkheid blijft een werkgever of een opdrachtgever — de heer Backer omschreef dat net heel precies — bij een mogelijke rechtsgang in de positie dat hij nog steeds verwijtbaar geacht kan worden. Immers, als zo'n keurmerk alleen een papieren tijger is, als je er niet naar handelt of als er andere omstandigheden zijn waardoor een rechter alles afwegende jou verwijtbaar acht, kun je je niet verschuilen achter zo'n keurmerk. Op dezelfde manier is het ook voordat er zo'n keurmerk is, mogelijk om niet verwijtbaar te zijn, om je te disculperen als je je als werkgever of opdrachtgever fatsoenlijk hebt gedragen en dat kunt laten zien. Bovendien is, juist omdat het van belang is de wet snel van kracht te laten worden, al met de voorlichting begonnen. Er is uitgebreid gesproken met verschillende sectoren. Ik zal zo een overzicht daarvan geven, zodat iedereen weet waarop hij kan rekenen. Ik denk dat veel werkgevers en opdrachtgevers, toen deze wet in de Tweede Kamer met algemene stemmen werd aanvaard, rekening zijn gaan gehouden met de mogelijkheid dat de wet het dan ook hier wellicht zou gaan halen. 

Mevrouw Sent (PvdA):

Staatsrechtelijk is de wet er natuurlijk pas doorheen als deze Kamer voorstemt. Dan is er pas zekerheid voor de werkgevers. Het gaat niet alleen om de invoering van een keurmerk, maar ook om de hele lijst handvatten die heel behulpzaam in de memorie van toelichting is aangereikt. Is er wel voldoende tijd om die allemaal in de administraties te verwerken om op die manier aan de wet te voldoen zodra die ingaat? 

Minister Asscher:

Dat is inderdaad waar. Juist bij de ketenaansprakelijkheid hebben we een enorm belang om die per 1 juli te laten ingaan. We hebben bij het inhoudingsverbod niet voor niets gekozen voor een latere inwerkingtreding, omdat we ons realiseren dat dat ook in de administratie consequenties kan hebben. Ik hecht er dus zeer aan om die ketenaansprakelijkheid niet afhankelijk te laten zijn van de keurmerken. Maar als de Kamer aangeeft, met name zorgen te hebben over de administratieve aspecten van een aantal van die handvatten rond de technische verwerking van het wettelijk minimumloon, wil ik me daar wel degelijk nog eens over buigen om te zien of die wetsbepalingen in aanmerking komen voor latere inwerkingtreding. Ik heb de Kamer wat dat betreft goed gehoord. Het politieke hoofdpunt, de verplichting om je te gedragen als fatsoenlijk werkgever en opdrachtgever, duldt geen uitstel. Als ik uw betoog zo mag opvatten dat u bezorgd bent over de technische verwerking van een aantal voorschriften voor loonstrookjes et cetera, moet ik erkennen dat daar een zekere mate van redelijkheid in zit. 

Er is ook gevraagd hoe het zit met de ketenaansprakelijkheid en de rol van de overheid als opdrachtgever. De overheid heeft als opdrachtgever een bijzondere verantwoordelijkheid, juist vanwege de publieke functie. Op alle opdrachtgevers en overheidsopdrachtgevers, zoals Rijkswaterstaat, rust de taak, de verantwoordelijkheid om misstanden, zoals onderbetaling in de aanbestedingsketen, te voorkomen of in voorkomende gevallen te corrigeren. In geval van aansprakelijkheidsstelling kan ook de overheidsopdrachtgever een beroep doen op niet-verwijtbaarheid. Als de overheidsopdrachtgever voldoende inspanningen levert om bonafide gedrag te stimuleren en malafide gedrag af te schrikken, zal het niet zo zijn dat die opdrachtgever opdraait voor tekortkomingen van een ondernemer in de keten. Maar de wet is bedoeld voor alle opdrachtgevers, of ze nou tot de publieke sector behoren of niet. 

De VVD vraagt hoe onderscheid wordt gemaakt tussen een werknemer en een zzp'er. Een opdrachtgever kan niet altijd zien of hij met een werknemer of zzp'er te maken heeft, merkte mevrouw Kneppers op. Alleen werknemers kunnen inderdaad gebruikmaken van de ketenaansprakelijkheid voor loon. Dat is de kern van de voorgestelde regeling. Alleen als sprake is van een arbeidsovereenkomst en van onderbetaling kan er aansprakelijk gesteld worden. Een zzp'er kan dat niet. De aard van de arbeidsrelatie is op dit moment nog vast te stellen aan de hand van de verklaring arbeidsrelatie. Als die systematiek is aangepast, wordt gewerkt met modelovereenkomsten. Daarbij heeft de Belastingdienst een rol, waaraan opdrachtgevers houvast kunnen hebben. Maar eigenlijk — dat zat in het betoog van mevrouw Kneppers — is dat misschien wel minder van belang. Het is de werknemer die een werkgever of opdrachtgever aansprakelijk stelt. De rechter zal in voorkomend geval een oordeel vellen over de mate van onderbetaling. Indien er twijfel is over de aard van de arbeidsrelatie kan de rechter ook een oordeel vellen over de aard van het dienstverband. De rechter kijkt dan naar de specifieke omstandigheden van het geval. Ook in het mondeling overleg dat ik met de Eerste Kamer heb mogen voeren, kwam dat aan de orde. 

Nu kan het zijn dat een zzp'er bij de rechter een beroep doet op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Indien de rechter oordeelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, kan die persoon wel gebruikmaken van de ketenaansprakelijkheid voor loon. Als de rechter oordeelt dat sprake is van zelfstandig ondernemerschap, zijn er andere manieren beschikbaar om niet het loon maar het tarief of de aanneemsom te innen. Betrokkenen kunnen zich bijvoorbeeld verzekeren tegen wanbetalende opdrachtgevers of een deel van de opdrachtsom als voorschot vragen. 

GroenLinks vraagt hoe we werknemers kunnen helpen die worden onderbetaald. In het kader van het toezicht op de naleving legt de inspectie bij onderbetaling een last onder dwangsom op om nabetaling af te dwingen. Dat is een vrij sterk drukmiddel om alsnog te betalen. Daarnaast wordt het door dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt dat aan cao-handhavers naam en vestigingsplaats van de werkgever worden geleverd als bij de uitoefening van het toezicht informatie wordt verkregen die noodzakelijk is voor het toezicht op de cao-naleving. Als onze inspectie waarneemt dat er niet conform de cao wordt betaald, kunnen we naam en rugnummer doorgeven aan de verantwoordelijke cao-handhavers, om ook daar te zorgen dat er betaald wordt. De Wet aanpak schijnconstructies geeft ook meer mogelijkheden om zelf je recht te halen. Het gaat om de onderste twee schakels in de keten, direct via hoofdelijke aansprakelijkheid en daarna trapsgewijs. Daar kunnen ook vakbonden een rol bij spelen. 

Ik maak geen enkel bezwaar tegen de staatsrechtelijke duiding van mevrouw Sent. Daarom sta ik hier vandaag ook met vuur deze wet te verdedigen. Ik realiseer me en heb al eerder ervaren — ik kom zo op de WML en de opdrachtovereenkomst — dat als een wetsvoorstel hier niet wordt aanvaard, het er ook niet is. Juist omdat dit zo'n groot maatschappelijk belang dient en er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de wet het haalt, zijn we gaan voorlichten via de website rijksoverheid.nl, het Ondernemersplein, een nieuwsbrief en sociale media. Als de Eerste Kamer instemt, wordt dat nog uitgebreid. Met de verschillende sectoren en brancheverenigingen is gewerkt aan een reeks van artikelen in vakbladen, tijdschriften van brancheorganisaties, huis-aan-huisbladen en andere relevante bladen. Dit alles ten behoeve van het kweken van een goed begrip van de werking van de wet om zo te bevorderen dat ze op een goede manier wordt gebruikt. 

De heer Backer (D66):

Deze Kamer kan wel eens stekelig zijn als er al voorlichtingscampagnes beginnen voordat een wet is aangenomen. In consistentie met mijn betoog geloof ik dat de werking van deze wet vooral effect zal hebben doordat men weet dat de wet er is en niet zozeer door de werkelijke systematiek ervan. In dit geval zou de Kamer dat dus door de vingers moeten zien. Dat is iets anders dan voor de technische voorbereiding van loonstrookjes en al die dingen meer. Immers, zoals ik de minister net beluisterde, 80% van de werkgevers is bonafide, maar 100% moet het voorbereiden. In dat licht is, los van de voorbereidende activiteiten nu, die datum van 1 juli toch wel heel krap. 

Minister Asscher:

Om te beginnen dank voor de erkenning van het feit dat in sommige gevallen enige vorm van voorlichting gebillijkt kan worden, teneinde het effect van een wet te vergroten. Ik ben het eens met de heer Backer dat dat hier zeker aan de orde is. Dat is ook niet uniek voor deze wet. Niet voor niets hebben we diefstal verboden in de wet en we hopen dat mensen zich daaraan houden. Het artikel is echt niet alleen bedoeld om de dief te kunnen straffen, maar ook om een norm te stellen. Ook opdrachtgevers en werkgevers hebben te maken met een normstelling van de wetgever. Daar is helemaal niets mis mee. Verder is het cruciaal dat we per 1 juli duidelijk maken dat die verantwoordelijkheid er is. In het interruptiedebatje met mevrouw Sent gaf ik al aan, gevoelig te zijn voor die onderdelen van de wet die inderdaad een technische aanpassing vergen in de loonadministraties. Ik zal in tweede termijn de Kamer op dat punt een meer precieze toezegging doen om die legitieme zorg bij de Kamer weg te nemen. Want inderdaad, werkgevers en opdrachtgevers moeten zich hierop kunnen voorbereiden, wat niets afdoet aan de verantwoordelijkheid die ze eigenlijk nu ook al hebben om zich op te stellen als fatsoenlijk werkgever en opdrachtgever. Juist wat betreft de salarisadministraties heeft mevrouw Sent een punt. Ik ga dat straks iets preciezer formuleren, zodat ik dat ook voor de betrokkenen zelf in één keer duidelijk kan verwoorden. Maar het zal neerkomen op het van kracht laten worden van die bepalingen met voorschriften over de technische aspecten van loonkostenspecificaties rond het WML per 1 januari in plaats van per 1 juli. 

Ik was niet toegekomen aan het verbod op de inhoudingen, een veelbesproken onderwerp, ook omdat er heel verschillend gekeken wordt naar wat het in de praktijk teweeg zal brengen. Dat ziet natuurlijk aan de ene kant op krankzinnige, ja afzichtelijke voorbeelden van inhoudingen die we hebben gezien, waarbij mensen betaalden voor de slijtage van de weg waar ze overheen reden en waarbij mensen uitzinnige bedragen betaalden voor voedsel dat ze verplicht waren om af te nemen. Aan de andere kant is terecht opgemerkt dat er ook fatsoenlijke werkgevers zijn, die fatsoenlijke huisvesting of een fatsoenlijke zorgverzekering willen regelen voor hun werknemers. Wij willen met dit wetsvoorstel garanderen dat men ten minste het wettelijk minimumloon krijgt. Daarom moet er geen onduidelijkheid zijn over bedragen die worden ingehouden. Het is natuurlijk niet acceptabel als ten koste van werknemers financieel voordeel wordt behaald door onredelijke bedragen in te houden of door bedragen op onredelijke gronden in te houden, terwijl een werknemer daardoor in feite minder loon krijgt. Natuurlijk kunnen werkgevers wel bemiddelen bij de totstandkoming van de zorgverzekering. Dat kan ook doordat de werkgever met de werknemer afspreekt dat de werknemer de kosten van de premie per automatische incasso voldoet. De wet biedt de mogelijkheid om bij AMvB inhoudingen op het minimumloon toe te staan. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd voor 1 juni een brief te sturen met de mitsen en de maren en de voors en de tegens. Ik heb ook aangegeven een aantal elementen te betrekken bij de beoordeling daarvan. Wat zou een maximumbedrag zijn? Wat is de kwaliteit van de huisvesting en de zorgverzekering die je zou willen vastleggen? Hoe zorg je voor transparantie om te voorkomen dat er toch allerlei dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen? Hoe kun je garanderen dat bijvoorbeeld de huisvester en de locatie bekend zijn zodat die ook vatbaar zijn voor toezicht? 

Een aandachtspunt bij de uitwerking is de recente Europese jurisprudentie over de beloning aan gedetacheerde werknemers en de vergoeding van kosten voor huisvesting. De uitspraak van het Europese Hof van afgelopen februari maakt nog eens duidelijk dat de werkgever ten aanzien van gedetacheerde werknemers geen huisvestingsbedragen mag inhouden op het minimumloon indien hij gehouden is dat soort kosten te vergoeden, bijvoorbeeld op grond van de cao. Aan de ene kant laat dit zien dat ook het Europese Hof het recht van de werknemer om toch altijd het minimumloon uitbetaald te krijgen, zwaar laat wegen. Aan de andere kant wijst het op de complexiteit waar je mee te maken krijgt als je het in een AMvB zou willen regelen. 

Zoals de VVD heeft gesteld, is het echter ook een risico als werknemers onverzekerd zouden rondlopen aangezien de premie voor de ziektekostenverzekering niet meer mag worden ingehouden. Als werkgevers zich betrokken voelen bij het verblijf van de werknemers en hun op een eerlijke manier behulpzaam zijn bij het regelen van de ziektekostenverzekering, dan mag verwacht worden dat zij dat blijven doen. Zij kunnen met werknemers duidelijke afspraken maken over de betaling van de premie, bijvoorbeeld door dat via een automatische incasso te innen. Daarnaast is er de mogelijkheid om bedragen in te houden op het bedrag boven het minimumloon. Dit zal in ieder geval gaan om de minimum vakantiebijslag, die ten minste 8% bedraagt van het loon. Dat is in verreweg de meeste gevallen voldoende voor het dekken van de premies van de ziektekostenverzekering. Toch sluit dit niet uit dat de minimum vakantiebijslag in sommige gevallen onvoldoende is om de premie te dekken, bijvoorbeeld bij een aantal jeugdloonmedewerkers of bij mensen die heel weinig uren werken. Dat is een van de redenen waarom ik de toezegging aan de Kamer heb gedaan. Ik ga dit specifieke punt daarin meenemen. Vanzelfsprekend zal ik de Kamer die brief doen toekomen en alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat die er voor de stemmingen ligt. Ik wil ook de uitkomst van dit debat en de inbreng van deze fracties in die brief laten meewegen zodat daar optimaal rekening mee kan worden gehouden. 

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Juist in deze sectoren is vaak sprake van tijdelijk werk en tijdelijke projecten. Als je bijvoorbeeld een halfjaar werkt, is je vakantietoeslag ook maar gebaseerd op een halfjaar. Ik denk dat je dan al gauw in de problemen komt doordat het niet genoeg is. Ik kan me voorstellen dat werkgevers dat debiteurenrisico niet willen lopen. 

Minister Asscher:

Daarom gaf ik aan dat het niet in alle gevallen voldoende is om het bij inhouding te kunnen doen. Het is wel belangrijk om erop te wijzen dat inhouding, in ieder geval van het vakantiegeld, mogelijk is en dat daarmee niet in alle maar wel in veel gevallen een deel van het debiteurenrisico kan worden afgewend. Maar, nogmaals, het is een legitiem argument dat je vanuit de zorg voor de verzekerde werknemer discussie kunt voeren over de vraag of op dat punt toch niet zou moeten worden ingehouden. 

Laat ik naar aanleiding van de interruptie van mevrouw Kneppers daar nog een opmerking over maken. Er is nog geen AMvB voor het wetsvoorstel in stemming komt. Dat is ook een punt waar mevrouw Kneppers op wees in haar inbreng. Dat is waar. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat er op dit punt een AMvB komt waarin bepaalde betalingsverplichtingen staan die ook bij schriftelijke volmacht zouden kunnen. Daarbij wordt aangetekend dat het inhoudelijke oordeel over het al dan niet benutten van die mogelijkheid, losstaat van het wetsvoorstel op grond waarvan inhoudingen op en verrekeningen met de WML in principe niet meer mogelijk zijn. De wet stelt dit dus als een principe. Zo wordt dit nu vastgelegd. Hij heeft echter een uitzonderingsmogelijkheid bij AMvB. Voor de stemming wil ik proberen duidelijk te maken of en op welke manier van die AMvB gebruik zal worden gemaakt. Mocht dat nog niet naar tevredenheid zijn — de AMvB zelf zal er zeker nog niet liggen — dan blijft overeind dat dit het principe is en dat we dit naar mijn mening nu om goede redenen vastleggen. 

Daar komt nog het volgende bij. Als we zouden kiezen voor een AMvB, zouden we, vanwege de latere inwerkingtreding van dit onderdeel van de wet, nog voldoende tijd hebben om het voor de inwerkingtreding alsnog bij AMvB mogelijk te maken. Dat is immers pas per 1 januari. 

Mevrouw Kneppers heeft er ook op gewezen dat vertegenwoordigers van de uitzendbranche hebben aangegeven dat het verbod op inhoudingen ertoe zal leiden dat zij minder geneigd zullen zijn om huisvesting te verzorgen, juist vanwege dat debiteurenrisico. De WML is er natuurlijk om werknemers te ondersteunen en hun dat minimuminkomen te garanderen. Voorkomen moet worden dat zij door onredelijke inhoudingen en verrekeningen feitelijk worden onderbetaald. De werknemer moet krijgen waar hij recht op heeft. Dat is toch wel het doel van de Wet aanpak schijnconstructies. Ik vind het een merkwaardige stelling dat bonafide huisvesters hun ondersteuning bij de huisvesting zomaar zouden opschorten als zij de inhouding op het wettelijk minimumloon niet meer ter beschikking hebben. Zij kunnen huurontvangsten bijvoorbeeld via een automatische incasso zeker stellen. Zij kunnen er behulpzaam bij zijn dat de werknemer de huurkosten via incasso aan de verhuurder betaalt, want dat is de meest normale situatie, ook verder in het maatschappelijk verkeer. Het is natuurlijk ook zo dat arbeidsmigranten best bereid zijn om huur te betalen indien dat een redelijk bedrag is en het gaat om fatsoenlijke huisvesting. Zij hebben daar zelf een heel groot belang bij. Je ziet nu soms juist — ik zeg met nadruk "soms"; de goeden niet te na gesproken — een afhankelijkheidsrelatie ontstaan doordat men zowel voor de huisvesting als voor het werk afhankelijk is van een werkgever. Je kunt dan je mond niet opendoen tegen de werkgever, want dan ben je niet alleen je baan maar ook je huis kwijt en vice versa. Die afhankelijkheid willen we doorbreken. Vooralsnog ben ik er dus nog niet zo heel bang voor dat werkgevers op grote schaal hun handen zullen aftrekken van het ondersteunen van werknemers bij het huren van woonruimte. 

Mevrouw Sent heeft gevraagd of de uitzondering op de verplichting tot giraal betalen bij dienstverlening aan huis niet tot nieuwe constructies zou kunnen leiden. De verplichting om het minimumloon giraal te betalen is bedoeld om uitbetaling van het loon waar men minimaal recht op heeft, beter te garanderen dan nu het geval is. We moeten er wel oog voor houden dat die verplichting proportioneel blijft gelet op de onderlinge verhouding tussen werkgever en werknemer, de arbeidsverhouding. Juist bij de uitzondering voor de persoonlijke diensten aan huis gaat het om natuurlijke personen die deze diensten verrichten en afnemen. Het betreft betalingsverkeer tussen particulieren onderling. Sinds jaar en dag is het daarbij gebruik en toegestaan dat het ook contant geschiedt. Denk aan de hulp in de huishouding en de oppas die 's avonds komt. In dat soort situaties is girale betaling als verplichting mijns inziens te ingewikkeld voor de betrokkenen. Een dergelijke verplichting is administratief ook te bewerkelijk en valt niet goed te handhaven via het toezicht. Dat neemt niet weg dat mevrouw Sent in haar betoog vooruitliep op mogelijke gevolgen als gevolg van de inzet van dienstverlening aan huis bij zorg, bijvoorbeeld rond het pgb. Daar kan een andere kwestie aan de orde zijn. Dat klopt. Dat is niet voor niets een van de redenen waarom staatssecretaris Van Rijn heeft aangekondigd de wettelijke bepalingen die daarop zien, mogelijk aan te scherpen. Dit soort constructies mag immers niet worden gebruikt om rechten van werknemers af te nemen of om hun minder rechten te geven. Mijns inziens zou het te ver gaan om via deze wet de verplichting tot girale betaling op al die andere arbeidsverhoudingen — denk aan de oppas, de werkster en wat dies meer zij — van toepassing te laten zijn, maar we hebben wel degelijk aandacht voor het risico dat de woordvoerder van de Partij van de Arbeid zojuist aanstipte. 

Een belangrijk onderwerp ook in relatie tot dit wetsvoorstel is de aanpak van schijnzelfstandigheid. Veel woordvoerders hebben dit onderwerp genoemd. Met het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies wordt bevorderd dat werknemers geldend loon krijgen. Ze worden daar dus niet duurder van, zeg ik maar even tegen degenen die die suggestie hebben gewekt. Ik ga er ook daarom niet van uit dat mensen als gevolg van deze wet veel meer schijnzelfstandigen in dienst zouden nemen. Wel zal er worden gekeken naar de druk om op een oneigenlijke manier zzp'ers in te schakelen. Op talloze terreinen zien we immers dat die druk bestaat. Dit wetsvoorstel bevat geen maatregelen die schijnzelfstandigheid als zodanig aanpakken. Buiten dit wetsvoorstel loopt daarvoor een aantal trajecten, die eveneens zeer belangrijk zijn. 

Het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht van V en J zal het bijvoorbeeld eenvoudiger maken om bij de rechter een beroep te doen op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Met de vervanging van de VAR wordt een belangrijk nadeel van het huidige systeem rond de vrijwaring van opdrachtgevers weggenomen, waardoor de Belastingdienst beter kan handhaven op schijnzelfstandigheid. In het nieuwe systeem kunnen opdrachtgevers een overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst met de vraag of die op grond van de jurisprudentie kan worden gekwalificeerd als werk buiten de dienstbetrekking. Dat soort overeenkomsten kan ook in modelvorm op sectoraal niveau worden ontwikkeld en worden beoordeeld op handhaving en op de vraag of conform de overeenkomst wordt gewerkt. Als dat het geval is, is er voor de opdrachtgever vrijwaring voor loonheffing, anders niet. 

Daarnaast gaat de Belastingdienst een verkenning uitvoeren naar de marktpraktijken in de pakketdienstensector. Die verkenning zal worden gebruikt voor de beoogde beoordeling van contracten in het kader van de vraag of zij wel of geen inhouding van loonheffing met zich meebrengen en er dus sprake is van zelfstandig ondernemerschap of een dienstbetrekking. 

Daarnaast, en misschien wel daarenboven, komt het kabinet met een reactie op het ibo over zzp. Ook daarin wordt gekeken naar het verschil in loonkosten tussen werknemers en zzp'ers, ook rekening houdend met de fiscale faciliteiten voor zelfstandigen. Dat was ook onderdeel van het betoog van de SP, wijzend op de enorme kostenverschillen die je nu ziet tussen enerzijds zelfstandigen en anderzijds werknemers. Dat is iets wat we onder de loep nemen in dat ibo zzp. Dat is niet zozeer een kwestie van schijnzelfstandigheid maar gewoon van een enorm kostenverschil. Dat maakt het ook wel heel lastig om in alle gevallen van een werk- of opdrachtgever te eisen dat hij daarvan geen gebruikmaakt. 

Het is heel belangrijk dat het kabinet op de korte termijn met voorstellen komt die aan de ene kant recht doen aan de fiscaal eerlijke behandeling van werkenden en aan de andere kant rekening houden met daadwerkelijke en gepercipieerde risico's van werkgevers bij het in dienst nemen van werknemers. Denk bijvoorbeeld aan het onderwerp loondoorbetaling bij ziekte, dat met name bij kleinere bedrijven een enorm risico is. Het is enerzijds een balans tussen de goede kanten van zelfstandig ondernemerschap, de vrijheid en flexibiliteit die het met zich meebrengt en de innovatie die ervan kan uitgaan, en doet anderzijds iets aan de nu wel erg ver uit elkaar lopende kosten en percepties rond dienstverband en zelfstandigheid. Naast een aantal maatregelen gericht tegen schijnzelfstandigheid moeten we dus ook gewoon kijken naar de economische werkelijkheid tussen zelfstandigheid en werknemerschap. 

De heer Terpstra vraagt of ik nog mogelijkheden zie om problemen rond het overgangsrecht bij seizoensgebonden arbeid met sociale partners nader op te lossen. In de Tweede Kamer is de vraag aan de orde geweest of het overgangsrecht transitievergoeding niet ook bij cao had moeten worden geregeld. Dat leek mij toen niet de aangewezen weg, omdat snelheid was geboden. Dat zou een waanzinnige druk op het afsluiten van die cao's hebben gelegd. Immers, per 1 juli gaat dat deel van de Wet werk en zekerheid van kracht worden; het blijft niet onopgemerkt. Dat betekent dat ik, wil je iets doen aan die terugwerkende kracht, het een te groot risico vond om te zeggen: dat is dan iets voor cao's. Werknemersgeledingen hadden daar de voorkeur aan gegeven, zo moet ik erbij vermelden, maar in dit geval heb ik het werkgeversbelang op tijdige duidelijkheid laten prevaleren. Dat neemt niet weg dat er bij de verdere toepassing van de wet natuurlijk allerlei vormen van driekwart bindend recht zijn, allerlei mogelijkheden om als werkgevers en werknemers samen op te trekken, bijvoorbeeld wat betreft de ketenbepaling. Indien werknemers en werkgevers een gemeenschappelijk belang hebben en dat ook uiten in mijn richting, kunnen zij dus samen optrekken. Ik heb ook laten weten daar altijd voor open te staan en daar goed naar te zullen kijken, indien mij dat soort verzoeken zouden bereiken. Dat heb ik ook aan de voorman van LTO laten weten. 

De voorzitter:

Mijnheer de minister, mag ik u vragen hoelang u nog nodig denkt te hebben? 

Minister Asscher:

Ik denk nog zesenhalve minuut. 

De voorzitter:

Geweldig. Dat is de "fallacy of concreteness". 

Minister Asscher:

Ik weet ook dat u het mij vergeeft als het 6 minuten en 40 seconden wordt. Althans, daar ga ik nu even van uit. 

Mevrouw Sent vraagt wat te doen bij ongewenste inmenging in de persoonlijke levenssfeer bij openbaarmaking. Daar gaan wij in de AMvB specifiek naar kijken. Er is ook aangekondigd dat belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen; dit is een relevant belang dat dient te worden afgewogen en dus moet worden omschreven in de AMvB die op die openbaarmaking ziet. 

Mevrouw Strik vraagt of de in de wet geregelde openbaarmaking de punitieve sanctie uit de illegalenrichtlijn betreft. Het gaat hier wel om het bekendmaken van bestuurlijke boetes die als zodanig punitieve sancties zijn. De openbaarmaking vindt plaats als onderdeel van die boetebesluiten en daarmee zijn de besluiten tot openbaarmaking zelf geen punitieve besluiten. De effecten zijn natuurlijk wel vergelijkbaar. We regelen in deze wet openmaking van een hoeveelheid aan besluiten, ook rond aangetroffen arbeidsmarktdiscriminatie. We weten allemaal dat dat een preventief effect kan hebben doordat het openbaar wordt gemaakt. Het heeft echter geen punitieve bedoeling als zodanig. Ik realiseer me dat dat door de betrokkene wel als zodanig kan worden ervaren. 

Een laatste breder onderdeel is de Europese inzet tegen schijnconstructies. En inderdaad, het is het streven van het kabinet om ook een gelijk Europees speelveld te creëren, opdat we zien dat schijnconstructies, de ontduiking van de minimumloonbepaling en het ondermijnen van collectieve arbeidsovereenkomsten ook internationaal effectief kunnen worden tegengegaan. Dat is ook in het belang van ons bedrijfsleven. Daarbij komt in de eerste plaats de Detacheringsrichtlijn aan de orde, die in mijn ogen onvoldoende bescherming biedt tegen oneigenlijke loonconcurrentie bij grensoverschrijdende arbeid. Het principe "gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek" moet beter tot uitdrukking komen in die richtlijn, die al van lang geleden stamt, uit een periode dat de loonverschillen binnen de Europese Unie niet zo formidabel waren als tegenwoordig. Gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid zijn belangrijk om te voorkomen dat werknemers tegen elkaar worden uitgespeeld. Nu kan detachering over de grens te simpel worden ingezet puur om loonkosten te drukken, zoals ook blijkt uit recent onderzoek van Regioplan. Om die reden moeten we sterk inzetten op gelijke arbeidsvoorwaarden in Europa. Dat wil niet zeggen "gelijk loon in heel Europa" maar "gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek". Dat is een voorwaarde om ervoor te zorgen dat de Europese droom gaat over meer welvaart, meer voorspoed en meer kwaliteit van arbeid in plaats van dat het om een race naar de bodem gaat. Dat laatste was nooit het doel van de Europese samenwerking en dat moet het ook niet zijn. 

Ik kom tot een afronding. Met de Wet aanpak schijnconstructies leveren we een bouwsteen, en zetten we een belangrijke stap op weg naar het bevorderen van een fatsoenlijke arbeidsmarkt en eerlijke concurrentie tussen ondernemers. Naast de maatregelen die het kabinet in wetgevende zin maar ook daarbuiten neemt en die ik aan de Kamer heb geschetst, past dit in een brede aanpak van schijnconstructies in Nederland en in de Europese context. In de Tweede Kamer hebben alle daar vertegenwoordigde partijen het wetsvoorstel kunnen steunen. Ik hoop zeer dat dat ook in deze Kamer het geval mag zijn. De wet zal zeker niet alle problemen oplossen maar is wel degelijk erg belangrijk voor het verbeteren van de balans, voor het bestrijden van dit soort constructies en voor het vergroten van het rechtvaardigheidsgevoel van heel veel Nederlandse ondernemers en werknemers. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Terpstra, die had laten weten dat hij anderhalf uur nodig had voor zijn tweede termijn. Maar ik denk dat het toch iets korter blijkt te zijn. 

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Ik hoop iets korter te kunnen zijn. 

Allereerst bied ik de minister mijn welgemeende verontschuldigingen aan. Ik zeg namelijk eerst de heer Backer dank voor zijn schitterende woorden aan het slot van zijn eerste termijn. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Wij waren overtuigd van het idee om voor deze wet te stemmen en deze overtuiging is door de beantwoording van de minister in omvang gestegen. 

In de discussie over de inhoudingen op het minimumloon is het ons alleen maar gegaan om de inhouding met betrekking tot zorg en huisvesting. Wat er in de Algemene Maatregel van Bestuur staat, wachten wij af, in het volste vertrouwen dat zowel de Tweede Kamer als de nieuwe Eerste Kamer daar goed mee zullen omgaan. Indien de coalitiepartijen vasthouden aan het idee om de wet of delen van de wet per 1 januari in te laten gaan, gaat mijn oppositierol niet zover dat ik mij daartegen zal verzetten. 

Verder dank ik alle woordvoerders voor de collegiale samenwerking. Ik dank de voorzitter voor de prettige leiding, de stenografische dienst voor het feit dat alles eigenlijk mooier verwoord was dan ikzelf ooit gezegd heb en de griffier voor alles, en dat "alles" slaat op het gehele apparaat. De minister wens ik alle goeds in het algemeen, maar met name ook in het streven naar een faire arbeidsmarkt op nationaal en Europees niveau. 

(Geroffel op de bankjes) 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Terpstra. Wij zullen u missen. 

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Ik sluit mij daar graag bij aan. Ik dank collega Terpstra en mevrouw Kneppers voor de fijne samenwerking in de afgelopen vier jaar. Graag dank ik de minister voor de uitvoerige beantwoording van de vragen in eerste termijn. Het probleem van schijnconstructies en onderbetaling vraagt om een brede aanpak op het terrein van handhaving, internationale samenwerking en wetgeving. Het wetsvoorstel waarover wij vandaag debatteren, levert een belangrijke bijdrage aan dat laatste. Tijdens mijn eerste termijn heb ik aandacht gevraagd voor alle terreinen en graag wil ik de vijf hoofdpunten samen met de reactie van de minister langslopen. 

Het eerste punt betrof de invoeringsdatum. Daarbij hebben wij aangegeven dat een te korte termijn niet bijdraagt aan de rechtszekerheid en de handhaving. Wij begrijpen het doel om zo snel mogelijk in te voeren om de preventieve werking te benutten, maar wij steunen ook de minister, die aangeeft begrip te hebben voor de uitvoeringsaspecten. Wij kijken vooral uit naar zijn formulering in tweede termijn over de onderdelen van de wet die vragen om aanpassing van de salarisadministraties per 1 januari 2016 in te laten gaan. Wij zullen dat afwachten. 

Het tweede hoofdpunt betrof verrekeningen en inhoudingen. Wij hadden zorgen over onverzekerden, wanbetalers en onterecht verzekerden op het terrein van de zorg, zorgen over naleving van de wetgeving op het gebied van werken en wonen. Op dat punt kijken wij uit naar de brief van de minister, die onze Kamer, zoals hij heeft aangegeven, zal bereiken nog voordat wij over het voorliggende wetsvoorstel zullen stemmen. 

Het derde hoofdpunt betrof de ontsnappingsconstructies op het terrein van dienstverlening aan huis en op het terrein van vervoers- en expeditieovereenkomsten. Wij vroegen ons af of de minister onze beoordeling deelt en, zo ja, welke consequenties hij daaraan verbindt. Daarbij zijn wij tevreden met het feit dat er een evaluatie van de wet plaatsvindt, mits deze wordt aangenomen door de Kamer, en dat die evaluatie reeds over drie jaar plaatsvindt. Wij hopen dat suggesties voor het dichten van gaten en voor mogelijke uitbreiding van de wet onderdeel van die evaluatie zullen zijn. Meer in het algemeen zijn wij blij met de aandacht van het kabinet voor de algemene risico's rondom dienstverlening aan huis. 

Ons vierde punt betrof het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van een goede balans tussen gewenste openheid en ongewenste inmenging. Op dat punt heeft de minister aangegeven dat dit in de AMvB de nodige aandacht zal krijgen. Daar kijken wij dan ook naar uit. 

Het laatste hoofdpunt uit ons betoog betrof de internationale aanpak, zorg om ongewenste concurrentie op arbeidsvoorwaarden en een verzoek om aanpassing van de Detacheringsrichtlijn. Wij steunen het streven van het kabinet om op dit punt op Europees niveau een gelijk speelveld te creëren en kijken vooral uit naar de initiatieven op dat terrein. 

Hoewel het voorliggende wetsvoorstel een belangrijke stap is bij de aanpak van het probleem van schijnconstructies en onderbetaling, kijkt mijn fractie tevens uit naar additionele initiatieven op dit terrein. Wij denken daarbij met name aan het regelen van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag, ook voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Wij denken daarbij aan het aanpakken van de fiscale prikkels die aanzetten tot schijnzelfstandigheid. Voor nu kijken wij vooral uit naar de reacties van de minister op de resterende punten in tweede termijn. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Ik begrijp dat we u terugzien als het meezit. 

Mevrouw Sent (PvdA):

Naar verwachting wel, maar het is even spannend. 

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Voorzitter. Aan de formulering van het dankwoord van de heer Terpstra kan ik niet tippen; ik sluit mij graag daarbij aan. De minister wil ik danken, niet alleen voor de beantwoording van onze vragen maar ook voor het feit dat hij en ik het contact altijd open hebben gehouden, ondanks het feit dat we niet altijd dezelfde mening hadden. 

Ik heb nog twee punten die ik naar voren wil brengen. Wat betreft de datum van inwerkingtreding wil ik graag afwachten wat de minister in tweede termijn zegt over de onderdelen van de wet die technische aanpassingen vereisen. Ik wil graag weten wat hij daar precies mee bedoelt. Het inhoudingsverbod gaat al in per 1 januari 2016 en dan krijgen we de technische aanpassingen. Wat is dan het gedeelte dat dan eventueel niet per 1 januari 2016 in werking zou treden, maar wat de minister dan nog per 1 juli in werking wil laten treden? 

Het onderscheid tussen zzp'ers en werknemers heb ik niet helemaal begrepen. De minister zei dat de werknemer naar de rechter kan stappen als er twijfel is over de aard van de arbeidsrelatie. Dat begrijp ik. Maar ik probeer het te zien vanuit de opdrachtgever hoger in de keten. Deze heeft de plicht om te kijken of onder in de keten de dingen wel gaan zoals ze moeten gaan. Hoe kan die opdrachtgever nu weten of hij daar te maken heeft met een zelfstandige of met een werknemer? Dat blijf ik lastig vinden. De minister zei dat de Belastingdienst op schijnzelfstandigheid kan controleren en dat de modelovereenkomst eventueel vrijwaring geeft voor de loonheffing. Ook dat begrijp ik, maar dat zegt verder niets over de rest van de zelfstandigheid. Ik citeer uit de brief van staatssecretaris Wiebes op pagina 8: "Aan een overeenkomst is niet af te lezen of de opdrachtnemer een ondernemer is. Het alternatief voor de BGL betreft de zekerheid over het ontbreken van de verplichting van de opdrachtgever om loonheffingen af te dragen of te voldoen, geen uitsluitsel over de fiscale status van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting, geen uitspraken over een eventueel ondernemerschap van de opdrachtnemer, dus ook geen gevolgen wat betreft de fiscale ondernemersfaciliteiten." Maar als daar al geen uitsluitsel over bestaat, bestaat die er naar mijn mening ook niet over de aard van de arbeidsrelatie, dus de civiele arbeidsrelatie. Hoe weet de opdrachtgever boven in de keten nu of hij te maken heeft met een "echte" werknemer of met een schijnzelfstandige of een echte zelfstandige? Ik hoop dat ik duidelijk heb gemaakt waar mijn probleem zit. Ik begrijp het dus wel vanuit het gezichtspunt van de werknemer, dus dat hij naar de rechter kan en dat de rechter uiteindelijk degene is die op basis van feiten en omstandigheden bepaalt of er al dan niet een arbeidsrelatie is, maar de opdrachtgever moet voordat hij een contract aangaat, weten of het onder in de keten goed zit, ja of nee. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kneppers. Ook u zullen wij node missen. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil de heer Terpstra en mevrouw Kneppers graag danken voor de samenwerking. Ik dank de heer Terpstra voor de vrolijke noot die hij vaak aanbracht. Ik dank mevrouw Kneppers voor haar deskundige en doorwrochte inbreng. Wij zullen ons daar in de toekomst ook op moeten richten. Ik hoop mevrouw Sent straks weer terug te zien als collega. 

Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Wij waren al voorstander van dit wetsvoorstel. Dat zijn wij alleen nog maar meer geworden. We zijn het ook erg eens met de minister dat het een eerste belangrijke stap is maar dat die slechts onderdeel is van een grotere aanpak waarbij verschillende andere stappen moeten worden gezet om onderbetaling en uitbuiting voor zover mogelijk uit te bannen. 

Ik heb nog enkele puntjes. Ik had nog aandacht gevraagd voor de rol van de overheid zelf in de rol van opdrachtgever bij grote aanbestedingen. De minister zegt vrij laconiek dat de overheid zich natuurlijk ook aan de wet moet houden, net als ieder ander. Ik wil er toch graag een iets uitgebreider antwoord op, want als de overheid zichzelf schuldig maakt aan dit soort praktijken, al is het op indirecte wijze, is zij natuurlijk niet meer geloofwaardig bij de handhaving van dit soort constructies bij andere werkgevers of opdrachtgevers. Ik denk wel degelijk dat hier sprake is van een grotere verantwoordelijkheid. Ik zou ook graag zien dat de minister zijn collega's hier hard op aanspreekt en zorgt voor voldoende zicht op preventieve maatregelen. Dit soort zaken mag niet voorkomen bij de overheid. Datzelfde geldt voor gemeenten. Wat betreft de gemeenten heb ik ook nog gevraagd naar de regierol die de minister voor zichzelf ziet richting de decentrale overheden als het gaat om het aanpakken van zaken als huisvesting en andere kwesties in relatie tot arbeidsmigranten, want zij zijn vaak ook afhankelijk van de handhavende rol van de decentrale overheid. 

Er wordt al na drie jaar geëvalueerd. Daar zijn wij blij mee. De handhaving zal daar waarschijnlijk onderdeel van zijn. We kunnen op dat moment zien of de handhaving voldoende effectief is dan wel of het nodig is die eventueel uit te breiden. Ik ben wel blij dat de minister nu al zegt: zo lang het nodig is om de extra fte's ervoor in te zetten, doen wij dat. Wellicht is het over drie jaar een goed moment om te bekijken of we daarmee kunnen volstaan of dat er misschien nog extra stappen moeten worden gezet. Tegelijkertijd zijn wij blij dat er nadere stappen worden gezet op het punt van de schijnzelfstandigheid, al dan niet via fiscale mogelijkheden. We zien ook uit naar de voorstellen die de minister in Brussel gaat doen voor het via de richtlijnen aldaar nog verder aanpakken van schijnconstructies. 

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Het is helemaal niet erg om stevig oppositie te voeren. De SP zal dat zeker blijven doen bij alle wetsvoorstellen die daar naar onze mening om vragen. Maar het is ook wel eens leuk om de regering vanuit de oppositie complimenten te maken met een goede wet. Mogelijk smaakt deze SP-steun naar meer. Ik hoop het. Dan kunnen wij wellicht in de toekomst samen werk maken van het terugdringen van de omvang van de flexibele schil en de versterking van gewoon goed werk met goede arbeidsvoorwaarden en meer zekerheid. Ik heb ook goed gehoord dat de minister de introductie van de ketenaansprakelijkheid voor loon als onderdeel van de driejaarsevaluatie in het licht wil zetten van een mogelijke uitbreiding van de aansprakelijkheid voor meer dan loon alleen. Dat zou mijn fractie vanzelfsprekend ook zeer waarderen. Ook kijkt de SP uit naar de discussie omtrent het grote verschil in kosten en rechten tussen werknemers en zzp'ers. Ten slotte kom ik de minister ook graag te hulp bij het alsnog bieden van het wettelijk minimumloon voor iedereen die met een ovo werkt. We wachten zijn brief met het verzoek om de behandeling weer ter hand te nemen in dat kader af. 

De senatoren Terpstra van het CDA en mevrouw Kneppers van de VVD hebben zo-even hun tweede termijn in hun laatste debat in deze Kamer, in ieder geval voorlopig hun laatste debat, gesproken. De heer Terpstra was de eerste spreker die mij destijds, een kleine acht jaar geleden, na de voorzitter feliciteerde met mijn maidenspeech in dit huis. Ik dank hem daar nogmaals voor. Ik dank hem en mevrouw Kneppers voor de vele debatten die zij sindsdien ook met mij hier hebben gevoerd. Ik dank hen ook voor al het goede werk in de commissies waar ik ook lid van mocht zijn. We gaan hen missen. Ik hoop de andere sprekers in dit debat te blijven zien in de nieuwe Eerste Kamer. We gaan het zien. 

De heer Backer (D66):

Voorzitter. De toon van het debat reflecteert ook waarom er zo veel camera's hier in het gangetje staan, want buiten deze Kamer gebeurt er van alles wat ons aangaat. Ik doel op de stemming voor de nieuwe Eerste Kamer. 

Als ik de minister goed beluister, zegt hij: grof gesproken, is 80% bonafide en is 20% malafide, en we hebben daar 35 extra fte's voor. Als het waar is dat de wet gaat doen wat de minister beoogt — daar is nu al voorlichting over en dan zou het effect misschien nu al meetbaar zijn — zou er met minder fte's meer kunnen worden bereikt, want meer werkgevers worden bonafide. Dat zou een mooi effect zijn. Het omgekeerde zou ook het geval kunnen zijn, namelijk dat die percentages niet zo gevoelig zijn voor wettelijke interventie en dat er extra bij zal moeten. Ik vertrouw erop dat, als dat inderdaad de uitkomst na anderhalf of twee jaar is, de minister dan actie onderneemt. Ik wacht de beantwoording over de precieze invulling van de invoeringsdata van de diverse onderdelen af, maar het lijkt mij dat de minister de kant opgaat die in ieder geval mijn fractie maar ook een aantal andere fracties hebben betoogd, rekening houdend met de invoeringsproblemen. 

De minister heeft het ibo een zzp genoemd maar ik weet inmiddels dat het om een interdepartementaal beleidsoverleg gaat. Als ik hem zo beluister, gaat het om het zoeken naar de kwadratuur van de cirkel, maar dat is geen reden om het niet te doen want het gaat hier om een van de allergrootste arbeidsmarktvraagstukken van de komende tien jaar. De vraag is hoe wij vormen kunnen vinden om het verschil in kosten tussen zzp'er en werknemer, het verschil in risico van loonderving in de verschillende situaties, het verschil in pensioenverzekeringen en voorzieningen op te lossen en daarmee een nieuwe vorm te geven aan flex en vast. Daardoor wordt de arbeidsmarkt naar mijn mening duurzamer dan die nu is. Ik dacht nog even na over de vraag van mevrouw Kneppers hoe je als opdrachtgever weet of er sprake is van een werkelijke relatie tussen werkgever en werknemer of van een schijnconstructie. Ik probeer voor mijzelf het antwoord daarop te formuleren, ook voor de Handelingen van dit debat. Het komt bij de opdrachtgever pas aan de orde in de vorm van een werkelijke loonvordering als de rechter heeft vastgesteld dat er loon is verschuldigd. Dan moet die relatie zijn vastgesteld. Het kan voor de opdrachtgever ook relevant zijn op het moment dat hij wordt aangesproken op de verwijtbaarheidsvraag. Heeft hij voldoende onderzoek gedaan? Naar mijn idee gaat zijn onderzoeksplicht dan niet zover dat hij alles zal moeten onderzoeken wat hier aan de orde is geweest over schijnzekerheid en werknemers. Dat lijkt mij te ver verwijderd van zijn inspanningsverplichting. De opdrachtgever moet wel alles doen in de sfeer van audits, opdracht, contractuele eisen en inspecties, maar ik denk niet dat het de plicht is van de opdrachtgever om een positief eindoordeel te geven. Dan gaat het wel erg ver. 

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Dat zou kunnen, maar dan zou ik graag van de minister willen weten of dat niet de preventieve werking is waar hij het over heeft. 

De heer Backer (D66):

Uiteraard. Ik heb een eigen interpretatie gegeven, maar de minister is op dit punt de enige gezaghebbende. Ik rond daarmee af. 

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de positieve houding die ik bespeur ten aanzien van dit wetsvoorstel. Het is goed dat de verschillende elementen in het debat hebben geleid tot een daadwerkelijke dialoog. Ik zal straks ingaan op de toezegging die ik zojuist aankondigde. 

Bij de evaluatie kunnen wat mij betreft ook aanvullingen en andere suggesties worden meegenomen. Als gebleken is dat het huidige wetsvoorstel beter kan worden door het aantal overeenkomsten uit te breiden waarop het ziet of door andere elementen aan aansprakelijkheid toe te voegen, is dat een geëigend moment om de discussie met elkaar te voeren. 

Ik ben zeker niet laconiek over de rol van de overheid, zo zeg ik in de richting van GroenLinks. Integendeel, dat was niet de strekking van mijn betoog in eerste termijn. Er is wel degelijk een coördinerende rol voor de gemeenten rond het vraagstuk van arbeidsmigratie, huisvesting en wat dies meer zij. Daartoe bestaat er een vast bestuurlijk overleg met gemeenten waar veel arbeidsmigranten wonen of zich vestigen. Daar kan die kwestie aan de orde komen en kunnen eventuele signalen over misstanden worden besproken. Dat is nu ook al zo. Dat gaat vice versa. Signalen waarover ik beschik, kunnen met de gemeenten worden gedeeld en gemeenten die zorgen hebben over ontwikkelingen, bijvoorbeeld rond huisvesting, kunnen dat bij ons melden. De nieuwe wet wordt door de gemeenten van harte ondersteund, omdat zij ook willen dat arbeidsmigranten in hun gemeente op een eerlijke manier worden behandeld en niet zorgen voor oneerlijke concurrentie. De nieuwe wet kan dat alleen maar versterken. 

Als de wet geëvalueerd wordt, kunnen wij zien hoe wij zijn gevaren met de handhaving en de capaciteit daarvoor. Het doel is dat je met dezelfde hoeveelheid mensen meer bereikt. Daarvoor heeft de wet een aantal ingrediënten. Ik moet er wel eerlijk bij zeggen dat steeds complexere constructies heel veel werk en uren van onze inspecteurs vergen voordat zij een zaak hebben. Zij hebben de afgelopen tijd te maken met complexe constructies uit verschillende landen met allerlei juridische vormgeving en toeters en bellen. Zo'n kerstboom neerhalen kost onze inspecteurs heel veel werk. Wij hebben die mensen heel hard nodig. Ik zeg dat ook voor iemand die meeluistert en die denkt dat het misschien wel met minder inspecteurs zou kunnen. 

De SP ben ik het antwoord schuldig op de vraag over het wetsvoorstel inzake minimumloon voor werken onder overeenkomst van opdracht. Het kabinet heeft de moed nog niet opgegeven. Wij blijven zeer hechten aan dat wetsvoorstel. Wel heb ik er, na ampel beraad, niet voor gekozen om dat bij deze behandeling te betrekken, omdat ik wil proberen om deze behandeling succesvol te laten eindigen. Het meest geëigende moment om dat wetsvoorstel hier terug te brengen, is, zoals ik in de oktoberbrief al heb geïnsinueerd, bij de herziening van de WML. Wij moeten een flink aantal aspecten van de WML tegen het licht houden. Mevrouw Kneppers heeft er destijds een aantal genoemd, evenals de heer Backer. Hij refereerde daar zojuist aan. Wij hopen in het najaar met voorstellen te komen om de WML te herzien. Dan past het om na te gaan hoe wij de overeenkomst van opdracht onder het wettelijk minimumloon kunnen brengen. U hoort nog van mij op dat punt. 

Ik zou niet zeggen dat 20% van de bedrijven malafide is. Wij weten dat natuurlijk niet. Wij zien de afgelopen jaren een zorgwekkend aantal signalen over misstanden en schijnconstructies. Deels zijn die anekdotisch, deels door de statistiek van de inspectie. Wij weten dat er enorm veel bonafide ondernemers in Nederland zijn, die netjes omgaan met hun werknemers en die dus belang hebben bij een eerlijk speelveld. Ik wijs op de vele brieven van bijvoorbeeld de Aannemersfederatie Nederland Bouw en Infra, die expliciet heeft gelobbyd voor deze wet, opdat de vaak kleinere bouwbedrijven niet worden weggeconcurreerd door dit soort constructies. 

Ik kom op het verzoek van D66, de VVD en de PvdA betreffende de inwerkingtreding van de bepalingen die meer technische aanpassing vergen. Ik heb gezegd dat in de ogen van het kabinet voor de ketenaansprakelijkheid, maar ook voor de openbaarmaking van de inspectiegegevens, geen lange voorbereidingstijd noodzakelijk is. Ik kan mij echter, gehoord het debat, voorstellen dat voor andere onderdelen van met name de WML er extra tijd nodig is om de administraties aan te passen. Ik ben bereid om de verplichtingen rond girale betalingen, inhoudingen en verrekeningen en de eisen aan de loonstrook, in het bijzonder de specificatie rond de onkostenvergoeding, pas per 1 januari 2016 te laten ingaan, zodat wij de snelheid erin houden voor wat betreft de belangrijke norm van de verantwoordelijkheid voor wat er in de keten gebeurt. Dan hebben alle bedrijven, ook de bonafide, net iets meer tijd om hun administratie aan te passen op die specifieke elementen. 

Hoe weet een opdrachtgever of hij te maken heeft met een zelfstandige? Dat ziet op een veelheid van factoren. De uitleg van de heer Backer klopt. Dat is één element. Een ander element is dat een zelfstandige de opdrachtgever helemaal niet aansprakelijk kan stellen op grond van deze wet. Een opdrachtgever kan eisen dat met werknemers wordt gewerkt. Als hij daarover zorgen heeft en niet wil dat het via zelfstandigen gaat, kan hij dat eisen en het onderdeel maken van een kettingbeding. De standaardovereenkomst geeft straks ook meer duidelijkheid over de relatie tussen werkgever en werknemer dan wel opdrachtgever en zelfstandige. 

Hoe dit ook zij, kenmerk van de meer open norm van goed opdrachtgeverschap en goed werkgeverschap is niet de verplichting om van iedere relatie vast te stellen of het een werknemersrelatie of een opdrachtgeversrelatie is. Die administratieve en juridische verplichting komt er niet. Wel moet men op drie punten iets doen. In de eerste plaats moet in de contracten, in het standaardwerk, duidelijk worden gemaakt dat je verwacht dat verdere schakels in de keten netjes aan hun loonverplichtingen voldoen. In de tweede plaats moet je daar zo nu en dan steekproefsgewijs naar kijken. Voor een heel groot bedrijf is die verplichting zwaarder dan voor een kleine mkb'er. Als je zo'n contract hebt, moet je zorgen dat het wat voorstelt. In de derde plaats moet je, als er signalen komen over misstanden of onderbetaling, daarop reageren. Als je het eerste en het tweede goed doet, kom je het probleem of het een werknemer of een zelfstandige is, niet zo snel tegen, behalve als er dingen misgaan, zoals misstanden of daadwerkelijke onderbetaling. Dan komt het erop aan dat je je als opdrachtgever ervan vergewist dat men zich heeft gehouden aan de afspraken en aan de wet. Het hoeft dus niet in alle gevallen en niet standaard. Op zo'n signaal moet je echter goed reageren. Je kunt nooit van tevoren helemaal uitschrijven wanneer dat voor een bepaalde sector in een bepaald geval zo is, maar de verplichting brengt met zich mee dat je kunt laten zien dat je niet verwijtbaar bent als een rechter zegt dat je helemaal niets hebt gedaan toen dat telefoontje kwam. 

Tot slot kom ik bij de rol van Rijkswaterstaat en de uitspraak in de recente televisie-uitzending. Rijkswaterstaat heeft aan het ontwerpen van de wet meegeholpen en geeft aan dat de wet meer handvatten biedt om vanuit de verantwoordelijkheid van de overheid ervoor te zorgen dat er in die keten geen dingen plaatsvinden die je niet zou willen. Wij zullen de wet niet alleen evalueren maar ook monitoren. Die monitoring richt zich ook specifiek op rijksopdrachtgevers. De wet geldt voor iedereen en alles, want een werknemer werkt de ene keer in een opdracht waar een overheid achter zit en een andere keer voor een groot bedrijf. Dat zou niet moeten uitmaken. Wij gaan wel bezien wat er in de praktijk gebeurt en specifiek ook bij de rijksopdrachtgevers. 

Voorzitter, ik sluit af. Ik realiseer mij dat het voor de Eerste Kamer een bijzondere dag is. Het past helemaal niet om daar bespiegelingen over te geven van de zijde van de regering, maar het past misschien wel om de Eerste Kamerleden met wie ik heb mogen werken — nu die samenwerking in ieder geval in deze vorm tot een einde komt — vanuit de regering zeer hartelijk te danken voor de manier van samenwerken en de bereidheid om naar argumenten te luisteren, soms vanuit een ideologisch heel andere invalshoek. Voor de constructieve wijze waarop de constructieve en niet-constructieve oppositiepartijen mij hier tegemoet zijn getreden zeg ik heel veel dank. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Ik stel vast dat dat het geval is. Dan stel ik voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen. 

Daartoe wordt besloten. 

De vergadering wordt van 17.04 uur tot 17.25 uur geschorst. 

Naar boven