2 Herdenking

Aan de orde is de herdenking van het overleden oud-Kamerlid J.H. Franssen.

De voorzitter:

Ik verzoek allen, te gaan staan.

Op 16 juli jl. overleed op 89-jarige leeftijd Jo Franssen, oud-senator voor de Katholieke Volkspartij en later voor het Christen-Democratisch Appèl. Hij was lid van de Eerste Kamer van 16 september 1969 tot 11 juni 1991. Joseph Hubertus Franssen werd op 5 augustus 1923 geboren in Schin op Geul te Limburg. In Sittard ging hij naar de mulo en de middelbare technische school. Naast zijn werk volgde de heer Franssen tot 1951 een studium generale, een opleiding voor leidende functies in het maatschappelijk leven, aan het Nederlands Schriftelijk Studiecentrum te Culemborg.

De heer Franssen begon zijn loopbaan op jeugdige leeftijd als beambte bij de Staatsmijnen. Daarna was hij tot 1967 chef stijlwerkplaats en sorteerafdeling bij de Staatsmijn Maurits. Hij werd actief in de vakbeweging. De mijnsluitingen heeft hij van zeer nabij en zeer betrokken meegemaakt. Van 1967 tot 1972 was hij algemeen secretaris-penningmeester van de Christelijke Vereniging van Mijnbeambten. Van 1972 tot 1983 was hij voorzitter van de Unie BLHP, de unie van beambten, leidinggevend en hoger personeel Limburg.

In 1969 werd de heer Franssen lid van dit huis voor de Katholieke Volkspartij. Hier hield hij zich met name bezig met onderwijs en sociale zaken. In zijn maidenspeech, bij de behandeling van de begroting van het toenmalige ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, sprak hij onder meer over actief arbeidsmarktbeleid, een rechtvaardige inkomensverdeling, de positie van jongeren in het arbeidsproces en medezeggenschap in het bedrijfsleven. Zijn beschouwingen zijn, hoewel meer dan 40 jaar geleden uitgesproken, voor het heden herkenbaar en relevant. Vanuit zijn eigen ervaring onderstreepte hij dat het overleg tussen overheid, werkgevers en werknemers rond de mijnsluiting, ondanks de omvang van de problematiek en het grote aantal arbeidsplaatsen dat in het geding was, een voorbeeldig verloop had gekend.

De heer Franssen was voorzitter van de vaste Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken. Op sociaal gebied nam hij meermaals standpunten in die afweken van die van de meerderheid van zijn fractie. Zo stemde hij bijvoorbeeld tegen het wetsvoorstel tot invoering van de huurharmonisatie en voor het initiatiefwetsvoorstel-Franssen/Jurgens tot openstelling van zwembaden op zondag.

In oktober 1980 fuseerde zijn partij met de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie tot het CDA. Van 1983 tot 1991 was de heer Franssen tweede vicefractievoorzitter en later vicefractievoorzitter van deze partij. Ook trad hij als oudste lid in Kamerjaren enkele malen op als waarnemend Kamervoorzitter en adviseerde hij de Huishoudelijke Commissie. Daarnaast was hij lid van de Beneluxraad.

Gedurende zijn werkzame leven, maar zeker ook daarna, was de heer Franssen actief in het maatschappelijk leven in Limburg en was hij lid van een groot aantal besturen en commissies die verband hielden met de internationale en de nationale mijnbouw. Hij zag het als zijn taak om in Den Haag toch ook op te komen voor de Limburgse belangen. Zo was hij in Limburg lid van het pensioenfonds Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf, lid van de stuurgroep Limburgs Industrieel Ontwikkelingsfonds en vicevoorzitter van de Vereniging Beroepsonderwijs Heerlen. Ook was hij vele jaren bestuurslid van het De Wever-Ziekenhuis te Brunssum/Heerlen en voorzitter van de Hogeschool Heerlen. In 1986 werd de heer Franssen lid van de raad van commissarissen van de KLM, waarvan hij zei dat de KLM-toestellen, die in alle grote steden van de wereld te vinden zijn, hem deden gloeien van vaderlandse trots.

De heer Franssen was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Mogen ons respect voor zijn persoon en zijn grote verdiensten voor de samenleving en onze parlementaire democratie tot steun zijn voor zijn familie en vrienden.

Ik verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, houdende aanwijzing van de heer G.J. de Graaf tot vertegenwoordiger in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in plaats van mevrouw Broekers-Knol.

Op verzoek van de fractie van de VVD heb ik aangewezen:

  • - de heer Fred de Graaf als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking in plaats van mevrouw Broekers-Knol;

  • - de heer Fred de Graaf als lid van de vaste commissie voor Europese Zaken in plaats van mevrouw Broekers-Knol;

  • - de heer Fred de Graaf als lid van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad in plaats van mevrouw Broekers-Knol;

  • - de heer Schouwenaar als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in plaats van mevrouw Broekers-Knol.

Voorts deel ik mee dat de heer Schouwenaar geen lid meer is van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad.

Naar boven