Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 13, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 13, item 4 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (32815).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid van harte welkom in de Kamer. Ik zou hem haast willen suggereren: neem een bed mee, dan kunt u hier overnachten.
Het woord is aan de heer Postema.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Postema (PvdA):
Voorzitter. Gedurende de afgelopen tien jaar is er door kabinetten van diverse kleur en pluimage gewerkt aan het bij de tijd brengen van de sociale zekerheid in ons land. Daarbij stond, in wisselende bewoordingen, het uitgangspunt van een activerend stelsel van werk boven inkomen voorop. Ieder mens verdient het om mee te kunnen doen in de samenleving. Die samenleving heeft niet alleen een grote verantwoordelijkheid voor inkomensbescherming, maar ook om mensen de kans te geven hun talenten te ontplooien op de arbeidsmarkt.
Deze inspanningen hebben resultaat gehad. De aanscherping van de bijstand, het bestrijden van fraude en de decentralisatie van de uitvoering en budgettering naar de gemeenten hebben geleid tot een substantiële daling van het aantal bijstandsgerechtigden en een evenzo grote daling van het aantal bijstandsuitkeringen. Ik verwijs hiervoor naar de studies van onder anderen Kok van SEO uit 2007 en van Van Es van het Centraal Planbureau uit 2010. Maar de opgave om mensen van bijstand naar werk te krijgen blijft groot. Daarom is het begrijpelijk dat deze regering hieraan werkt, in het bijzonder wat betreft het aanpassen van de Wet werk en bijstand, de Wet investering in jongeren, de Wajong en de Wet sociale werkvoorziening. Dit is ook voorzien in het wetsvoorstel werken naar vermogen, dat wij komend jaar in deze Kamer zullen behandelen.
Juist vanwege het grote belang van deze aanpassingen, is het ongewenst om haastige spoed te betrachten. Als er één ding is dat wij ons, en in het bijzonder de mensen die het direct betreft, niet kunnen permitteren, is het wel dat er per 1 januari 2012 op enkele deelaspecten wetswijzigingen worden doorgevoerd waarvan het onduidelijk is hoe deze samenhangen met het wetsvoorstel werken naar vermogen en waarvan heel uitvoerend Nederland – het UWV, de SVB, de VNG, de G-4, de G32, Divosa – stelt dat men er eenvoudigweg nog niet klaar voor is.
De voorgestelde wijziging van de Wet werk en bijstand is kwetsbaar, om drie hoofdpunten, te weten: de introductie van gezinsbijstand, de bijzondere positie waarin jongeren worden gebracht en de grote problemen die met de invoering per 1 januari 2012 – dat is precies over twaalf dagen – worden voorzien.
Het voorliggende wetsvoorstel introduceert een nieuwe vorm van bijstand in ons land, namelijk gezinsbijstand. De benodigde omvang ervan zal worden vastgesteld op basis van een uit te voeren huishoudinkomenstoets. De Raad van State heeft in zijn advies over het wetsvoorstel juist deze noviteit van de gezinsbijstand scherp bekritiseerd. De Raad van State stelt in de eerste plaats dat er geen rekening wordt gehouden met de onvermijdbare meerkosten van een of meerdere inwonende meerderjarigen, zoals de verplichte ziektekostenverzekering. De raad wijst er voorts op dat er weinig tot geen stimulerende werking uitgaat van de regeling, omdat er een volledige verrekening plaatsvindt van inkomsten uit arbeid. Het is in dat opzicht bijzonder dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel expliciet gesteld wordt dat het wetsvoorstel bijdraagt aan het voorkomen van armoedeval, terwijl de gezinsbijstand deze juist versterkt.
Verder stelt de Raad van State dat er van het voorstel een prikkel uitgaat om de familiaire samenlevingsverbanden te verbreken. Los van de vraag of dit maatschappelijk wenselijk is, kan dit leiden tot een toenemend beroep op bijstand en op maatschappelijke voorzieningen voor bijvoorbeeld huisvesting en zorg. Dit zet de geraamde bezuinigingen op de bijstand van 54 mln., die de regering met dit onderdeel van het wetsvoorstel beoogt, onder druk, nog afgezien van mogelijke extra uitgaven van de overheid op andere terreinen.
Ook de Tweede Kamer heeft grote zorgen over de invoering van de gezinsbijstand geuit en zich de kritiek van de Raad van State aangetrokken. Dit heeft ertoe geleid dat zij de motie-Sterk heeft aangenomen waarin de regering wordt verzocht een regeling binnen de bijzondere bijstand uit te werken voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud van gezinnen met drie of meer volwassen personen die wel willen werken, maar niet kunnen werken of niet langer in staat zijn om te werken. Alhoewel wij zien welke belangrijke reparatieslag de Tweede Kamer met deze motie beoogt, stellen wij vast dat hiermee het instrument van de bijzondere bijstand feitelijk verkeerd wordt ingezet, dat gemeenten voor selectieproblemen worden geplaatst en dat er willekeur dreigt.
Ook de regering heeft in haar memorie van antwoord op onze vragen aangegeven grote moeite hebben, niet met de strekking maar met de invulling van deze motie. De mededeling dat besluitvorming hierover door de regering nog moet plaatsvinden en dat iedereen hierover wel via de verzamelbrief wordt geïnformeerd, is natuurlijk niet acceptabel. Het gaat in dit geval om een aangenomen motie die de kern van het wetsvoorstel, namelijk de introductie van gezinsbijstand, in het hart raakt. De uitvoering ervan moeten wij niet aan een verzamelbrief overlaten.
Een tweede belangrijk zorgpunt van het vandaag te behandelen wetsvoorstel betreft de positie van jongeren. Dit hangt deels samen met de zojuist aangehaalde gezinsbijstand, waar het de onwenselijkheid betreft dat de gezinsnorm onafhankelijk wordt gesteld van het totale aantal inwonende personen van 21 jaar of ouder. Ook hangt dit samen met de problematische gevolgen van het wetsvoorstel voor alleenstaande ouders. Hen wacht straks een lagere bijstand zodra het kind achttien jaar wordt, terwijl juist dan extra kosten aan de orde zijn en de kinderbijslag wegvalt.
Maar ook de wijze waarop de jongeren zelf worden behandeld roept vragen op. Het wetsvoorstel regelt immers dat personen jonger dan 27 jaar – dit kan ook een alleenstaande ouder betreffen of ouders die beiden jonger dan 27 jaar zijn – zonder of met gezinsleden ieder pas vier weken na de melding een aanvraag voor bijstand kunnen indienen. Zij moeten het dus vier weken maar zelf uitzoeken. Dat is, en dan druk ik mij mild uit, een weinig moedige maatregel. Blijkbaar verwacht de regering van iemand van 26 jaar meer financieel incasseringsvermogen dan van iemand van 28 jaar. Het zal duidelijk zijn dat deze maatregel tot tal van excessen leidt, waarvan iedereen, zodra deze zich voordoen, zich afvraagt wie zoiets nu heeft kunnen verzinnen. Het feit dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat in noodsituaties toch een voorschot kan worden verstrekt op grond van artikel 16 van de Wet werk en bijstand biedt weinig geruststelling. Niet alleen is het de vraag of deze jongeren in nood überhaupt tijdig mogen worden geholpen – artikel 16 staat immers alleen open voor personen die niet tot de kring van rechthebbenden behoren, terwijl deze jongeren er evident wel toe behoren – maar het is ook zeer de vraag of zij wel kunnen worden geholpen. Een voorschot kan immers uitsluitend door een college worden verstrekt indien de melding, respectievelijk de aanvraag door het UWV wordt doorgezonden naar de gemeente. Daartoe lijkt het SUWI-systeem momenteel niet adequaat toegerust.
De heer Terpstra (CDA):
Ik wil een vraag stellen over de kritiek op de termijn van vier weken. Ik had begrepen dat de vier grote steden heel tevreden waren over het experiment in Rotterdam, waar alleen al door deze maatregel 40% minder jongeren een bijstand aanvraagt. Welk bezwaar heeft de heer Postema nu exact tegen dit systeem, gezien de juichende geluiden die wij uit de grote steden horen?
De heer Postema (PvdA):
Die juichende tonen heb ik in ieder geval niet gehoord, maar los daarvan. Ik zei net al dat het zeer moeilijk te beargumenteren is dat iemand die onder die arbitraire grens van 27 jaar valt, vier weken van een uitkering verstoken is terwijl iemand die net boven die grens zit, die uitkering wel krijgt. Nog veel belangrijker vind ik – en dat houd ik ook de collega-Kamerleden voor – dat het ook kan gaan om jongeren met kinderen, alleenstaande ouders. Die moeten het dus vier weken stellen zonder een inkomen. Dat vind ik eerlijk gezegd dit land onwaardig. Ik ben ook zeer benieuwd wat de fractie van de heer Terpstra daarvan vindt.
Het derde punt van zorg dat we hebben over het onderhavige wetsvoorstel betreft de invoeringstermijn per 1 januari 2012. Laat mij dit eerst principieel adresseren. De regering heeft met de invoering van deze wetswijziging grote haast, waarbij zij te pas en te onpas verwijst naar eventuele besparingsverliezen die met latere invoering gepaard zouden gaan. Te onpas omdat het inderdaad ongepast is de bezuinigingsopgave van dit kabinet en in het bijzonder de wijze waarop het deze wenst in te vullen, te stellen boven het ontwikkelen van adequate wetgeving, boven het belang van zorgvuldige parlementaire behandeling en boven de noodzaak om ook de uitvoeringspraktijk hierop op aan te passen.
De afgelopen periode zijn door de regering en door het parlement dikwijls het grote belang van de introductie en de handhaving van allerhande gedragscodes benadrukt. Denk aan de bankencode, de code voor toezichthouders, de vele codes voor normering van inkomens en wat dies meer zij. Graag voeg ik hier de Code Interbestuurlijke Verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten aan toe, die stelt dat de periode tussen de aanvaarding van beleid of regelgeving en de inwerkingtreding redelijk moet zijn tot de aard van het voorstel en dat deze in overleg dient te worden vastgesteld. Voor de Wet werk en bijstand zou dit een termijn van drie maanden betekenen, hetgeen ook door de regering is onderkend. Niettemin koerst zij erop af om deze code met voeten te treden, met verwijzing naar het regeerakkoord en het vermeende besparingsverlies dat latere uitvoering met zich mee zou brengen. Het moge echter duidelijk zijn dat een regeerakkoord geen wetgeving is en nimmer de grondslag kan vormen om voor spoedprocedures te kiezen, zeker niet wanneer hiermee voorbij wordt gegaan aan de bestuurlijke verhoudingen tussen de diverse overheidslagen en een zorgvuldige parlementaire behandeling. Ik roep de collega-fracties in deze Kamer, in het bijzonder de collega's van VVD, CDA, PVV en SGP, op om respect te hebben voor deze interbestuurlijke afspraken en borg te staan voor een zorgvuldige wetsimplementatie.
Nu naar de praktijk. De wijzigingen in de Wet werk en bijstand vergen aanzienlijke aanpassingen in werkprocessen, ICT-systemen en in de competenties en werkwijzen van de medewerkers die de uitvoering voor hun rekening moeten nemen. Dit is in het bijzonder het geval bij de voorgenomen introductie van de gezinsbijstand en de daaraan verbonden huishoudinkomenstoets. De regering heeft dit in haar memorie van antwoord ook onderkend. Niettemin lijkt de regering erin te blijven volharden dat er geen obstakels zijn bij de invoering van het wetsvoorstel en dat dit niet ten kosten zal gaan van het draagvlak.
Nu kan draagvlak niet eenzijdig door de regering worden gesanctioneerd. Dit wordt bevestigd door de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 28 november jongstleden, waarin zij op basis van een inventarisatie onder gemeenten stelt dat de ICT-implementatie talrijke knelpunten en een aanzienlijk hogere werkbelasting meebrengt. Ik ga desgewenst met de staatssecretaris in debat over de details van deze waslijst. Wij hebben ze punt voor punt met de VNG doorgenomen en tegen de reactie van de regering aangehouden. Wij zijn wat dat betreft klaar voor een discussie over het welles van de systeemproblemen en het nietes van de haast die geboden is. Liever stel ik echter met deze Kamer, met de regering en met de uitvoeringsorganisaties vast dat wij te maken hebben met een gedeeld probleem. Dat is namelijk dat herziening van de Wet werk en bijstand weliswaar door de regering wenselijk wordt geacht, maar dat de uitvoering daarvan simpelweg tijd vergt, zeker wanneer wij ertoe besluiten geheel nieuwe arrangementen, zoals die van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets, in te voeren.
Onze drie hoofdzorgen omtrent de gezinsbijstand, de positie van jongeren en de invoeringsproblemen hebben geleid tot het verzoek aan de staatssecretaris om het wetsvoorstel Wijziging Wet werk en bijstand te hernemen en op te nemen in de Wet werken naar vermogen, die wij het komende jaar in dit huis zullen behandelen. Dat zou de onverantwoorde druk op de invoering wegnemen en biedt daarenboven mogelijkheden om de samenhang tussen deze wetgevingstrajecten beter te borgen. Graag herhaal ik dit verzoek vandaag. Is de staatssecretaris hiertoe, gegeven onze grote zorgen over het onderhavige wetsvoorstel en het te snelle invoeringstraject, bereid? Wij realiseren ons dat met een dergelijk verhoopt besluit het hoofdargument van de haast die de regering met dit wetsvoorstel heeft, niet zal zijn weggenomen, namelijk het ten doel gestelde bezuinigingseffect van 54 mln. structureel, dat bereikt dient te worden met de invoering van de huishoudinkomenstoets. Vooropgesteld dient te worden dat dit voor 2012 enkel de helft zou betreffen, namelijk 27 mln., aangezien de regering ervoor kiest om de gezinsbijstand voor bestaande gevallen effectief pas per medio 2012 in te stellen. Niettemin houden wij er rekening mee dat de regering uitstel van de wetsinvoering, hoe wenselijk dit in velerlei opzichten ook zou zijn, problematisch acht.
Het is mede daarom van belang om het door de VNG, de G-4 en G32 ontwikkelde alternatief voor de gezinsbijstand en de bijbehorende huishoudinkomenstoets uiterst serieus te nemen. Hierin wordt de bijstand voor inwonende kinderen verlaagd tot een niveau dat persoonlijk voor hen noodzakelijk is. Daarbij wordt gedacht aan het niveau van de persoonlijke toelage voor mensen in een intramurale instelling. Op dit moment is die ongeveer € 340 per maand. Hieruit kunnen de onvermijdbare kosten voor levensonderhoud van gezinnen met drie of meer volwassen personen, zoals de verplichte zorgverzekering en meerkosten voor voedsel, kleding, vervoer enzovoorts, worden betaald.
Dit alternatief heeft een aantal belangrijke voordelen ten opzichte van de gezinsbijstand en de bijbehorende huishoudinkomenstoets. In de eerste plaats wordt de daling van het gezinsinkomen tot onder het bestaansminimum sterk beperkt. Reparatie via de bijzondere bijstand, zoals aangegeven in de motie-Sterk, is dan ook niet meer nodig. In de tweede plaats is de uitvoering veel eenvoudiger, waardoor de vele reeds aangehaalde discussies over en problemen met de invoering van tafel zijn. Tot slot leidt het alternatief tot een even grote besparing op de kosten als bij de huishoudinkomenstoets, hetgeen door de initiatiefnemers cijfermatig wordt onderbouwd. Graag verzoeken wij de regering, ook indien zij bereid is om de wijziging van de Wet werk en bijstand uit te stellen en eerst per 1 januari 2013 op te nemen in de nieuwe Wet werken naar vermogen, af te zien van het onderdeel invoering gezinsbijstand en dit in te ruilen voor het alternatief van de persoonlijke toelage zoals ontwikkeld door de VNG. Wij wachten de beantwoording van de staatssecretaris met belangstelling af.
De heer Elzinga (SP):
Voorzitter. Vorige week stemde deze Kamer in met een structurele bezuiniging van 1 mld. op het sociaal minimum. Vandaag ligt opnieuw een wetsvoorstel voor dat mensen met lage inkomens, beter gezegd: mensen in relatieve armoede, nog eens flink pakt. Als de Kamer ook daaraan steun geeft, draagt zij medeverantwoordelijkheid voor wat volgens onze fractie een onverantwoordelijke – want ongepaste en onnodige – ondermijning van de solidariteit in de samenleving is. Ik zal proberen aan te geven waarom dit wetsvoorstel ongepast en onnodig is.
Twee weken geleden heb ik uitgebreid beargumenteerd waarom de SP-fractie niet kan instemmen met de verlaging van het sociaal minimum. Vandaag zal ik onze bezwaren kenbaar maken tegen het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en de samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ). Bedoeld wordt vooral een aanscherping van en bezuiniging op de WWB, die net als de WIJ ook geen investering in maar een bezuiniging op jongeren betrof, zoals ik hier twee jaar geleden ook heb betoogd.
De bezwaren van de SP-fractie zijn velerlei, maar in deze termijn zal ik mij beperken tot vijf inhoudelijke bezwaren, enkele opmerkingen over de context van andere, deels nog geplande beleidswijzigingen in relatie tot dit wetsvoorstel en uitvoeringsbezwaren van organisatorische en technische aard. De inhoudelijke bezwaren betreffen vooral sociaal en maatschappelijk onwenselijke aspecten van het wetsvoorstel, de proportionaliteit van het wetsvoorstel met betrekking tot delen van de doelgroep en enkele effecten die naar mijn mening zelfs voor de coalitie ongewenst en mogelijk onbedoeld zijn.
Ik begin mijn kritiek met de context. Dat betreft ten eerste de beleidscontext. Ik noemde al de bezuiniging op het sociaal minimum. En tijdens die bezuiniging sprak ik ook al over een stapeling van bezuinigingen bij de kwetsbare groepen en smalle schouders door onder meer de bezuinigingen op de kindregelingen, op de zorg, op het speciaal onderwijs en volgend jaar nog op de Wajong en op de WSW. Om te reageren op de ergste uitwassen van die stapeling van negatieve inkomenseffecten is er ten opzichte van het financieel kader van het regeerakkoord 90 mln. extra uitgetrokken voor maatwerk in het kader van de bijzondere bijstand door gemeenten. Ach, hoe royaal! Alleen al dit wetsvoorstel, nog binnen dat financiële kader, bezuinigt structureel 40 mln. op de bijzondere bijstand via beperkingen aan het gemeentelijk armoedebeleid. Blijft over 50 mln. Die bijzondere bijstand was ook reeds ter compensatie voor schrijnende stapeling beloofd bij de behandeling van de verlaging van het sociaal minimum en bij de bezuinigingen op het kindgebonden budget. Bovendien bezuinigt dit wetsvoorstel nog eens 60 mln. structureel op de WWB, vooral via de gezinsuitkering en de huishoudinkomentoets.
Op andere vlakken wordt nog harder bezuinigd. De 90 mln. aan maatwerk via de gemeenten kan nooit voor honderden miljoenen, uiteindelijk miljarden, aan kortingen op de rijksbudgetten compenseren. De gevolgen voor de laagste inkomens zijn groot. De bezuinigingen op de kindregelingen kunnen sommige gezinnen meer dan 5% inkomen kosten. De korting op het sociaal minimum kost uiteindelijk 12,5% van het netto-inkomen. Dit wetsvoorstel kan bij een deel van de gezinnen in de bijstand meer dan 40% aan gezinsinkomen kosten. Het is moeilijk voor te stellen, maar de staatssecretaris rekent het ons in de schriftelijke gedachtewisseling met het parlement zelf voor.
Als het gaat om de stapeling, waarover een Amsterdamse wethouder zinnige zaken zei, wachten wij nog op een onderbouwing van het antwoord van de minister op de door de wethouder onderbouwde berekeningen over de effecten van de cumulatie, want zonder deugdelijke onderbouwing stelt een dergelijk antwoord ook niet veel voor. Kan de staatssecretaris hierover bij zijn minister navraag doen? Het onderwerp lijkt mij daarvoor serieus genoeg.
De heer Terpstra (CDA):
Ik wil graag een vraag stellen aan de heer Elzinga over de definitiekwestie. Hij is begonnen met het sociaal minimum. In de meeste discussies met SP-vertegenwoordigers over het sociaal minimum wordt vaak gezegd: je moet de sociale minima ontzien en je moet dat halen bij bovenminimale inkomens. Ik heb het idee dat de staatssecretaris nu iets wil regelen voor gezinnen die veel meer dan het sociaal minimum aan uitkeringen krijgen. Wat vindt de heer Elzinga van het idee van gezinnen met meer dan een bijstandsuitkering? Kun je die gezinnen nog sociale minima noemen of is dat iets anders? Hij gebruikt het begrip een beetje door elkaar.
De heer Elzinga (SP):
Ik kom er nog uitgebreid op terug wat ik van deze regeling specifiek vind. "Sociaal minimum" is een definitie. In de huidige systematiek gaan wij ervan uit dat jongeren, ook inwonende jongeren, een zelfstandig recht hebben op een inkomen. Deze regeling verandert dat, wat om meerdere redenen onwenselijk is. Ik kom er zo over te spreken.
De context beslaat niet alleen de stapeling van het bezuinigingsbeleid. Ook het feit dat met dit voorstel tot aanscherping van de WWB de polisvoorwaarden voor de nieuwe Wet werken naar vermogen worden neergelegd, maakt dat we extra goed naar dit voorstel moeten kijken. Dat zijn de voorwaarden waaronder straks Wajongers en WSW'ers in de bijstand worden gestopt. Ik vind het nog steeds erg spijtig en naar de uitvoerders toe onbegrijpelijk dat deze polisvoorwaarden, de aanscherpingen in de WWB, niet samen met de Wet werken naar vermogen wordt behandeld. Ik kan mij dan ook helemaal bij het pleidooi van de vorige spreker aansluiten dat wij dat wel zouden moeten doen. Dan had het veld namelijk fatsoenlijk de tijd gehad om nieuwe uitvoeringssystemen en protocollen in te voeren. En dan hadden wij tenminste ook geweten wat we mogen verwachten aan concreet beleid om mensen inderdaad aan werk te helpen. Want ook al verhoog je de financiële prikkel tien keer, de meeste mensen willen werken, maar vinden niets geschikts en/of passends. De banen zijn er gewoon niet. Of laat de staatssecretaris anders eens aanwijzen waar hij de banen ziet waarin de mensen die nu in de WWB zitten morgen aan de slag kunnen. In dat geval ziet hij meer dan wij en met ons de mensen die van dit beleid het slachtoffer worden. Zonder banenbewijs kan ik niet anders dan vaststellen dat zijn beleid mensen in armoede stort zonder een reële kans, althans op afzienbare termijn, daar via betaald werk uit te komen.
Ook de crisis, die naar het zich laat aanzien langer aanhoudt dan eerder nog werd gedacht, die misschien zelfs weer verdiept en volgens sommigen het reële risico in zich draagt tot een heuse depressie te verworden, is onderdeel van de context. Dat betekent nog meer mensen in de bijstand en nog minder kans om er uit te komen. Ziet de staatssecretaris dat ook zo?
In de Tweede Kamer gaf de staatssecretaris aan dat momenteel ongeveer 355.000 mensen een beroep doen op de bijstand. Naar inschatting van de regering zouden er 150.000 tot 200.000 eenvoudig aan de slag kunnen. De rest heeft een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, dus ook nog altijd 150.000 tot 200.000 mensen. Voor het kabinet en voor de staatssecretaris is het in ieder geval onacceptabel dat er zoveel mensen zijn die wel kunnen werken, maar die de kans niet krijgen. Hoe vergroot dit voorstel de kans, zo vraag ik de staatssecretaris.
Natuurlijk, hoe lager het uitkeringsniveau, hoe groter de financiële noodzaak om werk te vinden mits werk daadwerkelijk loont, al blijft mijn stelling dat de meeste mensen willen werken. Geen misverstand, wie kan werken, die moet ook werken. Maar dan moet er ook werk zijn. Anders is het een loze slogan, die het soms goed doet, maar nergens op slaat. Kunnen is meer dan fysiek, psychisch, verstandelijk en mentaal in staat zijn. Om arbeidskracht te kunnen omzetten in daadwerkelijk werk, moet dat werk ook gevraagd worden en passen bij degene die arbeid aanbiedt.
In de Tweede Kamer merkte de staatssecretaris op dat het opvallend was dat het bijstandsvolume steeg, terwijl het aantal WW-uitkeringen juist een dalende trend liet zien. Wellicht komt dat doordat steeds meer mensen geen alternatieve regelingen meer kennen dan het laatste vangnet. In elk geval is het een gegeven dat werkgevers liever iemand aannemen met recente werkervaring. Graag hoor ik wat de staatssecretaris als verklaring ziet. Hoe dan ook, voor komend jaar wordt weer een oplopende werkloosheid voorspeld en ik voorspel dat de WWB dan weer wel de WW zal volgen.
Niet voor niets gaf de staatssecretaris in reactie op een interruptie in de Tweede Kamer ook aan dat, hoewel 150.000 tot 200.000 bijstandsgerechtigden door hem worden ingeschat als in staat tot werk, dit nog geen kwantificeerbare doelstelling is. Dat zou ook niet kunnen, want of mensen inderdaad een baan krijgen, is natuurlijk van veel meer factoren afhankelijk dan van alleen de bijstand, zo zei de staatssecretaris terecht. Maar als hij dat erkent, waarom wil hij dan vooral werk blijven stimuleren door alleen op de aanbodzijde te focussen en waarom alleen door negatieve prikkels, terwijl er veel aanwijzingen zijn dat die nauwelijks een doorslag geven? Wij hebben er twee weken geleden ook al uitgebreid over gedebatteerd.
Sterker, moet de staatssecretaris niet erkennen dat bezuinigen op sociale zekerheid in tijden van crisis procyclisch beleid is en dus economisch niet erg verstandig, zeker als je in ogenschouw neemt dat dit geen normale recessie betreft, maar een langdurige financiële crisis die depressieachtige proporties dreigt aan te nemen? Kent de staatssecretaris de recente waarschuwingen van onder andere het IMF, de OESO en Nobelprijswinnaars Stiglitz en Krugman over de risico's van te harde bezuinigingen op het verkeerde moment? Zien zij het allemaal verkeerd en, zo ja, waarom? Als de regering erkent dat er meer factoren zijn die bepalen of iemand een baan krijgt, waarom bezuinigt dit kabinet dan uitgerekend op re-integratiemiddelen?
Ten slotte is er naast een beleidscontext en een sociaal-economische context ook nog een maatschappelijke context, maar ik hoef de staatssecretaris er vast niet meer op te wijzen dat voorliggend wetsvoorstel erg omstreden ligt en elk draagvlak mist. Hij heeft de brieven van maatschappelijke organisaties, vakbonden, de VNG, de G-4 en de G34, Divosa, de CG-Raad, de Landelijke Cliëntenraad et cetera ook wel gelezen.
Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht van de regering. De WWB dient daarom optimaal activerend te zijn richting werk, aldus de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Maar als ik de inhoud van dit voorstel bekijk, zie ik juist op een aantal punten het tegenovergestelde effect als meer waarschijnlijk. Door deze punten te benoemen leg ik een inconsistentie in het beleid bloot, waarover wij veertien dagen terug ook al spraken bij de verlaging van het sociaal minimum.
Het eerste punt is de verplichting een tegenprestatie te doen in ruil voor de uitkering. AI moet het hier om additionele werkzaamheden van beperkte duur gaan, het blijven de facto werkzaamheden die onder het minimumloon worden gewaardeerd en dus wordt daarmee het minimumloon uitgehold. Hoezo, werken moet lonen? Kan de staatssecretaris dat nog eens toelichten en ook waarom er met deze maatregel geen sprake is van gedwongen arbeid?
Werken tegen een lage loonschaal, net iets boven 110% van het minimumloon, wordt ook minder lonend, want het minimabeleid wordt nu gemaximeerd op 110% van het wettelijk minimumloon en dus komt de armoedeval eerder en minder geleidelijk. Dat is mijn tweede punt van inhoudelijke kritiek op dit voorstel. In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris ook dat de inkomensnormering van het gemeentelijk minimabeleid niet is bedoeld om extra banen te creëren. Dat is helder, maar lijkt niet in lijn met de officiële motivatie, zoals die in de memorie van toelichting wordt gegeven: Dit wetsvoorstel is gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden en strekt ertoe de Wet werk en bijstand (WWB) aan te passen. Het pakket maatregelen heeft tot doel het versterken van het activerende karakter van de WWB. Nogmaals, ik zie op dit punt het activerende karakter niet terug.
Ook de huishoudinkomenstoets helpt hier niet en dat is mijn derde punt van kritiek op de inhoud van het wetsvoorstel. Een inwonende meerderjarige jongere kan zijn verdiende inkomen direct inleveren om zijn ouders te onderhouden. Ik ben echt onder de indruk van de financiële prikkel die daarvan uitgaat. Of erkent de staatssecretaris ondertussen ook dat deze prikkels geen doorslaggevend instrument zijn, omdat ze ook in de praktijk niet zoveel effect hebben? De staatssecretaris lijkt dit in de memorie van antwoord te suggereren: "Algemeen uitgangspunt is dat een beroep op bijstand moet worden voorkomen of zo kort mogelijk moet zijn. De focus binnen een gezin dient daarom te zijn gericht op werk. Ook daar waar er niet meteen een directe financiële vooruitgang bij werkaanvaarding te verwachten is, dient werk de norm te zijn. Het gaat immers om het verkrijgen van een zo groot mogelijke financiële zelfstandigheid." En daarmee kan niemand het oneens zijn natuurlijk. Maar iets anders is het als je uit een niet al te riante inkomenspositie nog eens flink achteruitgaat door betaald werk te vinden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Toch is dit het geval indien iemand met een Wajong-uitkering thuis woont bij ouders die op de bijstand zijn aangewezen. De Wajong wordt van de huishoudinkomenstoets vrijgesteld, maar als de betreffende Wajonger gaat werken, gaat het inkomen direct naar het onderhouden van de ouders. Je moet wel heel graag willen werken om je economische zelfstandigheid juist in te willen leveren. Dit effect is overduidelijk in tegenstelling met wat de regering met dit voorstel zegt te beogen. Graag een toelichting van de staatssecretaris.
Een werkende ouder (kostwinner) met een of twee kinderen in de bijstand, of een inwonend werkend kind met een of twee ouders in de bijstand, raakt tot bijna de helft van het inkomen kwijt. Dat is het concrete gevolg van de introductie van de gezinsuitkering en de huishoudinkomenstoets. Vindt de staatssecretaris een inkomensachteruitgang van meer dan 40% voor een beperkte groep mensen met nu al een relatief lage inkomenspositie en in veel gevallen ook niet veel perspectief op verbetering, niet buitenproportioneel? Voor de zekerheid wijs ik er maar op dat daar ook mensen tussen zitten die niet aan de slag kunnen en dat ook niet hoeven, die althans om goede medische redenen zijn vrijgesteld van deelname aan betaalde arbeid en/of een sollicitatieplicht. Ik werd pas, naar aanleiding van de behandeling van dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld gebeld door een mevrouw die door dit voorstel getroffen dreigt te worden. Zij was tamelijk radeloos. Zij is op latere leeftijd door een medische conditie ongeschikt geraakt voor werkzaamheden op de arbeidsmarkt en ook thuis in toenemende mate afhankelijk van haar man geworden. Toen hij overleed en zij niet voor een nabestaandenuitkering in aanmerking bleek te komen, kwam ze in de bijstand en was haar werkende zoon gelukkig bereid weer in te trekken om thuis een aantal noodzakelijke zorgtaken te verrichten. Hoe kan dit voorstel dit huishouden helpen? Moet hij het huis uit en moet de AWBZ of de gemeente worden ingeschakeld voor de zorgtaken? Of moet hij behalve qua mantelzorg ook financieel zijn moeder gaan onderhouden en moeten zij samen gaan verhuizen omdat ze de woonlasten niet meer kunnen dragen? Graag een argumentatie waarom dit wetsvoorstel toch ook voor deze mensen eerlijk zou zijn.
Het vierde inhoudelijke kritiekpunt dat mijn fractie bij dit wetsvoorstel wil benadrukken, is de behandeling van jongeren. Pas na minimaal vier weken – en dat kan oplopen tot drie maanden – wachten, krijgen jongeren onder de 27 jaar ondersteuning bij het zoeken naar werk of anders een uitkering. Wie in de tussentijd de huur of andere kosten voor het levensonderhoud betaalt, is niet de zorg van deze regering. Dat zoekt de jongere zelf maar uit. Kennen mensen onder de 27 jaar geen noodzakelijke kosten van bestaan en dan in het bijzonder mensen onder de 27 jaar die ook nog de verantwoordelijkheid hebben voor de kinderen, zoals uit het voorbeeld van de vorige spreker bleek? Bij wie moet de jongere zonder eigen middelen van bestaan de eerste maand of maanden aankloppen volgens de staatssecretaris? En kan dat altijd volgens hem? En wat moet er gebeuren als dat niet kan? Vindt de staatssecretaris ook niet dat hier het proportionaliteitsbeginsel in het geding is?
De SP-fractie heeft ook bij de verlaging van het sociaal minimum al gewezen op de ongelijke behandeling van verschillende groepen ouderen, namelijk die met en die zonder volledige AOW. Net als twee weken terug ziet mijn fractie ook nu weer een beperking van de vrijheid en rechten van 65-plussers die op een aanvullende bijstand zijn aangewezen. En ook nu heeft de regering in elk geval de schijn tegen. Wederom lijkt deze beperking vooral ingegeven om niet-westerse allochtonen dwars te zitten. Veel voormalige gastarbeiders hebben hier lang gewerkt en niet altijd het meest aantrekkelijke werk gedaan, maar hebben hier niet de volle 50 jaar gewoond om een volledige AOW op te bouwen. Twee weken terug is hun inkomen beperkt en nu staan hun verblijfsmogelijkheden buiten Nederland op de tocht, terwijl ze in tegenstelling tot bijstandsgerechtigden onder de 65 jaar, helemaal niet beschikbaar hoeven te zijn voor de arbeidsmarkt. Dat was voor deze termijn mijn laatste inhoudelijke bezwaar tegen voorliggend wetsvoorstel.
Ik rond af met de zorgen van mijn fractie rondom de invoering. Ik had al gewezen op het gebrek aan draagvlak voor dit voorstel. Dit betreft enerzijds de inhoud, maar voor een groot deel van de breed gedeelde kritiek onder gemeenten, sociale diensten, de VNG en Divosa, betreft het ook kritiek op de invoering. Mijn fractie had er graag in samenhang met de Wet werken naar vermogen over gesproken, dan hadden we wellicht ook perspectieven gezien. Nu zien we alleen de verslechterde polisvoorwaarden. Uitstel had zeker rust gebracht aan het front van de uitvoerders, die keer op keer wijzen op het niet klaar zijn, zowel organisatorisch als technisch. De ICT is niet klaar en de gemeenten voorzien grotere en kleinere problemen en daarvan worden mensen de dupe. Mensen met weinig geld dreigen te veel te krijgen en komen vervolgens in de problemen als dat teveel moet worden teruggevorderd. En mensen die ten onrechte geen of onvoldoende bijstand krijgen, komen al direct in de problemen. Dergelijke problemen waren met een jaar uitstel te voorkomen geweest. Naar de mening van mijn fractie tekent het een schromelijk gebrek aan achting van dit kabinet voor maatschappelijk draagvlak, en een schromelijke overschatting van het parlementair draagvlak, dat berust op niet meer dan de helft plus een in beide Kamers, dat een constructief, zeer compromisgericht voorstel van de G-4, gesteund door de meeste gemeenten en de VNG, met één pennenstreek wordt doorgehaald.
De heer Terpstra (CDA):
Voor mijn eigen helderheid wil ik de heer Elzinga een vraag stellen. Aan de ene kant heeft hij bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Dat kan ik allemaal volgen. Aan de andere kant bepleit hij uitstel. Nu is uitstel bepleiten over het algemeen pas interessant als je over een jaar bepaalde dingen wel zou accepteren. Als je dan ook tegen alles nee zegt, heeft uitstel natuurlijk niet zo veel waarde. Vandaar mijn vraag welke elementen van dit wetsvoorstel de heer Elzinga zou aanvaarden als het een jaar wordt uitgesteld.
De heer Elzinga (SP):
Zoals ik al heb betoogd worden de polisvoorwaarden van de WWB verslechterd. Ik kan mij daar mogelijkerwijs iets bij voorstellen op het moment dat het onderdeel uitmaakt van een pakket waarin de kansen van mensen om daadwerkelijk betaald werk te kunnen vinden en aan de slag te kunnen gaan, aanzienlijk worden verbeterd. Maar daarop hebben we helemaal geen zicht, want in dit voorstel gaat het alleen maar over die polisvoorwaarden. Als we uitsluitend praten over de inkomensachteruitgang van veel mensen zonder dat ze op de een of andere manier zicht hebben op meer kansen op betaald werk, dan kunnen we daar sowieso niet mee akkoord gaan.
Voorzitter. Het mag duidelijk zijn: mijn fractie is bijzonder teleurgesteld in de wijze waarop deze regering de mensen met de minste mogelijkheden het hardste gelag laat betalen. Het is een politieke keuze die niet de onze is, maar, zoals betoogd, ook een keuze die, zeker in haar snelheid en hardheid, onverantwoord is en alleen al daarom zou moeten worden afgewezen. Ik zie de reactie van de staatssecretaris zoals altijd met belangstelling tegemoet.
De heer Terpstra (CDA):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij een wetsvoorstel dat uitgebreid is behandeld in de Tweede Kamer. Ook wijzelf hebben in de schriftelijke rondes veel onderwerpen aan de orde gesteld. Over deze wet hebben wij zeer veel brieven mogen ontvangen, waarvan een groot deel met exact dezelfde bewoordingen. Uit contacten met een aantal briefschrijvers is mij gebleken dat deze actie wordt gevoerd op initiatief van de SP, een bewonderenswaardig actieve partij. Daarvoor mijn complimenten. Hierbij wil ik de heer Elzinga dankzeggen voor zijn aandeel in deze actie. Alle briefschrijvers heb ik beloofd, mijn bijdrage vanavond toe te sturen. Mede daarom begin ik met enkele algemene opmerkingen die voor ons van groot belang zijn bij het beoordelen van het wetsvoorstel zelf. Het zijn over het algemeen onderwerpen die ik mis bij het motiveren van de afwijzing van andere partijen.
Dit wetsvoorstel staat enerzijds op zichzelf. Het is een waarde op zich, maar het is ook een onderdeel van het weer gezond maken van onze overheidsfinanciën. Bij de algemene financiële beschouwingen in november heb ik opgemerkt dat een gezond financieel beleid een absolute voorwaarde is voor een goed sociaal beleid. Ook ons land heeft een groot gat in de begroting en een vrij grote staatsschuld. Daarover betalen wij met zijn allen ruwweg 11 mld. per jaar. Daarmee kunnen wij niet doorgaan. Het beleid van het kabinet om hier iets aan te doen, steunen wij dan ook van harte.
Bij dezelfde algemene financiële beschouwingen ben ik ook ingegaan op de trend van de overheidsuitgaven in het algemeen in de komende jaren. Daaruit blijkt dat de uitgaven voor rente, zorg en sociale zekerheid, met name de AOW, constant blijven stijgen in de komende jaren. Uitgaven voor onderwijsinnovatie bijvoorbeeld blijven daarbij duidelijk achter of dalen zelfs. Ook met die algemene trend, steeds meer rente betalen en steeds meer uitgeven aan de zorg en de sociale zekerheid en niets uitgeven voor onderwijs en innovatie, kunnen wij niet doorgaan.
Een aantal partijen in dit huis heeft tot nu toe steeds elk voorstel van het kabinet om de financiën op orde te brengen afgewezen op verschillende gronden. Vaak werd gezegd: stel het maar een jaar uit. Daarbij heb ik nooit zeker vernomen of men er na een jaar anders over denkt. Sommige partijen, de PvdA bijvoorbeeld bij de algemene financiële beschouwingen, vinden dat het kabinet veel beter en veel meer zou moeten bezuinigen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Waar is de tijd gebleven dat het CDA bij zo'n onderwerp begon te praten over mensen en over sociaal beleid? Waar is de inzet van het CDA voor het rentmeesterschap gebleven? De heer Terpstra praat als een penningmeester. Dat valt mij in de traditie van Hannie van Leeuwen, Marga Klompé, Jaap Boersma en Albeda zwaar van u tegen, mijnheer Terpstra.
De heer Terpstra (CDA):
Ik kan ook nog wel zeven andere CDA'ers noemen die iets anders dachten, maar ik sta in diezelfde traditie. Ik ben begonnen met mensen die brieven hebben geschreven en met het idee dat als de overheidsfinanciën in de soep draaien, je zeker weet welke mensen daar last van krijgen. Dat zijn de gepensioneerden en de zwakkeren. Over het algemeen zijn dat niet de miljonairs. Die hebben daar geen last van.
De heer Thissen (GroenLinks):
U bent begonnen met mensen die een gelijkluidende brief hebben geschreven, waarmee u suggereert dat dit door de SP is georganiseerd en daardoor maakt het blijkbaar …
De heer Terpstra (CDA):
Nee, nee, ik suggereer niks.
De heer Thissen (GroenLinks):
U zegt dat die actie door de SP is geëntameerd. Daarmee suggereert u dat die brieven minder waarde hebben. Ik weet nog dat er een minister-president van CDA-huize was die er door de vele gelijkluidende brieven van overtuigd was dat Lingo gehandhaafd moest worden op de publieke omroep.
De heer Terpstra (CDA):
Ja, dat kan ik mij nog herinneren. Ik ben zelf ook een groot Lingoliefhebber. Mijn argumentatie is echter dat de briefschrijvers recht hebben op een goed antwoord, dat ik graag wil geven. Om dat antwoord wat evenwichtiger te maken, wil ik motiveren waarom wij bepaalde standpunten hebben. Dat is mijns inziens niet fout. Verder heb ik totaal niks gesuggereerd. Een aantal briefschrijvers heeft zelf vermeld dat het een actie is van de SP. Daarom complimenteerde ik de SP ermee dat men mensen motiveert. Ik zie niet in wat dat voor suggestiefs inhoudt.
De PvdA heeft zelfs bij de algemene financiële beschouwingen gesteld dat de overheid op dit gebied misschien wel te weinig doet. Daarmee kunnen zij niet doorgaan, althans volgens mij. Alle maatregelen afwijzen en toch benadrukken dat er iets moet gebeuren aan het tekort en aan de staatsschuld, betekent dat de lasten steeds verder omhoog moeten gaan. Dat is volgens het CDA ongewenst. Lastenstijgingen bovenop de reeds afgesproken stijging van lasten in de begroting 2012 is naar onze overtuiging niet gewenst, zeker niet in de huidige zeer onzekere situatie. Wij denken dat lastenstijging betekent dat er meer werklozen komen. Dat is voor degenen die dat raakt een ramp. Dat willen wij niet extra bevorderen.
Vanuit deze overtuiging kijken wij ook naar de diverse voorstellen van het kabinet. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voor de bijstand een huishoudinkomenstoets voorgesteld. Dat is op zichzelf nieuw. Het argument van de staatssecretaris dat een cumulatie van uitkeringen in één gezin niet bevorderlijk is voor het deelnemen aan de arbeidsmarkt kunnen wij delen. Wij ontvingen een brief van een Zeeuwse vader – over het algemeen een streek waar heel veel nette mensen vandaan komen – met een bijstandsuitkering en twee zonen. Het gezamenlijk inkomen van het gezin bedraagt € 2850 netto. Dit komt overeen met een nettoloon van een werknemer die ongeveer € 5500 bruto zou moeten verdienen. Dit is aanmerkelijk meer dan een modaal salaris. Graag hoor ik van de SP hoe zij aankijkt tegen dit inkomensargument van de staatssecretaris, die in zijn verdediging steeds wijst op de inkomensverschillen tussen gezinnen onderling. Op het gebied van wachtgeld voor oud-politici heeft juist de SP zich altijd uitgesproken tegen een cumulatie van inkomens, zelfs bij dezelfde persoon.
De cumulatie van inkomens en uitkeringen binnen een gezin is een direct gevolg van de individualisering van de sociale zekerheid. Op dit terrein is het CDA vaak verweten op de feiten achter te lopen, met name door partijen die de individualisering hoog in het vaandel hadden. Het huidige wetsvoorstel draait een deel van deze individualisering terug. Kan de staatssecretaris nog eens ingaan op dit aspect?
Ter wille van de tijd zal ik mij beperken tot de punten die ik ook in de schriftelijke voorbereiding aan de orde heb gesteld. Daarvoor zou ik nog graag een vraag willen stellen over het alternatief van de G-4. In de schriftelijke ronde heb ik mij daar redelijk positief over uitgelaten. Het argument van de staatssecretaris was dat er een groot financieel gat is ten opzichte van wat de staatssecretaris zelf voorstelt. Nu heb ik uit de laatste brief van de G-4 begrepen dat zij bereid zijn dat gat te dichten, eventueel via het Gemeentefonds. Is de visie van de staatssecretaris op dit voorstel daardoor gewijzigd?
Onze punten bij de schriftelijke voorbereiding gingen onder andere over de termijn van invoering.
De heer Postema (PvdA):
Voordat de heer Terpstra op de specifieke punten ingaat, dank ik hem dat hij ons eraan herinnert dat wij bij de bespreking van het Belastingplan 800 mln. op jaarbasis aan weggegeven belastinggeld – de kleine belastingen – wilden besparen voor deze regering. Dus hij kan ons niet het verwijt maken dat wij geen alternatieven hebben voor heel slechte bezuinigingsplannen. Dat gezegd hebbende, kom ik met het positieve punt en dat is dat wij ook hebben opgemerkt dat het CDA net als wij zeer geïnteresseerd is in het alternatief van de G-4, de G32 en de VNG. Is de heer Terpstra bereid om daadwerkelijk mee te gaan met dat voorstel door die gemeenten als uitvoerders van deze regeling het voordeel van de twijfel te geven, zodat hiermee voor 2012 de ten doel gestelde bezuinigingen wel degelijk hard worden gemaakt?
De heer Terpstra (CDA):
Ik heb die positieve vragen gesteld in de vorige rondes, omdat ik wel onder de indruk was van het idee dat de G-4 zelf het probleem onderkent. Uit de eerste brieven van de VNG maakte ik dat niet op. Het antwoord van de staatssecretaris was dat er nogal grote financiële gaten zitten tussen het G-4-voorstel en het wetsvoorstel. In de laatste brief van de G-4 staat dat zij het gat wel willen financieren. Is de staatssecretaris hierdoor van mening veranderd?
De heer Postema (PvdA):
Ik geef u graag in uw overwegingen mee dat het huidige voorstel allerlei effecten heeft die tegen de bezuinigingen inwerken, bijvoorbeeld dat mensen uitwonend willen zijn. Ik hoop dat het CDA met ons en met vele fracties in dit huis, naar ik hoop, serieus kijkt naar de integrale effecten van beide voorstellen. Ik hoop dat de heer Terpstra het voorstel van de gemeenten vanavond en morgen een serieuze kans geeft.
De heer Terpstra (CDA):
Een van de sterkste punten van het CDA is naar mijn mening dat de leden altijd kijken naar de integrale effecten van alles, dus ook van dit onderwerp. De punten die ik tot nu toe naar voren heb gebracht, hebben betrekking op de termijn van invoering, de mate waarin men jongeren aanmoedigt om te gaan werken en de uitvoering van de motie-Sterk over onvermijdbare kosten van levensonderhoud. Die drie punten heb ik aan de orde gesteld.
Door de VNG is herhaaldelijk aangedrongen op uitstel tot 1 januari 2013. Uit een van de laatste brieven van de VNG over de ICT-problemen leid ik af dat de VNG nu uitgaat van invoering per 1 januari 2012, maar wel een zekere coulance vraagt van de staatssecretaris met betrekking tot het rechtmatigheidstoezicht. Dat klinkt mij vrij logisch in de oren.
Voor inwonende kinderen worden veel uitzonderingen op de huishoudinkomenstoets voorgesteld. Het gaat daarbij om mantelzorgers – van tien uur AWBZ-geïndiceerd – Wajongers, studenten en jongeren die een leerlingstelsel volgen. Vooral dit laatste punt vinden wij zeer belangrijk.
Alleen voor jongeren die gaan werken bestaat geen regeling. Door de verrekening ontstaat een marginaal tarief van 100%. Dit percentage komt bij ons hoog over. Ook heb ik bepaalde VVD'ers wel eens horen zeggen dat een marginaal tarief van 100% ook nadelen heeft. Zou een regeling waarbij het gaan werken meer lonend wordt voor deze groep jongeren, niet positief zijn voor het verhogen van de arbeidsparticipatie? Het CDA denkt daarbij – met dank aan de suggestie van de G-4 – aan een bedrag per werkende jongere dat niet verrekend wordt.
Het CDA is nogal geschrokken van de inschatting van het kabinet van het aantal gezinnen dat zich door deze wet zou opsplitsen. Het zou daarbij gaan om 10.000 van de in totaal 18.000 gezinnen die onder deze wet vallen. Naar onze mening zou dit getal aanmerkelijk lager kunnen uitvallen indien er ook een regeling komt voor werkenden. Als de regering zou meegaan met deze gedachte, is gelijk voldaan aan de motie-Sterk.
De heer Postema (PvdA):
Ik heb waardering voor het initiatief van de heer Terpstra om dit belangrijke onderdeel van deze wetgeving ter sprake te brengen, het thema van de armoedeval, in het bijzonder voor jongeren, waarop de fractie van de SP en mijn fractie al eerder hebben gewezen. Wordt hiermee naar de mening van de heer Terpstra ook een alternatief voor de gezinsbijstand geboden? Hij verwijst naar de brieven van de VNG, maar zij stelt voor om de gezinsbijstand in te ruilen voor deze toelage of voor de mogelijkheid om inkomsten uit werk te behouden. Ziet de heer Terpstra dit echt als een alternatief?
In de tweede plaats vraag ik of dit te hoge marginale tarief van 100% naar zijn mening ook zou moeten gelden voor Wajongers die aan het werk gaan.
De heer Terpstra (CDA):
Mijn eerste gedachte is dat het bijna 1 januari is en dat je niets alles overhoop moet halen in de laatste paar dagen van het jaar. Daarnaast wordt in het voorstel van de staatssecretaris de Wajong uitgesloten en het is daardoor beter dan het G-4-alternatief. De G-4 doet dus niet op alle terreinen iets beter dan het kabinet. Daarom heb ik geopperd om de regelingen voor studenten, het leerlingwezen et cetera te aanvaarden zoals ze zijn en in overleg met de VNG alleen een regeling te treffen voor die groep waarvan wij denken dat de regeling niet bevorderlijk is voor het aanvaarden van werk. Ik kom met een pakketje van drie punten als slot van mijn betoog.
De heer Postema (PvdA):
Nu zijn Wajongers uitgesloten van deze maatregel. Zij behouden hun uitkering ongeacht de gezinsbijstand en de huishoudentoets, maar op het moment dat zij gaan werken, zullen zij wel degelijk moeten inleveren. Geldt in die gevallen ook het pleidooi van de heer Terpstra dat zij het geld voor het grootste deel of misschien zelfs geheel zouden moeten behouden?
De heer Terpstra (CDA):
Als zij onder de categorie "werkenden" vallen en er is voor die groep een oplossing gevonden, dan vallen zij daar uiteraard ook onder. Als een Wajonger gaat werken, is hij of zij een "werkende". Dat lijkt mij een heldere zaak.
Concreet vraagt ik namens mijn fractie aan de staatssecretaris om met de VNG in overleg te treden over de volgende drie punten:
- coulance m.b.t. het toezichtregime;
- het meer lonend maken van werken voor jongeren;
- de uitvoering van de motie-Sterk.
Vooral met betrekking tot de twee laatste punten zie ik een combinatiemogelijkheid. Wil de staatssecretaris ons van de resultaten op de hoogte stellen, ruim voor de ingangsdatum van 1 juli aanstaande, de dag die in het wetsvoorstel wordt genoemd voor gezinnen met een bestaande uitkering?
Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris op dit gehele pakket.
Mevrouw Scholten (D66):
Ik heb even gewacht met mijn interventie tot de heer Terpstra klaar was. Ik wil hem aanspreken op een artikel in Trouw waarin hij het woord heeft gegeven aan mevrouw Karin Zandbergen. De kop van dit artikel luidt: Het CDA past nieuwe regels bijstand op valreep aan. Mijn hart sprong op, want ik dacht: dat is een mooi plan. Nu hoeven wij vanavond misschien minder ingewikkeld te discussiëren. Het is bekend dat het CDA het op dit moment een beetje laat schuren in de relatie met de gedoog- en coalitiepartner. Vorige week stond al een kop in de krant over de verhoging van de maximum snelheid tot 130 km/u en nu kwam deze kop. De VVD en PVV vinden dat toch kennelijk wat minder aangenaam, omdat er nu opeens ook weer bezuinigd moet worden op het mediabeleid.
Ik vroeg mij af of er nu een andere wind gaat waaien bij het CDA en of het zich de vraag heeft gesteld hoe het nu verder moet met dit wetsvoorstel. De heer Terpstra zegt nu dat hij de staatssecretaris de vragen over de aanpassingen van de VNG voorlegt, maar uit dit artikel blijkt dat hij daarover toch een andere mening is toegedaan en dat hij van mening is dat het voorstel echt moet worden aangepast.
De voorzitter:
U krijgt zelf ook nog een eerste termijn. Dit wordt wel een erg lange interventie. Wilt u een concrete vraag stellen?
Mevrouw Scholten (D66):
Dat spijt mij, voorzitter. Mijn concrete vraag is hoe de heer Terpstra zijn bijdrage nu ziet in verhouding tot dit artikel in Trouw van vanmorgen.
De heer Terpstra (CDA):
In de tweede termijn zal ik de maximum snelheid van 130 km/u en de andere aspecten meenemen. Ik heb de kop boven het artikel niet bedacht en in het artikel staat niets wat in strijd is met wat ik nu heb gezegd. Dus wat mij in het artikel in de mond wordt gelegd, is allemaal correct. De kop heb ik niet gemaakt en die schuurt wel met iedereen, maar ik schuur met niemand.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter. De mensen die dit het minst kunnen lijden, worden van verschillende kanten gepakt. Het Rijk bezuinigt op zorgtoeslag en zorg, de zorgverzekeringspremie gaat omhoog en het eigen risico wordt flink verhoogd. Het Rijk bezuinigt op passend onderwijs, het pgb en het kindgebonden budget. Het Rijk bezuinigt op de bijstand, de re-integratie en de sociale zekerheid. Daarnaast bezuinigen de gemeenten fors op hun voorzieningen en voor een groot gedeelte treft dit de meest kwetsbaren extra hard. En er staat nog heel wat voor de deur met WSW en Wajong, een en ander in het kader van de Wet werken naar vermogen.
Het kabinet spreekt iedereen aan op zijn eigen verantwoordelijkheid. Iedereen moet de weg naar zelfredzaamheid op, onder het motto "de overheid lost het niet voor mensen op, maar kan hen wel ondersteunen". GroenLinks beoordeelt dit wetsvoorstel in het licht van de vraag of het de deelname aan de arbeidsmarkt bevordert, of de eigen verantwoordelijkheid van mensen in de bijstand erdoor wordt vergroot, of de gemeenten deze wijzigingen per 1 januari aanstaande kunnen uitvoeren, of wij de ideologische uitgangspunten achter deze wet delen en of wij de impliciete kritiek op de gemeentelijke uitvoeringspraktijk WWB/WIJ sinds 2004 onderschrijven.
De fractie van GroenLinks heeft een activerend mensbeeld voor ogen en wil mensen, ook al zijn ze er, al dan niet tijdelijk, niet of minder toe in staat, mogelijkheden bieden om zichzelf te ontwikkelen naar een bestaan dat leidt tot zelfstandig burgerschap, en wel zó dat ze kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud en kunnen worden wie ze willen en kunnen zijn en naar vermogen duurzaam op de arbeidsmarkt actief kunnen zijn. De vraag is of het met dit wetsvoorstel lukt.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert verschillende jaren achtereen dat Nederlanders zeer tevreden zijn over zichzelf, maar zich grote zorgen maken over de buren. Buiten het eigen huis begint de verruwing, de onhoffelijkheid, de onveiligheid. Het is een paradoxale opvatting waarin men alle begrip verwacht voor de overlast van een eigen verbouwing, waarbij de drilboor iedere ochtend om 7 uur aangaat, maar men tegelijkertijd intolerant staat tegenover de herrie van de buren. Ik moest hier steeds sterker aan denken toen ik de afgelopen periode las hoe de regering zich opstelt in dit wetsvoorstel. Voor deze regering maakt het niet uit hoe die 54 mln. kan worden bijgeschreven in het eigen huishoudboekje. Iedereen moet snappen dat deze verbouwing voor wat herrie en overlast zorgt. Waar zeuren de mensen toch over? Adviezen van buren – lees: collega-overheden, de gemeenten – om de verbouwing door te laten gaan, maar dan zonder dat de buurt dagen- en nachtenlang wakker ligt, worden in de wind geslagen. De regering zegt: niets mee te maken, we vertrouwen alleen ons eigen verbouwingsplan, niet dat van de buren.
Harde afspraken over de hoffelijke omgang met elkaar in de buurt – dus tussen de overheden onderling – moeten uiteraard wijken voor het grote doel: de 54 mln. Pech dat we ooit drie maanden hebben afgesproken als fatsoenlijke Invoeringstermijn. U snapt toch wel dat het crisis is? Uit de beantwoording van vragen van deze Kamer, met woorden die overigens heel vaak geen antwoord zijn, spat het ongeloof van de regering. Dat de omgeving toch niet snapt dat deze verbouwing door moet gaan, dat daar harde regels van hoffelijkheid als vanzelfsprekend voor moeten wijken! Waarom wil toch niemand snappen dat we nu even alle zorgvuldige en onderbouwde afspraken in het onderlinge overhedenverkeer aan de kant moeten schuiven? In feite vraagt deze regering dat van alle overheden.
Nergens enig excuus over het gedrag van deze regering. Natuurlijk kunt u een voornemen opschrijven in het regeerakkoord, een doel dat u wilt behalen. Maar het regeerakkoord is geen sinterklaaslijstje dat automatisch zal worden ingewilligd, ook al is 5 december al weer voorbij. Mogelijk gebeurt dat wel door de leden in deze Kamer die zich niet vrij durven opstellen en gedwee akkoord zullen gaan, ook al gruwen ze achter de schermen van deze wet en van het afhankelijk zijn van een gedoogpartner die vanavond, bij de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel, niet eens aanwezig is.
Een wetsvoorstel vereist ook voldoende voorbereidingstijd; hoe slechter een bewindspersoon zijn werk vooraf doet, hoe meer vragen en problemen hij in het parlement zal ondervinden. Die tijdigheid is zijn verantwoordelijkheid en daar heeft hij zich danig op verkeken. Er zit straks tussen de nog onzekere parlementaire aanvaarding en de datum waarop de wet van kracht moet worden, zo'n anderhalve week. Erkent de staatssecretaris dat hij de uitvoering daarmee feitelijk schoffeert?
Een wet heeft ook draagvlak nodig, zeker als het gaat om zaken die ver van de rijksoverheid worden uitgevoerd. Dat draagvlak vind je niet op de maagdelijke tekentafel, waarop alles kloppend te krijgen is, er geen menselijke factoren in het geding zijn, waar iedere systeem- en automatiseringsverandering als vanzelf en naadloos en op tijd verloopt. Nee, draagvlak ligt in de werkelijkheid van gemeenten en die van huishoudens; bij mensen van vlees en bloed, die heel veel ervaring hebben met de dolgedraaide wetgevingsmolen op sociaal terrein en ervaring hebben met mensen die niet als vanzelf worden uitgenodigd bij werkgevers.
Dit kabinet lijkt zich er niet van bewust dat het de gemeenten, de collega-overheid, keihard nodig heeft om deze en nog tal van voorgenomen bezuinigingen te realiseren. De dovemansoren van deze regering voor de voorstellen en handreikingen die gemeenten doen om de uitvoeringsellende, uitvoeringskosten en uitvoeringsrisico's van dit overhaaste avontuur te beperken, worden zonder argumentatie ter zijde geschoven. Behalve dan dat de staatssecretaris vreest zijn bezuiniging niet te halen. Zijn zoektocht naar eigen argumenten kent overigens geen grenzen. Op de constateringen van de VNG met betrekking tot de raming van de omvang van de gezinsbijstand, gevolgen voor ICT, de werkprocessen en het rechtmatigheidstoezicht reageert hij ronduit schofferend. Ik citeer uit de brief van de VNG: "Wij vinden het schokkend om te lezen dat de regering zich met betrekking tot dit wetsvoorstel niet of nauwelijks wenst te verplaatsen in de situatie die zij hiermee creëert voor gemeenten en hun cliënten. Gemeenten zelf worden niet bevraagd op de implicaties, er wordt gewerkt met niet-onderbouwde veronderstellingen (bijvoorbeeld het percentage gezinsbijstand, het beschikbaar blijven van huidige koppelingen en andere voorzieningen zal ook in de nieuwe situatie afdoende zijn), en er is zelfs sprake van een aantal feitelijke onjuistheden (bijvoorbeeld de stelling over het standpunt van de VNG dat deze niet meer tegen de invoeringsdatum van 1 januari zou zijn, wat niet klopt; het thans verplicht zijn van de elektronische intake volgens de staatssecretaris, wat niet klopt, het is een voorgenomen verplichting in de aanpassing van de SUWI-wet, die momenteel aan het parlement gezonden is. VNG is overigens geen voorstander van deze voorgenomen verplichting." Graag een reactie van de staatssecretaris op deze brief van de VNG.
Waarschijnlijk vanwege het grote succes van de WWB dacht en denkt het Rijk dat er nog wel meer in het vat moet zitten. Nog maar 2,5 jaar geleden moesten gemeenten jongeren uit de WWB halen en onder het regime van de WIJ plaatsen; ook al zo'n overhaaste invoering toen, die gemeenten hebben bestreden als volstrekt overbodige wetgeving, maar wel met veel uitvoeringsconsequenties én -kosten. Het arbeidsbevorderende karakter kon niet worden aangetoond. Wat resteerde, was een bezuiniging die het Rijk kon bijschrijven, maar geen investering in jongeren. Die WIJ gaan wij nu, krap 2,5 jaar later, weer aan de wilgen hangen. Over kapitaalvernietiging gesproken! Kan de staatssecretaris deze Kamer vertellen welk bedrag aan investeringen 2,5 jaar geleden zijn gedaan en nu worden weggegooid? De staatssecretaris stelt voor om één jaar voorafgaand aan een zeer ingrijpende wetswijziging, namelijk de Wwnv, voor één jaar opnieuw de gemeenten met een ingrijpende uitvoeringspraktijk en uitvoeringskosten op te zadelen. Kan de staatssecretaris deze Kamer vertellen welke kosten gemaakt moeten worden door gemeenten, ook overheidsgeld, en wat de voordelen zouden zijn als die kosten dit jaar niet worden gemaakt, maar er wordt toegewerkt naar een zeer ruime invoeringstermijn voor de Wwnv?
Wellicht is het voor gemeenten zelfs goedkoper om het Rijk voor 2012 rechtstreeks 27 mln. terug te geven – namelijk de opbrengst die deze staatssecretaris in zijn eigen huishoudboekje moet bijschrijven – dit wetsvoorstel ter zijde te schuiven en alle energie gebruiken om een fatsoenlijke en ook kostenefficiënte invoering van de Wwnv te realiseren. Dat vergt uiteraard ook van deze bewindspersoon dat hij veel eerder zijn wetsvoorstellen klaar moet hebben, zodat er een zorgvuldige behandeling in het parlement kan plaatsvinden. Graag zie ik een samenhangende berekening van de staatssecretaris, waarin het niet alleen draait om de vermoede opbrengsten voor het Rijk, maar ook de kosten van de gemeenten zijn meegenomen.
Uit de reactie van de staatssecretaris op de vragen van deze Kamer kan ik niet anders concluderen dan dat hij hier is met één vraag: help mij in 2012 27 mln., en vervolgens 54 mln. op te halen bij de gemeenten, die dat op hun beurt weer moeten weghalen bij tienduizenden gezinnen. Het waarom is uiterst zwak onderbouwd. Geen stapeling van uitkeringen in een gezin. Het was beter geweest als deze staatssecretaris eerst met zijn premier had gesproken die, toen hij nog op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijkheid droeg, een visie had; hij had een idee voor ogen over mensen die even of langdurig niet meedoen op de arbeidsmarkt en een beroep doen op een uitkering. In dit wetsvoorstel komt de arbeidsmarkt niet voor.
Wat als argumentatie wordt aangevoerd, is niets meer of minder dan een ideologische opvatting over mensen die in de ogen van de staatssecretaris doelbewust uitkeringen aan het stapelen zijn. En aan die praktijk moet een einde worden gemaakt! We moeten ze prikkelen, anders gaan ze niet aan de slag. Minder geld: het zal ze leren! Het moet allemaal niet te makkelijk zijn voor jonge mensen in een bijstandsgezin. Dat is de boodschap van de regering. Eigen schuld, dikke bult! De diensten van gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, is niet gevraagd in hoeverre deze aanname klopt en dus ook niet of de voorgestelde oplossing adequaat is. De staatssecretaris heeft een simpele stelling: als we de mensen die in zijn ogen doelbewust uitkeringen stapelen maar de pas afsnijden, dan gaan ze wel werken.
Maar uit de staatssecretaris daarmee niet impliciet kritiek op de gemeentelijke uitvoering? Want als hij vindt dat deze mensen doelbewust werk en uitkering tegen elkaar afwegen en als deze mensen die keuze blijkbaar hebben, dan hadden ze dus ook aan het werk kunnen zijn. Vindt de staatssecretaris dat de gemeenten mensen te makkelijk een uitkering geven, omdat ze net zo goed aan het werk hadden kunnen zijn? Als hij dat vindt, is deze wetswijziging dan niet een heel ingewikkelde? Omdat de gemeenten hun werk niet goed doen, gaan we het jongvolwassenen moeilijker maken om een eigen bestaan op te bouwen.
Het alternatief van de G-4, ondersteund door de VNG en de G32, wijst de staatssecretaris af, maar uitsluitend om financiële redenen. Voor zijn huishoudboekje gaat de teller dan, zo betoogt hij, niet vanaf 1 januari lopen, en omdat het huishoudboekje zijn hoogste doel is, schuift hij ook dit alternatief terzijde. Maar hij wijst het niet inhoudelijk af. Zou de kwestie van de novelle er niet zijn, zou de staatssecretaris dan mee gaan met dit vanuit de uitvoeringspraktijk opgestelde voorstel, een voorstel waardoor de simpele uitruil tussen uitkering en werk voor een deel van de gezinnen geen werkelijkheid zou worden? Een voorstel dat voorkomt dat er vervolgens te weinig inkomen in die huishoudens is om van te leven, iets waarop ook de Raad van State heeft gewezen. Een voorstel dat tegemoet komt aan de gemeenten, die niet zitten te wachten op de onzekere route via de motie-Sterk. Durft de staatssecretaris met andere woorden te erkennen dat de uitvoering een veel beter voorstel heeft, omdat dit voorstel gebaseerd is op de praktijk en het veel minder onzekerheden voor de uitvoering bevat? Hij zou de uitvoering enorm kunnen helpen en daarmee ook de burgers die het betreft. Graag een reactie die verder gaat dan de kwestie van de novelle. Mijn fractie houdt een motie achter de hand over het voorstel van de G-4, een voorstel dat de adhesie heeft van de G32 en de VNG.
Met veel moeite heeft de minister onze vragen over de motie Sterk en de vraag of deze regering die motie gaat uitvoeren, positief beantwoord. Maar gemeenten moeten wachten op een wetswijziging in de WWB, voordat het realiteit wordt. Wanneer gaat dat gebeuren? En toont dit niet opnieuw aan dat de staatssecretaris slecht heeft nagedacht over de onderbouwing van het wetsvoorstel en de gevolgen ervan? Gemeenten en burgers mogen niet de dupe worden van slechte wetgeving. Deze Kamer draagt daarvoor een belangrijke verantwoordelijkheid en dat zeg ik met name tegen de leden die deze coalitie steunen dan wel gedogen.
Als de staatssecretaris zo sterk gelooft in de financiële prikkel als een middel voor gedragsbeïnvloeding, hoe kijkt hij dan aan tegen jonge mensen die thuis wonen met een Wajong-uitkering? Deze jonge mensen zullen het volgens zijn redenering van financieel gedreven gedrag uit hun hoofd laten om te gaan werken, want zolang hun ouder of ouders een bijstandsuitkering hebben, raakt deze gemotiveerde aan het werk zijnde Wajonger zijn loon kwijt. Dat is hopelijk niet iets wat hij nastreeft, want daarmee rijdt hij de gemeenten, die hij zo hard nodig heeft met het oog op de Wet werken naar vermogen, in de wielen.
Als de staatssecretaris inderdaad heilig gelooft in het effect van financiële prikkels, dan zou hij ook andere gevolgen heel aannemelijk moeten vinden. Een jongvolwassene zou volgens zijn redenering bijvoorbeeld wel moeten besluiten om niet legaal maar illegaal te gaan werken, want dan komt de uitkering van zijn ouders niet in gevaar en hoeft hij zijn inkomen niet te besteden aan het onderhoud van zijn ouders. Een jongere zou volgens die redenering bij zijn tante moeten gaan wonen en zijn nichtje op haar beurt bij zijn ouders, want dan is er geen eerstelijns familieband. Gaan we dit allemaal bestrijden met fors handhavingsbeleid? Volgens mij kunnen wij beter gaan werken aan een wet met een heldere doelstelling en een wet die een logische uitvoeringspraktijk met zich mee brengt. Graag een reactie van de staatssecretaris.
De staatssecretaris hamert er bij voortduring op dat het hard nodig is om jonge mensen op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen. Daarom gaat hij met dit wetsvoorstel weer wat verder dan met de WIJ. Waarop baseert hij zijn aanname dat jonge mensen hun eigen verantwoordelijkheid kennelijk niet of onvoldoende nemen? Uit welke evaluatie van de uitvoeringspraktijk blijkt dit? Volgens mij willen jonge mensen juist wel graag werken. Zij willen van betekenis zijn en denken helemaal niet aan een uitkering als een aangename hangmat of als een vangnet. Dat blijkt ook wel uit het onderzoek van Motivaction onder jongeren, zie het boek met als titel "De grenzeloze generatie".
Het recht dat jonge mensen hebben onder de WIJ – de gemeente moet een werkleeraanbod doen zodanig dat de jongere in zijn levensonderhoud kan voorzien, hetzij via studiefinanciering, hetzij via loon – komt met dit wetsvoorstel te vervallen. Als de minister zou durven zeggen dat uit de evaluatie van de WIJ blijkt dat gemeenten jonge mensen juist op een heel goede manier kansen bieden, iets waarover ik uit eigen ervaring kan zeggen dat dat niet het geval is, dan heb ik voor hem de volgende vraag: Waarom laat hij die fantastische praktijk dan toch vallen? En hoe bevordert deze wijziging de deelname aan de arbeidsmarkt? Hoe denkt de staatssecretaris bij te dragen aan de eigen verantwoordelijkheid van jonge mensen als zij in een positie terechtkomen waarin zij geen plek op een school kunnen afdwingen, geen baan en dus ook geen loon kunnen afdwingen – iets wat de gemeenten onder de WIJ ook al niet konden, maar dan was er tenminste nog een uitkering via de WIJ – en als zij door deze wetswijziging ook geen inkomen meer via het vangnet kunnen afdwingen wanneer zij nog thuis wonen bij ouders met een bijstandsuitkering?
Over welke eigen verantwoordelijkheid heeft de staatssecretaris het als een jongvolwassene verantwoordelijk wordt voor het onderhoud van zijn ouders en de schulden van zijn ouders? Als er beslag kan worden gelegd op het inkomen van de jongvolwassene? Hoe draagt deze verantwoordelijkheid voor de situatie van de ouders bij aan de arbeidsparticipatie van jonge mensen? Geldt een en ander trouwens ook voor het geprivilegieerde gezin uit Bloemendaal of Wassenaar met thuiswonende meerderjarige kinderen? Kunnen die kinderen ook worden aangesproken op de enorme hypotheekschuld van hun ouders?
Praat de staatssecretaris wel eens met jonge mensen die hun jonge leven hebben doorgebracht met ouders die het hoofd maar net of net niet boven water wisten te houden? Praat hij wel eens met kinderen die al op zeer jonge leeftijd een volwassen rol hebben gekregen in een huishouden met incapabele ouders? Als deze kinderen 18 jaar worden, dan kunnen ze niet zoals hun welgestelde leeftijdsgenoten onafhankelijk worden. Is dat wat de staatssecretaris beoogt? Jongvolwassenen die het hebben getroffen met hun ouders, kunnen onbeperkt baantjes hebben, al het geld is voor hen, en vaak stoppen hun ouders hen nog flink wat geld toe.
Plaats daarnaast de jongvolwassenen die het in financieel opzicht slechter hebben getroffen. Die jongeren moeten op hun 18de jaar, wanneer ze hun studie beëindigen, een ingewikkelde afweging maken. Kan ik maar beter verhuizen? Zo ja, waar haal ik dan het geld voor een verhuizing vandaan? De woningmarkt is immers ook nog niet hervormd. Waarom kan ik niet net als partners die op huwelijks voorwaarden trouwen, mijn inkomen vrijwaren van een vader of moeder die voortdurend schulden maakt? Hoe moet ik de kosten die gepaard gaan met een baan, reiskosten en kledingkosten, betalen als het minimumjeugdloon volledig opgaat aan de verzorging van mijn ouders? Er is nauwelijks geld in mijn gezin en als ik hard ga werken, kan ik flink bijdragen zodat mijn jongere broertjes en zusjes af en toe nieuwe kleren hebben. Maar ja, wat heeft dat nog voor zin als alles direct wordt gekort?
De staatssecretaris hamert op de eigen verantwoordelijkheid van jonge mensen. Met dit wetsvoorstel ontneemt hij echter een bepaalde groep jonge mensen iedere vorm van eigen verantwoordelijkheid, omdat hij ze de middelen ontneemt om de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven te nemen. Wat heeft dat toch te maken met de liberale opvattingen van de staatssecretaris? Vindt de staatssecretaris dat een werkende thuiswonende jongvolwassene verplicht kan worden om zijn ouders, inclusief minderjarige broertjes en zusjes, te onderhouden, zodra zijn vader of moeder werkloos wordt of aangewezen raakt op de bijstand, iets waarop hij of zij dan geen recht meer heeft? Waarom hoeven zelfstandig wonende kinderen hier niet aan bij te dragen, maar een thuiswonend kind wel? Waarom hoeft een kind, wanneer een van zijn ouders werkloos wordt en recht op WW heeft, zijn ouders niet te onderhouden, maar wel wanneer het geen WW maar bijstand wordt? Kan de staatssecretaris dat uitleggen, niet alleen aan deze Kamer, maar ook aan de samenleving?
De staatssecretaris draagt het argument aan dat er dan een extra stimulans is voor de ouders om aan het werk te gaan. Ik stel op mijn beurt: de staatssecretaris legt de verantwoordelijkheid van de ouders en de samenleving op de frêle schouders van een jongvolwassene. Is dat wat de staatssecretaris nastreeft? Is dat iets wat wij als samenleving zouden moeten nastreven? Een kind kan een ouder stimuleren, maar hij kan zijn ouder niet veranderen. Een kind kan ook niet in zijn eentje onze samenleving veranderen, een samenleving waarin mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, mensen boven de 45 jaar, mensen met een verslaving of een verslavingsverleden, mensen met beperkte verstandelijke vermogens, mensen zonder of met een slechte opleiding en mensen zonder werkervaring niet vooraan staan als er banen worden uitgedeeld, zo er al banen worden zijn.
Voorzitter. Ik heb mij terdege afgevraagd of behandeling vandaag wel zin heeft, aangezien de regering geen moeite heeft gedaan om de grote zorgen die er zijn over zorgvuldigheid, uitvoerbaarheid, haalbaarheid en vooral ook het doel van het voorstel weg te nemen. Misschien wordt het deze Kamer wat duidelijker wat de staatssecretaris nu precies voor ogen heeft als hij met ons zijn visie op sociale diensten zou delen. Zijn deze diensten er om mensen een nieuw perspectief te bieden wanneer zij het even niet zelfstandig kunnen redden of zijn deze diensten bedoeld om het volume in de bijstand te verminderen en de poort zo veel mogelijk dicht te houden? Zijn zij met andere woorden vooral uitvoeringskantoor van het Rijk? Graag heldere antwoorden op deze vragen, ook in relatie tot het onderhavige wetsvoorstel.
Waarom begint de staatssecretaris niet aan de andere kant? Waarom zorgt hij er niet voor dat gezinnen waar mensen een bijstandsuitkering hebben en waar ook de jongvolwassenen in een uitkering terechtkomen, weer perspectief op werk krijgen? Als de staatssecretaris, net zoals zijn premier onlangs nog van harte deed, met de uitvoering zou praten, dan zou hij weten dat de woorden "eigen verantwoordelijkheid" snel zijn opgeschreven, maar dat het in de praktijk van alledag toch iets ingewikkelder ligt. Kinderen die opgroeien in financieel en sociaal gedepriveerde gezinnen hebben namelijk vaak al een achterstand wanneer ze voor het eerst naar school gaan. Die achterstanden worden daar lang niet altijd weggewerkt, met alle gevolgen van dien. Die kinderen lopen een grotere kans op een slechter opleidingsniveau en het niet behalen van diploma's. Als ze dan de volwassen leeftijd bereiken, zegt u "pech gehad, je mag nu voor je ouders gaan zorgen", als de jongere tenminste werk heeft, of "pech gehad, je teert maar op de lege zak van je ouders", of "wat heb ik ermee te maken dat school je niet meer wil, een werkgever ook niet, en de sociale dienst de deur moet dichthouden?". Zouden we niet veel beter kunnen investeren in het tegengaan van slechte uitgangsposities op de arbeidsmarkt, zowel voor de ouders als voor de kinderen? Dat beschouw ik nog steeds als een verantwoordelijkheid van de gehele samenleving.
Ik heb het geluk gehad om op diverse momenten in mijn jonge leven mensen tegen te komen die het in mij zagen zitten en die mij hebben gestimuleerd om te worden wie ik wil en kan zijn. De realiteit is dat de kans om dergelijke mensen tegen te komen tamelijk afhankelijk is van waar je opgroeit. Dit wetsvoorstel betekent feitelijk dat de staatssecretaris tegen een specifieke groep jonge mensen die al in een omgeving zit waarin die kansen klein zijn, zegt: eigen schuld, dikke bult, zoek het maar uit; hoe jullie je huishoudboekje vanaf nu regelen, is niet mijn zorg, want mijn huishoudboekje is op orde wanneer ik die 54 mln. bezuinig.
Dit wetsvoorstel bevordert niet de arbeidsdeelname als zodanig, vergroot niet de zelfstandigheid van jongeren, stelt gemeenten voor grote uitvoeringsproblemen, brengt mensen in één gezin in meer problematische relaties tot elkaar en lijkt slechts ingegeven door plat bezuinigen. Het is een draak van een wetsvoorstel, wellicht één met zeven koppen.
Ik keer weer terug naar het SCP. "Met mij gaat het goed, met de samenleving minder." Is dat wat de staatssecretaris straks kan zeggen? "Met de rijksfinanciën gaat het goed, maar die samenleving is financieel, sociaal en emancipatoir toch zo'n puinhoop." Laat de staatssecretaris dan bedenken dat dit veroorzaakt is door het monomane bezuinigen van dit kabinet.
De heer Ester (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn fractie heeft met belangstelling maar ook met zorg kennis genomen van het wetsvoorstel. Het gaat om een aantal substantiële ingrepen in de bijstand, die om een gedegen behandeling in dit huis vragen. Het aanscherpen van de regels voor jongeren onder de 27 jaar, het afschaffen van bijstand voor inwonenden, het vervangen van de partnertoets door een toets op het huishoudinkomen en het maximeren van het gemeentelijk minimabeleid vormen in combinatie een vergaand bezuinigingspakket. Mijn fractie deelt de noodzaak om stapelingen van uitkeringen binnen gezinnen te voorkomen. Het is niet de bedoeling dat uitkeringsafhankelijkheid intergenerationeel wordt doorgegeven. Dat leidt tot sociale uitsluiting en sociale isolatie. De oplossing daarvan is echter geen kwestie van resolute bezuinigingen maar vooral, zoals ik zal betogen, van innovatief en activerend arbeidsmarktbeleid.
Juist vanwege het vergaande karakter van het wijzigingsvoorstel wil mijn fractie een kritische noot plaatsen bij de gevolgde procedure. Wij moeten constateren dat ons op het einde van dit jaar een groot aantal wetsvoorstellen van het departement van de staatssecretaris bereiken die ieder voor zich drastische consequenties hebben voor de doelgroep. Met name daar waar het ingrepen in de sociale zekerheid betreft, zoals ook bij het onderhavige voorstel het geval is, wordt ter legitimatie en ondersteuning verwezen naar de Wet werken naar vermogen die de Kamer volgend jaar tegemoet kan zien. Dit betekent dat de huidige voorstellen zijn losgezongen van hun achterliggende visie, die we immers in een latere fase zullen bespreken. Dit heeft naar de mening van mijn fractie een negatieve impact op de kwaliteit van de beraadslaging. Deze ontkoppeling van wetsvoorstel en achterliggende visie zagen we eerder deze maand ook bij het debat in de senaat over het kindgebonden budget en de kindregelingen. Ook hier wordt verwezen naar een onderliggend visiedocument dat begin volgend jaar zal verschijnen.
Mijn fractie maakt bezwaar tegen deze gang van zaken die veel weg heeft van een salamistrategie, zoals al eerder door ons is betoogd. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris waarom de politieke leiding van zijn departement telkenmale op deze strategie terugvalt. Daaraan verbind ik de vraag welke maatregelen hij en de minister zullen nemen om deze procedureel en inhoudelijk laakbare gang van zaken te keren. Dit huis hecht zeer aan een hoge kwaliteit van behandeling van wetsvoorstellen, maar daarvoor is de gelijktijdige beschikbaarheid van het wetsvoorstel en de bredere inhoudelijke legitimering onontbeerlijk.
Het heeft ook consequenties voor de uitvoeringspraktijk van wetsvoorstellen. Wat is nu precies de zin van dit wetsvoorstel, gelet op het feit wij over nog geen jaar hier de zojuist genoemde Wet werken naar vermogen zullen bespreken, die in overkoepelende zin maatregelen formuleert rond de bijstand en de onderkant van de arbeidsmarkt? Het wordt er op deze manier niet transparanter op en het zadelt bovendien de uitvoeringsinstanties op met grote implementatieproblemen. De WWB is immers volgend jaar alweer achterhaald. De VNG en ook Divosa hebben hierop terecht gewezen. Ligt het dan niet voor de hand, zo vraagt mijn fractie aan de staatssecretaris, om de gewijzigde WWB samen in te voeren en parlementair te bespreken met de Wet werken naar vermogen? De argumentatie van de staatssecretaris in de memorie van antwoord vermag niet echt te overtuigen.
Diezelfde VNG heeft in niet mis te verstane bewoordingen te kennen gegeven dat de invoeringsdatum van 1 januari aanstaande uitvoeringstechnisch onmogelijk is. Deze inwerkingtreding staat haaks op de Code Interbestuurlijke Verhoudingen die een termijn aanhoudt van drie maanden na de officiële afkondiging van regelgeving. Uit de memorie van antwoord blijkt dat de staatssecretaris zich deze schending van afspraken realiseert; hij doet daarmee echter verder niets. Wij stuiten met regelmaat op problemen met de invoeringstermijn van wetsvoorstellen van het departement van de staatssecretaris. De ingreep in de kindregelingen, het kindgebonden budget, de afbouw van de dubbele heffingskorting en de wijziging van de ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen zijn daarvan een paar heel recente voorbeelden. Mijn fractie stelt dan ook de vraag hoe serieus de staatssecretaris deze Code Interbestuurlijke Verhoudingen nu eigenlijk neemt. Weegt de staatssecretaris deze inbreuk wellicht anders?
De implementatie van de wetswijziging is bepaald niet eenvoudig. Alle 300.000 bijstandscliënten zullen moeten worden doorgelicht op hun gezinssituatie om de huishoudtoets te kunnen berekenen. Voor gezinnen met meerderjarige kinderen met een eigen inkomen moet een hernieuwde berekening plaatsvinden, waarvoor ongetwijfeld ook aanvullend dossieronderzoek vereist is. Het gaat om een uitvoeringstechnisch complexe materie. De VNG heeft in brieven van 12 september en 7 november jongstleden een lange waslijst opgenomen van knelpunten en technische problemen die overwonnen moeten worden om de wetswijziging naar behoren uit te voeren. De invoering van de wetswijziging vereist grote zorgvuldigheid en dat is met de huidige invoeringstermijn nauwelijks realiseerbaar. Daarover bestaat in de uitvoeringswereld brede consensus. De staatssecretaris doet hierover in de memorie van antwoord wat luchtigjes. De vraag die mijn fractie dan ook stelt is of, en zo ja welke waarborgen de staatssecretaris heeft ingebouwd om een correcte implementatie van de beleidsmaatregelen te verzekeren. Is hij bereid om garanties op dit punt te geven? Wat is het meest recente oordeel van de VNG over de uitvoeringsproblematiek?
Het wetsvoorstel is uiteindelijk ook bedoeld om de arbeidsparticipatie te verhogen. Ook hier komt de vraag naar de onderbouwing naar boven. Arbeidsongeschikte jongeren die onder het Wajong-regime vallen, zullen door de herijking van de uitkeringen echt niet meer aan het werk komen. Een inwonende jongere met beide ouders in de bijstand die gaat werken, ziet zijn inkomsten verrekend met de uitkering van zijn ouders. Voor velen is dat geen aanlokkelijk perspectief. Hoe schat de staatssecretaris de effecten van zijn voorstel op arbeidsdeelname in? Zijn deze inschattingen gebaseerd op onderzoek? In ieder geval blijkt uit de evaluatie van de Wet investeren in jongeren dat de integrale benadering van activering van jongeren nog niet in alle gemeenten is aangeslagen en dat met name jonggehandicapten om extra zorg vragen. Dat geldt zeker voor jongeren met complexe multiproblematiek. Vooral kleinere gemeenten zijn hierop minder toegerust.
We moeten daarbij constateren dat de gemeentelijke re-integratiebudgetten onder sterke druk staan. Sterker, er is sprake van ingrijpende bezuinigingen. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris dan ook of deze bezuinigingen de transitie van uitkering naar werk onder de doelgroep van de WWB niet verder zullen problematiseren.
Uit vrijwel alle recente wetsvoorstellen van de staatssecretaris en zijn minister blijkt een onwankelbaar geloof in de werking van financiële prikkels om individuen aan te sporen gewenst gedrag te vertonen, in dit geval de transitie naar betaalde arbeid. De vraag is evenwel hoe een generieke prikkel als verwoord in het wetsvoorstel werkt op de huidige arbeidsmarkt en welke werkgelegenheidseffecten hiervan te verwachten zijn. Dat is zeker geen uitgemaakte zaak. Bij welke groepen uitkeringsgerechtigden mag men positieve effecten verwachten en voor welke groepen zal een en ander geen of weinig effect sorteren? Kan de staatssecretaris hier uitsluitsel over bieden? Daaraan koppel ik de vraag – die ook door andere fracties is gesteld – of het inderdaad het wetsvoorstel werken naar vermogen is dat bedoeld is om deze transitie van uitkering naar werk te realiseren. Hoe moeten wij de verhouding tussen beide voorstellen dan zien en wegen? Hier wreekt zich het gebrek aan samenhang der dingen.
In ieder geval is het zo dat het verzetten van financiële prikkels alleen niet voldoende is om mensen in de bijstand te bewegen de transitie naar een betaalde baan te maken. Daar komt natuurlijk veel meer bij kijken. Met name betreft dit de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het gaat dan wat de vraagkant betreft om de feitelijke beschikbaarheid van banen voor mensen op bijstandsniveau. Kan de staatssecretaris hierover cijfermatig inzicht bieden? Wat voor banen zijn dit eigenlijk en in welke sectoren? Welk perspectief bieden deze banen? Wat is het effect van de huidige recessie daarop? Maar minstens zo belangrijk is het dat de jongeren die het betreft over de juiste combinatie van vaardigheden – hard en soft skilIs – beschikken, die hen aantrekkelijk maken op de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt die ook in toenemende mate hogere eisen heeft gesteld aan vakbekwaamheden en ervaring, ook aan de onderkant. Dan helpt het dus niet om alleen het instrument van financiële prikkels in te zetten. Het gaat ook om competentieontwikkeling, om de juiste scholing, om de juiste attitude en om het slechten van de mismatch tussen vraag en aanbod. Het verlagen van de gezamenlijke uitkering voor mensen die niet over de juiste vaardigheden beschikken of gewoon niet kunnen werken, biedt dan geen soelaas.
De werking van financiële incentives is echt iets ingewikkelder dan de staatssecretaris in de memorie van antwoord aangeeft. Als we mensen in de bijstand aan een betaalde baan willen helpen, dan hebben we activerend en innovatief arbeidsmarktbeleid nodig en dat gaat veel verder dan het schuiven met financiële prikkels. Het gaat om vernieuwende vormen van "empowerment" voor mensen in de bijstand. Eerst dan fungeert de bijstand niet louter als een vangnet, maar vooral als een trampoline richting arbeidsmarkt. Dat gold voor de afbouw van de dubbele heffingskorting, dat geldt ook hiervoor. Mijn fractie ziet graag een reflectie van de staatssecretaris op deze noodzakelijke samenhang van prikkels en competenties binnen de context van sterk gewijzigde vraag- en aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt en de rol die actief arbeidsmarktbeleid daarbij kan spelen. De commissie-Bakker heeft hierover wijze woorden gesproken in haar rapport over arbeidsparticipatie.
De Raad van State heeft zorgen geuit over de vraag of de gekozen bijstandsnorm toereikend is voor een huishouden van meer dan twee volwassen personen. De Raad wijst daarbij ook op onvermijdbare kosten die ieder lid van een huishouden moet maken, bijvoorbeeld de verplichte zorgverzekering. Het gaat dus niet alleen om "economy of scale"-voordelen. De G-4-wethouders – ze zijn vanavond al een paar keer genoemd – stellen onomwonden in hun brief van 9 november dat er op deze manier bijstandsniveaus ontstaan die "in redelijkheid niet passen binnen het Nederlandse sociaal zekerheidsstelsel: er valt simpelweg niet van rond te komen". Hieraan kunnen de stapeleffecten van een reeks van andere maatregelen worden toegevoegd, zoals de onlangs aangenomen afbouw van de dubbele heffingskorting.
Graag wil mijn fractie nog eens van de staatssecretaris horen wat voor hem een toereikende bijstandsnorm in dit verband is en hoe hij het geïndividualiseerde en budgettair neutrale alternatief van de VNG of denkbare varianten daarop in dit verband evalueert. Is de staatssecretaris gekant tegen iedere vorm van individualisering van de bijstandsnorm? Ook wil ik graag op dit punt een nadere beschouwing op de waarschuwing van de Raad van State inzake de fraudegevoeligheid van de huishoudtoets, ofwel de waarschijnlijkheid dat gedragseffecten als uitwonen zullen optreden om inkomensachteruitgang te omzeilen. Vreest de staatssecretaris niet dat zijn voorstel een prikkel bevat om gezinsverbanden te doorbreken? Zullen jongeren zich niet clandestien op andere adressen inschrijven? Dat moeten we niet willen, zo meent mijn fractie.
Ook wil mijn fractie nog eens vragen of het nu klopt dat, als een Wajonger gaat werken, zijn of haar loon onder de huishoudtoets komt te vallen, waardoor het gezinsinkomen lager wordt, terwijl omgekeerd de Wajong-uitkering niet onder deze toets valt? Dat zou wel een zeer perverse prikkel zijn als het gaat om het bevorderen van arbeidsdeelname van Wajongers. Kan de staatssecretaris op dit toch gevoelige punt enige duidelijkheid bieden, ook in het verlengde van zijn brief van 16 december over deze kwestie? Het gaat immers om een prikkel die haaks staat op het beleid om arbeidsdeelname onder deze groep te bevorderen.
Mijn fractie is op zichzelf genomen geen tegenstander van het vragen van een zekere wederkerigheid in het bijstandssysteem. Solidariteit en reciprociteit kunnen onder bepaalde voorwaarden best samengaan. Er valt ook wel wat te zeggen voor het leveren van een maatschappelijke tegenprestatie door mensen die daartoe in staat zijn. Het bevordert participatie en het behoudt ook vormen van arbeidsroutines en competenties. De wetswijziging bepaalt over deze tegenprestatie: "naar vermogen door het college opgedragen maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, die verricht worden naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt". De vraag die zich bij mijn fractie opdringt is of deze toch wat academische verwoording door de staatssecretaris ook vertaald kan worden in een meer operationele definitie die voor alle betrokkenen helder is. Aan welke maatschappelijk nuttige activiteiten, die aan de genoemde combinatie van definitieclausules voldoen, denkt de staatssecretaris? Geldt hierbij gedwongen activiteitennering? Met andere woorden, moet de bijstandsgerechtigde ieder aanbod aanvaarden en zo ja wat zijn dan de sancties? Valt mantelzorg ook onder de definitie van tegenprestatie? Daarbij stelt zich in algemene zin de vraag of de staatssecretaris spanning ziet tussen het principe van de tegenprestatie en Europees recht, bijvoorbeeld artikel 4 van het EVRM. Ook de Raad van State heeft daarop gewezen. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op deze punten.
Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie nogal wat vragen heeft rond het wetsvoorstel. Die betreffen de procedurele en inhoudelijke samenhang met allerlei aanpalende wetsvoorstellen, het ontbreken van een integrale visie op de onderkant van de arbeidsmarkt, de uitvoeringsproblematiek, de gezinseffecten, de arbeidsmarkteffecten en de veronderstelde toereikendheid van de nieuwe bijstandsnorm voor huishoudens.
Graag zien wij de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris tegemoet.
Mevrouw Scholten (D66):
Voorzitter. We hebben het de staatssecretaris al vaak horen zeggen: werken moet lonen. We hebben even vaak geconstateerd dat iedereen het hiermee eens is. Dit kabinet legt sterk de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Ditmaal door middel van de introductie van een "huishoudtoets", de 4 wekeneis voor 27-minners, de tegenprestatie voor bijstandsverlening en het beperken van het gemeentelijk minimabeleid. D66 is ook voor een activerende sociale zekerheid. D66 is ook voor heel veel meer, bijvoorbeeld voor verhoging van de AOW-leeftijd en voor activerend ontslagrecht, maar daar hebben wij het vandaag niet over. Vandaag hebben wij het over een bijstandswet. Het is de vraag of bovenstaande maatregelen daadwerkelijk activeren.
Ik wil vandaag graag vier punten bespreken: de huishoudtoets, de 4 wekeneis, de ontheffing voor alleenstaande ouders en de uitvoeringsproblematiek. Ik heb een aantal van die punten al eerder horen langskomen vanavond.
Onlangs maakte het CBS bekend dat het aantal bijstandsuitkeringen onder jongeren daalt. Gezien de economische situatie waar wij ons op dit moment in bevinden, is dit opmerkelijk. Mijn fractie ziet uiteraard graag dat deze ontwikkeling zich doorzet. Toch hebben wij hier een hard hoofd in. De staatssecretaris introduceert met dit wetsvoorstel een huishoudtoets, waarvan ook mijn fractie de effectiviteit ernstig in twijfel trekt.
Ik grijp terug naar het advies van de Raad van State. De Raad heeft in zijn advies de opmerking gemaakt dat door de introductie van deze toets mogelijk een ontmoedigend effect ontstaat op het daadwerkelijk zoeken van een baan. Immers, wanneer een meerderjarig inwonend kind met ouders in de bijstand – dit betreft 44% van de gevallen waar dit wetsvoorstel over gaat – vanuit de bijstand gaat werken en loon gaat verdienen, worden zijn ouders gekort op hun uitkering. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer genoeg concrete voorbeelden gehoord. De financiële prikkel voor het kind zal in veel gevallen averechts werken. Het nieuwe inkomen waarvoor het kind hard gewerkt heeft, vervangt het bijstandsinkomen. Niet echt stimulerend, zou ik zeggen. Het zou toch zonde zijn als door deze maatregel het CBS over een aantal maanden de voorzichtige conclusie moet trekken dat door deze maatregel het werken niet langer lonend is. Ik onderscheid voor het goede begrip zes gevallen.
Het gaat in deze wet in de eerste plaats om gezinnen met meerderjarige thuiswonende kinderen die werken: het kindinkomen valt onder de huishoudtoets en de ouders worden gekort op de bijstand.
Het gaat in de tweede plaats om gezinnen met meerderjarige thuiswonende kinderen die niet werken: alle kindtoeslagen vervallen. Ouders worden niet gekort maar er is geen extra bijstand voor het meerderjarige kind.
Het gaat in de derde plaats om gezinnen met meerderjarige thuiswonende kinderen, die werken en een interne bedrijfsopleiding volgen. Deze gezinnen worden gekort op de bijstand.
Het gaat in de vierde plaats om gezinnen met meerderjarige thuiswonende kinderen, die studeren met een rijksstudietoelage. Die studietoelage en de bijverdiensten tot een bepaald plafond vallen buiten de huishoudtoets. Ouders worden niet gekort op de bijstand.
Het gaat in de vijfde plaats om gezinnen met een thuiswonende Wajonger, die niet worden gekort.
Het gaat in de zesde plaats om gezinnen met een zorgbehoevend gezinslid die tien of meer uren zorg per week behoeft, waarbij een van de inwonende gezinsleden deze zorg verleend. De zorgbehoevende heeft in dat geval zelfstandig recht op bijstand, waardoor het gezin niet wordt gekort.
Dit alles betekent dat de staatssecretaris de plicht herintroduceert dat ouders voor hun volwassen kinderen gaan zorgen en vice versa. Het betekent ook dat een aantal ongelijkheden wordt ingevoerd. Meerderjarige kinderen die werken en meerderjarige kinderen die een interne opleiding volgen en ook werken, worden ongelijk behandeld ten opzichte van meerderjarige kinderen die een studie met studiefinanciering volgen en ten opzichte van de Wajongers. Deze maatregel zorgt dus voor alle kinderen voor ongelijke startkansen.
De VVD-fractie heeft in het verslag ten aanzien van de huishoudtoets al gevraagd naar eenzelfde regel voor zowel de meerderjarige studerende kinderen als voor de kinderen die een opleiding volgen. Een vergelijkbare regeling, of een uitzondering op de huishoudtoets tot een bepaald inkomen, versterkt de eigen verantwoordelijkheid van zowel het meerderjarig kind als de ouders. Mijn fractie vindt het bijzonder jammer dat een dergelijke regeling niet is opgenomen in het wetsvoorstel. Graag vernemen wij een reactie hierop van de staatssecretaris.
Bovendien is het de vraag of dit wetsvoorstel werkelijk de beoogde besparingen oplevert. Het voorbeeld van de meerderjarige die zelfstandig gaat wonen – al dan niet gefingeerd – en in dat verband bijstand, huur- en zorgtoeslag aanvraagt, is al langsgekomen. Zou de staatssecretaris daarop ook willen reageren?
Mijn fractie heeft in het verslag eveneens gevraagd naar het bestaan van schulden binnen een gezin in relatie tot dit wetsvoorstel. De staatssecretaris zet in de memorie van antwoord uiteen dat het meerderjarig kind zijn of haar inkomen behoudt en niet mee afbetaalt. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris dat de hoogte van het inkomen van het gezin de afloscapaciteit van de schuldenaar bepaalt. Dit betekent dat bij de berekening van de zogeheten beslagvrije voet, het inkomen van het meerderjarig kind wel meetelt en het kind dus indirect toch mee afbetaalt. Ik kan het antwoord van de staatssecretaris echt niet anders lezen. Mijn vraag is: vindt de staatssecretaris het terecht dat deze kinderen op die manier toch meebetalen aan een schuld die zij zelf niet op hun geweten hebben?
Ik raak ook nog even aan de motie-Sterk. De huishoudtoets leidt in een aantal gezinnen tot een verlaging van het besteedbaar inkomen. Om ervoor te zorgen dat de bijstandsnorm toereikend blijft voor gezinnen met meerdere inwonende meerderjarige kinderen en zij aan onvermijdbare kosten als zorgpremies kunnen blijven voldoen, is de motie-Sterk aangenomen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij voornemens is deze motie uit te voeren. Dit doet mijn fractie deugd. Echter, de staatssecretaris zegt ook dat deze motie een wijziging van de Wet werk en bijstand vergt. Hij wil deze wetswijziging meenemen in een volgend wetgevingstraject. Dat is te laat. Vanaf 1 januari aanstaande krijgen verschillende gezinnen al te maken met een verlaging van de bijstand en tegelijkertijd met stijgende premiekosten. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan?
Ik kom bij het alternatief dat de G-4 hebben voorgesteld. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie niet erg positief is over deze huishoudtoets. Dit wil niet zeggen dat wij het probleem van een stapeling van uitkeringen ontkennen en hier niets aan willen doen. Integendeel, wij staan positief tegenover het alternatief van de G-4, waarbij een persoonlijke toeslag wordt geïntroduceerd. De staatssecretaris heeft hier al vele vragen over gehad maar ziet niets in het voorstel. Hij zegt dat er besparingsverliezen optreden wanneer voor dit voorstel wordt gekozen, maar is dat wel zo? Heeft de staatssecretaris bij deze berekening ook rekening gehouden met kosten voor het uitvoeren van de motie-Sterk? Wanneer dit niet het geval is, zou de staatssecretaris opnieuw de voorstellen willen vergelijken, waarbij deze kosten wel worden meegenomen?
De staatssecretaris heeft ook gezegd dat het voorstel een breuk betekent met het regeerakkoord. Dat lijkt onze fractie niet dermate ernstig wanneer de afwijking een verbetering betreft. Overigens is de staatssecretaris al eerder afgeweken van het regeerakkoord. Ik verwijs naar de ontheffing van de alleenstaande ouders voor de sollicitatieplicht en naar de afwijking in de Wet op het kindgebonden budget. De vraag is of die besparingsverliezen elders in de begroting zijn gedekt. Ook daarover zou ik de staatssecretaris graag horen.
Dan kom ik bij mijn tweede punt, de 4 wekeneis. Het CBS merkte voorzichtig op dat de genoemde daling van het aantal uitkeringen onder jongeren wel eens het gevolg zou kunnen zijn van het vooruitlopen van gemeenten op deze eis. Mijn fractie staat dan ook positief tegenover deze maatregel. Wat ons betreft gaat de staatssecretaris alleen niet ver genoeg. Het is ons nog steeds niet duidelijk waarom in het wetsvoorstel voor deze eis een onderscheid wordt gemaakt tussen 27-minners en 27-plussers. Want wanneer we de voorzichtige conclusie van het CBS overnemen en deze maatregel een positief effect heeft op het verminderen van het aantal bijstandsuitkeringen, waarom stelt de staatssecretaris dit dan niet verplicht voor iedereen? De argumentatie die de staatssecretaris hanteert in de memorie van antwoord waarom dit specifiek aan 27-minners wordt gevraagd, is ook toepasbaar op 27-plussers. Bij hen is het eveneens belangrijk om te hameren op eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet doet bij elk wetsvoorstel een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van iedereen, niet alleen van jongeren. De staatssecretaris wil toch ook zo veel mogelijk mensen vanuit een uitkeringssituatie naar werk krijgen? Bovendien is het nog maar de vraag of de staatssecretaris hier niet in aanraking komt met een onjuiste toepassing van het gelijkheidsbeginsel en/of met leeftijdsdiscriminatie. Graag zouden wij ook hierop een reactie van de staatssecretaris krijgen.
Het derde punt, de ontheffing van de alleenstaande ouders, kan ik niet onbesproken laten en kent een korte geschiedenis. Al jarenlang strijdt D66 samen met de VVD, en meestal ook met GroenLinks, voor een sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders. De verschillende moties die wij samen hebben ingediend, heb ik hier op een rijtje staan. De staatssecretaris, van nature een liberaal, heeft echter een kniebuiging moeten doen in de Tweede Kamer om een meerderheid te krijgen in die Kamer, waardoor voor ons een van de belangrijkste maatregelen uit het wetsvoorstel is verdwenen. Mijn fractie hoeft de staatssecretaris niet te vertellen dat economische zelfstandigheid ook voor alleenstaande ouders van groot belang is, zodat zij niet langdurig met hun kinderen in armoede hoeven te leven. Hoe langer deze mensen aan de kant staan, des te moeilijker het wordt om weer te participeren op de arbeidsmarkt. Mijn fractie is dan ook diep teleurgesteld dat dit principiële punt uit het wetsvoorstel is geschrapt.
Tot slot kom ik bij misschien wel het meest bediscussieerde punt van dit wetsvoorstel: de uitvoerbaarheid. De afgelopen twee weken is hierover een groot aantal vragen gesteld, en dan heb ik het voornamelijk over de haalbaarheid van de ingangsdatum van 1 januari 2012. Hier zitten nogal wat haken en ogen aan. Het lijkt mij onnodig om alle punten uit de brief van de VNG van 15 december 2011 in reactie op de nadere memorie van antwoord voor te lezen; als het goed is heeft de staatssecretaris deze ook voorhanden. Een zorgvuldige invoering van dit wetsvoorstel is voor ons erg belangrijk, ook om problemen in de toekomst te voorkomen. Tot op heden heeft de staatssecretaris mijn fractie in ieder geval niet kunnen overtuigen dat de ingangsdatum van 1 januari aanstaande reëel is. Uiteraard staan wij open voor een gedegen argumentatie. Overigens staat de ingangsdatum niet in het wetsvoorstel. Deze wordt dus bij Koninklijk Besluit en zonder wetswijziging in deze Kamer bepaald.
Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat de fractie van D66 vooralsnog grote twijfels heeft over het wetsvoorstel. Mijn fractie wacht het antwoord van de staatssecretaris met belangstelling af.
Mevrouw Klever (PVV):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en de samenvoeging van die wet met de Wet investering jongeren. Dit is belangrijk, want meer dan 300.000 Nederlanders worden direct geraakt door dit wetsvoorstel. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer heeft dan ook zeer zorgvuldig naar dit wetsvoorstel gekeken. In totaal zijn er door de Tweede Kamer bijna 700 schriftelijke vragen aan de regering gesteld over dit wetsvoorstel. Bij de schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer is er nog een groot aantal vragen bij gekomen. Wat ons betreft is het wetsvoorstel uitputtend behandeld. Op basis van alle tot op heden ingebrachte argumenten is onze fractie tot de conclusie gekomen dat dit wetsvoorstel op hoofdlijnen onze steun verdient. Omdat er inhoudelijk weinig valt toe te voegen aan de behandeling tot nu toe, zal ik beginnen met enkele beschouwingen op hoofdlijnen.
Bezuinigen doet pijn. Niet bezuinigen of te laat bezuinigen doet nog veel meer pijn. Griekenland heeft daar inmiddels enige ervaring mee: tienduizenden ambtenaren krijgen ontslag, er wordt ongekend fors gekort op de overheidsuitgaven, belastingen gaan omhoog en er komen nieuwe belastingen bij. Nederland staat er gelukkig beter voor. Wij hebben nog goede sociale voorzieningen, met als vangnet de bijstand. Maar Nederland kan ook leren van Griekenland: ieder vangnet kan stuk gaan, als je het maar genoeg belast.
En het vangnet van de bijstand wordt belast. Jaren van massa-immigratie hebben ertoe geleid dat inmiddels bijna 50% van de bijstandsuitkeringen wordt verstrekt aan niet-westerse allochtonen. Bij 65-plussers wordt zelfs 90% van de bijstandsuitkeringen verstrekt aan niet-westerse en westerse allochtonen. De verzorgingsstaat werkt als een magneet op kansarme immigranten en diezelfde verzorgingsstaat zorgt ervoor dat kansarme immigranten in toenemende mate terechtkomen in het vangnet van de bijstand. Een gemiste kans, want ondanks de crisis en de oplopende werkloosheid is er nog steeds werk in Nederland.
De heer De Lange (OSF):
Ik hoor grote woorden, en grote woorden leiden tot grote vragen. Ik hoor het woord "massa-immigratie". Dat hoor ik heel veel van de PVV, maar ik ben zo langzamerhand benieuwd waar in de visie van de PVV immigratie eindigt en massa-immigratie begint. Als wij daar nu een keer duidelijkheid over krijgen, weten wij in de toekomst met ons allen precies wat wij bedoelen. En dat is toch de bedoeling van een debat? Dat is mijn eerste punt.
Mijn tweede punt is dat mevrouw Klever stelt dat het percentage 65-jarige allochtonen met een uitkering zeer hoog is, maar zich niet afvraagt hoe deze mensen hier gekomen zijn. Zij zijn hier niet zomaar aan komen fietsen. Nee, zij zijn hier gekomen op verzoek van de Nederlandse samenleving om klussen te doen die de Nederlandse samenleving zelf niet wilde doen. Wat is uw voorstel, mevrouw Klever? Is het uw bedoeling om deze mensen, die in moeilijke omstandigheden leven en bijvoorbeeld geen volledige AOW hebben omdat zij hier te kort geweest zijn, verder te korten op hun uitkering of ze misschien met geweld te deporteren? Wat zijn uw gedachten hierover?
Mevrouw Klever (PVV):
Dat zijn twee vragen. Ik begin met de massa-immigratie. Vorig jaar was een record: 150.000 immigranten zijn vorig jaar Nederland binnengekomen. Ik neem aan dat iedereen het met mij eens is dat dit massa-immigratie is. Verder bestrijd ik ...
De heer De Lange (OSF):
Mag ik zeggen dat ik dit niet met u eens ben?
Mevrouw Klever (PVV):
Dat mag u zeggen.
De heer De Lange (OSF):
Dan is "iedereen" dus een overstatement.
Mevrouw Klever (PVV):
Prima.
De heer De Lange (OSF):
Ja?
Mevrouw Klever (PVV):
Die krijgt u van mij. Als u rustig gaat zitten, ga ik u vertellen wat ik wil doen aan ouderen in de bijstand. Wij zijn natuurlijk een voorstander van minder immigratie. Alle mensen in Nederland die aan de voorwaarden voldoen, hebben natuurlijk recht op bijstand. Maar wij moeten ervoor waken dat het vangnet van de bijstand overspoeld wordt, waardoor het niet meer betaalbaar is. Ik denk dat het wel duidelijk wordt in mijn betoog.
Tussen de 200.000 en 300.000 mensen uit overige Europese landen zijn werkzaam in Nederland en ondanks de crisis verwacht de Algemene Bond van Uitzendbureaus dat dit aantal de komende jaren nog toe zal nemen. Niet zo gek als je bedenkt dat het gemiddelde maandloon in een land als Bulgarije rond de € 350 bedraagt. Als je dat bedrag afzet tegen de Nederlandse bijstand inclusief de verschillende toeslagen, begrijpt iedere burger wel waarom er zo veel immigranten naar Nederland komen. Het is in onze optiek dan ook onbegrijpelijk dat er fracties zijn die aan de ene kant zeggen op te komen voor de kwetsbaren in onze samenleving, maar aan de andere kant tegen maatregelen zijn om de immigratie van kansarmen beter te reguleren.
Het zal duidelijk zijn: als het om de bijstand gaat, gaat het wat onze fractie betreft onlosmakelijk ook over de immigratie. Hoe kan het dat er honderdduizenden immigranten een baan vinden in Nederland, terwijl tegelijkertijd honderdduizenden Nederlanders afhankelijk zijn van een uitkering en kennelijk geen baan kunnen vinden? Aan deze paradox moet een einde worden gemaakt, omdat wij anders het risico lopen dat deze paradox een einde maakt aan onze goede sociale voorzieningen. Dat is waar de fractie van de PW voor staat. Om deze paradox te doorbreken moeten wij iets doen aan de immigratie van kansarmen, moeten wij iets doen aan de bereidheid van werkgevers om mensen uit de bijstand in dienst te nemen, moeten wij iets doen aan het onderwijs, waar wij volop sleutelen aan competenties waar geen werkgever op zit te wachten, en moeten wij iets doen aan de bijstand zelf.
De voorliggende wijziging van de Wet werk en bijstand en de samenvoeging van die wet met de Wet investering jongeren is wat onze fractie betreft een stap vooruit in de bescherming en het behoud van onze sociale voorzieningen. De maatregelen zoals genoemd in de wet zijn pijnlijk en niet onomstreden, maar de gedachte achter iedere individuele maatregel is logisch en eerlijk. Waar de maatregelen onrechtvaardig uit kunnen pakken, heeft de regering gezorgd voor uitzonderingen. Los van die uitzonderingen, zoals het 10 urencriterium voor zorg en de Wajong, heeft het kabinet 90 mln. extra ter beschikking gesteld aan bijzondere bijstand. Verder is de regering bezig met het wetsvoorstel werken naar vermogen. Deze wet moet in 2013 ingevoerd worden. Voor zover de regelgeving onverwachte problemen oplevert, is er nog ruimte om deze problemen op te lossen in de Wet werken naar vermogen. Wat sommige fracties zien als een salamitactiek, zien wij als een gefaseerde verandering die voldoende mogelijkheid biedt tot bijsturing.
Wat betreft de huishoudinkomenstoets is onze fractie van mening dat een gezinsbenadering beter aansluit op het karakter van de bijstand als laatste vangnet dan een individuele benadering. Het is voor onze fractie onbegrijpelijk dat een gezin in de bijstand meer dan twee keer zoveel geld kan overhouden dan de buurman die als kostwinner zijn gezin van een minimumloon moet onderhouden of de zzp 'er die aan het eind van de maand soms nog minder dan de bijstand overhoudt. Een stapeling van uitkeringen is volstrekt in tegenspraak met het fundamentele uitgangspunt dat de bijstand een laatste vangnet is, geen inkomensvoorziening is en altijd aanvullend is op reeds aanwezige middelen. Dat neemt niet weg dat voor degenen die door deze maatregel worden getroffen, de maatregelen pijnlijk zullen zijn. Daarom vragen wij de staatssecretaris hier expliciet om de gevolgen van de maatregelen te blijven toetsen en monitoren en de meest kwetsbare groepen te beschermen.
Voorzitter, onze fractie merkt op dat het wetvoorstel uiteraard draait om degene die een bijstandsuitkering ontvangt. Wat onze fractie betreft zou de regering in een vervolg meer aandacht moeten besteden aan de rol van de werkgever en de gemeente. Nog te vaak hoort onze fractie verhalen van met name ouderen dat ze wel graag willen werken, maar dat er geen werkgever is die hun een baan wil geven. De gemeente zit bijna dagelijks aan tafel met de banenmotor van Nederland, namelijk de mkb-ondernemer. Het gaat dan om bestemmingsplannen, vergunningen, opdrachten die moeten worden vergeven enzovoorts. Onze fractie is er op voorhand niet van overtuigd dat in deze dynamiek de belangen van mensen in de bijstand voldoende aan de orde komen. Iedereen die wel eens een huis heeft gekocht, weet dat de makelaar ergens in het gesprek ineens ook begint over de verzekering en de hypotheek waar hij nog een leuke aanbieding voor heeft. Waarom zouden gemeenteambtenaren die veel contact hebben met werkgevers, hier ook niet wat meer aandacht aan besteden? Dat een sociale dienst primair verantwoordelijk is voor de bijstand, sluit niet uit dat ook de rest van het gemeentelijke apparaat een steentje bijdraagt aan het helpen van mensen in de bijstand. Graag zouden wij willen vragen hoe de regering hierover denkt en of de regering mogelijkheden ziet, gemeenten meer te ondersteunen om het potentieel van bijstandsgerechtigden beter onder de aandacht van werkgevers te brengen.
Voorzitter, ik rond af. Ingrepen in de bijstand zijn per definitie pijnlijk, maar in dit geval onvermijdelijk. Onvermijdelijk omdat de bijstand als vangnet behouden moet worden voor toekomstige generaties. Onze fractie zal dit wetsvoorstel dan ook steunen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik hoor de collega terecht zeggen dat er blokkades zijn op de arbeidsmarkt voor mensen in de bijstand en dat de gemeenten een grotere rol zouden moeten spelen om toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen in de bijstand mogelijk te maken. Het is van tweeën een. Er zijn mensen in de bijstand die graag willen werken, maar te maken hebben met blokkades. Dat staat in schril contrast met wat mevrouw Klever in het begin zei, dat er vooral mensen in de bijstand zitten die als gevolg van massa-immigratie hierheen zijn gekomen om van de bijstand te profiteren en niet met de bedoeling om te werken. Wat bedoelt zij nu precies?
Mevrouw Klever (PVV):
Als de helft van de bijstand gaat naar voormalige immigranten, kun je niet over de bijstand praten zonder ook over massa-immigratie praten.
De heer Thissen (GroenLinks):
Willen die mensen nu werken of profiteren zij van onze bijstand?
Mevrouw Klever (PVV):
Het kan allebei. Ik weet het niet …
De heer Thissen (GroenLinks):
Ze willen dus werken. U bent bereid om naar gemeenten uit te stralen dat zij hun best moeten doen om ook voormalige allochtonen of migranten die nu een bijstandsuitkering hebben, aan de slag te helpen, want zij willen best?
Mevrouw Klever (PVV):
Uiteraard, iedereen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Waarvan acte. De PVV zegt eigenlijk twee dingen in één verhaal, maar het laatste klopt: de meeste mensen in de bijstand, ook de allochtonen die als gevolg van massa-immigratie hiernaartoe zijn gekomen, willen graag werken maar ondervinden blokkades op weg naar de arbeidsmarkt. Is dat juist?
Mevrouw Klever (PVV):
Nee, u verdraait mijn woorden. Er zijn twee kanten aan het verhaal.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik vat samen wat u mij zojuist vertelde.
Mevrouw Klever (PVV):
Er zijn twee kanten aan het verhaal. Ten eerste werkt de bijstand als een magneet op kansarme immigranten. Ten tweede zijn er genoeg banen in Nederland. Ik doe een beroep op de regering om ook de gemeenten aan te spreken om zich in te zetten om die mensen aan het werk te krijgen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Omdat zij allemaal best bereid zijn om te werken en uit de bijstand te komen.
Mevrouw Klever (PVV):
Individueel wel.
De heer Thissen (GroenLinks):
Hartstikke mooi!
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Beckers, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Beckers (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik voel het als een voorrecht dat ik hier de eerste keer kan staan om het woord te voeren en daarbij een wetsvoorstel te behandelen dat voor velen in onze samenleving consequenties heeft, consequenties nu of in de toekomst.
Het wetsvoorstel kent naar de mening van mijn fractie veel positieve elementen, zoals de decentralisatie van de uitvoering van het sociale beleid naar gemeenten, waardoor meer maatwerk mogelijk wordt, maar zeker ook de positieve impulsen die gericht zijn op de ontwikkeling en daarmee de zelfstandigheid van de individuele mens en, met die grotere zelfstandigheid, een beperktere rol van de overheid. Spinoza zei het ruim 300 jaar geleden al: Het doel van een overheid is niet om mensen te veranderen van rationele wezens in volgzame dieren of marionetten, maar integendeel, om hen in staat te stellen hun lichaam en geest te ontwikkelen in veiligheid en alle vermogens van hun geest te ontplooien in volle vrijheid, zonder dat zij zelf zich te buiten gaan aan haat, woede of bedrog, maar ook zonder dat ze gebukt gaan onder naijver of onrecht van anderen. Uiteindelijk is het doel van de overheid niets anders dan vrijheid.
Tot zover het citaat. Die grotere zelfstandigheid is onder andere mogelijk door te werken en daarmee eigen inkomsten te verwerven. Dat kan in deze tijd. De arbeidsmarkt is nog steeds redelijk gunstig voor werkzoekenden, ook al lopen de werkloosheidscijfers de laatste weken op. Er is nog steeds veel vraag naar arbeidspotentieel en op de lange termijn ontstaat er krimp in de beroepsbevolking, hetgeen voor de tewerkstelling gunstig kan zijn. Voor het eerst sinds tientallen jaren neemt de beroepsbevolking af. De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal 65-plussers was ooit 7:1, is thans 4:1 en loopt de komende decennia terug tot 2:1. De totale beroepsbevolking zal met ongeveer 800.000 mensen afnemen. Dat betekent naast zorgen en te nemen maatregelen ook kansen voor de minder en lager geschoolden en voor de uitkeringsgerechtigden, kansen om aan de slag te komen. Het biedt aan gemeenten de ruimte en de opdracht om hun daarbij behulpzaam te zijn.
Nu de omvang van de werkgelegenheid en de kansen om aan het arbeidsproces deel te nemen een zo belangrijke rol spelen voor de veranderingen in dit wetsvoorstel, is het wenselijk om de gevolgen van de crisis en de eventuele recessie voor de arbeidsmarkt nauwgezet te volgen. Wij vragen de staatssecretaris dan ook of, en zo ja, wanneer en op welke wijze de regering denkt maatregelen te nemen om de omvang van de werkloosheid en de werkgelegenheid te beïnvloeden, zodat de voorgenomen uitstroom uit de bijstand naar werk werkelijk kan plaatsvinden.
Thans worden reeds 300.000 arbeidsplaatsen ingevuld door buitenlandse arbeidskrachten. Daar is op zich niet veel op tegen. Het is immers ook een bijdrage tot verdere ontwikkeling van mensen. Deze immigratie is echter niet goed als in eigen land medeburgers niet aan het werk zijn en van een uitkering leven. Wij moeten dus bij voldoende werkgelegenheid ervoor zorgen dat er geen uitkering is voor degene die kan werken, en voorts dat degene die vanuit een uitkering gaat werken er behoorlijk beter van wordt. Mensen die kunnen werken, zullen dat ook moeten doen en wellicht meer en langer dan tot nu toe gebruikelijk is. Deze omstandigheid biedt kansen voor mensen onder andere om door middel van arbeid zelfstandig en onafhankelijk te worden.
Wij als VVD gaan ervoor om mensen in hun kracht te brengen, in hun sterkte. Uitgangspunt voor de VVD is dat ieder mens talenten heeft en dat het zaak is om die verder te ontwikkelen en aan te spreken. De nadruk komt dan te liggen op wat die mens wel kan in plaats van hetgeen hij of zij niet zou kunnen. Ontwikkeling van mensen leidt tot betere kansen op de arbeidsmarkt en vervolgens leidt werk tot onafhankelijkheid, zelfstandigheid, meer zingeving en grotere tevredenheid.
Veel mensen met arbeidsbeperkingen staan te vaak aan de zijlijn. Wij zullen ons wederzijds verplicht moeten voelen om de beperkt getalenteerde medemens een actieve rol in het arbeidsproces te laten vervullen. Doordat in deze wet de praktijk van het beleid gedecentraliseerd wordt, is de kans op een individuele aanpak en daarmee de slagingskans een stuk groter.
Deze inzet tot ontwikkeling en participatie moet niet ontmoedigd of verstoord worden door verkeerde honoreringsstelsels. Derhalve moeten wij ervoor zorgen dat werken loont. Belangrijk is dan dat de overheid zorgt voor een stimulerend stelsel van sociale zekerheid, dat mensen ontwikkelt tot zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Voor degenen die het niet op eigen kracht kunnen, is er ondersteuning en zo nodig bescherming. Het is onnodig dat in ons land 350.000 mensen een uitkering krijgen terwijl arbeidsmigranten de behoefte aan arbeidscapaciteit komen invullen. Dit wetsvoorstel kan een bijdrage leveren om uitkeringontvangers op een actieve arbeidsplaats te krijgen. Naast deze ontwikkelings- en tewerkstellingsdoelstelling kent het wetsvoorstel ook nog de bijdrage aan de economie en aan de bezuinigingsopdracht van 18 mld. of misschien nog meer.
Ik denk dat ik daarmee de goede volgorde hanteer. De fractie van de VVD zou ook zonder de bezuinigingsopdracht van dit kabinet deze wet, die mensen stimuleert tot werk, wenselijk vinden. Ik was dan ook twee weken geleden bij de behandeling van het wetsvoorstel tot afschaffing van de dubbele heffingskorting blij te horen dat de staatssecretaris diezelfde mening heeft.
Ik kom dan aan bij de belangrijkste maatregelen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld. De regering wil de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen en tevens de bijstand voor inwonenden afschaffen, waardoor een lagere uitkering ontstaat. Dit lijkt mijn fractie een terechte maatregel. Veel leden van de Kamer zijn de voorbije dagen geconfronteerd met mails en brieven over deze wet en met name over de redelijkheid en de effecten van de huishoudinkomenstoets. Een van die effecten zal zijn dat er een financiële prikkel ontstaat om intensiever te zoeken naar werk en daarbij ook minder eisen te stellen en sneller een baan en werk te accepteren. Dat is goed, niet alleen voor de overheid, die zodoende minder lasten heeft, maar vooral voor de betrokkenen zelf, omdat de stap naar werk leidt tot zelfstandigheid en onafhankelijkheid, inspireert tot sociale contacten en een bijdrage levert aan zingeving en tevredenheid.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau schrijft in 2010: degenen die daadwerkelijk uit armoede zijn geraakt, hebben dit in veruit de meeste gevallen direct of indirect aan werk te danken. Maar ook de redelijkheid vraagt om maatregelen. Het is zeker in een tijd van ruime werkgelegenheid niet uit te leggen, als er door stapeling van uitkeringen meer inkomen wordt verworven dan door arbeid. Wij allen kennen voorbeelden van gezinnen waarvan meerdere volwassenen in de bijstand zitten en gezamenlijk meer inkomen ontvangen dan de alleenverdienende buurman met minderjarige kinderen. Dat is een slechte stimulans om te werken. Maar nog erger is dat het oneerlijk is en niet bijdraagt aan het maatschappelijk gevoelen van verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven en tevens voor het wel en wee in de samenleving. De invoering van de huishoudinkomenstoets zal stevige consequenties hebben met betrekking tot de gestapelde uitkeringen, maar dat lijkt mij verantwoord nu er talrijke kansen op de arbeidsmarkt zijn.
De ontvangen reacties zijn extra emotioneel als er jongeren bij de huishoudinkomenstoets betrokken zijn. De leden van mijn fractie zijn benieuwd om hoeveel jongeren het feitelijk zal gaan. Velen van hen zullen niet onder de huishoudinkomenstoets vallen, omdat zij studeren of als Wajonger een uitkering krijgen of onder het mantelzorg- en AWBZ-criterium vallen. Deze gegevens zijn van belang en als ze niet voor handen zijn, zouden wij graag zien dat de staatssecretaris die gegevens laat registreren.
Zo juichen wij ook toe dat degenen die terecht een uitkering krijgen daarvoor een tegenprestatie moeten leveren die nuttig is voor de samenleving. Zou het niet normaal moeten zijn dat je je verplicht voelt om iets voor de samenleving terug te doen, als zij jou in staat stelt om een uitkering te verkrijgen? Deze tegenprestatie betreft onbeloonde en maatschappelijk nuttige werkzaamheden die het reguliere werk niet mogen verdringen. Daarmee zijn rekbare begrippen gehanteerd. De leden van de VVD-fractie vragen zich dan ook af of het niet wenselijk is om wat meer uitleg over de kaders van deze begrippen te geven ter ondersteuning aan de colleges van burgemeester en wethouders, die ze moeten toepassen.
In diezelfde sfeer is de VVD-fractie tevreden met de inperking van de verblijfsduur in het buitenland. Op dit terrein zijn er ook te veel voorbeelden van mensen die het met een uitkering al te comfortabel hebben ten opzichte van degenen die bijdragen aan het economische en sociale proces in ons land. Artikel 17 van de Wet werk en bijstand houdt een meldplicht in omtrent buitenlands verblijf. Naleving daarvan en vervolgens handhaving kan voor gemeenten lastig zijn en vraagt extra inzet. Hoe denkt de regering de gemeenten extra te kunnen aanzetten tot handhaving van deze verplichting?
De zoektermijn van vier weken voor jongeren zou voor de VVD-fractie, zeker nu de eerste resultaten in Rotterdam en Amsterdam succesvol blijken, ook uitgebreid kunnen worden naar de hele WWB-populatie. Het is door D66 al gezegd en wij onderschrijven dat met graagte. Ik besef dat gemeenten vrij zijn die keuze zelf te maken. Dat staat in onze wet. Maar iets meer stimulering door het ministerie zou het succes kunnen verbreden en vergroten. De leden van de VVD-fractie zouden graag van de staatssecretaris vernemen of hij bereid is de ervaringen van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam te analyseren, te monitoren en vervolgens breed te communiceren, zodat bij gunstige uitkomsten landelijke toepassing gerealiseerd kan worden op basis van vrijwillige toepassing door die gemeenten zelf. Ook zouden wij graag vernemen wanneer er sprake is van het begrip "voldoende inspanningen" die door jongeren geleverd moeten worden in de periode van vier weken en of dat begrip niet meer uniformiteit door middel van een objectief kader moet krijgen. Is hier het risico van te grote diversiteit niet aanwezig nu honderden ambtenaren in 400 gemeenten daaraan inhoud moeten geven?
Ten slotte kom ik nog aan bij de problemen die de VNG bij herhaling heeft aangegeven en waarop de staatssecretaris meerdere malen heeft gereageerd. Toch blijven er bij de G-4 en de VNG vragen bestaan over hetgeen te zien is als de beste oplossing. Dat wekt de indruk dat een uitvoerig gesprek tussen hen en de staatssecretaris opheldering kan geven. De VNG geeft bij herhaling aan dat gemeenten niet in staat zijn om hun ICT-systeem en de daarbij behorende programma's tijdig in te richten. Blijkens het antwoord van de regering naar aanleiding van het nader voorlopig verslag is de regering van oordeel dat de gemeenten per 1 januari aanstaande voldoende gereed kunnen zijn om tot invoering van het wetsvoorstel over te gaan. Toch zullen er, zoals steeds bij dergelijke omvangrijke stelselwijzigingen en veranderingen in de werkprocessen, implementatieknelpunten ontstaan. De kans daarop wordt nog groter als er ook nog eens een omvangrijke wijziging c.q. vernieuwing van het ICT-systeem moet plaatsvinden. Deze extra werkzaamheden komen bovenop het gewone werk en dat in een jaarperiode die altijd al extra druk kent. Gaat de invoering per 1 januari c.q. per 1 juli aanstaande in alle gemeenten lukken? De VVD verneemt graag van de staatssecretaris of de regering bereid is in het eerste jaar na invoering de rechtmatigheidstoets richting de gemeenten soepel toe te passen.
De leden van de VVD-fractie vinden dit een positief getint wetsvoorstel met stimulansen en kansen voor degenen die kunnen en willen en dat het ondersteuning geeft aan degenen die niet kunnen. Wij wachten de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris met belangstelling af.
De voorzitter:
Mijnheer Beckers, gefeliciteerd met uw maidenspeech, al moet ik u helaas meedelen dat u niet naar Londen gaat, aangezien u een tijdsoverschrijding hebt van 1 minuut en 47 seconden.
De heer Beckers (VVD):
Dat is boven de limiet.
De voorzitter:
Ja, precies. Dat is een limietoverschrijding.
Geboren in het Zuid-Limburgse dorpje Mheer raakte u al vroeg vertrouwd met de positie van openbaar bestuur. Uw vader was burgemeester, net als uw grootvader en overgrootvader. Het moge dus duidelijk zijn wat u had moeten worden. Maar dat is niet gebeurd, want op jeugdige leeftijd, in 1966, koos u voor het lidmaatschap van uw partij, de VVD. Bestuurlijke functies in die partij lopen als een rode draad door uw leven, al hebben uw hoofdfuncties altijd op een ander vlak dan de politiek en het openbaar bestuur in enge zin gelegen.
U studeerde notarieel recht in Nijmegen. Als kandidaat-notaris zag u van 1975 tot 1981 in de meest uiteenlopende situaties hoe rechtshandelingen uitwerken op het individu en intermenselijke verhoudingen. Die inzichten vormen een drijfveer voor uw inzet als politicus en als lid van deze Kamer.
In 1981 trad u in dienst van het Kadaster, aanvankelijk als hoofd juridische zaken bij de directie Roermond. Later werd u directeur van de vestiging Brabant. In 1994, kort na de verzelfstandiging van het Kadaster, trad u aan als lid van de raad van bestuur. Deze functie hebt u vervuld tot aan uw pensionering in 2004.
In de partijorganisatie van de VVD maakte u zich onder meer verdienstelijk als plaatsvervangend voorzitter van de Kamercentrale Limburg en als lid van het hoofdbestuur van 1983 tot 1986. U diende het lokaal bestuur als lid van de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, in de zittingsperiode 2006–2010. Naast uw werk als Kamerlid bent u thans werkzaam als adviseur van kleinere bedrijven en geeft u startende ondernemingen juridische en administratieve raad.
In het eerste halfjaar van uw werkzaamheden in de Kamer gaf u blijk van een sterke betrokkenheid bij sociale vraagstukken. In fractieverband vestigt u vaak de aandacht op de consequenties van wetgeving voor kwetsbare groepen in onze samenleving. In de maidenspeech die u zojuist hield, komt dit eveneens tot uiting. In uw ogen is het sociale profiel van uw partij ook een kernwaarde van het liberalisme. In deze Kamer legt u zich met name toe op onderwerpen op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. U bent dan ook lid van de gelijknamige commissie, evenals van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport; met dat laatste hebt u veel affiniteit. Voorts bent u lid van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van de commissie voor Koninkrijksrelaties. Zowaar een mooie taak. Graag wens ik u een zeer prettige en vruchtbare periode toe als lid van de Eerste Kamer.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Na het onvervalste Limburgs-Brabantse geluid van de heer Beckers is als laatste het woord aan de heer De Lange.
De heer De Lange (OSF):
Voorzitter. Ook vanaf deze plaats feliciteer ik de heer Beckers met zijn maidenspeech. Verder merk ik op dat ik mijn bijdrage mede uitspreek namens 50PLUS.
De kans lijkt me aanzienlijk dat het voorliggende wetsvoorstel zal eindigen als een 3837-er. Men kan zo langzamerhand constateren dat in het licht van in achterkamertjes bekokstoofde gedoogconstructietjes met de term 3837-er staatkundige geschiedenis wordt geschreven. Ongetwijfeld zal terugbetaling in de vorm van het ridderen van enige weigerambtenaren en het verder beperken van het aantal koopzondagen op termijn zichtbaar worden. Deze ultraliberale ontwikkelingen, in combinatie met de door sommigen diepgevoelde noodzaak om met 130 km/u over onze overvolle autowegen te razen, wettigen onmiskenbaar het vertrouwen dat het met Nederland eindelijk de goede kant op gaat. Zo is het toch?
Laten we, alvorens cynisch te worden, teruggaan naar het wijzigingsvoorstel van de Wet werk en bijstand en de samenvoeging ervan met de Wet investeren in jongeren, gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. De titel alleen al suggereert dat er veel overhoop wordt gehaald, en zo is het ook. Aan de Eerste Kamer, het wetsvoorstel te beoordelen op rechtmatigheid – waaronder rechtszekerheid – uitvoerbaarheid en haalbaarheid. Maar om te beginnen maak ik een aantal opmerkingen over de maatschappelijke context.
Allereerst moet het onze fracties van het hart dat onze eerder uitgesproken verontrusting over het feit dat het voorstel samen met een lange reeks van andere voorstellen als spoedeisend is gekwalificeerd, door de memorie van antwoord niet is weggenomen. Nog steeds wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat het tijdig halen van een bezuinigingsdoelstelling voorrang geniet boven zorgvuldigheid. Ook de samenhang met wetgeving die nog in voorbereiding is, is aan de orde. In dit verband baart het ons grote zorgen dat de voorgenomen Wet werken naar vermogen geheel onafhankelijk van de huidige wetgeving behandeld wordt. Dat maakt de taak van de Eerste Kamer nodeloos ingewikkeld zo niet onmogelijk. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Gedurende een lange reeks van jaren heeft onze samenleving zich steeds meer ontwikkeld in de richting van toenemende individualisering. Het nu voorliggende wetsvoorstel betekent op dit punt een aanzienlijke trendbreuk door de invoering van het begrip huishoudinkomen en het actief toetsen daarvan. Hiermee worden mensen die zich in een uitkeringssituatie bevinden in een totaal andere situatie geplaatst dan de rest van de bevolking. Er ontstaan dus twee categorieën Nederlanders, één met vergaande en ideologisch onderbouwde individuele zelfstandigheid en onafhankelijkheid, een andere met afgedwongen onderlinge afhankelijkheid en onderworpen aan diverse vormen van controle en mogelijke financiële sancties. Als dat geen stigmatisering inhoudt, wat dan wel? Dat dit voorstel ver gaat, blijkt uit de zinsnede uit de memorie van antwoord dat bij niet nakoming van de nieuw opgelegde verplichtingen van één van de gezinsleden het aan de gezinsleden is, elkaar hierop aan te spreken. Dat kan nog gezellig worden rond de familietafel.
Het wetsvoorstel beoogt mensen uit een uitkeringssituatie aan te moedigen, aan het werk te gaan. Niemand die bij zinnen is, kan tegen een dergelijke intentie zijn. Werk is beter dan een uitkering. Maar door dat als een mantra te herhalen, komt een oplossing niet in zicht of zelfs dichterbij. De kernvraag is natuurlijk welk werk dat dan wel zou moeten zijn. En daar doet de regering buitengewoon luchtig over. Ook het eendimensionale geloof dat financiële prikkels de snelweg naar arbeidsparticipatie plaveien, wordt niet gesteund door de feiten. Voor een grote groep mensen aan de onderkant van de samenleving, dikwijls slecht opgeleid, langdurig levend in moeilijke omstandigheden en met een grote dosis maatschappelijke frustratie is uitsluitend financiële dwang niet het wondermiddel waar deze regering kennelijk op hoopt. Wat onze fracties node missen is een beleid dat mede gericht is op begeleiden naar werk. Werk, ik herhaal het, dat er dan wel moet zijn, op een realistisch niveau.
De regering voert geen gericht werkgelegenheidsbeleid. De regering beseft dat door de huidige conjuncturele omstandigheden – mijn fractie noemt dat gewoon crisis – de gevolgen voor de arbeidsmarkt ongunstig zijn. Echter, roept men hoopvol, we moeten ons niettemin voorbereiden op de gevolgen van arbeidsschaarste. Over het wanneer en hoe, en voor wie, geen woord. Ook over het feit dat in het zeer grote bestand van zzp'ers veel verborgen werkloosheid zit, spreekt deze regering bij voorkeur niet. Over datzelfde werkgelegenheidsprobleem noteren we nog een aantal curieuze opmerkingen. Volgens de memorie van antwoord heeft het wetsvoorstel niet tot doel om specifiek de instroom van goedkope arbeid uit Oost-Europa en instroom in de bijstand te beperken. Ook is het kabinet van oordeel dat indien uitkeringsontvangers kunnen werken, zij met voorrang naar de arbeidsmarkt moeten worden bemiddeld? Met voorrang? Op wie? En bemiddeld? Door wie?
Het wetsvoorstel heeft curieuze en ongewenste gevolgen voor zowel jongeren als ouderen. Jongeren komen slechts in aanmerking voor een uitkering of ondersteuning bij het zoeken naar werk als zij geen door het Rijk bekostigd onderwijs kunnen volgen. De vraag is hoe dat door de jongeren moet worden aangetoond. De aanvraag van een uitkering wordt minimaal na vier weken beoordeeld. Het verkrijgen van de uitkering is afhankelijk van het oordeel van de gemeente of betrokkene zich voldoende heeft ingespannen om werk te vinden of onderwijs te volgen. Hoe de jongere dat moet aantonen, wordt aan de gemeente overgelaten. Duidelijk is dat willekeur op de loer ligt. Voor bepaalde ouderen zijn er eveneens grote problemen. Het voorstel om de termijn voor verblijf in het buitenland voor mensen met een AOW met een aanvulling uit de bijstand – AIO'ers – te verkorten van 26 weken naar 13 weken geldt niet voor ouderen met alleen maar AOW. Wij vragen ons af of hier geen sprake is van ongelijke behandeling. Graag het commentaar van de staatssecretaris.
De uitvoering van de wet wordt door de regering met een zucht van opluchting aan de gemeenten overgelaten. Mogelijke fraudeproblemen worden weggewuifd. Een voornemen van de regering is om gemeenten meer gelegenheid te geven tot het afleggen van wat eufemistisch huisbezoeken worden genoemd. Dat kan gezellig worden aan de voordeuren van onze prachtwijken. Over de kosten van dit soort in de ogen van onze fracties bizarre voorstellen wordt begrijpelijkerwijs niet gerept. Ook de vraag – nou ja, vraag – aan uitkeringsgerechten om een tegenprestatie naar vermogen te leveren, is een beleidsvoornemen waarvan de uitwerking wijselijk buiten beschouwing wordt gelaten. Bovendien worden bij dergelijke activiteiten zo veel onderling tegenstrijdige voorwaarden gesteld, dat ofwel de maatregel een klucht wordt ofwel dat er een kostbaar controleapparaat moet worden opgetuigd. Het wordt steeds leuker in onze steden en dorpen, want rechtse mensen likken zich er ongetwijfeld de vingers bij af.
Een wetsvoorstel dat op een realistische wijze zou beogen mensen uit een uitkering te begeleiden – begeleiden dus – naar zinvol werk op een niveau dat past bij het vaak lage scholingsniveau van mensen die zich jarenlang zonder perspectief bewogen hebben aan de onderkant van de samenleving zou zonder meer de steun van onze fracties krijgen. Het huidige ideologisch getinte wetsvoorstel waarbij de kennelijk weerspannige uitkeringstrekker met veel stok en weinig wortel de maar zeer ten dele bestaande arbeidsmarkt moet worden opgejaagd, is naar de mening van mijn fractie een monstrum dat onze samenleving nog verder in het slop dreigt te brengen.
Een nieuwe 3837'er? Het zou wel eens een kil dagje voor Nederland kunnen worden. De staatssecretaris doet er wijs aan niet op de steun van onze fracties te rekenen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-13-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.