Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbetering van de beroepsprocedure (31546).

De voorzitter:

Ik heet opnieuw de minister van Infrastructuur en Milieu van harte welkom in de Eerste Kamer. Zij is hier voor de eerste keer sinds de samenstelling van het nieuwe kabinet. Ik wil haar van harte feliciteren met haar benoeming en haar heel veel succes en wijsheid toewensen, en vooral ook veel plezier aan de debatten in de Eerste Kamer.

Onder de mededeling dat mevrouw Meindertsma in eerste termijn niet spreekt, geef ik het woord aan de heer Janse de Jonge.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Janse de Jonge (CDA):

Voorzitter. Ik mag deze inbreng mede uitspreken namens de fracties van het CDA, de VVD, de PvdA, GroenLinks, de SP en de Fractie-Yildirim. Ook wij feliciteren de minister met haar benoeming tot minister van Infrastructuur en Milieu. Meestal staat de M voor mobiliteit, maar dat is dit keer milieu. Een minister van Infrastructuur zien wij niet zo gek vaak in de Eerste Kamer, maar milieu zien wij zeer regelmatig, dus wij hopen ook de komende jaren tot een regelmatige wisseling van argumenten te komen.

Wetsvoorstel nr. 31546 betreft een wijziging van de Tracéwet, de Spoedwet wegverbreding en de Wet Ruimtelijke ordening met het oog op de verbetering van de beroepsprocedures. We bespreken dit graag met de nieuwe minister, zoals gezegd.

Het wetsvoorstel is echter voor 90% vervallen door aanneming van het initiatiefvoorstel inzake de bestuurlijke lus door deze Kamer dit voorjaar. We hebben daarover toen een uitvoerig debat gehad met de initiatiefnemers. Wat nog resteert, is in de kern een tweetal voorstellen.

Allereerst wordt een regeling voorgesteld om hangende de beroepsprocedure een besluit op grond van de genoemde wetten te wijzigen op onderdelen zonder toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb, de openbare voorbereidingsprocedure. Onze fracties maken een aantal opmerkingen bij dit onderdeel van het wetsvoorstel.

Naast de recente invoering van de bestuurlijke lus door de rechter wordt nu ook voorgesteld om het bevoegd gezag een bestuurlijke lus te verlenen om, nogmaals, op onderdelen een besluit aan te passen tijdens de beroepsprocedure bij de rechter. Aldus lijkt een wirwar aan bestuurlijke lussen te gaan ontstaan. Dat bevordert de transparantie van de procedure naar onze mening bepaald niet. De regering stelt dat het voorstel van een bestuurlijke lus voor het bestuur van grote praktische waarde is. Ook na de schriftelijke uitwisseling van argumenten is ons niet duidelijk waarin precies de praktische waarde van het voorstel schuilt. Ook lijkt het voorstel met iets te veel haast te zijn opgesteld. Ik breng graag namens deze fracties de volgende argumenten naar voren die tegen dit voorstel pleiten.

Allereerst ontstaat, zoals gezegd, een wirwar aan bestuurlijke lussen, zonder dat wij kunnen bogen op ervaringen met de recent ingevoerde bestuurlijke lus door de rechter. Afgesproken hebben wij met elkaar en met de regering in deze Kamer dat wij eerst de ervaringen en daarmee een evaluatie afwachten van de wet bestuurlijke lus.

Het verband tussen de thans voorgestelde lus en de nu bestaande bestuurlijke lus is onhelder. Het wordt immers wel erg ingewikkeld indien, hangende de beroepsprocedure bij de rechter, zowel de rechter, alsook het bestuur kan gaan "lussen". En dat ook nog eens in dezelfde periode waarin het beroep dus aanhangig is bij de rechter. Dit klemt temeer nu de regering tussen beide lussen geen verband wenst te leggen, zo begrijpen wij uit de schriftelijke stukken.

Zo is de vraag waarom de regering de zinvolle suggestie van de Raad van State niet heeft overgenomen om voor te schrijven dat in het wijzigingsbesluit van het bestuursorgaan de voorwaarde wordt opgenomen dat het wijzigingsbesluit tegemoetkomt aan de ingediende bezwaren. Aldus wordt er een verband gelegd tussen de lus en de ingediende bezwaren, en tegelijk wordt de voorgestelde lus enigszins ingeperkt. Ook wordt er een indirect verband gelegd met de rechterlijke lus. Het voorstel van de Raad van State biedt onzes inziens dus grote voordelen.

Ik kom bij het tweede element van dit wetsvoorstel. Vervolgens is de vraag wat verstaan moet worden onder het voorschrift dat de wijzigingen die het bestuursorgaan wenst aan te brengen in het wijzigingsbesluit "van ondergeschikte aard" zullen moeten zijn. Nu lijkt dit een lastige term, maar uit de jurisprudentie weten wij allemaal en kunnen wij ook afleiden dat het niet kan gaan om onderdelen van een besluit waarin de rechten van belanghebbenden direct worden geraakt en/of aangetast. Onhelder blijft dus hoe deze terminologie moet worden ingevuld. Opvallend is verder dat het de regering in het voorstel niet lijkt te gaan om een wijziging in relatie tot het "onevenredig benadelen" van een partij in het geding. Dat is een toch heel gangbare term naar onze mening.

Ten slotte is ons niet duidelijk wat de relatie is tussen dit onderdeel van het wetsvoorstel en de bekende artikelen 6.18 en 6.19 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is een procedure die zich veelvuldig bij de bestuursrechter voordoet. De regering ontkent in de memorie van antwoord dat er zoiets bestaat al een "6.18-procedure", maar ik meen dat te moeten bestrijden. De procedure, voor zover je die als procedure kunt aanduiden, de toepassing van artikel 6.18 stelt het betreffende bestuursorgaan in staat om hangende de beroepszaak het besluit aan te passen. Deze procedure wordt al vele jaren en met succes – en naar ik van nabij heb begrepen, wekelijks – toegepast door de rechter.

Wij zien met belangstelling de reactie van de minister op onze vragen en opmerkingen tegemoet. Ik voeg daaraan toe dat wij de minister indien zij heeft geantwoord ter verdediging van het wetsvoorstel in overweging geven het voorstel in te trekken en er nog eens goed over na denken, gelet op onze kritiek en op die van de Raad van State. Wellicht kan de minister in dat kader als zij dat wenst nog een initiatief nemen in het kader van de aanpassing van de Tracéwet die thans bij de Tweede Kamer ligt op stuk nr. 32377.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik voer het woord namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie. Wij wensen namens onze fracties de minister ook van harte geluk met haar benoeming. Het is een hernieuwde kennismaking met deze Kamer. Wij stellen de discussie in de komende tijd zeer op prijs met de minister.

Het voorliggende wetsvoorstel diende aanvankelijk twee doelen. Ten eerste om de zogenaamde bestuurlijke lus in deze wetten op te nemen, en ten tweede om voor deze specifieke wetten nog een aanvullende regeling op te nemen over de procedure die moet worden gevolgd bij aanpassing van het besluit.

Door aanname en inwerkingtreding van het Wetsvoorstel bestuurlijke lus Awb is het eerste deel van het oorspronkelijk wetsvoorstel overbodig geworden. In de Algemene wet bestuursrecht is nu immers de bestuurlijke lus opgenomen, die het mogelijk maakt om middels een tussenuitspraak bepaalde gebreken aan besluiten hangende de procedure bij de rechter te herstellen. In het voorliggend wetsvoorstel zijn deze artikelen dan ook geschrapt.

Inmiddels wordt met de regeling in de Algemene wet bestuursrecht praktijkervaring opgedaan. Naar wij hebben begrepen, heeft de Raad van State inmiddels een aantal uitspraken gedaan. Kan de minister meedelen of deze als positief worden ervaren? Naar de mening van onze fracties is het ook belangrijk dat de bestuursrechter vaker de inhoud van het besluit toetst, in plaats van de vorm. Daar zijn alle betrokkenen bij gebaat, en zij krijgen de rechtszekerheid die zij zoeken.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt nog iets toe te voegen aan de procedure rond de bestuurlijke lus, namelijk een vereenvoudiging van de wijzigingsprocedure indien een klein gebrek gerepareerd moet worden. Er wordt dus van uitgegaan dat er situaties zijn waarin het doorlopen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure disproportioneel is. En natuurlijk is het zo dat bij ruimtelijke projecten, die vaak omvangrijke besluitvorming vergen, een kleine fout in het besluit of in de onderliggende stukken gemakkelijk gemaakt kan worden. Maar onze fracties vragen zich af of dit zulke negatieve gevolgen heeft, en of dit zo vaak zal plaatsvinden dat wetgeving hiervoor te rechtvaardigen is. Wellicht kan de minister ons overtuigen dat dit noodzakelijk is. Wij wachten het antwoord van de minister dus af.

Waarom, zo vragen wij de minister, ook in aanvulling op wat collega Janse de Jonge namens een aantal fracties te berde heeft gebracht, is de suggestie van de Raad van State niet overgenomen om voor te schrijven dat in het wijzigingsbesluit van het bestuursorgaan de voorwaarde wordt opgenomen dat het wijzigingsbesluit tegemoetkomt aan de ingediende beroepen? Zo wordt een verband gelegd met de lus en de ingediende bezwaren, en tegelijk wordt de voorgestelde lus enigermate ingeperkt. Hierdoor wordt een indirect verband gelegd met de rechterlijke lus. Wij horen graag de visie van de minister hierover. Met belangstelling wachten onze fracties de beantwoording af.

De voorzitter:

Dank u wel. Wenst een van de andere leden in de eerste termijn van de Kamer nog het woord te voeren? Ik zie dat dit niet het geval is. Ik vraag de minister of zij op een later tijdstip vandaag gaat antwoorden, of nu al direct. Ik begrijp van haar dat zij behoefte heeft aan een korte schorsing.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven