Aan de orde zijn de algemene Europese beschouwingen in het kader van de Staat van de Unie 2009-2010 (32125) en het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010 (32123 V).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Europa is met het in werking treden van het Verdrag van Lissabon op 1 december jongstleden een nieuwe fase ingegaan. Enkele highlights van het verdrag komen in het debat van vandaag aan de orde: de vaste voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger, inclusief de Europese Dienst voor het Externe Optreden, EDEO, een hoger democratisch gehalte, meer invloed van het Europees Parlement en toetreding van de EU tot het EVRM. Inmiddels zijn de vaste voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, en de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid, mevrouw Catherine Ashton, aangetreden. Wat valt er te constateren met betrekking tot de "nieuwe gezichten" van Europa? Van Rompuy lijkt nadrukkelijk zijn plaats te bepalen ten koste van de zichtbaarheid van de voorzitter van de Commissie, Barroso. Mevrouw Ashton daarentegen heeft zich, voor zover wij hebben kunnen constateren, nog onvoldoende geprofileerd als degene die het duidelijke gezicht is van Europa in het buitenland.

Voorzitter. Er is een ambitieuze agenda voor het debat van vandaag: de rol van Europa in de wereld, de EU na Lissabon, de uitbreiding, de financieel-economische crisis, het financiële beleid van de EU, de toetreding van de EU tot het EVRM en de Europastrategie 2020 inclusief de kabinetsreactie erop. Over dat laatste onderwerp zijn recentelijk de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart gepubliceerd. Over de belangrijkste doelstellingen van de Europastrategie 2020 is inmiddels overeenstemming bereikt. Ik ben dan ook van mening dat het vruchtbaarder is om te zijner tijd bij de nadere invulling van de Europastrategie 2020 met de regering – en dan een regering die naar ik aanneem niet demissionair is – van gedachten te wisselen.

Voorzitter. Ik zal namens de VVD-fractie ingaan op het buitenlands beleid van de Europese Unie, inclusief de EDEO, op de rol en positie van het Europees Parlement, op de toetreding van de EU tot het EVRM en tot slot op de financieel-economische crisis, meer specifiek de casus Griekenland en de betekenis daarvan voor de toekomst van de Economische en Monetaire Unie, de EMU. Ik zal niet ontkennen dat mijn fractie zich grote zorgen maakt over de houdbaarheid van de EMU op de langere termijn.

Dan nu eerst de EU na het Verdrag van Lissabon. Hoe werkt de EU nu sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon? Tijdens het Europadebat in 2008 en bij de behandeling van de Goedkeuringswet voor het Verdrag van Lissabon heeft de VVD-fractie aandacht gevraagd voor de verhouding tussen de voorzitter van de Europese Raad, de intergouvernementele poot, en de voorzitter van de Europese Commissie, de communautaire poot. Wie krijgt het voor het zeggen in Europa? Zoals het er nu naar uitziet, lijkt dat tóch de voorzitter van de Europese Raad te zijn, ondanks de door iedereen als kleurloos afgeschilderde Van Rompuy. Hij neemt nadrukkelijk zijn plaats in op het Europese toneel. Is die observatie juist? Of is het in werkelijkheid Barroso die achter de schermen aan de touwtjes trekt door middel van het wekelijkse overleg dat hij met Van Rompuy heeft?

Mevrouw Catherine Ashton heeft volgens het Verdrag van Lissabon de beschikking over de Europese Dienst voor het Externe Optreden, de EDEO. Die dienst moet nog operationeel gemaakt worden. In de EDEO is qua bezetting de verhouding een derde ambtenaren van de Commissie, een derde secretariaat van de Raad en een derde vertegenwoordigers van de lidstaten. Hoe gaat dat uitpakken en bij welke van de drie groeperingen komt het zwaartepunt te liggen? En met alle bureaucratie die dit met zich brengt: wordt het een effectieve club of verzandt de club in de bureaucratie? Stel dat het lukt om een efficiënte, niet al te bureaucratische dienst op te richten, overweegt de regering dan om eventueel Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen op te heffen ten faveure van de EDEO? Uit de kabinetsreactie die wij gisteren hebben ontvangen op het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger voor de EDEO blijkt dat Nederland dat vooralsnog niet voornemens is.

In zijn verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken, "Gymnich", van 5 en 6 maart jongstleden schrijft de minister op pagina 3 dat de Hoge Vertegenwoordiger naar verwachting binnen enkele weken een integraal voorstel voor de inrichting van de EDEO aan de Raad zal doen. Dit voorstel is er inmiddels. Wat is de inzet van de regering ten aanzien van dit voorstel?

Wat betreft de vervulling van het een derde contingent vertegenwoordigers van de lidstaten blijkt het niet mogelijk, aldus het verslag van de minister, om vanaf de eerste dag een derde deel van de formatieplaatsen open te stellen voor vervulling door de lidstaten. Het zou namelijk de rechtspositie schaden van de personeelsleden van de diensten van de Europese Commissie en het secretariaat van de Raad die overgaan naar de EDEO. Wat is dat nu? Je kunt dan toch op je vingers natellen dat te zijner tijd de vertegenwoordigers van de lidstaten nauwelijks wat in te brengen hebben omdat de aantrekkelijke functies zoals die van secretaris-generaal, plaatsvervangend secretaris-generaal en directeur-generaal zijn verdeeld en de strategische posities zijn ingenomen? Hoe kijkt de minister hier tegenaan en wat denkt hij eraan te doen?

In dit verband merk ik op dat het, met het oog op de noodzakelijke bezuinigingen op het Nederlandse overheidsapparaat, naar het oordeel van mijn fractie een fortuinlijke situatie zou zijn als Nederlandse ambtenaren van Buitenlandse Zaken of eventuele andere departementen vanwege bijvoorbeeld milieu en energie over konden gaan naar de EDEO. Is dit ook voor de regering een overweging bij de nadere invulling van de personele bezetting van de EDEO? Dringt de regering met de bezuinigingsoperatie in het achterhoofd aan op zo snel mogelijke invulling van het een derde deel aan vertegenwoordigers van lidstaten? Is er overigens per lidstaat een bepaald contingent aan vertegenwoordigers vastgesteld voor de EDEO? Dat blijkt niet uit het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger van 25 maart jongstleden.

Wat mijn fractie ook nogal bezighoudt, is de vraag of de EDEO onder Buitenlandse Zaken valt of onder Europese Zaken. Anders gezegd: is de EDEO meer intergouvernementeel of meer communautair? Ik zou menen dat laatste, gezien de positie van de Hoge Vertegenwoordiger als vicevoorzitter van de Commissie, maar ik hoor het graag bevestigd door de minister.

Wat betreft het buitenlands beleid van Europa betekent liberale buitenlandse politiek voor de VVD-fractie een evenwicht tussen realiteit en ideaal. Als we realistisch zijn, moeten we vaststellen dat de geopolitieke rol van Europa het onder meer vanwege de opkomst van Azië en de afnemende invloed van individuele EU-lidstaten noodzakelijk maakt om meer gezamenlijk als EU op te treden. Heeft Europa überhaupt het vermogen om het buitenlands beleid te ontwikkelen? Hoe organiseert Europa zich met betrekking tot het buitenlands beleid? Lukt het de EU om grote mogendheden als de VS ervan te doordringen dat de EU een krachtig Europa is dat met één stem spreekt in het buitenlands beleid? Lukt het Europa om op de G20 met één stem te spreken? Is de EU in staat met één vertegenwoordiging van de EU als EU op te treden bij de Wereldbank, het IMF en vergelijkbare organisaties? Anders gezegd: bestaat de politieke wil om een Europees buitenlands beleid te realiseren? Durft de EU te kiezen voor daadwerkelijk Europees leiderschap? Wat zijn de opvattingen van de regering daarover? Hoe denkt de regering de belangen van Nederland in het buitenlands beleid van de EU zo krachtig mogelijk te verwezenlijken?

Ik maak in dit verband een enkele opmerking over de uitbreiding. De druk om de landen van de Balkan bij de EU te krijgen is groot. Als Kroatië lid wordt, staat Servië voor de deur. Het verzoek van dat land is inmiddels binnengekomen. Vervolgens worden Bosnië, Kosovo en Albanië een probleem. En we hebben op dit moment ook nog IJsland in wachtkamer zitten met een "impact assessment". Daar hebben ze anders aardig voor gezorgd met de uitval door het as. Naar het oordeel van mijn fractie moet er pas op de plaats gemaakt worden. De EU kraakt in haar voegen; verdere uitbreiding op dit moment zou tot desintegratie kunnen leiden.

Wat betreft Kroatië wil mijn fractie graag weten hoe het toetredingsverdrag er uit komt te zien. Teneinde de ratificatie van het Verdrag van Lissabon door alle lidstaten mogelijk te maken, zijn aan Ierland toezeggingen gedaan over de omvang van de Commissie: iedere lidstaat een eigen commissaris. Ook aan Tsjechië zijn toezeggingen gedaan. Worden deze toezeggingen bevestigd in het toetredingsverdrag met Kroatië of ziet de minister op langere termijn mogelijkheden om te komen tot een verkleining van de Commissie conform het oorspronkelijke voorstel voor het Verdrag van Lissabon, waarbij het toetredingsverdrag met Kroatië als breekijzer kan dienen? Zoals de minister recentelijk heeft kunnen lezen, is ook mijn partijgenoot en voormalig Eurocommissaris Frits Bolkestein inmiddels voorstander van een kleinere Commissie.

Nu kom ik op de rol en positie van het Europees Parlement na "Lissabon". Het Europees Parlement is erin geslaagd om door middel van een "framework resolution" tussen het Europees Parlement en de Commissie meer bevoegdheden te krijgen dan het Verdrag van Lissabon toekent. Als het Europees Parlement wetgeving over een bepaald onderwerp nodig vindt, dan heeft het Europees Parlement de mogelijkheid, de Commissie daartoe bijna te dwingen. De Commissie is dan ook bijna tot meer afhankelijkheid van het Europees Parlement gedwongen. Is die observatie juist? Geldt de "framework resolution" slechts tussen deze Commissie en dit Europees Parlement of geldt de "resolution" ook tussen volgende Commissies en volgende Europese Parlementen? Betekent de "framework resolution" dus materieel een verruiming van het Verdrag van Lissabon?

Eén ding staat vast: het democratisch gehalte van de EU is versterkt, via de nationale parlementen van de lidstaten, via de uitbreiding van bevoegdheden van het Europees Parlement en via het burgerinitiatief. Wat dat laatste betreft, is op 31 maart jongstleden een voorstel van de Commissie verschenen hoe een en ander in het vat zou moeten worden gegoten. In de brief van 19 april jongstleden bij de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken formuleert de regering enkele kritiekpunten op het voorstel van de Commissie. Hoe beoordeelt de regering de haalbaarheid van deze kritiek?

Dan kom ik nu op de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM. Een niet onbelangrijk onderdeel van het Verdrag van Lissabon is dat de Europese Unie toetreedt tot het EVRM. Dat gebeurt daadwerkelijk dankzij het feit dat de Russische Federatie op 18 februari jongstleden eindelijk Protocol 14 van het EVRM heeft geratificeerd. Protocol 14 vermeldt expliciet dat toetreding van de EU inderdaad mogelijk is. Maar zijn we er nu? Er valt nog heel wat te doen.

Artikel 218 van het Europese Unie-Werkingsverdrag voorziet in een tamelijk zware goedkeuringsprocedure van de kant van de EU: het Europees Parlement dient tijdens de hele procedure onmiddellijk en volledig te worden geïnformeerd. Het "explanatory report" bij Protocol 14 maakt duidelijk dat de details in een apart te ratificeren toetredingsverdrag moeten worden geregeld. Welke vragen rijzen er onder meer? Waaraan committeert de EU zich precies? Ik noem onder andere de protocollen en voorbehouden bij het EVRM. Hoe wordt de EU vertegenwoordigd in het Hof, in de Parlementaire Vergadering bij de verkiezing van rechters en in het Comité van Ministers in verband met het toezicht op de executie van arresten? Hoe verlopen de procedures precies? Hoe wordt bijvoorbeeld de EU betrokken bij een zaak waarin EU-recht een rol speelt, maar de klager zich tot slechts een enkele lidstaat richt? Hoe is de verhouding tussen het Hof in Luxemburg en het Hof in Straatsburg? De lidstaten en nationale rechters kunnen "ingeklemd" komen te zitten tussen Luxemburg en Straatsburg, hoewel de tendens lijkt te zijn dat Straatsburg het overwicht heeft.

Het Spaanse voorzitterschap wil haast maken. Spanje wil tijdens zijn voorzitterschap overeenstemming bereiken over het mandaat voor de toetredingsonderhandelingen door middel van een "memorandum of understanding", zodat toetreding van de EU tot het EVRM vrij vlot kan plaatsvinden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Mevrouw Broekers zegt dat toetreding een apart ratificatieverdrag vereist, dus ondertekening door 27 lidstaten. Over de kwestie van de toetreding tot het EVRM spreken wij in deze Kamer al lange tijd, al sinds lang voordat het Verdrag van Lissabon werd gesloten. Het argument was steeds: dat kan niet; we willen het wel maar het kan niet, want het heeft een apart verdrag nodig, dus we wachten op Lissabon. Vindt mevrouw Broekers dat er weer een verdrag nodig is, ondanks het bestaan van het Verdrag van Lissabon, waarin de bepaling is opgenomen dat de Unie zal toetreden? Als dat zo is, hebben we eigenlijk nodeloos jarenlang gewacht op het Verdrag van Lissabon, omdat dan de situatie hetzelfde zou zijn geweest. Of niet?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat verdrag moet tot stand komen met de 47 lidstaten die deelnemen aan het EVRM. Daarvan zijn er 27 lid van de Europese Unie. Er blijven er dus nog 20 over. Daar moet ook mee geratificeerd worden. Ik ga ervan uit dat die 27 EU-lidstaten in de door Spanje gewenste "memorandum of understanding" afspreken om met de Raad van Europa over het EVRM te gaan onderhandelen. Met die andere 20 lidstaten moet daarover ook overeenstemming bereikt worden en dat moet geratificeerd worden.

Voorzitter. Ik had het over het "memorandum of understanding" dat het Spaanse voorzitterschap met de 27 lidstaten van de Europese Unie wil bereiken, zodat zij de toetredingsonderhandelingen kunnen beginnen en zodat de toetreding van de EU tot het EVRM vrij vlot kan plaatsvinden. De details worden dan later uitgewerkt. Kan de minister nadere informatie verschaffen over wat wij ons moeten voorstellen bij het "memorandum of understanding" en wat er later nog zou moeten worden uitgewerkt?

Kan de minister informatie verschaffen over hoe het Europees Parlement met artikel 218 van het Europese Unie-Werkingsverdrag bereid is om te gaan? Wat heeft de hoorzitting met experts van het Europees Parlement op 18 maart jongstleden opgeleverd? Lukt het Spanje om zijn doelstelling te halen? Welke positie nemen niet-EU-landen van hun kant in de toetredingsonderhandelingen in? Wat zijn de verwachtingen van het ratificatieproces te zijner tijd? Ik vraag dit met het oog op het eindeloos wachten op ratificatie van Protocol 14 door de Russische Federatie. Wat is de bedoeling als het mandaat voor de toetredingsonderhandelingen volgens de plannen van het Spaanse voorzitterschap succesvol is verlopen en de toetredingsonderhandelingen daadwerkelijk van start kunnen gaan? Worden de problemen en vraagpunten die ik zojuist heb geschetst in het mandaat voor de toetredingsonderhandelingen opgelost of worden die, om een CDA-term te gebruiken, "werkendeweg", dus gedurende de toetredingsonderhandelingen, opgelost? Dat laatste lijkt mijn fractie nauwelijks een begaanbare weg.

Wanneer er niets verandert, wordt Straatsburg verstikt door de "workload", voor zover dat niet al aan de orde is met een achterstand van ongeveer 110.000 zaken. Dat is duidelijk. Met name landen als de Russische Federatie, Oekraïne, Roemenië en Turkije zorgen voor een problematische "workload". Is er voor de EU een uitweg naar Luxemburg omdat dat Hof per slot van rekening ook zal oordelen over mensenrechtenkwesties, namelijk over zaken met betrekking tot het Handvest van de grondrechten van de EU? Mijn fractie lijkt dat een moeilijke weg, want het Luxemburgse Hof is ook overbelast, maar misschien ziet de minister daar wel de mogelijkheid toe. Dat hoor ik graag.

Protocol 14 is nu aangenomen. Verwacht de minister van Justitie daarvan voldoende soelaas, in de zin dat de efficiency van het Hof erdoor met 25% kan verbeteren?

Dan nu de financieel-economische crisis. De financieel-economische crisis die in volle hevigheid in het najaar van 2008 is losgebarsten, is in een nieuwe fase terechtgekomen. Hoewel de bankencrisis nog niet voorbij is, heeft zich inmiddels de landencrisis in volle hevigheid aangediend. De Commissie is druk bezig om wetgeving inzake financieel toezicht te ontwerpen. Naar wij begrijpen zouden er drie Europese toezichthouders moeten komen: één voor de banken, één voor de verzekeraars en één voor de aandelenmarkten. De VVD-fractie pleitte in het debat over de Staat van de Unie in maart 2009 al voor een Europese toezichthouder voor de banken. Wat mijn fractie betreft zou dit toezicht zich ook mogen uitstrekken tot toezicht op c.q. regulering van credit raters. Een pikant punt in dit verband kan dan zijn hoe het vervolgens moet met het toezicht op credit raters als deze ook de lidstaten van een rating voorzien. Wellicht zou de minister daarover zijn licht kunnen laten schijnen.

Terwijl men met deze wetgeving bezig was, heeft zich de casus Griekenland voorgedaan, met alle negatieve gevolgen van dien voor de euro, de eurozone en de aandelenmarkten. Dat kwam overigens niet helemaal uit de lucht vallen, want al in 2005 is er een inbreukprocedure gestart tegen Griekenland en in 2007 heeft de Commissie onderzoek ingesteld, omdat Griekenland met terugwerkende kracht de cijfers van het bbp had verhoogd. Kan de minister de Kamer informatie verschaffen waarom zo'n onderzoek niet sneller kan als er zoiets ernstigs wordt geconstateerd? Mijn fractie mag toch hopen dat hieruit een les wordt getrokken. Ik merk terzijde op dat Griekenland de cijfers heeft gemanipuleerd met behulp van Credit Default Swaps, CDS, geadviseerd door Goldman Sachs. Overigens hebben ook andere lidstaten van CDS gebruik gemaakt om de cijfers te flatteren, maar zij hebben dit tijdig in 2008 gemeld en de cijfers vervolgens, in tegenstelling tot Griekenland, op orde gebracht.

Al sinds enkele maanden wordt er gewerkt aan steunoperaties voor Griekenland. Op 25 maart jongstleden heeft de Europese Raad een verklaring afgegeven over de steunoperatie aan Griekenland. Inmiddels is daarover, naar aanleiding van de telefoonronde van zondag 11 april jongstleden, meer duidelijkheid gekomen. De steunoperatie komt erop neer dat een interventiemechanisme in werking wordt gesteld als Griekenland niet zelf voldoende geld uit de markt weet te halen. Op korte termijn, dat wil zeggen in 2010, heeft Griekenland, dat een totale schuld van 300 mld. heeft, 45 mld. nodig. Het IMF zal daarvan 15 mld. voor zijn rekening nemen en de landen van de eurozone 30 mld. Voor Nederland bedraagt de mogelijke bijdrage 1,8 mld. De VVD-fractie is van mening dat eerst het IMF Griekenland moet steunen en dat daarna pas eventueel de landen van de eurozone aan de beurt zijn. Is dat het geval? Zal het IMF als eerste steun verlenen? Zo ja, dan zal Griekenland onder curatele van het IMF komen. Zoals gezegd, is de VVD-fractie daar een groot voorstander van. Het vergroot wellicht de kans dat Griekenland zijn financiële situatie binnen drie jaar onder controle krijgt. De hulp van de EU zou dan subsidiair zijn en bovendien slechts bilateraal, omdat artikel 123 van het EU-Werkingsverdrag een "bail out" verbiedt. Stel dat een dergelijke oplossing zou gaan lukken. Het IMF is niet gratis. Wat zijn de gevolgen van de steun van het IMF voor de bijdrage van Nederland aan het IMF?

De Tweede Kamerfractie van de VVD is inmiddels slechts schoorvoetend akkoord gegaan met het steunvoorstel. De fractie aanvaardt het als een onvermijdelijkheid. Artikel 123 van het EU-Werkingsverdrag wordt dan niet formeel, maar wel materieel geschonden. Mijn fractie vraagt aan de minister: welke lessen kunnen we hieruit leren? Volstaan de bestaande regels uit het Stabiliteits- en Groeipact voor het toezicht op en de nakoming van de verdragsbepalingen door lidstaten? Of is de regering van mening dat nadere maatregelen en voorzieningen moeten worden getroffen om herhaling te voorkomen? Een mogelijkheid zou bijvoorbeeld zijn om lidstaten met chronische tekorten daadwerkelijk een boete op te leggen. Dat is tot dusver nooit toegepast. Mijn fractie heeft in dit verband twee vragen. Ten eerste: moeten de sanctiemogelijkheden worden uitgebreid, bijvoorbeeld opschorting van betalingen uit de structuurfondsen? Ten tweede: is de procedure voor buitensporige tekorten wel toereikend? Die procedure zou bijvoorbeeld versoepeld kunnen worden om maatregelen tegen landen als Griekenland te vergemakkelijken.

Naar mijn fractie begrijpt, is op 25 maart jongstleden door de landen van de eurozone tot een taskforce onder voorzitterschap van Van Rompuy besloten die aan het eind van het jaar over dit soort vragen moet rapporteren. De vraag is: hebben we die tijd? Klopt de kop in The Economist van deze week: "Three years to save the euro"? Moet er dan niet sneller gewerkt worden in plaats van eerst gedurende negen maanden te wachten op een rapportage van een taskforce?

In dit verband vraagt mijn fractie aandacht voor de lange termijn en voor wat Van Rompuy op 25 maart jongstleden in zijn verklaring heeft gezegd. Hij heeft gesproken over "economic coordination" of "economic governance of the Union". In een recente speech in Lille zei Van Rompuy dat de leden van de Europese Raad van mening zijn dat de Europese Raad de rol van "economic government" op zich moet nemen. Kan de minister aangeven wat wij ons bij "economic governance" moeten voorstellen? Welke inhoud geeft de Nederlandse regering aan dit begrip? Kennelijk deelt de regering de opvatting van Van Rompuy. Is die veronderstelling juist? De Duitsers spreken in dit verband over "wirtschaftliche Steuerung". Heeft dit begrip dezelfde inhoud als "economic governance" of wordt het begrip "economic governance" in de verschillende lidstaten verschillend uitgelegd? Zo ja, wat is daarvan de consequentie?

Voorzitter. Namens mijn fractie begon ik dit debat met de opmerking dat de Europese Unie met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een nieuwe fase is ingegaan. Die nieuwe fase brengt weer nieuwe uitdagingen en nieuwe mogelijkheden met zich. Tegelijkertijd dwingt de landencrisis de zestien landen van de eurozone om vooruit te denken en de regelgeving zó aan te passen en ook uit te voeren dat situaties zoals thans met Griekenland in de toekomst voorkomen kunnen worden. Tegelijkertijd moeten wij ook constateren dat de lidstaten van de Europese Unie alleen gezamenlijk als Europese Unie in staat zijn om in de wereld van vandaag en die van morgen een rol van betekenis te spelen. Wij wachten de beantwoording van onze vragen met belangstelling af.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Het jaarlijkse beleidsdebat over Europa is met ingang van dit jaar omgedoopt tot "Algemene Europese Beschouwingen". Daarmee onderstreept deze Kamer het belang dat zij hecht aan "Europa" en haar betrokkenheid daarbij. Zij markeert daarmee ook de nieuwe institutionele verhoudingen die zijn ontstaan na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Het thema van vandaag is ambitieus: Nederland in Europa en Europa in de wereld. Het drukt naar het oordeel van mijn fractie echter precies uit waar het om draait: niet Nederland tegenover Europa of Europa geïsoleerd van de wereld. Aan beide dimensies wil mijn fractie vandaag aandacht besteden. Mijn bijdrage richt zich daarbij op de EU, de koers van de EU, de informatievoorziening over de EU, de rolopvatting van de EU en de verhouding van de EU tot Nederland. Mijn fractiegenoot Marie-Louise Bemelmans zal ingaan op de verhouding tussen de EU en de Raad van Europa.

Hoe de verhouding tussen Nederland en Europa en Europa en de wereld exact vorm moeten krijgen, maakt deel uit van een voortdurende discussie. Wat de CDA-fractie betreft, moet die discussie in een positieve toonzetting gevoerd worden. Zowel de EU als de lidstaten zijn in relatie tot elkaar en de buitenwereld voortdurend bezig om zichzelf opnieuw te definiëren. Ook zaken als de omgang met de financiële en economische crisis en de crisis in Griekenland – hoezeer die op zichzelf ook te betreuren zijn – zijn daarvan onderdeel. Zij staan er in onze ogen niet los van. Ook de hobbels in het proces dat uiteindelijk tot het Verdrag van Lissabon heeft geleid, zijn onlosmakelijk onderdeel van het gezamenlijke ontwikkelingsproces van de lidstaten en de EU. Naar onze overtuiging is het Verdrag van Lissabon een kwalitatieve stap in die ontwikkeling. Wij zien in dat verdrag een nieuwe grondslag voor de Europese samenwerking, zowel formeel als materieel. Formeel door de Unie niet uitdrukkelijk, maar tenminste impliciet te grondvesten in de wil van de burgers en de staten van Europa. Dankzij de versterking van de positie van het Europees Parlement in combinatie met die van de nationale parlementen krijgt dat constitutioneel handen en voeten. Ook materieel kan dankzij het verdrag een kwalitatieve stap worden gezet. Naar onze overtuiging is die te zien in de nieuwe formulering van de doelstellingen van de EU en de waarden waarop zij is gebaseerd. Zien de bewindslieden dat ook zo?

Van de naoorlogse idealen die via de economische vrijheden in de praktijk werden gebracht, zijn wij via een gestage herdefiniëring van taken en bevoegdheden tot de huidige, wezenlijk andere Unie gekomen. Milieu, energie, technologie, justitie en buitenlands beleid zijn niet slechts bijzaken of afgeleiden van andere activiteiten, maar hebben een eigen plaats. Onze fractie vindt dat van belang. Het verdrag schept daarmee nieuwe verhoudingen voor Nederland in Europa en voor Europa in de wereld. Het is en blijft van wezenlijk belang dat de EU gedragen blijft door de burgers, niet alleen op papier, maar ook in werkelijkheid. Daarbij blijft de dubbele uitdaging die het Verdrag van Laken formuleerde actueel: op inhoudelijk terrein echte resultaten boeken en voldoende draagvlak houden bij de burgers. Geen daarvan is vanzelfsprekend.

Ik kom nu op de koers van de Europese Unie. Debatten over de EU worden vaak gevoerd vanuit een nationale blik op de EU. Een blik van buiten, zoals van de Amerikaan Hill in zijn recente boek Europe's Promise of Rifkin's The European Dream, kan daarom verfrissend zijn. Zoals anderen ons echter ook doen inzien, is voor zelfgenoegzaamheid geen plaats. Mondiale machtsverschuivingen door opkomende economieën nopen ook tot actie. De Lissabonagenda gaf daaraan al uiting; Europa 2020 doet dat ook.

De CDA-fractie kan zich in hoofdlijnen vinden in Europa 2020 en in de nuances die het kabinetsstandpunt daarop aanbrengt. Wanneer wij deze strategie naast de doelstellingen van de EU volgens het Lissabonverdrag leggen, dan spoort dat wonderwel. Trefwoorden zijn: innovatie, concurrentie, kenniseconomie, duurzaamheid, klimaat, energie, werkgelegenheid enzovoorts. Daar kan ook niemand tegen zijn. Het komt er wel op aan hoe een en ander er in de praktijk uit komt te zien. Zijn die doelstellingen wel allemaal te verwezenlijken, tegelijk te verwezenlijken? De Lissabonagenda bleek te ambitieus. Waaraan heeft dat nu gelegen? Heeft het ontbroken aan politieke wil of doorzettingsvermogen om de uitgestippelde koers te volgen? De CDA-fractie vermoedt van wel. Op grond waarvan zouden wij er met Europa 2020 wel van uit mogen gaan dat het lukt? Anders gezegd: wat zijn naar het oordeel van de bewindslieden de kritische succesfactoren? Met andere woorden: waarop komt het bij het slagen ervan in de kern aan?

De nadruk ligt op de noodzaak om mondiaal concurrerend te kunnen blijven. Los van allerlei demografische ontwikkelingen is dat geen eenvoudige opgave. Veel burgers zullen zich afvragen hoe een transitie naar een zogenoemde innovatieve kenniseconomie eruit zal zien en vooral ook wat dat concreet voor hen, dus voor de burgers zelf, betekent. Wij gaan er overigens van uit dat een innovatieve kenniseconomie ook een toepassingseconomie in eigen land meebrengt. Het is naar het oordeel van de CDA-fractie van belang om te voorkomen dat die mondiale concurrentie voor de burger een soort doemscenario wordt en om ervoor te zorgen dat zorgen van burgers worden "weggepraat". Natuurlijk ligt hier een taak voor parlementariërs en maatschappelijke organisaties, maar zeker ook voor de regering. Hoe stellen de bewindslieden zich concreet voor dat de burgers worden meegenomen in de hoofdlijnen van het EU-beleid, en wel zo dat hun reële zorgen serieus worden genomen? Welke oriëntatie is daarin leidend en welke rol zien de bewindslieden hier voor de regering?

Ik koppel hieraan het thema informatievoorziening. Het Verdrag van Lissabon heeft grote betekenis op terreinen die juist in de ogen van de Europese burger van belang zijn, maar die ofwel voor overheden lastig uit handen te geven bleken ofwel lange tijd gewoon buiten het blikveld van de EU vielen. Nu zijn dit de grote groeigebieden van de EU. Ik doel daarbij vooral op de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daar is en wordt veel tot stand gebracht. Mijn fractie heeft het idee dat deze en andere resultaten van de EU de burgers niet echt bereiken en als zij de burgers bereiken, dan niet als resultaten van de EU. Hoe denken de bewindslieden dit te verbeteren, zowel nationaal als Europees? Welke concrete initiatieven neemt het kabinet hier?

Ook voor scholieren is basiskennis over de EU van belang. Zijn de bewindslieden het daarmee eens? Wij waren in dit verband getroffen door een bericht in het Financieel Dagblad eerder dit jaar waarin werd gesuggereerd dat lesmateriaal over Europa achterliep en onjuistheden bevatte. In dit verband is het naar het oordeel van onze fractie ook van belang dat er in het Huis van de Democratie aandacht wordt besteed aan de Europese dimensie van de democratie. Wordt daarin voorzien?

Nu kom ik op de rolopvatting van de EU. Waar het om Europees beleid en regelgeving gaat, wordt het vinden van een goed evenwicht tussen centralisatie en decentralisatie, tussen eenheid en verscheidenheid en tussen de EU en nationale overheden naar onze mening een van de grote uitdagingen. In de EU wordt dit evenwicht op de terreinen waarop zij – niet-exclusief – bevoegd is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw vooral in termen van subsidiariteit en proportionaliteit uitgedrukt. Die waarborg van subsidiariteit is slechts uiterst beperkt via de rechterlijke weg te bewerkstelligen. Nationale parlementen zullen ook uiterst selectief moeten zijn, dus de toetsing, hoewel erg belangrijk, is in onze ogen beperkt in omvang. Het gaat mijn fractie ook niet om de lijstjes met bevoegdheidsverdelingen of om de precieze technieken, maar om de kernvraag: wat is er nodig op Europees niveau, hoe diep moet dat ingrijpen en hoeveel verschil kan en mag er tussen de lidstaten bestaan? Vorige week ontvingen wij het nieuwe werk- en wetgevingsprogramma van de Commissie. Wij kunnen ons niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het nu nog bestaan van 27 commissarissen, elk met een eigen portfolio, zo zijn eigen dynamiek meebrengt. Er zijn ongetwijfeld andere mechanismen waarvoor hetzelfde geldt. Hoe zien de bewindslieden dit? Waarin zien de bewindslieden een echte, effectieve tegenhanger tegen soms goedbedoelde overactiviteit? Dezelfde vraag stellen wij waar het gaat om de neiging tot detail. Wij komen in de toekomst bij andere beleidsdebatten zeker op dit thema terug. Dat geldt ook Nederland zelf, waar een soms te proactieve opstelling ten aanzien van Europese initiatieven contraproductief kan werken. Wij zijn in ieder geval benieuwd naar een analyse van de regering van dit punt.

Ik roer hier ook de externe dienst aan. Wij zijn benieuwd naar de opvatting van de bewindslieden over de manier waarop deze vorm aan het krijgen is, in het bijzonder gelet op de toch stevige kritiek die zich daarop ontwikkelt, niet in de laatste plaats bij het Europees Parlement.

Ook in de Eerste Kamer zien wij de omvang en de intensiteit van EU-beleid duidelijk groeien. Het is onmiskenbaar zo dat dit het speelveld van de nationale overheden beperkt. Dat brengt ons bij de vraag hoe de bewindslieden in dit verband zien dat de rol van de nationale overheid zich ontwikkelt. Ons inziens leidt dit tot een wezenlijk andere overheid. Wij menen de laatste jaren waar te nemen dat de nationale overheid op uiteenlopende terreinen wat meer interventionistisch lijkt te worden in de samenleving en soms ook in het gedrag van burgers. Onze vraag is of dit te zien is als compensatie voor het verlies op klassieke terreinen van regulering door de EU of dat hier iets anders aan de hand is. We zijn benieuwd naar een analyse of beschouwing van de bewindslieden over dit thema.

Ik kom bij de verhouding Nederland-Europa. Europa wordt nog wel eens als concurrent van de lidstaten gezien. Naar ons idee is dat een te beperkte blik. Samenwerking is veel meer een sleutelwoord. Dat betekent niet dat het Nederlandse belang of de specifiek Nederlandse inbreng in Europa geen betekenis heeft. Integendeel, Europa wordt mede vorm gegeven vanuit Nederland. Nederland is ook gebaat bij goede representatie in alle geledingen. Wij zagen in het Financieel Dagblad onlangs een overzicht van de kwantitatieve representatie en presentie van Nederlandse ambtenaren in Brussel onder de kop "Nederland zwak in Brussel". Delen de bewindslieden dit standpunt? Hoe zien zij dat in de toekomst? Welke resultaten verwachten zij hier? Overigens merk ik op dat de bilocatie van het Europees Parlement in Straatsburg en Brussel mijn fractie nog steeds een doorn in het oog is. Welk vooruitzicht is er op het beëindigen daarvan?

Ik kom op het thema besteding van de middelen. Een steeds terugkerende zwakte is de verantwoording van de besteding van Europese gelden. Het gaat daarbij zowel om Europese bestedingen van EU-gelden als om bestedingen van EU-gelden in de lidstaten. Voor de legitimiteit van de EU is een deugdelijke besteding van middelen van groot belang, materieel waar het gaat om de effecten van het beleid en formeel waar het gaat om de rechtmatigheid. Zowel de Europese als de Nederlandse Rekenkamer zien gelukkig wel vooruitgang. De Algemene Rekenkamer dringt in het recente Trendrapport opnieuw aan op algemene invoering van de zogenaamde lidstaatverklaringen en op openbaarmaking van de zogenaamde Annual Summaries. Het kabinet stelt, hier welwillend tegenover te staan. Dringt het kabinet ook bilateraal bij de betreffende lidstaten hierop aan, zoals de Eerste Kamer dat in COSAC-verband doet? Zo ja, bij welke? Is dit enig resultaat aan het opleveren?

Zorgelijk blijft de verantwoording over de besteding van de middelen van de structuurfondsen, het ESF en het EFRO. De complicerende factor schuilt vooral in het "shared management" met de lidstaten, verantwoordelijk voor zo'n 80% van de bestedingen. Niet zozeer het EU-deel schijnt het probleem te zijn, als wel dat van de lidstaten. Wanneer dit architectonisch manco niet wordt opgelost, zal er altijd een probleem blijven. Zijn de bewindslieden van oordeel dat hierin verandering gebracht moet worden?

Naarmate regels complexer zijn, is het moeilijker om aan de verantwoordingsverplichtingen te voldoen. De foutenmarge zal dan altijd hoog blijven. Het verdient daarom in onze ogen aanbeveling om kritisch na te gaan of niet vooral de complexiteit van de eisen debet is aan de sterk tegenvallende resultaten van de verantwoording. Het gaat er naar de mening van de CDA-fractie om dat fraude duidelijk bestreden kan worden en dat het doel van de besteding van de middelen volgens de uitgezette lijnen bereikt wordt. Waarschijnlijk kan dat ook eenvoudiger. De kosten die met de controles gemoeid zijn, kunnen dan lager worden, zeker als die worden afgezet tegen het nuttige effect ervan. Met andere woorden: zijn de bewindslieden het met ons eens dat er geen sprake moet zijn van "dubbele" of zelfs "meervoudige" verantwoording op ondergeschikte punten? Zijn zij bereid, zich hiervoor in te spannen? Voorkomen moet worden dat er sprake is van onevenredigheid in inspanning en kosten van controle ten opzichte van het te bereiken resultaat. Is er enig zicht op een nieuwe regeling van de kosten-batencontrole? In dit verband noemen wij uitdrukkelijk ook de aanvragen voor Europese projecten. Die zijn soms dermate complex dat geïnteresseerde partijen alleen om die reden al afzien van de aanvraag of participatie in projecten. Dat lijkt mijn fractie ongewenst. Welke mogelijkheden tot vereenvoudiging zien de bewindslieden hier?

Mijn laatste onderwerp is doublures in wetgeving. Dat is bedoeld als overgang tot de bijdrage van mijn fractiegenoot over de toetreding van de EU tot het EVRM en over de toekomst van het EHRM. Het gaat dus om de steeds vaker voorkomende overlappingen van regels binnen de Raad van Europa en de EU. Overlappingen zijn natuurlijk niet altijd een probleem, maar naarmate de normen concreter en gedetailleerder zijn, zien wij het met gemengde gevoelens aan, omdat dit leidt tot onnodige complexiteit en onoverzichtelijkheid, ook bij de nationale implementatie en in de status van de geïmplementeerde normen. Zien de bewindslieden dit ook als een nadeel? Met deze vraag rond ik graag mijn gedeelte van de bijdrage af.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter. In aansluiting op het laatste thema dat collega Van Bijsterveld aan de orde stelde merk ik op dat het een blijkens eerdere debatten gedeeld gevoelen in dit huis is dat de relaties tussen de Raad van Europa en de Europese Unie bij voorkeur complementair en coöperatief zijn door optimaal gebruik te maken van elkaars "sterke kanten" en door het met elkaar verbinden van de toegevoegde waarde die elke instelling heeft. Dat zou voor beide instellingen als het ware een natuurlijke reflex moeten zijn. Dit betekent onder andere ook dat een duplicatie van het werk van de Raad van Europa door het EU Grondrechten Agentschap in Wenen moet worden voorkomen. Eerder heeft minister Verhagen aan deze Kamer toegezegd, daarop toe te zien. Wij krijgen signalen dat inmiddels wel degelijk sprake is van duplicatie in werkzaamheden. Onze vraag is dan ook of de bewindslieden ons willen laten weten hoe zij deze situatie beoordelen. We zien daarover bij voorkeur een schriftelijke rapportage aan deze Kamer tegemoet.

Wezenlijk voor een effectieve samenwerking van de Europese Unie en de Raad van Europa is het bestaan van een coherent, Europabreed systeem van bescherming van de rechten van de mens. Artikel 6 van het Verdrag van Lissabon, gekoppeld aan artikel 59 van het EVRM, verschaft een duidelijk mandaat en tegelijkertijd een resultaatsverbintenis voor een snelle toetreding van de EU tot het EVRM.

De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa is zeer actief geweest wat dit dossier betreft. Met de toetreding wordt immers eenduidig stelling genomen waar het gaat om de bescherming van mensenrechten, Europabreed, conform de waarden, gedeeld door de Raad van Europa en de Europese Unie.

Toetreding is een bevestiging van de essentie van de Europese Unie als een rechtsgemeenschap en versterkt het principe van rechtszekerheid naar de mate waarin de instellingen van de EU onderworpen zijn aan dezelfde toets op hun handelen en beslissingen als de lidstaten. Het Spaanse voorzitterschap geeft dit dossier naar eigen zeggen prioriteit, naar onze overtuiging terecht.

Het is essentieel dat het proces van onderhandelingen en vervolgens ratificatie niet tien jaar gaat duren, maar binnen enkele jaren is afgerond. Vertraging in het onderhandelingsproces en het uitblijven van concrete resultaten hebben negatieve effecten op het functioneren van het Europese rechtssysteem, omdat het de coherentie van het systeem van bescherming van mensenrechten in gevaar brengt.

Vaak wordt de relatie van de Straatsburgse en Luxemburgse hoven genoemd als problematisch bij het vinden van een evenwichtige praxis van rechtsbescherming. Die analyse deelt onze fractie niet. De relatie tussen beide hoven kan inmiddels in mijn ogen worden getypeerd als "complementair in specialisatie". Toetreding vormt geen bedreiging van de autonomie in jurisdictie van het Luxemburgse Hof dat het enige hoogste gerechtshof blijft voor zaken die verband houden met het recht van de EU en met de rechtmatigheid van haar handelen, aangezien het EHRM niet kan worden beschouwd als een hogere instantie, maar eerder als een vorm van gespecialiseerde rechtspraak, die extern toezicht uitoefent op de naleving door de Unie van de internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit haar toetreding tot het EVRM. Zo wordt het ook gesteld in de relevante resolutie van het Europees Parlement.

Wanneer de EU de 49ste verdragsluitende partij wordt, zal het Straatsburgse Hof het Luxemburgse Hof dus gaan beschouwen als een "domestic court", vergelijkbaar met hoogste gerechtshoven in lidstaten. Er is inzake de toetreding inmiddels uitstekend voorbereidend werk verricht door de Steering Committee for Human Rights van de Raad van Europa. Bovendien zei ik al dat de Parlementaire Assemblee zich de afgelopen jaren bepaald niet onbetuigd heeft gelaten waar het gaat om het onderstrepen van de urgentie van de toetreding. Ook het Europees Parlement heeft recentelijk wil en inzet expliciet gemaakt. Daarbij is eveneens onderstreept dat het van groot belang is, het proces van toetreding op stoom te houden.

Ook deze Kamer heeft eerder Kamerbreed gepleit voor een spoedige toetreding van de EU tot het EVRM. Hoe is de inzet van beide bewindslieden op dit dossier en hoe willen zij dat realiseren?

Als laatste thema van de inbreng van de CDA-fractie wil ik de aandacht van beide ministers vragen voor de verklaring van het Comité van Ministers, onlangs afgegeven in Interlaken, onder Zwitsers voorzitterschap. Uit die verklaring blijkt een bemoedigende solidariteit met het Straatsburgse Hof in haar benarde situatie, een situatie die ik hier niet nader hoef toe te lichten. De verklaring bevat daartoe een aantal goede voorstellen. In die verklaring zijn echter ook enkele uitspraken opgenomen die mijns inziens om correctie vragen. In paragraaf 9, sub b is een vreemde en onjuiste verwijzing opgenomen naar de zogenoemde "subsidiary role in the application and interpretation of the Convention" van het Straatsburgse Hof. De woorden "and interpretation" zouden ons inziens moeten worden verwijderd, aangezien ze erop lijken te duiden dat het Hof het recht tot interpretatie van de Conventie wordt ontzegd. Hier wordt het Hof ons inziens in een onjuiste rol geprojecteerd. Ik verneem graag van de ministers hoe zij dit zien en of zij bereid zijn om ter zake voor correctie zorg te dragen door agendering in het Comité van Ministers.

Elders in de tekst – onder E. The Court, par. 8, sub. A – wordt gesuggereerd dat de selectieprocedure van rechters voor het Hof dient te worden verbeterd, zowel op nationaal niveau als op Europees niveau. Vanuit een langjarige ervaring met deze procedure en in het licht van de herhaalde en dringende aanbevelingen van de Parlementaire Assemblee tot verbetering van de nationale selectieprocedure stem ik gaarne in met de vaststelling dat daarvan, gezien de praktijk in een aantal landen, grondige verbetering nog steeds dringend gewenst is. Problemen heb ik met de boodschap dat de Assemblee haar werk niet goed zou doen bij de voordracht en vervolgens de verkiezing van rechters en daarmee met de implicatie dat die procedure niet zorgvuldig zou verlopen. Ik kan u verzekeren dat daarin met gestrengheid, consistentie en grote zorgvuldigheid te werk wordt gegaan. Daarvan getuigen tevens twee recente "advisory opinions" van het Straatsburgse Hof zelf inzake de nationale selectieprocedures in een tweetal staten. De tekst van de verklaring suggereert tevens dat er mogelijkerwijs kanttekeningen worden geplaatst bij de rol van de Assemblee in de voordrachts- en verkiezingsprocedure van rechters, zoals die haar gegund is in artikel 22 van het EVRM. Wij vernemen graag van de ministers hoe zij deze zaak zien en hoe zij zich in het Comité van Ministers ter zake wensen op te stellen.

Voorzitter. De parlementaire delegatie naar de Raad van Europa heeft met grote waardering en instemming kennis genomen van de toekenning van de Four Freedoms Award door het Roosevelt Instituut aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in de persoon van zijn President Jean Paul Costa. Wij hebben begrepen dat Nederland een belangrijke rol heeft gespeeld bij deze toekenning. Het Hof ontvangt deze prestigieuze onderscheiding vanwege zijn unieke en grote bijdrage aan de bescherming van de individuele mensenrechten in de afgelopen vijftig jaar. Onze fractie acht dit een waardige afsluiting van het herdenkingsjaar 50 Jaar Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Voorzitter. Tot slot wil ik namens de Nederlandse parlementaire delegatie graag onze grote waardering en erkentelijkheid uitspreken aan de scheidend ambassadeur bij de Raad van Europa, de heer Jacobus van der Velden, voor zijn professionele inzet, zijn voorbeeldige toewijding in zijn ambt en zijn grote dienstbaarheid ook jegens de parlementaire delegatie.

Ik zie de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Nederland lijkt in het defensief te zijn gedrongen ten aanzien van haar traditionele internationale oriëntatie. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat wij de neiging hebben om mee te bewegen met een publieke opinie die veel wat van buiten komt als een bedreiging opvat. Ik heb in deze Kamer eerder gezegd dat mijn fractie zich niet aan de indruk kan onttrekken dat het maatschappelijk debat over zaken die verder reiken dan onze landsgrenzen per definitie tot rumoer moet leiden. Wij lijken soms zo verguld met onszelf dat wat van verre komt alleen maar belastend is. Je kunt het vergelijken met een zonderlinge familie die geen buren wenst, die het liefst zijn eigen gewoonten volgt en die daarom op zoek gaat naar dat ene onbewoonde eiland, dat alleen in de eigen fantasie bestaat. Bij een dergelijke familie willen wij niet horen. Wij hebben graag contact met onze buren, maar ook met vrienden verder weg.

Verdringing op de arbeidsmarkt, problemen met buitenlandse banken, de concurrentie als internationaal verschijnsel – en soms zelfs stofwolken. Dit zijn problemen die in ons land primair vanuit vooral nationaal perspectief lijken te worden geanalyseerd. Dat is een conservatieve reflex, die dwars door partijen en sectoren heen loopt.

Verdringing op de arbeidsmarkt is van alle tijden. Door de toegenomen mobiliteit van individuen, maar ook van productieorganisaties, van kennis en informatie is een heel andere dynamiek ontstaan. Hierin moeten emancipatie, solidariteit, rechtvaardigheid en democratie – participatie, het meedoen van burgers – als waardebronnen meebewegen. Oude statelijke, bestuurlijke verbanden komen onder druk te staan. Nieuwe verbanden moeten zich vormen om die oude principes waar te kunnen maken.

De natiestaat is als concept op zijn retour. Regio's en metropolen zijn de nieuwe entiteiten waarmee burgers en bedrijven zich verbinden. Het Nederlanderschap biedt op zichzelf geen duurzaam bindend oriëntatiekader meer. Het is als cultureel en historisch gegeven belangrijk. Het vormt, maar biedt als uitsluitende identificatiebron geen tijdloos perspectief. "Burgers zijn footloose". Dat is geen modieuze kreet, maar staat voor een nieuwe werkelijkheid. Die werkelijkheid manifesteert zich digitaal, maar ook daadwerkelijk.

Deze ontwikkelingen zijn moeilijk aan de man te brengen, zeker bij mensen die in de hoek zitten waar de klappen vallen. Die groep bestaat in ons eigen land al lang niet meer alleen uit oude Nederlanders. Het is juist een feit dat nieuwe Nederlanders statistisch sterk zijn oververtegenwoordigd in de meest kwetsbare groepen. Naar het oordeel van mijn fractie biedt het cultureel concept van het Nederlanderschap onvoldoende grond om de eigen waarden van emancipatie, solidariteit en rechtvaardigheid te effectueren. Wij moeten weer over grenzen heen willen denken om deze idealen waar te kunnen maken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik wil aan de heer Eigeman vragen hoe hij de twee mededelingen combineert die hij in de inleiding op zijn betoog doet. De eerste is dat het lijkt alsof Nederland zich terugtrekt op een eiland, alsof dat de mentale gesteldheid is van de burger. Zijn tweede mededeling is dat de burger footloose is geworden en dat het Nederlanderschap geen oriëntatiepunt meer voor hem betekent.

De heer Eigeman (PvdA):

Je kunt daarin een tegenstelling zien, maar ik geloof niet dat de mentale staat van de burger overeenkomt met de manier waarop deze vaak in de publieke opinie wordt verwoord. Ik heb er een andere kijk op. En ik heb dus meer geloof in de burger.

Voorzitter. Als je anno 2010 macht, kennis, inkomen, voedsel en leefruimte – inclusief een schone lucht en schone grond – eerlijk wilt delen, moet je het politieke perspectief definiëren over de grenzen van de natiestaat. Eigen belang is geen nationale zaak, eigen belang is belang van groepen: boeren, middenstand, IT werkers, zzp'ers, vrachtwagenchauffeurs, ambtenaren. Als wij het belang van kwetsbare groepen uitsluitend definiëren vanuit het perspectief van de natie, lopen wij grote risico's. Waarom dan niet vanuit religie, stamverband of ras? Elk geconstrueerd perspectief brengt risico's met zich mee. In wezen gaat het om het heruitvinden van ons concept van "strategische tolerantie" zoals dat door Amy Chua is uitgewerkt in Wereldrijk voor een dag. Je moet over grenzen denken en werken en tegelijkertijd als "magneet" minderheden naar je toehalen, die je eigen innovatieve vermogen en je internationale netwerken versterken. Elk wereldrijk dat die "strategische tolerantie" verliest, verliest ook de hegemonie. Het gaat ons overigens niet om de hegemonie van een natie of een staat, maar om het inzicht dat tolerantie en grensoverschrijdend werken, leren en leven stimulerend werken voor de eigen sociale, economische en culturele ontwikkeling.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De heer Eigeman gaat met grote halen snel thuis. Hij schetst ons een vergezicht dat interessant is en waarover wij zouden kunnen discussiëren. Ik kan mij voorstellen dat zijn vaststelling dat de natiestaat op zijn retour is en dat wij over de grenzen van de natiestaat heen moeten denken, enig risico in zich draagt. Tot nu toe hebben wij in ons eigen land en wereldwijd de democratie in de natiestaat gedefinieerd en vormgegeven. De heer Eigeman zegt wel erg snel dat de natiestaat op zijn retour is, maar dat wij nog niet hebben wat ervoor in de plaats moet komen. Deelt hij dan niet mijn angst dat wij straks het kind met het badwater zullen hebben weggegooid, of de oude schoenen al hebben weggegooid voordat wij nieuwe hebben? Uiteindelijk zou de democratie dan aan het korte eind trekken.

De heer Eigeman (PvdA):

De vraag van de heer Kox is buitengewoon interessant. Ik meen dat het ook een heel goede vraag is. Ik stel dit punt aan de orde omdat ik van mening ben dat het een goede zaak is om waarden zoals democratie en de organisatie van solidariteit in de gaten te blijven houden. Ik zeg niet dat het van vandaag op morgen gebeurt. Maar ik heb wel het gevoel dat wij nog steeds heel erg vastzitten in ons traditionele denken in termen van naties en staten. Als wij ons niet bezinnen op de vraag hoe wij hiermee moeten omgaan, zal een aantal waarden, zoals die onder meer zijn vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, teloorgaan. Die waarschuwing wil ik bij de gelegenheid van dit debat graag afgeven. Ik realiseer mij dat het een kwestie is van grote halen, snel thuis. Dat is nu eenmaal een gegeven van dit soort debatten.

De heer Kox (SP):

Ik veronderstel dat iedereen in deze Kamer het erover eens is dat wij hierover zullen moeten nadenken. Het is echter de vraag of de heer Eigeman niet te vroeg iets weggeeft, voordat wij er iets anders voor terug hebben gekregen. Als hij nu al vaststelt dat de natiestaat op zijn retour is, moeten wij dus naar iets anders toe. Misschien dat de conclusie op een gegeven moment toch zou moeten zijn dat wij de democratie niet beter dan in de natiestaat kunnen organiseren. Ik meen dat wij daarop waakzaam moeten zijn. Weggeven is makkelijk, maar terugkrijgen van democratie is ontzettend moeilijk.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben het volstrekt met de heer Kox eens dat wij waakzaam moeten zijn. Dat geldt echter niet zozeer de institutionele vormgeving maar de waarden die daarin worden gewaarborgd. Als ik vaststel dat de natiestaat op zijn retour is, is dat natuurlijk een vertekening van wat zich in de werkelijkheid afspeelt. Ik wil het echter op deze manier centraal stellen in het politiek debat. Er is geen sprake van de feitelijke constatering dat dit ook het geval is. Daar gaan waarschijnlijk nog tientallen jaren of misschien wel een eeuw overheen. Het is een tendens. Dat betekent dat wij alert moeten zijn op de goede dingen die de natiestaat heeft gebracht en op de goede dingen die het Nederlanderschap nog steeds opbrengt.

Voorzitter. Dit alles kan niet zonder dat wij actief werken met voorlichting en educatie. Daarover heeft collega Van Bijsterveld eerder al iets gezegd. Als wij de rol van de Europese Unie in het borgen van vrede, veiligheid en stabiliteit hoog willen houden, is dat een voorwaarde. Is de regering bereid om die taak actief te blijven vervullen? Ik sluit mij aan bij de vragen die de CDA-fractie op dit terrein heeft gesteld.

Voorzitter. Mijn fractie voert vandaag dit debat over de staat van Europese Unie binnen de contouren die ik zojuist heb geschetst. Wij hechten eraan om in het bijzonder aandacht te schenken aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en meer in het bijzonder aan het belang van aansluiting van de Europese Unie bij dit verdrag. Voor ons is hierbij de context van de EU in ontwikkeling van groot belang. Dit betekent dat ik in mijn bijdrage ook zal stilstaan bij de uitvoering van het Verdrag van Lissabon, de stand van zaken in de uitbreiding, inclusief de concepten van Goed Bestuur, en bij de positionering van de EU op het wereldtoneel.

Het uitgangspunt voor dit debat ligt feitelijk vast in het document De Staat van de Unie, dat in september 2009 aan de Staten-Generaal is aangeboden. Sindsdien is veel gebeurd, zowel hier in Den Haag als in Brussel en elders in Europa. Toch is het goed om nog even terug te keren naar dit basisdocument. De regering schetst in de paragraaf over de context op adequate wijze waarom het in wezen gaat wanneer zij, onder verwijzing naar het Stockholm-programma, spreekt van "het Europa van de rechten", "een justitieel Europa" dat het leven van burgers gemakkelijker wil maken en "een veiliger Europa" dat de burger meer en betere bescherming biedt. Daarmee is de regering dus als het ware al op zoek naar mogelijke alternatieven voor de natiestaat, zeg ik aan het adres van de heer Kox.

Dit is een erkenning van ons uitgangspunt dat de samenwerking in Europa in de eerste plaats een succes is vanwege de resultaten op het gebied van vrede, veiligheid en mensenrechten. In september is het Verdrag van Lissabon van kracht geworden. Inmiddels ondergaat de Europese Unie haar eerste krachtproef onder dat nieuwe verdrag door de monetaire crisissituatie in Griekenland en speelt in Nederland zelf het probleem van de krappere overheidskassen met alle mogelijke gevolgen voor internationale samenwerking.

Mijn fractie vraagt de regering of deze veranderde context gevolgen heeft voor het borgen van de resultaten op het gebied van vrede, veiligheid en mensenrechten.

De buitenlandse politiek van de EU heeft door het Verdrag van Lissabon een nieuwe impuls gekregen. De vaste voorzitter van de Europese Raad en de versterking van de positie van de Hoge Vertegenwoordiger als een soort minister van Buitenlandse Zaken, zowel als de oprichting van Europese diensten voor extern optreden, brengen hun eigen dynamiek met zich mee. Het gevaar bestaat dat de dynamiek zich primair richt op geregel, op nieuwe vormen van institutioneel gedrag en niet op vragen van groot strategisch belang. Naar het oordeel van mijn fractie vraagt dit om politieke sturing. Dat is ook wat burgers verwachten. Uit de media krijg je vaak de indruk dat mensen helemaal niet op Europese politiek zitten te wachten, dat Europa een soort bureaucratische uitvinding is. Burgers zitten naar mijn mening echter niet te wachten op institutionele beweging, op geregel, op gesteggel tussen dames en heren over de macht en het daarmee samenhangende protocol. Burgers willen wel heldere politieke signalen zien. Als de EU van ons allemaal is, moet ook gezamenlijk worden opgetreden bij internationale hulpverlening, bijvoorbeeld in Haïti. Bestrijdt armoede, honger en aids in Afrika gezamenlijk, doe samen iets aan het beteugelen van excessieve verrijking van bankiers, regel samen het toezicht op het internationale betalingsverkeer. Dat zijn slechts een paar voorbeelden van terreinen waarop veel mensen verwachtingen hebben op het niveau van de EU; niet de eurofiele elite waar gemakzuchtige opinieleiders en media zo graag mee goochelen.

Burgers hebben verwachtingen van de EU die samenhangen met vrede, veiligheid en stabiliteit. Zij waarderen de EU vanwege het vrije verkeer over grenzen van goederen, onderwijs en de mensen zelf. Zij waarderen een gelijke behandeling binnen een groter territoir dan het eigen land. Burgers hechten aan het op orde brengen en houden van mensenrechten. Veel mensen snappen dat je daarvoor meer nodig hebt dan een eigen nationaal rechtsstelsel. Veel mensen maken dan ook gebruik van de mogelijkheden die bijvoorbeeld het Europese Hof van Justitie biedt.

Er is nog een andere belangrijke factor die voor burgers Europese zichtbaarheid en herkenbaarheid vereist. In rap tempo veroveren nieuwe zwaargewichten hun positie op de wereldmarkt. Dat geldt voor China, India en Brazilië, maar ook voor Vietnam en Zuid-Afrika als kleinere economische machten. Zij eisen alle een rol op in het spel, willen een aandeel de welvaart. Dat hoeft geen bedreiging te zijn, zoals Khisore Mahbubani laat zien in De eeuw van Azië. Het opkomen van deze landen vereist wel meer nadruk op de beschermende rol die de EU kan spelen ten aanzien van het uitoefenen van invloed. Paul Scheffer heeft daarover een mooi artikel geschreven dat is gepubliceerd in de Volkskrant van 3 april. Daarin stelt hij: maak maar duidelijk dat de EU geen aanslag doet op onze spaartegoeden en onze pensioenrechten maar juist onze soevereiniteit in een globaliserende wereld versterkt. Scheffer noemt dit "soevereiniteitswinst". Om een dergelijke winst te boeken, zullen wij meer moeten delen. Dat geldt zowel binnen Europa als tussen Europa en de opkomende continenten Azië en Latijns Amerika. Dit vergt een uitgekiende buitenlandse politiek die om voortdurende uitleg vraagt en die oog heeft voor beschermende werking van de EU in combinatie met het delen van verantwoordelijkheden om meer welvaart te organiseren door duurzame ontwikkeling.

Welke inspanningen getroost de Nederlandse regering zich om tot een dergelijke uitgekiende lijn in EU-verband te komen? Of maakt de regering zich primair sterk voor bilaterale relaties met de opkomende landen?

Het is voor de geloofwaardigheid van een krachtige Europese Unie belangrijk dat op verschillende manieren wordt gewerkt aan een heldere profilering. Dat is geen sinecure omdat de belangen en inzichten soms ver uiteen lopen. Toch zal moeten worden gestuurd op een ontwikkeling die Europa – de Unie – een volwaardige speler op het wereldtoneel maakt. Hoe ziet de regering dit en hoe maakt zij daar werk van? Kan dit worden bewerkstelligd door meer samen te werken bij het vormgeven van buitenlandse vertegenwoordigingen? Ik was onlangs met de IPU-delegatie in Bangkok. Voor het eerst organiseerden de 27 EU-ambassadeurs daar een gezamenlijke ontvangst. Dat was een geweldig statement. Het is symboliek, maar het werkt wel. Inhoudelijk hebben wij nog een lange weg te gaan, met veel tegengestelde inzichten. Toch is het de moeite waard om te onderzoeken en uit te proberen. Zo geven wij vorm aan het profiel van het oude werelddeel, dat nu 65 jaar betrekkelijk weinig oorlog en geweld gekend heeft, dat werk maakt van mensenrechten ondanks de grote verschillen ook op dat punt, dat wil werken aan beter democratisch bestuur en dat hiervoor leerprocessen organiseert. Je kunt daar natuurlijk heel cynisch over doen, maar daarvan wordt niemand beter.

Voorzitter. De regering spreekt in de Staat van Unie, zoals eerder aangegeven, over een veilig Europa, een Europa van het recht en van een justitieel Europa. Dat zijn concrete aanduidingen die voor burgers rechtstreeks werking hebben. Het is helder dat de zorg waartoe dat verplicht niet stopt bij de grenzen. Sterker nog, dat kan alleen betekenis krijgen door intensieve contacten over het onderhoud en de verbetering van de onderliggende systemen. Als Nederlandse ondernemers meedoen in werkzaamheden buiten ons land moeten ze op een faire behandeling kunnen rekenen, moeten ze een transparant systeem van vergunningen en dergelijke tegemoet kunnen zien. Zij moeten ook vrij van corruptie kunnen opereren. Dat is niet overal in de EU en zeker niet bij kandidaat-leden nu al vanzelfsprekend. We hebben in de EU met Nederland in een initiërende rol een zekere traditie om werkendeweg die kwaliteit aan te brengen. Door governance-projecten, capacity building et cetera, maken we van Europa in de breedte gaandeweg een weerbaarder democratie. Je zou kunnen spreken van een level playing field voor vrije burgers die binnen de EU een zekere consistentie in overheidsoptreden mogen verwachten. Onderkent de regering dat belang nog steeds? En hoe kijkt zij aan tegen de actieve rol die Nederland daarin speelt? Staat de regering borg voor continuïteit op dat vlak? Nederland heeft overigens ook op bilateraal vlak een naam hoog te houden. Daar komt nog bij dat die activiteiten, mede gericht op maatschappelijke ontwikkeling, tevens in het teken stonden van het opbouwen en versterken van de betrekkingen tussen Nederland en deze landen. Kan de regering aangeven wat zij in 2010 en 2011 concreet doet om ook in die bilaterale activiteiten een zekere continuïteit te garanderen?

De centrale rol van de EU in processen van stabiliteit, vrede en recht, maar ook in de ontwikkeling van de welvaart hebben gedurende een reeks van jaren een grote aantrekkingskracht gehad voor andere landen in Europa, inclusief Turkije. Dat laatste land heeft al een bijzondere relatie met de EU met uitzicht op een lidmaatschap sinds 1962. Of het voor Turkije zo aantrekkelijk blijft, is de vraag. Ik heb er in eerdere debatten al op gewezen dat het voor ons een goede zaak is. In de eerste plaats halen we een sterke economische partner in huis. In de tweede plaats is Turkije een belangrijke brug naar het Oosten en in het bijzonder naar het Midden Oosten – dat kan een matigende invloed uitoefenen op de conflicten in dat gebied – en in de derde plaats wonen er in ons land, maar op meer plaatsen in West Europa grote groepen die hun oorsprong in Turkije hebben. Het is goed om een intensievere relatie met hun moederland aan te gaan.

Ik ben mij ervan bewust dat in de publieke opinie andere geluiden te horen zijn. Toch zou het voor de beeldvorming geen kwaad kunnen om het belang van Turkije in deze meer reële termen te benaderen. Het bezoek van de voorzitter van deze Kamer aan Istanboel is een manier om die betrokkenheid te onderstrepen. Het is een goed initiatief, een politiek compliment waard. Natuurlijk is er meer dan een reden om kritisch naar een Turks lidmaatschap te kijken als het gaat om de rechten van minderheden, de rol van het leger en dergelijke. Tegelijkertijd is de vooruitgang te zien en wie wat dieper in de geschiedenis duikt en in de hedendaagse discussies in de Turkse samenleving, zal moeten durven erkennen dat dit land een nieuwe moderniseringsslag doormaakt. Ook is Turkije een belangrijke handelspartner voor Nederland. Ik ga de regering niet vragen om data en jaartallen; wel wil ik graag een beoordeling van de minister van Buitenlandse Zaken van het belang van een Turks lidmaatschap, zoals door mij geschetst.

Naast Turkije zijn er meer landen die op toetreding wachten, met name op de Balkan. Per land is een dossier op te maken over waarom nog niet, wat er nog moet gebeuren, hoe veel tijd dat kost, et cetera. Los van de noodzakelijke zorgvuldigheid die in en met pre-accessielanden betracht moet worden, benadruk ik opnieuw dat juist op de Balkan vrede en recht, stabiliteit en rechtvaardigheid van grote waarde zijn. De interne cohesie van verschillende landen staat voortdurend onder druk, de onderlinge verwevenheid van de Balkan door etnische en religieuze verwantschap over nieuwe grenzen heen maakt die druk groter. Voor elk van hen geldt dat het lidmaatschap van de EU en in elk geval het perspectief kan bijdragen aan het organiseren van tegendruk, aan het bevorderen van stabiliteit.

Nederland heeft bijzondere zorgen op de Balkan, maar die ga ik hier niet uitvergroten. We zien nu in Servië doorbraken, die van grote betekenis kunnen zijn. Hoe beoordeelt de minister die ontwikkelingen en wat is de betekenis hiervan voor het accessieproces? Ik vraag ook in het bijzonder aandacht voor Bosnië Herzegovina. De militaire rationaliteit van de Dayton-akkoorden blokkeert het nuchter zoeken naar de noodzakelijke bronnen van cohesie, dat wil zeggen sociaal, economisch, cultureel en ruimtelijk. Ziet de regering mogelijkheden om samen met andere EU-partners ook vanuit de nabije regio invloed uit te oefenen op het noodzakelijke proces van verzoening in combinatie met het organiseren van nieuwe politieke stabiliteit? Een interessant gegeven is dat sommigen, de goedwillende politici in Sarajevo, hun inspiratie zoeken in analyses van Lijphart over Nederlandse verzuiling. Dat zou misschien een extra prikkel kunnen zijn om over onze rol na te denken.

Vrede, veiligheid en recht vormen de ondertoon van mijn bijdrage aan dit debat. Zo kijkt mijn fractie ook naar de discussie over het EVRM en de deelname van de EU aan het verdrag.

Er zitten haken en ogen aan toetreding; dat is helder. Het definieert opnieuw de verhouding tussen de EU en de Raad van Europa. Dat is op zichzelf niet verkeerd, maar het brengt ook een aantal lastige vragen op over de betekenis van de Unie als deelnemer in internationale verbintenissen naast de landen die lid zijn van de Unie. Dat kun je centraal zetten in het debat en dat maakt het gevaar van een soort protocollaire loopgravenoorlog niet denkbeeldig.

Het gaat in de eerste plaats om het feit dat toetreding verbrede werking van het verdrag mogelijk maakt. Het leidt tot meerwaarde voor burgers, hun beschermingsgraad wordt verhoogd. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Is ze ook bereid om in die zin de betekenis van toetreding actief over het voetlicht te brengen?

Het is interessant om te zien dat sommigen met argusogen de ontwikkeling volgen. Zij voorzien dat een soort rechterlijke competentiestrijd ontstaat tussen het Hof in Straatsburg en het Hof in Luxemburg. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Is de focus waar toetreding tot het EVRM toe kan leiden niet juist een waarborg dat geen competentiestrijd hoeft te ontstaan? Dat is toch in feite een van de essenties van toetreding. Het geeft een extra borg. Je slaat ook nationale rechtspraak niet over, je bouwt een extra rechtswaarborg in, ook in de EU. Geen competentiegevecht maar een laatste instantie. Het vergroot de geloofwaardigheid van het EU mensenrechtenbeleid, het draagt bij aan de versterking van het gemeenschappelijk denken over grondrechten binnen de EU. Ik ga hier niet verder in op allerlei vragen rond benoemingen van een zoveelste rechter en deelname aan de Assemblee. Dat beschouw ik als uitvoeringskwesties die op een zodanige wijze moeten worden afgedaan dat de idee van een betere bescherming van burgers intact blijft. Ik kan mij dan ook goed vinden in het pleidooi van mevrouw Bemelmans op dat punt.

De afgelopen dagen zijn we op een pijnlijke wijze geconfronteerd met afhankelijkheden van de natuur. Dat maakt in zekere zin nederig en dat kan op zijn tijd geen kwaad. Het biedt ook een kans om mensen weer eens te laten zien dat onzekerheid bij ons bestaan hoort. Het heeft ook weer eens aangetoond dat de 21ste eeuw een eeuw van internationale samenwerking is, dat een land dat een heleboel zelf kan, dat alleen kan borgen als het zich verbindt met anderen. Hetzelfde gevoel ken ik persoonlijk vanuit de periode van het hoogwater in 1995. Sterke mensen, die alles zelf kunnen, maar als de natuur anders beschikt, zoek je elkaar op en besef je dat je in één wereld leeft. Dat gold toen voor burgers, dat gold ook voor gemeentebestuurders. Met die paradox ben ik terug bij Amy Chua. Het gaat om de wisselwerking tussen eigen kracht en het zoeken van partners over grenzen, letterlijk en figuurlijk. Ik hoop dat dit besef inspiratie geeft voor de buitenlandse politiek van Nederland en Europa.

Met belangstelling wachten wij de reactie van de regering af.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit zijn de eerste Europese beschouwingen in deze Kamer na de aanvaarding van het Verdrag van Lissabon. En het is voor het eerst dat wij ons jaarlijkse Europadebat aanduiden met "Algemene Europese Beschouwingen". Deze aanduiding is geïnspireerd op gebruiken in ons nationale parlementaire verkeer met een nationale regering. Wij houden hier immers in beide huizen van de Staten-Generaal algemene politieke beschouwingen over de hoofdlijnen van het regeringsbeleid. De aanduiding "Algemene Europese Beschouwingen" suggereert dat we zijn aangekomen bij een nieuw politiek stadium in de verhoudingen tussen deze Kamer en het Europees bestuur. Laat ik daar, voordat ik kom te spreken over enkele aspecten van Europees beleid, iets over mogen zeggen om te kunnen vaststellen wat deze nieuwe verhoudingen volgens onze fracties betekenen.

Het Verdrag van Lissabon onderstreept de bevoegdheden van nationale parlementen met betrekking tot Europese wet- en regelgeving. Het is geen bevoegdheid tot medewetgeving en geen amenderende bevoegdheid, maar een toetsende en controlerende bevoegdheid met de mogelijkheid van een veto op verdere behandeling. Dit lijkt een bescheiden rol, maar deze rol wordt versterkt door het mandaat dat het parlement kan meegeven aan de regering voor de Europese Raad. Dit komt tot uitdrukking in het parlementaire behandelingsvoorbehoud. Het parlement zou hiervan wat onze fracties betreft op gezette tijden een zo normaal mogelijk gebruik moeten maken, onder meer door consultaties met individuele ministers. Blijven parlement en regering dicht bij elkaar, dan zal dit leiden tot een meer geprofileerde opstelling van Nederland in Brussel.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik hoor het de heer Kuiper zeggen en ik lees het ook in allerlei stukken, maar de minister heeft het ook nog eens heel duidelijk gezegd dat het geen parlementair behandelingsvoorbehoud is, maar een parlementair voorbehoud. Wij moeten er heel goed op letten dat we die fout niet maken. De minister zal dat volstrekt met mij eens zijn, want een parlementair behandelingsvoorbehoud betekent een instemmingsrecht en dat is niet afgesproken in artikel 4, van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik dank u voor de correctie.

Voorzitter. De onderstreping van de rol en bevoegdheden van nationale parlementen heeft geleid tot een nieuwe bewustwording van hun politieke positie. Het heeft ook geleid tot een bewustwording van de zelfstandige positie van de beide Kamers van dit parlement met betrekking tot de behandeling van Europese wet- en regelgeving. De Eerste Kamer hoeft bij die behandeling niet af te wachten wat er uit de Tweede Kamer komt, maar krijgt voorstellen rechtstreeks aangeboden door de Commissie en neemt deze direct in behandeling. De bevoegdheden waarover deze Kamer beschikt in het behandelen van die voorstellen zijn gelijk aan die van de Tweede Kamer. De Eerste Kamer hoeft zich in dit opzicht niet bescheiden op te stellen. Het is zelfs denkbaar dat de Eerste Kamer een bijzondere rol krijgt in het toetsen van de kwaliteit van Europese richtlijnen en verordeningen. Er zijn voorbeelden in Europa waarbij met name de Senaat Europese wet- en regelgeving toetst.

De toekenning van die controlerende rol en ook verdere bewustwording van de betekenis van die rol voor de positie van nationale parlementen is van belang. Het leidt tot een grotere aandacht voor Europese aangelegenheden in de parlementen van de lidstaten en dat is een goede zaak. Burgers hebben er recht op dat nationale en Europese belangen optimaal worden afgewogen. Dat gebeurt weliswaar ook in het Europees Parlement, maar daar toch altijd vanuit een ander perspectief. De onderstreping van de rol van nationale parlementen duidt op een behoefte aan versterkte politieke controle vanuit de nationale politieke instituties. Het ligt in die constellatie van toetsende en controlerende instellingen in de rede dat nationale parlementen zich opwerpen om vooral de positie en de belangen van hun land in het oog te houden. Het spreekt vanzelf dat "Algemene Europese Beschouwingen" wat onze fracties betreft dan ook die kleur zal krijgen.

Wij houden deze Algemene Europese beschouwingen echter niet met een Europese regering maar met onze nationale regering. En, zo zeg ik aan het adres van collega Eigeman, om nog eens het woord "natiestaat" te benadrukken, omdat het nu eenmaal een politieke gemeenschap is met burgers die het op prijs stellen om hier te wonen, hun zaken te doen en hier ook hun politieke leven te vinden, ook als zij niet Engels, Duits of Frans spreken. Het Verdrag van Lissabon heeft het gouvernementele karakter van Europese besluitvorming intact gelaten en zelfs de positie van de Raad versterkt met een eigen voorzitter in de persoon van Herman van Rompuy. Onze "Algemene Europese Beschouwingen" zijn niet geadresseerd aan de Europese Commissie maar aan onze nationale regering. Hoewel de Eerste Kamer zich rechtstreeks kan wenden tot de Europese Commissie, suggereert deze opzet niettemin dat Europese politiek gemaakt wordt door nationale regeringen, dat wil zeggen in de hoofdsteden en de Europese raden waar de lidstaten elkaar ontmoeten. Is de regering dat ook van mening? Is de regering van mening dat zijzelf de voornaamste adressant behoort te zijn van deze algemene Europese politieke beschouwingen? En op welke wijze wil de regering onder het nieuwe Verdrag de stem van het nationale parlement vertolken in de raden van Europa?

Tegen de achtergrond van deze beschouwing wil ik een suggestie doen voor het jaarlijkse document dat wij in september ontvangen, de Staat van de Europese Unie. Elke keer bij het lezen van dat document valt het me op hoe weinig houvast we aan dat document hebben als nationale parlementariërs. Dat komt omdat het de Europese voorstellen op de voet volgt en er in vrij globale zin een waardering over uitspreekt. Het gaat vaak over beschrijvingen, intenties en wenselijkheden. Daarbij lijkt de Staat van de Europese Unie dus meer gericht aan de Europese Commissie dan aan het nationale parlement. Wij hebben als nationale parlementariërs behoefte aan een document waarin de Nederlandse opstelling in Europa, verspreid over de verschillende beleidsterreinen, in samenhang inzichtelijk wordt gemaakt. Daarin kan ook de appreciatie worden gevoegd van het Europese wetgevings- en werkprogramma. Ik zou het heel wenselijk vinden als die zaken in elkaar zouden worden geschoven en wij het standpunt van het kabinet over dat Europese wetgevings- en werkprogramma op de een of andere manier kunnen combineren met de Staat van de Europese Unie. Mijn voorstel is dus gericht op een wat andere opzet van het document de Staat van de Europese Unie. Ik krijg daarop graag een reactie van de regering.

Er hangen boven Europa dreigende luchten en dan bedoel ik niet de as die over dit continent drijft. De vulkanen waar ik het over heb, staan in het zuiden van Europa en op de rand daarvan dansen de Europese lidstaten hun spreekwoordelijke dans. De financieel-economische situatie is risicovol en we weten niet welke erupties nog te verwachten zijn. Steekt de vulkaan van Griekenland nog andere aan, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Volgens sommigen duidt de huidige crisis op een onevenwichtigheid in het Europees beleid. Er is een monetaire Unie, maar geen gemeenschappelijk financieel-economisch beleid. Er zijn begrotingsregels die we vervolgens niet streng genoeg hebben gehandhaafd. Intussen loopt de stabiliteit van de munt gevaar en zullen er hoe dan ook maatregelen moeten worden genomen. Dit vraagt om optreden, niet alleen op de korte termijn, zoals nu is gebeurd door de lidstaten die Griekenland leningen verschaffen, maar vooral met het oog op de langere termijn. Graag zouden onze fracties willen vernemen hoe de Nederlandse regering de situatie op de langere termijn beoordeelt. Deze vraag kwam ook al voorbij in de bijdrage van collega Broekers. Welke scenario's ziet de regering voor zich, met name wanneer we onverhoopt een situatie krijgen van groeiende instabiliteit?

Er wordt nu nagedacht over een stringenter kader voor het financieel-economisch beleid in de lidstaten. In een reactie op de voorstellen van de Europese Commissie om zo'n kader aan te reiken teneinde de stabiliteit van de eurozone te versterken, reageert het kabinet tamelijk afwachtend. Ik pik de opmerking op uit de kabinetsreactie op de agenda Europa 2020. Of meent de regering dat niet de Commissie aan zet is, maar de Raad? Is dat het geval, dan horen wij dat graag. En behoren tot zo'n kader behalve de gewenste begrotingsdiscipline en een verscherpt toezicht daarop ook verdergaande afspraken over monetair beleid?

Europa staat weer op een kruispunt. In elk geval zijn we beland in een situatie die door Luuk van Middelaar wordt aangeduid als een "passagemoment" voor Europa. Er is een gordiaanse knoop te ontwarren in een situatie waarin allerlei actoren nog aan de uiteinden van het touw trekken. Het draagvlak voor versterking van Europese macht is beperkt en intussen vraagt de actuele situatie om bindend Europees economisch beleid. Het is zonder meer waar dat op dergelijke paradoxale momenten Europa als politieke entiteit wordt gevormd. Maar waar het heen gaat, is nu nog lang niet duidelijk. Dit doet denken aan wat Churchill ooit over de onvoorspelbaarheid van Rusland zei: "Russia is a riddle, wrapped in a mystery." Ik weet niet of dit ook voor Europa geldt, maar paradoxaal is de Europese situatie wel.

Wij hebben afgesproken ons vandaag onder meer te richten op het buitenlands beleid van de Europese Unie en de vormgeving van een gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Na de benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, is de discussie vooral gegaan over de inrichting van de Europese dienst voor extern optreden, de EDEO. Wij hebben kennis kunnen nemen van de kabinetsappreciatie van de voorstellen van mevrouw Ashton van 25 maart jongstleden. Terecht wordt opgemerkt dat de oprichting van de EDEO bestuurlijk, politiek en organisatorisch een zeer gecompliceerd proces is. Het Europees Parlement is bezig de EDEO zo dicht mogelijk bij de Commissie en zichzelf te houden en vreest de inmenging van de lidstaten. Intussen kan wel worden vermoed dat de lidstaten greep willen houden op deze externe dienst. Zo ontstaat er een competentiegevecht tussen Raad, EP en Commissie. Waar staat Nederland in deze discussie? Hoe komt deze nieuwe dienst het best tot haar recht?

Onze fracties hebben destijds bij de behandeling van het Verdrag van Lissabon de komst van deze Hoge Vertegenwoordiger met de nodige aarzelingen tegemoet gezien. Het kan goed zijn dat Europa met één mond spreekt – dit is de veel gehoorde legitimatie van de nieuwe rol van de Hoge Vertegenwoordiger – maar zeker is dat niet. Nu het besluit genomen is, is het van belang er op een goede manier vorm aan te geven. Wat onze fracties betreft moet er niet een parallelle structuur ontstaan, waarbij de Hoge Vertegenwoordiger doet wat de lidstaten eigenlijk zelf willen doen. Dit hangt samen met de visie op de taak van de Hoge Vertegenwoordiger en van de opdracht voor dit externe optreden van de Unie. Wij zouden graag zien dat de Hoge Vertegenwoordiger inderdaad coördineert, maar vooral ook langeretermijndoelen in het oog houdt en zich een pleitbezorger toont van internationale samenwerking wereldwijd en de verdere ontwikkeling van een internationale rechtsorde. Het versterkt extern optreden van de EU moet niet bijdragen aan het proces van geopolitieke blokvorming en polarisatie op wereldschaal, waarbij de grote blokken in een multipolaire wereld vooral bezig zijn met het verzekeren van hun eigen belang. Europa moet dat niet doen; de wereld heeft iets anders nodig. Laat het Europa met zijn joods-christelijke en humanistische beschaving de bereidheid tonen in gesprek te blijven en zich te verbinden aan een internationale rechtsorde. Europa heeft het imago een "soft power" te zijn, maar kan van deze ogenschijnlijke zwakte een kracht maken door de ontwikkeling van een eigen benadering die gericht is op duurzame internationale samenwerking en gerechtigheid. De Hoge Vertegenwoordiger is dus inderdaad geen minister van Buitenlandse Zaken van Europa en dat onderscheid moeten we helder houden. Het is onwaarschijnlijk dat de grote lidstaten de Hoge Vertegenwoordiger en de externe dienst hun buitenlands beleid laten bepalen. Anderzijds laten de Hoge Vertegenwoordiger en de nieuwe dienst het buitenlands-politieke optreden van de lidstaten niet ongemoeid. Naar verluidt, vindt onder Europese ministers van Buitenlandse Zaken een actieve bezinning plaats over hun rol in relatie tot deze Hoge Vertegenwoordiger. Wat onze fracties betreft, moet Nederland een eigen gezicht houden in het buitenlands beleid. Daar hoort ook een eigen vertegenwoordiging bij in het buitenland. Kan de minister van Buitenlandse Zaken uiteenzetten wat zijn visie is op de toekomstige ontwikkeling van de externe dienst van Europa en de buitenlandse dienst van Nederland?

Graag wil ik een enkele opmerking maken over het document "Europa 2020" en de kabinetsreactie daarop. Met de doelstellingen – slimme groei, duurzame groei en inclusieve groei – is niet veel mis. Europa heeft een vergrijzende bevolking en moet inderdaad een innoverend continent blijven met sterke prestaties op het gebied van onderwijs, duurzaamheid, werkgelegenheid en in het terugdringen van armoede. Kennisontwikkeling is van belang en laten we hopen dat dit niet alleen om economisch te waarderen kennis gaat, maar ook om kennis van de Europese waarden en de Europese cultuur. Het probleem is echter dat we al eens eerder zo'n agenda hebben gehad – de Lissabon-strategie – en dat deze door iedereen op eigen wijze is geïnterpreteerd. Van de gezamenlijke doelstellingen kwam vervolgens niet veel terecht. Wat is er nu anders? Graag zie ik een reactie van het kabinet op dit punt.

Ik laat andere kwesties nu rusten, ook die van de toetreding van de EU tot het EVRM, die in zichzelf betekenisvol is. Na de aanvaarding van het Verdrag van Lissabon leek het even alsof Europa zich had herpakt en eensgezind de toekomst tegemoet kon treden. Intussen zitten we alweer midden in gecompliceerde verwikkelingen over de te nemen route en is onduidelijk naar welk Europa we precies onderweg zijn. Wij wensen de regering veel sterkte met het bepalen van een heldere koers en zien met belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.

De heer Peters (SP):

Voorzitter. Een opmerking vooraf. Namens onze fractie spreken twee leden in dit debat. Collega Kox spreekt over de relatie EU-EVRM en ik zal in wijdere zin over de Europese Unie spreken.

Dit is eigenlijk een merkwaardig debat. We spreken immers met demissionaire ministers. De vraag is nu of we een testament, een verdediging van het verleden zullen gaan horen, een relaas met een verbinding naar de actuele Nederlandse politiek, of een vergezicht met visie over Nederland en de EU? Om het niet te vergeten, wil ik allereerst de minister van Buitenlandse Zaken bedanken voor het beëindigen van een verdrag dat overleefd was. Wat nog niet mogelijk bleek met een in onze ogen ook archaïsch verdrag betreffende de Benelux is gelukkig wel gebeurd met het WEU-verdrag. Het koel chirurgisch beëindigen van wat nodeloos is, is het enig juiste motto. Ik koester wel de hoop dat deze beslissing niet ingegeven is door het voornemen om mee te werken aan de vorming van een gevechtsgroep van de Europese Unie! Derhalve de vraag wat de demissionaire mening is van de minister over een gevechtstaak van Nederland in Europees verband?

Ik wil voorts nog een compliment maken. Ik had door ziekte van mijn collega plotseling de gelegenheid bij de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties actief te zijn. Ik werd daar op bijzonder effectieve wijze geassisteerd door de medewerkers van de VN-ambassade en daardoor was dat bezoek aan de Algemene Vergadering meeslepend, educatief en zeer informatief. Toch in dit verband een vraag. Crisisbeheersing van conflicten wordt onder anderen door Jan Wouters beschouwd als het domein waar in recente jaren de VN/EU-relaties de meeste vooruitgang hebben geboekt. Het betreft zowel civiele als militaire operaties. Wat is naar de mening van de minister de ontwikkeling op dit gebied? Is hier sprake van een nationale deelname of is dit zich aan het ontwikkelen tot een EU-activiteit? Is hier sprake van een communautaire of een eigenstandige deelname van een EU-lidstaat? Hoe stond, staat en zal Nederland hierin staan? Hervorming van de Veiligheidsraad en eventuele deelname van de EU hierbij laat ik maar even liggen, maar wie weet wil de minister hierover zelf bespiegelen.

Wanneer een nieuwe stap in EU-verband wordt overwogen, zoals de Europese grondwet of uiteindelijk het Verdrag van Lissabon, dan nemen we aan dat zo'n stap, zeker als het gaat over institutionele wijzigingen, van tevoren goed overwogen en bekeken wordt. Mede naar aanleiding van het bezoek dat EK-leden aan onder anderen vier EU-Commissarissen bracht, bestaat de indruk dat er een vechtpartij gaande is over macht, over beslissingsbevoegdheid, over initiatief, over uitvoering en controle erop tussen de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement.

Er komen meerdere proefballonnetjes uit de Europese Commissie die deze strijd verraden. Ik noem bijvoorbeeld het plan van Rehn om van de aan de Eurozone deelnemende lidstaten tevoren het budget te controleren naast de controle achteraf via het Stabiliteitspact. Mijn fractie is erg benieuwd hoe de minister daarop reageert. Hebben dergelijke plannen hem bereikt? Wat is zijn strategie? Onderschrijft hij onze zorg dat deze uiting van frustratie de gewone EU-weg kan gaan volgen: weinig ruchtbaarheid geven aan verstrekkende overdracht van bevoegdheden en de burgers er pas mee confronteren als het te laat is?

Ik zie overigens dat de PvdA-fractie bijzonder druk bezig is met interne internationale zaken.

De voorzitter:

De heer Eigeman is er steeds.

De heer Peters (SP):

Dan heb ik het laatste niet gezegd.

De voorzitter:

Maar het is wel genoteerd!

De heer Peters (SP):

Jean, nogmaals mijn excuses.

Voorzitter. Zijn we toe aan weer een vernieuwing van het Verdrag van Lissabon of zelfs een grondwet omdat zo'n voorstel de huidige verdragen te buiten gaat? Wanneer de minister zou willen antwoorden dat dit maar één proefballonnetje is, dan zijn er nog wel meer ballonnen in de aanbieding, zoals directe heffing van Europese belastingen, oprichting van het Europees Monetair Fonds en andere het verdrag oprekkende zaken zoals "coördinatie" van de verschillende tarieven in de inkomstenbelasting in de lidstaten. Is er voorts een ballon om de rol van de Europese Centrale Bank te vergroten? Voor ons land is dit des te meer interessant wanneer ons demissionair kabinet over dergelijke ingrijpende voorstellen in de Europese Raad moet meebeslissen.

En wederom geeft dit nogmaals aan dat in de voorbereidende fase de institutionele wijzigingen in verband met het Verdrag van Lissabon niet op een verantwoorde wijze doorgeakkerd zijn. Dan is nog helemaal niet aan de orde gekomen de, voor ons althans, onduidelijke positie betreffende het lid van de Europese Raad en de Europese Commissie dat de portefeuille buitenland moet gaan vormgeven. Als ik het goed begrepen heb – ik heb vannacht pas voor het eerst kennis van het stuk kunnen nemen – wordt haar taak onder andere verrijkt met alle consulaten die de EU-landen nu hebben. Dat wordt een gigantische operatie.

Onlangs heeft de Europese Raad de eerste besluiten genomen over de nieuwe Europese economische strategie voor de komende tien jaar, EU 2020 genaamd. Deze volgt de mislukte Lissabonstrategie op, die van de EU in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld moest maken. Helaas dreigt de strategie uit te monden in hetzelfde neoliberale beleid van de afgelopen tien jaar dat ons tot de huidige crisis heeft gebracht.

Over de Lissabonstrategie zijn wij nooit enthousiast geweest, zeker niet toen in 2005 de strategie werd herijkt en alle sociale doelstellingen uit het zicht verdwenen. De strategie leek er toen alleen nog maar op gericht om de economische groei te bevorderen. Sociale voorzieningen en sociale rechten werden daarbij vooral gezien als dure hinderpalen, niet als zaken die je juist moet beschermen. Ook werd het onderwijs vooral als middel gezien voor economische groei en niet als waarde op zich. Ook nu dreigt hetzelfde te gebeuren. Wat is de reactie van de regering hierop?

De minister zal de strategie met daarbij de vijf concrete doelen die de Europese Raad heeft vastgesteld nog enigszins sympathiek kunnen laten overkomen bij de burger, maar net als bij de Lissabonstrategie is dat toch geen garantie voor een sociaal beleid; veel zal immers afhangen van de concrete uitwerking in de nationale plannen die de lidstaten voor de Europese Raad van juni dienen te hebben vastgesteld. Welke richting gaan de plannen op dit gebied die dit demissionaire kabinet in minder dan twee maanden tijd moet opstellen, waarmee we ons binden aan economisch beleid voor de komende tien jaar?

De Europese Raad is zich onder leiding van Van Rompuy in toenemende mate bezig te ontwikkelen tot een economische regering die een einde wil maken aan de vrijblijvendheid die heerste rond de Lissabonstrategie. Nederland zal dan ook op de afspraken worden afgerekend, met mogelijk zelfs financiële gevolgen. Een vraag aan deze minister: als demissionair betekent dat een kabinet terughoudend moet zijn met besluiten nemen die een volgend kabinet kunnen dwarsbomen, is dit toch een grove schending van die afspraak? En voor volksvertegenwoordigers aan de overkant van het Binnenhof zal er dus weinig tijd zijn om ervoor te zorgen dat bij de uitwerking de neoliberale koers, die ook de minister als schuldige oorzaak heeft aangeduid, zo veel mogelijk wordt weerlegd.

De eerste hoofddoelstelling van EU 2020 is dat in 2020 75% van de bevolking tussen de 20 en 65 jaar werk moet hebben. Het zegt echter niets over de kwaliteit van dit werk. Zijn het banen waarmee je ook echt in je levensonderhoud kan voorzien of baantjes waar je bijvoorbeeld met stukloon wordt betaald waarmee je het minimumloon niet eens haalt? Onder het motto "flexibilisering van de arbeidsmarkt" leidde de vorige strategie vooral tot het laatste.

Een tweede doelstelling is nu die van "sociale insluiting". Daarmee heeft de ER een van de voor onze fractie meer sympathieke doelstellingen die door de Europese Commissie werden voorgesteld, namelijk armoedebestrijding, losgelaten. Nu lijkt nog meer te worden ingezet op het creëren van werkgelegenheid zodat als vanzelf de armoede verdwijnt. De toename van het aantal werknemers dat onvoldoende verdient om boven de armoedegrens uit te komen, wordt daarmee genegeerd. Ter herinnering meld ik dat er ongeveer 80 miljoen mensen in de EU onder die grens leven.

De EU wil eigenlijk alles tegelijkertijd. Ze wil het kennisniveau van werknemers verhogen en meer geld voor onderzoek en innovatie. Tegelijkertijd wil ze de begrotingstekorten van lidstaten snel terugdringen. Dat bijt elkaar. Wat is de houding van de minister en de regering ten aanzien van de herziening van het Stabiliteitspact? Dat is volgens ons nodig, zodat lidstaten ruim de tijd krijgen om de overheidstekorten te verminderen. Dat biedt ruimte om belangrijke investeringen in onder andere onderwijs en onderzoek te kunnen doen.

Daarnaast wil de Europese Unie een groter deel van het budget aan deze doelen besteden. Helaas wordt er niets gezegd over de noodzaak om alle structuur- en andere Europese fondsen eens flink te stroomlijnen en de verspilling die ermee gemoeid gaat, te stoppen. Vindt de regering het eigenlijk niet schandelijk dat zeker in deze tijd van crises en eigenlijk überhaupt we de luxe van rondpompen van geld blijven accepteren; dat we voor het hele EU-budget, maar ook voor een aanzienlijk gedeelte van het in Nederland bestede EU-geld geen Europese Rekenkamer-goedkeuring voor de veertiende keer kunnen verwachten; dat we zelf nog onvolledig duidelijk zijn over de afdracht die we aan de Europese Unie dienen te geven; en dat we de door de Europese Unie opgelegde boetes niet altijd verhalen op de schuldigen?

Het ergste is dat men met de EU 2020 niets lijkt te hebben geleerd van de crisis. EU 2020 bood de kans om een nieuwe, meer sociale weg in te slaan. De Europese staatshoofden en regeringsleiders hebben onlangs een flinke steek laten vallen. Nu kan deze minister Nederland een toekomstvisie laten zien. Hij kan laten zien dat er lessen zijn getrokken uit de crisis en dat de doelen op de meest sociale manier moeten worden uitgewerkt. Laat Nederland daarin een gidsland zijn op weg naar een sociaal Europa. Onze fractie ziet dat als een onvoorwaardelijke conditie.

Wij kijken uit naar het antwoord van de regering.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Volgende week spreekt de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa in Straatsburg over de toekomst van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Enkelen van ons maken deel uit van de Nederlandse delegatie in deze Assemblee. Dat levert hen overigens niet de status van BN'er op, weet ik uit eigen ervaring. Wat in Straatsburg gebeurt, blijft doorgaans binnen de muren van het Europees Paleis. Het meest opvallende van onze deelname daar is dat we hier vier weken per jaar niet zijn. Als de voorzitter dat dan meldt, wordt er eigenlijk zelden geklapt, hooguit bezorgd gekeken of ons verblijf ginder gevolgen heeft voor de stemmingen hier. Ook vandaag valt het niet mee, nu we wel hier zijn om onze collega's bij te praten, want die hebben op dit moment andere zaken te doen. Maar wat niet is, kan nog komen, het zijn onze eerste algemene beschouwingen over Europa. Misschien zat er bij de eerste algemene beschouwingen ook bijna niemand. Dat kan ik historisch niet meer achterhalen. Ik hoop wel dat er een volgende keer een wat grotere publieke en parlementaire belangstelling is, want het onderwerp is daar belangrijk genoeg voor.

Het is wel fijn dat we vandaag, tijdens deze eerste algemene Europese beschouwingen, de focus niet alleen richten op de 27 leden tellende Europese Unie, maar ook op de 47 leden tellende Raad van Europa en zijn organen, en dan vooral op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat waakt over de enige echte Europese grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Als alles gaat zoals het moet, zal die grondwet binnenkort niet alleen gelden voor de 47 lidstaten maar ook voor de 48ste ondertekenaar van de Conventie, de Europese Unie. Artikel 6 van het sinds vorig jaar van kracht zijnde Verdrag van Lissabon verplicht de Unie daartoe. Het is nu tijd om de daad bij het woord te voegen en ervoor te zorgen, zoals voorzitter Barroso van de Europese Commissie het zeer recentelijk zei, dat op het hele continent één samenhangend systeem voor de bescherming van onze grondrechten gaat gelden. Dat zal een historische gebeurtenis zijn, met de nodige gevolgen, ook voor de verhouding tussen de grootste Europese organisatie, de Raad van Europa, en de machtigste, de Europese Unie. Ik neem aan dat de regering die opvatting deelt.

De Parlementaire Assemblee geniet net als de overkoepelende Raad van Europa bij ons weinig bekendheid, ook al is de Raad sinds de val van het communisme de enige echte Europabrede verdragsorganisatie, waarin alle West- en Oost-Europese landen samenwerken op basis van een uniek mensenrechtenverdrag. Veel bekender is het Europees Hof voor de Mensenrechten. Het Hof is de hoogste rechter in Europa, belast met de beoordeling van de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Tussen het Hof en de Assemblee bestaat een inhoudelijke en feitelijke verbinding. Beide zijn orgaan van de Raad van Europa. Daarbij kiest de Assemblee de rechters van het Hof, één per land, in volle vrijheid. Die vrijheid krijgt de Assemblee overigens niet cadeau. Volgende week kiezen we bijvoorbeeld een rechter in het Hof voor Oekraïne. Daar is wel twee jaar overheen gegaan, omdat de president van dat land zelf wilde uitmaken wie door de Assemblee tot rechter gekozen zou worden. Mevrouw Bemelmans kan er dagen over vertellen hoe dat allemaal is gegaan. Zij zal dat overigens niet doen omdat dit vaak in beslotenheid heeft plaatsgevonden. De onafhankelijkheid van het Hof blijft een voortdurende bron van zorg en een uiterst zorgvuldige procedure bij de benoeming van rechters blijft een absolute noodzaak. Het is fijn dat niet alleen de Nederlandse parlementariërs, maar ook de Nederlandse regering zich in dit soort kwesties steeds in het kamp der "preciezen" bevindt en de "rekkelijken" aanspoort om zich beter te gedragen.

Conventie en Hof zijn uniek in deze wereld. Het EVRM is het enige internationale verdrag dat het individu een actieve rol in de internationale arena geeft. Op de website van het Hof staat een korte video die laat zien welke fundamentele rechten aan alle 800 miljoen Europeanen door het verdrag worden gegarandeerd en bij schending waarvan je je kunt richten tot het Hof, van Rusland tot IJsland, van Portugal tot Turkije. Dat is uniek. Daarom beveel ik die video van harte aan als pronkstuk in het nieuwe Huis voor democratie en rechtsstaat. Recht op leven, verbod op slavernij, mensenhandel en gedwongen arbeid. Vrije verkiezingen. Vrijheid van mening, geweten en religie. Verbod van discriminatie. Vrijheid van vereniging. Verbod op marteling. Bescherming van bezit. Geen enkel ander continent kent zulke fundamentele rechten toe aan zijn inwoners, en daar mogen we erg trots op zijn.

Jaarlijks doen tienduizenden Europeanen een beroep op de Conventie en het Hof, als een laatste kans om fundamentele rechten gewaarborgd te krijgen. Heel veel beroepen komen uit de zogenoemde nieuwe democratieën in Oost-Europa en uit een land als Turkije dat ook nog onderweg is naar een echte democratie. Maar ook uit andere landen richten burgers zich tot het Hof. Ook in Nederland spelen het EVRM en de toetsing ervan door het Hof een belangrijke rol. Vorige week spraken we nog over de organisatie van de Raad van State en de vraag of die werkelijk EVRM-proof is. Artikel 6 van de Conventie zou kunnen schuren met een rechter die ook regeringsadviseur is en de Koning als voorzitter heeft. Bij het recente verdrag over de Belgische gevangenis in Tilburg vroeg ik me in het debat met mevrouw Albayrak af in hoeverre artikel 5 van het EVRM met dat verdrag spanning kan opleveren. Nederlandse wetgeving en rechtspraak inzake vreemdelingen worden herhaaldelijk ter beoordeling voorgelegd aan het Hof in Straatsburg. Ook voor Nederland is wat dat betreft althans, Straatsburg wél dichtbij.

De grote stroom appellanten in Straatsburg, uit alle delen van het continent, laat ook meteen het grote probleem zien. Het Hof wordt bedolven onder rechtszaken en heeft dientengevolge een wachttijd van jaren voor appellanten. Een rechter die niet toekomt aan op tijd rechtspreken, is een gemankeerde rechter, zo meent mijn fractie. Deelt de regering dat oordeel? Het is slecht dat de landen die de Conventie geratificeerd hebben, er tot op heden niet voor zorgen dat het Hof zijn werk naar behoren kan doen. Het is goed dat het besef groeit dat het zo niet verder kan. De recente aanvaarding van het zogeheten veertiende Protocol door de Russische Federatie is er een voorbeeld van. De recente conferentie in Interlaken over de effectiviteit van het Hof en de Conventie is een ander voorbeeld, het debat komende week in de Parlementaire Assemblee in Straatsburg een derde voorbeeld van het besef dat het anders en beter moet in de organisatie en de financiering van het Hof, waarin de Nederlandse regering overigens een positieve rol speelt, maar vooral ook in de nationale rechtstelsels. Hoe beter die functioneren, hoe minder mensen het nodig zullen vinden om naar Straatsburg te trekken om recht gedaan te krijgen.

Het huidige Zwitserse voorzitterschap van het Comité van Ministers, het hoogste orgaan in de Raad van Europa, is momenteel druk doende om de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM mogelijk te maken. Het vorig jaar van kracht geworden Verdrag van Lissabon verplicht de Unie tot die toetreding. Daarmee zal een door dit huis gekoesterde wens in vervulling gaan. Zowel hier als in Straatsburg hebben wij, senatoren – mevrouw Bemelmans verwees er al naar – ons ingespannen voor een zo spoedig mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM. Ik herinner me dat ik samen met onze vroegere collega Ed van Thijn, gesteund door de overige parlementaire delegatie, het initiatief nam voor motie in de Parlementaire Assemblee, die vervolgens leidde tot een vakkundig rapport van Marie-Louise Bemelmans, dat op zijn beurt nu weer richting geeft aan de Assemblee bij de onderhandelingen van de Raad van Europa en de Europese Unie over toetreding.

Die onderhandelingen zijn inmiddels begonnen. De Raad van Europa is er klaar voor, het Spaanse voorzitterschap van de Unie noemt het zijn prioriteit en de Europese Commissie heeft onlangs de onderhandelingsrichtsnoeren voor de Unie vastgesteld. De Commissie noemt het EVRM "het belangrijkste instrument voor bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Europa". De Commissie geeft aan dat door toetreding het Hof handelingen van alle EU-instellingen, -organen en -instanties kan toetsen op naleving van het EVRM. Dat geldt, althans zo lees ik de mededeling van de Commissie, ook voor de uitspraken van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg, tot nu toe de hoogste rechter in de Unie. Na toetreding wordt de functie van hoogste rechter neergelegd bij het Hof in Straatsburg, of begrijp ik dat verkeerd? Het zal in ieder geval onderwerp van discussie zijn, maar ik was hoopvol gestemd door de mededeling van de Commissie dat zij die relatie zo ziet. Toetreding tot het EVRM plaatst daarmee de Europese Unie in ieder geval in de context van de Raad van Europa en zijn grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat is, zoals gezegd, een historische stap. Winston Churchill zou er trots op zijn.

Hopelijk vermindert door die stap gaandeweg de pijnlijke concurrentie tussen beide Europese organisaties en verbetert de praktische samenwerking. In het verleden hebben we gezien hoe de Unie, ietwat imperialistisch, probeert taken en zaken van de Raad van Europa over te nemen. De instelling van het Agentschap voor Fundamentele Rechten in Wenen was daarvan een laatste treurige voorbeeld. Het scheelde maar een haar of deze Kamer had die misstap, die slechts tot doublures leidt, weten te voorkomen. Alleen onder de zwaarste politieke druk van de toenmalige regering is de senaat toen, op het allerlaatste moment, overstag gegaan. Laten we hopen dat dit in de toekomst dus anders en beter wordt, nu de Unie erkent een onderdeel te moeten vormen van het rechtsstelsel van de Raad van Europa. Dat betekent ook dat de nationale parlementen vanaf nu niet alleen naar "Brussel" moeten kijken maar ook meer naar "Straatsburg". Ik denk dat het goed is dat de Nederlandse delegatie met een periodieke nieuwsbrief alle leden van beide Kamers informeert over wat er in Straatsburg gebeurt. En het is heel verstandig dat deze Kamer meer aandacht wil en zegt te zullen geven aan aangenomen resoluties en aanbevelingen uit Straatsburg. Het zou ook fijn zijn als de regering bevordert dat de verbindingen tussen nationale en Europese organen worden verbeterd, en dan niet alleen met het oog op de Europese Unie, maar ook de Raad van Europa.

Tot slot. Toetreding van de vooral op economische samenwerking gerichte Unie tot de vooral op bescherming van de mensenrechten gerichte Raad van Europa brengt naar de mening van mijn fractie meer balans in de Europese samenwerking. Deelt de regering dat oordeel? Wellicht kan er daardoor ook een organisatorisch en financieel betere balans ontstaan. De structurele financiële krapte in Straatsburg afgezet tegen de hoorn van overvloed die de EU-organen begiet, blijft een steen des aanstoots.

Het allerbelangrijkste – dat moet in dit debat een belangrijk onderwerp van bespreking zijn met de regering – is dat we samen, regering, parlement en de Nederlandse leden in het Europees Parlement, gaan voor een spoedige en ongecompliceerde toetreding van de Unie tot het EVRM. Dat is ook de wens van de nieuwe secretaris-generaal van de Raad van Europa Jagland, die keer op keer waarschuwt dat we moeten voorkomen dat de politiek de zaak afschuift naar de ambtenarij. Want die kan, zo zegt Jagland, voor elke oplossing wel het probleem verzinnen. Als dat zou gebeuren, zou toetreding van de Unie tot het EVRM nog wel heel erg lang op zich kunnen laten wachten. Wil de regering bevorderen dat wij op zo kort mogelijke termijn die toetreding tot stand brengen? Wat is dan "kort"? In het verleden hebben wij daar verschillend over geoordeeld.

Ik wacht de reactie van de regering met grote belangstelling af.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Terwijl de Nederlandse politiek en de media vervuld zijn van de verkiezingen, de Tweede Kamer de besluitvorming "on hold" heeft gezet en een praktisch gehalveerd demissionair kabinet alleen op de winkel mag passen, draait de Europese politiek op volle toeren. De bankencrisis werd snel gevolgd door de economische crisis, waarna de Griekse crisis weer alle aandacht opeiste. Alsof dat niet genoeg is, worden de nieuwe krachtsverhoudingen getart en bevochten. Commissie en Raad gaan rollebollend over straat in de strijd om invloed op de Europese Dienst voor het Externe Optreden en de roulerende en de vaste voorzitters tasten elkaars grenzen af. Intussen is de nieuwe Europese Commissie aangetreden met een ambitieus wetgevings- en werkprogramma en staat het Europees Parlement te popelen om zijn nieuwe machtspositie te markeren. Kortom, never a dull moment in Brussel, maar het lijkt de gemoederen in Nederland amper bezig te houden.

Des te meer reden om in dit nationale vacuüm, vanuit de Eerste Kamer aandacht te hebben voor de besluitvormingsprocessen in Brussel en de positie die de Nederlandse regering daarbij inneemt. Ik behandel achtereenvolgens de economische en financiële crisis, het gemeenschappelijk buitenlands beleid en ten slotte sta ik stil bij de informatievoorziening aan het parlement.

Eerst even een paar woorden over de toetreding van de EU tot het EVRM. Ik onderschrijf de pleidooien van eerdere sprekers voor een snelle toetreding van de EU tot het EVRM en ook voor versterking van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Er zijn nog tal van vragen waarop een duidelijk antwoord moet komen, bijvoorbeeld wie uiteindelijk de rechter uit de EU kiest die zal toetreden tot het Hof en welke middelen exact moeten zijn uitgeput voordat een burger zich tot Straatsburg kan wenden als hij meent dat een instelling of een besluit het EVRM schendt.

De Raad van Europa is een zeer belangrijk instrument voor het zetten van een standaard met betrekking tot mensenrechten en democratie in een veel breder gebied dan alleen de EU. De betekenis daarvan kunnen wij niet onderschatten. Daarom is het zo belangrijk dat lidstaten die standaard ook respecteren. Als er uitspraken van gezaghebbende instituties van de Raad van Europa komen, dan moeten de lidstaten het gezag van die instituties erkennen en de uitspraken serieus nemen. Alleen dan heb je iets te zeggen als andere verdragsstaten in de fout gaan door schending van het EVRM. Ik doel hierbij niet alleen op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar ook op instituties zoals ECRI, CPT, de mensenrechtencommissaris en natuurlijk het Europees Comité voor de sociale rechten. Daarom vraag ik de minister van Justitie het volgende. Enige weken geleden heeft hij aangegeven, de uitspraak over het recht op opvang voor kinderen niet bindend te achten. Beseft de minister welke de consequenties dat heeft? Weet hij welke implicaties dit heeft op de stem die Nederland binnen de Raad van Europa heeft als het andere lidstaten wil aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot de mensenrechten? Graag een reactie.

Dan de financiële en economische crisis. De regering stelt terecht in de Staat van de Unie dat we de crisis, om de crisissituatie om te buigen, moeten zien als een kans. Een intensiever toezicht op de financiële markten zou kunnen bijdragen aan een stabilisering van de economische ontwikkeling en zo een volgende crisis kunnen helpen voorkomen. Daarnaast ziet de regering veel heil in investeringen in een innovatieve en meer duurzame economie; Europa als wereldleider in de technologische vernieuwing.

Als eerste positieve stap zal het toezicht op grote banken, verzekeraars en de effectenhandel nu worden aangescherpt in de EU. Zo kan het vacuüm tussen de verschillende nationale toezichthouders tot het verleden behoren. Maar gaat dit compromis ver genoeg? Zijn de toezichthouders onafhankelijk en machtig genoeg? En zou de bevoegdheid met betrekking tot inzage in informatie niet beter geregeld moeten worden? Toezicht kan alleen rampen voorkomen als transparantie al verplicht is voordat er maar een vuiltje aan de lucht is. Dat is nodig om een toezichthouder echt zicht en greep te geven op de financiële instellingen. En is de regering van mening dat er met de nieuwe wet voldoende heldere en strakke gedragscodes zijn, waaraan een toezichthouder kan toetsen? Wat voelt zij, zoals de commissie-De Laroisière heeft voorgesteld, voor een mondiaal waarschuwingssysteem voor detectie van crises? De buitengrenzen van de Europese Unie vormen immers niet de grenzen van financiële samenwerking.

Toezicht staat of valt met tijdig inzicht in de juiste gegevens, met transparantie, dat heeft de Griekse crisis ook bewezen. Als je niet kunt nagaan of de cijfers die door de lidstaten worden aangeleverd, kloppen, dan sta je machteloos op Europees niveau. Dat vraagt dus ook om sterke bevoegdheden van de Europese Commissie. Zijn de lidstaten bereid om meer informatieverstrekking afdwingbaar te maken, ook als het gaat om hun eigen administratie?

De financiële crisis vroeg om snel en daadkrachtig optreden, en gelukkig heeft de Raad tot een compromis kunnen komen. Met de Nederlandse inzet om het IMF in te schakelen was GroenLinks echter niet zo gelukkig. Het IMF werkt met publieke middelen en die houden we graag gereserveerd voor de minder ontwikkelde landen. Als je het hebt over kansen grijpen, dan leende deze situatie zich bij uitstek voor het verwerven van draagvlak om ook als Europese Unie gezamenlijk een stap verder te gaan. De keuze voor de toekomst blijft nu nog steeds open en even prangend. Zijn we als Unie voldoende uitgerust om andere wankelende lidstaten tijdig in bepaalde richtingen te dwingen én te ondersteunen? Kunnen we het Stabiliteits- en Groeipact versterken, bijvoorbeeld door de Commissie meer bevoegdheden te geven of door sancties en maatregelen uit te breiden of door het importeren van de best practices van het IMF? Ik denk hierbij aan een Europees monetair fonds of aan versterking van de Europese banken. Zijn wij bereid om onze non-interventiehouding te laten varen? Nu lijkt toch vooral het credo "als wij ons niet met anderen bemoeien, dan hebben wij geen last van de rest". Of is het onvermijdelijk om ons economisch beleid op Europees niveau te coördineren en af te stemmen? Niet meer kiezen voor wachten op de problemen dus, want ook Europees regeren is vooruitzien. GroenLinks kiest hiervoor. De huidige situatie is immers onbevredigend: door de euro zijn wij aan elkaar geklonken, maar ondanks deze lotsverbondenheid hebben we niets te zeggen over de nationale keuzes van andere lidstaten. Kortetermijnkeuzes, bijvoorbeeld eenzijdig inzetten op bepaalde economische sectoren, te weinig investeren in onderwijs en innovatie, en het uitstellen van sociaaleconomische hervormingen hebben desastreuze effecten voor de lange termijn. Financiële injecties zijn geen wondermiddel daartegen.

Om onze eigen economie gezond te houden, zullen we de Europese economie gezond moeten houden. Is het dan niet logisch om gemeenschappelijke uitgangspunten te vinden die niet vrijblijvend zijn? We hoeven niet toe naar een blauwdruk voor alle lidstaten, maar er zijn toch universele economische principes waaraan de lidstaten elkaar zouden moeten kunnen houden, ook in gezonde tijden. Graag een reactie.

Europa 2020 heeft enkele van deze uitgangspunten in zich, denk aan investeren in onderwijs en innovatie, inzetten op maximale arbeidsparticipatie en duurzame economie en gezonde overheidsfinanciën. Maar de crux blijft of we het elkaar alleen plechtig willen beloven of dat wij ons willen verbinden aan harde afspraken. De teleurstelling van de Lissabonstrategie kwam deels voort uit het vrijblijvende karakter. Vormen van beleidscoördinatie, bijvoorbeeld de opencoördinatiemethode, helpen om van elkaar te leren en naar elkaar toe te groeien. Maar volgens mijn fractie maakt de onderlinge afhankelijkheid meer afrekenbaarheid onontkoombaar, zeker als wij een factor van betekenis op de wereldmarkt willen zijn. Overigens stelt de regering een warm voorstander van innovatie te zijn, wat mijn fractie verheugt. Waarom scoren wij daarop dan zo laag op de Europese lijstjes? Wat vindt de regering van het voorstel van het Innovatieplatform om een extra investering van zo'n 6 mld. te doen om er weer voor te zorgen dat wij weer in de top vijf terechtkomen van de Europese landen die scoren op het gebied van innovatie?

De lidstaten hebben met het Verdrag van Lissabon te kennen gegeven, hoge ambities te hebben ten aanzien van het buitenlands beleid. We willen een volwaardige speler zijn in de wereld, sterk en betrouwbaar. Dit vereist coherentie en consistentie tussen de intergouvernementele en de communautaire aspecten van het Europees buitenlandbeleid en tussen de nationale en Europese politiek. Hoe effectief de institutionele wijzigingen zullen zijn, hangt in grote mate af van de houding en keuzes van de lidstaten.

Coherentie is gediend met het integreren van Commissie en Raad, maar we hebben daarbij ook iets te verliezen. De verhouding tussen de twee instellingen kon beschouwd worden als een checks and balances: de Commissie voor de communautaire belangen, de Raad en de lidstaten voor de nationale belangen. Dit evenwicht zal tot uitdrukking moeten komen in de besluitvorming in de Raad en in de samenwerking in EDEO. Wat zijn lidstaten bereid in te zetten of af te staan ten behoeve van een Europees beleid en een succesvolle dienst? Denk aan de informatie van de geheime diensten waarover grote lidstaten beschikken. Zullen ze die willen delen met kleine lidstaten of met de Commissie? Wordt er ook geïnvesteerd in soort van economische diplomatie, dus dat de diensten verkenningen uitvoeren op de markten in de wereld om na te gaan waar onze kansen liggen. In het Financieele Dagblad was gisteren nog te lezen dat er op dat punt zwakheden in de diplomatie zijn. Welke risico's en mogelijkheden ziet de regering in de Europese samenwerking via de nieuwe diensten?

Het vetorecht in het gemeenschappelijk buitenlands beleid blijft bestaan, maar als daar enthousiast gebruik van gemaakt wordt, blijven we steken in onderlinge meningsverschillen en zullen we niet die gedroomde machtsfactor worden. Ook voor Nederland zal dit inschikken betekenen. Nederland heeft inmiddels een aardige track record in het vetoën van besluiten in de Razeb, denk aan Israël, Servië, Syrië en de Human Rights Council. Ziet de regering de nadelen van een frequente uitzonderingspositie en is zij bereid om vaker water bij de wijn te doen als anders de besluitvorming zou blokkeren en de EU daardoor niet verder vooruitkomt? Hoe is de slagkracht met behoud van het vetorecht te waarborgen? Graag een reactie van de regering hierop.

De Unie heeft overigens wel op andere wijze gekozen voor versterking, namelijk via de instelling van enkele figuren die de slagkracht moeten verbeteren. Hoeveel ruimte krijgt en neemt Ashton om het buitenlands beleid echt vorm en inhoud te geven? Van Rompuy toont ook belangstelling voor het buitenlands beleid, en de verantwoordelijkheden tussen hen zijn niet al te duidelijk onderscheiden. Hoe ziet de regering deze verhouding en op welke wijze is te waarborgen dat ze beiden uit de verf komen zonder elkaar te blokkeren? De Commissie heeft geen recht van initiatief, dus de acties van Ashton zullen in haar hoedanigheid als Hoge Vertegenwoordiger moeten worden ondernomen. Zullen de lidstaten haar daarin steunen?

Het succes van beide figuren hangt dus vooral af van de steun die de lidstaten geven aan een communautair optreden. Dat het Europa al decennia slecht lukt om met één stem te spreken houdt meer verband met de cultuur en de nationale reflexen, dan met de structuur van de Unie. Een structuurwijziging maakt ons nog geen machtiger en effectiever wereldspeler. Bovendien is de EU niet groot genoeg om alle wereldproblemen zelf op te lossen, denk aan het klimaat en de armoede. Het besef van onderlinge afhankelijkheid op het wereldtoneel is van belang.

De Nederlandse regering schrijft in de appreciatie van de EDEO dat zij een groot voorstander is van een geïntegreerd beleid via de diensten, maar dat zij ervoor wil waken dat armoedebestrijding ondergeschikt raakt aan andere doelen. Wij onderschrijven dat van harte. Het is goed dat daar prioriteit aan wordt gegeven. Hoe zal dat in de praktijk gaan? De OS-commissaris zal ondergeschikt zijn aan de Hoge Vertegenwoordiger. Ziet de regering ook dat dit kansen biedt om te integreren? Armoedebeleid is gebaat bij een goede beleid op het gebied van het klimaat. Beide aspecten kunnen elkaar bevruchten.

Graag wil ik de regering vragen of zij haar verwachtingen kan schetsen ten aanzien van de toetreding van de westelijke Balkanlanden. De toetreding van hun buurlanden hebben hen langzamerhand in een grotere isolatie gebracht en hun economische situatie is slecht. Toetreding zou hen op termijn kunnen helpen en zou de regio verder kunnen stabiliseren. Op welke termijn verwacht de regering toetreding en wordt er gestreefd naar zo veel mogelijk gelijktijdige toetreding? Als er enkele landen achterblijven, wordt de situatie voor die landen alleen maar nijpender. Hoe is dit te voorkomen?

Concluderend, voorzitter, de Europese Unie is volop in beweging, en de integratie kent groeistuipen, maar ook terugvallen. Dat de financiële en economische crisis hier nog eens overheen komt, kan ook als kans worden aangegrepen om de vrijblijvendheid te laten varen. Het waarmaken van ambities op Europees niveau blijft vooral afhankelijk van de bereidheid van lidstaten om zich te verbinden en verantwoorden en om nationale wensen in te slikken omwille van het Europese belang.

Juist omdat de onderhandelingsstandpunten belangrijke informatie voor de nationale parlementen vormen om te bepalen of zij het standpunt van hun regering kunnen steunen of dat zij willen interveniëren, zijn vroegtijdige en kwalitatief goede BNC-fiches van groot belang. Hier is nog steeds een wereld te winnen. Met de Tweede Kamer is afgesproken dat de regering zich extra inspant om de fiches sneller af te leveren wanneer een dossier als prioritair is aangemerkt. Ook voor de Eerste Kamer zou het zeer behulpzaam zijn als dit zou gebeuren bij de dossiers die zij selecteert uit het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie. Los daarvan is het voor ons van belang dat de afgesproken termijnen zo veel mogelijk gehaald worden.

Daarnaast heeft de Rekenkamer erop gewezen dat de financiële onderbouwing van de fiches vaak tekortkomingen laat zien. Ook blijkt uit het rapport Programma Versterking Juridische Functie Rijk dat ook de juridische aspecten vaak nog onderbelicht zijn in de fiches. Erkent en herkent de regering dit en werkt ze aan verbetering? Het komt onze fractie voor dat de fiches vaak vrij algemeen van aard zijn en niet altijd de echte pijnpunten bevatten. Die staan wellicht onder het kopje "onderhandelingsinzet", waar wij geen inzage in krijgen. Ik hoop dat de minister inziet dat parlementaire betrokkenheid alleen maar voordelen heeft, niet alleen voor het latere implementatieproces, maar ook om burgers en organisaties beter te kunnen betrekken bij de discussies die zich in Brussel voltrekken. Alleen zo kunnen we het draagvlak voor Europa vergroten. Informatie is cruciaal voor onze betrokkenheid. Graag een reactie.

Ik ben in dit opzicht blij met de toezegging die de minister van Justitie ons onlangs heeft gedaan dat de informatievoorziening op JBZ-gebied niet achteruit zal gaan, ook al hebben wij onze positie op het gebied van het instemmingsrecht verloren. Dank daarvoor.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Europa ligt niet langer in het buitenland. Dat hoef ik vooral u niet uit te leggen. Europa groeit en raakt intern steeds meer verbonden. Het uitgummen van de oude grenzen versterkt de vorming van een Europese identiteit. Europa ontwikkelt zich tot een gemeenschap van staten en burgers. Wat betekent dit voor het Europees burgerschap? In Nederland gaat de discussie over Europa tegenwoordig niet over kansen, maar over bedreigingen; niet over perspectieven, maar over onzekerheden. Dat lezen wij althans in de Staat van de Unie. Het kabinet erkent daarmee nadrukkelijk de zorgen over de globalisering, de veiligheid en de immigratie, die in de afgelopen jaren breed zijn uitgemeten vanuit bepaalde hoeken. Daarmee voedt het kabinet – waarschijnlijk onbedoeld – het misverstand dat Europa een negatieve invloed heeft op de toekomst van Nederland.

Het kabinet wil het politieke en maatschappelijke draagvlak voor Europa versterken door te doen wat wordt beloofd en door dat ook beter uit te leggen. Maar dat zal niet genoeg zijn, want dat is weer de bekende partijpolitieke, bevoogdende reflex, die wij van dit kabinet zo goed kennen. Terecht zegt het kabinet dat de vrees voor de buitenwereld zich niet moet richten op de grote mondiale vraagstukken van klimaat, energie, economie en financiën. Deze problemen verdwijnen niet vanzelf als wij onze kop in het zand steken. Intussen zet het kabinet echter wel een stevig nationaal hek om typisch Nederlands ingekleurde beleidsterreinen als sociale zekerheid, cultuur en onderwijs. Zo zal bijvoorbeeld bij de aangekondigde hervorming van de pensioenstelsels in Europa de neiging om de hakken in het zand te zetten moeilijk bedwongen kunnen worden. Dat zijn allemaal kwesties waarin blijkbaar ook levensbeschouwelijke belangen verdedigd moeten worden. Deze beperking maakt de juichende tonen over meer ruimte voor de burger, juist door Europa, op zijn minst verwarrend.

Hoe wil het kabinet nu precies bereiken dat de Nederlandse burger meer besef krijgt van het feit dat Europa betere mogelijkheden biedt voor de oplossing van de grote problemen van deze tijd, als tegelijkertijd de nationale cultuur en identiteit uitdrukkelijk verdedigd zullen blijven worden? Dat is mijn eerste vraag. In het verlengde daarvan vraag ik: wat is nu eigenlijk die typisch Nederlandse cultuur? Hoe kan de Nederlandse burger zich bewust worden van de Europese geschiedenis en cultuur en vooral van de gedeelde waarden, zodat hij zich ook Europees burger voelt? Niet iedereen reist, studeert, werkt en woont op Europees niveau. Ik verzoek het kabinet nader op dit punt in te gaan. Ik zie dat de ministers al in vooroverleg zijn, heel goed! De D66-fractie meent dat de ontwikkeling naar Europa als gemeenschap van staten en burgers in de eerste plaats dwingt tot het opstellen van een aansprekende visie op Europa. Zullen de ministers nog dit voorjaar zo'n visie geven en een daadwerkelijk wervend verhaal vertellen? Of laten zij dit aan een volgend kabinet? De ontwikkeling van een gemeenschap van staten en burgers dwingt in de tweede plaats tot institutionele openingen. Moderne en mondige Europese burgers hebben en claimen het recht op meer zelfstandige invloed en medezeggenschap. Hoe staat het in dit verband bijvoorbeeld met de Europese voorstellen voor het burgerinitiatief, zo vraag ik het kabinet. Hoe ziet het kabinet, in het perspectief van de democratisering van Europa, de verhouding tussen een zich naar een volwassen volksvertegenwoordiging ontwikkelend Europees parlement en de met onder andere het parlementair voorbehoud vormgegeven actievere rol van de Staten-Generaal? Dat stond er echt! Is dit een bevestiging van een meer protectionistische en nationalistische tijdgeest, of zien wij hier de contouren van een daadwerkelijk Europese democratie? Graag vernemen wij de reactie van de bewindslieden.

Dan kom ik op de financiële crisis en de stabiliteit van de euro. Dankzij Europa zijn de gevolgen van de financiële en economische crisis binnen de perken gebleven. De Europese Centrale Bank heeft een belangrijke en goede rol gespeeld in de beheersing van de monetaire crisis en het weer op gang brengen van het onderlinge bankverkeer. De Europese Commissie is erin geslaagd een goede werking van de interne markt en de mededingingsregels te waarborgen. Toch moet worden vastgesteld dat er onvoldoende kader aanwezig bleek voor crisissteun aan financiële instellingen en aan het nationaliseren van banken. Door de gedifferentieerde vormen van verleende staatssteun aan banken, met inbegrip van overnames, is grote druk ontstaan op de voorwaarde van een gelijk speelveld. Daarmee blijft de financiële markt kwetsbaar en blijft er druk staan op economisch herstel. Hoe beziet het kabinet, na de verstrekte overheidssteun, de situatie in de bancaire wereld en hoe ziet het kabinet in dat verband de contouren van een exitstrategie op dit terrein?

De euro speelt een belangrijke rol in het functioneren van de interne markt, maar de eurozone kampt met een groot probleem. De situatie in Griekenland baart ook de D66-fractie grote zorgen. Mijn fractie pleit dan ook voor een strikte hantering van het stabiliteitspact. Dat is nodig nu veel landen de grenzen van de strakke begrotingsregels opzoeken. Wij menen dat uitzonderingen op het stabiliteitspact voor een zo kort mogelijke periode moeten gelden. De controle op de overheidsfinanciën van de lidstaten is van groot belang voor de stabiliteit van de euro en voor de economische positie van de Europese markt. Het stabiliteitspact moet afdwingbaar worden, want wat is de waarde van een gemeenschappelijke munt als Europa niet beschikt over een Europees instrumentarium voor bedreigende situaties? Een gemeenschappelijke munt is immers niet houdbaar en niet geloofwaardig zonder een gemeenschappelijke politieke en bestuurlijke onderbouw. Naast een bindend stabiliteitspact, pleit D66 dan ook voor de oprichting van een Europees monetair fonds. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de wisselkoersstabiliteit en het versneld leveren van financiële steun aan lidstaten die hun betalingsbalans niet op orde krijgen. Wij zullen uiteindelijk de consequentie moeten aanvaarden van verdergaande fiscale en budgettaire integratie. Hoe kijkt het kabinet hiertegen aan, zo vraagt mijn fractie.

Dan kom ik op mijn volgende punt, de economie van de EU in 2020. De wereldeconomie, en daarmee de Europese en Nederlandse economie, lijkt zich te herstellen, zij het in een gematigd tempo. Het beeld is echter allerminst uitbundig. De na een recessie gebruikelijke inhaalgroei zal dit keer waarschijnlijk uitblijven. De staatsbegrotingen moeten immers nog op orde worden gebracht en de financiële sector kan en wil niet aan alle kredietaanvragen voldoen. Andere onzekerheden zijn de ontwikkeling van de inflatie en de effecten daarvan op de rentestand, de stabiliteit van de dollar en oplopende grondstofprijzen.

De D66-fractie meent intussen dat wij nu al verder moeten kijken dan deze economische en financiële crisis. Juist bij een tegenvallende economische conjunctuur en krimpende financiële perspectieven moeten wij ambitie tonen en creatieve en innovatieve oplossingen zoeken voor een betere toekomst in Europa en de wereld. De financiële en economische crisis is niet het gevolg van een ontspoorde, vrije Europese markt, maar van ontsporingen binnen de mondiaal aan elkaar geknoopte financiële markten. Op dat niveau ontbraken adequate regulering en toezicht op het financiële systeem als geheel.

De financiële en economische crisis is in belangrijke mate een vertrouwenscrisis. Ook op Europees niveau moet hierop een antwoord worden gevonden. Dat antwoord is: meer politiek leiderschap, gericht op een gezamenlijke ambitie, en niet de vlucht in provincialisme en protectionisme. Concurrentie is niet verkeerd, mits er sprake is van een "level playing field".

EU 2020 is de strategie om van Europa de meest dynamische en duurzame kenniseconomie ter wereld te maken. Deze toekomstvisie op Europa kan echter alleen een succes worden als er meer bindende afspraken worden gemaakt. De Lissabondoelstellingen zijn immers gesmoord in vrijblijvendheid. EU 2020 zal niet slagen als Europa blijft steken in coördinatie en afstemming. Er moet een daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid komen, zodat wij de concurrentie in Azië en Amerika het hoofd kunnen bieden. Hoe zet de regering in op een meer bindende uitvoering van deze agenda, zo vraag ik het kabinet. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de suggestie dat binnen de bestaande regels gekort zou kunnen worden op EU-subsidies? Ziet het kabinet soms meer in het stimuleren van positief gedrag via beloningen met financiële instrumenten?

Maar, zoals gezegd, geen economie zonder kennis. Kennis is de belangrijkste grondstof voor de Europese economie. Europa moet in 2020 koploper zijn op het gebied van innovatie, kennis en ontwikkeling. Juist in tijden van bezuinigingen moeten de investeringen in onderwijs doorgaan. Kennis geeft meer kans op een baan, kennis stimuleert innovatie en alleen met kennis kan een duurzame economie tot ontwikkeling komen. Met andere woorden, hier geldt: goedkoop is duurkoop. Korten op kennis zal leiden tot een verdere en structurele economische terugval. De kenniseconomie is overigens niet alleen bedoeld voor de wetenschap of de maatschappelijke bovenlaag. De kenniseconomie is van en voor iedereen. Het investeren in kennis, vaardigheden en ontwikkeling onder het motto "De volgende stap: iedereen knap" – dat heb ik ontleend aan Alexander Rinnooy Kan – is een absolute voorwaarde om de kansen op de arbeidsmarkt en daarmee op een aandeel in de welvaart te vergroten. Het recht op goed onderwijs is volgens D66 een nationaal en Europees grondrecht. Graag vraag ik het kabinet ook op dit thema in te gaan.

Ik kom te spreken over de grondrechten in de Europese Unie. De toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is een historische stap. D66 juicht het toe dat daarmee een extra rechterlijke controle op de bescherming van de grondrechten in de EU ontstaat. Dat zal een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een Europese grondrechtencultuur. Positief is verder dat van een mogelijke competentiestrijd tussen het Luxemburgse en Straatsburgse Hof formeel geen sprake meer kan zijn. Het Europese Hof van Justitie blijft uiteraard eindverantwoordelijk voor de eenvormige toepassing van het Unierecht in de rechtsordes van de lidstaten. De D66-fractie pleit wel voor de ontwikkeling van een zorgvuldige, consistente en samenhangende interpretatie van de grondrechten in de EU. Uiteraard mag dit niet tot gevolg hebben dat rechtzoekenden worden geconfronteerd met procedurele vertragingen als gevolg van overbelasting bij de hoven. Heeft het kabinet een idee hoe dit zich zal gaan ontwikkelen?

Nu het Verdrag, om precies te zijn in artikel 218, lid 8, voorschrijft dat de Raad het besluit tot goedkeuring van het toetredingsverdrag unaniem moet aannemen en de lidstaten er via hun nationale goedkeuringsprocedures mee moeten instemmen, kan het nog wel even duren voordat dit proces is afgerond. Bovendien moeten de lidstaten van de Europese Conventie, die niet lid zijn van de EU er ook mee instemmen. Kan de regering aangeven wanneer wij dit proces van ratificatie en inwerkingtreding kunnen hebben afgerond?

Dan de kwestie van de nieuwe institutionele verhoudingen binnen de Unie. Het Verdrag van Lissabon heeft vele institutionele vernieuwingen gebracht, waaronder de vaste voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie. Zij gaan een rol spelen naast bestaande executieve instituties als de voorzitter van de Europese Commissie en het wisselend voorzitterschap van de lidstaten. De overzichtelijkheid is niet werkelijk verbeterd, zo lijkt het. Dat zal de in het Verdrag geaccepteerde ambiguïteiten moeilijk hanteerbaar maken. De klimaattop in Kopenhagen heeft laten zien hoe machteloos Europa kan zijn, als de Europese leiders wel aanwezig zijn, maar geen rol spelen. Hoe evalueert het kabinet deze situatie? Wat betekenen deze institutionele veranderingen voor de machtsverhoudingen tussen en binnen de Europese instellingen? Waar bevindt zich op dit moment de dominante kracht in het nieuwe economische bestuur van Europa? Ligt het primaat bij de vaste voorzitter, of nog steeds in Parijs en Berlijn, of beide? Hoe ontwikkelt zich de positie van de Europese Commissie die voor kleine landen als Nederland belangrijk blijft? Wat gaat het Europees Parlement doen? Kortom, wie heeft op dit moment de regie binnen Europa? Graag verneem ik de visie van de regering op deze vraagstellingen. Ik zie de minister van Buitenlandse Zaken nu naar mij wijzen. Dat lijkt mij echter iets te snel. Ik hoor in ieder geval graag van hem wat hij daarmee bedoelde.

Voorzitter. Een nieuw jaar voor Europa. 2010 wordt een belangrijk jaar voor de toekomst van Europa. Het op angst en onzekerheid inspelende europessimisme is een politiek probleem geworden, dat naar de mening van D66 om een krachtig en positief antwoord vraagt. Aan doemdenken en navelstaren zullen wij weinig hebben. Wij vragen het kabinet om ambitie en innovatief vermogen. Bijvoorbeeld om de eenheid binnen Europa over de economische koers te versterken. Bijvoorbeeld om de verdeeldheid over de betekenis van mensenrechten voor minderheden, van de vrijheid van meningsuiting en van de scheiding van kerk en staat weg te nemen. Bijvoorbeeld om als lidstaten de bestrijding van de financiële crisis niet alleen te bespreken in mondiale overlegfiguren zoals de G20, maar vooral te streven naar een gebundelde Europese aanpak. D66 heeft een samenbindend verhaal en vraagt daarvoor steun. Voor euroscepsis is inhoudelijk weinig reden. Europa heeft zich in de crisis staande weten te houden en de wereld heeft behoefte aan een stevige Europese partner. Bijvoorbeeld als de met één mond sprekende ambassadeur in internationale organisaties ten behoeve van een meer democratische wereld met universeel geldende mensenrechten. Bijvoorbeeld als de met één mond sprekende aanjager van een duurzame en innovatieve kenniseconomie. Europa is de toekomst van Nederland en de wereld is de toekomst van Europa. Wij hopen dat dit kabinet en zeker het volgende kabinet een herkenbare en zichtbare leidersrol in die richting gaan vervullen. Wij kijken uit naar de reactie van de bewindslieden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U spreekt van Europees burgerschap. Met u onderschrijf ik dat dit van belang is. U vroeg de regering hoe zij aankeek tegen betrokkenheid van nationale parlementen. U noemde met name het instrument parlementair voorbehoud ten opzichte van voortvarendheid en de Europese ontwikkeling. Hoe kijkt u daar zelf tegenaan? Hoe vindt u dat de rol van nationale parlementen zou moeten zijn ten aanzien van de besluitvorming in de Raad?

De heer Engels (D66):

Ik zie de rol van de nationale parlementen als die van bondgenoten in het proces om tot een sterker en meer eenheid vormend Europa te komen. Het is van belang dat zij er ook een rol in hebben naast andere nationale instellingen en zeker ook naast Europese instellingen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dus naast, complementair aan het Europees Parlement wel betrokken bij die Europese besluitvorming?

De heer Engels (D66):

Ja. Ik vermoed een beetje dat het u ook gaat om de attitude bij ook de nationale instellingen wat betreft de toekomst van Europa. Daar hangt het natuurlijk van af. Ik begin bij de inhoud, namelijk dat het wat ons betreft erg belangrijk is dat nationale instituties heel sterk het belang van Europa zien en ook proactief en met de nodige slagvaardigheid met de Europese bril op meewerken aan die verdere ontwikkeling van Europa. Dat is de inhoud. Procedureel geldt natuurlijk dat de nationale parlementen al van nature en van oorsprong de nationale instrumenten hebben om de regering op dit punt tegenwicht te bieden. Intussen is daar het parlementair voorbehoud bijgekomen. U weet dat wij niet vooropliepen om dat soort instrumenten nog eens extra toe te voegen aan de reeds bestaande instrumenten. Los daarvan, het belangrijkste is de vraag wat de attitude, de ambitie is die spreekt uit die nationale parlementen. Omdat het nationaal parlement bestaat uit fracties en dus niet één is, ligt dat hier en daar wat genuanceerd. Dat heb ik ook vandaag wel gehoord.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Betekent dit nu dat u vindt dat de parlementariërs in de lidstaten zich wel actief betrokken moeten tonen of dat zij eerder pas op de plaats moeten maken om de regeringen niet voor de voeten te lopen?

De heer Engels (D66):

Nee, ik begon mijn antwoord met nadrukkelijk te zeggen dat ik het van belang vind dat, kijkend naar de nationale instellingen als geheel, ze allemaal vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden als het om Europa gaat proberen samen zo goed mogelijk op te trekken, waarbij ze niet gedachten van protectionisme en naarbinnengerichtheid leidend laten zijn. Dan gaat het dus om de inhoudelijke opvattingen en de attitude. Men kan elkaar dus versterken, maar het gaat om het belang van Europa. Dat stel ik voorop.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Oké, maar het kan soms betekenen dat juist vanuit nationale parlementen de protectionistisch houding van een regering zou kunnen worden bekritiseerd.

De heer Engels (D66):

Sterker nog, dat maken wij regelmatig mee als onderdeel van het wetgevend orgaan. Daar kunnen wij een verschillende appreciatie over hebben.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik wil hier nog even kort op doorgaan, want ik heb dit punt ook aangeroerd. Ik begrijp dat het u gaat om de attitude. Moet niet de basisattitude zijn van een parlement dat het in de verschillende Kamers de regering controleert? Acht u het moment aangebroken na Lissabon dat het op een intensievere manier gebeurt in het Nederlandse parlement?

De heer Engels (D66):

Nee, dat laatste geloof ik niet. Ik heb niet de indruk dat het Nederlandse parlement in de afgelopen periode gebruikmakend van de klassieke controlemiddelen die er waren, gefaald heeft in het controleren van de regering op het punt van het Europees beleid. Verder is het natuurlijk belangrijk dat in ons politiek stelsel het parlement zijn eindverantwoordelijke rol goed kan blijven waarmaken. Dat geldt ook voor het controleren van de regering. Vanuit het perspectief van de fractie van D66 zou het uiteindelijk er om moeten gaan dat vanuit de verschillende rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, nationale instellingen gezamenlijk wel kijken naar de toekomst van Europa. Wat ons betreft gebeurt dat op een heel positieve en ambitieuze manier.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Maar die intensivering kan juist de doelen die u zichzelf stelt dichterbij brengen. Als wij hier meer zichtbaar werk maken van de toetsing van Europese wet- en regelgeving, dan zal dat Europa dichter bij de burgers brengen. Daar ben ik van overtuigd. Graag hoor ik daarop een reactie. Het helpt onze regering tot een zelfbewuster of meer eigenstandig optreden, vooral in de Europese raden. Vindt de heer Engels dat ook?

De heer Engels (D66):

Ik begrijp niet goed waarom de heer Kuiper deze vraag aan mij stelt. Ik heb niet de indruk dat ik hier heb gezegd dat wij op dat vlak een andere koers zouden moeten varen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik vroeg het om uit te vinden waar de grenzen liggen tussen de heer Engels en mij of anderen. Ik heb deze vraag gesteld in het licht van de veronderstelling dat het toch wel eens belangrijk kan zijn dat de nationale parlementen meer werk maken van het toetsen van de Europese wet- en regelgeving. Daar ben ik in ieder geval zelf voor.

De heer Engels (D66):

Zeker. Daar heb ik op zichzelf geen bezwaar tegen. Ik begrijp nu de achtergrond van de vraag. Als de heer Kuiper op zoek is naar de verschillen tussen onze fracties, wil ik hem graag van dienst zijn, want die heb ik wel gehoord. Ik heb bijvoorbeeld niet gehoord dat de heer Kuiper vindt dat Europa ook een politieke gemeenschap is. Dat is een van zijn favorieten.

De voorzitter:

Ik zou deze discussie nu niet willen starten, want ik vrees dat deze dan tot een eind in de middag zal duren.

De heer Engels (D66):

Nou ja, ik wilde tegenover collega Kuiper niet minimalistisch zijn.

De voorzitter:

Ik dank de heer Engels omdat hij niet verdergaat met uitlokken en ik dank de heer Kuiper omdat hij niet verdergaat met het aanroeren van andere onderwerpen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik zal over de toetreding van de EU tot het EVRM niet spreken, maar ik sluit mij wel graag van harte aan bij hetgeen daarover vanochtend is gezegd. Ik verwijs in het bijzonder naar de bijdragen van mevrouw Bemelmans en de heer Kox.

In deel 18 van de rapporten inzake de brede heroverwegingen, het deel openbaar bestuur, wordt uitdrukkelijk ervan uitgegaan dat Europa voor ons één van de bestuurslagen vormt, zodat wij moeten spreken van vier bestuurslagen. Die bestuurslaag, die niet voor de afzonderlijke landen maar voor het belang van heel Europa moet optreden, wordt nu nog altijd op de momenten dat het erop aankomt, gedomineerd door de voor hun eigen belangen en standpunten vechtende landen. Het uitdrukkelijke Europese probleem van Griekenland leidt tot een eindeloos onderhandelen, waarbij steeds iets verder wordt opgeschoven naar een aanbod dat de Grieken uiteindelijk echt moet redden, maar dat intussen de echte oplossing door steeds maar oplopende renten op hun leningen steeds moeilijker maakt.

De toelating van IJsland tot de EU staat nog steeds onder druk van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk en Nederland over de aflossing van de Icesave-schulden. In beide gevallen is het harde uitgangspunt: eigen schuld dikke bult. En bij beide is het natuurlijk ook echt eigen schuld, maar in beide gevallen geldt ook dat de bestaande ordening blijkbaar de mogelijkheid gaf om zulk misbruik te maken omdat er geen harde regels golden die voldoende controle en vooral op tijd ondercuratelestelling mogelijk maakten. De eisen die aan banken worden gesteld, worden nu langzaamaan aangescherpt, maar er moet nog heel veel gebeuren. Ingrijpende maatregelen – het splitsen in zakenbanken en spaarbanken en een echt Europees toezicht op internationaal opererende banken – lijken nog steeds onmogelijk. Europese coördinatie van begrotingspolitiek wil ook nog niet, alhoewel deze door vrijwel iedereen wordt erkend als een noodzakelijk complement van de monetaire politiek van de ECB. Vorig jaar, bij de bestrijding van de crisis, was dat eigenlijk nodig geweest. Nu is dat weer noodzakelijk om de financiën gezamenlijk weer op orde te krijgen. Het Verenigd Koninkrijk wil zijn financiële sector echter zelf onder controle blijven houden. Verder wil Nederland geen economische regering, zoals Sarkozy vorig jaar al voorstelde, en is Duitsland er bang voor dat bevoegdheden van de Duitse democratie worden overgeheveld naar een Europa met een minder democratische structuur en dat daarvan juridische problemen komen. Bovendien is Duitsland er bang voor dat de gezamenlijkheid financieel minder degelijk zal zijn dan Duitsland alleen. Het Griekse en het IJslandse volk moeten dan bloeden, want speciaal de Britten, de Nederlanders en de Duitsers willen het onderste uit de kan, niet alleen wat betreft de schulden – dat ligt voor de hand – maar ook wat betreft de rentebetalingen.

Zou het niet beter zijn als wij met elkaar een betere en strakkere gemeenschappelijke regelgeving en controle zouden realiseren en niet alleen een plan Europa 2020 zouden opstellen, maar ook zouden overgaan tot een gemeenschappelijke en verplichtende begrotingspolitiek? De conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart gaan in die richting. Dat geldt zowel voor de steun voor mondiale afspraken over de financiële sector als voor een verdergaande invulling van de coördinatieverplichtingen uit artikel 121 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VwEU). Dat artikel spreekt over waarschuwingen en aanbevelingen van de Europese Commissie als een land zich onvoldoende houdt aan te formuleren globale richtsnoeren.

De AIV is in zijn advies "De EU en de crisis" duidelijker en vraagt om macro-economische coördinatie ten aanzien van de begroting, maar ook ten aanzien van de betalingsbalanspositie en de systemen voor vennootschaps- en vermogenswinstbelastingen, om een EU-noodfaciliteit voor steun aan systeembanken, om een EMU-fonds voor centrale financiering voor overheidstekorten en een echte bestraffing in het kader van het Groei- en Stabiliteitspact. Bij elkaar is dat nogal wat. Dat zou de verantwoordelijkheid voor systeembanken, voor de economische en financiële politiek en voor de budgetpolitiek op Europees niveau leggen. Het zou althans de grenzen voor eigen politiek door gezamenlijke afspraken fors beperken. Dat gaat dus ten koste van de eigen soevereiniteit, waarover de laatste jaren zo dierbaar wordt gedaan. Het levert echter wel echte controle op over zaken die nationaal niet meer beheersbaar zijn en door het EMU-fonds ontstaat de mogelijkheid om goedkoop te lenen. Een volgend Griekenland kan dan niet meer. Dreigt het even die kant op te gaan, dan is onder strenge controle betaalbare financiering mogelijk waar niet om gevochten hoeft te worden.

Hoe stelt de regering zich voor dat de globale richtsnoeren van artikel 121 VwEU tot stand zullen komen en hoe zullen deze werken? Hoe effectief worden deze? Hoe staat de regering tegenover de aanbevelingen van de AIV, die concreter zijn en verdergaan? Eigenlijk was mijn indruk dat de regering niet verder wilde gaan dan het strikter handhaven van het Groei- en Stabiliteitspact. Dat is dus niet heel erg veel verder! Ik hoor graag van de minister hoe hij hierover denkt en wat hij van plan is. Hij is wel demissionair, maar deze zaken gaan door en zij zijn voor Nederland belangrijk.

Is de regering nog steeds van plan om een eventuele toetreding van IJsland tot de EU te blokkeren zolang er geen overeenstemming is over de hoogte van de rente die over de schulden moet worden betaald? Dat lijkt mij een onzalige gedachte zolang over de hoogte van de schuld als zodanig helemaal geen verschil van mening bestaat.

Over de positie van de Duitse regering in alle onderhandelingen is wat onduidelijkheid ontstaan door de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht over de Geleidewet bij het Verdrag van Lissabon. Mijn indruk was dat de bezwaren van het Hof vooral ontstaan door een gebrek aan democratische representativiteit van het Europees Parlement, dat opgeheven zou zijn als het Parlement een evenredige vertegenwoordiging zou zijn van het hele Europese volk. Dat is het nu immers niet door de toekenning van zetels per land. Is die inschatting juist en wat zijn de gevolgen van de uitspraak van het Hof voor de Duitse positie in het onderhandelingscircuit, en, volgens de minister, dus voor Europa?

Voortbordurend op de AIV-aanbeveling om een gezamenlijke systematiek voor de winstbelastingen te realiseren, merk ik op dat er meer zaken zijn in de belastingsfeer die naar mijn gevoel dringend op Europees niveau opgepakt moeten worden. Het Belastingplan 2010 bevatte onder andere de definitieve intrekking van de vliegbelasting, ondanks het feit dat de regering de motieven voor die belasting nog altijd geldig achtte. De crisis maakte de uitvoering natuurlijk lastiger, maar het meest wezenlijke is natuurlijk het probleem dat zo'n belasting alleen op Europees niveau echt kan werken. Anders worden de concurrentieverhoudingen te veel verstoord. Datzelfde geldt natuurlijk in het algemeen voor energiebelastingen, waardoor wij bijvoorbeeld een kilometerheffing voor het autoverkeer niet via de benzineaccijns kunnen opleggen. Door de heer Van der Weijden, de directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu, is een verwant probleem aan de orde gesteld. Een belemmering voor de ontwikkeling van duurzame energie en de oorzaak voor de noodzaak van voortdurende subsidies is het feit dat fossiele brandstoffen goedkoop zijn, en vooral dat deze sterk in prijs fluctueren. Er is dus geen stabiel investeringsklimaat voor duurzame alternatieven. Dat kan worden opgelost door een variabele heffing op niet-duurzame energie te leggen, die de prijs daarvan stabiliseert. Dat kan natuurlijk niet alleen in Nederland. Dat moet Europees geregeld worden. In dezelfde lijn ligt het voorstel van Eurocommissaris Semeta om een Europese belasting op CO2-uitstoot in te stellen. Er zijn goede redenen om het strikte uitgangspunt dat belastingheffing volledig een nationale verantwoordelijkheid moet blijven, af te zwakken. Dat geldt zeker voor de mogelijkheden tot vergroening, maar ook, zoals de AIV aandraagt, voor de systematiek, de vergelijkbaarheid van winstbelastingen. De inter-Europese concurrentieslagen via de belastingen vinden wij niet wenselijk. Graag wil ik daarop een reactie van de minister.

De laatste tijd wordt wel de volgende definitie van de EU gehanteerd, zowel door Tweede Kamerleden als door de toenmalige staatssecretaris Timmermans: de EU is een samenwerkingsverband van soevereine staten waarin de burgers van de lidstaten tevens burger van de Unie zijn. Dat lijkt mij niet onjuist. Hoewel de soevereiniteit steeds meer een met de Unie gedeelde soevereiniteit wordt, betekent dit wel dat ieder soeverein land baas is over zijn eigen zaken. Dat dient ook zo te zijn. Een land moet bijvoorbeeld baas zijn over zijn eigen taal en zijn eigen naam.

Toch zijn er omstandigheden waarin staten misschien eerder bereid zouden moeten zijn om druk op elkaar uit te oefenen, zoals bijvoorbeeld op Oostenrijk indertijd sterke druk werd uitgeoefend toen de FPÖ daar in de regering kwam. Wij doen dat niet zo makkelijk meer, maar soms zou het wel goed zijn. In Slowakije kunnen bijvoorbeeld onder bepaalde omstandigheden boetes tot € 5000 gegeven worden voor het gebruik van de Hongaarse taal. Op grafstenen zijn wel Hongaarse opschriften toegestaan, maar slechts als dezelfde tekst ook nog eens in het Slowaaks erop gezet wordt. De president van een mede-Schengenland is zelfs de toegang tot Slowakije geweigerd. In zulke gevallen mag er wat mij betreft wel enige druk worden uitgeoefend om weer normaal te gaan doen. Als iedereen zich stilhoudt, laten wij het toch gebeuren dat in Hongarije een partij als Jobbik aanhang krijgt?

Een ander voorbeeld speelt zich af op een iets ander vlak, maar heeft ook grote gevolgen. Cyprus houdt nog steeds de conceptverordening uit 2004 tegen die handel van de EU met Noord-Cyprus mogelijk zou maken. Daarmee houdt het de opening van Turkse havens voor Cypriotische schepen en daardoor ook de voortgang van de onderhandelingen over grote delen van het acquis tegen. Dat is ook niet netjes. Hoe staat de minister daar tegenover? Bij zulke zaken zou informele druk wellicht geen kwaad kunnen; misschien moeten we zelfs dreigen met het een of ander. Gebeurt dat ook of laat iedereen zoiets gewoon maar gaan? Respect voor andermans soevereiniteit en andermans beslissingsrecht is mooi, maar mag niet ontaarden in de vraag "Ben ik mijns broeders hoeder?". Ik wacht graag op de beantwoording van de minister op deze vraag en op de rest van mijn betoog.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Het is inmiddels een tijd geleden dat het Verdrag van Lissabon is aangenomen. Het is nu belangrijk dat wij ons in EU-verband vooral gaan richten op gezamenlijk beleid. Wat kan beter en waaraan moet meer en minder aandacht worden besteed? Vanuit het uitgangspunt van een menselijk Europa valt op te merken dat met het in werking treden van het Verdrag van Lissabon veel meer dan voorheen kan worden gewerkt aan een gezamenlijk sociaal Europees beleid voor Europese burgers en aan bestrijding van armoede. Dat is een belangrijke uitdaging voor de komende periode.

Binnen Europa staan wij voor meer uitdagingen op het gebied van de welvaart en de veiligheid van de burgers. Wij willen een Europa dat sterk opkomt voor vrede, democratie, mensenrechten en rechtsstaten, dat een vreedzame samenleving van mensen, culturen en verschillende religies mogelijk maakt en dat opkomt voor de solidariteit van mensen onderling en de armoede bestrijdt. Wij vinden het ook belangrijk dat Europa opkomt voor de vrijheid van iedereen en consistent actie onderneemt tegen toenemende discriminatie en toenemend rechts-radicalisme. Wij dagen alle partijen dan ook ertoe uit om van deze punten speerpunten van hun politiek beleid te maken.

Ik zal mijn bijdrage beperken tot enkele hoofdlijnen. Allereerst willen wij dat Europa zich inzet voor vrijheid. Het is een grote opgave voor de afzonderlijke lidstaten om de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat voortdurend te bewaken en te onderhouden. De gezamenlijke Europese inzet moet niet zijn dat Europa zich als een superstaat tegen de rest van de wereld richt. We moeten investeren in een Europa dat met al zijn verschillen opkomt voor de eenheid van de samenleving en daarmee een voorbeeld geeft van hoe men het kan opnemen tegen elke vorm van discriminatie. Europa moet zich sterk maken voor de vrijheid van meningsuiting en de vrije keuze van geloof, zonder dat daarbij de vrijheid van een ander wordt onderdrukt.

Ten tweede pleit mijn fractie voor een effectief Europees migratiebeleid. Een sneller en effectief asielbeleid is noodzakelijk om te voorkomen dat we valse hoop in stand houden en daarmee mensenhandel indirect stimuleren. Die illegaliteit moet actief worden bestreden. Vooral door te helpen om de levensomstandigheden in de landen van herkomst te verbeteren, kunnen we de stroom asielzoekers verminderen. Kan de minister zich vinden in ons standpunt dat een asielzoeker die in Europees verband asiel aanvraagt, gelijk moet worden geholpen om aan het werk te gaan of direct moet overgaan tot het leren van een taal?

Ten derde moet uitbreiding van de EU onder strenge voorwaarden plaatsvinden. Mijn fractie staat niet toe dat landen die nog niet hebben kunnen hebben afrekenen met extreem nationalisme en met corruptie, toetreden tot de EU. Europa moet ook wat dat betreft de eigen regels consistent toepassen voor alle landen. De landen die tot de EU kunnen toetreden, moeten op zijn minst voldoen aan de criteria van "Kopenhagen". Ze moeten vredelievend zijn. Ze moeten bovendien de volwaardige positie van minderheidsgroepen binnen hun eigen landsgrenzen erkennen en een goede verstandhouding hebben met hun buren. Ze moeten de rechten van hun burgers hanteren in overeenstemming met onder andere artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. Is de minister het met mijn fractie eens dat het ook mogelijk moet zijn om het lidmaatschap te ontnemen aan landen die lid zijn van de EU en die niet meer kunnen voldoen aan de criteria die daarvoor zijn gesteld?

Mijn fractie pleit voor één Europese krijgsmacht, samen met de VN. Wij moeten ons dat oorlogen altijd een kapitalistisch doel dienen. Oorlog draait altijd om geld en macht. Sociaal-progressieve partijen zouden eigenlijk alleen daarom al altijd tegen elke vorm van oorlog moeten zijn. De morele consequenties van oorlogvoeren zijn een tweede, op zichzelf al voldoende reden om altijd tegen oorlog te zijn. Legers moeten dus alleen worden gebruikt om de landsgrenzen te verdedigen. Invasies zoals die in Irak en in vele andere landen gedaan zijn, zijn uit den boze. Ook een oprechte en integere vredesmissie kan echter tot overbodig geweld leiden. De beste oplossing is om je te realiseren dat derdewereldlanden altijd afhankelijk zijn van Westerse multinationals, hun wapens en oorlogvoertuigen. De EU-regering heeft de macht over Europese multinationals en moet die macht gebruiken om de wereld veiliger te maken. Ook sancties die de politieke elite maar niet de bevolking van een dergelijk land raken, kunnen foute regimes onder druk zetten. Die sancties moeten veel vaker worden toegepast. Helaas bestaat in de EU te veel de neiging om te komen tot een superstaat tegenover de rest van de wereld.

Wat mijn fractie betreft, moet Europa niet de ambitie nastreven om het sterkste militaire en economische blok ter wereld te worden. Europa moet streven naar een duurzaam beleid, in vrede en met rechtszekerheid voor al haar burgers. Mede hierdoor vinden wij dat de Europese landen, met één Europese krijgsmacht, dienen samen te werken met de VN. Die krijgsmacht mag alleen worden ingezet voor het tot stand brengen en het behouden van wereldwijde vrede. Mede hierdoor en door het einde van de Koude Oorlog wordt het bestaan van de NAVO wat ons betreft overbodig. Het voorkomt ook dat afzonderlijke lidstaten in NAVO-verband ondoordacht achter bijvoorbeeld Amerika aanlopen. Ons uiteindelijke doel moet zijn, actief bij te dragen aan een vergaand hervormde en gedemocratiseerde Verenigde Naties die wereldwijd opkomt voor eenheid, vrede en solidariteit. Niet door oorlog te voeren, maar door burgers te helpen bij vrede en bij democratie en door de noden te lenigen die mogelijk zijn ontstaan. Daarbij moet het samenwerken vooropstaan. Niet vrede opleggen dus, maar gezamenlijk werken aan een veiliger wereld.

Het Europese economische beleid dient zich wat mijn fractie betreft sterk te richten op kenniseconomie en duurzame producten. Wij moeten investeren in onafhankelijke wetenschap. Technologie dient centraal te staan. Hierbij moet vooral aandacht worden besteed aan het midden- en kleinbedrijf. In het kader van duurzame economie vindt mijn fractie een gezamenlijk energiebeleid van groot belang. Aangezien wij Europabreed beschikken over een groot aantal kerncentrales en de komende vijftig jaar niet optimaal kunnen beschikken over duurzame energiebronnen, vindt mijn fractie een studie naar verder gebruik van kernafval noodzakelijk. Ziet de minister de mogelijkheid om op Europees niveau alle aandacht te vestigen op vergaande studie op hergebruik of verbruik van kernafval? Graag hoor ik een reactie hierop.

Mijn fractie pleit ook voor een Europabreed sociaal vangnet. Alle Europese landen worden verplicht gesteld hun wetgeving zodanig in te richten dat iedereen een dak boven het hoofd en te eten heeft. Wat dat betreft is een Europabreed vangnet noodzakelijk. Dat betekent dat de basisvoorzieningen voor levensonderhoud: het recht op onderwijs, wonen, zorg en nutsvoorzieningen, door de afzonderlijke lidstaten in stand moet worden gehouden. Wat mij betreft moet deze regelgeving aan alle nieuwe lidstaten worden opgelegd. Graag een reactie van de minister op dit standpunt.

Er moet per direct een stop komen op de uitvoering van de Dienstenrichtlijn. Met deze regelgeving wordt het mogelijk gemaakt dat Poolse werknemers op basis van Poolse wet- en regelgeving in Nederland aan het werk kunnen worden gezet. Het resultaat is oneerlijke concurrentie voor het Nederlandse bedrijfsleven en uitermate slechte arbeidsvoorzieningen voor de Poolse werknemers. De basisvoorzieningen waar de bewoners in hun bestaan sterk van afhankelijk zijn, dienen te allen tijde in handen te blijven van de overheid of te worden beheerd door de bewoners zelf. Dat is de beste garantie voor betaalbaarheid en beschikbaarheid van deze voorzieningen. Mijn fractie staat dan ook de verdere uitholling van voorzieningen, onder het motto "meer markt, minder overheid", niet toe.

Ik heb kort stilgestaan bij zaken zoals vrijheid, toenemend racisme, solidariteit, bestrijding van armoede, een beter migratiebeleid, uitbreiding van Europa, een gezamenlijke Europese krijgsmacht, duurzame economie en energie en een sociaal beleid. Ik hoor graag een reactie van de minister op deze punten.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De vergadering wordt tot 15.15 uur geschorst voor een lunchpauze. Ik nodig de leden en de minister van Buitenlandse Zaken bovendien uit, aanwezig te zijn bij de opening van de vernieuwde website EuropaPoort.nl. Dat past immers goed bij het debat van vandaag.

De vergadering wordt van 14.15 uur tot 15.15 uur geschorst.

Naar boven