Aan de orde is het beleidsdebat over effectiviteitsverantwoording in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2009 (31700 XIII) en van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2009 (31700 D).

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Vandaag houden wij het begrotingsdebat met de bewindspersonen van Economische Zaken. Afgelopen jaar heeft de Kamercommissie een uitstekende technische voorlichting over de begroting door ambtenaren van het departement gehad, onder leiding van de secretaris-generaal, waarvoor dank. Dat was erg behulpzaam. De Kamercommissie heeft besloten dat het thema voor dit jaar "Effectiviteit en effectiviteitsverantwoording" is. Mijn fractie wil in het kader van het thema in het bijzonder aandacht besteden aan het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Eerst wil ik echter een aantal opmerkingen maken over de huidige economische situatie.

Deze regering heeft lang de ernstige economische situatie niet onder ogen willen zien. De begroting 2009 werd nog ingediend onder het motto: "Nederland staat er ondanks de internationale economische onrust goed voor". Inmiddels heeft de regering honderden miljarden aan kapitaalgaranties afgegeven voor interbancaire transacties, om het vertrouwen terug te winnen, de bancaire motor weer op gang te brengen en daarmee de kredietverlening aan bedrijven te stimuleren.

Het laatste wil nog niet lukken, wat bij mijn fractie de vraag oproept hoe de minister van EZ op al deze transacties inspeelt, om daarmee de structuur van de economie in stand te houden casu quo te versterken. Is de Nederlandse economie, zowel het groot- als het kleinbedrijf, op dit moment niet vooral gebaat bij instrumenten als borgstellingen? Gaat de minister aan de slag met voorstellen die zijn gedaan om bedrijfstakken die het moeilijk hebben, te ondersteunen? Te denken valt aan het naar voren halen van projecten in de woning- en wegenbouw. Wat treurig overigens dat dit kabinet nu in de woningsector ook nog eens geconfronteerd wordt met de gevolgen van de zelf veroorzaakte stilstand in de huursector. Afgezien daarvan: wat doet de minister aan het opruimen van allerlei obstakels in de sfeer van de regelgeving die er de oorzaak van zijn dat als morgen een beslissing wordt genomen, grootschalige investeringen vaak pas na een paar jaar niets doen tot daadwerkelijke actie leiden? Geld is zeker niet het enige probleem. In de wegenbouw lossen we nu een probleem op met spoedwetten. Moeten er elders ook spoedwetten komen om investeringen te kunnen versnellen?

Hoe dan ook, meer dan ooit moet publiek geld nu doeltreffend worden besteed. Dat wil zeggen dat het de hoogste tijd is dat er een eind komt aan de gewoonte van dit kabinet om bestedingen als investeringen te presenteren en daarmee kom ik bij het FES. Mijn fractie heeft voor het onderwerp FES, en vooral voor de vraag wat er met de FES-gelden gebeurt, al verscheidene keren aandacht gevraagd, onder andere bij de algemene politieke beschouwingen van 2005, 2007 en 2008. Wij hebben almaar geen bevredigend antwoord gekregen op vragen over de criteria, transparantie en toetsing achteraf, om te voorkomen dat het FES een grabbelton voor gelegenheidsuitgaven wordt. De premier zegde dat toe. Daarvan zien wij weinig terug. Wel heeft het kabinet een nieuw systeem voor de voeding van het FES voor de lange termijn gesuggereerd, namelijk om de aardgasbaten aan te wenden voor schuldreductie en met de hieruit voortvloeiende rentevrijval het FES te voeden volgens een bepaalde formule. Mijn vraag is of de nieuwe systematiek beter voldoet aan de doelstellingen van het FES. Of is het allemaal lood om oud ijzer? Zo nee, in welk opzicht wordt beter aan de doelstellingen voldaan?

Ook in de voorgestelde nieuwe systematiek zullen er criteria moeten zijn voor de projecten waaraan het gereserveerde geld wordt besteed. In het coalitieakkoord wordt gesproken over goede criteria gericht op investeringen die de economische structuur versterken. "Goed" is een normatief begrip en wat de een goed vindt, hoeft de ander niet goed te vinden. Het gaat naar de mening van mijn fractie niet om goede, maar om objectieve criteria. Dat zijn criteria waaraan af te lezen is of de FES-middelen op de lange termijn nut opleveren in de zin van de economie structureel versterken.

Worden de FES-gelden besteed aan investeringsprojecten van nationaal belang waarmee de economische structuur wordt versterkt? Ons ontgaat het verband tussen de projectuitgaven en economische structuurversterking bij vele FES-posten. Ik noem enkele voorbeelden. Kan de minister uitleggen dat de projecten KISS (Kind Signalering Systeem), Beelden voor de toekomst en Leerwerktraject jongeren op maat, om slechts enkele uit de lange lijst te noemen, diepte-investeringen zijn waarmee de economische structuur wordt versterkt? Kan de minister uitleggen waarom deze wirwar aan grote, kleine en nietige uitgaven niet uit de gewone departementale begrotingen kan worden betaald? Wat verstaat de minister onder economische structuur? Wordt op deze manier ondergronds vermogen, voortkomend uit de Nederlandse gasvoorraad, in bovengronds vermogen omgezet? En wanneer wordt het FES nu eindelijk opgeschoond?

De Interdepartementale Commissie Ruimtelijke Economie en de Commissie Economie, Kennis en Innovatie adviseren de ministers van EZ en Financiën over de projectvoorstellen van de departementen waarna er nog een beoordeling plaats vindt door het CPB en/of een commissie van wijzen. Deze beoordeling vindt plaats op legitimiteit, effectiviteit en efficiëntie. Er moeten dus criteria zijn. Kan de minister ons over de criteria nu eens opheldering verschaffen?

Het kabinet wil niet over zijn graf heen regeren. Elk nieuw kabinet kan bij de formatie besluiten een deel van de berekende rentevrijval in de kabinetsperiode ten gunste van het FES te laten komen. Met andere woorden: ieder nieuw kabinet kan bepalen welk percentage van de berekende rentevrijval zal dienen als voeding van het FES. Is dit niet het beste bewijs dat wij niet praten over investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken? Deze duren immers per definitie langer dan een regeringsperiode van vier jaar. Wel wil de regering in de nieuwe FES-wet vastleggen dat de uitkomst van de geschetste methode nooit kan resulteren in een voeding van minder dan 1,7 mld., op basis van de prijzen van 2008. De VVD-fractie wil graag weten wat "nooit" in dit verband betekent.

Ik kom nu op de wetgevingssystematiek. De FES-wet 1995 geldt nog steeds. De minister verwacht dit voorjaar een wetsontwerp bij de Tweede Kamer in te kunnen dienen voor een nieuwe FES-wet. Wat betreft de voeding en de uitgavencategorieën wordt de wet al niet meer nageleefd. De FES-wet wordt overruled door de jaarlijkse FES-begrotingswetten. Op vragen daaromtrent uit de Tweede Kamer heeft de minister geantwoord dat dit mogelijk is doordat de FES-wet en de begrotingswet dezelfde procedure doorlopen en dus dezelfde juridische status hebben. Lex posteriori derogat legi anteriori, zoals juristen zouden zeggen.

De vraag die bij de VVD-fractie rijst is de volgende: wat is dan de waarde van een FES-wet, oud of nieuw? Kan dan van een nieuwe FES-wet ook weer bij begrotingswet worden afgeweken? Wat is dan de waarde van de toezegging dat de geschetste methode nooit kan resulteren in een voeding van minder dan 1,7 mld.?

Ik ben met de actualiteit begonnen en wil ook eindigen met de actualiteit in relatie tot het FES, namelijk de financiering van de werktijdverkorting en de deal die de minister van Financiën afgelopen week heeft gesloten met betrekking tot ING. In de najaarsnota 2008 bleek dat de FES-bijdrage aan het Infrastructuurfonds met 200 mln. is verhoogd. Deze verhoging wordt gefinancierd uit een gelijktijdige verhoging van de FES-ontvangsten uit de aardgasbaten. De daarmee optredende vrije ruimte binnen het Infrastructuurfonds wordt benut door een uitgave van 200 mln. die was voorzien voor 2009, al in 2008 te doen. Mijn vraag is of dit echt extra is. Komt dit bedrag bovenop het basispad of wordt bij de Voorjaarsnota 2009 dit bedrag minder aan infrastructuur uitgegeven en gebruikt om de werktijdverkorting te bekostigen? Met andere woorden: is dit een boekhoudkundige truc van de minister van Financiën? Wat vindt de minister van EZ, die naast de minister van Financiën hoeder van het FES-fonds is, ervan als de werktijdverkorting uit FES-gelden wordt betaald? Zijn dit diepte-investeringen die de economische structuur versterken?

De kans is groot, althans volgens de minister van Financiën, dat het recente steunplan voor ING de belastingbetaler niets kost en, sterker nog, op de lange duur wellicht winst gaat opleveren. Ook zouden er rente-inkomsten uit de portefeuille zijn. Kan de minister ons informeren of het kabinet al besloten heeft hoe deze rente-inkomsten en, op de langere termijn, een eventuele winst worden aangewend? De suggestie van mijn fractie is daarmee de staatsschuld te verminderen zodat met de vrijgekomen rente het FES kan worden gevoed.

Het thema van dit debat is effectiviteit en effectiviteitsverantwoording. Mijn fractie blijft van mening dat de aardgasbaten in het algemeen, in het bijzonder via het FES, niet effectief worden besteed, in de zin van doelgericht ten gunste van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken. Mijn fractie roept de minister van EZ dan ook op om juist in deze economisch moeilijke tijd zich als hoedster van het FES op te werpen en ervoor te zorgen dat de FES-gelden besteed worden aan diepte-investeringen zodat de huidige generatie kan profiteren van de werkgelegenheid die de projecten met zich meebrengen en de toekomstige generatie van de economische structuur die daar het resultaat van is. Dit betekent voor mijn fractie – wij zeggen dit niet voor het eerst – dat de FES-gelden niet langer verkruimeld moeten worden in de departementale begrotingen. De FES-gelden moeten weer voor economische structuurversterking worden gebruikt, juist nu in deze moeilijke economische tijd, en wel onder leiding van de minister van EZ. Mijn fractie zal de minister op dit punt steunen. Wij zijn benieuwd naar haar reactie en overwegen om daar een motie over in te dienen.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. In het begin van het jaar 2008 is besloten een beleidsdebat te houden over de vraag hoe de resultaten van het beleid van Economische Zaken kunnen worden gemeten. In de vorige periode zijn drie beleidsdebatten gehouden. Het laatste ging over de toekomst van kleine ondernemingen, het mkb. Het hoogtepunt van dat debat was naar mijn mening mijn eigen aangehouden motie over regelvrije bedrijfstakken.

Vandaag is er het eerste beleidsdebat in deze periode. Zowel in 2007 als in 2008 hebben wij geen beleidsdebat gehouden over EZ. Nu gaat het over de effectiviteitsverantwoording van het beleid van EZ. Wat willen de bewindslieden van EZ bereiken en hoe kunnen de resultaten van dat beleid worden gemeten? In de begroting 2008 wordt hier uitgebreid op ingegaan met een beschouwing over het feit dat het vaststellen van zinnige prestatie-indicatoren vaak moeilijk is. Daar zijn wij het in grote lijnen met de minister en de staatssecretaris over eens. Maar dat is voor ons nog geen reden nu al naar huis te gaan. Wij willen ook goed luisteren naar andere meningen, met name naar de mening van de heer Reuten, die dit debat heeft aangevraagd. Van hem verwachten wij een zee van prestatie-indicatoren.

Wij zijn het eens met collega Van den Berg van de SGP-fractie, die in de commissie heeft gezegd dat het vreemd zou zijn als wij de toekomst hier gaan meten en niets zeggen over de huidige sociaaleconomische problemen. Daarnaast probeer ik ook nog lessen te trekken uit de gegevens met betrekking tot de prestatie-indicatoren voor het beleid dat wij eventueel moeten gaan voeren.

Ik wil eerst twee algemene opmerkingen maken. Wat betreft de opbouwjaren na de Tweede Wereldoorlog bestaat bij mij het idee – je weet nooit zeker of dat idee klopt – dat toen zeer zuinig met de beschikbare middelen is omgegaan. Het bekende "Drees-gevoel". In de jaren zestig werd dit gevoel minder. Dat is heel goed beschreven door een van mijn voorgangers, Harry Notenboom, in een van zijn boeken over de wijziging van het beleid op dit punt in de periode van 1967 tot 1973. Het adagium was toen: de overheid doet altijd het goede voor de mensen en dan moet je niet zo zeuren over geld. Dit heeft jaren geduurd, mede mogelijk gemaakt door de aardgasinkomsten. Ik sluit mij helemaal aan bij de vorige spreker.

Eind jaren zeventig werd het duidelijk dat er iets moest gebeuren. Alle signalen stonden op rood. Minister Ruding en al zijn opvolgers hebben hard gewerkt aan een betere verantwoording. De heer Van Zijl is later gekomen met het idee van een verantwoordingsdebat, dat elk jaar wordt gehouden op de derde woensdag in mei. Dit debat past volgens mij in die lijn.

Meten is weten en het werken met prestatie-indicatoren is op dit moment echt in. Alhoewel wij zeker niet willen terugvallen naar de jaren zestig en begin jaren zeventig met de visie "Alles wat de overheid doet is goed gedaan", bekruipt ons toch af en toe het gevoel dat we nu te veel vooraf willen weten, en daarbij elk risico bij voorbaat willen uitsluiten. Wij streven dus naar een soort risicovooruitberekende maatschappij, die volgens mij niet bestaat. Hoe staat de minister in deze discussie met betrekking tot een juist evenwicht tussen op hoop van zegen – om het maar eens in CDA-woorden te zeggen – en een beleid waarbij je van tevoren alles extreem gaat uitrekenen? Daardoor loop je het gevaar dat de heer De Boer noemde in een interview met Forum, dat in Nederland alles net zo lang wordt doorgerekend tot het morsdood is.

Tijdens mijn klimaatneutrale vakantie in België heb ik een aardig boekje gelezen van Rudy Aernoudt, die in België bij allerlei ministeries en deelregeringen heeft gewerkt. Dat was een zeer leerzaam boek om de ontwikkelingen bij onze zuiderburen goed te kunnen volgen. In dat boek stelt Aernoudt dat Nederland en België op het gebied van de effectiviteit van overheidsbeleid in de middenmoot van de OESO-landen zitten. Ierland, Engeland en Luxemburg zouden zeer effectief scoren, terwijl de Scandinavische landen – door velen van ons af en toe ook gezien als een lichtend voorbeeld – zeer ineffectief zouden zijn. Dit was gebaseerd op een studie van de ECB uit 2003. Ik heb die studie uiteraard diepgaand gelezen, maar ik kan niet controleren of alles klopt en ik kan ook niet nagaan waar die cijfers allemaal vandaan komen. Ook hoe Nederland dit zou willen berekenen is mij nog niet helemaal duidelijk. Vandaar de vraag aan de minister hoe het staat in Nederland met het onderzoek naar de effectiviteit van beleid. Hoe kan de ECB nu zeggen dat Nederland op dat gebied in de middenmoot zit?

Nu kom ik bij de begroting van EZ. In mijn tekst van vorig jaar heb ik de missie van EZ als uitgangspunt genomen. Deze missie luidde: "In een open wereldeconomie werkt EZ aan een welvarend, duurzaam en ondernemend Nederland." Klopt het dat deze missie uit de begroting voor 2009 is verdwenen? Althans, ik kon die niet zo snel vinden.

Voor het begrip "open economie" heb ik een politieke prestatie-indicator uitgewerkt op basis van de doelstelling van de staatssecretaris. Tijdens het kennismakingsgesprek van staatssecretaris Heemskerk met onze vaste commissie voor Economische Zaken heeft hij als subdoel van de missie geformuleerd het positiever laten denken van de Nederlandse bevolking over de globalisering. Met deze subdoelstelling ben ik het van harte eens.

Bij de algemene financiële beschouwingen van de afgelopen twee jaar hebben wij steeds gewezen op het grote risico van protectionisme in Europa. De laatste tijd wordt dit ook weer sterker in de Verenigde Staten. Ook bij ons zijn er politieke partijen die de kop in het zand steken en doen alsof Nederland een eiland is. De omvang van deze partijen, met name de SP en de PVV, zou je kunnen zien als een indicator voor het draagvlak voor een open wereldeconomie. Wat ons betreft is de staatssecretaris dus volledig in zijn missie geslaagd indien bij de volgende verkiezingen de SP en de PVV samen zijn teruggebracht tot maximaal 15% van de kiezers. Dan kun je op dit gebied spreken van een succesvol EZ-beleid. Ik krijg graag een integrale visie van de staatssecretaris of deze indicator hem vooruit zou kunnen helpen.

Daarnaast zijn er uiteraard gegevens over de export van Nederland, over de wederexport van China uit Nederland, over het aantal buitenlandse bedrijven enzovoorts. Dus de stelling in de begroting dat het moeilijk is om indicatoren te vinden op het gebied van de wereldhandel zouden wij op een aantal gebieden nog verder kunnen uitwerken. Daarbij ben ik wel van mening dat een directe link tussen het beleid en het resultaat moeilijk is. Dat hier niets gebeurt, lijkt mij een beetje te negatief.

Met betrekking tot het begrip "welvarend" lijkt mij het vinden van een prestatie-indicator geen enkel probleem. Er is geen land ter wereld – voor zover ik dat heb kunnen nagaan, uiteraard – waar meer over koopkracht wordt gesproken dan in Nederland. Dus als wij het al niet zouden kunnen vinden, is het nergens ter wereld te vinden.

Moeilijker is het vinden van goede normen op het gebied van welbevinden en geluk. In de Macro Economische Verkenningen voor 2008 heeft het CPB hieraan een aparte paragraaf gewijd onder de titel "Geluk en Economie". Daarin is men nog niet veel verder gekomen dan de conclusie dat men nog verder moet studeren.

Duurzaamheid is een relatief nieuw begrip. Na de Club van Rome, de zure regen, de verdroging en de vernatting is nu alles klimaatneutraal geworden. Een vaak gebruikte term is daarbij de beperking van de CO2-uitstoot. Van de minister en uiteraard ook van de staatssecretaris van EZ verwachten wij dat men niet blindelings achter elke hype aanloopt. Hoe beperkt de minister dit risico? Als ik alle begrotingen van de afgelopen jaren had genomen, denk ik dat er ook begrotingen zouden zijn geweest met de Club van Rome als ideaal, dan weer met verdroging of met vernatting, en nu dan weer met klimaatneutrale paperclips en vliegreizen. Hoe beperkt de minister het risico dat EZ met andere ministeries achter hypes aanloopt? Vandaar mijn idee of wij ons niet beter zouden kunnen beperken tot normen op het gebied van energiebesparing en de ontwikkeling van alternatieve energie. De rest zou je dan gewoon terzijde kunnen laten.

Nu het begrip "ondernemend". Bij het ondervragen van ondernemers hoor je vaak de bereikbaarheid en de bestrijding van de criminaliteit noemen als belangrijke vestigingsplaatsproblemen. Beide liggen op het terrein van andere ministeries. EZ is een relatief klein ministerie met ongeveer 2,8 mld. aan uitgaven. EZ moet het dus hebben van wat Ludwig Erhard "seelenmassage" noemde. Dat vind ik ook een typische CDA-term, die ik dus ook goed kan gebruiken. Het is niet gemakkelijk indicatoren te vinden voor het meten van de invloed van EZ op andere ministeries. Vandaar mijn vraag of EZ er zelf wel een idee van heeft hoe je dit zou kunnen meten. Hoe kun je nu meten dat andere bewindspersonen zich bedrijfslevengezond opstellen?

Nu kom ik bij de concrete uitwerking in de begroting voor 2009. De commissies voor EZ en voor de Rijksuitgaven van de Tweede Kamer dringen er al jaren bij de minister op aan om te komen tot betere prestatie-indicatoren. Het laatste overleg was geloof ik in juni 2008 bij de behandeling van het jaarverslag van EZ over 2007. Daarbij is het mij opgevallen dat men de minister opdraagt om heel veel uit te werken, maar dat men zelf ook niet met veel voorstellen komt. Mijn eigen 15%-vrijhandelsnorm is al verder dan het hele debat aan de overkant op het gebied van het zelf ontwikkelen van normen en waarden. Ook tijdens de behandeling van de begroting voor 2009 in de Tweede Kamer is nauwelijks aandacht besteed aan dit onderwerp. Dit spoort met het feit dat er in ons land meer belangstelling schijnt te zijn voor het formuleren van beleid dan voor de uitvoering. Vanuit de Eerste Kamer is hiervoor al enkele keren aandacht gevraagd. Mijn fractie heeft dit steeds gedaan bij monde van mevrouw Bemelmans. Bij andere partijen is er steeds een ander lid die de motie mag medeondertekenen.

In het debat van juli 2008 is ook gewezen op het feit dat begrotingen onderling steeds moeilijker vergelijkbaar worden. Dat probleem is nog verergerd doordat nu wordt gewerkt met de bekende 74 doelstellingen uit "Samen werken, samen leven". Daardoor wordt de vergelijking in de tijd moeilijk. Hetzelfde geldt voor de vergelijking met de stukken van het CPB. Het Planbureau werkt namelijk niet met de 74 doelstellingen. Werkt de minister aan een oplossing van dit probleem? Ik krijg steeds meer moeite met het feit dat de stukken voor de Miljoenennota en de begrotingen een andere indeling hebben dan de stukken van het Centraal Planbureau.

In het rapport van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven van de Tweede Kamer is nagegaan hoe de 74 beleidsdoelstellingen in de begrotingen zijn verwerkt. Volgens dat rapport zijn 28 doelstellingen goed verwerkt en 6 in het geheel niet. Bij 40 doelstellingen is alleen aandacht geschonken aan de vraag wat wij willen bereiken. Het ministerie van Economische Zaken komt er in dit rapport slecht af. Voor zover er al van een prestatie-indicator wordt gesproken, is er geen relatie met de beleidsagenda, zo wordt geconstateerd in het rapport. Tevens ontbreekt een algemeen overzicht van de status van de doelstellingen. Dit lot deelt EZ met vier andere departementen. Ik moet daarbij opmerken dat een aantal ministeries erg goed scoren, omdat zij bij elke doelstelling melden dat zij in beweging zijn of in beweging dreigen te komen. Er is dus nog geen beoordeling van de hardheid van de statusagenda.

Het doel van EZ is nu, een ondernemend, concurrerend, duurzaam, creatief en vernieuwend Nederland te bevorderen, waarin welvaart en welzijn hand in hand gaan. Op een groot aantal gebieden is de minister volgens de begroting systeemverantwoordelijk en niet resultaatverantwoordelijk. De begroting werkt met prestatie-indicatoren op een aantal terreinen. Op een aantal andere terreinen wordt met normen op het gebied van internationale vergelijkingen gewerkt. Volgens de begroting geven evaluaties en beleidsdoorlichtingen vaak meer informatie dan discussies over prestatie-indicatoren. In grote lijnen is mijn fractie het daarmee eens. Er komen geen prestatie-indicatoren op het gebied van de macronormen en de wereldhandel. Hiermee kunnen wij instemmen. Een uitzondering maak ik voor onze eigen indicator. De visie daarop van de staatssecretaris horen wij straks graag. Wat mijn fractie betreft kan ook de beïnvloeding van andere ministeries hierbij worden gevoegd.

Wel komen er prestatie-indicatoren op het gebied van duurzame elektriciteitsproductie en het aantal nieuwe technostarters. Bij brief van 15 januari 2009 heeft de minister een helder overzicht gegeven van de stimulering van duurzame elektriciteitsproductie. Mede door het verzet van actiegroepen, lagere overheden en de milieubeweging tegen bijvoorbeeld windenergie en biomassacentrales, worden de doelstellingen bij lange na niet gehaald. Wij zouden ons kunnen voorstellen dat de minister jaarlijks het doel presenteert en daarna het resultaat publiceert, inclusief de mislukkingen door anderen.

Onze voorzitter vindt het altijd jammer als ik geen voorbeeld opneem dat afkomstig is uit de provincie Utrecht. Daarom heb ik daar speciaal naar gezocht. De lijdensweg rond de aanleg van windmolens in de provincie Utrecht is na een jarenlange strijd beëindigd door een veto van de minister van VROM. Toen Utrecht er net uit was en van plan was om windmolens naast de A12 te zetten, heeft de minister van VROM dat verboden. De brief van 15 januari zien wij als een aanzet tot deze aanpak. Het ministerie van EZ kan daarbij opschrijven wat het wil. Daarna volgt een minpost. De milieubeweging staat voor bijvoorbeeld min tien en minister Cramer voor min twintig. Op die manier krijgen wij een helder overzicht van wat EZ kan bereiken.

Bij het punt over het bevorderen van het ondernemerschap heeft mijn fractie de vraag waarom er geen normen denkbaar zijn voor het doorgroeien van ondernemingen. Daarover zouden wij verder moeten kunnen komen dan het kabinet nu komt.

Ik kom op de vragen van de provincie Flevoland. Lang geleden, in mei 2008 – toen wij dit debat planden – was Flevoland bij de Eerste Kamer op bezoek. Wij hebben de provincie toen gevraagd om een integrale visie te ontwikkelen over wat er allemaal goed gaat en wat er niet goed gaat in Nederland. Dat heeft men gedaan. Uit dankbaarheid vraag ik aan de minister om die vragen te beantwoorden. Daarbij zijn echter twee vragen die ik nu al wil stellen. Men stelt dat het regionale beleid steeds centralistischer wordt. Verder stelt men dat bij themabeleidsdoelstellingen Flevoland steeds buiten de boot valt. Ik hoop dat de minister op deze twee vragen nu reeds kan reageren. Op de andere vragen kan zij wat mij betreft schriftelijk reageren. Ik had mij voorgenomen om de brief van Flevoland mee te nemen, maar die ben ik ergens kwijtgeraakt. Ik blijf zoeken.

Tot nu toe hebben wij de kredietcrisis vooral besproken met de minister van Financiën. Dat was logisch, omdat de problemen in de financiële sector zijn begonnen. Nu de problemen in de reële economie steeds duidelijker worden, is het goed dat wij vandaag ook met de bewindslieden van EZ kunnen spreken.

In het licht van het boek van Mahbubani over de eeuw van Azië ben ik bij de algemene financiële beschouwingen uitgegaan van de visies van de minister-president van India, Manmohan Singh, en van de premier van China, Wen Jiabao. Hierbij heb ik dus Jan Peter Balkenende gepasseerd, maar daarvoor heb ik een argument. Vooral China wees met veel nadruk op het belang van de vrijhandel. Tijdens de top van Davos werd de Chinese premier daarin vorige week bijgevallen door de algemeen secretaris van het Europees Vakverbond. Als de communistische premier van China en de algemeen secretaris van het Europees Vakverbond hetzelfde vinden, heb je grote kans dat het waar is. Delen de bewindslieden de angst voor protectionisme in de wereld? Wat is hun inzet om dit tegen te houden, te beginnen in Europa, maar ook op wereldschaal? Welke bijdrage zou Nederland daaraan kunnen leveren?

De voorzitter:

Mijnheer Terpstra, kunt u afronden?

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben zo goed als klaar.

De voorzitter:

Als ik naar de stapel papieren kijk die voor u ligt, valt dat nogal tegen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik zal het een en ander overslaan.

Over de ontwikkeling in Europa horen wij veel van de Ecofin. De standpunten van de ministers van Financiën zijn ons bekend. Hoe zit het met de samenwerking tussen de ministers van EZ?

Ik sluit mij graag aan bij wat is gezegd door de voorgaande spreker over de structurele veranderingen. Welke structurele veranderingen acht de minister van EZ gewenst?

Ik heb nog een vraag over de mogelijkheden voor een groene economie. In het rapport van het CPB wordt gesteld dat dit vrij moeilijk ligt door de vele procedures. Ik heb het daarover reeds gehad toen ik sprak over de prestatie-indicatoren. Is het een goed idee om te komen tot een spoedwet voor projecten rond alternatieve energie?

Het doel van de regeling van het ministerie van Sociale Zaken met betrekking tot de WW is, werknemers te behouden voor het bedrijf. Innovatie is erg gekoppeld aan werknemers. Ziet de minister mogelijkheden om innoverende bedrijven op dit punt te helpen? Innovatieve werkers zouden bijvoorbeeld tijdelijk kunnen worden ondergebracht bij technologische instituten.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Mijn debatbijdrage beslaat drie onderdelen. Ik begin met algemene opmerkingen over de opbouw van de memorie van toelichting bij de begroting van Economische Zaken. Daarna ga ik in op de effectiviteitsverantwoording. Ten slotte bespreek ik kort het kader van effectiviteit in termen van doelstellingen en instrumenten van economische politiek.

We houden vandaag een beleidsdebat in het kader van de EZ-begroting 2009. Ik heb getracht een overzicht van die begroting te krijgen – en daarmee een overzicht te krijgen van de politiek van het ministerie van EZ – aan de hand van de memorie van toelichting ervan (31700-XIII, stuk nr. 2). De memorie beslaat in totaal 174 bladzijden. Zelden heb ik een zo chaotisch stuk onder ogen gehad, of het zou de evenknie van 2008 moeten zijn. Het stuk bevat een inhoudsopgave, maar die is weinig behulpzaam bij het vinden van zaken. De kern van het stuk gaat over de zogenoemde beleidsartikelen. Hierover gaan 76 bladzijden tekst die in de inhoudsopgave onder één kop zijn gevat zonder enige onderindeling. Ik vraag me af hoe zelfs de bewindslieden of hun ambtenaren hun weg hierin vinden als ze iets willen opzoeken.

We worden veelvuldig getrakteerd op niet verklaarde afkortingen, terwijl een lijst van afkortingen ontbreekt. Door het gehele stuk heen vinden we in de marge de kennelijk belangrijke aanduidingen OD1, OD2 en OD3. Pas op bladzijde 142 is abductief op te maken wat die afkortingen betekenen. Voor het overige beperk ik mij kortheidshalve tot voorbeelden op de inleidende pagina's 3 tot 5: BBMKB, WBSO, PSB, VBTB, SodM. Dat ik toevallig op dezelfde drie pagina's R&D, EZ, ICT, BBP, WTO, NMa, CPB, ZBO, CBS en EVD wél kan thuisbrengen, is niet relevant. De gemiddelde lezer is dan allang afgehaakt.

Ik zeg kort iets over de structuur van de tekst, waarbij ik me beperk tot de beleidsartikelen uit de 76 bladzijden van hoofdstuk 3. We komen erachter dat wat betreft de tekst wordt gewerkt met een genummerde onderafdeling van de beleidsartikelen 1, 2, 3 enz., met daarbinnen de niet nader verklaarde OD1, OD2, OD3. Na enig puzzelen kom ik erachter dat het hierbij gaat om de zogenaamde drie pijlers van het EZ-beleid waar op bladzijde drie van het stuk sprake van is: markt en spelregels, basispakket voor ondernemers, en pakket voor topprestaties. Maar dat zijn dan weer andere "pijlers" dan de vijf pijlers die op bladzijde 22 worden geïntroduceerd, zonder enige verwijzing naar de eerdere pijlersystematiek. Het wordt allemaal "gedumpt". Op bladzijde 84 springen we plotseling van de genummerde onderafdeling 5 naar 8, zonder dat wordt aangegeven dát er een sprong wordt gemaakt, en dus ook zonder de redenen daarvan aan te geven. Als lezer denk je aanvankelijk dat er een stuk tekst moet zijn weggevallen. Aangekomen bij 10, elektronische communicatie en post, blijkt de systematiek volslagen zoek te zijn. Hoe is dit onderdeel bij het plakwerk op deze plaats verdwaald geraakt?

Misschien is het historisch allemaal verklaarbaar, maar bij de begrotingsbehandeling zijn we niet geïnteresseerd in het archief van EZ. Bij een uitgavenbegroting van 2,7 mld. mag je een heldere en consistente opbouw en toelichting verwachten, en die is volslagen zoek. Ik vraag de minister en de staatssecretaris om daar wat aan te doen.

Ik kom tot de hoofdzaak van het debat van vandaag. Ik begin met een conclusie. De effectiviteit van het doen en laten van het ministerie van Economische Zaken is vrijwel niet te beoordelen. Het ministerie lijkt zich dit te realiseren en stelt daarom enerzijds dat het een "voorwaardenscheppende systeemverantwoordelijkheid" heeft. Anderzijds stelt het dat het voor het realiseren van zijn doelstellingen, bijvoorbeeld betreffende een sterk innovatievermogen of een concurrerend ondernemingsklimaat, veelal afhankelijk is van externe factoren, dat wil zeggen factoren waarop het ministerie geen directe invloed heeft. Bij oppervlakkige beschouwing klinkt dat aannemelijk. Immers, het ministerie heeft ondernemers niet aan het handje, en nog minder heeft het overwegende invloed op de ontwikkeling van de wereldeconomie. Maar het gevolg is enerzijds dat het parlement geen strakke criteria heeft om het ministerie op zijn effectiviteit te beoordelen, en anderzijds ligt het met de interne beoordeling van het eigen doen en laten op het ministerie natuurlijk ook lastig.

Bij nadere beschouwing ligt de ogenschijnlijke onoplosbaarheid van dit probleem aan de inadequate formulering van de doelstellingen. Het probleem is als volgt. Het ministerie formuleert een aantal generieke doelstellingen, zoals de algemene doelstelling van het ministerie die luidt: "Het versterken van het duurzaam economisch groeivermogen in Nederland, door bevordering van het functioneren van de economie en markten". Ik ontzeg het ministerie dergelijke doelstellingen niet, hoewel "bevordering van het functioneren van de economie" wel erg nietszeggend is: een economie functioneert immers altijd, maar wellicht functioneert deze niet naar wens.

Ik heb voorlopig ook geen problemen met de vorm van de algemene doelstellingen van de acht beleidsterreinen van het ministerie, qua begroting overeenkomend met acht beleidsartikelen; bijvoorbeeld nummer twee: "Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie", of nummer drie: "Het scheppen van een concurrerend ondernemingsklimaat voor bestaande bedrijven en nieuwe ondernemers". De kern van het probleem is dat deze algemene doelstellingen vervolgens gespecificeerd worden in wat heet "operationele doelstellingen", zie de bladzijden 142 en 143, derde kolom, die helemaal niet operationeel zijn! Een operationele doelstelling is een doelstelling die geformuleerd is in termen van meetbare grootheden en meetbare effecten. En dat is precies wat er over vrijwel de gehele linie ontbreekt. Wat operationeel heet te zijn, is niet operationeel. Maar dan liggen de problemen natuurlijk voor het oprapen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het ministerie op bladzijde vier van de memorie van toelichting het vertwijfeld heeft over zijn "zoektocht naar nieuwe prestatie-indicatoren". Ik raad de minister en staatssecretaris aan om die zoektocht te staken, want die gaat niets opleveren zolang de doelstellingen niet operationeel gedefinieerd zijn.

Ik illustreer een en ander aan de hand van het eerste beleidsterrein, maar het geldt analoog voor ieder ander beleidsterrein van het ministerie. De eerste algemene beleidsdoelstelling komt precies overeen met de algemene doelstelling van het ministerie: "Het versterken van het duurzaam economisch groeivermogen in Nederland, door bevordering van het functioneren van de economie en markten". Deze overeenkomst is opmerkelijk, want de overige beleidsterreinen lijken dan overbodig; maar dit terzijde. Onder deze algemene beleidsdoelstelling vallen drie operationele doelstellingen. Voor een daarvan "het versterken van de positie van de consument" wordt voor slechts één van de gehanteerde instrumenten een prestatie-indicator genoemd, namelijk de mate van tevredenheid van consumenten over "ConsuWijzer", het informatieloket voor consumenten dat een rapportcijfer zeven zou moeten krijgen. Voor de andere twee zogenaamd operationele doelstellingen kan het ministerie geen prestatie-indicatoren geven. Dit wekt geen grote verbazing. Immers, als je doelstellingen zo vaag, en dus zo niet-operationeel definieert, kun je ook geen prestatiemeting verwachten. Deze eerste operationele doelstelling luidt als volgt: "het bevorderen" – hoe meet je bevorderen? – "van een stabiele macro-economische omgeving" – hoe meet je deze stabiliteit en wat valt er precies onder die omgeving? – "en het versterken van de Interne Markt" – waardoor wordt die markt versterkt en hoe meet je dit? Onder de tweede operationele doelstelling valt de nogal cruciale mededingingspolitiek, zoals uitgevoerd door de NMa. Deze tweede operationele doelstelling luidt: "het bevorderen" – hoe meet je bevorderen? – "van optimale marktordening en mededinging" – wat wordt precies verstaan onder marktordening en hoe meet je dit, en wanneer is marktordening en mededinging optimaal en hoe meet je dit? Het zijn allemaal mooie woorden, waarbij het probleem van ontbrekende prestatie-indicatoren van tevoren ingebakken is. Maar intussen immuniseert het ministerie zich op dit beleidsterrein tegen iedere kritiek op inefficiëntie of onderprestatie.

Ik kan zo doorgaan met het bespreken van de overige zeven beleidsterreinen, maar dat levert qua patroon weinig nieuws op. En voor die terreinen waarbij wél prestatie-indicatoren geleverd worden, is het verband met de doelstelling meestal mager.

Ik kom tot mijn laatste onderwerp. Willen wij zinvol over de effectiviteit van beleid kunnen spreken, dan zal er eerst een helder onderscheid tussen beleidsdoelstellingen en beleidsinstrumenten moeten zijn. Vervolgens moeten beide operationeel geformuleerd worden, zodanig dat het om meetbare grootheden gaat.

Mijns inziens ontbeert het EZ-beleid veelal een helder onderscheid tussen doelstellingen en instrumenten. Daarbij worden instrumenten veelvuldig tot doelstelling verheven. Ik geef twee voorbeelden. De tweede algemene beleidsdoelstelling is "een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie". Maar zou het niet beter zijn om innovatie als een instrument te behandelen? Innovatie wordt veelal, met name door Schumpeter-aanhangers, verbonden met "creatieve destructie". Wij maken een nieuw product – of een oud product op een nieuwe wijze – en dat gaat gepaard met de vernietiging van iets bestaands. Maar als creatieve destructie tot doelstelling wordt verheven, dan gaan wij de mogelijke strijdigheid met bijvoorbeeld duurzaamheid uit de weg.

Het tweede voorbeeld betreft de derde algemene beleidsdoelstelling, "het scheppen van een concurrerend ondernemingsklimaat". Ook deze kan beter als instrument worden geformuleerd. Er zijn immers sectoren of omstandigheden waarin wij liever geen concurrentie willen. Kortheidshalve noem ik de voor de hand liggende voorbeelden van brandweer en netten. Voorts kán concurrentie, met daaraan verbonden bloei en ondergang van ondernemingen, ook weer strijdig zijn met efficiëntie en duurzaamheid. Het gaat erom dat afwegingen worden gemaakt tussen diverse instrumenten; als je instrumenten echter tot doel hebt verheven, wordt die afweging belemmerd.

Ik vat samen en concludeer. Ik heb gemopperd over vorm en structuur van het belangrijkste beleidsstuk van EZ, namelijk de memorie van toelichting bij de begroting. Mij dunkt dat een en ander met enige inspanning op vrij korte termijn aanzienlijk te verbeteren is. Graag hoor ik van de minister en de staatssecretaris of zij zich hiertoe willen verplichten.

Ik realiseer mij dat het formuleren van een helder onderscheid tussen doelstellingen en instrumenten, en vervolgens het operationaliseren van doelstellingen en instrumenten, een forse inhoudelijke ommezwaai vergen. Dat is echter wel een voorwaarde om tot realistische en inhoudelijk adequate prestatie-indicatoren te komen. Ik vraag de minister en de staatssecretaris of zij bereid zijn daar bij de begroting 2010 een aanvang mee te maken zodat, voortbouwend daarop, de begroting 2011 geheel geformuleerd kan worden in termen van operationele doelstellingen en instrumenten. Alleen dan immers kan de beleidseffectiviteit van het ministerie van EZ beoordeeld worden.

Ik zie de antwoorden met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Namens de PvdA-fractie heet ik de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom in ons huis. Ik kijk uit naar het debat, niet alleen omdat ik het interessant vind, maar ook omdat wij met elkaar de ambitie moeten hebben om te komen tot uitkomsten die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de huidige problematiek. Ik kom daar zo op terug.

Ik start mijn inbreng met een terugblik naar de recente geschiedenis en kom terecht in 1982. In dat jaar nam de regering de aanbevelingen van de commissie-Vonhoff over – met name rapport nummer 3, "Elk kent de laan, die derwaart gaat" – en sindsdien hebben wij in Nederland te maken met een terugtredende overheid. Vanuit de Angelsaksische landen waaide privatisering over naar ons land en dat resulteerde in een ware privatiseringsgolf. Tot op de dag van vandaag zijn wij met elkaar in discussie over de effectiviteit van een terugtredende overheid op tal van terreinen: energie, gezondheidszorg, onderwijs en ga zo maar door.

In de huidige situatie kampen wij met een kredietcrisis en sindsdien lijkt een overheidsoptreden weer gelegitimeerd. Dat laatste gebeurt tot nu toe overwegend in de financiële wereld; zo kocht de Nederlandse Staat aandelen Fortis en dwong de minister van Financiën af dat ING Bank de komende tijd 25 mld. extra aan kredieten verstrekt. Mijn fractie vindt dit overheidsoptreden noodzakelijk. De overheid mag – moet zelfs – weer optreden. Aangezien vandaag het beleidsdebat plaatsvindt met de bewindslieden van EZ, zou ik het willen formuleren in een taal die past: het wordt hoog tijd voor een ondernemende overheid.

Ik wil het verder toespitsen. Is EZ in de huidige tijd het ministerie waar het Nederlandse bedrijfsleven iets aan heeft? Meer specifiek: is EZ het ministerie waar het mkb iets aan heeft? Het kabinet heeft 74 kabinetsdoelstellingen en tien projecten geformuleerd. EZ is onder meer verantwoordelijk voor doelstelling 15: meer zelfstandige ondernemers met personeel en meer snelle groeiers in 2011. In deze tijd is het dringender dan ooit dat kleine ondernemers personeel in dienst nemen. Als gevolg van inkrimpingen zijn immers veel mensen op zoek naar werk. Daarmee is doelstelling 15 een doelstelling die in verband met het creëren van de noodzakelijke werkgelegenheid in uiterlijk 2011 moet zijn gehaald.

Dit gaat echter niet vanzelf. Overheidsbeleid dat de doorgroei van bedrijven ondanks de kredietcrisis bevordert – daar gaat het immers om bij doelstelling 15 – is noodzakelijk. Bevorderend beleid betekent dat er geïnvesteerd moet worden. Onderschrijft de regering deze conclusie en is EZ bereid om op grote schaal te investeren? Mijn fractie vindt het overheidsoptreden in overwegend de financiële sector echt niet voldoende. Er moet meer gebeuren. Graag een reactie van de regering op dit punt.

Economische Zaken onderneemt. De administratieve lasten worden verder teruggedrongen; de kredietverlening aan ondernemers die willen groeien wordt bevorderd; voor een adequate scholing van personeel wordt gewerkt aan een verdere afstemming tussen bedrijfsleven en voortgezet onderwijs; de regering zet regionale mobiliteitscentra op om mensen van werk naar werk te bemiddelen. Dan is er ook nog het innovatiebeleid met de vouchers waar het bedrijfsleven enthousiast over is.

Dit zijn goede zaken uit de koker van EZ, maar toch niet wat mijn fractie op dit moment bedoelt. Met "investeren" bedoel ik dat EZ het voortouw moet nemen bij de initiatie van nieuwe programma's en het naar voren halen van reeds geplande programma's; de vorige sprekers spraken hier ook al over. Ik heb het concreet over programma's die de energieverspilling tegengaan (investeren in energiebesparing), over investeren in het mkb zodat bedrijven de grenzen over blijven trekken (de wereldhandel), over investeren in ICT en telecom (de digitale infrastructuur) en investeren in de wijkeconomie (microkrediet en bedrijfsinvesteringszones, bij motie van de Tweede Kamer omgedoopt van BVG tot BIZ).

Ik behandel de thema's in de volgorde zoals zojuist uitgesproken. Ik begin met investeren in energiebesparing. In Nederlandse panden wordt nog steeds te veel energie verspild; iedereen is het daar wel over eens. Veel bestaande particuliere woningen en bedrijven zijn slecht geïsoleerd. Na-isolatie, het plaatsen van dubbel glas en het goed afstellen van installaties zijn mogelijke maatregelen. De regering wil de energiehuishouding van 500.000 woningen verbeteren voor 2011, waartoe werd het energielabel ingevoerd, alsmede de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (voor zonnecellen) en de regeling voor duurzame warmte (voor zonneboilers). Het gewenste effect blijft echter uit. Zo is bij energielabeling de handhaving een probleem. Is de regering bereid te komen met extra stimuleringsmaatregelen zodat het echt aantrekkelijk wordt om bestaande particuliere woningen en bedrijven – ik wil de bedrijfspanden er nadrukkelijk bij betrekken – te isoleren? Zorgt de regering voor goedkope leningen? Dat kan geregeld worden via een lening met een lage rente uit energiebesparingsfonds. Fiscale stimulering zou ook kunnen; btw-verlaging en een heffingskorting op de loonbelasting kunnen een stimulans zijn. Misschien bieden de overdrachtsbelasting en de onroerendezaakbelasting ook mogelijkheden. Ik hoor graag een reactie van de regering op dit punt.

Er dient in elk geval een forse stimuleringspremie te komen en energiebesparing moet gemakkelijker en voordeliger. Dit zal een enorme impuls betekenen voor het mkb, voor bouwbedrijven, ingenieursbureaus en aanleverende bedrijven. En dan te bedenken dat het hier gaat om kleine ingrepen. Tevens kan gedacht worden aan grotere ingrepen, programma's voor ingrijpende woningverbetering zoals gevelisolatie, muurisolatie of het vervangen van open verbrandingstoestellen – het gaat hier met name om een combinatie van veiligheid en milieu – hetgeen ook koolmonoxidevergiftiging voorkomt. Er zijn tal van energetische maatregelen mogelijk.

De heer Terpstra (CDA):

Tijdens een van mijn vele werkbezoeken aan Utrecht, de stad waar ik zelf woon, vertelde de woordvoerder van een woningbouwvereniging dat het energiezuinig maken van sociale woningen in Nederland wordt gehinderd, omdat men de kosten ervan niet mag doorberekenen in de huren. Als dit waar is, en degene met wie ik sprak, maakte op mij een heel betrouwbare indruk, is mevrouw Sylvester dan bereid dat probleem op te lossen, of liever gezegd, mede op te lossen?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn vraag. De essentie van mijn verhaal is dat er in Nederland ontzettend veel woningen zijn die via energiebesparing een push kunnen krijgen. Daarnaast gaat het ook om bedrijven, kantoren, die via isolatie en dergelijke op een beter manier de energiebesparing zouden kunnen aanpakken. Daar ligt een uitdaging voor het ministerie van EZ en een kans om er iets mee te gaan doen. De heer Terpstra heeft het over kosten die niet doorberekend kunnen worden in de huur. Dat is nu juist de reden dat ik dit onderwerp ter sprake breng. Ik vind dat er via fondsen of op andere manieren moet worden gekeken hoe de problemen opgelost kunnen worden. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat je in Nederland aan de ene kant constateert dat energiebesparing niet al te vlot loopt en aan de aan de andere kant een mkb hebt dat echt een impuls behoeft. Volgens mij moet je die zaken bij elkaar brengen, er een strik omheen knopen en dan zijn er weer veel dingen mogelijk.

Voorzitter. Mijn volgende punt betreft het investeren in kleinschalige energiewinning. In ons land vindt op tal van plekken kleinschalige energiewinning plaats. Er valt te denken aan zonnecellen, grondwaterpompen, kleine windmolentjes, vergistingsinstallaties, warmtekrachtkoppeling en ga zo maar door. Een aantal keren is in dit huis van gedachten gewisseld over energieproductie en heeft de fractie van de PvdA haar zorg geuit dat met de distributiebedrijven ook de elektriciteitsproductie geheel in buitenlandse handen komt. Kleinschalige elektriciteitsproductie is vanuit die invalshoek interessant, omdat het deels ook in de behoefte van elektriciteit kan voorzien. Is het technisch mogelijk om kleinschalige energiewinning op perceelsniveau terug te leveren aan het net? Ziet de minister daarvoor mogelijkheden? Zij is hiervoor afhankelijk van de medeoverheden. Is zij bereid om het gesprek hierover te starten met de lagere overheden? Graag een reactie. Ik ben benieuwd.

Dan kom ik op het investeren in deelname aan de wereldhandel. Gezien de inkrimpingen bij het mkb, vraag ik mij af op welke wijze de regering blijft bevorderen dat bedrijven de grenzen over willen blijven trekken. Heeft dit punt nog steeds de aandacht? Welke concrete acties zijn er of komen er en welke omvang heeft het budget waarmee wordt bevorderd dat bedrijven blijven deelnemen aan de wereldhandel?

Mijn volgende punt betreft het investeren in de digitale infrastructuur. Voor de economie is het noodzakelijk om te beschikken over een hoogwaardige communicatie-infrastructuur. Het ministerie van Economische Zaken dient er voor te zorgen dat de publieke belangen worden geborgd. Ik heb het dan over veiligheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid en transparantie. Daarnaast dienen knelpunten te worden weggenomen die belemmeren dat marktinitiatieven voor de ontwikkeling en toepassing van netwerken en diensten voor elektronische communicatie tot stand komen. Er zijn diverse programma's in uitvoering. Is het niet mogelijk programma's te versnellen en, zo ja, welke programma's zijn dat dan?

Dan kom ik op het investeren in de wijkeconomie. Binnen het huidige wettelijke kader is het niet mogelijk om Bedrijven Investeringszones (BIZ) in te stellen. Er ligt een wetsvoorstel dat ertoe strekt om experimenten mogelijk te maken. De achterliggende gedachte vertrekt vanuit de veronderstelling dat zowel ondernemers als de lokale overheid belang hebben bij investeringen in de bedrijfsomgeving. Het betreft bij centrummanagement, parkmanagement en samenwerkingsverbanden op het gebied van Keurmerk Veilig Ondernemen. Sommige ondernemers wensen echter niet mee te betalen aan het verbeteren van de bedrijfsomgeving. Structurele financiering en een evenwichtige verdeling van de lasten zijn daarmee zwakke punten. Hierdoor komen dergelijke gezamenlijke investeringen moeizaam van de grond of sneuvelen voortijdig.

Lokale overheden krijgen met dit wetsvoorstel tijdelijk de bevoegdheid om een gebied aan te wijzen (BVG-zone) waarbinnen op grond van een heffingsverordening een nieuwe heffing mag worden geheven ter financiering van door een meerderheid gedragen extra voorzieningen. Dit is een prachtig initiatief waar menig gemeente op zit te wachten. Maar wat schetst de verbazing: het betreft slechts een experiment. Kan de regering onderbouwen waarom dat zo is, juist gezien het huidige tijdsgewricht? Mijn fractie is zich ervan bewust dat er op dit punt ook een schriftelijke vraag bij de regering ligt. Aangezien wij elkaar vandaag toch zien en spreken, dacht ik echter het punt hier vandaag meteen direct af te handelen. Ik krijg dus graag een reactie op dit punt.

In het kader van het investeren in de wijkeconomie, wil ik het onderwerp "microkrediet" kort aanstippen. Kredietverstrekking aan ondernemers die willen groeien in de huidige tijd van kredietcrisis – het gaat eigenlijk ook om microkrediet – verloopt steeds moeizamer. Tot een grens van € 35.000 voert de regering daar beleid op; er is een Raad voor Microfinanciering in Nederland ingesteld. Maar welk beleid voert het kabinet voor doorgroeiers? Er dient beleid te komen voor bedrijven die willen doorgroeien en die in de ogen van de bank ook een klein krediet nodig hebben tot, meestal, 2 mln. Dat betekent dat de regering verder moet willen praten met banken over borgstelling, coaching, enz. Voorts is het zo dat kleine ondernemingen vaak uitstaande kortetermijnleningen van maximaal vijf jaar hebben. Wellicht kan er, gezien de economische ontwikkeling, een faciliteit in het leven worden geroepen die ondernemers in de mogelijkheid stelt, bijvoorbeeld gedurende 24 maanden, om de rente op deze leningen af te lossen, maar niet de hoofdsom. Dit kan bij ondernemingen net de benodigde hoeveelheid cash genereren die ontslag kan voorkomen. Aangezien het risico voor de banken hierdoor toeneemt, zou hiervoor een garantiefonds in het leven kunnen worden geroepen. Graag krijg ik een reactie van de regering op dit punt.

Mevrouw de voorzitter, ik rond af. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat bedrijven in deze tijd van crisis niet uitsluitend moeten kijken naar het ministerie van Economische Zaken. Bedrijven dienen te ondernemen, daar zijn ze ook goed in, maar het is de taak van het ministerie van EZ om te faciliteren, te initiëren en te stimuleren. Het is de taak van het ministerie van EZ om te investeren tijdens moeilijke tijden. In spanning wacht ik de antwoorden van de regering af.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Sprekers voor mij wezen er al op dat dit debat plaatsvindt onder bijzondere omstandigheden. De kredietcrisis lijkt haar definitieve weerslag te hebben op de reële economie. Er zijn massaontslagen aangekondigd. Tegelijkertijd lijken vooral de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid het initiatief te hebben bij herstel- en reddingsoperaties. Minister Bos nationaliseert banken en verzekeringsmaatschappijen en creëert steunmaatregelen. Minister Donner geeft werktijdverkorting wegens productieproblemen. Het ministerie van Economische Zaken en de minister van Economische Zaken houden zich vrij stil bij het geweld van die beide heren. Wellicht kan de minister dit debat gebruiken om haar visie te geven op de zware economische omstandigheden waarin wij thans verkeren en op de rol en de betekenis van het ministerie van Economische Zaken.

Met het inzichtelijk maken van de effectiviteit van het gevoerde beleid heeft het ministerie van Economische Zaken helaas geen al te beste track record. In de ambtelijke notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, openbaar gemaakt door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer, staat: In de EZ-begroting is weinig of geen informatie over de effecten opgenomen. Dat is overigens niet voor het eerst. De EZ-begro­ting kenmerkt zich door de jaren heen door een gebrek aan heldere doelstellingen en effectindicatoren. Er worden wel prestatie-indicatoren beschreven, maar alleen op het niveau van operationele doelstellingen en daardoor zijn deze prestatie-indicatoren niet meer te koppelen aan de doelstellingen uit het kabinetsprogramma.

Even later wordt met diezelfde nota geconstateerd dat het overkoepelend beeld dat de beleidsagenda zou bieden, ontbreekt.

Uit deze constatering van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven blijkt dat het ministerie van Economische Zaken in het gezelschap verkeert van het ministerie van Defensie als het gaat om de relatie tussen kosten enerzijds en doelstellingen en prestaties anderzijds. De vraag die daaruit voortvloeit, zeker nu dit verschijnsel zich meerdere jaren voordoet, is: hoe komt dit? En: wat denkt de minister aan dat onderpresteren vergeleken met de andere ministeries te doen?

Voorzitter. Een specifiek thema is voor mij Pieken in de Delta. In 2006 heeft zich een soort paradigmawisseling voorgedaan met betrekking tot de regionaal ruimtelijke economie. Niet langer werd het regionale beleid als uitgangspunt genomen voor het wegwerken van achterstanden, maar men wilde zich gaan richten op de economisch kansrijke sectoren van nationaal of internationaal belang. In het licht van de aandacht voor effectiviteit is de vraag interessant: hoe onderscheid je kansrijke sectoren van andere sectoren en wat noem je in feite een kansrijke sector? Daarbij zou het dan gaan om een cluster van bedrijvigheid en kennis van internationale of nationale betekenis of om een cluster die dat kan worden en die zich onderscheidt door focusmassa, samenwerking en samenhang. Dat is een mondvol, maar met deze duiding is het idee nog weinig operationeel. In het belang van de effectiviteit geldt dan ook de vraag hoe je zoiets operationeel maakt. Er is voor een bepaalde weg gekozen. Voor zes gebieden zijn programmacommissies ingesteld met bestuurders van het bedrijfsleven, kennisinstellingen, regionale overheden en met een vertegenwoordiger van het ministerie. De vraag waar je dan natuurlijk op stuit, is of dergelijke commissies vanzelfsprekend de innovatieve, de kansrijke sectoren zullen kunnen identificeren of dat het allemaal weer iets van hetzelfde wordt.

Wat dat betreft levert de nulmeting een aantal interessante punten op. Er wordt namelijk voor de kansrijke sectoren een duidelijke relatie met de kenniseconomie gelegd. Voor de kansrijke sectoren in de noordvleugel worden het toerisme en het congreswezen geïdentificeerd en scoort innovatie uitermate gering gelet op de loonkosten voor R&D. In het zuidwesten wordt ook voor toerisme gekozen en zijn de loonkosten voor research en development zelfs nul. Voor de totale uitgaven voor research en development wordt het getal 13 gehanteerd, terwijl voor Nederland het getal 100 geldt. Dat doet ons toch de vraag naar de effectiviteit van deze selectie stellen.

De tweede vraag is natuurlijk hoe in feite deze geselecteerde sectoren zich verhouden met de andere economische doelstellingen van dit kabinet. Hoe verhouden zij zich tot het idee van de kenniseconomie en ook tot dat van de duurzame economie, een van de belangrijke aspecten voor de toekomst? Ten slotte is er de vraag: hoe worden de sectoren die als kansrijk zijn geïdentificeerd in hun ontwikkeling gestimuleerd? Welke maatregelen worden daarvoor gebruikt? Hoe worden die gericht ingezet? Is het beeld op dit punt versnipperd?

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn laatste punt. Nederland nam ooit een vooraanstaande positie in op het gebied van de alternatieve energiewinning, niet alleen van de energiewinning als zodanig, maar ook als het ging om de technologie die daarvoor nodig is. Wij kunnen niet anders dan constateren dat deze delta in de afgelopen jaren op dat gebied veel terrein heeft prijsgegeven. Andere Europese landen, zoals Duitsland en Denemarken, zijn ons ver voorbijgestreefd. Als het gaat om alternatieve energiewinning bungelen wij ondertussen bijna onderaan het Europese rijtje. Van verschillende kanten en overigens niet door de minsten wordt opgeroepen om de huidige situatie te gebruiken om die vooraanstaande positie te heroveren. Wat zijn op dit punt de plannen van de minister?

Voorzitter. Mijn fractie wacht de beantwoording van de vragen met belangstelling af.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik voer het woord namens de SGP en de ChristenUnie en soms zal ik dat ook doen in de geest van het CDA.

Het leek aan ons voor bij te gaan dat de Verenigde Staten in een financiële crisis belandden. Dat was te verklaren. Daar konden we op wachten. Toen na de zomer van het afgelopen jaar de financiële crisis een wereldwijde omvang kreeg, werd echter scherp duidelijk dat in de huidige wereldeconomie niet langer sprake is van geïsoleerde nationale economieën. Het spook van de financiële crisis liet zich niet tegenhouden door een oceaan. Ook Europa en daarmee ons land worden tot en met vandaag geteisterd door verdampende spaartegoeden, dalende aandelen en een niet al te rooskleurig vooruitzicht voor de ontwikkeling van de reële economie.

Consumenten hebben blijkbaar het vertrouwen verloren, waarbij het goed is om te constateren dat de daling al wat langer aan de gang was. Het gevolg is dat de aankoop van duurzame consumptiegoederen stagneert. Orders vallen fors terug of worden zelfs afgezegd. In sommige sectoren is zelfs sprake van een terugval van zo'n 30%. De komende jaren zullen spannend zijn.

Medio 2008 zijn de grote gevolgen van de kredietcrisis duidelijk geworden en heeft het Nederlandse kabinet alles ingezet op vertrouwen in het banksysteem en maatregelen genomen om liquiditeit tussen banken te versterken. Ook heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om kredietverlening aan het bedrijfsleven te verbeteren, met name door verbetering op het punt van de borgstellingskredieten. Heel recent zijn maatregelen genomen met betrekking tot uitbreiding van het risicokapitaal, waarvoor wij zeer erkentelijk zijn. Wil het kabinet nog aandacht besteden aan de mogelijkheden op het punt van de risicoverzekering, met name bij de export?

De kredietcrisis zal grote gevolgen hebben voor de economische ontwikkeling vanwege een krimp die Nederland sinds begin jaren tachtig van de vorige eeuw niet meer heeft gekend. MKB-Nederland constateert dat deze effecten al meteen in 2009 zichtbaar worden. MKB-Nederland is dan ook van mening dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en het presenteert een pakket van tien grote en minder grote maatregelen om het mkb te ondersteunen en de economie te versterken met het doel de effecten van de crisis nu te verminderen en het vervolgherstel kans van slagen te geven. Juist in een tijd van crisis zou je zeggen: de hand aan de ploeg. Daarom is het van belang dat wij nu een beleidsdebat hebben met de bewindslieden van Economische Zaken. Dus nu niet praten; Nederland moet aan de slag. Al werkende worden immers ook lessen geleerd en we mogen hopen dat er een ommekeer komt. Daar moeten we nu op voorsorteren.

De bijdrage van onze fracties aan dit debat richt zich op enkele onderdelen die naar onze mening cruciaal zijn voor dit moment en voor de toekomst. Natuurlijk steken wij in op de huidige crisis, maar daarna willen wij lijnen trekken naar een economisch vergezicht. Dit is het tweede item. Vervolgens willen wij een koppeling leggen met de wijze waarop rentmeesterschap en economie zich in de toekomst met elkaar zullen verhouden: duurzaamheid als derde item. Daarna sluit ik af met wat conclusies en aanbevelingen, waarbij ook aandacht zal zijn voor meting van het effect dat de financiële inzet vanuit het ministerie van Economische Zaken heeft.

Allereerst de huidige crisis. Het is belangrijk na te gaan waar het begon mis te gaan. Pas bij een goede oorzaakanalyse kunnen goede oplossingsrichtingen worden gevonden. Allereerst hebben wij te veel vertrouwen gesteld in geld en de financiële wereld, die daarmee afgoden zijn geworden. Vervolgens moet de financiële sector bij zichzelf te rade gaan. Hoe kon een kredietsysteem dat in de kern niet deugde, zo lang in stand blijven? Welke beloningsmechanismen hebben ertoe geleid dat een ondeugdelijk systeem zo grootschalig kon worden toegepast en dat (her)verpakte hypotheekportefeuilles zo gemakkelijk konden worden doorverkocht? De kredietcrisis en de enorme verliezen die genomen moesten worden, hebben een golf van wantrouwen in financiële instellingen veroorzaakt. Dat is schadelijk. Vertrouwen is essentieel voor een goed functionerende economie. De kredietcrisis heeft proporties aangenomen die nog niet eerder in de geschiedenis zijn vertoond. Dat maakt het complex de goede besluiten te nemen.

Inmiddels heeft het kabinet, met name de minister van Financiën, maatregelen getroffen die sterk de aandacht hebben getrokken. Ook de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten zien op welke wijze ingezet wordt op behoud van werkgelegenheid door de werktijdverkorting als maatregel in te zetten. Kunnen de bewindslieden op hoofdlijnen aangeven op welke wijze door het ministerie van Economische Zaken is ingespeeld op de huidige crisis, en welke concrete maatregelen zijn genomen om met vernieuwd vertrouwen naar de toekomst te groeien? Zijn er naar de mening van de minister lessen uit de huidige aanpak te trekken die in de toekomst leiden tot een integrale aanpak vanuit het ministerie van Economische Zaken, in samenwerking met andere ministeries zoals Financiën en/of Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Kan de minister aangeven hoe, in samenwerking met andere ministeries, invloed kan worden uitgeoefend op de transparantie van financiële instellingen, waardoor meer inzicht wordt gegeven in de risico's die men loopt? Kan de minister aangeven welke lessen worden getrokken uit de huidige problemen om een dergelijke crisis in de toekomst te voorkomen dan wel daar in een vroeg stadium adequaat op in te spelen?

De kredietcrisis en de spanning op de economie vragen niet alleen om directe acties en reacties, maar ook om een heldere toekomstvisie. Daarbij gaan de fracties van SGP en ChristenUnie er niet vanuit dat de samenleving maakbaar is, en zeker niet dat de toekomst te voorspellen is. Onze fracties gaan daarbij uit van de verantwoordelijkheid om te doen wat onze hand vindt om te doen in het licht van de Bijbelse roeping om te bouwen en te bewaren, in relatie met de huidige omstandigheden en de te verwachten tendensen.

De vraag is dan wat economische groei en ontwikkeling op de langere termijn verklaart. De economische groeitheorie wijst vooral op een drietal fundamentele factoren: de omvang en kwaliteit van de beroepsbevolking, oftewel demografische ontwikkeling en opleidingsgraad, de ontwikkeling van de kapitaalgoederenvoorraad, oftewel machines, gebouwen, infrastructuur en de investeringen daarin en de technische ontwikkeling, ofte wel technische en organisatorische innovaties die maken dat wij slimmer gaan werken.

Deze drie factoren belicht ik hier wat nader. Bij de omvang en kwaliteit van de beroepsbevolking is het van belang om voor de toekomst in te spelen op de demografische ontwikkelingen. De vergrijzing wordt gezien als een belangrijke factor voor de toekomst. Ook onze fracties zien dat de vergrijzing invloed zal hebben op de welvaart. Dat betekent overigens nog niet dat de zorg moet omslaan in angst. Wel is het van belang om gebruik te blijven maken van de kennis en ervaring van de ouderen en het vooral aantrekkelijk maken om ouderen aan het arbeidsproces te laten deelnemen.

Bij de demografische ontwikkeling dient ook aandacht geschonken te worden aan verhoging van de kwaliteit van de ingezette arbeid, hetgeen mede bewerkstelligd kan worden door investeringen in scholing en opleiding. Zien de bewindslieden het als hun taak om het bedrijfsleven te stimuleren om in te zetten op scholing en opleiding? Zien zij daarbij ook een investeringstaak voor hun ministerie? Kunnen zij aangeven op welke wijze investeringen op hun effect worden beoordeeld? De twee andere factoren voor de economische ontwikkeling hebben te maken met de kapitaalgoederen en de technische ontwikkelingen. Vooral op het terrein van innovatie mag van Nederland een hoge ontwikkeling worden verwacht. Om sterker uit de crisis te komen moet Nederland blijven innoveren. De overheid moet dit ook krachtig stimuleren, zo vinden onze fracties. De technologische industrie heeft grote behoefte aan verruiming van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Deze regeling is al jaren niet aangepast voor loonkostenontwikkeling en inflatie. Zijn de bewindslieden bereid om de nodige aanpassingen te bewerkstelligen en de WBSO-regeling te verruimen? Kunnen zij op hoofdlijnen aangeven op welke wijze het ministerie van Economische Zaken betrokken is bij de genoemde factoren van kapitaalgoederen en technische ontwikkelingen? Op welke wijze wordt geïnvesteerd in deze factoren, vooral op innovatief gebied? Op welke wijze wordt via evaluaties een effectiviteitsmeting uitgevoerd aan de hand van welke prestatie-indicatoren?

Als volgend item wil ik, namens de fracties van SGP en ChristenUnie, aandacht vragen voor duurzaamheid. Ondanks het feit dat door de huidige crisis de aandacht vooral uitgaat naar de economische kant vragen wij blijvende aandacht voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Dit is een onderwerp dat gelukkig al lang in de belangstelling staat. Het gaat hierbij niet alleen over grote ondernemingen, ook ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) hebben aandacht voor dit onderwerp, en dat is winst. De tijd dat ondernemen uitsluitend als een economische aangelegenheid werd beschouwd, ligt achter ons. De ethische bezinning op het gedrag van ondernemingen levert voor een groot aantal mensen zelfs een goede boterham op. Veel mensen zien in dat ondernemen ook een normatieve dimensie heeft, en terecht.

Ondernemers staan bij mvo voortdurend voor de vraag hoe zij hun persoonlijke overtuiging zo goed mogelijk in de dagelijkse praktijk van het ondernemerschap en bedrijfsvoering kunnen integreren en realiseren. Een belangrijke Bijbelse notie daarbij is die van het rentmeesterschap. Voor onze fracties is het duidelijk dat de mens als rentmeester samen met anderen de opdracht om de aarde te cultiveren en in stand te houden, moet uitvoeren. Iedere ondernemer heeft de verantwoordelijkheid om de opdracht van het rentmeesterschap naar de dagelijkse praktijk van zijn ondernemerschap te vertalen. Die vertaalslag vindt plaats binnen de dagelijkse hectiek, tijdsdruk en het constant nemen van (beleids)beslissingen. Hier ligt een groot spanningsveld, wat wij ook beseffen. Bij krimpende marges en toenemende concurrentie kan het namelijk heel verleidelijk zijn om toe te geven aan zakelijke voordelen op de korte termijn.

Het ministerie van EZ zou, bij het bieden van financiële impulsen aan sectoren of bedrijven, kunnen stimuleren dat in een bedrijfscode wordt weergegeven hoe wordt omgegaan met het milieu, materialen en middelen. Bevorderen van het gebruik van duurzame materialen en het voorkomen van verspilling zijn thema's die voor de toekomst ontzettend belangrijk zijn. Zo zijn er meer onderwerpen te benoemen, gericht op het milieu en op het gebruik van de schepping, die om duurzaam handelen vragen van het bedrijfsleven. Zijn de bewindslieden bereid om het bedrijfsleven extra impulsen te geven door te investeren in energiebesparende maatregelen? In veel woningen wordt nog steeds te veel energie verspild. Het kabinet wil de energiehuishouding van 500.000 woningen voor 2011 verbeteren. Om die reden is het energielabel ingevoerd en kan gebruik worden gemaakt van de stimuleringsregeling. Halen wij dat? Ook voor veel bedrijfspanden geldt dat er een weglek is van energie. Naar de mening van onze fracties moet hierop extra worden ingezet. Dit levert werkgelegenheid op.

De economische tegenwind is een goed moment om duurzaamheid ook voor de toekomst op de agenda te krijgen en te houden. Immers, het ministerie van Economische Zaken kan de komende periode in samenwerking met andere ministeries belangrijke financiële impulsen geven aan het bedrijfsleven. Dat biedt mogelijkheden om voorwaarden te stellen op het terrein van duurzaamheid. Door die mogelijkheden aan te grijpen kan maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in deze periode hoog op de agenda blijven staan. Dat is van belang voor de toekomst.

Onze fracties maken zich zorgen over de gehele of gedeeltelijke uitval van de internationale vraag. Kan inzicht gegeven worden in de consequenties hiervan? Kunnen wij nog maatregelen verwachten om de export te bevorderen?

Namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie heb ik drie hoofdthema's aan de orde gesteld. Graag sluit ik af met enkele vragen en opmerkingen. De vragen hebben vooral te maken met de beleidsinzet van het ministerie van Economische Zaken. Ongetwijfeld worden belangrijke impulsen gegeven, ook en vooral op financieel gebied. Maar de vraag is of in alle gevallen duidelijk is of de genomen beleidsbeslissingen het gewenste effect hebben. Ik stel daarom de volgende vragen.

Kunnen de bewindslieden aangeven of prestatie-indicatoren worden gehanteerd om de effecten van maatregelen, namelijk financiële impulsen, te meten? Zo niet, zijn de bewindslieden dan bereid dergelijke indicatoren te laten ontwikkelen? Gaat het daarbij om algemene indicatoren die standaard gebruikt worden voor effectmeting, of wordt van de ontvangende partij gevraagd van tevoren indicatoren te benoemen waarop gemeten en geëvalueerd kan worden?

Terwijl de financiële crisis ons op een hardhandige wijze het faillissement van het ongebreidelde kapitalisme en materialisme heeft duidelijk gemaakt, is naar de mening van onze fracties de enige reactie tot nu toe het via overheidsingrijpen conserveren van een verziekte werkelijkheid. De wereldwijde crisis met zo'n enorme impact vraagt, zo vinden wij, om een breed maatschappelijk en politiek debat over dieperliggende oorzaken en bovenal om een grondige koerswijziging in onze levensstijl. Het beleid richt zich vooral op de gevolgen van de crisis. Dat begrijpen wij heel goed, maar ons lijkt het beter om ook in te zetten op een duurzame economische groei. Een economisch systeem met het uitgangspunt dat de strategische tijdhorizon niet verder reikt dan de eerstvolgende aandeelhoudersvergadering, vindt geen oplossing voor een van de belangrijkste vraagstukken over structurele economische groei. Wij zijn benieuwd of de bewindslieden deze visie delen.

Soms wordt getwijfeld aan het belang van het ministerie van Economische Zaken. Voor onze fracties is dat niet aan de orde. Juist dit ministerie kan belangrijke impulsen geven aan het bedrijfsleven. Het behartigt de belangen van het bedrijfsleven in het kabinetsbeleid. Dat zou echter niet alleen economisch moeten worden vertaald. Het woord "econoom" komt immers van het Griekse woord "oikonomos", hetgeen in de Bijbelse context vertaald wordt met "rentmeester". Als die lijn wordt doorgetrokken, is het ministerie van Economische Zaken eigenlijk het ministerie van Rentmeesterschap. Ik spreek nu ook namens mijn collega van het CDA. Dat doet er dus wel degelijk toe. De fracties van de SGP en de ChristenUnie spreken de wens uit dat deze bewindslieden als wijze rentmeesters richting zullen geven aan beleid in een moeilijke periode. Daarom wachten wij de beantwoording met heel veel belangstelling af.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. De voorbereiding van dit debat had heel wat voeten in de aarde. Over het thema en de focus hebben wij eindeloos gesproken en het debat is een aantal keren naar voren geplaatst.

Ik heb mij afgevraagd hoe dat nou komt. Misschien heeft dat wel te maken met het feit dat wij moeite hadden met het hanteren van het begrip "rentmeesterschap", bedenk ik mij net. Volgens mij heeft het te maken met het onderwerp, want dat heeft toch iets ongemakkelijks in zich: de effectiviteit van het beleid van het ministerie van Economische Zaken. Drie vragen zijn hierbij voor mijn fractie relevant. 1. Doet EZ er wel voldoende toe in het geweld van de andere departementen? 2. Heeft het gevoerde beleid enige impact? Is er een hard causaal verband tussen het beleid en de beleidseffecten? 3. Is het beleid van het ministerie van EZ leading, aansprekend, in zichzelf innovatief, vernieuwend en toekomstvast? Ik geef het graag toe: dit zijn ongemakkelijke vragen. Ik moet echter constateren dat zij zo'n beetje overal worden gesteld. Het zou gek zijn als zij vandaag hier niet in de volle diepte aan de orde zouden komen.

Ik ga in op mijn eerste blokje: doet EZ ertoe? Deze vraag wordt indringender naarmate EZ schijnbaar onzichtbaar is in de discussie over de financiële crisis. Ik begrijp dat wel. Het is lastig om in beeld te komen wanneer de minister van Financiën banken redt en de minister van Sociale Zaken zich werpt op de banen en op de ontslagen. Waar bedrijven, geld, arbeid en toekomst bij elkaar komen, ligt naar de opvatting van mijn fractie het speelveld van Economische Zaken. Kan de minister eens uiteenzetten hoe zij de rol van EZ ziet in relatie tot de crisis? Mag die niet wat manifester zijn? Hoe ziet de toekomstvaste crisisagenda van EZ er nou eigenlijk uit? Of kan de minister van EZ het beste functioneren door onzichtbaar te zijn? Ik nodig de minister van harte uit om dat met ons te delen.

Overigens heeft deze crisis ook een aantal huidige beleidsparadigma's van hun voetstuk gestoten. Ik geef als voorbeeld het grote thema "markt en overheid". Toch een EZ-thema bij uitstek. Waar stopt de overheid en waar neemt de markt het over? Dit is typisch een kwestie van economische ordening. Op dat schaakbord zijn de stukken verschoven. Wat is de rol van de overheid in de toekomst bij het bankwezen? Wat is de rol van de overheid bij woningbouwcorporaties en bij de zorginstellingen? Wij zien het nu weer in de discussie over Essent, Nuon en Eneco. Wij verliezen de grip op bedrijven en eigenlijk willen wij dat niet. Er is te veel aan de markt overgelaten. Dat heeft perverse effecten gehad en daar moeten wij wat aan doen. Is het niet juist een taak van EZ om leading te zijn in deze discussie? Of wacht EZ af totdat VROM met iets komt voor de woningbouwcorporaties en VWS met iets komt voor de zorginstellingen? Naar de overtuiging van mijn fractie dient het departement van EZ hierin een rol te spelen.

In de begroting kom ik hierover nagenoeg niks tegen. Dat is begrijpelijk, want deze begroting werd opgesteld in de zomer van 2008, toen er nog geen vuiltje aan de lucht leek. Maar nu? Werkt het minister van EZ aan nieuwe studies en scenario's over die andere rollen en verhoudingen tussen overheid en bedrijfsleven? Welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd? Wil het departement leidend zijn in de politieke en maatschappelijke discussie hierover, het debat aanjagen en beleidsconcepten ontwikkelen? Graag hoor ik hierop een reactie.

Niet alleen de maatschappelijke discussie over de scheiding tussen markt en overheid schreeuwt om regie, maar ook het in goede banen leiden en het aanjagen van de groene revolutie, een thema dat EZ dicht tegen de borst zou moeten drukken. Naar de mening van mijn fractie doet EZ hier te weinig aan. Ik moet overigens "onze fracties" zeggen, want ik houd dit verhaal ook namens de OSF. Ik noem in dezen bijvoorbeeld de decentrale energieopwekking, iets wat vrijwel niet van de grond lijkt te komen. Ik noem verder de elektrische auto, het juist nu versneld isoleren van huizen en van bedrijfs- en kantoorgebouwen en het combineren van innovatief werk, energie en klein ondernemerschap in projecten om de groene revolutie vooruit te brengen. Kan de minister haar ambities op dit terrein nog eens delen met de Kamer? Wat is er in die ambities veranderd? Welke nieuwe urgentie is daarin geslopen als gevolg van de crisis?

Dan kom ik op mijn tweede blokje: de beleidsimpact van EZ. Daarbij gaat het om drie vragen:

  • - wat willen wij bereiken?

  • - wat gaan wij daarvoor doen?

  • - wat mag het kosten?

Om hiervoor een beetje context te schetsen breng ik in navolging van de heren Reuten en Terpstra de bevindingen van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven van eind september 2008 onder de aandacht. Van alle departementen draagt EZ op dit dossier de rode lantaarn. Het scoort het slechtst als het gaat om informatie over de effecten van het beleid. Wij weten dus niet of het beleid van EZ werkt. Tegen de heer Terpstra zeg ik dat het echt een veel te magere ambitie zou zijn om te hopen dat het beleid effect heeft voor EZ, als uitvinder van de maatschappelijke kosten-batenanalyse. Leg die eens langs je eigen beleid, zou ik zeggen. Het is jammer dat wij niet weten of het beleid van EZ effect heeft, want je zou mogen verwachten dat EZ zich juist in de voorhoede bevindt en een voorbeeld geeft.

Wat staat er in dat rapport? Ik citeer: "In de EZ-begroting is weinig tot geen informatie over de effecten opgenomen. Dat is overigens niet voor het eerst. De EZ-begroting kenmerkt zich door de jaren heen door een gebrek aan heldere doelstellingen en effectindicatoren."

De logische vraag is dan welke stappen de minister heeft ondernomen om dit radicaal te veranderen. Ik neem tenminste aan dat de inzet is om dit radicaal te veranderen. Wat mogen wij verwachten voor de begroting voor 2010?

In dit verband heb ik nog wat vragen over het beleidsspeerpunt Pieken in de Delta. Net als de heer Laurier vraag ik mij af of er niet te veel pieken zijn, die toevalligerwijs ook nog keurig netjes zijn verdeeld over de regio's in het land. Laat een thema als energie zich wel pieken in de regio Noord, zoals in dat staatje staat? Hoe moeten wij dat zien? Is het niet zo dat creativiteit en innovatie zich niet in zo'n regio laten proppen? Graag hoor ik hierover een beetje uitleg.

Ik begreep dat in 2008 50 mln. wordt geïnvesteerd in die pieken en dat dit gaat via een tender van SenterNovem. Het voordeel daarvan is een scherpe beoordeling en competitie, maar het nadeel is versnippering van geld over projecten en projectjes; te kleine dingen, met te weinig impact en te kort durend. Vanuit de beleidstheorie weten wij dat tendering met te kleine bedragen een ineffectieve manier van overheidsstimulering is. Graag hoor ik hierop een reactie.

Ik vraag de minister ook of het geld en de volharding aanwezig zijn om langjarig te investeren in het programma Pieken in de Delta. Zou dat niet een programma voor tien of twintig jaar moeten zijn? Hoe is Pieken in de Delta geschakeld aan het stedenbeleid van collega Van der Laan of aan het gezondheidsbeleid van het ministerie van VWS? Uit mijn hoofd zeg ik dat er twee gezondheids­pieken in Pieken in de Delta zitten. Hoe zijn deze gezwaluwstaart? Hoe is van EZ-beleid rijksbeleid gemaakt?

In het debat over de beleidseffectiviteit en de rol van EZ kan ik de beperking van de winkelsluitingstijd als minor point, maar wel actueel, niet onbesproken laten. Wie vroeger op zaterdagmiddag naar Duitsland ging om daar te winkelen, stootte om twaalf uur 's middags zijn neus, omdat de winkels dicht waren. Nu zijn ze daar tot acht uur open en de stad bloeit! In Nederland roepen ministers dagelijks het volk op om te investeren en de hand van de knip te halen. Er moet worden besteed, meer ondernemerschap, men kent die taal wel, maar de openingstijden van de winkels moeten op zondag weer terug naar die van vroeger. Wil de minister eens uitleggen hoe het economisch principe en het werkgelegenheidsaspect doorwerken in de openstelling van winkels op zondag? Is het niet een heel slecht voorbeeld van het ministerie om de economie terug te brengen naar vroeger in plaats van te stimuleren?

Het derde blokje is een toekomstvast EZ. Na bestudering van alle documenten over het beleid van EZ bekruipt ons het gevoel dat het beleid te veel is gericht op het heden in plaats van op de toekomst. Durft het ministerie van EZ verder vooruit te kijken dan dertig à veertig jaar? Eerlijk gezegd heb ik de indruk van niet, maar ik nodig de minister graag uit om die indruk weg te nemen. Neem alleen al de fixatie op de eindige schat, de gasbel. Linksom of rechtsom zullen de aardgasbaten afnemen. De bron droogt op en welk alternatief is er dan? Alleen het sterk op gang helpen van de groene revolutie kan helpen om de samenleving een stap verder te brengen en dat is hard nodig.

Twee derde van de Europese landen presteert op klimaatgebied beter dan Nederland en dat komt echt niet doordat de minister van VROM een windmolen dwarsboomt, zeg ik tegen de heer Terpstra. Er is weinig vooruitgang geboekt, zo stelde het CBS onlangs in een rapport over het verbruik van duurzame energie. Net als de heer Van den Berg en mevrouw Sylvester roep ik de minister op om voort te maken met duurzame energie.

Een voorbeeld daarvan is de transformatie van de energiemarkt in de wereld van aanbodgedreven naar consumentgedreven, met micro wind- en huiscentrales en slimme netwerken. Ik hoef de minister niet te vertellen hoe dat er allemaal uitziet. Vele landen hebben voor ons het licht al aangedaan, zoals Duitsland. Waarom doet Duitsland het zoveel beter? Wat kunnen wij daarvan leren? Graag een reactie. Het energie-eiland in zee is ook zo'n aansprekend voorbeeld, maar daarvoor zie ik weinig warmte bij het ministerie van EZ. Waar zijn de aansprekende, grote ideeën van het Innovatieplatform gebleven, nadat het boekje van de secretaris ervan een paar maanden geleden verscheen? Voor de nabije toekomst verwachten wij daar heel veel van.

Wij leven in een mondiale samenleving, waarin vooral de economisch sterke regio's overleven. De stad of de stedelijke regio's vormen de motor voor de economie als aanjagers voor banen, innovatie, werk en sociale vooruitgang door goed onderwijs. In Europa zien wij sterke economische grootstedelijke clusters ontstaan, onder andere rond Barcelona, Milaan en München. De Randstad of Metropool Holland loopt daarbij achterop. De cijfers spreken voor zich. Wij hebben een van de grootste luchthavens, de grootste zeehavens en een hoge universiteitsdichtheid per Randstadkilometer, maar wij profiteren te weinig van de mondiale economische groei.

Dit kabinet had naar de opvatting van onze fractie moeten meewerken aan een nieuw regionaal bestuur voor de Metropool Holland om die economische potentie in de vaart der volkeren mee te nemen. Omdat sturing nu ontbreekt, ontwikkelt elke stad zijn eigen vastgoedmagneet, zoals de Zuidas en de nieuwbouw bij de centrale stations in Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Het is prachtig dat al die overheden met elkaar concurreren, maar ik geloof niet dat dit verstandig is.

Ik zag gisteren nog een wethouder uit Amsterdam op de televisie die grote, megalomane projecten had ontwikkeld, maar zijn hand ophield en het Rijk vroeg om te helpen. Ik vraag het Rijk om hier regie te voeren, omdat de grote steden op een te klein gebied met elkaar concurreren. Dit kleine gebied verdient het dat het Rijk, en wat mij betreft de minister van Economische Zaken, deze regie neemt.

Op 20 mei 2008 heeft de Eerste Kamer op mijn voorstel unaniem een motie aangenomen om te komen tot een structuurvisie voor de Randstad. Ik vraag de minister wat haar bijdrage is om de Randstad als economische motor in de vaart der volkeren op te laten stoten in relatie tot die andere economische regio's. De Randstad is toch niet alleen het eigendom van de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM? Zou het niet op de weg van de minister van EZ liggen om juist met de steden in Metropool Holland een nieuwe deal af te sluiten, een groen economisch pact met afspraken over werkgelegenheid, scholing en economische ontwikkeling? Graag een reactie.

Tot slot. De Volkskrant is onlangs begonnen met een brede maatschappelijke discussie over de nieuwe Economische Agenda van Nederland. Daar wordt een halfjaar voor uitgetrokken. Daarin komen vragen aan de orde als: hoe krijgen wij de schooluitval naar nul? Hoe komt Nederland aan nieuwe ondernemers? Het is een boeiende en innovatieve exercitie, waarin bedrijfsleven, wetenschap en samenleving met elkaar in gesprek gaan een nieuwe prioriteiten geven aan een nieuwe Economische Agenda van Nederland. Ik roep de minister van EZ en natuurlijk ook de staatssecretaris op, zich in de komende maanden actief te laten horen in deze publieke discussie en om open te staan voor de ideeën. Misschien kunnen zij ons de hoop geven dat de goede ideeën die eruit komen, ook betekenisvol zouden kunnen zijn voor het beleid van EZ.

Voorzitter. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven