Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 2, pagina 93-111 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 2, pagina 93-111 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod) (30657).
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor de opmerkingen over dit wetsvoorstel waaraan mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik bijzondere betekenis hechten.
Huiselijk geweld is een ernstige aantasting van de veiligheid, vaak ook van de persoonlijke integriteit en het welbevinden van de gezinsleden. Daarom vinden wij het belangrijk dat als onderdeel van het beleid ter bestrijding van huiselijk geweld de mogelijkheid wordt gecreëerd van het opleggen van een huisverbod. De doelstelling is uiteraard het terugdringen van huiselijk geweld door een crisisinterventie mogelijk te maken en door escalatie tegen te gaan in de gezinssituatie. Daarom wordt tijdens de duur van het huisverbod de hulpverlening aan alle betrokkenen binnen 24 uur in gang gezet.
Uit het wetsvoorstel en uit de schriftelijke stukken heeft u kunnen afleiden dat het criterium voor de toepassing van het huisverbod is ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten van de betrokkene, de pleger, of een ernstig vermoeden ervan. De feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een huisverbod worden opgesomd in de algemene maatregel van bestuur die op basis van de voorgestelde wet tot stand zou worden gebracht.
Ik ga dadelijk in op de redenen waarom wij gekozen hebben voor een algemene maatregel van bestuur en waarom voor een regeling op dit niveau is gekozen. Verschillende sprekers hebben daarnaar gevraagd. Dat geldt ook voor de bevoegdheid die op dit terrein is toegekend aan de burgemeester, met de mogelijkheid van een mandaat aan de hulpofficier van justitie zonder dat er nog ondermandaat mogelijk is. Andere kenmerken van de voorgestelde regeling zijn de duur van het huisverbod: tien dagen met de mogelijkheid van verlenging tot ten hoogste vier weken.
Als hulpmiddel voor de burgemeester is het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld ontwikkeld, afgekort rihg: risicotaxatie-instrument huiselijk geweld. Dat omvat alle feiten en omstandigheden uit de algemene maatregel van bestuur en geeft de burgemeester een indicatie bij welke uitkomsten een huisverbod gerechtvaardigd is.
Onze bedoeling is dat met 24-uurs bereikbaarheid een crisisinterventie mogelijk wordt, dat het huiselijk geweld daadwerkelijk wordt teruggedrongen, dat voorkomen wordt dat het escaleert, dat de slachtoffers worden beschermd en dat kan worden gestart met een hulpverleningstraject voor alle betrokkenen, dat ook na de periode van het huisverbod doorloopt. De slachtoffers kunnen in tegenstelling tot de huidige situatie in hun huis blijven. Het huisverbod is ook mogelijk als het slachtoffer geen aanleiding ziet om aangifte te doen of geen aangifte wil doen. Tijdens de daardoor gecreëerde periode van afkoeling, van herordening van wat er mis is, kan het slachtoffer ook andere maatregelen treffen, zoals verzoeken om een contactverbod. Uiteraard is het ook zeer wel denkbaar dat de situatie zodanig is dat men een verzoek tot echtscheiding zou willen doen.
De fracties van CDA, PvdA, D66 en SP hebben gevraagd waarom in de algemene maatregel van bestuur limitatief wordt opgesomd welke feiten en omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een huisverbod. In het bijzonder tegen de heer Dölle merk ik op dat dit berust op het inzicht waartoe wij zijn gekomen in de loop van de behandeling van het wetsvoorstel. De relevante feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven, worden limitatief opgelegd in die algemene maatregel van bestuur zelf. Dat spoort met de strekking van het advies van de Raad van State.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik begrijp dat de minister de norm in de wet te vaag vindt. De algemene maatregel van bestuur moet erbij betrokken worden. Hoe zit dit dan bij de norm voor uithuisplaatsing die in de Wet BOPZ zit en in artikel 261 van het Burgerlijk Wetboek? Dat is precies dezelfde vage norm.
Minister Hirsch Ballin:
Het gaat hier om een ingrijpende bevoegdheid. Dit is ook door verschillende sprekers vanmiddag naar voren gebracht. Vandaar de vraag over de rechtsbescherming.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik dacht dat kinderen uit huis halen ook een vrij ingrijpende bevoegdheid was. De meeste mensen ervaren dit in ieder geval zo.
Minister Hirsch Ballin:
Ik weet niet of de strekking van de vraag van mevrouw Quik is dat zij dit ook bij AMvB in die andere wetten nader geregeld wil zien.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Nee, de strekking is dat ik vind dat de rechter steeds meer aan banden wordt gelegd. Geef die rechter enige ruimte en bind hem niet aan een limitatieve opsomming.
Minister Hirsch Ballin:
Ik kan mij dit voorstellen uit de optiek van de rechter, de professie van mevrouw Quik. Ik merk op dat het hier gaat om een ingrijpende bevoegdheid die aan de burgemeester wordt toegekend. Daarom is zeker van belang dat het helder is, ook gelet op de eis die het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden stelt. Het gaat om vrijheidsbeperking, het gaat om een maatregel die ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer, in zekere zin ook in het eigendomsrecht, maar vooral in de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke vrijheid van betrokkenen. Daarom moet de wet zo helder mogelijk zijn als je een bestuursorgaan die bevoegdheid geeft in de gevallen waarin dit wordt gedaan. Daarom vinden wij het van belang dat dit bij AMvB, dus in wetgeving in materiële zin, wordt vastgelegd. Zoals gezegd, is dit ook in overeenstemming met de strekking van het advies van de Raad van State. De criteria die de burgemeester in zijn afwegingen moet betrekken, komen uitputtend in de AMvB te staan. Dit betekent dus ook dat die zouden moeten worden gewijzigd of aangevuld als daarvan iets anders wordt gemaakt.
De vraag van de D66-fractie, gesteld door de heer Engels, is waarom de belangen van flexibiliteit en effectiviteit ons hebben gebracht tot de keuze voor de AMvB en niet tot de wet zelf. Die vraag is als het ware het spiegelbeeld van de vraag die mevrouw Quik zo-even herhaalde en vanmiddag heeft gesteld. Dat is de andere kant van de zaak. Wij denken dat de AMvB voldoende flexibiliteit biedt, maar ook meer waarborgen, dan alleen een vage norm in de wet zelf. Wij denken dus dat wij hiermee tussen de alternatieven aan de ene en de andere kant, zoals geschetst door de heer Engel en door mevrouw Quik, de goede lijn hebben gevonden. Ik voeg hier nog aan toe dat de instrumenten waarmee de burgemeester en de hulpofficier in de praktijk moeten werken flexibel moeten blijven en relatief snel moeten kunnen worden aangepast als blijkt dat ze tekortschieten. Wij vonden aanvankelijk dat een ministeriële regeling dat kon doen. Dit was de aanvankelijke opvatting bij dit wetsvoorstel. Wij gaan hier om redenen die ik zojuist aan mevrouw Quik uiteenzette, een substantiële stap verder in de AMvB, dus gehoord de Raad van State, de materiële wetgeving.
Dan de vraag waarom de bevoegdheid aan de burgemeester wordt toegekend. Wij zijn ons ervan bewust dat dit een onderwerp is dat zeker in de periode van voorbereiding van het wetsvoorstel stevig omstreden is geweest. Aanvankelijk waren er ook van de kant van de burgemeesters nogal opmerkelijk wat bezwaren. De burgemeesters, althans een deel van de burgemeesters, zeiden: geef ons die bevoegdheid maar niet. Er waren anderen die dit wel een goede gedachte vonden. Onze opvatting is dat deze bevoegdheid in goede handen is bij de burgemeesters. Natuurlijk, wij weten dat er voor- en nadelen zijn aan alle overwogen alternatieven, maar wij hebben voor de burgemeester gekozen om redenen van de preventieve kwaliteit van het instrument. Het gaat om een maatregel voor gevarenafweer, de snelle hulpverlening, de centrale positie van de gemeente in de hulpverleningsketen en de regierol die de burgemeester daarbij heeft. Dit sluit ook aan bij de taak van de burgemeester als gezagsdrager bij de handhaving van de openbare orde en de verlening van hulp aan degenen die deze behoeven. Je kunt hierbij ook denken aan zaken als doorzettingsmacht, respectievelijk de coördinatie van de jeugdzorg.
Door mevrouw Duthler en door de heer Rehwinkel zijn vragen gesteld met betrekking tot een eventueel hypothetisch alternatief: de politie rechtstreeks. De politie is echter geen staatsorgaan op zichzelf. De politie is een dienst die werkt onder gezag van hetzij de officier van justitie, hetzij de burgemeester, hetzij de minister van Justitie als het gaat om het vreemdelingentoezicht en enkele andere taken van de politie. De bevoegdheid rechtstreeks aan de politie toekennen zou echt een vreemde eend in de bijt zijn. Dan heb je ook geen politieke verantwoording voor wat er wordt gedaan. Gesteld voor de vraag waar het bevoegd gezag moet worden gelegd, is de keuze van onze kant gevallen op de burgemeester. De burgemeester heeft de mogelijkheid om te mandateren aan politieambtenaren, te weten de hulpofficieren van justitie. Wij hebben trouwens begrepen dat een aantal burgemeesters niet zal kiezen voor een mandaat, maar deze bevoegdheid in eigen hand zal houden. Hoe dan ook, de verantwoordelijkheid ligt bij de burgemeester in deze toekenning van de bevoegdheid, zoals voorzien in dit wetsvoorstel.
Zeker, elders is ook deskundigheid over de inperking van grondrechten, namelijk bij het Openbaar Ministerie, bij de politie en uiteraard bij de rechter, en over de listen en trucs in verschillende procedures, maar de burgemeester is ook niet voor een kleintje vervaard. Denk daarbij aan de bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde, de gebiedsverboden, het groepsverbod, de meldingsplicht, de maatregelen in het kader van de Wet BIBOB. Bovendien is het risicotaxatie-instrument ontwikkeld als hulpmiddel. Het gebruik van dat instrument, dat weer geënt is op de AMvB waarover ik zo-even sprak, zou moeten voorkomen dat ten onrechte een huisverbod wordt opgelegd. De heer Rehwinkel zeg ik dat er inderdaad in een aantal landen andere keuzen zijn gemaakt, maar dat doet niets aan de argumenten af die wij menen te hebben. Misschien wordt in die andere landen weer naar Nederland gekeken.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Anderen en ik hebben het rapport van het COT aan de orde gesteld en met name de twee argumenten die daarin worden genoemd om deze bevoegdheid juist niet bij de burgemeester neer te leggen, namelijk de betere informatiepositie van de officier van justitie en het argument dat preventieve interventie vaker in het strafrecht voorkomt. Kan de minister op deze twee argumenten reageren?
Minister Hirsch Ballin:
Zeker, het strafrecht heeft ook een preventieve functie: het voorkomen van strafbare feiten. Daar staat echter tegenover dat de burgemeester vanwege de hulpverlenende diensten van de gemeente wel degelijk een belangrijke informatiepositie heeft. Het is ook denkbaar dat hierbij de informatielijn via het Veiligheidshuis een rol kan spelen.
De heer Dölle (CDA):
De hulpverlening kan eventueel ook anders worden geborgd. De minister zegt dat de burgemeester niet voor een kleintje is vervaard. Dat onderstreep ik direct, al was het maar uit veiligheidsoverwegingen. Het gaat daarbij altijd om bevoegdheden. Deze burgemeester krijgt nu in deze omstandigheid de bevoegdheid iemand dertig dagen uit zijn huis te zetten, terwijl hij nog geen strafbaar feit heeft begaan. Dit is zonder precedent in Europa en gebeurt ook niet in Oostenrijk, want daar is het tien dagen. Dit gebeurt wellicht vanwege telefoontjes van buren, dat weten wij niet. Het is een zware maatregel die je niet helemaal kunt vergelijken met de ook zware onmiddellijke bevoegdheden die de burgemeester heeft op het gebied van de openbare orde, zoals rondom voetbalvelden en bij de bestuurlijke ophouding. Deze maatregelen hakken erin, maar zij zijn onmiddellijk en direct gerelateerd aan de openbare orde en ze duren kort. Dit is toch een slagje anders.
Minister Hirsch Ballin:
Zeker, er zijn altijd punten van vergelijking. Het is een nieuwe bevoegdheid en het is een ingrijpende bevoegdheid. Dit geven wij allemaal zonder meer toe. Er is echter wel rechtsbescherming. Ik kom daar straks op terug. Wij weten uit de pilots die inmiddels zijn uitgevoerd dat het ook goed kan werken. Er is ons veel aan gelegen om deze mogelijkheid te hebben na deze pilots, nu de burgemeesters over het geheel genomen veel positiever tegenover deze bevoegdheid zijn komen te staan dan in de fase van de voorbereiding van het wetsvoorstel. Het gaat om een ernstig maatschappelijk probleem. Bij de evaluatie zal aan de orde kunnen komen hoe het in de praktijk heeft gewerkt, inclusief het functioneren van de rechtsbescherming. Het zou echter een goede zaak zijn om nu door te gaan met alle voorbereidingen die getroffen zijn, wetend dat er wel degelijk waarborgen zijn voor de rechtsbescherming en wetend van de bereidheid van onze kant om te kijken naar eventueel zich aftekenende problemen.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Die positievere opstelling was mij nog niet zo opgevallen, maar kennelijk is dat bij u wel het geval.
Gaat u nog in op de specifieke positie van de burgemeester, als het om de continuïteit van het bestuur gaat? Zoals ook door anderen is aangevoerd, kan deze positie kwetsbaar zijn wanneer hij met deze bevoegdheid wordt belast.
U noemt de evaluatie tussen neus en lippen door, maar kunt u er misschien iets meer over zeggen? Ik begrijp dat u bereid bent toe te zeggen, wat dan in belangrijke mate een reactie is op de opmerking van de heer Dölle, dat u de rol van de burgemeester op dit terrein na een bepaalde periode opnieuw wilt bezien en dat de mogelijkheid er dan is om ook de conclusie te trekken dat de bevoegdheid, zoals in andere landen, dan alsnog bij justitie dan wel bij de politie moet worden gelegd.
Minister Hirsch Ballin:
Ik verwijs naar de staatsrechtelijke argumenten die ik net al heb uitgesproken. Er moet een bevoegd gezag zijn en het moet ook verantwoord worden. Bij de evaluatie van de wet komen allerlei onderwerpen aan de orde. Die omvatten uiteraard ook dit belangrijke punt van de toekenning van deze bevoegdheid aan de burgemeester en de wijze waarop dat in de praktijk uitpakt. Het lijkt mij niet goed om nu, als het ware vooruitlopend op de evaluatie, ervan uit te gaan dat het moet veranderen. Wij hopen en verwachten uiteraard dat dit goed uitpakt, inclusief de rechtsbescherming, waarover ik straks nog uitgebreid kom te spreken. Maar dit is onze verwachting van de werking van dit wetsvoorstel. Een evaluatie dient ertoe om te beoordelen of de werking van een wet aan de verwachtingen heeft beantwoord.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik begrijp van de minister dat het niet de verwachting is, maar dat het ook niet uitgesloten is dat je moet constateren dat die bevoegdheid alsnog ergens anders moet worden gelegd.
Minister Hirsch Ballin:
Als je zeker zou weten dat alles van een wet perfect zal werken, hoef je niet te evalueren. Dat betekent dat je altijd de mogelijkheid insluit, waarop een evaluatie ook is gericht, om te leren uit de werking van de wet. Daarbij sluit je niet een mogelijk leereffect tevoren uit.
Mevrouw Duthler (VVD):
Ik haak nog even aan op het argument van de rechtsbescherming van de uithuisgeplaatste voor het verlenen van de bevoegdheid aan de burgemeester. U hebt het over een evaluatie en over een verwachting. Maar als ik naar de wet kijk, dan zie ik dat er voor de uithuisgeplaatste een voorzieningenprocedure is geregeld bij de bestuursrechter en eventueel een beroepsprocedure bij de gewone bestuursrechter. Mijn bezwaar tegen de voorzieningenprocedure is dat er slechts sprake is van een marginale toetsing en dat het zich niet houden aan het huisverbod een strafbaar feit oplevert. Dan zitten wij in de sfeer van het strafrecht. Ik heb niet zo veel aan een verwachting en ik heb niet zo veel aan een evaluatie. Ik zie die wet en ik zie dat die rechtsbescherming zeer beperkt is. Daarop zou ik graag een reactie van de minister krijgen.
Minister Hirsch Ballin:
Ik weet niet waarom mevrouw Duthler van marginale toetsing spreekt.
Mevrouw Duthler (VVD):
De bestuursrechter toetst altijd of de burgemeester in dit geval in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen. Het is een maatregel met vergaande consequenties. Het is een ingrijpende maatregel. Ik heb het over verdachten, maar wij hebben het nu niet over het strafrecht. Bij een uithuisgeplaatste is echt sprake van vrijheidsbeneming, vrijheidsbeperking. Dan mag je verwachten dat de waarborgen van het strafrecht van toepassing zouden zijn. Het bestuursrecht biedt dan maar heel weinig rechtsbescherming.
Minister Hirsch Ballin:
Ik geloof dat hier van een misverstand sprake is. Er is geen toekenning van beleidsvrijheid aan de orde. De term "marginale toetsing" vind ik geen gelukkige omschrijving van datgene wat de bestuursrechter doet, maar mevrouw Duthler doelt ongetwijfeld op de taak van de bestuursrechter om de rechtmatigheid te beoordelen van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid: niet zelf de houding aannemen alsof de rechter beslist hoe hij bestuurd zou hebben, maar de rechtmatigheid van de beslissing van het bestuursorgaan beoordelen. Zo'n situatie is hier echter niet aan de orde. In de wetgeving als geheel is omschreven in welke gevallen deze bevoegdheid alleen maar mag worden uitgeoefend. Dat betekent dat, wanneer de bestuursrechter voor de taak staat te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan, zeker nu het gaat om de bescherming van grondrechten, de rechter zich er echt een oordeel over zal moeten vormen. Ik heb net aangegeven dat ook de werking van de rechtsbescherming in het kader van de evaluatie aan de orde zal kunnen en moeten komen. Maar de taak van de rechter is wel om te beoordelen of er is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor de maatregel, die hoe dan ook ingrijpt in de grondrechten van de betrokkene. Ik heb dat net gezegd in verband met het belang van een zo groot mogelijke precisie in het omschrijven van de toepassingsvoorwaarden. Er is wel degelijk aan de rechtsbescherming voldaan. Die draagt niet op de een of andere manier een marginaal of ontoereikend karakter.
Mevrouw Duthler (VVD):
Maar het blijft een voorzieningenrechter.
Minister Hirsch Ballin:
Zeker, maar de betekenis van de voorzieningenrechter is dat de rechter zich op dat moment een oordeel vormt, bij de beoordeling van de situatie en het belang dat gemoeid is met de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het besluit versus het belang om een toetsing ten gronde te krijgen in de bodemprocedure, of de maatregel kan worden toegepast. Dat is ook de kwalitatief vereiste rechtsbescherming in die situatie. Je moet niet een situatie krijgen waarin, terwijl de rechterlijke procedure gaande is, de toepassing van de maatregel wordt opgehouden. Wie weet welk onheil zich dan intussen in huis ten opzichte van het gezin afspeelt.
Mevrouw Duthler (VVD):
Voordat de uithuisgeplaatste bij de gewone bestuursrechter is, zijn die 30 dagen allang voorbij en is het leed geschied.
Minister Hirsch Ballin:
Ja, maar het is wel een maatregel die ertoe strekt om onmiddellijk gevaar voor de huisgenoten af te wenden. Als je eerst procedures van vele weken volgt voordat je die maatregel neemt, beantwoordt die niet aan haar doel.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik zal mevrouw Duthler een beetje bijvallen. Ik heb niet zo gesignaleerd, maar ik vraag mij af waarom de bewuste keuze is gemaakt om naar de bestuursrechter te gaan. Bij de inbewaringstelling is er geen duidelijke attributie. De rechtbank mag zelf bepalen in welke sector zij dat onderbrengen. Zij regelen dat volgens het gewone burgerlijk recht; er is geen marginale toetsing. Ik ben het wel met mevrouw Duthler eens dat in principe de bestuursrechter marginaal moet toetsen. In de praktijk komt dat natuurlijk niet zo heel ver weg van een complete inhoudelijke toetsing, maar toch. Als de bestuursrechter zegt dat de burgemeester in redelijkheid niet tot deze beslissing had kunnen komen, dan moet het bestuur dus een nieuwe beslissing nemen. Zo is dat formeel. Waarom is de keuze zo gemaakt en niet, zoals bij de inbewaringstelling, om het gewoon aan de rechtbank over te laten waar je dat onderbrengt?
Minister Hirsch Ballin:
Het zijn de rechtbanken die erover oordelen. Het is bestuursrechtspraak, maar het zijn gewoon de rechters van de rechtbanken. De omschrijving in de wet is dat de burgemeester een huisverbod kan opleggen, "indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid voor een of meer personen die met hem in de woning wonen" enzovoort. Het gaat om ernstig en onmiddellijk gevaar. Dat wordt getoetst door de rechter.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik denk dat een toetsing door de civiele rechter van dat ernstige en onmiddellijke gevaar toch iets anders uitpakt dan: heeft de burgemeester in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat hier sprake is van. Daar zit toch enige ruimte tussen.
Minister Hirsch Ballin:
Zoals gezegd is het geen discretionaire bevoegdheid, maar een bevoegdheid die uitsluitend bestaat – dat is strikt omschreven – indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid enzovoort. Weliswaar is er geen verplichting voor de burgemeester. Hij heeft wel de bevoegdheid, maar uitsluitend als aan de genoemde toepassingsvoorwaarde is voldaan. Of aan de toepassingsvoorwaarde, die zeer strikt is omschreven, wordt voldaan, moet uiteraard in rechte worden beoordeeld. Daarbij wordt dus de rechtmatigheid bepaald.
Mevrouw Duthler vroeg waarom er niet mandaatverlening is voor "de" politie. Het mandaat is er niet voor de politie zonder meer, omdat het gegeven moet worden aan iemand op een bepaald niveau. Niet elke politieagent kan het dus krijgen; alleen die politieambtenaren kunnen het krijgen die het niveau hebben van een hulpofficier van justitie.
De heer Holdijk stelde een vraag over de burgemeester en de hulpofficier van justitie. Is er niet sprake van een merkwaardige dubbelrol? De hulpofficier van justitie staat uiteraard als hulpofficier op één lijn met de officier van justitie, maar dat geldt alleen voor zover de hulpofficier strafvorderlijke bevoegdheden uitoefent. Dat doet de hulpofficier van justitie hier niet.
De heer Dölle sprak over de rechtsbescherming. In antwoord op de interrupties van zo-even heb ik daarover al het een en ander gezegd. De heer Dölle besteedde aandacht aan de bescherming van de grondrechten van de uit huis geplaatste en sprak over de processuele waarborgen die daarbij horen. Ik kan het alleen maar eens zijn met het uitgangspunt dat de heer Dölle verwoordde. De rechtsbescherming is hierbij natuurlijk essentieel. Dat heb ik zo-even ook gezegd in reactie op de interrupties van mevrouw Quik en mevrouw Duthler.
Dus de rechterlijke toetsing, de taak van de rechter om te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarde die met de wet strikt is omschreven, is voldaan, bepaalt de kwaliteit van de rechtsbescherming. De uit huis geplaatste krijgt altijd het aanbod van gratis rechtsbijstand van de piketadvocaat. Indien hij dat wenst, wordt zijn verzoek tot voorlopige voorziening binnen drie dagen door de voorzieningenrechter behandeld. Het gaat hierbij om gratis rechtsbijstand, dus er is geen draagkrachttoets. Er is hiermee een belangrijk verschil gecreëerd met de Wet BOPZ. De Wet BOPZ heeft betrekking op personen die vanwege hun psychische toestand niet in staat of bij machte zijn om een behoorlijke afweging te maken. Bij uit huis geplaatsten is dit anders. Zij kunnen voor hun eigen rechten opkomen en beroep aantekenen. Natuurlijk, wij begrijpen dat de oplegging van een huisverbod gepaard gaat met zorgen en onzekerheden. Het is immers een nieuwe en ingrijpende bevoegdheid, maar daarbij past de kanttekening dat wij het risico onder ogen zien dat de burgemeester zich bij een verhoogde rechtsbescherming genoodzaakt ziet om het zekere voor het onzekere te nemen en in een groot aantal gevallen machtiging tot verlenging zal vragen bij de rechter. Wij hopen en verwachten uiteraard dat aan het gestelde een goede toepassing zal worden gegeven en dat men zal handelen in het licht van de geschiedenis van dit voorstel, maar mocht bij de evaluatie van de werking van de wet blijken dat er behoefte is aan een grotere, een strakkere vorm van rechtsbescherming, dan zal dat aan de orde kunnen komen.
De heer Dölle (CDA):
Zou die behoefte blijken, dan zou bijvoorbeeld ook een verplichte toets aan de orde kunnen zijn voor die gevallen waarin de crisisinterventie verlengd wordt.
Minister Hirsch Ballin:
Ja, het is mogelijk dat bij die verlenging een zwaardere procedure wordt toegepast, maar het lijkt mij prematuur om nu te zeggen dat die mogelijkheid zich zal voordoen. Wij zullen uiteraard de werking van de wet op dit punt volgen.
De heer Dölle (CDA):
De evaluatie wordt na tweeënhalf jaar gehouden?
Minister Hirsch Ballin:
Ja.
Mevrouw Duthler heeft evenals de heer Rehwinkel een vraag gesteld over de toegang tot de rechter in het licht van artikel 6 EVRM. Uit mijn antwoord van zo-even blijkt dat aan de desbetreffende bepaling is voldaan.
Mevrouw Quik vroeg wat de politie kan doen als de uit huis geplaatste om het huis blijft draaien. Zij adresseerde haar vraag in het bijzonder aan de minister van Volksgezondheid. Ik wil namens het gehele kabinet antwoorden. Als het huisverbod wordt overtreden, is aanhouding mogelijk, ook zonder dat sprake is van een "op heterdaad".
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Dat is mij toch iets te simpel. Stel dat de bewuste man in de tuin van het huis gaat slapen, omdat er nergens voor hem opvang is. Wat kan de politie dan doen? Het is die man namelijk niet verboden om in de tuin of op de stoep voor de deur te slapen. Voor die plaatsen geldt geen huisverbod. Als de politie hem in redelijkheid nergens heen kan brengen, hebben wij toch een heel groot en feitelijk probleem.
Minister Hirsch Ballin:
De hulpverlening is onderdeel van de pilots geweest. Het huisverbod moet gepaard gaan met opvang van de uit huis geplaatste. De omschrijving van de plaats waar het verbod voor geldt, staat in artikel 2, lid 4, onder a, van het wetsvoorstel. Als de stoep of de tuin niet tot het huis zou behoren, zal dat wellicht aanleiding geven tot een meer precieze omschrijving van de plaats.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik heb duidelijk gelezen dat er voor de uit huis geplaatste niets aan opvang wordt gedaan.
Minister Hirsch Ballin:
In toenemende mate, ook met proeven, wordt gedaan aan opvang voor uit huis geplaatsten. Bij een verantwoorde reactie hoort begeleiding en zo nodig therapie van de uit huis geplaatste.
De hulpofficieren van justitie die het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld gaan invullen, krijgen daarvoor een opleiding van drie dagdelen, gericht op nascholing over de wijze waarop dreigend huiselijk geweld zich presenteert en manifesteert. De burgemeesters krijgen een handboek voor de eenduidige toepassing van het instrument. Dit was mijn antwoord op een vraag van de heer Rehwinkel.
Het is denkbaar dat zich verschillen van opvatting voordoen. Op andere gebieden van de rechtspleging is dat niet anders. Ook bij toepassing van het strafrecht kan men te maken krijgen met verschillende opvattingen van de criteria. Dat betekent dat onwenselijke verschillen in interpretatie tot aanpassing van het instrument kunnen leiden. Zij zullen ook aan de orde komen bij de beoordeling van de werking van de wet. Wij proberen uiteraard tot zoveel mogelijk eenheid te komen bij de toepassing van het risicotaxatie-instrument. De voorlichting aan de burgemeesters en de hulpofficieren van justitie zal daarop ook gericht zijn.
De heer Rehwinkel vroeg verder of wij het Canadese instrument ODARA niet prefereren. Ik ken de discussie daarover, ook de discussie daarover met degenen die dat instrument uit de praktijk kennen. In Rotterdam is er mee gewerkt. Wij hebben moeten constateren dat ODARA niet geschikt is voor de situatie in Nederland. Het voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van het huisverbod. Op grond van de literatuur en het politiedossieronderzoek zijn de belangrijkste indicatoren van huiselijk geweld geïnventariseerd. Geen enkel buitenlands instrument bevat alle indicatoren die bij het onderzoek naar voren kwamen. Ook ODARA bevatte die niet. Om die reden hebben wij gekozen voor de ontwikkeling van een nieuw instrument. Daarmee is inmiddels praktijkervaring opgedaan. De voorgenomen algemene maatregel van bestuur is daarbij richtinggevend geweest.
ODARA voorspelt bovendien alleen de recidive van het huiselijk geweld, maar het gaat nu om het inschatten van het risico van geweldpleging. Het wettelijk criterium heb ik zojuist genoemd. Verder verschillen de doelgroepen. ODARA voorspelt de kans op recidive op huiselijk geweld bij heteroseksuele, samenwonende paren, waarbij de man pleger is en de vrouw slachtoffer. Dat is een te nauw omschreven categorie. Het tijdelijk huisverbod is gericht op de dreiging van huiselijk geweld, op lichamelijk, seksueel en psychisch geweld door iemand uit de huiselijke kring en het heeft dus een breder toepassingsbereik. Dat hebben wij ook nodig ter voorkoming van aanhoudend huiselijk geweld. Wij willen dat het liefst helemaal voorkomen.
De ingrijpendheid van de maatregel rechtvaardigt het inzetten van een behoorlijk uitgebreid risicotaxatie-instrument. Het feit dat de gemiddelde invultijd in de proefperiode – het ging om negentig minuten – lang is, is, zoals ik met de schriftelijke voorbereiding heb gezegd, waarschijnlijk te danken aan enige beeldvertekening door de invullers. Zij telden de reistijd op bij de invultijd. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft ook gezegd dat de invoering van elk instrument een behoorlijke tijd en zorgvuldigheid vereist. Dat lijkt mij overigens heel aannemelijk. Je kunt niet op een hol en een draf zo'n ingrijpende maatregel voorbereiden.
Over het Informatieknooppunt Huiselijk Geweld ging een andere vraag van de heer Rehwinkel. Op dit moment kijken wij of en zo ja op welke wijze het Informatieknooppunt Huiselijk Geweld landelijk beschikbaar zal worden gesteld. Er heeft inmiddels naast de evaluatie een peiling plaatsgevonden naar de behoefte naar zo'n systeem. Conclusies uit het desbetreffende rapport rechtvaardigen de stelling dat er onvoldoende draagvlak is om het Informatieknooppunt Huiselijk Geweld nu landelijk in te voeren. Er zijn een groot aantal organisaties bij betrokken. Die zijn moeilijk allemaal onder één noemer te brengen. Bovendien is er geen consensus over het te ontwikkelen systeem. Het leek dus een "mission impossible" om dat in een landelijk patroon te ordenen. Er is wel sterk behoefte aan het landelijk delen van informatie om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren. Wij bekijken op dit moment hoe wij daaraan tegemoet kunnen komen. De inwerkingtreding van de wet is daarvan niet afhankelijk. Het gaat hier tenslotte om faciliteren.
Mevrouw Duthler heeft gevraagd hoe een goede ketensamenwerking wordt gegarandeerd inclusief de naleving van een modelconvenant. Alle gemeenten ontvangen een groot aantal instrumenten waaronder een uitvoeringsadvies over het opzetten van samenwerkingsverbanden. Daarbij zit ook het modelconvenant gegevensuitwisseling, waarmee zij gegevensuitwisseling kunnen realiseren die voor deze wet vereist is. Er is in opdracht van Justitie ook een webapplicatie ontwikkeld waarop de diverse betrokken beroepsgroepen kunnen zien wat de mogelijkheden zijn om informatie te delen. Sinds de lancering van de website in juni 2007 zijn er 8250 bezoekers geweest die samen zo'n 30.000 bladzijden hebben bekeken. Er zijn 1100 adviezen verwerkt. De ketensamenwerking is bovendien bevorderd via de veiligheidshuizen – ik noemde ze al even – die nu landelijk worden uitgerold. Zoals de staatssecretaris van Justitie en ik hebben aangekondigd is het de bedoeling om de aanwezigheid van de veiligheidshuizen, die ook hierbij een nuttige rol kunnen spelen, in de loop van het komende kalenderjaar te realiseren. Verder maken goede voorlichtingsbijeenkomsten over het hele land onderdeel uit van de invoering van de hier voorgestelde wet. De voorbereidingen via de pilots en dergelijke noemde ik al.
Diezelfde pilots zijn ook relevant voor de vraag van de heer Rehwinkel over de schatting van de middelen die nodig zijn voor de jaarlijks 1000 huisverboden. Hij hield er rekening mee dat de schatting te laag is. Het is inderdaad niet meer dan een schatting en die zou hoger uit kunnen vallen. Het is gebaseerd op de best mogelijke kennis, waaronder de ervaringen in Oostenrijk, waar zo'n huisverbod al langer mogelijk is. Op basis daarvan hebben wij ook berekend welke financiële consequenties de invoering van de wet zou hebben. Wanneer de wet er is, zal ook op dit punt moeten blijken of de schattingen reëel waren, dan wel of een grotere inzet nodig blijkt te zijn.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Zouden wij niet vooral op schattingen in eigen land moeten afgaan? In Rotterdam bijvoorbeeld – dat vind ik relevanter dan Oostenrijk – wordt naar aanleiding van pilots nu al geschat dat men daar alleen al op 400 tot 600 huisverboden zou komen, terwijl landelijk met 1000 rekening wordt gehouden. Omdat de financiën hier ook in zo sterke mate van afhankelijk zijn, baart dat gegeven mij wel zorgen.
Minister Hirsch Ballin:
Ik kan niet uitsluiten dat de heer Rehwinkel gelijk heeft. Uiteraard staat voor ons voorop dat de wet goed wordt toegepast. Dus als er meer gevallen zijn waarin toepassing wordt gegeven aan deze wet omdat dit nodig is om onmiddellijk gevaar voor huisgenoten af te wenden, dan zullen wij zeker niet zeggen dat het een onwenselijk gevolg is en dat wij moeten hopen dat wij naar Oostenrijks peil terugzakken. De benadering van de inschattingen van de heer Rehwinkel is mij in ieder geval sympathiek. Voor gemeenten zijn nu via het gemeentefonds middelen beschikbaar gekomen om deze wet uit te voeren. Mocht het allemaal in significante mate anders zijn dan geschat dan zal dat ook moeten worden beoordeeld. Daarnaast heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport extra middelen beschikbaar gesteld voor hulp en opvang. Die zijn ook bedoeld voor de uitvoering van deze wet. Het gaat vanaf 2009 jaarlijks om een bedrag van 18,6 mln. dat structureel wordt toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang, die verdeeld wordt over 35 centrumgemeenten. Daarin is inbegrepen 6 mln. structureel per jaar voor crisisinterventie en daderopvang voor de uithuisgeplaatsten; 2,6 mln. voor de hulpverlening aan slachtoffers en plegers, waarbij wordt uitgegaan van de door de heer Rehwinkel genoemde aantallen; en vanaf 2009 jaarlijks structureel 10 mln. voor de versterking van de advies- en steunpunten huiselijk geweld. Die hebben immers een centrale rol bij de preventie en de laagdrempelige hulpverlening. En die zijn bereikbaar voor alle burgers, wat in de ogen van collega Bussemaker en de bewindslieden van Justitie buitengewoon belangrijk is. Die punten hebben bovendien een spilfunctie in de lokale en regionale samenwerkingsverbanden bij de hulp aan betrokkenen. Al met al is dit ook in financiële zin een enorme impuls.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik wilde alleen even informatie aanvullen. Dat Oostenrijkse onderzoek is zeker vijf jaar oud. Als je ziet hoe sterk het aantal agressieve delicten in die vijf jaar in Nederland is gestegen, dan denk ik dat die schatting gebaseerd op Oostenrijk toch heel erg aan de lage kant is.
Minister Hirsch Ballin:
Zoals ik net al zei, is het denkbaar dat er een ruimere toepassing aan deze wet wordt gegeven. Het wetsvoorstel is ingediend in het parlementaire jaar 2005-2006. Dat is dus ook alweer even geleden. Wanneer een wet een langere doorlooptijd heeft, kan het zijn dat er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zo gaat dat. Voor ons staat een goede uitvoering van de wet echter voorop. Mochten er op het punt van de kwantitatieve inschattingen nieuwe inzichten komen dan zullen wij die uiteraard verwerken.
Dan vroeg mevrouw Quik-Schuijt of het huisverbod voor onwillige, agressieve plegers niet veel arbeidsintensiever is dan dat wij in de pilots zagen. De pilots berusten immers nog niet op de verplichte medewerking van de uit huis geplaatste persoon maar op vrijwilligheid. Dat kan inderdaad van invloed zijn. Ik moet er wel bij zeggen dat ook in die situaties huiselijkgeweldzaken de politie veel tijd kosten. De Raad van Hoofdcommissarissen is uitgegaan van een inverdieneffect van het huisverbod omdat door sneller ingrijpen in de situatie met hulp van het huisverbod, uiteindelijk minder herhaalde meldingen op hetzelfde adres voorkomen. Naarmate wij dit instrument vaker toepassen, winnen wij natuurlijk op het punt van recidivebestrijding. Dat is mogelijk ook een bijdrage aan de situatie waarop de heer Rehwinkel wees. Wij zullen in ieder geval moeten monitoren in hoeverre dit netto tot een vermindering van de belasting leidt. Als er sprake is van een onwillige agressieve pleger zal de belangenafweging of een huisverbod moet worden opgelegd of niet, relatief eenvoudig zijn voor de hulpofficier van justitie en dus minder arbeidsintensief.
Vervolgens kom ik nog op een paar punten waarop ik kan antwoorden namens collega Bussemaker, die bij dit beleidsterrein betrokken is, zij het niet als medeondertekenaar van het wetsvoorstel. Mevrouw Duthler heeft gevraagd naar de inzet van de middelen. In feite ben ik daarop al ingegaan toen ik sprak over de enorme financiële impuls die is gegeven. Dat geld gaat naar de centrumgemeenten en over de inzet ervan heeft de staatssecretaris van VWS in een actieverklaring concrete afspraken gemaakt met de VNG, de centrumgemeenten en de koepels. Er is speciale aandacht voor het tijdelijk huisverbod. Geld is daarbij voorwaarde maar geen garantie voor een goed hulpaanbod. Het gaat er ook om of de hulpverlening er klaar voor is. Daarin hebben gemeenten en zorginstellingen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ook het Rijk heeft daarin een verantwoordelijkheid. Daarom heeft het ministerie van VWS een quick scan laten uitvoeren naar de vraag of de hulpverlening goed is voorbereid. Op basis daarvan worden verschillende acties ondernomen. Meer specifiek gaat VWS binnenkort met de VNG, de centrumgemeenten, de MOgroep, Reclassering Nederland en de forensische zorg afspraken maken om meer laagdrempelige hulp voor uit huis geplaatsten te regelen. Daarbij gaat het ook om afspraken over de termijn waarbinnen de uit huis geplaatste een hulpverleningstraject krijgt aangeboden. Dit punt heb ik zojuist al aangestipt naar aanleiding van de interruptie van mevrouw Quik. De staatssecretaris van VWS heeft dit ook reeds aan de Tweede Kamer toegezegd.
Mevrouw Quik vraagt of er iets verteld kan worden over de beschikbaarheid van programma's voor kinderen, zoals Let op de kleintjes, en over agressietrainingen en andere op de dader gerichte hulpverlening. Er zijn verschillende op kinderen gerichte programma's, zoals Let op de kleintjes, En nu ik...! en Kindspoor. Het is aan lokale en regionale partijen om daarvan gebruik te maken. Wij stimuleren de ontwikkeling en verspreiding van zulke programma's. In het geval van Kindspoor gaan wij na of dit heeft geleid tot regionale initiatieven om Kindsporen te implementeren. Als dat niet het geval is, dan wordt bezien wat nodig is om dat alsnog te bewerkstelligen.
VWS heeft voor de zomer een quick scan laten uitvoeren met betrekking tot de op daders gerichte hulpverlening. Daaruit blijkt dat er inderdaad behoefte is aan een meer laagdrempelige en eenvoudiger hulpaanbod voor uit huis geplaatsten. Daarom treedt het ministerie van VWS binnenkort in overleg met de VNG, de centrumgemeenten, de MOgroep, Reclassering Nederland en de forensische zorg om na te gaan welke acties dit jaar in dit patroon van samenwerking van de verschillende instanties en koepels daarvan worden ondernomen om aan deze behoefte tegemoet te komen. Om dat goed te doen functioneren, wordt aan dat overleg dus ook deelgenomen door Reclassering Nederland en de forensische zorg, twee onder regie van Justitie werkende diensten.
Mevrouw Quik en mevrouw Duthler hebben gesproken over de kortdurende hulpverlening door een Interventieteam en de verhouding daarvan tot langdurige therapeutische interventies, die natuurlijk evengoed van belang blijven. Want hoe snel de toepassing van deze maatregelen ook is en hoezeer ook in bepaalde gevallen wordt gewerkt met snelle inschattingen van de situatie, er moet bij deze groep natuurlijk heel vaak een langduriger therapeutisch traject worden gevolgd dat niet met die perioden van tien dagen of vier weken is geëindigd. Wij hebben daarmee ook rekening gehouden. Dit is uiteraard in het bijzonder een punt voor VWS.
Dat raakt ook de vraag van mevrouw Duthler: hoe wordt gerealiseerd dat de ketenpartners daadwerkelijk met elkaar samenwerken en dat een goede coördinatie plaatsvindt? Het doel van een Interventieteam bij het huisverbod is kijken wat er aan de hand is en welke hulp nodig is. Dat Interventieteam lijkt erg op directe interventie gericht, maar natuurlijk moet wel worden nagegaan en professioneel worden ingeschat welke hulp daarbij nodig is. Alleen dan kunnen wij erop rekenen dat de kortlopende, snelle interventie door de burgemeester een langduriger werkzaam effect heeft. Dat is de gedachtegang achter het hele wetsvoorstel.
Dat geeft ook aan welke plaats deze bevoegdheid heeft in het geheel van het bestrijden van huiselijk geweld en het verlenen van hulp in therapeutische zin. Waar nodig kan echter ook sprake zijn van afgedwongen hulp aan daders als er een strafrechtelijke interventie bij de daders aan te pas komt, evenals het bieden van bescherming aan de slachtoffers: de huisgenoten die moeten worden geholpen om een nieuw bestaan op te bouwen. Hierin zit mogelijk ook een therapeutisch element, als je je realiseert wat zij kunnen hebben meegemaakt voordat de toepassing van deze maatregel aan de orde komt. Dat is dus niet altijd kortdurende hulp, maar kan ook langer durende hulp zijn. Op basis van deze intake door het Interventieteam worden de instellingen betrokken die een rol moeten spelen bij de hulpverlening.
Voor het welslagen van wat wij willen bewerkstelligen met dit wetsvoorstel, zullen de gemeenten goede afspraken moeten maken met de betrokken instelling, zodat de hulpverlening ook na het huisverbod naadloos aansluit op de interventie. Dat vergt een goede ketensamenwerking. Er moet dus continuïteit van zorg zijn. Het zou ook verkeerd zijn om in dit verband te spreken van "nazorg". Het gaat om continuïteit en om een soms dramatische, acute aanleiding, een crisissituatie, die in de wet wordt omschreven als "ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van een of meer personen". Dat is iets acuuts waartegen moet worden opgetreden, maar wij moeten ons voortdurend realiseren dat dit een plaats krijgt in langdurige patronen van zorg, therapie, ondersteuning en indien nodig ook van gedragscorrectie. Het uitvoeringsadvies steunt gemeenten bij het regelen van deze afspraken in de ketensamenwerking. Hier zijn, zoals gezegd, verscheidene andere instanties van hulp en zorg, maar ook uit de justitiële sfeer bij betrokken.
Dan een vraag van mevrouw Quik over de financiële positie die bijvoorbeeld door Groningen is geconstateerd. Het gaat inderdaad om een arbeidsintensieve klus. Uiteraard is de melding uit Groningen collega Bussemaker bekend. Mede naar aanleiding daarvan heeft zij een extra impuls van 16 mln. voor de hulpverlening gegeven, bovenop de eerder ter beschikking gestelde 2,6 mln. De staatssecretaris heeft ook met de burgemeester van Groningen afspraken gemaakt om te bezien of en zo ja, in welke mate sprake is van extra druk als gevolg van het huisverbod. Het gaat natuurlijk niet alleen om extra geld, maar ook om efficiënte en effectieve samenwerking.
Mevrouw Quik vroeg ook waarom in de wet niet is bepaald dat de gemeenten verplicht zijn om opvang te regelen voor de uit huis geplaatsten. Zij zal begrijpen waarom ik die vraag tot het laatst heb bewaard na haar interruptie. Zij vreesde dat dit helemaal niet is geregeld. Het is wel geregeld, maar niet in de vorm van een wettelijke verplichting. Wij gaan ervan uit dat per geval de goede combinatie moet worden gevonden van wat de uit huis geplaatste zelf moet kunnen regelen, zoals onderdak. In de praktijk blijkt het, gelet op de ervaringen tot op heden, ook zo te werken. Het gaat dus niet om een verplicht aanbod van logies door de gemeente, maar er is wel voorzien dat er hulp wordt verleend inclusief de intense therapeutische hulpverlening naast gedragscorrectie en de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden, wat ertoe leidt dat de betrokkene bij de voorwaarden of op een andere manier wordt gedrongen of gedwongen om behandeling te ondergaan. Bij de pilots is trouwens gebleken dat in de gemeenten die wel een huisvestingsaanbod deden, slechts in 20% van de gevallen daarvan gebruik is gemaakt. De extra middelen die collega Bussemaker uittrekt voor opvang en hulpverlening, bieden gemeenten in elk geval de mogelijkheid om, als zij daarvoor kiezen, de uit huis geplaatste ook op dit punt in een goed kader onder te brengen.
Ik hoop hiermee mijn aandeel in de beantwoording te hebben genomen. Op de overige vragen en opmerkingen zal worden ingegaan door mijn collega van BZK.
De heer Engels (D66):
U hebt in antwoord op vragen van met name de CDA-fractie aangegeven dat u in het kader van een aangekondigde evaluatie zult kijken naar het niveau van de rechtsbescherming en naar de gemaakte keuze voor de burgemeester. U hebt overigens ook aangegeven dat u niet vooruitloopt op de uitkomsten van die evaluatie. Ik laat het uiteraard aan de CDA-fractie over om dat antwoord te beoordelen. Mijn vraag is of het, gelet op die situatie, verstandig zou zijn om in de tussentijd even een pas op de plaats te maken met een verdere cumulatie van bevoegdheden bij de burgemeester. Daarmee refereer ik uiteraard aan het punt dat ik zelf heb ingebracht. Hoe staat u daar tegenover?
Minister Hirsch Ballin:
Het is goed om de bevoegdheden van de burgemeester – hetzelfde geldt voor andere bevoegdheden: van het OM, van andere diensten, van ministers enzovoort – per wetsvoorstel zakelijk te beoordelen. Natuurlijk zullen zowel regering als beide Kamers der Staten-Generaal vergelijkingen kunnen maken met andere verwante onderwerpen van wetgeving, maar ik denk niet dat het goed is om nu bij voorbaat een soort koppeling te leggen met andere wetsvoorstellen wegens het hier aangewezen orgaan, de burgemeester. Als dat in andere wetsvoorstellen aan de orde komt, zullen wij daarover uiteraard de argumenten kunnen uitwisselen.
De heer Engels (D66):
Ik wijs erop dat vooral vanuit het veld is aangegeven dat wij dan doorgaan met een al een tijdje lopend proces om bij afzonderlijke wetgeving, via ad-hocwetgeving, steeds weer nieuwe bevoegdheden aan de burgemeester toe te kennen. Daarin ontbreekt een sterke behoefte vanuit de praktijk om ook eens te kijken naar de toekomstige positie van een burgemeester, om te kijken of er niet te veel kwetsbaarheden en risico's aan dat ambt zitten om op een ad-hocmanier door te gaan met het toekennen van extra bevoegdheden. Ik weet niet of de minister daarmee impliciet een oordeel heeft gegeven over de motie die ik heb ingediend. Anders vraag ik hem dit nog expliciet. Ik twijfel heel sterk of dat de goede weg is.
Minister Hirsch Ballin:
Op de motie zal minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nog ingaan. Inzake de wetgeving, de wetsvoorstellen, herhaal ik dat wij bij elk wetsvoorstel de argumenten zullen kunnen wisselen en dat op het rapport van het COT in een brief van ons beiden reeds is gereageerd.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik sluit mij aan bij de heer Engels. Ook ik en mijn fractie achten het van belang dat wij zo snel mogelijk in algemene zin zullen stilstaan bij de toekenning van bevoegdheden aan de burgemeester op dit terrein. Ik meende dat wij in november aanstaande een visie van de regering op dit punt mogen verwachten. Dat wil ik graag checken. Dan lijkt het mij ook van belang dat eerst die, nogmaals, fundamentele beschouwing zal plaatsvinden voordat in het kader van de afzonderlijke wetsvoorstellen telkens weer aan de orde is of men op die afzonderlijke terreinen moet overgaan tot uitbreiding van bevoegdheden.
Mevrouw Duthler (VVD):
Ook mijn fractie hecht er zeer aan dat eerst de uitkomsten van het visietraject worden afgewacht alvorens er nieuwe wetsvoorstellen komen waarin de portefeuille van de burgemeester steeds wordt uitgebreid. Wat is de waarde van het visietraject als de minister zegt dat wij het per wetsvoorstel bekijken?
Minister Hirsch Ballin:
Over de positie van de burgemeester zal mijn collega van BZK dadelijk nog wat opmerkingen maken. Het COT-rapport heeft geleid tot een schriftelijke reactie van ons beiden. Het is in de orde van de Kamer of zij de brief wil bespreken of niet.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik probeer de betekenis van de motie van de heer Engels goed tot mij te laten doordringen. In die motie wordt gevraagd geen wetsvoorstellen voor uitbreiding voor te leggen aan de Staten-Generaal voordat die visie is ontvangen. Nogmaals, ik dacht dat die visie in november aanstaande zou arriveren, dus het lijkt mij dat het mogelijk moet zijn – het is een kwestie van twee maanden – om in afwachting van die visie die fundamentele beschouwing even af te wachten. De motie vraagt om geen wetsvoorstellen voor uitbreiding bij de Staten-Generaal in te dienen voordat de algemene en integrale visie aan beide Kamers is voorgelegd. Nogmaals, ik meen ervan te mogen uitgaan dat die visie er in november komt. Dan lijkt het mij niet zo'n probleem om toe te zeggen dat voor de twee maanden die nog tot november resten, de indiening van wetsvoorstellen even wacht op die integrale visie.
De voorzitter:
Sluit het hierop aan?
Mevrouw Duthler (VVD):
Ja, het sluit hierop aan. De kabinetsreactie heb ik ook zo opgevat dat het kabinet bereid is te wachten op de uitkomsten van het visietraject. Ik heb geen behoefte om die kabinetsreactie nu ter discussie te stellen, maar ik ben afgegaan op de inhoud van die reactie. Ik verwacht nu dat wij wachten op de uitkomsten van het traject.
Minister Hirsch Ballin:
Waarop de Kamer wil wachten, is aan de Kamer. Per wetsvoorstel zal worden beoordeeld of het moment is aangebroken om een wetsvoorstel in te dienen. Mijn collega zal dadelijk ingaan op die visie en op deze motie.
De voorzitter:
Ik denk dat de zaak nu voldoende door de minister is beantwoord. Als u er behoefte aan heeft, kan er altijd in de tweede termijn nog op worden teruggekomen.
Minister Ter Horst:
Voorzitter. Ik zal een aantal vragen van de geachte afgevaardigden behandelen. Aan het eind zal ik terugkomen op de visie en op de motie die de heer Engels en anderen hebben ingediend.
De heer Engels heeft gevraagd of de verantwoordingsplicht van de burgemeester jegens de gemeenteraad en eventuele aansprakelijkheid van de gemeente niet zullen leiden tot risicomijdend gedrag. Onze beoordeling is dat verantwoordingsplicht en aansprakelijkheid aan de orde zijn bij de uitoefening van elke bevoegdheid, niet alleen bij deze. Wij kennen het corps van burgemeesters zodanig dat zij daarvoor niet terugschrikken.
De heer Holdijk heeft gevraagd of de hulpofficier van Justitie niet in een merkwaardige dubbelrol komt doordat hij soms optreedt onder gezag van de burgemeester en meestal onder gezag van de officier van Justitie. Politieambtenaren zijn eraan gewend om te werken met het duale gezag, in geval van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester en in geval van strafrechtelijke handhaving onder het gezag van de officier van Justitie. Zij kunnen dat op een goede manier scheiden en onderscheiden. Hetzelfde geldt ook voor de hulpofficieren van Justitie. Zij zijn politieambtenaren. Er is over gesproken en zij kunnen dat ook. Politieambtenaren treden ook nu niet alleen op bij handhaving van de openbare orde onder gezag van de burgemeester, maar ook bij de uitoefening van de hulpverleningstaak zoals die in de Politiewet is aangegeven.
Mevrouw Quik heeft gevraagd waarom de regering vindt dat de inwerkingtreding binnen drie maanden moet plaatsvinden en of daarover overleg plaatsvindt met de VNG. Met de VNG is de datum 1 januari 2009 afgesproken. Die datum is heel voorzichtig gecommuniceerd als mogelijke datum. Uiteraard is steeds aangegeven dat de behandeling in de Eerste Kamer nog op handen was en dat alles natuurlijk afhangt van die behandeling. Drie maanden is ook een gebruikelijke termijn. Dat is de reden dat ook hier is gekozen voor drie maanden. Overigens heeft de minister van Justitie al aangegeven dat de aanloop naar dit wetsvoorstel een aantal jaren bedraagt. Ik weet dat de Kamer zeer hecht aan de uitvoerbaarheid van wetten. Ook omdat wij dit wilden weten, is in de aanloopfase veel aandacht gegeven aan voorlichting dat het diagnose-instrument wat moest worden uitgeprobeerd, et cetera.
De heer Rehwinkel heeft gesteld dat dit een extra taak is voor de politie en heeft gevraagd of er een mogelijkheid tot taakverschuiving bestaat. Die mogelijkheid is er natuurlijk altijd. Zoals bij veel werk, ook voor de Kamer en voor ons, is het vaak een kwestie van prioriteiten, maar wij houden er natuurlijk nauwlettend oog op dat de politie niet wordt overvoerd met allerlei taken. Wij denken ook, en hebben dat ook uitgerekend, dat de politie nu heel veel tijd kwijt is aan dreigende ruzies of ruzies met dreigend huiselijk geweld op bepaalde adressen. Deze wet biedt de mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium in te grijpen. Dat betekent dat een verlichting zal plaatsvinden van de activiteiten van de politie. Wij maken ons over die taakverzwaring, zoals de heer Rehwinkel dat heeft geformuleerd, dus iets minder druk omdat wij denken dat er een taakverlichting tegenover staat. Wij zullen echter bij de evaluatie absoluut bekijken wat dit betekent voor het aantal uren dat de politie hieraan besteedt.
De heer Rehwinkel heeft ook gevraagd of de toekenning van de bevoegdheid niet tot vergroting van het afbreukrisico van de bestuurder zal leiden. Ik heb daarover net al iets gezegd in reactie op de vraag van de heer Engels. Elke nieuwe taak biedt ook weer een nieuw afbreukrisico. Uiteraard is dat waar, maar ik neig ernaar om het heel anders te bekijken, namelijk dat elke nieuwe taak de burgemeester een mogelijkheid biedt om zijn positie als burgemeester te versterken. Ik merk uit de bijdrage van uw Kamer dat dit niet overal even positief wordt bezien. Bij sommige partijen verbaast mij dat steeds, moet ik zeggen. In ieder geval is het wel de manier waarop de regering ernaar kijkt. De regering ziet het niet als een extra taak en dus een extra afbreukrisico, maar als een extra taak die de burgemeester juist de mogelijkheid biedt om te laten zien dat hij daadwerkelijk een rol kan spelen in bedreigende en kritische situaties die voor zijn gemeente en voor de mensen in zijn gemeente, in dit geval met name voor de vrouwen in zijn gemeente, van groot belang zijn. Ik denk dat veel burgemeesters het eerder als een afbreukrisico voelen dat zij een bepaalde bevoegdheid niet hebben, terwijl er wel wat van hen wordt verwacht, dan dat zij een bepaalde bevoegdheid wel hebben.
De heer Engels (D66):
Ik wil best met u meekijken vanuit de invalshoek dat een nieuwe bevoegdheid niet alleen een bedreiging of afbreukrisico is, maar ook een kans, want dat is wat u bedoelt. Ik denk dat dit ook in grote mate kan gelden. Het punt is, dat wij nu alleen spreken vanuit het perspectief van de burgemeester, terwijl ook de heer Rehwinkel gelukkig heeft benadrukt dat de kwesties van de juridische aansprakelijkheid, de politieke verantwoordelijkheid en de risico's die daaraan kleven vanwege de bemoeienis van de twee andere organen de nadruk leggen op de groeiende kwetsbaarheid van het ambt van burgemeester, omdat deze voor zijn rechtspositie, voor zijn aanstelling feitelijk afhankelijk is geworden van de gemeenteraad. Het is dan dus ook van belang of de collega's in het college en vooral ook of de leden van de gemeenteraad op dezelfde wijze naar deze kans willen kijken als de burgemeester dat zelf doet. Ik bedoel daarmee dat het een verzwaring is van de bevoegdheden, maar dat er bezorgdheid is dat de kwetsbaarheid van het ambt ook stijgt, ondanks de ambities en kansen die men ziet. Ik denk dat de heer Rehwinkel dit onderschrijft.
Minister Ter Horst:
Ik ben met u eens dat niet alleen door de regering en de burgemeester zelf, maar ook door bijvoorbeeld de gemeenteraad zal moeten worden beoordeeld of iets een afbreukrisico is of een kans. Ik kan natuurlijk niet voor alle gemeenteraden in Nederland spreken, maar ik acht de mogelijkheid groter dat een burgemeester kwetsbaar is omdat hij niks doet, dan omdat hij wel iets doet. Bestuurders worden tegenwoordig vaker aangesproken op het feit dat ze niks doen, dan op het feit dat zij wel iets doen. De aansprakelijkheid wegens een onrechtmatig uitgevaardigd huisverbod geldt voor de rechtspersoon gemeente, niet voor de burgemeester zelf, maar dat is niet het punt waarover u spreekt. Ik heb natuurlijk een goed beeld van wanneer het met burgemeesters fout gaat. Ik kan mij niet herinneren dat het ooit te maken heeft gehad met een door de burgemeester uitgeoefende bevoegdheid in de zin waarover wij hier spreken.
De heer Rehwinkel heeft gevraagd naar het tijdsbeslag. De minister van Justitie heeft er ook al over gesproken. Zijn vraag was of het tijdsbeslag van gemeenteambtenaren groter zou zijn dan acht uur. Er is een pilot uitgevoerd in Amsterdam. Venlo en Groningen. Van een onevenredig tijdsbeslag van gemeenteambtenaren is niets gebleken. Met de gemeenten worden afspraken gemaakt om dit soort dingen te monitoren, zodat wij over een bepaalde tijd een goed beeld hebben van wat het voor de gemeenten betekent. De tijdsbelasting is een van de punten die zullen worden gemonitord.
De heer Rehwinkel heeft ook nog iets gevraagd over het buitenland. Ik dacht dat de minister van Justitie ook daarover iets had gezegd. Oostenrijk en Duitsland zijn genoemd. Volgens mijn informatie gaat het in Oostenrijk vooral om een preventieve maatregel en is het in Duitsland minder duidelijk of het een preventieve maatregel is, of niet. Het is dus niet helemaal vergelijkbaar met Nederland. Bovendien zei de heer Rehwinkel net over de administratieve lasten dat wat er in Nederland gebeurt belangrijker is dan wat er in Oostenrijk gebeurt. Dat heb ik onthouden. Ik dacht: misschien geldt dat hier ook wel voor.
De heer Dölle heeft gevraagd of de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester niet tot politisering leidt. De minister van Justitie heeft al iets gezegd over het wel of niet discretionair zijn van de bevoegdheid. Belangrijk is dat, zoals hij aangaf, de vrije beleidsruimte van de gemeente gering is. Dat wil overigens niet zeggen dat de gemeenteraad er niet een oordeel over zou kunnen hebben. Ik heb eigenlijk nooit gehoord van cases waarbij de gemeenteraad zich bezighoudt met de bevoegdheid van de burgemeester om een IBS op te leggen. Ik geloof niet dat er een casus in Nederland bekend is waarin de gemeenteraad zich met die bevoegdheid heeft bemoeid. De vraag is of het hier ooit zou gebeuren, maar in algemene zin geldt dat de gemeenteraad de burgemeester altijd kan aanspreken op zijn handelen. Ik verwacht niet dat dit gebeurt. Uw Kamer weet ook dat de raad geen nadere invulling kan geven aan de wettelijke toepassingscriteria.
De heer Dölle (CDA):
Ik ben het met u eens. Overigens, het woord discretionair is door de regering gebruikt in de schriftelijke voorbereiding.
Minister Ter Horst:
O, ik dacht dat u...
De heer Dölle (CDA):
Ik ook hoor. Alles wat de regering zegt...
Minister Ter Horst:
Praat u na.
De heer Dölle (CDA):
Het ging mij om de politiseerbaarheid. Ik ben het met u eens dat die tot nu toe niet voorkomt, maar de bevoegdheid wordt nu ingevoerd. Het kan zijn dat de gemeenteraad zegt: wij willen een strakker beleid ten aanzien van huiselijk geweld in bijvoorbeeld de Vogelwijk. Of, wij willen dat er enigszins terughoudend in die en die hoek wordt geopereerd. Anders gezegd, er kan gepolitiseerd worden. U geeft dat eigenlijk ook wel toe. De heer Rehwinkel had al een proefpositie meegemaakt, waarbij verschillende beoordelaars tot verschillende beoordelingen kwamen. De een zei plat gezegd: die moet eruit. De ander zei: die kan blijven zitten. Dat zit er wel in en dus kan de gemeenteraad zich ermee bemoeien. Maar goed, wij zijn het misschien wel met elkaar daarover eens.
Minister Ter Horst:
Met de bevoegdheid waarover wij spreken, is natuurlijk geen andere ervaring die dan van de pilots. Daarom verwees ik ook naar de IBS'en. U bent het met mij eens dat je die politisering daar niet ziet. Ook bij IBS is het mogelijk dat er een verschillende beoordeling is. Dat geldt al voor de psychiaters die moeten beoordelen. Sommige dingen zijn geen natuurkunde. Dat geldt hier waarschijnlijk ook.
De heer Dölle (CDA):
Dat ben ik met u eens. Ik ben zelf lang gemeenteraadslid geweest en inderdaad hadden wij geen enkele aanvechting om ons te bemoeien met inbewaringstellingen, al is het een vrij mystiek gebeuren als de burgemeester die moet tekenen tijdens een vergadering van de gemeenteraad. Daar zit geen grond voor politisering in.
Minister Ter Horst:
Ik vind dat een interessant punt. Ik denk namelijk dat het redelijk vergelijkbaar is. Vroeger was het een vrij strikte psychiatrische beoordeling, maar of iemand een gevaar is voor zichzelf of voor een ander, kun je politiseren. Het gebeurt nooit, omdat door gemeenteraden wordt gezien dat je je daar niet mee moet bemoeien, maar het zou wel kunnen. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen, wat volgens mij nooit gebeurt, dat in wijken waarin meer overlast is eerder IBS moet worden uitgeschreven. Godzijdank gebeurt dat niet, want daar moet de gemeenteraad zich niet mee bemoeien. Ook een burgemeester moet dat niet in zijn oordeel betrekken. Hetzelfde geldt hier, lijkt mij.
Voorzitter. De heer Dölle heeft gevraagd waarom het uitgangspunt wordt losgelaten dat de rol van de burgemeester zich beperkt tot het publieke domein. De minister van Justitie is er al op ingegaan. Inderdaad richt dit wetsvoorstel zich niet op de openbare orde, maar de bevoegdheid van burgemeesters gaat al langer daarbuiten. Een interessant punt waarover wij nog wel eens komen te spreken, is dat er een ontwikkeling waarbij de burgemeester zich niet meer uitsluitend bezighoudt met de openbare orde. Wij hadden het net over de IBS. De Wet BOPZ geeft de burgemeester de bevoegdheid iemand in bewaring te stellen. Dat hoeft niet te gaan om gedrag dat een bedreiging is voor de openbare orde. Ook bij de Wet Damocles kan het gaan over gevolgen voor de openbare orde, maar dat hoeft niet. Met andere woorden, je ziet dat de burgemeester een wat bredere verantwoordelijkheid heeft en die verantwoordelijkheid breder voelt dan alleen de openbareordekwesties betreffende. Je kunt er met elkaar over van gedachten wisselen of je het een gunstige ontwikkeling vindt. Als het in gezinnen niet goed gaat, zou de burgemeester daarin een rol moeten krijgen. Je ziet dat het een beetje opschuift. Ik geloof niet dat het zinvol is om dat te ontkennen. Ik begrijp dat uw Kamer daar een oordeel over heeft en erover wil meepraten.
De heer Dölle (CDA):
De voorbeelden die u noemt, zoals de Wet Damocles, begrijp ik wel en ook de behoefte om in een onordelijke wereld ordenend op te treden, ook in wat vroeger soevereine eigen kringen waren. Niet de behoefte van de burgemeester moet ter zake leidend zijn. Ik geloof wel dat de burgemeester er behoefte aan heeft, zoals u zei. Onze fractie probeert hier steeds te benadrukken dat de wetgever hiermee voorzichtig moet zijn.
Minister Ter Horst:
Ik denk dat de heer Dölle daar volkomen gelijk in heeft, maar ik wil ook overeind houden dat beide zaken van belang zijn. Ook binnen het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en de VNG wordt over deze zaak gesproken. De VNG heeft daar over het algemeen iets andere opvattingen over, maar ook binnen de burgemeesterskring worden er verschillende accenten gelegd bij de wijze waarop de burgemeester zijn rol op dit punt moet invullen. Ik weet niet eens of alle burgemeesters daar nu behoefte aan hebben. Wij kunnen ons ook afvragen of de samenleving er behoefte aan heeft dat er in een gemeente een persoon is die de verantwoordelijkheid op zich neemt als niemand anders dat doet. Ik ben het echter helemaal eens met de heer Dölle dat de zorgvuldigheid van de wetgever ook op dit punt voorop staat.
Vervolgens een opmerking over het visietraject. Inderdaad is afgesproken – ik meen dat dit naar aanleiding van het COT-rapport gebeurd is – dat er een visie ontwikkeld zou worden op de bevoegdheden van de burgemeester. De afspraak is ook gemaakt dat dit in samenspraak met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zou gebeuren. Die visie komt inderdaad dit najaar, zoals de heer Rehwinkel al zei. Die visie richt zich op de brede burgemeestersportefeuille op het vlak van openbare orde en veiligheid. In het kader van die visie zullen de volgende vragen aan de orde komen. Wat mag er van de burgemeester worden verwacht? Wat moet er van de burgemeester worden verwacht? Om welke bevoegdheden gaat het? Uiteraard zullen wij die visie van het kabinet aan het parlement ter beschikking stellen, dus dat betekent dat ook de Eerste Kamer daar kennis van kan nemen. Als men daar met welk lid van het kabinet dan ook over wil spreken, dan is dat natuurlijk altijd mogelijk.
De behoefte aan de bedoelde visie is volgens mij voortgekomen uit het idee dat het goed zou zijn om het samenhangende pakket van burgemeesterbevoegdheden op het gebied van openbare orde en veiligheid te bekijken. Dat wil naar de opvatting van het kabinet niet zeggen dat wij dan verder onze ogen moeten sluiten voor de problematiek die er op dit moment is. Ik ken de Eerste Kamer ook als een kamer die weet wat er in de samenleving gebeurt. De minister van Justitie, ikzelf en andere collega's zijn regelmatig in gesprek met gemeentebesturen en burgemeesters, maar ook met korpschefs, officieren van Justitie en andere mensen in ons land die ons voorhouden welke problemen er zijn. Daarbij wordt aan ons ook de vraag gesteld of het niet mogelijk is om burgemeesters bevoegdheden te geven die de problematiek in de samenleving kunnen verlichten. Zo is er sprake van doorzettingsmacht in de richting van instellingen, het uitzetten van asociale gezinnen en verplichte opvoedingsondersteuning. Over dat laatste punt hebben wij advies gevraagd van de Raad van State. Dat zijn zaken die op dit moment in bespreking zijn, maar waarover nog geen wetgeving is geformuleerd. Wel is het wetsvoorstel ernstige overlast en voetbalvandalisme tot stand gekomen, mede op verzoek van een aantal belangrijke organisaties in Nederland. Ook de Tweede Kamer had daar grote belangstelling voor. Over de andere zaken die ik noemde, zijn wij in het kabinet, maar ook met het veld in bespreking.
In de door de heer Engels ingediende motie wordt gevraagd geen wetsvoorstellen inzake uitbreiding van de bevoegdheden van de burgemeester in te dienen zolang de integrale visie niet is voorgelegd. Ik kan nu natuurlijk zeggen: die visie leggen wij in november voor, dus dan redden wij het makkelijk, want die ene wet ligt al bij de Kamer, maar dat vind ik eigenlijk een beetje flauw. Wat men eigenlijk wil, is dat wij die visie met de Kamer bespreken. Dat lijkt mij het belangrijkste. De visie komt er aan. Verder sluit ik mij aan bij hetgeen de minister van Justitie over de motie heeft gezegd. Het is de verantwoordelijkheid van de regering om wetsvoorstellen voor te leggen en het is de verantwoordelijkheid van de Tweede en Eerste Kamer om die in hun eigen tempo te behandelen. Uiteraard hopen wij dat als wij de Kamer iets voorleggen, dat door de Kamer ook snel behandeld zal worden. Materieel kan de motie van de heer Engels dus uitgevoerd worden, maar formeel moet ik het aannemen van de motie ontraden. Het aannemen van de motie zou immers inhouden dat men aan ons vraagt geen wetsvoorstellen meer voor te leggen aan de Tweede en Eerste Kamer. Op dit punt willen wij echter graag onze eigen bevoegdheid houden.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Eerlijk gezegd interesseert mij vooral de materiële betekenis. Het is überhaupt niet aan de orde dat de behandeling van dit wetsvoorstel zou moeten worden opgeschort. Er is ook niemand die daar om vraagt. Dit wetsvoorstel zou dus kunnen worden afgehandeld. De visie komt in november. De minister noemt één wetsvoorstel dat eraan komt, maar daarvan zegt ze dat het niet in de eerstkomende weken zal komen. Dan mag ik materieel dus concluderen dat wij na de afhandeling van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel komen te spreken over de bredere visie op de bevoegdheden van de burgemeester op het terrein van openbare orde en veiligheid en dat daarna vervolgwetgeving of nieuwe wetgeving aan de orde kan zijn. Dat is volgens mij dan de materiële situatie.
Minister Ter Horst:
Blijkbaar heb ik mij niet helemaal duidelijk uitgedrukt. Het wetsvoorstel ernstige overlast en voetbalvandalisme ligt volgens mij al bij de Tweede Kamer. Ik meen dat het de bedoeling was dat dit wetsvoorstel dit voetbalseizoen al in werking zou treden, maar dat is niet gelukt. Er wordt veel druk uitgeoefend om dat wetsvoorstel in ieder geval voor de kerst nog te behandelen in de Eerste Kamer. Dus ik denk dat het voor dat wetsvoorstel niet geldt.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik wil ook niet flauw zijn, maar ik moet gewoon constateren dat in de motie wordt gesproken over het niet opnieuw indienen van wetgeving. Daar is in dit geval geen sprake van, dus dan lijkt mij het probleem opgelost. Ik hoop eigenlijk dat de heer Engels dat ook vindt.
De heer Engels (D66):
De heer Engels wil daar zeker zijn best voor doen; daar staat hij ook om bekend.
De minister zei dat zij formeel het aannemen van de motie moet ontraden, omdat wellicht de intentie van de motie is om inbreuk te maken op het initiatiefrecht van de regering om wetsvoorstellen in te dienen. Dat is echter niet de intentie van de motie. De motie bedoelt eigenlijk om te komen tot de afspraak om eerst met elkaar te kijken naar de visie op de taken en bevoegdheden van de burgemeester en een antwoord te geven op de vraag of er sprake is van een goede ontwikkeling, ook waar het gaat om de verhouding tussen bestuursrecht en strafrecht. Onafhankelijk van de uitkomst daarvan heeft de regering haar eigen verantwoordelijkheid om met voorstellen te komen, ook als de Kamers zouden aangeven dit wellicht een niet zo goede ontwikkeling te vinden. Maar dan is er in ieder geval inhoudelijk over die visie gesproken. Dat is het punt.
Minister Ter Horst:
Ik vraag de heer Engels waarom ik de motie niet zo mag lezen, dat er staat: "verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk de integrale visie op de toekomstige aard en omvang van bevoegdheden met de Kamer te bespreken"? Dit even los van het wel of niet indienen van wetsvoorstellen.
De heer Engels (D66):
Dat vind ik heel plezierig. Het punt is echter dat de motie voortkomt uit de bezorgdheid bij een aantal fracties dat wij bezig zijn met een verzwaring – ongeacht of dat nu een kans of een bedreiging is – van het ambt van burgemeester op ad-hocbasis, via steeds weer nieuwe wetsvoorstellen. Aan het gezicht van de minister zie ik dat ik het kort moet houden.
Minister Ter Horst:
Nee hoor. Ik kreeg opeens een steek in mijn zij, maar dat komt niet door u.
De heer Engels (D66):
O. Daar zou ik ook niet mee thuis kunnen komen!
Vanuit de genoemde bezorgdheid stellen wij voor om een en ander volgtijdelijk te doen. Misschien is de minister wat overvallen en dacht zij dat het een daad van politiek geweld was om de motie meteen in te dienen, maar ik wilde niet zo flauw zijn om te zeggen: ik wil een goed antwoord en ik heb een motie in mijn zak. Ik wil dus graag de afspraak maken om uit oogpunt van kwaliteit van bestuur met elkaar te discussiëren aan de hand van de vraag of er sprake is van een goede ontwikkeling van het burgemeestersambt, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de regering om met wetsvoorstellen te komen. Ik wil de afspraak maken dat wij eerst de discussie voeren en dat wij daarna, afhankelijk van de uitkomst van de discussie, wel of niet doorgaan met nadere wetgeving. Dat zou ik buitengewoon plezierig vinden.
Minister Ter Horst:
Wij kunnen in ieder geval toezeggen dat wij zo snel als mogelijk met de Kamers zullen spreken over de visie. Ik denk dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer daar behoefte aan heeft. Ik ben ook blij dat de heer Engels zegt dat de opvatting van de Kamer over die visie los staat van de mogelijkheid van het kabinet om wetsvoorstellen in te dienen. Ik verwacht niet dat wij als regering nieuwe wetsvoorstellen zullen indienen, buiten de wetsvoorstellen die al genoemd zijn. Men mag de regering verzoeken om dat niet te doen, maar het gaat mij te ver dat wij hier zouden toezeggen dat wij geen wetsvoorstellen zullen indienen. Ik verwacht niet dat dit laatste zal gebeuren, maar ik kan niet toezeggen dat wij dat niet zullen doen. Materieel zitten wij echter heel dicht bij elkaar.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Timmerman-Buck
Mevrouw Duthler (VVD):
Voorzitter. In de eerste termijn zijn uitgebreid argumenten uitgewisseld. Het punt van de uitbreiding van de bevoegdheid van de burgemeester en het ontbreken van voldoende voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het strafrecht voor de uit huis geplaatste, blijven voor mijn fractie zwaar wegen. Wat betreft de uitbreiding van de bevoegdheid van de burgemeester, gaf de minister als argument dat de burgemeester zich allang niet meer bezighoudt met alleen de openbare orde en dat deze nu eenmaal een bredere verantwoordelijkheid voelt. Dat is heel mooi, maar het parlement moet nog wel die bevoegdheid geven aan de burgemeester. Dat is nu eenmaal het democratische principe.
Het punt van de bescherming van de uit huis geplaatste blijft voor mijn fractie zwaar wegen. De minister van Justitie zei dat wij erop moeten vertrouwen dat die bevoegdheid in goede handen is bij de burgemeester. Wij gaan er nog steeds vanuit dat vertrouwen goed is, maar controle beter. Daarom willen wij die controle gestalte geven. Hiertoe zal mijn fractie een motie indienen waarover wij volgende week graag zouden willen stemmen.
De voorzitter:
Door de leden Duthler, Rosenthal, Quik-Schuijt, De Graaf en Van de Beeten wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterend dat met het wetsvoorstel tijdelijk huisverbod de burgemeester een bestuursrechtelijke bevoegdheid krijgt;
overwegend dat uithuisplaatsing een zeer ingrijpende maatregel is, waarbij sprake is van vrijheidsbeneming of in ieder geval vrijheidsbeperking;
overwegend dat het wetsvoorstel op dit punt te weinig met het strafrecht vergelijkbare voorzieningen biedt;
verzoekt de regering, binnen een jaar een voorstel aan het parlement voor te leggen om deze lacune te vullen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter H (30657).
Mevrouw Duthler (VVD):
Tot zover mijn inbreng. De onderbouwing en de argumenten zijn in de eerste termijn voldoende aan de orde geweest.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Het wordt een beetje een fragmentarische reactie, maar dat bespaart hopelijk tijd. Ik moet nog even reageren op het antwoord van de minister van Justitie over de verhouding tussen de wet en de AMvB, namelijk dat hij uiteindelijk van mening is dat de keuze die de regering heeft gemaakt nu uitpakt als een goede middeling tussen de fracties van de SP en D66. Ik kan niet anders dan dat als een effectief antwoord bestempelen en zal mijn verzet op dit punt onmiddellijk staken.
Er is een motie ingediend over de rechtsbescherming. Die moet ik nog even op mij laten inwerken. Ik laat het aan de CDA-fractie om te beoordelen of de toezegging van de minister op dat punt voldoende is geweest.
Ik kom nu op de keuze voor toekenning van de bestuursbevoegdheid aan de burgemeester. Ik heb nog onvoldoende gehoord over de punten die ook de heer Rehwinkel heeft genoemd met betrekking tot de voordelen die er zijn in het strafrechtelijke traject op het gebied van deskundigheid en de inhaalslag die het strafrecht heeft gemaakt waardoor preventief ingrijpen mogelijk is. Kan dit punt worden meegenomen in de verdere evaluatie? Dat lijkt mij van belang, zeker in relatie tot het COT-rapport waarover veel is gesproken.
Een volgend punt betreft de politieke verantwoordelijkheid en de juridische aansprakelijkheid. Daarop zijn wij met elkaar beland in een proces van inschattingen maken. Leidt het tot risicomijdend gedraag? De inschatting is dat dit waarschijnlijk niet het geval is. Vervolgens ontstond de interessante discussie dat niet alleen afbreukrisico's een rol spelen, maar dat de burgemeester ook behoeften en ambities heeft en dat er kansen liggen om op een bepaalde manier maatschappelijk te interveniëren. Er is ook gezegd dat het in de praktijk wellicht wel losloopt met de risico's. Ook dat is echter een inschatting. Als het gaat om de kwaliteit en het niveau van de rechtsbescherming en de risico's die de burgemeester loopt, komen wij dus niet verder dan inschattingen. Dat is de reden dat ik vind dat juist wij onszelf de ruimte moeten geven om daar eens op te reflecteren en te bezien of wij dat in een kader kunnen plaatsen, gelet op de positie van de burgemeester die daar zo'n centrale rol in speelt. Daarom heb ik ook die motie ingediend.
Dat geldt temeer daar de minister van BZK aangeeft dat de burgemeester in een ontwikkeling in zit waarin hij steeds meer ook buiten het terrein van de openbare orde en veiligheid komt, dat hij een bredere rol in de samenleving wenst in sommige gevallen en sommige gebieden en dat er in sommige gevallen ook om wordt gevraagd. Wellicht moeten wij daarom niet alleen spreken in termen van bevoegdheden, maar ook van verantwoordelijkheden. Dat lijkt een woordenspel, want wij kennen allemaal het adagium in het staatsrecht "geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid" en omgekeerd. Ik begrijp echter wel wat zij bedoelt. Dat neemt niet weg dat ik er bezorgd over blijft dat wij op dit moment met een traject bezig zijn op basis van ad-hocwetgeving. Dat betreft precies punten die ik op zich herken en waarvan ik de ontwikkeling niet op voorhand ontken, maar waarvan ik het juist van belang vindt om die in de visie die is aangekondigd daadwerkelijk te toetsen.
Ik begrijp heel goed dat het kabinet – de minister van Justitie was daar heel expliciet in maar de minister van BZK reageerde iets anders op de motie – de ambitie heeft om door te gaan met wetsvoorstellen omdat het nu eenmaal een agenda heeft om door te gaan met interveniëren in de maatschappelijke normativiteit. Dat lijkt mij een redelijk neutrale term. Wij moeten echter wel proberen om dat op een verantwoorde wijze te doen. De minister van BZK heeft gezegd dat zij materieel het punt wel ziet. Als ik kijk naar de procedures die nu zijn uitgezet om plannen om tot wetgeving te komen op langere termijn en de aangekondigde visie, zal hetgeen waarom in de motie wordt gevraagd in de praktijk werkelijkheid worden. Zij wil echter niet formeel zeggen dat zij om welke reden dan ook niet met een voorstel zal komen. Ik geloof dat dit wat verder gaat dan ik aanvankelijk dacht, namelijk dat de minister bang was dat een deel van deze Kamer invloed zou willen uitoefenen op het initiatiefrecht van de regering. Dat is niet het geval. Ik interpreteer haar formele punt zodanig dat zij zich inhoudelijk het recht wil voorbehouden om, als zij daar reden toe ziet, voordat het overleg met de Kamers over de visie heeft plaatsgevonden toch met een voorstel te komen waarbij de bevoegdheden van de burgemeester betrokken zijn. Ik kan ik op dit moment geen andere conclusie trekken dan dat niet in die mate aan de motie wordt voldaan dat ik bereid ben haar in te trekken. Gelet op het formele voorbehoud, vind ik dat onvoldoende aan de motie tegemoet is gekomen. Op dit moment, ook afhankelijk van andere reacties, heb ik nog niet de neiging om mijn motie van tafel te halen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Het lijkt mij gepast dat ik namens de fracties die ik ook in eerste termijn vertegenwoordigde, beide bewindslieden dank zeg voor hun reactie. In deze tweede termijn zou ik niet willen stilstaan bij details. In eerste termijn hebben wij te kennen gegeven toch de nodige vragen te hebben op het punt van de inschakeling van de beschikkingsbevoegde autoriteit in deze, als het gaat om het huisverbod van de burgemeester. Er zijn tal van argumenten pro en contra. Wat ons betreft blijft een aantal argumenten op zijn minst als vraagtekens bij dit punt overeind. Ik wil echter niet op de afzonderlijke onderdelen terugkeren in deze paar minuten.
Wel kom ik over de motie-Engels c.s. te spreken. Ik ben daar eerlijk gezegd het spoor een beetje bijster geraakt. Ik heb van de minister van Binnenlandse Zaken gehoord dat de visie op de ontwikkeling van het ambt van burgemeester en zijn bevoegdheden, dit najaar aanstaande is. Dat punt is in ieder geval van belang. Ik heb in eerste instantie niet over de motie gesproken, te meer omdat ik ervan uitging dat zij in elk geval geen betrekking zou hebben op het onderhavige wetsvoorstel. Ofschoon ik toen betoogd heb dat er genoeg argumenten zouden zijn om ook dit wetsvoorstel onder dat voorbehoud te laten vallen, en dus te wachten. Ik ben er echter niet van uitgegaan dat dat de bedoeling was. Op pagina acht onderaan van de memorie van antwoord stond al wat in de motie werd gevraagd. Daar wordt gezegd: in het bestuursakkoord Rijk en gemeenten is afgesproken dat geen nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester op het terrein van openbare orde en veiligheid zullen worden geïntroduceerd, totdat de visie is ontwikkeld. Dat leek mij klip-en-klaar. Als de minister zegt dat zij toch al met een paar zaken bezig is, vraag ik mij af of dit een toezegging was, een vergissing, of een toezegging die losgelaten is. Dan neig ik ertoe de motie van de heer Engels c.s. toch niet overbodig te vinden. Ik zou graag willen dat op dat punt in deze tweede termijn nog wat helderheid geschapen kan worden. Met name zou ik willen weten hoe ik de passage onderaan pagina acht van de memorie van antwoord moet lezen.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Voorzitter. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om de strijd die ik al veertig jaar voer, om de naam van mijn man zonder "c" te schrijven, nog eens even te benadrukken. Misschien gaat het in deze Kamer nog lukken voordat ik met pensioen ben.
Ik wil nog eens zeggen waarom ik het eens ben met de rol van de burgemeester in deze. De rechter kan niet beslissen zonder de mensen te horen. Dat zou betekenen dat iedere uithuisgeplaatste verplicht naar de rechter moet. Ik vind dat geen goede ontwikkeling; de uithuisgeplaatsten zitten daarop niet te wachten. Velen zullen blij zijn met de interventie en zich schamen. Zij zullen meewerken aan het opgelegde hulpverleningstraject. Daarom vind ik het beter dat niet iedereen verplicht langs de rechter moet.
Ik vind de motie-Duthler niet helemaal duidelijk. Het zou kunnen zijn dat mevrouw Duthler bedoelt dat de toetsing door de bestuursrechter onvoldoende is. Ikzelf ben ook niet erg gelukkig met die marginale toets. Liever had ik gezien dat de zaak naar de familierechter was gegaan. Als ik mij goed herinner, was dat in het eerste wetsvoorstel van 2002 – althans in de advisering van de NVvR, maar dat weet ik niet meer zeker – ook de bedoeling.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik vraag mij af waarom mevrouw Quik moties ondertekent die zij niet helemaal duidelijk vindt. Dat lijkt mij toch niet de manier waarop wij hier moeten werken.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik wilde mevrouw Duthler de gelegenheid geven om deze motie te bespreken. Ik vind dat zij wel een punt heeft. Ik heb niet gezegd dat ik voor de motie zou stemmen, als zij in stemming wordt gebracht. Ik vind het echter juist dat als iemand op goede gronden een motie indient, de gelegenheid geboden wordt om die te bespreken in de Kamer.
Voorzitter. Over het tijdsbeslag van de politie heb ik weer iets geleerd. Het inverdieneffect zal ik zeker onthouden; het zou best kunnen dat het werkt. Wel ben ik erg bezorgd over het geld dat is uitgetrokken en de hoeveelheid huisverboden. De hulpverlening blijft voor mijn fractie het zwaarste punt. Als de minister zegt: binnenkort ga ik afspraken maken met de VNG, vraag ik hem wat er in 2008 allemaal nog op poten gezet moet worden. Ik ben bang dat het absoluut niet zal lukken om een sluitend en goed hulpsysteem voor slachtoffer, kind en de uithuisgeplaatste te maken. Ik zal het woord "dader" niet meer gebruiken; ik ben erop geattendeerd dat dit helemaal fout is. Waarschijnlijk hebben beide partijen een heel groot probleem. Ik dank degenen die mij hierop hebben geattendeerd.
Ik zou verder alleen nog iets over de motie-Engels willen zeggen. De minister zegt natuurlijk dat er al een wet ingediend is. Die valt dus niet onder de motie. Verder zijn er geen wetten in aantocht. Bij mijn weten worden wetten niet in een paar maanden uit de grond getimmerd. Het is eigenlijk een beetje flauw dat de minister het niet wil beloven. Hij wil de macht aan zichzelf houden. Daarom is het terecht dat de heer Engels vasthoudt aan zijn motie.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik dank beide bewindslieden voor hun antwoorden. De minister van Justitie gaf aan dat het wetsvoorstel voor hem een bijzondere betekenis had. Ik vond dat opmerkelijk en ik deel dat gevoel. Dit is niet zomaar een wetsvoorstel. Ik waardeer dat de regering daadwerkelijk werk wil maken van het terugdringen van huiselijk geweld. Wij zullen het met elkaar eens zijn dat dit een probleem is dat die aanpak ook verdient. De minister maakte ook nog melding van het feit dat het verzoek om echtscheiding ook nog een uitvloeisel kan zijn. Dat valt dan wel buiten het bereik van deze wetgeving, maar inderdaad kan dat op een gegeven moment aan de orde zijn.
De regering spreekt de verwachting uit dat de burgemeester zijn rol goed zal kunnen vervullen. Dat was in reactie op de vraag die van verschillende kanten in de Kamer gesteld werd, of de bevoegdheid bij politie of Justitie – waar ze in de praktijk toch al komt te liggen – neergelegd zou moeten worden. In andere landen gebeurt dat wel degelijk. Men kan in de schriftelijke informatie terugvinden dat in Oostenrijk vrijwel alle politieambtenaren over deze bevoegdheid beschikken. Ik blijf een onbevredigend gevoel houden. Hebben wij wel voldoende stilgestaan bij de vraag wat dit betekent voor de positie van de burgemeester? Is voldoende aandacht besteed aan het COT-rapport dat de bevoegdheid uitdrukkelijk bij Justitie wilde neerleggen? De regering heeft toegezegd om na tweeënhalf jaar zowel op het punt van de rechtsbescherming als op het punt van de bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de evaluatie terug te komen.
De minister van Justitie vond het instrument van de ODARA niet geschikt omdat het onvoldoende valide zou zijn. Daarover wordt ook wel anders gedacht. Hebben gemeenten de mogelijkheid om met het ODARA-instrument te werken?
Het kabinet heeft begrip voor het feit dat de inschatting van het aantal gevallen en de vergoeding van de kosten significant anders kan uitvallen dan nu wordt ingeschat. Ik hoop dat de minister wil toezeggen dat in dat geval de financiën alsmede de financiering van gemeenten snel worden aangepast.
De minister van Justitie sprak over het informatieknooppunt. Ook daarover heb ik een onbehaaglijk gevoel. Als er onvoldoende draagvlak is voor de landelijke invoering, vind ik het ongelukkig dat bij de invoering van de wet de informatievoorziening waarschijnlijk onvoldoende op orde is. Dit werd in de pilot toch als bezwaarlijk gezien en daarom zouden wij daarover niet tevreden moeten zijn.
Wordt de algemene maatregel van bestuur met de criteria voor het tijdelijk huisverbod voorgehangen bij de Staten-Generaal? De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegezegd erop te zullen letten dat de politie niet overvoerd raakt. Vanuit de informatie die ik als burgemeester van de politie krijg, meld ik dat men zich grote zorgen maakt. De minister meent dat er misschien wel sprake is van een bepaalde verlichting omdat de politie geen aandacht meer hoeft te besteden aan dreigende kwesties. Ik waag dat te betwijfelen en de politie doet dat ook. Ik hoop dat de minister kan toezeggen dat ook dit punt een serieus onderdeel zal vormen van de evaluatie.
Ik wil nog graag een nadere reactie van de regering over de motie van de heer Engels. De motie van mevrouw Duthler heb ik niet goed genoeg kunnen bestuderen omdat de motie mij niet bekend was. Ik wil die nog eens goed bekijken en in de fractie bespreken.
De heer Dölle (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording die zeker op een aantal onderdelen verhelderend en bevredigend was.
De criteria zijn ons geheel duidelijk. In de schriftelijke voorbereidingen hebben wij erop aangedrongen dat de criteria uitsluitend in een AMvB komen en dat in de ministeriële verordening geen uitbreiding plaatsvindt. Wij wachten het antwoord op de vraag van de heer Rehwinkel af of deze AMvB wordt voorgehangen bij de Staten-Generaal. Tevredenheid op dat punt, want de beoogde flexibiliteit is in dit verband alleen maar redelijk.
Wij hebben bezwaar gemaakt tegen de attributie aan de burgemeester, om een drietal redenen, die ik nu niet zal herhalen, maar de sleutelwoorden zijn: de ingrijpendheid van de bevoegdheid, de betrokkenheid van de beide andere gemeentelijke organen en de historische mutatie die plaatsvindt van een gemeente die zich vanouds beperkt tot het domein van de openbare orde en nu de huisdrempel overgaat. De regering zegt dat bij de evaluatie – ik zou bijna willen zeggen: uiteraard – mee te nemen. Ik vertaal het maar zo dat indien het ernstig blijkt te zijn – wat wij vrezen – wij daar op dat moment op terug kunnen komen. Ook dat willen wij graag zo accepteren.
Het volgende punt is wat lastiger. Wij overwogen daarop een motie in te dienen. Wij gaan namelijk akkoord met de burgemeester, ook al heeft het onze voorkeur niet, maar wij willen wel graag dat de rechtsbescherming een andere aard krijgt. Wij delen niet de mening van de VVD-fractie die de nadruk legt op het verschil tussen strafrechtelijke bescherming en bestuursrechtelijke bescherming.
Wij hadden het daarentegen over een facultatieve en over een verplichte toets. Wij zien dus veel voordelen in die verplichte toets; net als de Raad van State waren wij daar voor. Deze structureert als het ware een nieuw en glibberig veld, is vanwege de ingrijpendheid bepaald niet overbodig – het gaat tenslotte om iemand gedurende een maand zijn huis uit te zetten – verkleint volgens ons de risico's van botsingen met artikel 6 EVRM, kan een steun zijn voor eenieder die erbij betrokken is en garandeert waarschijnlijk ook een ex nunc-toetsing. Kortom, de verplichte rechterlijke toets bevat dus een aantal voordelen. Wij willen dus graag dat deze wordt ingesteld. Wij zien dat de regering het wil meenemen in de evaluatie. Onze motie – met mijn excuses voor hier en daar wat impressionisme in de tekst – moet gelezen worden als een verzoek aan de collega-Kamerleden om uit te spreken dat de regering te zijner tijd, nadat deze wet werkt, in het kader bijvoorbeeld van de voorbereiding van een verdrag van de Europese Raad, van de evaluatie van de procedure WOPZ of op een andere manier, maar uiterlijk bij de evaluatie die rechterlijke toets als uitgangspunt neemt. Dat is de bedoeling van de motie en de intentie erachter is toch ook onderdeel van de motie. De intentie is dus dat wij de Kamer vragen of zij voor of tegen een verplichte rechterlijke toets is en de regering in dat verband uitnodigt te zijner tijd met dat uitgangspunt in gedachten met nieuwe regelgeving te komen of het uitgangspunt bij de evaluatie te betrekken.
De voorzitter:
Door de leden Dölle, Van de Beeten, Franken, Goyert, Van Bijsterveld en Werner wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van opvatting dat in dit wetsvoorstel een unieke stap wordt gezet door de gemeente c.q. de burgemeester een bevoegdheid te geven, die binnen gezinnen en huishoudingen dus buiten het openbare domein wordt uitgeoefend;
vaststellend dat die uitoefening tevens een aantal grondrechten beperkt;
van oordeel dat uit beide omstandigheden volgt dat juist hier een verplichte rechterlijke toets wenselijk is;
nodigt de regering uit, voorstellen die dit bewerkstelligen te doen,
en gaat over tot de orde van de dag
Zij krijgt letter I (30657).
Mevrouw Duthler (VVD):
Voorzitter. Ik wil de heer Dölle vragen of die verplichte rechterlijke toets inhoudt dat die toets ook dezelfde voorzieningen moet bieden die het strafrecht zou moeten bieden. Mijn motie gaat daarvan uit. Houdt de motie van de heer Dölle ook diezelfde mate van bescherming in?
De heer Dölle (CDA):
Nee, ik heb zojuist al gezegd dat dit te vroeg is. Ik ken nu de motie van mevrouw Duthler. Wij hebben in onze schriftelijke voorbereiding en in onze plenaire inbreng niet gezegd dat de procedure onvoldoende is. De procedure is namelijk facultatief. Dus degene die uit huis gezet is, moet de procedure instellen. Dat wilden wij loskoppelen. Dit is een verschil, maar dat wil niet zeggen dat wij haar motie niet in het fractieberaad zullen betrekken. Ik neem aan dat begrepen wordt dat wij stemming vragen over het voorstel en wij op enig ander moment daarover uitsluitsel geven.
Minister Hirsch Ballin:
Mevrouw de voorzitter. Het is misschien goed om te beginnen met een punt dat ook in de eerste termijn aan de orde is geweest en dat betrekking heeft op de mogelijkheid dat er meer toepassing wordt gegeven aan het wetsvoorstel dan bij de opstelling ervan was voorzien. Ik denk dat het goed is om dit punt, deze mogelijkheid, inderdaad onder ogen te zien, ook indachtig wat ik in de eerste termijn naar voren heb gebracht over het belang dat wij aan het wetsvoorstel hechten, namelijk het plaatsen ervan in het geheel van het optreden tegen en het voorkomen van huiselijk geweld. Vandaar dat er van onze kant al contact is gelegd met het ministerie van VWS over de mogelijke gevolgen van een grotere toepassing. Wij verwachten geen bijzondere problemen wat betreft de kosten bij de directe toepassing, gelet op het gevolg van effectief preventief beleid. De gemeente zal daaraan echter zeker aandacht willen besteden, waar het gaat om de sector van VWS. De gemeente Rotterdam, in de persoon van wethouder Kriens, heeft ook voor dit punt aandacht gevraagd. In de hele ontwikkeling van het denken over de aanpak van huiselijk geweld is zij trouwens een zeer betrokken partner. Wij zullen dan ook met de gemeenten en in het bijzonder met Rotterdam, daarover contact houden.
Het lijkt mij goed om eerst in te gaan op beide moties die zijn ingediend. Daarna is er nog een enkele andere vraag die beantwoording behoeft. De motie die is ondertekend door mevrouw Duthler, de heer Rosenthal, mevrouw Quik-Schuijt, de heer De Graaf en de heer Van de Beeten, als ik het goed zie niet door de heer Dölle, gaat over de behoefte aan aanvulling met voorzieningen voor de maatregel van het huisverbod. Ik zit even met de vraag hoe deze motie zich verhoudt tot de motie die zojuist is ingediend door de heer Dölle en anderen, waarin wordt gevraagd om een verplichte rechtelijke toets. Laat ik proberen om de twee moties samen te nemen in hun strekking.
Mevrouw Duthler (VVD):
Ik help de minister graag bij zijn vraag hoe die twee moties zich tot elkaar verhouden. Als aan het punt in de vierde alinea, "van oordeel dat uit beide omstandigheden volgt dat juist hier een verplichte rechterlijke toets wezenlijk is", wordt toegevoegd "inhoudelijke rechterlijke toets", dan komen die twee moties heel dicht bij elkaar. Het gaat ons om de inhoudelijkheid van de rechterlijke toets.
De voorzitter:
In de tekst staat overigens niet "wezenlijk", maar "wenselijk", maar dit terzijde.
Minister Hirsch Ballin:
Ik ben in mijn antwoord in eerste termijn al ingegaan op het belang dat ook wij hechten aan rechterlijke toetsing van de uitoefening van deze bevoegdheid door de burgemeester. De burgemeester heeft uiteraard de vrijheid in de zin van de verplichting tot beoordelen, in de schriftelijke stukken ook omschreven als discretionaire bevoegdheid, dat hij toepassing kan geven aan de mogelijkheid van een huisverbod. De toepassingsvoorwaarde, dus de indienclausule in artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel, laat echter geen ruimte: aan die toepassingsvoorwaarde moet zijn voldaan. Door de rechter moet dan ook worden beoordeeld of aan die toepassingsvoorwaarde is voldaan. In deze rechterlijke toets is dus voorzien op basis van het wetsvoorstel. Dat is wezenlijk, wenselijk en gegeven.
Wat de vraag betreft of aanvullende rechtsbescherming wenselijk is, denk ik dat wij met name de aandacht kunnen richten op de situatie van een verlenging van het huisverbod, dus na tien dagen. Ik kreeg uit de bijdrage van de heer Dölle in eerste termijn de indruk dat hij daarop ook doelde.
De heer Dölle (CDA):
In de zin dat de rechtsbescherming gekoppeld is aan de crisisinterventie zelf, uiteraard niet vooraf, maar achteraf en als dat lastig is, dan bij de verlenging.
Minister Hirsch Ballin:
Dan denk ik dat wij elkaar goed begrijpen. Dit is een wezenlijk onderscheid. Ongeacht wie het besluit neemt: een crisisinterventie is gericht op een crisis en moet dus niet in langdurige procedures zijn vervat. Er moet rechtsbescherming zijn, maar het systeem voor de crisisinterventie als zodanig moet zijn dat het bevoegd orgaan, volgens het wetsvoorstel de burgemeester, beslist dat het onmiddellijk kan worden toegepast voordat het te laat is. Vandaar de strikte toepassingsvoorwaarden van "ernstig en onmiddellijk gevaar". Bij de verlenging ontstaat een andere situatie. Wij zijn graag bereid om te bezien, zoals in de motie met deze toelichting wordt gevraagd, op dat punt tot een andere procedure met verhoogde rechtsbescherming te komen.
De heer Dölle (CDA):
Oké.
Minister Hirsch Ballin:
Ik begrijp uit de reactie dat ik daarmee de heer Dölle en de bedoeling van deze motie goed heb begrepen.
De heer Dölle (CDA):
Wij zouden dat het liefst direct hebben, maar deze uitleg verdraagt zich daar ook mee.
Minister Hirsch Ballin:
Dan houd ik het graag bij deze uitleg van de bedoelingen van de motie.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik heb begrepen dat de moties van mevrouw Duthler en de heer Dölle elkaar genaderd waren met de toevoeging "inhoudelijke verplichte rechterlijke toets". Ik begrijp nu dat aan datgene wat de heer Dölle en mevrouw Duthler vragen door de minister met een toezegging tegemoet wordt gekomen, ook naar de mening van de heer Dölle.
De heer Dölle (CDA):
Ik heb de minister zo begrepen. Ik heb uiteraard van de minister nog niet het moment en het tijdpad gehoord dat hem voor ogen staat, maar wellicht kan hij er nog iets over zeggen. Ik heb ook nog gevraagd of het een toetsing ex nunc betreft.
Minister Hirsch Ballin:
Ik wil dat graag verduidelijken wat het tijdpad betreft. Wij zullen vanaf het moment van de inwerkingtreding van de wet dit uiteraard scherp volgen. Ik denk dat het mogelijk is – ik zeg dat ook graag toe – om binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet uw Kamer te berichten tot welke conclusie wij op dit punt zijn gekomen. Het zou te ver gaan om toe te zeggen dat inclusief de voorbereiding van een wetsvoorstel, behandeling in de ministerraad en advisering door de Raad van State binnen een jaar een dergelijke wettelijke regeling gereed zal zijn voor indiening. Maar ik zeg u graag toe dat wij u binnen een jaar berichten over onze conclusie en of wij dat zullen uitwerken in een wetsvoorstel. Ik neem aan dat ik voldoe aan de bedoelingen van beide moties met de toezegging dat wij op dit punt bij de verlenging van de maatregel tot verhoogde rechtsbescherming terug zullen komen, wat inderdaad een beoordeling vereist zoals de heer Dölle net vroeg op het moment waarop die verlenging aan de orde is, dus ex nunc. In combinatie daarmee lijkt het mij dat wij met onze toezeggingen aan de bedoelingen van de moties kunnen voldoen. Uiteraard is het aan uw Kamer om te beoordelen of er dan nog behoefte is aan deze moties. In de orde van de Tweede Kamer zou ik op dit moment zeggen dat daarmee wellicht kan worden geconstateerd dat de toezeggingen van regeringszijde voldoende voorzien in de moties, zodat die niet meer nodig zijn.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Ik neem aan dat wij die duidelijkheid in dit debat nog krijgen.
De heer Dölle (CDA):
Naar aanleiding van het antwoord van de minister wil ik benadrukken dat, omdat wij om stemming verzocht hebben, wat ons betreft de motie kan worden ingetrokken en dat wat ons betreft straks tot stemming kan worden overgegaan, maar dat hangt ook van anderen af.
Mevrouw Duthler (VVD):
Wij sluiten ons hierbij aan. Met de toezegging van de minister en de toevoeging van de inhoudelijke toets vinden wij het ook niet nodig om de motie te handhaven.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Duthler c.s. (30657, letter H) en de motie-Dölle c.s. (30657, letter I) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Er resten nog enkele vragen. Uiteraard heeft datgene wat ik net heb gezegd ook betekenis voor het punt dat mevrouw Quik-Schuijt naar voren bracht in verband met de kwaliteit en de aard van de rechterlijke toetsing. Het is trouwens de bedoeling dat de kamers uit de rechtbank die deze zaken zullen behandelen, worden gerekruteerd uit de in familiezaken gespecialiseerde rechters. Dat is het voornemen dat binnen de rechtspraak bestaat. Daarmee is naar ik aanneem ook voldaan aan de wens van mevrouw Quik van de grootst mogelijke expertise. Ik zeg er voor alle duidelijkheid bij dat deze beslissing aan de rechterlijke colleges zelf is. Het is hun eigen rechterlijke organisatie. Het is mij bekend dat het voornemen bestaat om aldus zo veel mogelijk te werk te gaan.
Mevrouw Quik heeft een vraag gesteld over het sluitend krijgen van de keten. Er gebeurt veel op het terrein van de opvang van en hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld: deskundigheidsbevordering, extra geld voor een goede hulpverlening enzovoort. De uitvoering van het huisverbod sluit daarop aan. Er zullen nog afspraken worden gemaakt over de termijn waarbinnen de hulp wordt geboden aan uithuisgeplaatsten en meer laagdrempelige hulp voor de uithuisgeplaatste. Er is wel al veel gespecialiseerde hulp. Wij gaan er dit najaar afspraken over maken.
De heer Rehwinkel heeft gevraagd of de informatievoorziening voldoende op orde is zonder het informatiepunt huiselijk geweld. Ja, veel regio's hebben en gebruiken hun eigen systeem. Het zou mooi zijn als landelijk hetzelfde systeem bestond, maar dat is niet beslissend voor de aanwezigheid van voldoende informatievoorziening over dit onderwerp.
De heer Rehwinkel heeft gevraagd of datgene wat ik net heb gezegd over het ODARA-instrument betekent dat het niet kan worden gebruikt. Ja, dat betekent het inderdaad. Het instrument voldoet namelijk niet aan de wettelijke vereisten en sluit niet aan op datgene wat onder ogen moet worden gezien en wat dus ook beschikbaar moet zijn na de invulling ervan. Het geeft dus niet alle informatie die de burgemeester in zijn beoordeling van de situatie moet betrekken. Dat heeft er onder andere mee te maken dat ODARA gericht is op recidive in plaats van op preventie en dat het een beperktere doelgroep heeft.
Voor de algemene maatregel van bestuur geldt geen voorhangprocedure, maar wij zullen die wel ter informatie aan uw Kamer en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toesturen zodra het ontwerp daarvan beschikbaar is.
Minister Ter Horst:
Voorzitter. De heer Holdijk heeft gevraagd hoe het nu precies zit met de formulering vanuit het bestuursakkoord. Wat is er afgesproken met de gemeenten over dat punt? Wij spreken hier over deze wet. De wet ernstige overlast en voetbalvandalisme ligt bij de Tweede Kamer. Verder is na overleg met de burgemeesters in de nota Overlast melding gemaakt van drie soorten situaties waarin de burgemeester een rol zou kunnen spelen. Daarbij gaat het om doorzettingsmacht ten aanzien van instellingen, uitzetting van asociale gezinnen en verplichte opvoedingsondersteuning. Die drie maatregelen waren al bekend toen er met de VNG over het bestuursakkoord werd gesproken. Dus het bestuursakkoord omvat ook deze drie maatregelen. Bij bespreking van wetgeving in deze Kamer zijn dus de twee door mij genoemde wetsvoorstellen aan de orde. De drie maatregelen die ik noemde, zijn nog niet met wetgeving vastgelegd en ik verwacht niet dat dat gebeurt voordat over de visie is gesproken. Ik doe echt mijn best en probeer een stapje te maken waarmee ik tegemoet kom aan de wensen van de Kamer. Ik hoop dus dat wij eruit komen. Mijn standpunt zal ik nog een keer verwoorden dat de regering in het najaar met de Kamer over de visie zal spreken als zij dat wil. Ik verwacht dat dit in november zal kunnen. Ik verwacht niet dat de Kamer eerder wetgeving zal worden aangeboden waarmee nadere bevoegdheden voor de burgemeester worden geregeld anders dan die zijn neergelegd in de wet die wij vandaag bespreken en in de wet over ernstige overlast. Dat betekent dat de facto wordt voldaan aan de motie van de heer Engels en anderen. Ik meen dus dat op deze manier hun wens wordt ingewilligd.
Als de heer Engels mij vraagt of de regering bereid is om geen wetsvoorstellen in te dienen, treedt hij daarmee naar mijn waarneming in het recht van het kabinet om wetsvoorstellen in te dienen. Evenmin als de regering wil treden in de rechten van deze Kamer, moet deze Kamer niet willen treden in de rechten van de regering. Nogmaals, de facto zal gebeuren wat de indieners van de motie willen, maar ik vind dat alles erg moeilijk wordt als zij ons daadwerkelijk verzoeken om geen wetsvoorstellen meer in te dienen. Daarmee zouden zij namelijk in onze bevoegdheden treden.
De heer Engels (D66):
Ik heb al aangegeven dat het niet de intentie van de indieners is om iets te zeggen over de bevoegdheden van de regering, zeker niet in belemmerende zin. Daarom vraag ik u om de veronderstelling dat wij dat wel doen niet te gebruiken om formeel te zeggen: ik kan die toezegging niet doen.
Uw antwoord geeft mij het gevoel – ik meen niet dat dat recht doet aan de discussie – dat u niet nadrukkelijk een toezegging wilt doen en misschien moet ik concluderen dat de situatie kan ontstaan, waarin u wel degelijk met een voorstel komt. Als wij snel en op een goede manier hiervoor een oplossing willen vinden, zou het het beste zijn dat u zegt: dan maken wij een afspraak. Dat is volgens mij wat anders dan inbreuk maken op elkaars bevoegdheden. Ik beloof u dat ik geen aanslag heb willen plegen op uw bevoegdheden. Wij gaan de visie dus ordentelijk bespreken en aan de hand van de uitkomst van die discussie beoordelen wij nadere wetsvoorstellen. Ik heb niet het idee dat ik daarmee overvraag. Ik heb echter het punt met argumenten naar voren gebracht en daarom kan ik de motie alleen maar intrekken als ik voluit de toezegging krijg dat het kabinet zal handelen als gevraagd.
Minister Ter Horst:
Gelet op de maatregelen die wij bespreken en gelet op de afspraak die wij daarover met de VNG in het bestuursakkoord hebben gemaakt, verwacht ik niet dat gebeurt wat nu wordt gevreesd. De afspraak in het bestuursakkoord omvatte de drie maatregelen die ik net noemde. Ik verwacht niet dat die drie maatregelen, waarom ons overigens expliciet is verzocht, met wetsvoorstellen zullen worden voorgelegd voordat ik desgewenst met de Kamer over de visie heb gesproken. Zo zijn wij nu niet bezig. Ook vanwege de tijd zal de volgorde een andere dan die waarvoor men vreest. De heer Engels rekt echter alles weer een beetje op. Hij legt nu een verband tussen het indienen van een wetsvoorstel en de uitkomst van de bespreking van de visie. Daar wil ik van weg blijven.
De heer Engels (D66):
Ik heb mij puur formeel opgesteld. Wat de uitkomst van de bespreking van de visie in de Staten-Generaal ook zal zijn, die kan geen afbreuk doen aan de manier waarop u initiatieven wilt nemen in wetgevende zin. Het is uw verantwoordelijkheid om te beoordelen hoe u om moet gaat met het oordeel van deze Kamer en van de andere Kamer over de visie. Daaruit kunt u ook afleiden dat ik geen enkele behoefte heb aan het maken van inperkingen. Overigens is het de vraag of ik of de Kamer dat zou kunnen. Dat punt speelt dus absoluut geen rol.
Minister Ter Horst:
Ik hoor wat u zegt en ik geloof u ook, maar het gaat mij om de tekst van de motie. Daar hebben wij het toch over. Met de motie wordt de regering verzocht om geen wetsvoorstellen in te dienen. Dat staat er echt. Als u mij vraagt om op zo kort mogelijke termijn de visie ten aanzien van de openbare orde en de veiligheidsbevoegdheden van de burgemeester met u te bespreken, dan zeg ik dat wij dat uiteraard doen. Ik verwacht niet dat voorafgaande aan die bespreking de Kamer wetsvoorstellen zullen worden aangeboden.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Wij moeten het probleem niet groter maken dan het is. U hebt al toegezegd dat een stuk met die visie voor november zal verschijnen. Over een maand is het al november. U zegt niet te verwachten dat in die vier weken die ons resten tot november wetgeving aan de orde zal zijn. Dan gaat de discussie toch nergens meer over. Dan is toch eigenlijk aan de motie van de heer Engels tegemoetgekomen. Dan moet u toch ook tegen hem zeggen: dan komt er in de eerstkomende vier weken geen nadere wetgeving. Ik meen dat de heer Engels dat wil. Anders moet hij het zeggen.
De heer Engels (D66):
Wij gaan natuurlijk geen mierensport bedrijven. Wij zijn overeengekomen dat die visie eerst wordt besproken. Die afspraak heb ik met de minister gemaakt. Vervolgens heb ik gezegd: welke de uitkomst daarvan ook is, het is aan het kabinet om te zeggen hoe het daarmee om wil gaan. Echter, er geldt niet: over een maand is er een visie en de motie heeft geen betekenis. Er wordt eerst een stuk voorgelegd en de Kamer geeft eerst haar oordeel. Daarna heeft het kabinet een verantwoordelijkheid. Zo heb ik het bedoeld en zo hebben wij het ook afgesproken.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Dan voel ik eigenlijk meer voor het standpunt van de minister. Wat u nu zegt, staat volgens mij niet in de motie. Met de motie heeft u het over de visie en voordat die er is, moeten er geen wetsvoorstellen worden ingediend.
De heer Engels (D66):
Maar de minister heeft gezegd, en daar ben ik haar ook erkentelijke voor: ik ben niet zo flauw om de motie zo uit te leggen dat ik de visie slechts voor hoef te leggen en dat daarmee aan de motie is voldaan. Dat hadden wij al afgesproken. Voorleggen is in dit verband impliciet een bespreking.
Minister Ter Horst:
Uw Kamer gaat het altijd om staatsrechtelijke zuiverheid. Het gebeurt natuurlijk nooit, maar stel dat de Eerste Kamer deze keer toch zegt: wij hebben geen zin om over die visie te praten. Als wij nu ja zeggen op die motie, dan zou de regering nooit meer een wetsvoorstel kunnen indienen zonder deze Kamer te bruuskeren. Dat kan toch niet het geval zijn. Daarom zou ik zeggen: aan wat u wilt, wordt materieel voldaan. Eerst zal de visie aan u worden voorgelegd alvorens nadere wetsvoorstellen anders dan dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel over ernstige overlast aan de Kamer worden voorgelegd.
De heer Engels (D66):
Als de Kamer zo flauw zou zijn om die visie niet met u te bespreken, meen ik dat de Kamer haar recht op dit punt heeft verspeeld. Dat is simpel genoeg.
Minister Ter Horst:
Ik geloof niet dat ik nog een intelligentere bijdrage kan leveren, voorzitter.
De voorzitter:
Daar zal ik maar geen oordeel over vellen, mevrouw de minister. Ik dank beide ministers voor hun reactie in tweede termijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Volgende week dinsdag zal over het wetsvoorstel en de motie-Engels c.s. worden gestemd.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20082009-93-111.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.