Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet verband houdende met de instelling van een antenneregister, de uitbreiding van het verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie alsmede regeling van diverse andere onderwerpen (30661).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Heemskerk:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de woordvoerders van de verschillende fracties voor hun inbreng en voor de gestelde vragen. Ik ben verheugd dat wij dit wetsvoorstel na 816 dagen kunnen behandelen. Deze Kamer heeft van die periode het geringste deel voor haar rekening genomen. Zij heeft namelijk voor de behandeling 294 dagen nodig gehad. Ik dank de heer Doek voor al het rekenwerk.

Dit wetsvoorstel beoogt het maatschappelijke verkeer tussen consumenten en bedrijven in goede banen te leiden, zodat de consumenten gemakkelijker kunnen overstappen en bedrijven die een goede aanbieding hebben nog gemakkelijker klanten kunnen winnen. Deze wet is ook goed nieuws voor de telemarketeers. Zij bellen nu vaak tijdens het eten. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen en goed wordt gehandhaafd, krijgen telemarketeers alleen nog maar mensen aan de telefoon die op het telefonische verkooptelefoontje zitten te wachten. Deze wet is goed nieuws voor mensen die willen verkopen en goed nieuws voor consumenten, want de irritaties door de telemarketing zullen afnemen. Ook willen wij de overlast door spam voor bedrijven af laten nemen.

Er zijn veel vragen gesteld en ik wil die zo precies mogelijk beantwoorden. De heer Doek van het CDA vroeg zich af of het overzicht van de sectorspecifieke regelingen die niet voldoen aan het gestelde in het Burgerlijk Wetboek nog dit kalenderjaar aan de Kamer verstrekt zal worden. Ik kan de heer Doek geruststellen. Dat overzicht zal dit kalenderjaar nog naar de Kamer worden verstuurd.

De heer Doek was benieuwd naar de datum voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel. De verschillende onderdelen kunnen op verschillende momenten in werking treden. Ik ben ook verantwoordelijk voor het vaststellen van vaste verandermomenten. Bedrijven willen niet gedurende het gehele jaar met veranderingen worden geconfronteerd. Wij hebben afgesproken om of op 1 januari of op 1 juli veranderingen aan te brengen. Zodoende kunnen die veranderingen in de boekhouding en andere vormen van administratie verwerkt worden. Daarom zullen wij voor de onderdelen die direct ingrijpen op de bedrijfsvoering de datum van 1 juli 2009 hanteren. Daarbij denk ik aan de contractduur en de opzegtermijnen, het bel-me-nietregister en de uitbreiding van het spamverbod, zodat dat ook zal gelden voor rechtspersonen en bedrijven. Voor deze onderdelen zal de datum van 1 juli 2009 gelden. Er wordt dus een reële overgangstermijn in acht genomen. Ook voor het openbare antenneregister zullen wij de datum van 1 juli 2009 hanteren in verband met de technische haalbaarheid. Een aantal bestuurlijke aangelegenheden kunnen wel sneller worden geregeld. Daarvoor zal 1 januari 2009 gelden. Ik denk hierbij aan het schrappen van de adviesrol van de OPTA ten aanzien van de omvang en aan voorschriften bij frequentievergunningen, aan overheveling van de adviesrol bij mededingingsaspecten, aan de vergunningverlening door de NMa in plaats van door de OPTA, de samenwerking tussen de OPTA en de NMa, het gebruik van de IMSI-catcher en aan deelname van de OPTA in vennootschappen of rechtspersonen, waarmee volgens mij het bedrijfsleven niet heel veel te maken heeft.

De heer Elzinga vroeg: wanneer vraagt u wel en wanneer niet advies aan de Raad van State als een nota van wijziging wordt opgesteld? Het beleid van de regering houdt in dat wetsvoorstellen die ingrijpend worden veranderd met een nota van wijziging voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Als het dus om ingrijpende wijzigingen gaat, vragen wij de Raad van State om advies, tenzij zeer dringende redenen zich daartegen verzetten.

De heer Elzinga vroeg om een nota. Wij hebben het voorgaande al vastgelegd met de aanwijzing voor de regelgeving. Wij kunnen nu spreken over de vraag of sprake is van een ingrijpende wetswijziging, maar gelet op het stadium van de behandeling waarin dit wetsvoorstel zich bevindt, lijkt mij dat minder zinvol. Met eerdere stukken heb ik al aangegeven dat de spoedige totstandkoming van dit wetsvoorstel, inclusief de regelgeving met betrekking tot de telemarketing, voor mij van groot belang was. Dat is zij nog steeds, vooral omdat ik zo snel mogelijk een eind wil maken aan de irritatie. Daarom heb ik in dit geval de Raad van State niet om advies gevraagd. Gelet op het feit dat de aanwijzingen voor de regelgeving al iets zeggen over het vraagstuk wanneer de Raad van State wel en wanneer niet om advies moet worden gevraagd, lijkt mij een aparte notitie niet nodig.

De heer Van Driel wilde weten hoe het advies van de Raad van State over het amendement-Aptroot zich verhoudt tot het intern aan mij gegeven advies en hij vroeg ook of er contact was geweest met de Europese Commissie. Het zal duidelijk zijn dat mijn aanvankelijke oordeel over het amendement-Aptroot inderdaad was gebaseerd op interne adviezen van mijn departement. Dat advies betrof een genuanceerde afweging naar aanleiding van een uitzondering die artikel 2, lid 2, onder c, van de Dienstenrichtenlijn expliciet noemt. Het gaat daarbij om zogenaamde aangelegenheden die betrekking hebben op de richtlijn elektronische communicatie. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2008 ben ik er op basis van mijn interne adviezen voorzichtigheidshalve van uitgegaan dat uitzonderingen op de Dienstenrichtlijn beperkt geïnterpreteerd moeten worden. Ik heb dus voorzichtig gehandeld en ben uitgegaan van de beperkte interpretatie. De Raad van State heeft een andere afweging gemaakt. Het feit dat de raad een andere afweging heeft gemaakt, heeft niet zozeer te maken met de kwaliteit van de advisering, maar veel meer met de inschatting van de ruimte die de Dienstenrichtlijn biedt om van uitzonderingen gebruik te maken. Mijn adviseurs zijn dus aan de voorzichtige kant gaan zitten. De Raad van State komt met een iets ruimere interpretatie. Als niet-jurist zeg ik ook tegen de heer Asscher dat het finale woord aangaande deze afweging uiteraard aan het Hof van Justitie in Luxemburg is. Het advies van de Raad van de State is natuurlijk zeer gezaghebbend. Dat volg ik; ik heb daar vertrouwen in. Tegen de heren Elzinga en Van Driel zeg ik: hierover is geen contact geweest met de Europese Commissie.

De heer Van Driel (PvdA):

Waarom niet? Het had toch voor de hand gelegen om met de Europese Commissie contact op te nemen als men zozeer aarzelt? Ik kan mij heel goed indenken dat je voorzichtig wilt zijn, maar in zo'n situatie bel je toch met Brussel of je gaat daar een keer op bezoek met de vraag: wat denken jullie daarvan?

Staatssecretaris Heemskerk:

Ja, dat had gekund, maar dit is niet gebeurd. Wij zijn voorzichtig geweest. Ook vanwege de kritische vragen die door deze Kamer met het eerste verslag zijn gesteld, hebben wij besloten om de Raad van State om advies te vragen. Dat maakte voor ons alles duidelijk.

De heer Van Driel (PvdA):

Dan blijft de vraag: waarom heeft men geen contact met Brussel opgenomen? Vond men dat niet nodig, heeft men dat vergeten of heeft men niet aan die mogelijkheid gedacht?

Staatssecretaris Heemskerk:

Alle drie de punten gelden.

Voorzitter. De heer Van den Berg wilde weten of het amendement-Aptroot – de Raad van State heeft geoordeeld dat het niet in strijd is met het gestelde in de Dienstenrichtlijn – ook niet in strijd is met het gestelde in het EG-Verdrag, dat immers van een hogere orde is dan de daarop gebaseerde richtlijnen. Mijn aanvankelijke aarzelingen bij het amendement van de heer Aptroot zagen op een mogelijke strijdigheid met de Dienstenrichtlijn. Ik heb nooit de mening aangehangen dat er sprake zou zijn van strijdigheid met het EG-Verdrag. Ik zie ook op dat punt geen problemen meer met het amendement. In zijn advisering over het amendement heeft ook de Raad van State geen opmerkingen gemaakt over de eventuele strijdigheid van het amendement met het EG-Verdrag. Wat dat betreft voorzie ik dus geen problemen.

De leden Van Driel en Doek vroegen hoe het staat met het beheer van het bel-me-nietregister. Gaat Stichting Infofilter dat beheren? Ik heb in augustus laten weten dat ik van plan was om Infofilter aan te wijzen als beheerder van het bel-me-nietregister, want daar had men de infrastructuur al klaar. Infofilter heeft zich in oktober bereid verklaard om een aanwijzing van beheerder te aanvaarden. Dat moet echter nog formeel bevestigd worden. Naar aanleiding van deze reactie moet nog een aantal zaken worden geregeld. Nadat de aanwijzing formeel is, duren de noodzakelijke aanpassingen van het register ongeveer vier maanden. Ook de adverteerders zullen nog maatregelen moeten nemen om het register te kunnen raadplegen. Een goede koppeling is nodig. Alles in aanmerking genomen komen wij uit op 1 juli 2009. Mijn inzet is altijd geweest het bij Infofilter te houden, maar ik wilde Infofilter ook geen carte blanche te geven om te voorkomen dat het elke prijs kon eisen die het zou willen. Wij zijn er in goed overleg uitgekomen.

De goededoelensector heeft, met alle andere sectoren die gebruikmaken van telemarketing, ruimschoots de kans gekregen om irritatie rond telemarketing te reduceren. Uit onderzoek blijkt dat ook goede doelen voor slechte gevoelens kunnen zorgen, omdat door telemarketing irritatie is ontstaan over goede doelen. Dat blijkt onder andere uit de vele burgerbrieven over dit onderwerp. Vooral oudere consumenten kunnen in vervelende situaties terechtkomen door een te opdringerige werkwijze ten behoeve van goede doelen. Om toch tegemoet te komen aan goede doelen heb ik ervoor gezorgd dat men bij het bel-me-nietregister een gedifferentieerde aanmelding kan doen. Er kan een deelblokkade in het register worden opgenomen, waarbij de consumenten ervoor kunnen kiezen om telemarketing voor goede doelen toe te staan. In de voorlichting zal nog eens extra gewezen worden op de mogelijkheid van een gedifferentieerde blokkade.

De heer Doek (CDA):

Afgedwongen is dat in elk gesprek de mogelijkheid wordt geboden tot opname in het bel-me-nietregister. De vraag doet zich voor op welk moment de genoemde verfijning kan worden aangebracht. Iemand die wordt opgebeld over bijvoorbeeld rolluiken, kan spontaan reageren en zeggen dat hij nooit meer ergens voor gebeld wil worden. Als hij had geweten dat hij kon aangeven dat hij wel voor goede doelen wilde worden gebeld, had hij dat misschien gedaan. Ik neem aan dat niet alles meteen gedifferentieerd kan worden als iemand opgeeft dat zijn nummer moet worden geblokkeerd.

Staatssecretaris Heemskerk:

De vraag van de heer Doek is eigenlijk of degene die aangeeft niet meer gebeld te willen worden over rolluiken, vervolgens ook nooit meer wordt gebeld door het Rode Kruis. Ik weet niet precies hoe dit gaat en zal hier nog op terugkomen.

Zijn er voldoende waarborgen om concurrentievervalsende effecten te voorkomen? Anders gezegd: als je iemand telefonisch rolluiken hebt verkocht, kun je die persoon dan aanbieden dat hij nooit meer door andere rolluikverkopers wordt gebeld? Erger nog: kan misbruik worden gemaakt van het systeem doordat adverteerders klanten in het bel-me-nietregister laten opnemen zonder dat die klanten daarvan op de hoogte zijn? De heer Van Driel heeft hiermee een punt. Bedrijven kunnen inderdaad mensen inschrijven in het bel-me-nietregister zonder dat zij daarom hebben gevraagd. Overigens is dat ook nu al het geval. Te denken valt aan klanten die een product afnemen en door de adverteerder worden ingeschreven in het register, zodat de concurrenten deze mensen niet meer kunnen benaderen. Callcentra hebben er geen belang bij dit te doen. Ook kleinere organisaties zullen het erg ingewikkeld vinden om mensen te laten uitschrijven voor een bepaalde sector. Als een partij kwaad wil, kan dit niet voor honderd procent worden tegengegaan. Bij toepassing in de praktijk is er sprake van valsheid in geschrifte en dus van een onrechtmatige daad. Als een telemarketeer of verkoper van rolluiken met grote regelmaat significant meer aanmeldingen voor het register doet dan anderen, dan kan de beheerder dat opmerken en melden aan de OPTA. De OPTA kan vervolgens navraag doen, bijvoorbeeld door de mensen die een e-mailadres hebben opgegeven te benaderen of door simpelweg in overleg te gaan met de betreffende telemarketeer. Wij zien dus wel een mogelijkheid om de telemarketeers die er een loopje mee nemen aan te pakken.

De heren Asscher en Elzinga stelden vragen over het Actal-advies. Het Actal-advies van 18 januari 2008 was niet het allerbeste advies dat ik ooit van Actal heb ontvangen. Het advies was gebaseerd op de in de memorie van toelichting opgenomen berekeningen. Die waren op dat moment niet volledig. Daarom is Actal opnieuw gevraagd om advies over het geheel uit te brengen, het wetsvoorstel en de lagere regelgeving. Daarbij zijn alle administratieve lasten in kaart gebracht. De conclusie van het tweede advies van Actal van 22 mei 2008 is dat de memorie van toelichting zowel kwalitatief als kwantitatief een goed inzicht geeft in de gevolgen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burgers. Het advies was positief. Ook het College Bescherming Persoonsgegevens heeft positief geadviseerd. De heer Asscher sloot af met te zeggen: als Actal tegen is, ben ik ook tegen. Actal was uiteindelijk positief. Ik zie dus zeer uit naar het eindoordeel van de heer Asscher.

Ik ben bereid tegemoet te komen aan het verzoek van de heer Doek de ervaringen van het bel-me-nietregister door de OPTA te laten monitoren. De resultaten daarvan kan hij ook zien. Het jaarverslag van de OPTA is misschien een handige plek om ze te publiceren. Dit jaarverslag zal de leden van de Eerste Kamer worden toegezonden en naar aanleiding daarvan kunnen de Kamerleden aanvullende vragen stellen.

Gevraagd is om voor de bepaling omtrent de contractduur en de opzegtermijn gebruik te maken van de mogelijkheid om artikel 7.2a later in werking te laten treden. Ik heb al toegezegd dat dit 1 juli 2009 wordt. Dit geeft het bedrijfsleven enige ruimte voor aanpassingen. Een deel van het bedrijfsleven zal daar blij mee zijn. Het bedrijfsleven dat denkt een betere aanbieding te kunnen doen, zal wat langer moeten wachten op de consumenten die een wat langere opzegtermijn hebben en zal minder snel nieuwe klanten kunnen bedienen. Er zal dus niet alleen maar gejuicht worden door het bedrijfsleven.

Is er wel voldoende reden om, in verband met de regeling omtrent de contractduur en de opzegtermijnen, af te wijken van het Burgerlijk Wetboek. Een opzegtermijn van meer dan drie maanden wordt geacht onredelijk bezwarend te zijn. Een aanbieder mag op dit moment in principe een opzegtermijn van drie maanden hanteren. In de praktijk is gebleken dat een opzegtermijn van drie maanden door het merendeel van de jonge flitsende en ook steeds meer oudere flitsende consumenten wordt beschouwd als een overstapdrempel: zij willen sneller op een nieuwe aanbieding kunnen ingaan. In 2006 hadden ruim 600 van de in totaal 1000 bij OPTA binnengekomen klachten betrekking op overstapproblemen tussen de internetaanbieders. In september 2007 constateerde de OPTA een maandelijkse klachtenstroom van circa 50 klachten. Het onderzoek van Heliview van december 2005 naar overstapdrempels en notaspecificaties geeft aan dat de problemen voor een belangrijk deel zijn te ondervangen door het hanteren van een overstaptermijn van maximaal een maand. Ik verwacht dat door de snelle opkomst van nieuwe diensten zoals internettelefonie en breedbandige mobiele telefonie de wens om nog sneller te kunnen overstappen voor nog meer verbindingen of nog lagere prijzen alleen maar zal toenemen. Mede daarom is een kortere opzegtermijn van maximaal een maand van groot belang. In een markt waarin heel veel nieuwe producten met een relatief korte levensduur worden gezet, is het van belang dat consumenten na een contractperiode van één dan wel twee jaar binnen een maand kunnen opzeggen. Dat willen de consumenten, maar het is ook fijn voor die bedrijven die prachtige aanbiedingen hebben. Er is mijns inziens voldoende reden om af te wijken van de driemaandentermijn van het Burgerlijk Wetboek.

Ik kom op spam, faxspam, de uitbreiding van spam naar bedrijven en de vraag of het een nationale kop was. Het betreft vragen van de VVD, de SGP en de ChristenUnie. Nee, wij denken niet dat het een nationale kop is. De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie verplicht de lidstaten tot het nemen van passende maatregelen om de abonnees, natuurlijke personen en rechtspersonen, te beschermen tegen ongewenste communicatie. Wij zijn begonnen met zelfregulering en daarmee voldoen wij in beginsel aan de implementatie van de richtlijn. Maar in de praktijk bleek dat op basis van zelfregulering toch heel veel irritatie bleef bestaan over faxspam. U hebt er zelf uit de privésfeer heel mooie voorbeelden van gegeven. Omdat dat niet werkt, heb ik ervoor gekozen om het op een andere manier vorm te geven. In plaats van zelfregulering kiezen wij nu voor een wettelijk systeem. Dat wettelijke systeem valt binnen de Europese zorgplicht van Nederland om de belangen van alle abonnees te beschermen. Mijn verwachting is dat daarmee aan onze Europese plicht beter invulling wordt gegeven. Er is dus geen sprake van een nationale kop, maar van een verbeterde implementatie van de Europese regelgeving. Wij deden het smal, wij mochten het breed doen en wij kiezen nu voor de wat bredere interpretatie binnen de Europese kaders. Het is dus niet stringenter dan de Europese regels voorschrijven, omdat de Europese regels uitdrukkelijk een opt-outsysteem toestaan. De motie-Van Egerschot/Kortenhorst – de regering moet geen oordeel hebben welke motie haar meer lief is – is gewoon niet van toepassing.

Ik kom bij faxspam. Er is onduidelijkheid over de positie van VNO-NCW. Wat was nu de positie van VNO-NCW ten aanzien van de uitbreiding van het spamverbod, met name het onderdeel van de ongewenste faxen, zo vroeg de heer Asscher. Feit is dat VNO-NCW zeer nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel. De inzet en houding van en de samenwerking met VNO-NCW waren buitengewoon constructief. VNO-NCW heeft ook de uitbreiding van het spamverbod naar bedrijven toe gesteund. Ook de gevolgen voor de faxbranche zijn onderwerp van gesprek geweest in het overleg met VNO-NCW. Dat blijkt ook uit het commentaar van VNO-NCW op het wetsvoorstel. Daarin wordt het verzenden van spam aan faxnummers expliciet genoemd. Ook zij hebben net als de twee senatoren er een broertje dood aan. VNO-NCW heeft tijdens het hele traject geen uitzondering gepleit voor faxspam. Ook andere bedrijven en brancheverenigingen hebben er niet om gevraagd. Er is bijvoorbeeld overleg geweest met DDMA, de brancheorganisatie voor de direct marketingbedrijven en later ook met faxspambedrijven. Wij hebben uitgelegd waarom wij faxspam toch willen behandelen als spam. De bedrijven kunnen hun adressenbestand, zeg maar het "fax-me-niet"-register, nog tot 1 juli 2009 benaderen om toestemming te vragen voor het verzenden van berichten.

De meeste faxen komen van buiten Nederland, bijvoorbeeld uit Nigeria om bankdiensten te verlenen. Dat moet je natuurlijk nooit doen als er een fax uit Nigeria komt en dan moet je helemaal niet je creditcardnummer geven. Wij kunnen het in eerste instantie in Europa regelen. In de meeste EU-lidstaten is faxspam ook verboden, opt-in. Wij sluiten daarbij aan. De OPTA werkt in Europees verband samen met de andere lidstaten, heeft workshops gegeven, is actief in het Contact Network of Spam Enforcement Authorities op Europees niveau en heeft ook bijgedragen aan de antispam toolkit van de OESO. Er zijn ook spammers in het buitenland, zelfs buiten Europa, bijvoorbeeld in Australië opgepakt met medewerking en ondersteuning van de OPTA. Kortom, wij zijn er echt volop grensoverschrijdend mee bezig.

De heer Elzinga vroeg waarom de OPTA al voorlichting gaf over spam terwijl de Eerste Kamer nog niet heeft ingestemd met het wetsvoorstel. De OPTA geeft informatie over het spamverbod op verzoek van bedrijven. Het is mij niet bekend dat de OPTA grootschalig is gestart met voorlichting. Wij zijn ook nog in overleg met de OPTA over het communicatieplan.

De heer Van den Berg vroeg of de verplichte privacyrichtlijn tot een spamverbod voor bedrijven leidde. Dat is niet het geval, maar lidstaten moeten er wel voor zorgen dat de rechtmatige belangen van andere abonnees dan natuurlijke personen voldoende zijn beschermd. Gezien de ervaringen is een spamverbod richting bedrijven, een opt-outsysteem, noodzakelijk voor de goede bescherming.

De heer Elzinga vroeg naar de stralingseffecten op basis van de buitengewoon geestige filmpjes op YouTube. Overigens zijn die filmpjes een marketingstunt van een bedrijf dat handelt in bluetooth headsets. Dat bedrijf heeft op CNN uitleg gegeven hoe die filmpjes zijn gemaakt en heeft toegegeven dat de popcorn die je krijgt met een paar maïskorrels een grap was. Maar een grap in Amerika kan er soms toe leiden dat mensen meteen weer vreselijk bang zijn en allerlei rechtszaken willen beginnen, dus zij hebben meteen op CNN gezegd dat die filmpjes niet bedoeld waren om mensen bang te waren, zoals magnetrons niet bedoeld zijn om je hond droog te maken. Dat moet je er in Amerika allemaal op zetten.

Ik kom te spreken over de betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid. Tussen de ministeries zijn werkafspraken gemaakt. De brieven over blootstellingslimieten worden mede geparafeerd door de minister van Volksgezondheid in verband met de arbeidsomstandigheden. Daarnaast neemt VROM de taken van VWS waar op het terrein van antennes en straling. Daarover is vandaag een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met de reactie op een Belgisch onderzoek naar de effecten van gsm-straling. Het kabinet blijft van mening dat ook het Belgische onderzoek geen aanleiding geeft tot bezorgdheid. Desondanks, om alle angsten weg te nemen, vragen wij nog eens advies aan de Gezondheidsraad. Ik zal ervoor zorgen dat de brief die naar de Tweede Kamer is gegaan ook wordt toegezonden aan de Eerste Kamer, want alles wat wij kunnen doen om angsten bij bezorgde burgers weg te nemen, doen wij.

De heer Doek heeft gevraagd wanneer de verfijning van de differentiatie in het bel-me-nietregister plaatsvindt ten aanzien van de goede doelen. De mensen kunnen zich natuurlijk zelf afmelden op de website van Infofilter. Daar wordt de mogelijkheid van differentiatie geboden. Als men zich via een telemarketeer laat inschrijven in het register, zal de telemarketeer vragen of men zich ook voor de goede doelen wil afmelden. Ik zal dat bewerkstelligen. Daarmee is er sprake van een gedifferentieerde inschrijving in het bel-me-nietregister, ook als men dit via een telemarketeer doet.

Als deze wet wordt aangenomen, kunnen consumenten makkelijker abonnementen opzeggen en kunnen bedrijven makkelijker nieuwe klanten werven. Dit laatste zou ook de VVD-fractie goed moeten uitkomen. Daarnaast wordt de bescherming tegen telemarketing een stuk beter. Als men zit te eten, naar een film kijkt of de kinderen in bed legt, krijgt men niet langer al die vervelende telefoontjes. Verder zal het spamverbod zorgen voor veel minder overlast voor bedrijven.

De heer Asscher (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik mag in ieder geval constateren dat de staatssecretaris een zeker gevoel voor humor niet kan worden ontzegd. In het begin van zijn betoog gaf hij aan hoe blij iedereen moet zijn dat het makkelijker wordt om over te stappen en hoe positief de telemarketeers wel zullen zijn, nu zij weten dat zij alleen nog mensen kunnen bellen die gebeld willen worden. Ik vind dat wel een mooie interpretatie, maar een beetje kort door de bocht. Ik denk dat het leven in het bedrijfsleven iets ingewikkelder is.

De eerste keer dat ik hier van gedachten wisselde met de staatssecretaris – dat is al vrij lang geleden – heb ik hem een gebrek aan ambitie bij het afschaffen van regels en vergunningen verweten. Ik wil daar nu op terugkomen, want ik denk dat het bestendig beleid is om nu zo veel regels en vergunningen te willen introduceren. De staatssecretaris sprak over een smalle en een brede interpretatie. Ik denk dat dit ook het verschil is tussen ons bij dit wetsontwerp.

De staatssecretaris zei iets wat mij nog niet helemaal duidelijk is. Hij zei dat men, als men niet meer gebeld wil worden, zich kan uitschrijven per sector. Volgens mij kan men zich uitschrijven of niet uitschrijven, maar ik vraag mij af hoe men zich per sector zou kunnen uitschrijven. Graag hoor ik hoe dat geregeld wordt.

Het doet mij deugd dat in ieder geval uit het debat de toezegging naar voren is gekomen dat een deel van de nu in te voeren regels zes maanden uitgesteld is, tot 1 juli 2009, gerekend vanaf de invoering van de wet, zo die wordt aangenomen. Dit lijkt mij een verstandige daad.

De staatssecretaris bracht nog even de twee adviezen van Actal in herinnering. Ik vond dat in het eerste advies helder en duidelijk werd aangegeven waarom wij het niet moesten doen. Ik hechtte daar meer waarde aan dan aan het tweede advies, waarin stond dat de administratieve lasten nu duidelijk bekendgemaakt waren.

Moeilijker heb ik het met de argumentatie dat het wetsvoorstel zo mooi is voor de nieuwe aanbieders. Je bent jong en je wilt wat, en je wilt snel kunnen overstappen. Dat is ongeveer de argumentatie die ik proef. Dat is de reden om af te wijken van bestendig beleid in het Burgerlijk Wetboek. Dat deel ik niet. Belangrijk is de situatie rond de faxspam. Mijn fractie heeft gesteld dat dit een nationale kop is bovenop de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie. Die geeft aan dat er passende maatregelen genomen kunnen worden tegen ongewenste communicatie. De staatssecretaris heeft gezegd dat men dit heeft geprobeerd met zelfregulering, maar dat dit niet gelukt is. Dat is ten dele waar, maar de eerste pogingen voor zelfregulering waren wel heel erg smal opgezet. Daarna was het erg communiërend om daar niet mee verder te gaan.

Ik ben geen vertegenwoordiger van de faxbranche, niet in enge en niet in brede zin, maar in de vele communicatie die ons bereikt heeft, is het mij opgevallen dat de faxbranche zich minder vertegenwoordigd voelde in de opstelling van VNO-NCW dan de staatssecretaris nu naar voren brengt. VNO-NCW heeft geen uitzondering bepleit voor de faxbranche, maar de faxbranche zelf heeft niet nagelaten bij voortduring een uitzondering te bepleiten. Ik denk dat het toch van belang is, juist voor een staatssecretaris van Economische Zaken, om onder ogen te zien dat deze branche met deze regelgeving zeer ernstig in haar voortbestaan wordt bedreigd. De staatssecretaris stelt dat de bedrijven nog zes maanden de tijd hebben om in ieder geval iedereen te benaderen met de vraag of zij faxen mogen sturen, maar dat is natuurlijk slechts een eenmalige periode en daarna is het afgelopen.

Vervolgens nog een kleine opmerking over de internationale regeling. Het doet mij deugd dat de staatssecretaris concludeert dat hij daarmee bezig is en dat dit in de praktijk soms zelfs effectief blijkt. Hij schrijft echter in de stukken dat het zijn voorkeur had gehad een internationale regeling te introduceren en dat wij bij gebrek daaraan met deze kop op de Europese wetgeving komen. Ik heb gevraagd of de staatssecretaris zich maximaal wil blijven inzetten om te komen tot een werkelijke, niet alleen Europese, maar internationale regeling, zodat spam, in welke zin dan ook, niet alleen binnen de Europese Unie, maar ook juist buiten de Europese Economische Ruimte wordt gereglementeerd. Tot die grensoverschrijdende activiteit wordt het wetsvoorstel verbreed, mede dankzij het amendement op stuk nr. 10 van collega Aptroot in de Tweede Kamer. Ik ben blij dat de staatssecretaris dat nu van harte omarmt. Hij moest wel, gelet op het feit dat het ging om een aangenomen amendement, maar nu heeft hij dat zelfs positief genoemd.

De heer Doek (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Overigens heb ik met het noemen van de verkopers van rolluiken natuurlijk op geen enkele wijze negatieve indrukken omtrent verkopers van rolluiken willen doen vestigen. Ik heb ze meer als voorbeeld genoemd. Ik zeg dit om te voorkomen dat ik er straks allerlei spam over ontvang.

Ik dank de staatssecretaris bovendien voor zijn verwijzing naar mijn rekenkunst. Ik zeg vaak: ik kan niet rekenen maar wel tellen. Dat brengt mij dan ook op het volgende. Ik heb het aantal vragen dat ik hem heb gesteld goed geteld, evenals het aantal toezeggingen. Ik kan dan ook zeggen dat hij op al mijn vragen is ingegaan. Met name dank ik hem voor zijn opmerking over de goede doelen en de inzet die daarop gepleegd gaat worden. Ik hoop werkelijk dat hij in samenwerking met de toekomstige beheerder zinvolle oplossingen weet te vinden, ook in overleg met de goededoelenorganisaties; aan alles zit namelijk wel een kostenplaatje.

Hetgeen de staatssecretaris heeft gezegd over het tijdstip van inwerkingtreding komt mij als helder en verstandig over. Toch wil ik hem meegeven dat ik mij kan voorstellen dat de termijn tot de op 1 juli volgend jaar geplande introductie van het verplichte belregister, wellicht wat te krap is gelet op alles wat met die introductie samenhangt, zoals het maken van een nieuwe infrastructuur op het gebied van ICT en voorlichting. Ik zou dan ook een pleidooi willen houden om het twee of drie maanden later te doen, in ieder geval om enige flexibiliteit in te bouwen. Wij kunnen beter een goed werkend systeem hebben dan een systeem dat vanaf het begin allerlei kinderziektes blijft vertonen.

Ter zake van het aanwijzen van de beheerder heb ik wellicht een wat nare vraag voor de staatssecretaris. Wij hebben hier weliswaar de aanbestedingswet afgewezen, maar ik verzoek de staatssecretaris mij toch nog te willen aangeven of het aanwijzen van deze beheerder zomaar kan zonder Europese aanbesteding. Het gaat om een marktpartij die een heleboel omzet zal realiseren en ook veel kosten zal maken die ze dan door zal berekenen. Ik kan mij toch voorstellen dat het een opdracht is waaraan veel organisaties mee zouden willen dingen. Ik hoor gaarne het antwoord van de staatssecretaris hierop, waarbij ik van harte voor hem hoop dat het antwoord is dat er niet Europees aanbesteed behoeft te worden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en met name voor het feit dat hij voor de goede doelen naar een oplossing zoekt die voor de desbetreffende organisaties werkbaar is.

Hij heeft in alle rust geantwoord. Er gaat altijd een zekere rust van uit als hij aan het woord is, maar gaande zijn beantwoording werd ik steeds onrustiger. Dat betreft met name de faxbranche. Ik wil nog even in herinnering roepen dat er onderzoek is geweest naar de irritatie ten aanzien van telemarketing, maar dat bij mijn weten soortgelijk onderzoek niet is gebeurd voor de faxbranche. Toch wordt die branche evenwel behoorlijk onder druk gezet, met alle economische gevolgen voor haar van dien. Wij kunnen dat in het tij waarin wij nu verkeren eigenlijk niet gebruiken. Voor de telemarketing gaat een licht regime gelden terwijl voor de faxbranche een veel strenger regime gaat gelden. Volgens mij zijn wij dan niet goed bezig. Ik heb dan ook gepleit voor een verplicht "fax me niet"-register. Waarom kan dat nu niet? Ik heb nog geen overtuigende argumenten van de staatssecretaris daarover gehoord.

Verder wil ik nog in herinnering brengen onze vraag over het negatieve advies van professor Wagenaar, waarop ik graag alsnog antwoord krijg.

De heer Van Driel (PvdA):

Als de faxbranche ongevraagd van alles stuurt, betekent dit dat ik daardoor eerder nieuwe toner en een nieuw pak papier in mijn faxapparaat moet doen. Dat brengt dus kosten met zich zonder dat je daarom gevraagd hebt. Dat is een andere situatie dan via internet, waar je met een klik de zaak weghaalt. Dus in die zin vind ik het verdedigbaar dat er sprake is van een verschillend regime.

De heer Van den Berg (SGP):

Daarom heb ik ook gevraagd of er een onderzoek is geweest naar de gevolgen wat betreft de faxbranche. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is zo'n onderzoek niet gedaan. Ik heb een fax en ik maak er veel gebruik van, maar ik heb die grote problemen niet. Maar ik woon in Veenendaal en u in Den Haag. Dat zal het verschil wellicht uitmaken.

Verder heb ik de staatssecretaris gevraagd naar de notificatieprocedure. Hadden wij een en ander niet moeten aanmelden bij het wetsvoorstel? Is dat niet de goede procedure? Naar mijn overtuiging is dat niet gebeurd, aangezien ik het niet terug heb kunnen vinden in de openbare database. Dat zou grote gevolgen kunnen hebben. Ik wil graag dat de staatssecretaris daarop nog ingaat.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden op de gestelde vragen. Op enkele vragen en de antwoorden daarop wil ik nog terugkomen.

Ik begrijp van de staatssecretaris dat er een aanwijzing voor de regelgeving bestaat die aangeeft wanneer er wel of niet advies van de Raad van State wordt gevraagd. Als ik het goed begrijp wordt alleen bij ingrijpende wijziging een advies gevraagd en als die niet ingrijpend is in het algemeen niet. Begrijp ik dan ook goed dat bij ingrijpende wijziging snelle behandeling zelfs op een hoger plan kan staan dan een zorgvuldige procedure? In ieder geval leidde de spoed in dit geval tot het afzien van een adviesaanvraag aan de Raad van State, maar vervolgens wel tot een adviesaanvraag over de amendementen die naar mijn inzicht over dezelfde materie handelden. Waarom was dat dan wel een ingrijpende wijziging? Ik begrijp van de staatssecretaris dat hij het advies van de Raad van State vertrouwt en dat hij er gerust op is dat hij geen standje van Brussel krijgt. Hij noemde de Raad van State gezaghebbend op dit terrein. Naar ik heb begrepen, waren het de interne adviseurs van de staatssecretaris die hebben geadviseerd dat de wijziging via een nota van wijziging geen ingrijpende wijziging inhield en de wijzigingen zoals voorgesteld via de amendementen wel. Heeft de Raad van State niet aangetoond dat deze interne adviseurs het bij het verkeerde eind hadden?

Vervolgens sprak de staatssecretaris de hoop uit dat de telemarketeers alleen nog maar gewillige oren zullen aantreffen. Dat was het geval geweest bij een bel-me-welregister en nu pas volgens mij nadat iedereen die geen gewillige oren heeft zich eerst heeft afgemeld via het bel-me-nietregister. Daarom is het amendement van mijn partijgenoot aan de overzijde van het Binnenhof zo belangrijk, in de zin dat iedereen zich direct in dat register kan laten inschrijven. Ik neem aan dat het onderling overleg met de sector zal leiden tot de afspraak dat dit de eerste vraag wordt die aan de telefoon gesteld zal worden als mensen gebeld worden. Op die manier kan de staatssecretaris het door hem gevreesde misbruik voorkomen dat eerst een product verkocht wordt en mensen daarna pas de mogelijkheid krijgen om zich af te melden.

De staatssecretaris is vrij uitvoerig ingegaan op de problematiek van de faxspam, maar niet op mijn vraag waarom telemarketing via de fax als spam geldt waar wel expliciet eerst toestemming voor gevraagd moet worden en voor telefoonspam niet. Dat is de kwestie van de opt-out versus de opt-in. In eerste termijn vroeg ik of dat leidt tot ongelijke behandeling van directmarketingbedrijven.

Ik ben gelukkig gerust gesteld over het feit dat de regering de zorgen over straling onder de bevolking serieus blijft nemen en ons daarover zal blijven informeren.

De staatssecretaris gaf aan dat de OPTA niet op grote schaal informatie verstrekt over deze wet, maar dat alleen op aanvraag van bedrijven doet. Mij is wel gebleken dat dit ook op eigen initiatief van de OPTA gebeurt. Als zij een bedrijf informeert als er klachten zijn, geeft zij ook al informatie over de nieuwe wetgeving die eraan komt. Ik herhaal mijn vraag of dat toch niet wat voorbarig is. Goedkeuring door deze Kamer hoort toch ook bij zorgvuldige procedures? Ik neem tenminste aan dat de staatssecretaris dat met ons eens is.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Wat ons betreft zijn er nog drie kleine punten overgebleven en daar wil ik nog iets over zeggen.

De staatssecretaris heeft een stap gezet in de richting van de goede doelen. Ik zou eigenlijk de toezegging willen dat hij ons een brief stuurt over hoe dat overleg afgelopen is. Goede doelen hebben naar mijn fractie toe de zaak geen goed gedaan, zoals ik net gezegd heb. Zij hebben een brief geschreven waarvan ik dacht: wat moet ik daar nou van denken? De goede doelen zelf zijn ons echter zo lief dat wij graag willen dat het met dat register goed afloopt. Mensen moeten nog wel door goede doelen benaderd kunnen worden, tenzij zij dat absoluut niet willen. Misschien kan er dus een brief komen over de afloop van het overleg en over de verdere invulling.

Ik wil nu ingaan op de concurrentievervalsing. Je moet wel een slecht karakter hebben om nadat je een telefooncontract verkocht hebt, aan te bieden om iemand gratis en voor niets aan te melden bij het bel-me-nietregister zodat de klant niet meer door iemand anders lastig wordt gevallen. Dat kan inderdaad gebeuren en misschien valt het via de OPTA na te gaan. Toch zou het misschien het overwegen waard zijn om over drie of vier jaar te bekijken of op dat punt in sommige branches rare dingen gebeuren. Daar kun je tegen die tijd makkelijk een onderzoekje tegenaan gooien. Concurrentie kan soms heel hard zijn en het hangt van het bedrijf af of er voldoende ethiek aanwezig is.

Een overbruggingstermijn van zeven maanden is tamelijk ruim. Ik heb op één vraag nog geen antwoord gehad. Wordt er voorlichting over gegeven? Weet iemand die op 1 augustus bij een belwinkel komt en van zijn contract af wil dat tot 1 januari loopt, dat hij die mogelijkheid heeft? Weet hij dat de belwinkel niet kan zeggen dat dit niet kan omdat hij dan maar niet tot 1 januari een contract had moeten sluiten? Is er enige voorlichting of kan zo iemand in een winkel weggebluft worden met het argument dat hij dan maar geen contract voor een jaar of twee jaar had moeten sluiten en dat hij daarna maar weer eens terug moet komen? Ik wil graag horen wat de overheid, de OPTA of wie dan ook daaraan doet.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Ook namens mijn fractie dank voor de beantwoording door de staatssecretaris. Namens mijn fractie heb ik nog twee punten, want met name op het punt van de goede doelen en de faxspam is door mijn fractie de vraag naar de proportionaliteit gesteld. Op dat punt vond ik het antwoord van de staatssecretaris wat terughoudend. Hij moet toch in zekere mate inzicht hebben in de consequenties van deze dingen voor bijvoorbeeld de goededoelenorganisaties, zodat hij die consequenties kan afwegen ten opzichte van irritatie en eventuele schade voor consumenten. Op dat punt ontbrak er iets in het antwoord van de staatssecretaris. Dat neemt niet weg dat wij blij zijn met de ruimte die hij biedt om gedifferentieerd in het bel-me-nietregister ingeschreven te worden, zodat de goede doelen mogelijk nog uitgezonderd worden op dat punt.

Het tweede punt waarbij de proportionaliteit aan de orde was, was de faxspam. De staatssecretaris sprak over een fax-me-nietregister. Dat deed hij ongetwijfeld met een knipoog, want feitelijk bedoelt hij dat de bedrijven nog een aantal maanden hebben om mensen kenbaar te maken dat zij niet automatisch in het fax-me-nietregister worden ingeschreven. Daaronder liggen echter nog enkele vragen. Over hoeveel klachten gaat het hierbij in het geheel? Ik heb begrepen dat het in het ook door anderen geciteerde rapport van de heer Wagenaar gaat om 2,5%. Daarbij zou het zowel om natuurlijke personen als om rechtspersonen gaan. Wat is nou precies de omvang van het probleem waarvoor wij deze regeling feitelijk treffen? Ik ben het met de heer Van Driel eens dat bij faxspam ook sprake is van kosten bij de consument, maar dat neemt niet weg dat die kosten bestreden zouden kunnen worden door inschrijving in een fax-me-nietregister. Op dat punt krijgt mijn fractie dus graag nog een verheldering.

Mijn fractie wacht de antwoorden met spanning af.

Staatssecretaris Heemskerk:

Voorzitter. Ik dank de fracties voor de diverse vragen. Ik denk dat wij moeten uitkijken voor een herhaling van de eerste termijn. De heer Asscher heeft in tweede termijn een aantal dingen herhaald die ik in eerste termijn al uiteen heb gezet. Ik zal daar kort op ingaan. Volgens mij ging zijn maidenspeech erover dat ik te weinig ambitieus zou zijn. Dat verwijt hoor ik niet vaak. In ieder geval ben ik buitengewoon ambitieus bij het verminderen van de administratieve lasten. Wij hebben ook weer een voortgangsrapportage waarin wij heel veel maatregelen aankondigen die de kwaliteit van de publieke dienstverlening verbeteren en het leven van bedrijven in deze moeilijke tijden hopelijk ietsje makkelijker maken. De overheid hindert niet maar helpt. Dit telt op tot een vermindering met 25%. Het startpunt is daar waar het vorige kabinet geëindigd is. Wij zijn dus in ieder geval een stuk ambitieuzer dan de vorige kabinetten, waarvan de VVD wel deel uitmaakte, want wij doen er weer 25% vanaf.

De heer Asscher vroeg ook of inschrijving per sector in het bel-me-nietregister mogelijk is. Het antwoord is "ja". Zowel in de non-profitsector – dan kun je dus ook denken aan de goede doelen, maar ook aan de politieke partijen – als in de profitsector is sprake van een sectorale indeling.

De heer Asscher vindt het eerste advies van het Actal beter dan het tweede. Dat mag hij vinden, maar het eerste advies was niet gebaseerd op volledige informatie.

Over het snelle overstappen – in de zin van: je bent jong en je wilt wat – deed de heer Asscher minachtend. Ik denk eerlijk gezegd dat bedrijven heel blij zijn als zij nieuwe klanten kunnen winnen omdat die klanten niet tegen hun zin nog drie maanden moeten wachten bij het oude bedrijf. Het is natuurlijk ook buitengewoon goed voor de koopkracht, want mensen kunnen goedkoper uit zijn en kunnen het geld aan iets anders besteden in deze moeilijke tijden. Als je jarenlang naar een bakker gaat, kun je van de ene op de andere dag overstappen naar een andere bakker. Die bakker heeft ook geen opzegtermijn van drie maanden. Dus één maand na een contract van één of twee jaar is keurig, zeker in de snel veranderende wereld van de telecom.

De heer Asscher maakt een beetje een karikatuur van de wijze waarop het gesprek met de faxbranche is verlopen. Daar is overleg over geweest. Ik geloof ook niet dat die faxbranche nu kopje-onder gaat en dat het daarmee afgelopen is. Ik denk wel dat veel mensen er blij mee zijn.

Ten aanzien van de kop in de internationale aanpak heb ik in eerste termijn uiteengezet dat het past binnen de Europese regelgeving. Er is dus geen sprake van een internationale kop. Ik neem de aansporing van de heer Asscher zeer ter harte. Ik probeer juist bij spam een internationale rol te spelen. De OPTA liep hierin voorop en gaf voorlichting aan andere toezichthouders, want inderdaad is spam een internationaal probleem.

De heer Doek sprak over de rolluiken. Ook ik wil niets onaardigs zeggen over rolluiken. Zij zijn heel goed voor de veiligheid en zij worden tegenwoordig steeds lichter, waardoor winkelstraten 's avonds laat steeds prettiger worden.

Hij vroeg nog of ik niet te ambitieus ben met 1 juli 2009 als invoeringsdatum. Ja, ik ben ambitieus, maar wij kunnen die datum halen. Ik wil niet nu al zeggen dat het allemaal heel moeilijk wordt, maar ik houd vast aan 1 januari of 1 juli. Door de behandeling wordt 1 januari niet gered. Het zal nu 1 juli worden.

De heer Doek stelde een vraag over de aanbesteding. Het beheer van een bel-me-nietregister is een dienst van algemeen economisch belang en zulke diensten zijn uitgezonderd onder de aanbestedingsrichtlijnen. Ik verwacht dus geen problemen met de aanwijzing van een beheerder van het register.

De heer Van Driel vroeg of ik kan terugrapporteren wat dit allemaal kan betekenen voor de goededoelenbranche. Dat zal ik op een passend moment doen, bijvoorbeeld in het jaarverslag van de OPTA of op een ander moment dat de goede doelen hier aan de orde komen. Natuurlijk zal in het jaarverslag van de OPTA ook worden aangegeven of bedrijven trucs hebben uitgehaald en met name of zij hun concurrenten uitgeschreven hebben. Wij zullen signalen doorgeven, maar, zoals ik in mijn eerste termijn ook uiteenzette, het kan een onrechtmatige daad zijn waartegen dus opgetreden kan worden.

De heer Van Driel (PvdA):

Kunt u ons niet gewoon per 1 april, 1 mei of desnoods per 1 juli een brief kunnen doen toekomen waarin u aangeeft hoe dat met die goede doelen gelopen is? U kunt overleg plegen met die goede doelen en kijken of daar nog een beetje aan te wrikken valt. Dat kunt u ons toch laten weten.

Staatssecretaris Heemskerk:

Laten wij dan 1 juli aanhouden. U ontvangt per 1 juli een brief.

Er is gevraagd of er klanten worden weggebluft als zij willen opzeggen en te maken krijgen met een bluffende verkoper. Natuurlijk worden er klanten weggebluft. Dat proberen verkopers wel eens te doen. Mag dat allemaal? Zijn klanten goed geïnformeerd? Helaas zijn sommige klanten niet goed geïnformeerd. Geven wij voorlichting? Ja, wij geven voorlichting, met name via ConsuWijzer. ConsuWijzer is een prachtige website, waarvoor de NMa, de OPTA en de Consumentenautoriteit samenwerken en waarop veel informatie staat over de rechten en plichten van consumenten. Op die site zal zeker ook aandacht besteed worden aan opzegtermijnen binnen de telecomsector.

De heer Van Driel (PvdA):

Er komen geen televisie­spotjes of dat soort actieve dingen? Ik denk hierbij vooral aan jongeren, omdat die met telecomachtige dingen vaak een beetje genept worden of met allerlei dure abonnementen worden opgescheept. Is er nog extra ruimte om iets met op jongeren gerichte programma's te doen?

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik weet niet of u het spotje kent van die jongen die een stukgegane speelgoedauto naar de winkel terugbrengt? Daarin probeert een vrouw hem weg te bluffen door te zeggen dat hij zijn auto niet mag ruilen. Dat jongetje legt meteen zijn rechten op tafel. Dat spotje, dat juist wordt uitgezonden rond programma's die wat meer gericht zijn op jongeren, is bedoeld om mensen ertoe te verleiden, de website van ConsuWijzer te bezoeken, waar zij het hele bestaande palet kunnen zien.

De heer Elzinga vroeg of de interne advisering anders was dan die van de Raad van State. Uiteindelijk heb ik een andere interpretatie gegeven. Ik krijg allerlei adviezen. Ik heb het toen eng en voorzichtig geïnterpreteerd, maar het advies van de Raad van State gaf verdere verheldering, zij het dat uiteindelijk natuurlijk het Hof in Luxemburg erover gaat. Ik heb destijds de Raad van State geen advies gevraagd over de amendementen, omdat het geen heel ingrijpende wijziging betrof. Dat is namelijk de stelregel uit de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De heer Van den Berg was bezorgd over de notificatie van dit wetsvoorstel. Op grond van de notificatierichtlijn, 98/34/EG, is het melden van voorgenomen regelgeving verplicht, indien het gaat om technische voorschriften of om diensten van een informatiemaatschappij. Er is in dit wetsvoorstel geen sprake van technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. Er is wel sprake van regelgeving die betrekking heeft op het leveren van diensten van een informatiemaatschappij. De onderwerpen "spam" en "faxspam" zijn zulke diensten. Regels met betrekking tot deze onderwerpen zijn echter gebaseerd op de vrijheid die de Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie laat in artikel 13, lid 5. In deze richtlijn wordt expliciet ruimte gegeven aan de lidstaten om deze regels te implementeren. Omdat deze regels implementatie betreffen, zijn deze uitgezonderd van de notificatieplicht. Overigens worden de op dit wetsvoorstel gebaseerde lagere regelingen wel genotificeerd in Brussel, omdat deze technische specificaties bevatten, bijvoorbeeld waar het de toegang tot het bel-me-nietregister betreft.

De heer Van den Berg, de heer Elzinga en de heer Laurier vroegen naar het verschil tussen enerzijds de aanpak van faxspam en anderzijds de aanpak van algemene spam en het bel-me-nietregister. De bijzondere privacyrichtlijn voor de telecomsector, en dus ook de Telecommunicatiewet, maakt onderscheid tussen ongevraagde communicatie verzonden via geautomatiseerde systemen (spam) en ongevraagde communicatie met menselijke tussenkomst (telemarketing). Karakteristieken van spam zijn dat het bericht via een geautomatiseerd systeem wordt verzonden, dat er sprake is van bulkverzending, dat het bericht altijd ergens aankomt, dat het snel en effectief is, dat het bereik ontzettend groot is en dat het grenzeloos is en dus over de hele wereld kan worden verstuurd. Mailen of faxen kost bijna niets. Als een spammer gebruikmaakt van een mail- of faxdienst, kan hij ontzettend veel verzenden. Deze voor de verzender kosteloze actie is voor de ontvanger niet alleen irritant maar kost ook nog eens geld. Ook de heer Doek en de heer Van Driel hebben daar op gewezen: inkt en papier. Spam en faxspam kunnen dus niet worden vergeleken met telemarketing. Bij telemarketing is er sprake van een persoonlijk contact en zijn de kosten voor de telemarketeer, de verzender, vele malen hoger. Het risico van ongewenste communicatie bij telemarketing is veel kleiner en daarom is daar gekozen voor een minder streng regime dan bij spam. Ook bij telemarketing is de irritatie groot, maar het is moeilijker om een ontzettend grote groep te bereiken. Daarom heb ik gekozen voor een andere aanpak. Het verplichte opt-outregime is daar de juiste aanpak om de irritatie te verminderen.

Ten slotte vroeg de heer Laurier hoeveel klachten er waren over faxspam en hoe daarmee moet worden omgegaan. Spamklachten kunnen in Nederland worden ingediend bij het overheidsloket www.spamklacht.nl. Het bestaande spamverbod geldt alleen voor natuurlijke personen, dus voor consumenten. OPTA kan daardoor alleen klachten van natuurlijke personen in behandeling nemen. Klachten waarbij de melder aangeeft dat hij of zij een rechtspersoon is, worden niet als formele klacht geregistreerd, want de OPTA mag er niet tegen optreden. OPTA heeft 12.543 meldingen ontvangen die niet in behandeling zijn genomen. Dat waren dus voor het overgrote deel spamklachten van bedrijven. Een deel daarvan zal betrekking hebben op ongewenste faxen. Ook consumenten hebben klachten ingediend over faxen waarop zij niet zaten te wachten, in totaal 1159. Het wordt allemaal buitengewoon nauwkeurig bijgehouden. Die faxbranche let er natuurlijk niet op of berichten worden verstuurd naar bedrijven dan wel personen. Overigens werken vooral bedrijven nog met een fax. Daarom is het duidelijk dat bedrijven last hebben van die faxspam. Het is dan ook goed dat het spamverbod ook voor de bedrijven gaat gelden.

Volgens mij heb ik daarmee alle vragen in tweede termijn behandeld.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de VVD-fractie wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 21.23 uur

Naar boven