Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (29048).

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Ten Hoopen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun vragen en hun opmerkingen. Een juridische discussie met de senatoren is voor ons als Tweede Kamerleden geen sinecure. Wij hopen dan ook dat wij uw vragen goed kunnen beantwoorden en dat wij hen die nog twijfelen ook kunnen overtuigen.

Ik zal ingaan op de vragen over de warmtetarieven, de terugwerkende kracht en de commerciële oriëntatie van de bedrijven. Collega Samsom zal de overige onderwerpen behandelen.

De noodzaak van de warmtewet blijkt eigenlijk uit twee rapporten van de Rekenkamer. Uit het eerste rapport kan worden afgeleid dat warmteprojecten hoge winsten maken. Uit het tweede rapport blijkt dat de tarieven voor stadsverwarming niet onafhankelijk en niet objectief tot stand komen en dat onafhankelijk toezicht ontbreekt. Volgens de Rekenkamer betalen in elk geval bewoners van nieuwe woningen met stadsverwarming teveel.

Om consumenten te beschermen, kent de wet een redelijke prijs, die bestaat uit daadwerkelijk gemaakte kosten en een redelijk rendement. De wet kent ook een maximumprijs. Aan de hand van de rendementsmethode stelt de NMa vast welke kosten een verbruiker zou maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij gebruik van gas als energiebron. Consumenten betalen in principe de redelijke prijs. Pas als deze hoger ligt dan de maximumprijs geldt de laatste.

De maximumprijs is dus het prijsplafond, of de veiligheidsklep, zoals de heer Reuten terecht stelt. De SP-fractie stelt dat warmteleveranciers door de redelijke prijs geen verlies kunnen maken. Dat klopt niet helemaal. Als de kosten hoger zijn dan de maximumprijs kan dat natuurlijk wel degelijk.

De heer Asscher vindt de redelijke prijs overbodig. Daar zijn wij het niet mee eens. Het reguleren van de prijs op basis van de kosten is de manier bij uitstek om monopolies in het gareel te houden. Wij kennen die systematiek in meerdere sectorale wetten. Voorbeelden zijn de tarieven voor het drinkwater en de energienetwerken. Ook op basis van een generieke wet – de Mededingingswet – mogen monopolisten geen onredelijk hoge winsten maken. Ik wijs in dit verband op artikel 24, waarin dat geregeld is.

Wij zien dus niet in waarom wij in de warmtesector nu juist wel windfall profits zouden toestaan.

De heer Laurier stelde een vraag over pooling. Dit begrip betekent dat verbruikers die aangesloten zijn op bepaalde projecten, een hogere dan de redelijke prijs betalen. De heer Laurier vroeg of dat wel redelijk is en of hierdoor de urgentie van inefficiënte projecten om de kosten te verlagen niet afneemt. Hij snijdt een aantal goede punten aan. Pooling heeft echter ook voordelen. Het is een manier om onrendabele projecten in stand te houden. Ook in de Eerste Kamer is veel aandacht voor dit probleem. Zo wees mevrouw Sylvester op dit probleem in Purmerend. Verder hebben wij, juist vanwege de aspecten waarop de heer Laurier wijst, pooling aan strenge regels gebonden. Er moet een ontheffing worden verleend per verliesgevend project. Aanvullende inkomsten van andere projecten mogen alleen worden gebruikt om verliezen te compenseren. De ontheffing wordt verleend voor een periode van tien jaar. Als er geen verlies meer wordt geleden, kan de minister de ontheffing intrekken. De heer Samsom zal straks ingaan op de prijsregulering in relatie tot het pleidooi van de Clean Energy Company en het intrekken van de ontheffing.

De heer Laurier (GroenLinks):

Mijn vraag had nog een andere dimensie. Op pagina 13 van de memorie van antwoord staat dat extra winsten van een project mogen worden gebruikt voor verliesgevende projecten. Waar kan echter extra winst in een project vandaan komen als je werkt met een systeem met redelijke prijzen? De redelijke prijs is immers gebaseerd op de kosten. Ligt bij de winstgevende projecten het redelijke rendement dan hoger? Dit lijkt mij een cruciale vraag.

De heer Ten Hoopen:

Ik begrijp dat. Uit de rapporten van de Algemene Rekenkamer blijkt echter dat er nogal wat projecten zijn waarvan delen zijn afgeschreven. Daardoor is het mogelijk dat er bij die projecten een veel hogere winst wordt behaald. Het is een feit dat er verliesgevende projecten zijn. Daarvoor is gekozen. Ook de discussie in de Tweede Kamer is hierover gegaan. Wil je dan generiek poolen, of juist poolen op basis van een vergunning per project? Op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat de projecten van de grond blijven komen. Verder kunnen wij, als wij de hoogte van de redelijke prijs iets naar boven bijstellen, komen tot een vereffening. Zo kunnen wij ervoor zorgen dat de projecten ook op langere termijn daadwerkelijk van de grond blijven komen.

De heer Doek merkte op dat de behandeling lang heeft geduurd. Ik meen dat dit is veroorzaakt door een gebrek aan draagvlak. De discussie werd wat minder nadat wij de wet wat hadden vereenvoudigd. De heer Doek vraagt of de lange duur te wijten is aan de niet gezochte, of de niet voldoende verkregen steun van de minister van Economische Zaken. Dit zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Wij waren het lang niet eens met elkaar. Dit heeft de samenwerking soms moeilijk gemaakt. Dit is later veranderd. De jongste nota van wijziging is een product van goed overleg en van technische assistentie vanuit het ministerie. In haar brief van 6 november 2008 stelt de minister dat zij het niet op alle punten met ons eens is. Dat past volgens ons in een gezonde verhouding tussen regering en parlement. Wij zijn dan ook verheugd over het feit dat de minister in dezelfde brief schrijft dat "de wet zal moeten worden uitgevoerd" als dit wetsvoorstel wet is geworden. Ook de heer Asscher verwees al naar dit citaat. Er is dus inderdaad vandaag geen sprake van groot nieuws.

Wij sluiten ons graag aan bij de oproep van de CDA-fractie. Het zou goed zijn als de minister snel in overleg treedt met de warmteleveranciers om het te veel betaalde daadwerkelijk terug te geven aan de consument. Ook de suggestie van mevrouw Sylvester vinden wij uitstekend. Het zou goed zijn als de energiebedrijven, eventueel de gemeenten en bijvoorbeeld ook de Consumentenbond consumenten voorlichten over de terugwerkende kracht. Het is aan de minister, de uitvoerder van de warmtewet, om dit vorm te geven. Wellicht kan de NMa dit oppakken in het overleg met de belanghebbenden over de maximumprijs. Dit komt voort uit artikel 4, lid 6. In dit lid worden namelijk ook de belanghebbenden betrokken. Door een beroep te doen op de energiebedrijven en de consumenten goed voor te lichten, hopen wij dat de uitvoering van de terugwerkende kracht in die zin ook soepel kan verlopen.

Voorzitter. Dit brengt mij bij de warmtetarieven. De CDA-fractie vreest dat het jaarrekeningenrecht kan leiden tot voor de consument moeilijk te begrijpen fluctuaties van de redelijke prijs. Wij denken dat het wel meevalt, maar het lijkt ons prima als de NMa dit ook goed monitort; het kan vervolgens onderdeel worden van de evaluatie van de wet. Dat brengt mij bij de terugwerkende kracht.

Verschillende fracties gaan in op de terugwerkende kracht. De heren Doek en Reuten begrijpen de afweging die wij hebben gemaakt. Helaas begrijpt de heer Asscher die niet. Omdat dit voor de Kamer een belangrijk onderwerp is, ga ik er opnieuw op in. Wij hebben geprobeerd de belangen van de bedrijven en de consumenten op een redelijke manier af te wegen. Er is gezocht naar een balans tussen gerechtvaardigde belangen van afnemers en de financiële en administratieve gevolgen – in het kader van de discussie over de vraag wat dit voor de bedrijven oplevert – voor de energieleveranciers. Ook de juridische bezwaren tegen al te lange termijnen van terugwerkende kracht speelden hierin een rol.

Vanuit het oogpunt van de consument zou de keuze vallen op een terugwerkende kracht tot 1 juli 2004. Dat is namelijk de datum van de liberalisering van de energiemarkt. Door de liberalisering ontstond er concurrentie wat betreft gas en elektriciteit en daardoor werden de prijzen gedisciplineerd. Doordat warmteleveranciers monopolisten zijn, had de overheid op die datum moeten ingrijpen. De prijzen van restwarmte worden nu immers niet op een goede manier gedisciplineerd.

Terugwerkende kracht betekent dat energieleveranciers een bedrag ineens moeten terugbetalen en dat zij extra administratieve lasten hebben. Inwerkingtreding op het moment dat het wetsvoorstel wet wordt, heeft daarom hun voorkeur. Wij hebben met de laatste wijziging een balans gezocht tussen beide belangen. Met de datum van 1 januari 2007 hebben wij de terugwerkende kracht ongeveer gehalveerd. Wij vinden dat 2007 een goede balans biedt tussen de uiteenlopende belangen.

In principieel opzicht delen wij het uitgangspunt van de fracties van de SP en het CDA. Beginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel verzetten zich niet op voorhand tegen de terugwerkende kracht van een wet, maar vereisen wel dat zwaarwegende argumenten worden aangevoerd die de uitzondering voldoende rechtvaardigen. In de schriftelijke beantwoording hebben wij aangegeven waarom wij een beperkte terugwerkende kracht gerechtvaardigd vinden. De heren Doek en Reuten geven eigenlijk de kern van ons betoog over rechtszekerheid goed weer: warmteleveranciers wisten al vanaf 2003 dat de warmtewet een maximumprijs én een redelijke prijs kent. Dat is ruim voor 1 januari 2007. Zij hadden dus de tijd om te anticiperen op de gevolgen. Het is ons helaas niet gelukt, maar misschien lukt dat vandaag wel, om de VVD-fractie daarvan ook te overtuigen.

Voorzitter. De Raad van State heeft de uitvoering geadviseerd over de zesde nota van wijziging. De Raad van State wijdde geen woord aan de juridische belangrijke discussie over terugwerkende kracht. Daaruit maken wij op dat de Raad van State geen kritiek heeft op de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. Dat sterkt ons in het idee dat wij blijkbaar een goede balans hebben gevonden die past binnen onze rechtsbeginselen.

De heer Reuten vroeg aan de heer Samsom en mij of wij van mening zijn dat de commercie de kans op prijsopdrijving heeft verhoogd. De heer Reuten begrijpt dat dit een hele forse discussie heeft gegeven tussen de heer Samsom en mij. Ik kan hem echter zeggen dat de heer Samsom en ik het er roerend over eens zijn dat dit bij een monopolie het geval is. Bedrijven die door marktwerking een meer commerciële oriëntatie krijgen, zijn sterker gericht op winst maken. De mogelijke privatisering van Essent en Nuon versterkt dit nog. Zonder concurrentie en prijsregulering kan dit dan ook desastreus uitpakken voor de consument.

De heer Samsom zal ingaan op de overige onderwerpen die door de Kamer zijn ingebracht.

De heer Samsom:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden van harte voor hun veelal constructieve inbreng en de daarbij gestelde vragen. De heer Ten Hoopen heeft al veel vragen voor zijn rekening genomen. Ik zal kort ingaan op enkele andere kwesties rond bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek. Wat uitgebreider zal ik stilstaan bij de eigendomsvraag over de warmtenetten, bij Purmerend en vooral bij de duurzaamheidsvragen.

De heer Reuten memoreerde in zijn bijdrage dat hij in eerste instantie een geheel andere associatie had bij de term "warmtewet". Ik wil de Kamer wel verklappen dat dit ook voor mij gold. In mijn geval betrof de associatie de belangrijkste warmtewet van de natuurkunde, de tweede wet van de thermodynamica die in 1825 door Sadi Carnot werd geformuleerd. Als jonge natuurkundestudent droomde ik er natuurlijk van in zijn voetsporen te mogen treden. Dat bleek een illusie. Men zal zich kunnen voorstellen hoe blij ik ben dat ik als indiener alsnog een warmtewet mag verdedigen. Deze keer zal het ons wel lukken, zo heb ik mij voorgenomen. Daarbij moeten wij wel eerst toestemming van de Kamer zien te verkrijgen. Men snapt hoe gemotiveerd ik hier sta.

De heer Doek stelde een aantal belangrijke vragen over de afwijkingen van het Burgerlijk Wetboek. Ik constateer dat hij zijn pijlen daarbij niet specifiek op de warmtewet richt. Ik ga er dan ook vanuit dat de minister vanuit haar competentie zal ingaan op de algemene vraagstelling rond afwijkingen van het Burgerlijk Wetboek. Ik kan het echter niet laten om onze keuze hierbij toch even te verdedigen. Bij de warmtewet gaat het namelijk om de bescherming van consumenten tegen monopolies, soms zelfs private monopolies. Dat is veruit de lastigste marktsituatie om te reguleren. Dit vraagt van de overheid de opperste alertheid om consumenten te beschermen, vandaar dat wij op een overigens klein aantal punten meenden de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek nog wat verder te moeten aanscherpen.

De kwestie van private monopolies brengt mij als vanzelf bij de vragen die de heer Reuten stelde over het publieke dan wel private eigendom van de warmtenetten. Hij trekt hierbij een parallel met de elektriciteits- en gasnetten. Het ligt voor de hand om deze vergelijking te maken. Toch gaat deze niet geheel op. Immers, bij elektriciteit en gas zijn productie en levering praktisch, juridisch en economisch geheel los te koppelen van de netten. Het net is dan de monopolie en de leveranciers vormen in onderlinge concurrentie de markt. Dat kan. Dat is mogelijk omdat er heel veel producenten zijn en één landelijk dekkend netwerk waartoe alle producenten en leveranciers gelijke toegang hebben. De elektriciteit of het gas kan er bij wijze van spreken in Pieterburen worden ingestopt en vervolgens bij de Pietersberg worden afgeleverd.

Bij warmte is dat niet het geval. Een warmtenetwerk bestaat in de regel immers uit slechts een, misschien twee bronnen. In ieder geval is het aantal beperkt. Daarbij is het netwerk beperkt. Een warmteklant in Groningen kan geen leverancier in Lelystad bellen. In het geval van warmtelevering vormen zowel de warmtebron als het netwerk in onderlinge samenhang een monopolie. Geforceerde scheiding van die twee is nuttig noch nodig. Dat is dus een groot verschil met gas en elektriciteit. De heer Reuten zal natuurlijk opmerken dat de ordeningslogica van de markt dan bepaalt dat zowel bron als netwerk in publieke handen moet zijn. Dat zal niet meer gaan. Vele bronnen zijn industriële restwarmtebronnen die in private handen zijn. Ik hoop dat de heer Reuten het met ons eens is dat het onteigenen en nationaliseren van DSM, AkzoNobel, Hoogovens en Shell zelfs zijn fractie te ver gaat.

Het is ook niet nodig. Een groot deel van de warmtenetten en de bijbehorende warmtebronnen zal in private handen kunnen blijven. Dit betekent wel dat wij straks voor een groot deel met private monopolies te maken zullen hebben. Ik memoreerde het al: dit vergt opperste alertheid van de overheid bij de regelgeving. Daarmee heb ik volgens mij ook de prikkelende vraag van de heer Reuten beantwoord over onze angst voor prijsstijgingen in een commerciële omgeving. Wij hebben straks dus met private monopolies te maken. Daarbij is de angst voor prijsstijgingen gerechtvaardigd; de heer Ten Hoopen legde het al uit. Het probleem van private monopolies zit hem overigens niet zozeer in het woord "privaat", als wel in het woord "monopolie". Daarmee heb ik het dilemma waarmee wij allemaal worstelen, alweer een beetje in de richting van de fractie van de heer Reuten geschoven.

Mevrouw Sylvester stelde het probleem van Purmerend aan de orde. Dat kwam ook al aan de overkant aan de orde. Het is ook een fors probleem. Laten wij wel vaststellen dat het probleem met de warmtewet niet groter wordt. Purmerend stelt immers dat het nu al de niet-meer-dan-anderstarieven hanteert die straks wettelijk gaan gelden. De inkomsten nemen dus niet af door de warmtewet. Niettemin zijn de inkomsten nu al te laag. Wel zou de warmtewet iets kunnen oplossen. Met het wetsvoorstel wordt namelijk het wettelijke kader gecreëerd om het warmtebedrijf van Purmerend onder te brengen in een van de andere grote warmteleveranciers, om dan middels pooling de onrendabele top weg te werken.

De Kamer vraagt zich misschien af wat een bedrijf moet bezielen om een verliesgevend warmtenet als Purmerend over te nemen. Als echter op afzienbare of wat langere termijn uitzicht bestaat op mogelijk rendabele exploitatie van dit warmtenet, kan het wel degelijk een aantrekkelijke optie zijn, die nu door de warmtewet wettelijk wordt ingekaderd. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer hebben de indieners de minister al gevraagd om te bezien of er mogelijkheden zijn en om, waar mogelijk, die mogelijkheden te bevorderen. Wellicht horen wij straks, in de termijn van de minister, de laatste stand van zaken. Mochten er geen gegadigden zijn voor het overnemen van Purmerend, dan rest ons hoofdstuk 8 van de warmtewet. Die biedt de mogelijkheid om verliesgevende projecten, die wel een milieuwinst en dus een maatschappelijke waarde hebben, te ondersteunen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U zegt: op grond van hoofdstuk 8 ondersteunen. Daarmee bedoelt u financiële ondersteuning?

De heer Samsom:

Die mogelijkheid bestaat. De afweging die daarvoor plaatsvindt, hebben wij nu nog niet gemaakt. Ik kan ook niet op voorhand zeggen of Purmerend in die afweging thuishoort, maar de mogelijkheid is er. De warmtewet biedt daar een wettelijk kader voor. Een betere oplossing zou zijn, als een van de andere grote warmtebedrijven bereid is om Purmerend onder te brengen in zijn pool en op die manier de verliezen weg te werken.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Wat zijn de criteria? Dat kon ik niet helemaal opmaken uit het wetsvoorstel.

De heer Samsom:

Die moeten ook nog worden vastgesteld.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Wat hebt u in gedachten?

De heer Samsom:

Bij het maken van het wetsvoorstel hadden wij de MEP in gedachten. Het heeft al een lange geschiedenis. Inmiddels bestaat de MEP niet meer. Dit is de SDE geworden. Dat zou een kader kunnen bieden, waarbij je op basis van bijvoorbeeld milieuwinst besluit om met maatschappelijk geld, belastinggeld, die milieuwinst te ondersteunen. Ik kan niet vanaf hier beoordelen of Purmerend daaraan voldoet. Purmerend is ooit aangelegd met andere winst in gedachten dan milieuwinst, namelijk economische winst. Dat dit er nooit van is gekomen, is jammer, maar daarmee voldoet het niet automatisch aan de andere criteria. Wij moeten afwachten hoe dat uitpakt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Zijn er naast milieuwinst nog andere gedachten?

De heer Samsom:

De SDE en, voorheen, de MEP zijn toch echt bedoeld om milieukwaliteit te bevorderen. Dat zal dus een belangrijk criterium moeten zijn. Dat kun je uitdrukken in CO2-winst of in energiebesparingswinst. Je kunt vele vormen van milieuwinst boeken, maar dat is wel de belangrijkste winst. Alle andere criteria, prijzen en dat soort rendementen, regelen wij in de warmtewet zelf.

Dat brengt mij op het punt van de duurzame energie en de problemen die bedrijven zeggen te hebben met de warmtewet. Ook de heren Asscher, Doek en Van den Berg gingen hier in hun bijdrage uitgebreid op in. Ik constateer met tevredenheid dat het milieudeel van dit wetsvoorstel veel aandacht krijgt. De initiatiefnemers hebben uitgebreid met al die bedrijven gesproken over de warmtewet. Sommige bedrijven hebben inderdaad grote bezwaren. Dat verbaast ons eerlijk gezegd niets. Waar wij als initiatiefnemers de balans hebben gezocht tussen de bescherming van afnemers tegen monopolistische aanbieders aan de ene kant en de bevordering van investeringen aan de andere kant, zien de investeerders liever geen balans en geen belemmeringen in rendementen en vrije prijsvorming, vooral niet als het belemmeringen aan de bovenkant betreft. Eigenlijk hebben zij het liefst de huidige situatie. Dat is begrijpelijk, maar dat is precies de situatie waartegen wij met dit wetsvoorstel in het geweer komen. Dat verschil van mening tussen de indieners en sommige investeerders lossen wij hier niet op.

Wij zijn er echter wel van overtuigd dat wij wel degelijk de juiste balans hebben gevonden en dat wij met dit wetsvoorstel geen investeringen ontmoedigen. Sterker nog, wij hopen dat dit wetsvoorstel juist nieuwe investeringen uitlokt. Ik zal de Kamer proberen uit te leggen waar wij die hoop op baseren. Innovatieve projecten op het gebied van duurzame warmte, en overigens ook op dat van duurzame koude, zijn in Nederland bijna zonder uitzondering in staat om onder de maximumprijs te leveren. Daarmee wordt hun prijs dus straks vastgesteld op een kostenvergoeding plus een redelijk rendement. Mevrouw Sylvester stelde dat dit de prikkel tot innovatie wegneemt, aangezien iedereen hetzelfde rendement krijgt, maar zo werkt het niet. Dat lijkt ons een onwaarschijnlijke gang van zaken. Deze projecten worden in de nieuwbouw of in grote renovaties toegepast. De projectontwikkelaar die dat doet, zal offertes vragen voor de levering van warmte aan bijvoorbeeld die innovatieve bedrijven. Degene die dat tegen de laagste kosten kan en dus de op te leveren woningen aantrekkelijker maakt, bijvoorbeeld door lagere energielasten, wint de opdracht, en daar zit dus de concurrentie, daar zit de prikkel voor de leveranciers van innovatieve warmtenetten om hun systeem goed en economisch rendabel te maken.

Bij de ontwikkelaars van innovatie projecten is veel zorg over het rendement dat straks door de NMa wordt vastgesteld. De gebruikelijke 5% tot 7% wordt in private kringen, mild uitgedrukt, niet echt gewaardeerd. Dat vindt men te laag. Het lage rendement hoort wat de indieners betreft bij het lage risico dat deze projecten lopen, want afnemers kunnen geen kant op. Omzet is dus gewoon gegarandeerd. Maar die rendementen zijn niet op voorhand vast te stellen vanachter deze tafel, er zijn ook andere risico's die de NMa zal meewegen. Mochten de innovatieve projecten elders in de keten hoge risico's lopen, bijvoorbeeld bij de techniek, dan kan de NMa het rendement ook hoger vaststellen, gewoon volgens de wetmatigheid dat een hoger risico ook een hoger rendement op de investering vereist. Dat is altijd zo geweest, behalve de afgelopen tien jaar bij sommige banken, maar daarover is inmiddels genoeg gezegd.

Een reëel probleem betreft vervolgens de maximumprijs voor die bedrijven. Niet dat zij daaraan zijn gebonden, maar het feit dat ze volgens het niet-meer-dan-anderstarief wordt vastgesteld brengt die projecten in gevaar. Niet omdat die projecten daarmee direct onrendabel worden, want daarvoor zijn ze veel te kosteneffectief, maar de financier, de bank, redeneert volgens een heel simpele reflex: zolang de maximumprijs niet bekend is, is er een risico dat de business case niet sluitend wordt en dus wordt er gewoon geen krediet verstrekt. Bovendien vrezen de bedrijven dat een directe opname van de gasprijs in de formule van de maximumprijs voor enorme fluctuaties zorgt. Wij hebben de gasprijs de afgelopen tijd zien fluctueren. Voor die fluctuaties is een bank al even benauwd, en dan komt er dus geen financiering.

Dat is een terechte zorg, maar de oplossing daarvoor is er ook, en die is tweeledig. Allereerst dient de AMvB waarin de maximumprijs wordt vastgesteld per ommegaande aan de Kamer te worden voorgehangen, waarmee die onzekerheid zo snel mogelijk wordt weggenomen. Wij zijn benieuwd te vernemen wat de planning van die AMvB is. Verder, nog belangrijker, dient de formule en de daarin gebruikte parameters voor de vaststelling van de niet-meer-dan-andersprijs zo te zijn opgesteld dat voor vele jaren van tevoren bekend is wat die prijs precies wordt, of dat zij slechts zeer geleidelijk verandert, en dan ook nog via een vast te voorspellen route. Dat biedt de zekerheid om die nieuwe projecten financierbaar te houden. De oplossing is dus niet, zoals de heren Asscher en Doek vroegen, om sommige projecten tot een bepaalde omvang van de wettelijke verplichtingen zoals redelijke en maximale prijs uit te sluiten. Dat zou allereerst maar heel weinig soelaas bieden, want de innovatieve projecten zullen in de nabije toekomst steeds groter worden en dus buiten die grenzen vallen. En verder, meer fundamenteel, zou het de bijl zetten aan de wortel van deze wet, namelijk bescherming van gebonden afnemers, die geen kant op kunnen. Met het loslaten van de maximumprijs voor deze projecten zou het algemeen belang van milieuwinst worden verhaald op de toevallige kleine groep die op dat project is aangesloten. Dat lijkt mij een onredelijke verdeling van lasten en lusten. Redelijker is het dan om dat algemene belang dan ook uit de algemene middelen te betalen, bijvoorbeeld via hoofdstuk 8 van de warmtewet.

Ik hoop oprecht dat ik hiermee ook de heer Asscher goed heb beantwoord. Ik begreep dat hij vond dat de problemen in de schriftelijke beantwoording niet geheel recht werd gedaan, wat zeker niet de bedoeling was. Voor de indieners is dit een zeer aangelegen punt in de wet, die immers twee doelstellingen kent: bescherming van afnemers en bevordering van duurzame warmte. Daarom zijn wij net als de Kamer erg benieuwd naar de verdere invulling van hoofdstuk 8 en artikel 32 van de warmtewet. De minister heeft daarvan in haar programma Warmte op stoom al de contouren geschetst. De Kamer kan van ons aannemen dat de collega's aan de overkant – soms zijn dat de indieners zelf – de minister in een binnenkort te houden AO zullen aansporen om dit programma verder te concretiseren, waar mogelijk uit te breiden en vooral zo snel mogelijk uit te voeren.

De heer Van den Berg stelde veel belangrijke vragen over de grens tot welke afnemers nog worden beschermd. Uit die vragen sprak ongerustheid over de juistheid van die grens. Het was een zoektocht om de juiste grens te vinden, maar wij zijn ervan overtuigd dat wij de juiste grens, namelijk 1000 kW, hebben gevonden. Woningen, bedrijven en middelgrote kantoorgebouwen vallen daaronder. Daarboven gaat het om bedrijven die zich niet zullen vestigen in een woonwijk maar op bedrijventerreinen en zelfs industrieterreinen waar alternatieven voorhanden zijn. Uitvoering van het voorstel van de heer Van den Berg om de grens hoger te leggen of misschien wel helemaal geen grens te stellen, leidt ertoe dat zeer grote producenten en afnemers van warmte opeens worden onderworpen aan een niet-meer-dan-anderstarief dat buiten hen om wordt vastgesteld. Ik denk bijvoorbeeld aan een raffinaderij en het daarnaast gelegen chemisch complex die elkaar op basis van vrije onderhandelingen al lang hebben gevonden en tot een optimale oplossing zijn gekomen. Het voorstel van de heer Van den Berg zou het paard achter de wagen spannen.

De heer Van den Berg spreekt ook zijn zorgen uit over een omgekeerd probleem: als bedrijven niet gebonden zijn, kunnen zij wel eens te makkelijk op zoek gaan naar die alternatieven en dan zadelen zij de overgebleven gebruikers op met hoge kosten. Die zorg is terecht. Daar is in de Tweede Kamer ook over gesproken. De oplossing daarvoor moeten wij niet zoeken in de warmtewet, maar in het Besluit aanleg energie-infrastructuur. Daarin kun je gemeenten de mogelijkheid geven om iedereen die zich in het leveringsgebied van dat warmtenet bevindt te verplichten om zich aan te sluiten op het warmtenet. Ik geef een voorbeeld. Als je niet wilt dat de exploitant van de nieuwe Mahlertoren op de Zuidas in Amsterdam zich straks onttrekt aan het warmtenet en zelf iets verzint, dan kan de gemeente op basis van dat besluit zeggen dat hij op dat warmtenet aangesloten moet worden.

Voorts vroeg de heer Van den Berg of zijn redenering over kruissubsidiëring klopt. Het antwoord daarop is "nee". Juist de systematiek die in de wet wordt vastgelegd voor de berekening van de redelijke prijs, op basis van een transparant kost-plusmodel, maakt kruissubsidiëring onmogelijk.

Na een technisch inhoudelijk debat is het goed om terug te keren naar de kern. Die kern is dat 280.000 mensen, en straks nog veel meer, onvoldoende zijn beschermd tegen te hoge prijzen. De kern is ook dat wij per jaar het equivalent van ettelijke miljarden kubieke meters gas aan warmte in de sloot kiepen. Of je nu begaan bent met een eerlijke economie, met de toekomst van onze planeet of met efficiëntie: dit kunnen wij niet zomaar laten gebeuren. Politici moeten de wereld niet accepteren zoals die is; zij moeten hem willen veranderen zoals zij wensen dat hij wordt. In dit concrete geval willen wij eerlijke prijzen, minder verspilling en meer duurzaamheid in de warmtelevering. De warmtewet biedt daarvoor het kader. Niets minder, maar ook niets meer. Wij moeten de weg naar een schone en eerlijke warmtelevering nog helemaal afleggen, met zijn allen: Staten-Generaal, regering, bedrijven en al die burgers die begaan zijn met hun toekomst en die van hun kinderen.

Deze Kamer kan vandaag het startschot geven voor het afleggen van die weg. Ik hoop dat zij dat zal doen.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw de voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft een flinke geschiedenis achter de rug, die in feite in 2003 is begonnen. Complimenten voor het doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers zijn dan ook meer dan terecht. Het is niet zo verwonderlijk dat het wetsvoorstel een lange historie heeft, want hierbij is een aantal verschillende en soms tegenstrijdige belangen aan de orde: het belang van consumentenbescherming, het belang van ondernemers en het belang van een duurzame energievoorziening. Uiteindelijk moet je uitkomen op een evenwicht tussen al deze belangen.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer en in het schriftelijke antwoord op de vragen van deze Kamer heb ik mijn visie gegeven op het wetsvoorstel en de nota's van wijziging. Ik ben het zeer eens met de doelen van het wetsvoorstel: leveringszekerheid en het beschermen van consumenten tegen te hoge tarieven, maar ook het mogelijk maken van de ontwikkeling van nieuwe warmteprojecten. Ik heb eerder mijn bedenkingen over een aantal uitvoeringsaspecten naar voren gebracht en die bedenkingen heb ik nog steeds. Ik wil die zo meteen graag in het kort toelichten. Overigens wil ik het volgende zeggen over de lange voorbereidingstijd als gevolg van het feit dat men aanvankelijk geen steun zocht of dat er niet voldoende steun was van het ministerie van Economische Zaken. Ik wil graag op de vraag van de heer Doek antwoorden: wat vroeger was, is geweest; nu is de situatie zoals die is. Dat is daarnet ook door de heer Ten Hoopen uitvoerig aan de orde gesteld. Technische assistentie wordt altijd verleend, wie haar ook vraagt, of dat nu de coalitie of de oppositie is. Zo hoort het ook.

Dan kom ik op de bezwaren die ik op dit moment nog steeds heb en de problemen die ik zie. Mijn eerste bezwaar of probleem heeft te maken met de bestuurslast. De bestuurslast die het wetsvoorstel veroorzaakt, is fors. Het aantal van 19 fte's wordt genoemd. Ik heb die niet. Dat mag men gerust weten. Dat is een probleem, zeker bij een taakstelling. Ik moet inleveren op mijn departement, niet extra claimen. Wij hebben alle inzet van mensen nodig, ook voor een aantal andere dossiers. Die hebben te maken met voorstellen inzake onze economie. Dit probleem is niet opgelost, maar uiteraard ben ik bereid om een oplossing te zoeken. Ook in de Tweede Kamer kreeg ik op mijn hartenkreet echter geen antwoord.

De heer Doek (CDA):

Mevrouw de minister, dit klinkt allemaal erg somber. Het ziet er immers naar uit dat wij over een klein uur dit initiatiefwetsvoorstel zullen aannemen en ik hoor u het volgende zeggen. De NMa moet veel doen. Dat is de kern van het wetsvoorstel. De kern van het wetsvoorstel is dat de tarieven worden vastgesteld, dat er controle wordt uitgeoefend en dat er wordt gemonitord, hetgeen u zo meteen ook nog gaat toezeggen. Tegelijkertijd hoor ik u zeggen: ik heb de mensen er niet voor. Betekent dat nu dat uzelf nooit met een dergelijk wetsvoorstel zou zijn gekomen?

Minister Van der Hoeven:

Dat is een gewetensvraag, mijnheer Doek. Misschien was ik wel met een ander wetsvoorstel gekomen. Het wetsvoorstel van de initiatiefnemers ligt er zoals het er ligt. Ik geef terecht aan waar ik mijn bedenkingen over heb. Wanneer dat wetsvoorstel wordt aangenomen, moet ik daar een oplossing voor zien te vinden. Dan hoop ik echter op steun van zowel deze Kamer als de Tweede Kamer om die claim hard te maken. Dan moet immers een claim op tafel worden gelegd. Nogmaals: u weet dat wij moeten inleveren, zoals alle departementen moeten inleveren. Als je dan een claim op tafel legt om uit te breiden, dan moet die goed zijn onderbouwd. Ik hoop dan op steun van zowel de Tweede als de Eerste Kamer.

De heer Doek (CDA):

De begroting van uw departement komt pas volgend jaar weer hier, want ik meen dat die over 2009 vorige week net is goedgekeurd. Dus dat zien wij te zijner tijd wel. Het blijft echter zorgelijk. Ik wil wat steviger van u horen of u bereid bent om niet alleen te zoeken naar mogelijkheden, maar ook om zo snel mogelijk de uitvoering van dit wetsvoorstel ter hand te nemen, ook middels de NMa. Anders komt de terugwerkende kracht ook in een ander licht te staan en zijn er nu consumenten die worden blij gemaakt door de werkzaamheden van deze initiatiefnemers, terwijl een en ander nog heel lang kan gaan duren. Ik wil dus toch een wat steviger uitspraak van u horen over de uitvoering van deze wet.

Minister Van der Hoeven:

Ik kan geen steviger uitspraak doen. Het probleem is zoals het is. Ik heb een inspanningsverplichting op mij genomen om te bezien op welke wijze ik dat oplos, want natuurlijk moet een wet ook worden uitgevoerd op het moment dat die is aangenomen. Ik kan echter geen ijzer met handen breken. Dat kan ik niet.

Mijn tweede bezwaar tegen dit initiatiefwetsvoorstel is de terugwerkende kracht. Ik ben blij dat die terugwerkende kracht nu is beperkt tot 1 januari 2007. Het is echter waar dat nog wel enige tijd zal zijn gemoeid met de uitwerking en de lagere regelgeving. De kosten zijn duidelijk. De leveranciers moeten van enkele honderdduizenden afnemers de warmterekening opnieuw vaststellen. Dat is een forse klus. Denk dan bijvoorbeeld alleen maar aan inmiddels verhuisde afnemers. Ik heb in mijn brief van 6 november mijn zorgen over de uitvoerbaarheid kenbaar gemaakt. Die zorgen zijn nog steeds niet weggenomen. De baten van de terugwerkende kracht zijn nog onhelder. De initiatiefnemers melden dat dit vanwege mogelijke woekerwinsten voordelig zal zijn voor consumenten. Wij hebben echter geen indicaties dat deze woekerwinsten bestaan. Dat heeft ook de Algemene Rekenkamer gemeld. In zijn algemeenheid vind ik terughoudendheid met het begrip "terugwerkende kracht" sowieso verstandig. Je moet dat alleen toepassen als dat echt is gerechtvaardigd, want in feite leg je bedrijven met terugwerkende kracht verplichtingen op. Zoals ik al zei, zet ik daar mijn vraagtekens bij.

De heren Doek en Asscher en mevrouw Sylvester hebben gevraagd op welke wijze een eventuele terugbetalingsregeling wordt uitgevoerd en hoe het dan staat met de voorlichting aan consumenten. Op dit moment weet ik nog niet op welke wijze een eventuele terugbetalingsregeling zal worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de lagere regelgeving die nog tot stand moet worden gebracht. Ik zal dit uiteraard in nauw overleg met de sector doen. Dat is noodzakelijk, juist om een eventuele terugbetaling met zo min mogelijk administratieve lasten te kunnen laten plaatsvinden. Ik zal in dat overleg ook aan de orde stellen op welke manier de communicatie met de betrokken consumenten het beste kan plaatsvinden.

Mevrouw Sylvester heeft gevraagd tot wanneer consumenten een beroep kunnen doen op de terugwerkende kracht. Het wetsvoorstel voorziet in de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 en kent geen einddatum voor beroep op terugvordering.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dan kunnen consumenten met terugwerkende kracht geld terugkrijgen. Ik heb gevraagd of u bereid bent, in overleg te treden met de sector. De initiatiefnemers gaven een aantal aardige voorbeelden van partijen die erbij betrokken kunnen worden: Consumentenbond, NMa et cetera. Ik stel mij dan voor dat ook de consument zelf het initiatief kan nemen in de richting van het bedrijf om te vragen of hij in aanmerking komt voor de teruggave met terugwerkende kracht. Is vanuit die invalshoek gezien dan niet alleen sprake van eenrichtingsverkeer vanuit het bedrijf naar de consument, maar ook van verkeer vanuit de consument naar het bedrijf? Als men ook zelf naar het bedrijf kan gaan, tot wanneer kan men dan een verzoek tot teruggave indienen? Ik kan mij voorstellen dat er een soort loketgedachte is, waarbij men zich voor een bepaalde datum moet melden, wil de aanvraag überhaupt in behandeling worden genomen.

Minister Van der Hoeven:

Wat betreft uw eerste vraag: ik doe dat in overleg met de sector en de belangengroeperingen. De mogelijkheid bestaat dat consumenten zelf aankaarten of zij voor terugbetaling in aanmerking komen. Het is goed om in de communicatie mee te nemen dat men zich kan melden. De uitvoering moet dus worden bekeken. In het wetsvoorstel is geen einddatum voor beroep op terugvordering opgenomen. Wij moeten bezien op welke wijze wij daarmee omgaan binnen de lagere regelgeving die moet worden opgesteld. Je kunt iets immers niet eindeloos laten voortduren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Als iemand zich over een jaar of tien herinnert dat hij op een bepaalde plek heeft gewoond, en misschien in aanmerking zou willen komen, dan kan dat misschien niet meer. Ik begrijp echter dat u zegt dat dit in de lagere regelgeving moet worden geregeld.

Minister Van der Hoeven:

Ik weet niet of dit in de lagere regelgeving kán worden geregeld. In het wetsvoorstel staat geen einddatum voor beroep op terugbetaling.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Wat zijn uw gedachten daar dan over? Dit is wel een belangrijk punt in het kader van de uitvoering van dit hele idee. Misschien kan een van de initiatiefnemers daar iets over zeggen?

Minister Van der Hoeven:

Ik denk dat u die vraag inderdaad aan de initiatiefnemers moet stellen. U merkt wel aan mijn reactie dat ik uiteraard in het kader van de terugwerkende kracht zal zorgen dat het zo soepel mogelijk verloopt. Dat is immers noodzakelijk. Nogmaals, ik vind dat op een gegeven moment ergens een termijn aan moet worden gesteld. Je kunt niet bezig blijven. Er staat geen einddatum in de wet en ik kan nu niet overzien of het mogelijk is, de einddatum in bijvoorbeeld de lagere regelgeving te regelen. Ik wil dat graag bezien. Het is goed als deze vraag dadelijk door de initiatiefnemers wordt beantwoord.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dan kom ik er straks op terug.

Minister Van der Hoeven:

Mijn derde zorgpunt betreft de tarieven per project. Ik heb eerder aangegeven dat ik voor wat betreft het kosten-plustarief er de voorkeur aan geef om dit niet per project te bepalen, maar dit te baseren op het totale portfolio van een concern. Het voordeel is dat nieuwe projecten meer kans krijgen, en dat vind ik erg belangrijk. Als kosten-plustarieven voor elk afzonderlijk project of projectje zouden gelden, dan is er heel weinig ruimte om tegenvallers op te vangen. Bij de portfoliobenadering bestaan bovendien veel minder verschillende lokale tarieven. In het wetsvoorstel wordt het onder diverse voorwaarden en van geval tot geval mogelijk gemaakt, maar het zou eenvoudiger kunnen door kostenpooling al bij voorbaat toe te staan.

De heer Doek vroeg om een goede monitoring van fluctuaties in het jaarlijkse tarief door de NMa in verband met het jaarrekeningrecht. Een jaarlijkse afwijking zou in het tarief gemitigeerd moeten worden. Ik vind de monitoring van de fluctuaties van het jaarlijkse tarief een goed idee en ik zal met de NMa bekijken hoe wij dit het beste kunnen doen. Als zich flinke fluctuaties voordoen als gevolg van onverkorte toepassing van het jaarrekeningrecht, moet ik inderdaad op dat moment bezien wat ik daarmee kan doen. Ik kom daar dan op terug. Bedrijven hebben overigens zelf ook mogelijkheden om te voorkomen dat eenmalige kosten leiden tot sterk fluctuerende tarieven. Zij kunnen voorzieningen treffen voor kosten en risico's en zij kunnen die kosten en risico's spreiden over meerdere jaren. Dat is ook een van de redenen waarom ik voorstander ben van het bepalen van de kosten-plustarieven aan de hand van de portfolio op concernniveau. Dat biedt meer mogelijkheden tot beperking van fluctuerende tarieven per project.

De heer Reuten merkte op dat het, in plaats van de NMa, de minister zou moeten zijn die de term "redelijke prijs" nader invult, bij voorkeur via een AMvB met voorhang. Hij zei dat het in artikel 5 van het voorstel wél gaat om delegatie, in tegenstelling tot wat ik in mijn brief aangeef. Het is waar dat in artikel 5 iets wordt opgedragen aan de NMa. Het gaat daarbij echter niet om delegatie van algemeen verbindende voorschriften in technische zin, maar om beleidsregels die de in de wet gestelde norm – dat is die "redelijke prijs" – nader omlijnen. Ik geef toe dat de scheidslijn dun is, maar het onderscheid is er wel degelijk. De indieners hebben in de memorie van antwoord op dit punt een aantal relevante aspecten genoemd. De NMa heeft ruime ervaring met het vaststellen van kostendekkende tarieven. Dat sluit aan bij de bestaande uitvoeringspraktijk van de Gaswet en de Elektriciteitswet. Het past ook goed bij de uitvoerende taken omdat de vaststelling vooral een technische exercitie is. Er kan aangesloten worden bij een in andere netwerksectoren reeds toegepast model. Er is in zeer beperkte mate sprake van politieke keuzen. De keuze voor een beleidsregel in plaats van voor een gedelegeerde regel past daarbij.

Deze argumentatie van de zijde van de indieners komt mij niet vreemd voor. De uitvoering van deze taak is bij de NMa in goede handen. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om aan deze zo bewust door de indieners in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen te gaan tornen. Het is wél van belang dat ik toezicht houd op de beleidsregels van de NMa. Ik heb dat vastgelegd in het relatiestatuut dat is opgesteld tussen de NMa en het ministerie van Economische Zaken.

De heer Reuten (SP):

In haar brief van 4 juli 2008 aan de Tweede Kamer schrijft de minister dat zij in de toekomst een strikter onderscheid wil maken tussen beleidsregels en uitvoeringsregels en dat zij die beleidsregels naar zich wil toetrekken. In de interpretatie van de minister van artikel 5 wordt het maken van de beleidsregels opgedragen aan de NMa. Het is niet het wetsvoorstel van de minister, maar dat van de initiatiefnemers. Zegt de minister dat dit artikel, in vervolg op haar brief van 4 juli, in de toekomst gewijzigd moet worden omdat zij de beleidsregels naar zich toe gaat trekken?

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Misschien zit zijn bezwaar in het woord "beleidsregels".

De heer Reuten (SP):

Het is uw woord, uw term.

Minister Van der Hoeven:

Het staat ook in het wetsvoorstel. Van de beleidsregels heb ik inderdaad gezegd dat er toezicht op gehouden moet worden. Als er politieke keuzen gemaakt worden, dan zijn die niet aan de NMa, maar aan de politiek. Zo simpel is dat. Misschien wreekt zich hier ook wel dat er in de afgelopen periode binnen het relatiestatuut een aantal zaken veranderd is, vooral tussen het ministerie van Economische Zaken en de NMa. Maar om nu daarom te zeggen dat er een nieuwe nota van wijziging moet komen? Met alle respect, het is de vraag of de heer Reuten dat de indieners moet aandoen.

De heer Reuten (SP):

Nee, dat vraag ik helemaal niet. Ik vraag of de minister deze wet in de toekomst op dit punt zou willen wijzigen – zoals wel vaker een wet gewijzigd wordt – als consequentie van haar beleidsverandering. In de brief van 4 juli heeft de minister het niet over toezicht op beleidsregels, maar schrijft zij dat de beleidsregels door de minister gemaakt moeten worden. Het gaat niet om toezicht op door anderen te maken beleidsregels.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Het lijkt mij verstandig om dit, net als een paar andere dingen, mee te nemen in de monitoring en de evaluatie. Mocht blijken dat er zich problemen voordoen, dan kunnen wij daar in zijn totaliteit op terugkomen. Ik ben het ermee eens dat de zaken op een gegeven moment met elkaar in overeenstemming moet worden gebracht. Op dit moment schuurt het een beetje; dat moet ik de heer Reuten nageven. Laten wij dit meenemen in de monitoring en de evaluatie. Als er dan iets gewijzigd moet worden, kunnen wij het aan de orde stellen.

De heer Laurier vroeg naar de kostenpooling: betalen de afnemers van winstgevende projecten voor de afnemers van verliesgevende projecten en is dat redelijk? Dit heeft mijn voorkeur omdat nieuwe projecten meer kans krijgen omdat er meer ruimte is om tegenvallers op te vangen. Indien een project echt verliesgevend is, kan onder voorwaarden een beroep worden gedaan op ontheffing van die redelijke prijs. De maximumprijs blijft echter onverkort gelden en biedt dus ook de hier bedoelde afnemers de bescherming die zij nodig hebben.

Daarna stelde de heer Laurier dat er iets gedaan moet worden aan de impulsen voor verliesgevende projecten om efficiënter te worden. Ik ga ervan uit dat een bedrijf in een commerciële omgeving – en daar hebben wij het hier over – naar winst streeft; anders ontvalt eigenlijk de bestaansgrond van zo'n bedrijf. Dat geldt dus ook voor een concern dat zowel verlieslatende als winstgevende projecten in beheer heeft. Je zult zien dat een concern alle moeite zal doen om verlies om te zetten in winst; dat is ook logisch. Om de daartoe noodzakelijke efficiency te vergroten en te realiseren, staan een aantal opties open; overigens met of zonder pooling. Twee voorbeelden daarvan zijn de verduurzaming van de warmtebron en het aankoppelen van kleinschalige duurzame systemen. Dit waren de drie onderwerpen die ik vanwege de bezwaren die ik heb, aan de orde wilde stellen.

Er is een groot aantal overige vragen gesteld; daar wil ik nu op ingaan. Ik begin bij de opmerking van de heer Doek om voor de aanneming van de warmtewet en van wetsvoorstel 31374 snel te komen met de aanpassing van artikel 3, lid 3 van de warmtewet. Het is niet goed om zonder noodzaak af te wijken van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek; daar heeft hij gelijk in. Het is wel zo dat de formulering van artikel 3, lid 3 van de voorgestelde warmtewet aansluit bij de nieuwe overeenkomstige bepalingen uit de Elektriciteits- en de Gaswet zodat de voorgestelde bijzondere bepaling consistent is; althans binnen de energiewetgeving. Ik zal in ieder geval na aanneming van dit wetsvoorstel contact opnemen met mijn ambtgenoot van Justitie om te bezien of stroomlijning wenselijk is tussen de hier aan de orde gestelde bepalingen onderling en met het Burgerlijk Wetboek. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Doek (CDA):

Ik heb gevraagd om niet alleen over de stroomlijning van deze bepaling overleg te hebben met het ministerie van Justitie. De minister van Economische Zaken is met name belast met de bescherming van consumenten. Dat is een belangrijk onderdeel van haar werk; kijk maar naar de website. Langzamerhand is de consumentenbescherming een lappendeken geworden van diverse bepalingen. Dat is ook niet in het belang van de consumenten en van het bedrijfsleven dat ermee moet werken. Onze fractie zou graag zien dat de minister van Economische Zaken op korte termijn met de minister van Justitie gaat bekijken in hoeverre de diverse bepalingen gestroomlijnd kunnen worden. Bovendien zijn de wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek op dit terrein ook nog niet zo oud, terwijl daar toen goed over is nagedacht. De zorg is dat er een hele potpourri van bepalingen ontstaat, niet alleen op het gebied van energie, maar ook op andere gebieden; zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken.

Minister Van der Hoeven:

Deze vraag reikt verder dan ik de vraag in eerste instantie had opgevat. Ik heb mij beperkt tot de relatie met de warmtewet. Dat heb ik toegezegd; dat zal ik zeker doen. De bredere vraag van de heer Doek neem ik mee. Ik zal die uiteraard met mijn staatssecretaris bespreken en vervolgens met de minister van Justitie. Beide trajecten houden wel duidelijk verband met elkaar, maar het ene traject is wat beperkter dan het andere.

De heer Doek (CDA):

Het is fijn dat de minister dit zal bespreken met haar ambtgenoot van Justitie en met de staatssecretaris. Zou zij deze Kamer daarover zo snel mogelijk kunnen informeren?

Minister Van der Hoeven:

Uiteraard.

De heer Doek (CDA):

Dank u wel.

Minister Van der Hoeven:

Dit brengt mij bij de vraag van de heer Doek en de heer Asscher over de kleine innovatieve projecten. De heer Van den Berg suggereerde om de reikwijdte van de wet te betrekken bij de evaluatie. Het is waar dat de warmtewet niet voorziet in de mogelijkheid om bepaalde warmteprojecten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet. De definitie van het begrip "warmtenet" ligt inderdaad vast. Ten aanzien van een aantal soorten warmteprojecten, te weten kleinere projecten en projecten in eigendom van de leverancier, is wel bepaald dat daarvoor geen vergunning nodig is. Ook binnen dergelijke projecten moet worden voldaan aan het niet-meer-dan-andersbeginsel en aan het kosten-plusbeginsel. Dat betekent dat de tariefbepalingen ook daarvoor gelden.

In mijn eerdere brief heb ik aangegeven dat ik geen aanleiding zie voor de vrees dat investeringen in duurzame energiesystemen onmogelijk worden gemaakt. De tarieven moeten nog worden vastgesteld. Dat geldt zowel voor de grote als voor de kleinere projecten. Bij de tariefvaststelling moet en zal ook het belang van voldoende investeringsruimte worden meegewogen.

Op de suggestie van de heer Van den Berg om de reikwijdte van de wet te betrekken bij de evaluatie zeg ik ja. Dat zal ik doen. Ik zal ook van het begin af aan bekijken of dit eventueel tot problemen aanleiding geeft.

De heer Reuten stelde dat de netten een monopolie zijn. Hij vroeg waarom de warmtenetten niet in publiek eigendom komen. De heer Samsom heeft deze vraag al uitgebreid beantwoord namens de indieners. Bij de andere netten, het elektriciteits- en gasnet, heb je vele aanbieders. Zij moeten een vrije toegang tot het net krijgen. Die netten staan ook landelijk met elkaar in verbinding. Hierbij is dat anders. Er is één leverancier op een geïsoleerd net en die levert warmte. Er is dus ook geen noodzaak om die netten publiek bezit te maken. Overigens bevat de warmtewet voldoende regulering voor dit monopolie – het is inderdaad een monopolie, dat ben ik met de heer Reuten eens – door de voorschriften over tariefbescherming, leveringszekerheid en dienstverlening.

Mevrouw Sylvester stelde vragen over Purmerend. Ik weet echt niet hoe de feitelijke bedrijfseconomische positie van het warmteproject in Purmerend is. Er zijn geen financiële relaties tussen dat bedrijf en mijn departement. Nog niet zo lang geleden is dat in goed overleg afgesloten, zoals men weet. Of het project in acute nood zit of zal komen, weet ik niet. Natuurlijk heeft dit type projecten wel een lange tijdshorizon. Daardoor verdien je aanloopverliezen pas na veel jaren terug.

Bij het gebruik van de SDE-regeling gaat het inderdaad om milieuwinst en de bijdrage aan Schoon en Zuinig. Binnenkort – ik meen aanstaande donderdag – zal ik met de Tweede Kamer spreken over het werkprogramma Warmte op stoom. Misschien biedt dat nog mogelijkheden, maar dat durf ik op dit moment niet te zeggen. Laat ik wel vooropstellen dat wij het daarbij niet hebben over een subsidie voor het net, maar over een subsidie die een relatie heeft met de te behalen milieudoelstellingen en de doelstellingen uit Schoon en Zuinig.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Mijn vraag was erop gericht om bij de minister te verkennen of zij bereid is om met deze gemeente, die zich toch in een noodsituatie bevindt, in gesprek te raken. Ik vroeg of de minister van de problematiek op de hoogte is. Zij heeft geantwoord dat zij van de bedrijfseconomische afwegingen niet op de hoogte is. Aangezien de gemeente Purmerend natuurlijk haar partner is als het gaat om het bereiken van de milieudoelstellingen, zou ik haar expliciet willen vragen of zij bereid is om met de betreffende gemeente in gesprek te gaan en met de gemeente naar oplossingen te zoeken. Ik heb altijd geleerd dat er een formele weg is, maar dat er ook een feitelijke weg is. Langs die feitelijke weg bestaat er volgens mij bij de minister best ruimte om deze zaak verder te onderzoeken en om na te gaan waar zij van enige betekenis kan zijn.

Minister Van der Hoeven:

Eigenlijk ben ik dat niet van plan. Je moet op een gegeven moment de verantwoordelijkheden daar laten waar zij liggen. De financiële relaties tussen het warmteproject Purmerend en het ministerie van Economische Zaken zijn afgesloten. Als er problemen zijn bij de gemeente, moet zij afspraken maken met het warmteproject Purmerend. Overigens moeten de warmtetarieven nog worden vastgesteld, dus of sprake is van de veronderstelde verlaging van de inkomsten moet nog worden afgewacht. Als er een probleem is, ligt dat in eerste instantie op het bord van de exploitant. Wij moeten niet de illusie wekken dat bij problemen meteen naar de rijksoverheid gekeken kan worden. Dat kan niet.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik suggereer ook niet dat u zich ieder probleem bij een gemeente moet aantrekken. Ik vraag alleen uw aandacht voor dit specifieke geval. Ik herhaal de reden. In het verleden is een aantal zaken gepasseerd waardoor deze gemeente in deze situatie terecht is gekomen. U hebt echter zelf aangegeven dat u zich richt op de toekomst. U hebt ook nieuwe beleidsstukken aangekondigd waarin wordt gesteld dat u met de gemeenten, maar ook met de energiebedrijven verder wil om de milieudoelstellingen te halen. Gezien de verhoudingen, lijkt het mij van belang om zaken verder met elkaar op te pakken en te bespreken, om het niet allemaal gescheiden te houden, maar om met elkaar oplossingen te zoeken. Je streeft immers dezelfde doelstellingen na.

Minister Van der Hoeven:

Maar ik houd er ook van om verantwoordelijkheden daar te laten waar zij thuishoren. Een minister is niet verantwoordelijk voor een warmteproject, waar dan ook, en ook niet voor de relatie tussen het warmteproject en de gemeente. Dat ben ik echt niet van plan.

De voorzitter:

Mevrouw Sylvester, u hebt nog een tweede termijn.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb nog een korte opmerking, waarna wij dit punt misschien kunnen afronden. Ik heb het er niet over dat het de verantwoordelijkheid van de minister is, want dat is het niet. Ik onderschrijf dat en ben dat dus met haar eens. Ik heb haar alleen gevraagd of zij bereid is om in de genoemde casus mee te zoeken naar oplossingen. Dat is mijn concrete vraag.

Minister Van der Hoeven:

De enige reden waarom men graag ziet dat ik meehelp met het zoeken naar oplossingen, heet euro, geld. Dat ga ik niet doen. Ik ben bereid om via de SDE de subsidiemogelijkheid voor de centrale als zodanig na te gaan, dus voor de warmte die wordt geleverd, maar niet voor het net. Dat is echt niet de bedoeling. Ik wil daar dus naar kijken, maar ik wil niet de illusie wekken dat ik de problemen, die misschien wel dieper liggen dan ik kan overzien, kan oplossen. Het is van belang dat Purmerend met het warmteproject en de exploitant nagaat hoe zij er uit kunnen komen. Dat is het punt. Het bedrijf had financiële relaties met Economische Zaken. Die zijn afgesloten. Ik ben niet van plan om die weer op te starten.

Voorzitter. Mevrouw Sylvester heeft gevraagd of de warmtewet geen rem is op duurzame energie en op ondernemersprikkels. Ik denk het niet. Ik denk dat er een redelijk evenwicht is gevonden tussen de belangen van de consumenten enerzijds en het belang van nieuwe investeringen aan de andere kant. De zorg die mevrouw Sylvester formuleerde, ken ik ook. Ik snap best dat ondernemers onzeker zijn, want de warmtetarieven zijn tenslotte nog niet vastgesteld. Men weet in feite nog niet goed waar men aan toe is. Het lijkt mij goed, eerst af te wachten wat de tarieven worden en waar de NMDA mee komt. Wij kunnen dan nagaan hoe dat uitpakt voor ondernemers en innovatie. Ik heb al aangegeven dat ik aanstaande donderdag met de Tweede Kamer over het werkprogramma Warmte op stoom spreek. Wij spreken dan ook over stimulansen voor duurzame warmte. Dan hebben wij eigenlijk te maken met het stimuleringsinstrumentarium dat wij juist voor de duurzame projecten hebben.

De heer Van den Berg heeft gevraagd hoe het verbod op discriminatie door leveranciers moet worden toegepast. Discriminatie betekent dat je onderscheid maakt in gelijke gevallen. De wet stelt regels ter bescherming van kleinverbruikers. Dat is een reden bij uitstek om grootverbruikers die op hetzelfde net zijn aangesloten, anders te behandelen. Het discriminatieverbod gaat niet zo ver dat grootverbruikers binnen de scope van de wet komen te vallen. Het onderscheid wordt gemaakt aan de hand van de capaciteit van een aansluiting. Dat is een objectief gegeven dat ook objectief door de leveranciers kan worden vastgesteld.

De heer Van den Berg wil de reikwijdte van de wet tijdens de evaluatie aan de orde stellen. Dat zal ik zeker doen. Wat de tarieven betreft: anders dan de kleinverbruikers hebben de grootverbruikers alternatieven, waardoor zij een sterkere onderhandelingspositie hebben. Wel worden de kleinverbruikers beschermd door het maximumtarief. Ook als veel grootverbruikers afhaken, blijft het maximumtarief van kracht.

Overigens heb ik een fout gemaakt, mevrouw de voorzitter. Het algemeen overleg met de Tweede Kamer over het werkprogramma "Warmte op stoom" is helaas niet donderdag aanstaande, maar zal op 3 maart plaatsvinden.

De voorzitter:

De fout is u vergeven, mevrouw de minister.

Minister Van der Hoeven:

Dank u.

De heer Van den Berg vindt, in het licht van de nieuwe Gasrichtlijn, de stelling niet houdbaar dat er geen recht op aansluiting op het gasnet is indien er een aansluiting op het warmtenet is. De Gasrichtlijn verplicht gasnetbeheerders om toegang te geven aan gasleveranciers. Dat is van belang van de keuze van leveranciers door afnemers. Afnemers hebben echter geen recht op een nieuwe gasaansluiting. Er bestaat geen aansluitplicht volgens de Europese Gasrichtlijn, maar in Nederland hebben wij het anders geregeld: omdat wij een heel fijn vertakt gasnet hebben, is er ruimte voor de uitzondering. Je kunt echter geen aansluiting op een gasnet afdwingen, als je op een warmtenet bent aangesloten. In die zin is er geen strijd met de Gasrichtlijn.

Mevrouw Sylvester vraagt voor hoeveel geld wij warmteprojecten ondersteunen. Tot en met 2004 was dat voor zestien projecten een bedrag van 206 mln. in de vorm van subsidies, garanties, saneringsbijdragen en kwijtschelding van leningen. Daarnaast hebben wij nog voor 33 mln. aan leningen verstrekt. In 2006 hebben wij specifiek 20 mln. verstrekt aan het Warmtebedrijf Rotterdam. Generiek hebben wij een forse ondersteuning gegeven via de EIA. Hoeveel precies daarvan was bestemd voor warmteprojecten, is wat lastig te achterhalen. Het kabinet trekt ruim 400 mln. uit voor het stimuleren van projecten duurzame warmte voor de periode 2008-2012. Door de uitvoering van het werkprogramma "Warmte op stoom" wordt een besparing op fossiele energie bereikt die in 2012 oploopt tot een hoeveelheid die gelijk is aan een elektriciteitsverbruik van 1,4 miljoen huishoudens. Dat heeft dus nogal wat effect.

De vragen van de heer Asscher en mevrouw Sylvester over de Drinkwaterwet kan ik niet beantwoorden. Ik weet dus niet of er voldoende gedacht is aan de volksgezondheid en de veiligheid en of in de AMvB krachtens de warmtewet regels kunnen worden opgenomen over de volksgezondheidsaspecten. Ik zal het opnemen met mijn ambtgenoot van VROM, die verantwoordelijk is voor de Drinkwaterwet. De AMvB die de warmtewet voorschrijft, biedt niet de ruimte om eisen te stellen met betrekking tot de volksgezondheidsaspecten.

De heer Asscher (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Alvorens te beginnen aan mijn tweede termijn, wil ik een correctie aanbrengen op mijn eerste termijn. Ik sprak toen over "de indieners van het wetsvoorstel". Een goedbevriende en ervaren senator wees mij erop dat ik had moeten spreken over: de initiatiefnemers van het wetsvoorstel. Waarvoor dank.

Ladies first: ik wil mij graag eerst wenden tot de minister. Zij bevindt zich in een wat aparte situatie: als dit wetsvoorstel onverhoopt wordt aangenomen, zal zij het moeten uitvoeren, terwijl zij zelf de nodige bezwaren tegen het voorstel heeft. Zij schetst daarbij het grote aantal fte's dat dit naar schatting met zich brengt. Zij heeft nog geen oplossing hoe dit aan te pakken. Wij hebben hier vorige week het begrotingsdebat van Economische Zaken gehad. Ik ben heel benieuwd hoe dit uiteindelijk uitpakt en waar de minister de middelen vandaan zal halen.

Een van de grote bezwaren van de VVD-fractie en van de minister is de terugwerkende kracht. Zij heeft gesproken – wij hebben dat in de schriftelijke behandeling gedaan – over het grote aantal verhuizingen. Hoe moet dit worden uitgevoerd? De minister antwoordt daarop: dat zal ik doen in overleg met de sector. Wij hebben gesuggereerd om er één loket, een internetloket, voor op te richten zodat de consumenten die het betreft zichzelf kunnen melden. Overigens leek het in het debat erop alsof na aanneming van de wet die consumenten zich meteen konden melden voor terugbetaling. Het is echter nog lang niet bewezen dat zij te veel hebben betaald. Dat zal dan ook nog een hele tijd kunnen duren. Dit geeft een probleem met de onzekerheid, niet alleen voor die consumenten, maar juist ook voor de leveranciers. Een van mijn bezwaren tegen het hele wetsvoorstel is dat er onzekerheid wordt gecreëerd rondom de levering van warmte en vooral rondom de investeringen, die daardoor mijns inziens eerder worden afgeremd dan bevorderd. Ik realiseer mij overigens dat de minister hier anders over denkt.

Ik ben het met de minister geheel eens dat er veel voorwaarden worden gesteld aan pooling en dat het beter ware geweest, als dat van het begin af aan of een beetje in de stijl van dit wetsvoorstel bij een zevende nota van wijziging was overgenomen. Dat dit niet zo is, maakt het alleen maar moeilijker en moeizamer om dit wetsvoorstel uit te voeren. Ik betreur het dat toch niet wat meer is ingegaan op de kritiek vanuit de Kamer, zowel in de schriftelijke behandeling als in het debat vandaag, door de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel.

Laat ik er nogmaals helder en duidelijk over zijn dat de doelstelling van deze wet, te weten de bescherming van de consument in een situatie waarin hij wordt geconfronteerd met een monopolie, door mij ten zeerste wordt onderschreven, niet in de laatste plaats omdat ikzelf mijn hele leven in een industrie werk die een monopolistisch karakter kende en tegenwoordig een oligopolistisch karakter heeft. Ik ken dus precies de nadelen van een dergelijke situatie.

Kijk ik naar de opmerkingen van de initiatiefnemers, dan zijn er twee belangrijke factoren waarom mijn fractie niet overtuigd raakt. De eerste reden betreft de terugwerkende kracht en de afweging van de gerechtvaardigde belangen, zowel van de consument als van de leverancier. De initiatiefnemers hebben mij geenszins kunnen overtuigen; overigens hebben zij hun initiatiefwet op een prima manier verdedigd in dit huis.

De tweede reden waarom de VVD-fractie toch niet overtuigd raakt, heb ik net al genoemd naar aanleiding van de opmerkingen van de minister. Ik blijf van mening dat er onzekerheid wordt geschapen rondom de leveranciers van deze warmte, waardoor de investeringen niet bevorderd, maar eerder bemoeilijkt zullen worden.

Mijn slotopmerking betreft iets wat de heer Samsom heeft gezegd. Hij hield een vlammend betoog waarom deze wet zo mooi is en moet worden aangenomen. Hij zei daarbij: wij willen deze wereld niet accepteren zoals die is. Dat doet mij erg aan de maakbare wereld denken. Ik denk niet dat dit het spoor is waarop hij zich wilde richten. Laten wij gezamenlijk proberen een betere wereld te creëren waarin de consumenten worden beschermd zonder de illusie te hebben dat wij die wereld zelf kunnen maken.

De heer Doek (CDA):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers van deze wet en de minister voor de gegeven antwoorden. Ik blijf toch met een klein probleempje zitten. De minister heeft nog altijd een heleboel bedenkingen. Zij mag straks toch nog even mijn vraag beantwoorden wat haar eindoordeel is over deze wet. Ik geloof dat wij daar in klip en klare taal recht op hebben en ik ben benieuwd naar dat antwoord.

Ik dank de minister voor haar toezegging met betrekking tot de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen en over de monitoring van de vaststelling van de redelijke prijs en de maximumprijs en de invloed van het jaarrekeningrecht daarop.

Het betoog van de initiatiefnemer de heer Samsom en de opmerkingen van de minister over innovatieve projecten geven ons een goed gevoel. Ik ben hierdoor toch wel enigszins gerustgesteld. Wij hebben met optimisme kennis kunnen nemen van de wijze waarop het milieubelang van deze wet naar voren wordt gebracht en van de inzet van de diverse fracties aan de overzijde van het Binnenhof.

Ik geloof dat ik hiermee de zaak wel ongeveer heb behandeld van de kant van de CDA-fractie. Ik doe nog een keer de oproep aan de minister, als zij ons tenminste straks adviseert om het wetsvoorstel aan te nemen, om de uitvoering samen met de energiesector met volle kracht ter hand te nemen. Als je het doel van de initiatiefnemers onderschrijft, behoort dat zo snel mogelijk, ook in deze tijden, voor de consumenten in klinkende munt te worden omgezet.

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor hun adequate beantwoording van mijn vragen in eerste termijn. Ik dank de minister voor haar toezegging over de evaluatie van het wetsvoorstel, met name van de in artikel 5 aangegeven delegatie van beleidsregels aan de NMa, dan wel zo nodig een eerdere wijziging van de voorliggende wet op dit punt. Senator Doek en ik zijn het onder vier ogen eens geworden, naar aanleiding van zijn interruptie bij mijn bijdrage in eerste termijn, dat artikel 4 gaat over de maximumprijs en artikel 5 inderdaad over de redelijke prijzen die ik bedoelde.

Ik gebruik het merendeel van mijn tweede termijn om de minister en de initiatiefnemers uit te dagen om straks toch even kort vooruit te kijken naar de concurrentiepolitiek, omdat dit wetsvoorstel daar aanleiding toe geeft. Dit is een heel interessant wetsvoorstel. De paradox van de vrijemarkteconomie is dat deze tendeert naar opheffing van concurrentie. Ondernemingen zullen in hun eigen afzetmarkt altijd pogen concurrentie uit te schakelen door productdifferentiatie en uiteindelijk door monopolisering. Een vrijemarkteconomie met concurrentie kan daarom hoogstens tijdelijk bestaan. Door de staat opgelegde regels moeten ervoor zorgen dat concurrentie gehandhaafd of geïmiteerd wordt. Het bij deze Kamer nog steeds aanhangige wetsvoorstel over volledige liberalisering van de postmarkt zit er qua naamgeving dus twee keer naast.

Interessant aan het onderhavige wetsvoorstel is dat het de vraag op tafel legt hoe in een markteconomie omgegaan moet worden met monopolisten. De twee uiterste mogelijkheden zijn niets doen enerzijds en nationaliseren anderzijds. De vraag is wat daar tussen zit. In het onderhavige wetsvoorstel wordt het opleggen van zogenaamde redelijke prijzen kennelijk niet voldoende of niet veilig genoeg geacht. Ik hoor graag nog eens van de initiatiefnemers en de minister of het inderdaad niet voldoende is of niet voldoende geweest zou zijn.

In het voorstel wordt naast het criterium van redelijke prijzen het criterium van maximumprijzen toegepast, waarbij de laatste gespiegeld zijn aan een index van ruwe gasprijzen. Dat wil zeggen, aan de prijzen in een aanverwante markt. Als in het geval van warmtelevering de aanverwante markt geen concurrentie kent, levert dat weinig houvast op. Wat moeten wij dan? Het is niet denkbeeldig, gezien het spoedig afnemend aantal leveranciers van energie, dat deze markt gedomineerd wordt of verder gedomineerd gaat worden door prijsleiderschap. De minister en de initiatiefnemers weten dat prijsleiderschap moeilijk te bewijzen valt, zoals het vermeend prijsleiderschap op de benzinemarkt laat zien. Dat is een kartelachtige situatie. Mijn vraag aan de minister en aan de initiatiefnemers is hoe wij de constellatie waarbij de aanverwante markt geen concurrentie kent in de toekomst tegemoet moeten treden.

De minister zegt dat de wet gebrekkig uitgevoerd kan worden. Senator Doek heeft hierover ook al wat gezegd. Het past niet of nauwelijks in de huidige verhouding tussen regering en parlement dat de minister zegt de wet niet te ondertekenen. Ik leg het probleem dan ook niet bij de minister. Het is aan de fracties die aan de overzijde de wet hebben aangenomen om aan te geven wat de middelen zijn om de wet adequaat uit te voeren. Ik wil straks graag horen hoe de initiatiefnemers daarover denken.

Het is zowel technisch als economisch eigen aan diverse sectoren in onze economie dat die tenderen naar een oligopolie of monopolie. In die zin is het wetsvoorstel bijzonder relevant. Ik wil van de minister en de initiatiefnemers horen of voor de toekomst gedacht moet worden aan een specifieke sectorcontributie om het toezicht op markten uit te oefenen in plaats van die te betalen uit de algemene belastingmiddelen.

Mijn fractie stemt voor dit wetsvoorstel.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Ook mijn fractie heeft waardering voor de beantwoording van de initiatiefnemers en de minister.

Uit de beantwoording is duidelijk geworden dat het om een wetsvoorstel gaat dat gebonden consumenten goede bescherming biedt, zonder daarbij innovatieve projecten te belemmeren die duurzaamheid bevorderen. Dat is een belangrijke toetssteen bij de beoordeling van het geheel. De initiatiefnemers hebben hierover duidelijkheid geboden.

Daarnaast zien wij een minister die op een aantal punten nog twijfels heeft. Die concentreren zich op de uitvoerbaarheid van een aantal aspecten; de doelstellingen van het wetsvoorstel zijn voor haar niet omstreden. Haar twijfels hebben ten eerste betrekking op de formatieve kracht die het feitelijk vergt. Ik kan mij voorstellen dat zij dit bij beide Kamers neerlegt. Wij zullen daar ongetwijfeld nog wel een keer over kunnen spreken.

Ten tweede heeft de minister twijfels over de terugwerkende kracht. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat wij de argumenten daarvoor redelijk vinden, zeker als je ervan uitgaat dat er in de afgelopen periode overwinsten zijn gemaakt. Het is redelijk als die teruggaan naar de consumenten.

Ten derde het poolen per project. De keuze voor het poolen is heel verstandig in het licht van de transparantie voor de consumenten. Anders zou de ontstane transparantiewinst aan de andere kant weer verloren gaan. Er leeft bij mij nog wel een vraag over het poolen per project. Als er gepoold wordt tussen een verliesgevend en een winstgevend project, heeft dat consequenties voor de prijs voor de consument die in het winstgevende project zit. Die moet feitelijk een hogere prijs betalen dan zou kunnen, wat je zou kunnen beschouwen als solidariteit. Hoe wordt degene in het winstgevende project beschermd in de keuzes die worden gemaakt? Er zijn consequenties voor de prijs, mogelijk voor tien jaar. Heeft die consument de mogelijkheid om bezwaar te maken? Hoe vindt het selectieproces plaats? In een wetsvoorstel als dit moet aandacht zijn voor de bescherming van de positie van de consument.

Nogmaals, mijn waardering voor het geheel. Mijn fractie wacht de beantwoording met belangstelling af.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de regering voor de reactie in eerste termijn. Ik heb enthousiaste initiatiefnemers gehoord; de minister klonk toch wat anders. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Doek: wat is het oordeel van de minister over dit wetsvoorstel?

De oogst van vandaag wil ik even langslopen. De beantwoording was op een aantal punten zeer adequaat. Mijn fractie had aangegeven duidelijkheid te willen over een aantal punten, te beginnen met de financiële hulp van de overheid voor warmteprojecten. Wat ons betreft, heeft de regering zeer helder uiteengezet wat de kosten en baten zijn, ook in milieutermen. Daar is het allemaal om te doen.

Ons tweede punt is de gemeente Purmerend. De initiatiefnemers zeiden dat zij hopen dat de minister mogelijkheden om te komen tot een oplossing zal bevorderen. Zij kwamen zelf ook met een aantal oplossingsrichtingen, zoals het onderbrengen van het net bij een ander bedrijf waardoor de onrendabele top verdwijnt. Verder hebben zij gesuggereerd om criteria voor de milieuwinst te ontwikkelen, zodat het bedrijf in die zin tegemoet kan worden gekomen. De minister zei klip-en-klaar: ik wil die verantwoordelijkheid niet overnemen. Ik ben het met haar eens dat dit niet passend zou zijn in ons staatsbestel.

Maar ik dacht dat ik wel duidelijk had proberen te maken dat ik vind dat zij toch tenminste het gesprek zou kunnen aangaan. Zij zegt dat het dan alleen maar gaat over euro's. Ik denk dat het belangrijk is om met elkaar in gesprek te raken om te zien hoe deze situatie zich kan oplossen. Volgens mij gaf de minister zelf ook aan dat zij best in gesprek wil, namelijk over het punt van de distributienetten, zoals zij zelf zei. Graag krijg ik nog duidelijkheid wat zij hiermee precies bedoelt.

Een punt van onze fractie was de voorlichting. De initiatiefnemers gaven aan dat zij dit een prima suggestie vinden. Via de energiebedrijven en de NMa zou de consument voorlichting moeten krijgen. Wij juichen dat toe. Consumenten zijn zelfstandig en kunnen best ook zelf de weg vinden naar energiebedrijven. De minister gaf aan dat zij bereid is om dit te gaan regelen.

Toen ontstond er wat mijn fractie betreft even onduidelijkheid, omdat je natuurlijk wel als consument wilt weten tot welke datum je je überhaupt nog tot een energiebedrijf kunt wenden. Ik vraag dus de initiatiefnemers welke gedachte zij hierbij hadden toen zij dit allemaal bedachten, omdat ik van mening ben dat dit punt toch wel belangrijk is in verband met de uitvoerbaarheid. Ik ben een consument en ik bedenk mij dat ik een aantal jaren geleden toch een captive customer was, zoals dat heet. Ik kan mij nog het energiebedrijf herinneren waar dat was. Tot wanneer kan ik mij melden om mijn centen terug te krijgen?

Ik kom bij het punt duurzame energie. Eigenlijk is aangegeven dat er voldoende prikkels blijven voor de bedrijven om te investeren in warmtenetten. Wij hebben als commissie voor Economische Zaken voldoende brieven gekregen waarin bedrijven aangeven dat dat niet het geval is. De initiatiefnemers gaven twee oplossingen: een algemene maatregel van bestuur kan worden ingediend of de niet-meer-dan-andersprijs, waarbij je vooraf vaststelt wat de prijs wordt om projecten financierbaar te houden, ook op langere termijn.

Op 3 maart aanstaande vindt er een gesprek plaats. Warmte op stoom stimuleringsprojecten komen aan de orde. Ik mag toch de hoop uitspreken dat het niet een kwestie wordt wie er gelijk heeft, of er wel of niet kan worden geïnvesteerd en of er wel of niet voldoende prikkels blijven, maar dat de dialoog tussen beide partijen, in dit geval met de sector, op gang gehouden wordt. It takes two to tango.

Ten slotte kom ik bij de relatie met de Drinkwaterwet. Wij hebben gewezen op volksgezondheidsaspecten. De minister gaf aan dat zij dit niet weet en dat zij dit gaat opnemen met haar collega van VROM. Dat bevreemdde mij wat, want eerder heeft de minister op een schriftelijke vraag aangegeven dat de warmtewet boven de Drinkwaterwet zou gaan. Ik heb twee vragen op dit punt. Waarom gaat de Drinkwaterwet voor en hoe worden dan de volksgezondheidsaspecten door haar meegewogen? Kan de minister de Kamer een brief sturen nadat zij overleg heeft gehad met haar collega van VROM, juist over dit punt? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat wanneer wij mochten besluiten om deze wet hier aan te nemen dan vervolgens gezegd wordt: de wet is aangenomen, nu kunnen wij er niets meer aan doen omdat wij het juist tevoren hadden aangegeven en onze zorg daarover hadden geuit. Wij kunnen hier dan in ieder geval bij de behandeling van de Drinkwaterwet die ook in dit huis zal plaatsvinden op terugkomen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister en de initiatiefnemers hartelijk voor de enthousiaste wijze van beantwoording, dat doet goed aan.

Wat de bescherming van consumenten betreft, heeft de heer Samsom namens de indieners het leeuwendeel van de beantwoording voor zijn rekening genomen. Hij heeft denk ik goed begrepen waar het ons om ging, namelijk niet om de allergrootste gebruikers. Zij hebben alle mogelijkheden om te onderhandelen en voorwaarden te stellen als je naar de Zuidas kijkt waarop de heer Samsom doelde. Daar zitten heel grote gebruikers en die redden zich wel. Het ging mij om een ander segment, namelijk de mensen in het midden- en kleinbedrijf die toch wat boven de 1000 kW uitkomen. Daarvoor is geen bescherming. Daarvoor hebben wij wat aandacht gevraagd. Dit mondde uit in onze vraag of dit een plek kan krijgen in de evaluatie. Gelukkig heeft de minister hierop met een volmondig "ja" geantwoord. Daarmee zijn wij tevreden. Bij de evaluatie zal blijken of er zich op dit punt wellicht problemen voordoen. Als die er zijn, kunnen ze dan wellicht ook worden opgelost.

De initiatiefnemers hebben nog eens gewezen op allerlei alternatieven die de grootverbruikers hebben om in hun warmtebehoefte te voorzien. Zij noemden de alternatieve warmtekrachtkoppeling. Verder stelden zij dat aansluiting op een gasnet een alternatief is. Dat is allemaal correct. In hoeverre zijn deze alternatieven echter reële opties voor bedrijven die vallen in het segment van de midden- en kleinverbruikers? Veel bedrijven in dit segment bevinden zich in een stedelijke omgeving. Daar gelden, terecht, de milieuwetgeving en de wetgeving op het terrein van de ruimtelijke ordening. De mogelijkheden voor de bedoelde alternatieven worden daardoor mijns inziens behoorlijk ingesnoerd. Wij zien op dat punt geen grote perspectieven.

Ik wil nog wijzen op een probleem dat ik heb gekregen door de beantwoording van de minister. Als ik straks op bed lig, na een Jägermeister omdat ik de griep een beetje voel opkomen, ga ik liggen woelen als wij hierover geen duidelijkheid krijgen. Volgens mij en volgens opmerkingen van de minister krijgen afnemers die zijn of worden aangesloten op een warmtenet geen recht op een aansluiting op het gasnet. Ik heb geprobeerd om duidelijk te maken dat onder andere in de Gasrichtlijn, maar ook bij het Europese Hof van Justitie wordt uitgegaan van een vrije keuze van leverancier. De minister heeft mij wel antwoorden gegeven, maar hierover heb ik niets van haar gehoord. Wellicht kan dit in haar tweede termijn nog even aan de orde komen.

De voorzitter:

Van de kant van de initiatiefnemers heeft mij het verzoek bereikt om de vergadering tien minuten te schorsen zodat zij hun reactie in de tweede termijn kunnen voorbereiden. Ik zie aan de woordvoerders dat zij vandaag buitengewoon welwillend zijn.

De vergadering wordt van 18.35 uur tot 18.45 uur geschorst.

De heer Ten Hoopen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn en de discussie die wij met hen hebben kunnen voeren. Ik ben blij dat er brede steun is voor de terugwerkende kracht en vind het jammer dat wij de heer Asscher van de VVD niet hebben kunnen overtuigen met de argumenten die wij hebben gebruikt.

De heer Reuten heeft ons gevraagd iets te zeggen over de concurrentiepolitiek. Ik weet niet of wij vanavond dat debat helemaal met elkaar kunnen afronden, maar laat ik er dit over zeggen: over het algemeen moet het gaan om eerlijke concurrentiële verhoudingen. Ook kan je in het algemeen zeggen dat een markt nooit volkomen is; bij een markt hoort ordening en die ordening komt altijd van de overheid. Daarbij is het natuurlijk nodig dat wij daarin een goede, maar ook adequate marktmeester hebben. Op die manier richten wij met elkaar de markt in.

De hoofdoriëntatie is dat een onderneming een samenwerkingsverband van mensen is, die met elkaar bepaalde doelen nastreven. Dat is ook de oriëntatie die je van een onderneming verwacht. Met een puur eendimensionale oriëntatie op materiële waarde schiet een onderneming tekort. Met andere woorden: een onderneming richt zich qua oriëntatie op mens en omgeving en daarbij is winst nodig als middel om te komen tot continuïteit van de onderneming, wat mensen een toekomst biedt. Ik denk dat wij dit debat nog wel een keer verder voeren, maar dit is in hoofdlijnen zoals wij er naar kijken.

Een tweede punt van de heer Reuten betrof de doelstellingen van de NMa. Wij hebben voldoende aangegeven en geprobeerd te betogen, dat het met deze wet ernst is om burgers te beschermen. Ik denk dat zijn terechte oproep aan de minister betekent dat ook zij met voorstellen zal moeten komen op over de wijze waarop het toezicht binnen de NMa goed wordt geregeld. Ik neem echter aan dat zij dit zal doen door middel van voorstellen vanuit haar begroting.

De heer Reuten heeft ook gevraagd of wij nog iets zouden kunnen zeggen over sectoraal toezicht. Hij weet wat wij dit op dit moment bij de AFM doen: de onder toezicht gestelden betalen daar mee aan het toezicht. Dit vergt per sector wel een goede discussie en ook de afweging die daarmee samenhangt. Dit komt steeds terug wanneer je toezicht organiseert.

De heer Laurier heeft gesproken over de pooling met betrekking tot de bescherming van de mensen en heeft gevraagd of pooling per project zou kunnen plaatsvinden. Ten eerste is het zo dat de bescherming natuurlijk altijd al plaatsvindt door middel van de maximumprijs, want die is er altijd. Ten tweede geeft de minister de ontheffing per project. Daarin zal de minister ook haar afwegingen maken met betrekking tot de bescherming van de mensen die dan mogelijk iets meer gaan betalen dan de redelijke prijs. Daarnaast staat het de eindgebruiker, de consument, vrij om in beroep te gaan tegen de beschikking. Op die manier kan hij zijn welgemeende recht halen.

Mevrouw Sylvester heeft gevraagd op welke wijze en hoe lang consumenten het te veel betaalde bedrag kunnen terugvorderen. De minister zei terecht dat de warmtewet hier geen grens aan stelt. Dit doet het Burgerlijk Wetboek wel: Boek 3 bevat bepalingen over de verjaring van rechtsvordering. Een rechtsvordering verjaart in beginsel na twintig jaar. Ik denk dat dit het leidend motief zal zijn omdat het in het Burgerlijk Wetboek als zodanig is geregeld.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Begrijp ik goed dat de heer Ten Hoopen zegt dat op het moment dat ik contact wil opnemen met het energiebedrijf over die terugwerkende kracht, ik daar na twintig jaar nog op terug kan komen? Zou dat het uitgangspunt moeten zijn?

De heer Ten Hoopen:

In de warmtewet is dit niet geregeld. Dus vallen wij terug op het Burgerlijk Wetboek.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Daarin is sprake van een termijn van twintig jaar. De heer Ten Hoopen stelt dus voor om in beginsel die termijn ook voor dit wetsvoorstel als uitgangspunt te nemen?

De heer Ten Hoopen:

Zolang een en ander niet in de warmtewet is geregeld, is de terugvaloptie het Burgerlijk Wetboek. Als wij het anders willen regelen, kan dat eventueel nog bij de algemene maatregel van bestuur aan de orde komen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb de initiatiefnemers echter gevraagd of zij hierover van tevoren überhaupt hebben nagedacht. Is dat wel of niet het geval geweest?

De heer Ten Hoopen:

Wij hebben er van tevoren wel over nagedacht. Een en ander is, zoals ik zo-even zei, in het Burgerlijk Wetboek geregeld. Langs deze lijnen is het in Nederland geregeld. Daarom is de voorlichting en alles wat ermee samenhangt zo van belang, juist met het oog op een snelle afwikkeling. De betrokkenen moeten hierbij zo veel mogelijk bereikt worden.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Overwegen de initiatiefnemers niet om deze periode per AMvB in te perken, juist om de snelheid te bevorderen en mensen te prikkelen om snel te komen met eventuele vragen op dit punt?

De heer Ten Hoopen:

Wij zullen niet met een voorstel tot wetswijziging komen. Ik heb zojuist gezegd dat de voorlichting bepalend zal zijn voor de vraag of een en ander snel wordt afgerond.

Dit brengt mij aan het eind van mijn betoog. Ik dank de leden voor hun inbreng en de discussie die wij met elkaar gevoerd hebben. Tot slot breng ik ook mijn dank uit aan de heer Van Keulen. Wij hebben dit wetstraject samen doorlopen. Je kunt verschillend denken over hetgeen voorligt, maar er is wel over nagedacht.

De heer Samsom:

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Er zijn nog enkele vragen aan mij gesteld. Ik heb met interesse geluisterd naar de uiteenzetting van de heer Reuten over marktordening in zijn algemeenheid. Over de energiemarkt wil ik nog het volgende opmerken. Bij een energiemarkt waarin de overheid de absolute sturing en almacht heeft, is de energie viezer dan in dit geval. Bovendien valt zij vaker uit. Bij een energiemarkt waarbij de markt volledig bepaalt wat er gebeurt, is de energie nog viezer en valt zij nog vaker uit dan in dit geval. Je zoekt dus naar de perfecte balans tussen de private kracht en de sturing van de overheid die ons samen naar dat mooie einddoel leidt. Deze zoektocht hebben wij bij de warmtewet wederom ondernomen, net als bij de Elektriciteitswet, de Gaswet en alle andere wetten die geregeld voorbijkomen. Dat is onze ultieme zoektocht: niet het ene uiterste en ook niet het andere, maar de balans die leidt tot een mooie oplossing.

Purmerend kwam in de interruptiedebatten nog enkele keren ter sprake. Ik proefde bij mevrouw Sylvester enige teleurstelling over het gevoel van urgentie bij de minister op dit punt. Ik ben het eerlijk gezegd wel met de minister eens dat zij zich in dit debat nergens aan verbindt. Dit debat gaat over de wet die de kaders stelt. Ik heb echter het vertrouwen dat wij in de Tweede Kamer de minister geregeld op de uitvoering van haar beleid zullen aanspreken. De Eerste Kamer kan erop rekenen dat wij dat in dit specifieke geval van Purmerend zullen blijven doen. Dat probleem is net even te groot om te negeren.

Over duurzaamheid wil ik het volgende opmerken. Ik ben blij dat ik kennelijk een groot aantal Kamerleden gerust heb kunnen stellen over de innovatieve mogelijkheden en de investeringsmogelijkheden die dit wetvoorstel biedt en zelfs bevordert. Mevrouw Sylvester zei hierover veel brieven ontvangen te hebben van bedrijven die ongerust zijn. Ik denk dat de sleutel ligt in het snel bieden van zekerheid. Dit wetsvoorstel bevordert de initiatieven. Echter, net als bij iedere wet is de onzekerheid in het wetgevende traject maximaal. Ik ben dat met de heer Asscher eens. Niemand weet immers wat uiteindelijk het eindpunt is. Dit wetgevende traject strekt zich uit tot en met het maken van de AMvB. Ik spoor de minister dan ook nogmaals aan om hierbij snelheid te betrachten, opdat er snel zekerheid ontstaat over de vraag hoe de maximumprijs wordt vastgesteld en wat de maximumprijs is. De bedrijven die nu brieven schrijven, kunnen dan weer naar de bank om krediet te krijgen. Het zal u namelijk zijn opgevallen dat u de brieven niet kreeg van de bedrijven die dit soort projecten wel van hun balance sheet kunnen financieren. Het zijn vooral de bedrijven die kredieten nodig hebben om de projecten te financieren die de brieven stuurden. Die zekerheid zijn wij hun verplicht te bieden.

Ten slotte kom ik op de vragen van de heer den Berg. Wij hebben gediscussieerd over de grens van 1000 kW. Ik ben blij dat wij het er min of meer over eens zijn geworden dat wij bij de evaluatie opnieuw moeten kijken of dit de juiste grens is. Ik heb er een goed gevoel over, vooral omdat het echt een grens is tussen een bedrijf dat zich nog wel in een gebouwde, stedelijke omgeving kan vestigen en een bedrijf dat dit niet kan. Zo hebben wij er ook naar gekeken. Om een voorbeeld te geven: de 1000 kW is ruim voldoende voor de bakker, maar de broodfabriek heeft een grotere warmtevraag. Zo'n broodfabriek zal zich echter ook niet in een woonwijk vestigen, maar komt op een industrieterrein terecht, waar de mogelijkheid bestaat om een andere warmteleverancier te kiezen dan het warmtenet dat daar misschien ook aanwezig is. Zulke mogelijkheden zijn daar voorhanden.

Ik ben het met de heer Van den Berg eens dat de cruciale afweging ligt in de vraag of wij met deze grens sommige bedrijven klemzetten. Evaluatie zal moeten uitwijzen of dat zo is. Dan kunnen wij daar weer mee verder. Dat is ook de rode draad door al onze wetgeving heen: wij doen hier ons uiterste best om de mooiste wetgeving te maken die de mooiste resultaten biedt in de buitenwereld. Wij weten echter ook dat wij elke keer weer terugkomen om de fouten te verbeteren en om nog betere resultaten te kunnen bereiken. Ik denk dat dit met deze wet ook zo zal gaan, maar als ik u allen zo heb gehoord, kunnen wij in ieder geval snel van start. Ik dank u daarvoor hartelijk.

De heer Reuten (SP):

Ik neem aan dat de minister zo meteen nog iets zegt over de uitvoerbaarheid van de wet, en dan met name over de controlecapaciteit. Wij hebben altijd een beetje een moeilijke verhouding met de overzijde, in zoverre dat wij wetsvoorstellen alleen maar kunnen goed- of afkeuren. Ik wil hier graag iets meer over horen van de initiatiefnemers. Ik neem aan dat aan de overzijde de minister ook haar bezwaren heeft geopperd en heeft gevraagd waar haar capaciteit is om deze wet uit te voeren. Ik vind toch dat aan de overzijde de middelen geleverd moeten worden. Kunnen de initiatiefnemers hier iets meer over zeggen? Er ligt een op hoofdlijnen prachtige wet, maar die moet wel uitgevoerd worden. Waar zijn de middelen?

De heer Samsom:

Volgens mij gaat dat volgens het gebruikelijke patroon. Daarbij geldt toch echt een scheiding tussen de wetgevende en de uitvoerende macht. Wij maken hier de weten. De uitvoerende macht mag, of heeft zelfs de plicht om het te zeggen als deze problemen voorziet bij de uitvoering van de wetten die door de wetgevende macht, u en de Kamer aan de overzijde, worden gemaakt. De minister zal dan – zo gaat dat – voorstellen moeten doen over de manier waarop zij denkt met die problemen om te gaan. Daarop zal de overzijde, bijvoorbeeld bij het begrotingsdebat – dat lijkt mij tenminste de meest aangewezen plek – die keuzes fiatteren dan wel andere keuzes maken om de uitvoering ter hand te nemen. Dit is geen principieel probleem van deze specifieke wet. Elke wet brengt uitvoeringsvragen met zich mee, die de uitvoerende macht vervolgens ter hand zal moeten nemen. De minister, nogmaals, heeft het volste recht om daar nu al, in een vroeg stadium, haar gedachten over te laten gaan. Dit is echter uiteindelijk niet zo heel relevant. Uiteindelijk zal dit wetsvoorstel, als het wordt aangenomen, door de minister ter hand moeten worden genomen. Als daar problemen door ontstaan, is het aan de minister om de Staten-Generaal dat te melden, voorstellen te doen voor een oplossing en goedkeuring voor die voorstellen te vragen.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Was het maar zo simpel. Maar zo simpel is het natuurlijk niet, want deze Kamer is net zoals de Kamer aan de overkant medewetgever. Samen met mij maakt zij wetten. Zo simpel is dat. Natuurlijk onderschrijf ik het belang van het wetsvoorstel. Ik ben ook van mening dat het na alle nota's van wijziging beter is geworden, maar ik zou geen knip voor de neus waard zijn als ik hier niet aan de orde stel wat de knelpunten zijn die opgelost moeten worden. Die betreffen de uitvoeringslast van de fte's, de terugwerkende kracht en de wijze van poolen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, dan ga ik hem uiteraard uitvoeren.

Een ander punt is waar ik de fte's vandaan haal. Ik heb al gezegd dat ik enkele honderden fte's moet inleveren. Dat hebben wij ook met elkaar afgesproken. Dat betekent dat hier, via de minister van BZK, aangegeven zal moeten worden wat de consequenties zijn van dit wetsvoorstel. Zo gaat dat. Daar breng je dan die claim in.

Mijn eindoordeel is dat het wetsvoorstel tegemoet komt aan het doel waarvoor het is geschreven. Het is een evenwichtig wetsvoorstel als het gaat om een afweging van de belangen, maar ik zie de knelpunten met betrekking tot de uitvoering.

Er is gevraagd naar de planning van de AMvB, artikel 4 in het wetsvoorstel. Dat pak ik zo snel mogelijk op. Het is wel ingewikkeld, want er zitten technische aspecten aan. Ook hier zullen de diverse partijen bij betrokken worden, zodat de juiste regulering gemaakt kan worden, maar het heeft uiteraard wel prioriteit.

De heer Asscher vraagt naar het voorstel van het internetloket. Ik ben daar inderdaad niet op ingegaan. Het is een interessante optie. Ik neem het mee in het overleg met de betreffende energiebedrijven, omdat daarover verschillende opvattingen kunnen bestaan.

Tegen de heer Doek zeg ik dat ik de uitvoering natuurlijk ter hand ga nemen. Dit heb ik al gezegd. Dat vergt een scherpe prioritering en inzet van de marktpartij, want natuurlijk doe ik het samen met de marktpartijen, om ervoor te zorgen dat er een uitvoerbare uitvoering aan wordt gegeven.

Ik kom bij de vragen van de heer Reuten. Ik zal eerst iets zeggen over de sectorcontributie. Er bestaat al een doorberekening van toezichtskosten aan marktpartijen, zowel bij de Opta als bij de Energiekamer. Ook dit wetsvoorstel bevat een grondslag voor die kostendoorberekening, en wel in artikel 20. Dat is niet heel breed, en betreft alleen de vergunningverlening, maar het is wel een punt dat bij de AMvB nader aan de orde komt.

De heer Reuten spreekt over alles wat te maken heeft met concurrentie en de vrije markt. In een situatie als deze, waarbij de warmtevoorziening anders is dan een netwerk dat aangesloten is op andere netwerken – dit betreft een standalone warmtenetwerk, waarbij ook maar één warmteleverancier is – dan moet de overheid als marktmeester het optreden van de monopolist aan regels binden. Dat gebeurt met dit wetsvoorstel. Vandaar ook de uitspraken over de redelijke prijzen en de maximumprijzen. Dit is wat dat betreft een aanvulling op datgene wat in andere delen van het energiesegment bestaat, waar wel sprake is van een vrije markt. Niet op de netten; netten in publiek eigendom, blijven in publiek eigendom, maar wel op de toegang tot het net als het gaat over elektriciteit, want die kan natuurlijk van verschillende bronnen afkomstig zijn. Ik zie dat probleem dus niet zo op dit moment.

De heer Laurier heeft het over de terugwerkende kracht. De overwinsten die hij noemt, moet je wel kunnen aantonen. Zelfs de Algemene Rekenkamer heeft die op dit moment nog niet kunnen aantonen. Wij moeten de consumenten zich niet laten rijk rekenen, want er moet natuurlijk wel iets terug te geven zijn. Er moet wel sprake zijn van overwinst, anders is er niets terug te geven.

De heer Reuten (SP):

Ik kom nog terug op het vorige punt. Kan de contributie voor het toezicht niet zo kostendekkend zijn dat u geen uitvoeringsmoeilijkheden hebt?

Minister Van der Hoeven:

Om negentien fte's te betalen?

De heer Reuten (SP):

Ja?

Minister Van der Hoeven:

Nee.

De heer Reuten (SP):

In beginsel is het toch mogelijk om de heffing hoger te maken.

Minister Van der Hoeven:

Het is altijd mogelijk om de heffing hoger te maken. Er is een grondslag in het wetsvoorstel voor kostenberekening, maar die geldt alleen maar voor de vergunningverlening en niet voor allerlei andere aspecten die te maken hebben met toezicht.

De heer Reuten (SP):

Is het niet mogelijk om binnen een sector een of andere contributie te heffen ten behoeve van het adequaat doen uitvoeren van het toezicht?

Minister Van der Hoeven:

Daarvoor moet u bij de indieners van het wetsvoorstel zijn, mijnheer Reuten. Zij hebben de tekst gemaakt.

Voorzitter. Ik ga toch nog maar even in op Purmerend. Misschien ben ik onvoldoende helder geweest. Het was een gemeentelijk project. De gemeente heeft er een besloten vennootschap van gemaakt en zij is ook de aandeelhouder. Zij moet op dit punt dus een eigen aandeelhoudersbeleid voeren en niet bij mij of bij de Kamer aankloppen als zij een probleem heeft. Hiervoor geldt: zelf oplossen. Wij gaan geen geld steken in distributienetten. Dat is niet de bedoeling en dat gaan wij dus ook niet doen. Natuurlijk is het mogelijk om een en ander bij een ander bedrijf onder te brengen. Het is ook mogelijk dat door de milieukenmerken recht bestaat op een SDE-subsidie, maar dat is iets anders dan waarom mij is gevraagd. Mevrouw Sylvester vraagt mij eigenlijk om de exploitatieproblemen van een bedrijf op te lossen, maar dat ga ik niet doen.

Deze wet gaat niet over gezondheidseisen, maar over marktordening en tarieven en over de consumentenbelangen in relatie tot de marktordening en de tarieven. De gezondheidseisen worden geregeld in de Drinkwaterwet. Ik heb aangegeven dat ik hierover contact zal opnemen met mijn collega van VROM. Uiteraard wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De minister heeft in haar schriftelijke beantwoording aangegeven dat de warmtewet boven de Drinkwaterwet gaat. Wat bedoelt zij daarmee? De stelling is dat, als wij deze wet aannemen, je de gezondheidsaspecten die van belang zijn in de Drinkwaterwet niet meer kunt regelen.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat mevrouw Sylvester bedoelt, maar deze wet gaat over marktordening en tarieven en de positie van de consument daarbij. Alles wat in dit kader te maken heeft met gezondheidseisen regel je ergens anders, namelijk in de Drinkwaterwet. Je moet niets in deze wet regelen wat in een andere wet geregeld moet worden. Ik snap het probleem wel; dat is het punt niet. Om die reden heb ik aangegeven dat ik hierover contact zal opnemen met mijn collega van VROM. Als je in de Drinkwaterwet iets moet regelen inzake het tapwarme water, dan moet je dat daarin doen. Daarover ben ik het met mevrouw Sylvester eens. Ik zal de Kamer daarover informeren. Dan heeft zij altijd de mogelijkheid om daarop bij de behandeling van de Drinkwaterwet terug te komen.

De Gasrichtlijn kent geen verplichting om alle eindafnemers aan te sluiten op het gas. Dat kan ook niet, want die gasnetten liggen niet overal in Europa. De situatie in Nederland is anders dan in andere landen. Artikel 9 van de warmtewet regelt dat bij beëindiging van de warmtelevering gaslevering in de plaats komt van warmtelevering. De EU-richtlijn geeft wel een leverancierskeuze voor afnemers als er een gasnet is. Uiteraard moeten de leveranciers dan wel toegang hebben tot dat net. Dat is iets anders dan de relatie met de EU-richtlijn en de verplichting die de heer Van den Berg daaruit denkt af te leiden.

Mevrouw de voorzitter. Naar ik meen heb ik hiermee de vragen die in tweede instantie aan mij zijn gesteld, beantwoord.

De voorzitter:

Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor hun reactie in tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van de VVD wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt van 19.10 uur tot 20.10 uur geschorst.

Naar boven