Noot 21 (zie blz. 913)

JBZ-instemmingsbesluit

Eerste Kamer, 26 februari 2008

Op 14 februari respectievelijk 25 februari 2008 ontving de Eerste Kamer de geannoteerde agenda, respectievelijk de aanvullende geannoteerde agenda, met daarin het verzoek in te stemmen met een aantal ontwerpbesluiten dat is aangemerkt als koninkrijk bindend.

B3Besluit tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)
B6Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht
B8Kaderbesluit tot wijziging van kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

De commissie voor de JBZ-Raad heeft zich op 26 februari 2008 over het verzoek van de regering beraden en adviseert de Eerste Kamer als volgt.

Ten aanzien van agendapunt B3 dient instemming te worden onthouden op formele gronden. De meerderheid van de commissie tekent hierbij aan wél de onderhandelingsinzet van de regering te steunen.

Ten aanzien van agendapunt B6 dient instemming te worden onthouden op formele gronden.

Ten aanzien van agendapunt B8 dient instemming te worden onthouden op inhoudelijke gronden. De commissie merkt hierbij op dat de bespreking van het ontwerpkaderbesluit wordt aangehouden tot na ontvangst van een reactie van de Europese Commissie op de door de beide Kamers der Staten-Generaal gestelde vragen.

Op 14 februari 2008 is door de Eerste Kamer voorts een verzoek ontvangen van de regering om in te stemmen met het koninkrijk bindende ontwerpbesluit

Besluit inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (eerdere titel: Besluit tot integratie van het Verdrag van Prüm in het kader van de EU)

De commissie voor de JBZ-Raad heeft zich op 26 februari 2008 over het verzoek van de regering beraden en adviseert, met uitzondering van de fracties van GroenLinks en D66, de Eerste Kamer haar instemming te verlenen.

Noot 2 (zie blz. 913)

BIJLAGE

Interpellatievragen van het lid Kox (SP) op 8 februari 2008 medegedeeld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1

In de eerste week van februari 2008 verschenen, kennelijk naar aanleiding van een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een Gelders Statenlid (bijgevoegd), in de media, onder andere, de volgende koppen: «Ter Horst: Stemdwang SP in strijd met Grondwet» (Staatscourant, Telegraaf, Algemeen Dagblad, Spits, Brabants Dagblad, Elsevier.nl); «Ter Horst: stemdwang SP in strijd met wet» (Trouw, De Pers, Novum); «Stemdwang SP mag niet»(Nederlands Dagblad); «Stemdwang SP in strijd met grondwet» (RTLNieuws.nl); «Ter Horst: stemdwang SP illegaal» (Volkskrant).Heeft u hiervan kennis genomen?

2

Bent u bekend met het op 6 februari 2008 op de website van het ministerie van BZK verschenen bericht: «De Eerste Kamer heeft minister Ter Horst – op verzoek van de SP – uitleg gevraagd over de brief die zij onlangs schreef aan het geroyeerde SP-Statenlid Van Bergen. In het schrijven gaf Ter Horst te kennen dat zij van mening is dat de verplichting die de SP aan haar Statenleden heeft opgelegd – het stemmen op nummer één van de SP-kandidatenlijst voor de Eerste Kamer – in strijd is met de Grondwet. Tegelijkertijd gaf de minister aan geen maatregelen te willen nemen tegen de SP, aangezien het volgens haar hierbij gaat om een interne SP-kwestie?»

3

Kunt u aangeven wat precies het ongrondwettige element is in de door u kennelijk bedoelde uitspraak van het SP-congres van 24 november 2007, die luidt: «Omdat bij de verkiezingen voor de Eerste Kamer de leden van Provinciale Staten als kiesmannen optreden, dienen zij het besluit van het congres of de partijraad onvoorwaardelijk te respecteren, door standaard op de lijstaanvoerder te stemmen?»

4

Bent u bekend met artikel 58 uit het huishoudelijk reglement van GroenLinks, betreffende het verkiezingsreglement voor de Eerste Kamer, dat zegt: De leden van Provinciale Staten brengen hun stem uit op de eerste kandidaat van de ingediende lijst, tenzij het partijbestuur in verband met afspraken met andere partijen over overdracht van stemmen anders beslist.? Bent u van mening dat deze bepaling in het huishoudelijk reglement van GroenLinks in strijd is met de Grondwet?

5

Bent u bekend met deze passage uit de verklaring van 31 mei 2007 van Ruud Koole, toen interim-voorzitter van de PvdA, naar aanleiding van de verkiezingen van de Eerste Kamer: «Anders dan bij andere verkiezingen worden leden van de Eerste Kamer niet rechtstreeks gekozen, maar zijn het de leden van de Provinciale Staten die hun stem kunnen uitbrengen. Vanwege dit indirecte karakter geldt binnen de PvdA dat de Statenleden niet via hun stemgedrag bij de Eerste Kamerverkiezingen mogen tornen aan het congresbesluit. In hun ondertekende «interne bereidverklaring» hebben alle kandidaten voor de Provinciale Staten verklaard «het congresbesluit inzake de volgorde van de kandidatenlijst voor de verkiezingen van de Eerste Kamer te respecteren?» Bent u van mening dat deze regeling van de PvdA in strijd is met de Grondwet?

6

Is bij u bekend dat de voorzitter van de VVD voorafgaande aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer alle Statenleden per brief dringend heeft verzocht op de nummer één van de VVD-kandidatenlijst te stemmen? Bent u van mening dat de voorzitter van de VVD in strijd handelde met de Grondwet?

7

Kent u het volgende bericht uit het Friesch Dagblad van 30 mei 2007:

Leeuwarden – De Friese Statenleden van het CDA zijn woedend op de collega’s uit Zuid-Holland. Negen van de dertien Zuid-Hollandse Statenleden hebben tegen de afspraken van het landelijk partijbureau in een voorkeurstem uitgebracht op Hans Klein Breteler, de nummer dertig op de lijst van de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Die komt daardoor in de senaat ten koste van de Friese kandidaat Geart Benedictus uit Joure. Het Friese CDA eist van het landelijk bestuur dat Klein Breteler zijn plaats opgeeft. Elf van de twaalf Friese CDA’ers stemden gisteren allemaal braaf op nummer één van de Eerste Kamerlijst Jos Werner in plaats van op hun eigen kandidaat Benedictus. Dat «dringende advies» was ’s ochtends vanuit Den Haag nog eens duidelijk doorgegeven. Als CDA-Statenleden niet allemaal op de lijsttrekker zouden stemmen, zou dat bij de ingewikkelde zetelverdeling een zetel kunnen kosten?Bent u van mening dat de in het CDA geldende afspraak over de verkiezing door leden van Provinciale Staten van de Eerste Kamer in strijd is met de Grondwet?

8

Indien u vindt dat alle hiervoor genoemde partijen opvattingen en regels hebben over de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van Provinciale Staten, die strijdig zijn met de Grondwet, waarom heeft u zich dan beperkt tot het bekritiseren van de afspraken die de SP hanteert, terwijl die in grote lijnen overeenkomen met de afspraken in andere partijen? Is hier sprake van selectieve verontwaardiging?

9

Hoe kan u, gezien de literatuur over art. 129 lid 6 van de Grondwet, inzake het stemmen zonder last, tot de conclusie komen dat het maken van afspraken binnen politieke partijen met hun vertegenwoordigers in Provinciale Staten strijdig zou kunnen zijn met «het stemmen zonder last»? De lastbepaling in de Grondwet dateert uit 1815, toen de leden van de Eerste Kamer werden benoemd door de Koning, zodat de provinciale lastbepaling oorspronkelijk in ieder geval nooit bedoeld kan zijn geweest voor het regelen van de verkiezing door leden van Provinciale Staten van de leden van de Eerste Kamer. Het verschijnsel politieke partij ontstond eerst in het laatste kwart van de negentiende eeuw, zodat zowel bij het opstellen van de Grondwet van 1815 als de Grondwet van 1848 de relatie van leden van Provinciale Staten met politieke partijen ook geen rol kan hebben gespeeld. Deelt u die opvatting?

10

De bepaling over «stemmen zonder ruggespraak» die sinds 1815 in de Grondwet opgenomen was, onder meer voor leden van Provinciale Staten, werd in 1983 uit de Grondwet geschrapt en in 1992 uit de Gemeentewet en de Provinciewet, omdat het plegen van overleg en het maken van afspraken in politieke partijen een wezenskenmerk is van de moderne democratie en handhaving van een dergelijke bepaling over «stemmen zonder ruggespraak» tot misverstanden zou kunnen leiden. Deelt u de opvatting dat de resterende «lastbepaling» inhoudt dat een volksvertegenwoordiger formeel een vrij mandaat heeft, maar dat dit volstrekt onverlet laat dat een politieke partij het recht heeft, binnen de in de vereniging geldende regels, desgewenst sancties te treffen indien een volksvertegenwoordiger zich niet houdt aan binnen de partij overeengekomen democratische afspraken?

11

Bent u, alles afwegende, van mening dat u zich in de toekomst niet meer dient te bemoeien met afspraken binnen politieke partijen in het algemeen en over het verkiezen van leden van de Eerste Kamer door de leden van Provinciale Staten in het bijzonder, omdat dat het eigen terrein van de politieke partijen is en dat het niet aan de regering is daar invloed op te willen uitoefenen? En bent u, alles afwegende, bereid uit te spreken dat de geldende regels van GroenLinks, PvdA, CDA, VVD en SP inzake de verkiezing van de Eerste Kamer níet in strijd zijn met de Grondwet?

12

Bent u bereid te bevorderen dat de tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 16 oktober 2007 (Handelingen I 2007–2008, nr. 4) door de minister-president toegezegde notitie over de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer nog voor het zomerreces aan deze Kamer zal worden voorgelegd, zodat een meer fundamenteel overleg met de Staten-Generaal over deze thematiek kan beginnen teneinde ongewenste ontwikkelingen bij de volgende verkiezingen van de Eerste Kamer zoveel mogelijk te voorkomen?

Bijlage

(Bron: http://toinevanbergen.web-log.nl/)

Onderwerp: Stemdwang Statenleden Socialistische Partij

Geachte heer van Bergen,

In uw brief van 2-12-07 vraagt u mijn visie op een besluit dat is aangenomen op een recent SP-congres.

In de eerste plaats mijn excuses voor de vertraagde beantwoording van de brief.

Wat betreft de inhoud het volgende. In genoemd besluit is blijkbaar vastgelegd dat SP-statenleden hun stem bij de Eerste Kamerverkiezingen dienen uit te brengen op de eerste kandidaat van de lijst. U stelt dat SP-leden die zich niet aan deze opdracht houden de kans lopen op sancties zoals een royement en meent dat hier sprake is van strijd met het recht van Statenleden hun stem in vrijheid uit te brengen. Ook vraagt u mij of ik hierin reden zie maatregelen tegen de SP te nemen.

Uw vraag geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Uit de Grondwet volgt dat de leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van Provinciale Staten (artikel 55). Ook uit de Grondwet volgt dat de verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming (artikel 53). uit artikel 129, zesde lid van de Grondwet volgt ten slotte dat de leden van Provinciale Staten stemmen zonder last. Uit de rechtspraak blijkt dat dit laatste tot gevolg heeft dat de leden vrij zijn hun stem uit te brengen, en dat zij niet gebonden kunnen worden door hun partij hun stem op een bepaalde manier uit te brengen.

Dergelijke afspraken zijn niet juridisch afdwingbaar. Dit leidt ertoe dat een lid van Provinciale Staten dat zich niet aan de ( interne) afspraken houdt, niet door die partij gedwongen kan worden tot het opgeven van zijn zetel. Vanwege het stemgeheim kan bovendien niemand gedwongen worden te verklaren op wie hij heeft gestemd. Probleem daarbij is wel dat het aantal kiezers bij de Provinciale Statenverkiezingen gering is zodat het soms betrekkelijk eenvoudig is te achterhalen wie welke stem heeft uitgebracht.

Daarnaast kent de Grondwet echter het recht op vrijheid van vereniging (artikel 8). Politieke partijen zijn verenigingen. De Kieswet stelt geen eisen aan de wijze waarop politieke partijen zich intern organiseren en welke eisen zij aan hun leden stellen c.q. onder welke voorwaarden het lidmaatschap van de partij mogelijk is.

Onder welke voorwaarden een partij tot royement kan overgaan, is dus afhankelijk van de interne partijregels. Royement van het partijlidmaatschap of uitstoting uit de fractie is, afhankelijk van de interne regels van de partij, dus in principe niet onmogelijk.

Ik ga ervan uit dat ik uw vragen hiermee afdoende heb beantwoord. Maatregelen jegens de SP overweeg ik niet. Voor wat betreft uw verwijzing naar de subsidiestopzetting richting SGP merk ik op dat de subsidieverstrekking inmiddels weer is hervat als gevolg van een uitspraak van de Raad van State. De vraag of de staat niettemin gehouden is anderszins maatregelen te treffen richting SGP is momenteel nog onder de civiele rechter.

Afsluitend dank ik u vriendelijk dat u de moeite hebt genomen mij te schrijven en uw vraag aan mij voor te leggen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Merouw dr. G. ter Horst

Naar boven