Aan de orde is het themadebat Duurzame ontwikkeling van de landbouw in Europees en mondiaal perspectief in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008 (31200 XIV) en het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2008 (31200 F).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van harte welkom in deze Kamer.

De heer Schaap (VVD):

Voorzitter. Het is een genoegen vandaag een bijdrage te mogen leveren aan het debat over de ontwikkelingen in de Nederlandse land- en tuinbouw. Ik wil dit graag doen vanuit een mondiale en Europese context. Ik zal mij hierbij beperken tot enkele hoofdthema's en hoop van de minister te vernemen hoe zijn hiermee in haar beleid denkt om te gaan.

Toen ik in de jaren zestig de hogere landbouwschool doorliep moesten wij een boek bestuderen met als intrigerende titel: Landbouw en platteland in een stroomversnelling. Als aankomende agrarische ingenieurs moesten wij weten in wat voor kaders onze landbouwkennis thuis hoorde. De ooit zo traditionele sector werd in die tijd al danig met beleid op de schop genomen: cultuurtechnisch, technologisch en sociologisch. Het ging om het realiseren van doelstellingen die waren ingegeven door ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog; met name de schrik van de hongerwinter – dus voedseltekorten – snelle technische ontwikkelingen die op gang begonnen te komen, maar ook door de marktordening van de toenmalige EEG die de Nederlandse land- en tuinbouw grote kansen bood. De politiek intervenieerde zwaar in de agrarische sector, dit ook nog met veel doorzettingsmacht. Termen als zelfvoorziening, schaalvergroting, exportbevordering, een evenwichtig markt- en prijsbeleid voor strategische producten en structuurbeleid domineerden het denken en het beleid. Een krachtig en doelgericht ministerie, grote investeringen in onderwijs, onderzoek en voorlichting, alsmede een publiekrechtelijke organisatie van de agrarische sector vormden het fundament van min of meer beheerste ontwikkelingen in deze sector.

De stroomversnelling is er gekomen en niet meer verdwenen. Onze agrarische sector heeft onvoorstelbaar geprofiteerd van het nationale en Europese beleid; het importland werd mondiaal de tweede exporteur. Voedselschaarste hebben wij in Europa sindsdien niet meer gekend. Er dienden zich echter ook ontwrichtingen aan als gevolg van het succesvolle beleid. Niet alleen leden natuur en milieu schade, ook deden zich al snel vormen van marktverstoring voor. Met behulp van compenserend en corrigerend beleid zijn veel van deze ontwrichtingen intussen ook weer rechtgezet. Hoeveel kritiek er ook op de sector wordt geleverd, op het gebied van productiviteit, de bijdrage aan de Nederlandse economie, voedselveiligheid, diergezondheid en dierwelzijn, alsmede het produceren binnen de randvoorwaarden van natuur en milieu, behoort de Nederlandse agrarische sector tot de wereldtop. Ik zeg dit maar, omdat de moties van treurnis over deze sector zo menigvuldig en luidruchtig zijn, dat enige correctie van dit beeld en het temmen van de verbeeldingskracht van criticasters geboden zijn. Daarmee is de noodzaak van verdergaande veranderingen echter niet van de baan en is ook inbreng van de politiek in deze marktsector nog altijd nodig. En dit binnen ontwikkelingen die nog altijd het karakter van een stroomversnelling hebben. De VVD-fractie vindt een nadere bezinning vanuit het perspectief van markt en overheidsbeleid wenselijk. Het gaat daarbij om zaken als marktordening en structuurontwikkelingen, maar ook om kansen die de technologie de agrarische sector biedt.

Allereerst wijs ik op een opmerkelijke omslag vanuit de context van de markt. Jarenlang kenmerkte de agrarische markt zich door mondiale structurele overschotten, die ook nog eens de prijzen en dus de agrarische inkomens bedierven, naast regionale tekorten als gevolg van allerlei ontwrichtingen. Gesteld moet worden dat het Europese markt- en prijsbeleid door bescherming van de interne markt en gesubsidieerde exporten danig heeft bijgedragen aan deze marktverstoringen. Er lijkt zich nu een kentering voor te doen, wellicht in structurele zin. Mondiaal dreigen weer voedseltekorten; in ieder geval verdwijnen de voorraden en lopen ook de prijzen van de belangrijkste producten op. De oorzaken zijn gecompliceerd. Mogelijk is een groeiende vleesconsumptie als gevolg van economische ontwikkelingen in vooral Azië hieraan debet. Wellicht draagt ook de productie van biobrandstoffen hieraan bij. De eerstgenoemde oorzaak bevat een wonderlijke paradox: welvaart die tekorten schept, met name in minder welvarende regio's. Hoe hierop te reageren? Oplopende prijzen hebben zoals gesteld een nadeel, namelijk het effect op de voedselvoorziening van de allerarmsten. Zij hebben ook een voordeel; zij werken namelijk stimulerend op de productie en op de capaciteit van de sectoren om te investeren in productiviteit.

Mochten de prijsontwikkelingen zich doorzetten, dan biedt dit intussen mogelijkheden voor het Europese markt- en prijsbeleid voor een wellicht ingrijpende heroriëntatie. Al decennialang wordt de begroting van de Europese Unie gedomineerd door uitgaven ten behoeve van het markt- en prijsbeleid in de landbouw. Dit remt andere doelstellingen van de Europese Unie. Wellicht bieden de ontwikkelingen op de wereldmarkt mogelijkheden hieraan een wending te geven, overigens zonder de agrarische sector te schaden. De prijsondersteuning voor strategische producten, zoals graan, suiker, zuivel en andere producten, zou nu vergaand kunnen worden teruggedraaid. Anders gezegd: deze sectoren kunnen zich richten op een veel opener mondiale markt. De overheidsinterventie op deze markten met behulp van heffingen, subsidies en restituties kan worden beperkt. Budgettair zou dit voor de Europese Unie een zegen zijn. Zou de minister duidelijk kunnen maken hoe zij tegen genoemde ontwikkelingen aankijkt en met welke standpunten zij de debatten in Brussel ingaat? De VVD-fractie vindt het verantwoord om het huidige momentum te benutten voor een heroriëntatie van het markt- en prijsbeleid. De Nederlandse agrarische sector is veerkrachtig genoeg om hierop in te spelen.

Intussen doet zich in een stroomversnelling een andere ontwikkeling voor: het gebruik van primaire agrarische producten voor de energiewinning. Nederlands en Europees beleid stimuleren dit, via doelstellingen rond het gebruik van biobrandstoffen en daarop gerichte subsidieregelingen. De Europese Unie wil in 2020 10% van alle transportbrandstoffen winnen uit landbouwgewassen; Nederland gaat hierin mee. Waar de markt zich spontaan leent voor het duurzaam gebruik van gewassen die ook als voedsel kunnen worden genuttigd, zoals suikerriet in Brazilië, zou de sturende werking aan de markt kunnen worden overgelaten. Als het energierendement te laag is, bederft de markt als vanzelf de animo voor deze toepassing. Bedenkelijk wordt het echter, als de energietoepassing van dergelijke gewassen met subsidies haalbaar moet worden gemaakt. Dit gebeurt op het ogenblik op grote schaal in de Verenigde staten en hetzelfde dreigt ook in de Europese Unie plaats te vinden. Dan wordt echter niet alleen sturend op de markt ingegrepen omwille van een veelal onverantwoord laag energierendement, maar wordt tegelijk de benutting als biobrandstof tot concurrent gemaakt van het gebruik van voedsel en veevoeders. Een derde van het areaal akkerbouw in Europa zal gebruikt moeten worden voor deze bestemming van 10% toevoeging. Recente studies maken duidelijk dat deze bestemming van de agrarische productie mondiaal niet alleen groteske ecologische gevolgen heeft, door bijvoorbeeld boskap en het gebruik van marginale gronden, maar ook nog eens een negatieve impact heeft op het CO2-beleid. Van dit soort subsidies geldt maar al te gemakkelijk dat zij alles krom dreigen te trekken wat in de markt recht is.

Nu zal dergelijk subsidiebeleid in directe zin weinig betekenen voor de Nederlandse agrarische sectoren. Wij zijn hier te zeer georiënteerd op intensieve teelten, zowel binnen als buiten de voedselketen. Europees en mondiaal kan dit subsidiebeleid echter wel degelijk grote gevolgen hebben. Als een dergelijke gesubsidieerde energieproductie eenmaal op gang is gekomen, is het ondoenlijk de subsidies weer af te schaffen zonder grote schade. Zou de minister willen weergeven hoe het kabinet wil omgaan met dit soort subsidiepolitiek en dus ook met het formuleren van bijmengpercentages voor biobrandstoffen? De VVD-fractie dringt erop aan de EU-doelstelling te heroverwegen. Het lijkt mij veel verstandiger de ondersteuning van de bio-energieproductie te richten op de grote massa's rest- en afvalproducten, analoog aan de wijze waarop onze veehouderij ook nu al het ruwvoer aanvult met rest- en afvalproducten; een nuttige besteding van materiaal waarvoor anders nauwelijks een duurzame bestemming is te vinden. Graag hoor ik de opvattingen van de minister hierover.

De agrarische sector maakt op steeds grotere schaal gebruik van moderne technieken en technologie. Het gaat hierbij niet alleen om de primaire productie, maar ook om de toelevering en de verwerking. Dit kan niet positief genoeg worden gewaardeerd. Niet alleen de productiviteit van de land- en tuinbouw is gebaat bij technologische innovaties. Ook de doelstelling om het voedsel duurzaam en veilig te produceren, kan niet worden gerealiseerd zonder een enorme investering in moderne technologie. Hoe hoger de hectareopbrengsten en hoe beheerster de processen in de gehele agrarische kolom zijn, hoe meer de agrarische sector aan de vele eisen kan voldoen. Een door wetenschap, technologie en techniek ondersteunde sector is dus een zegen. Ik hoor niet tot degenen die van mening zijn dat de agrarische sector op een natuurlijker wijze zou moeten werken om aan doelstellingen als duurzaamheid en veiligheid te kunnen voldoen.

Het is wellicht aardig om in dit verband wat nader in te gaan op het begrip "natuur" en de wijze waarop dit begrip de moderne geest in zijn greep houdt. Sinds de romantiek dominant is geworden in de mondiale cultuur, heeft het natuurbegrip een onvoorstelbare herwaardering ondergaan. In plaats van bedreigend, werd zij als zegenrijk geïnterpreteerd. Nu zal ik niet ontkennen dat het aangenaam is om in de natuur te vertoeven. Ook is het zinvol om natuurwaarden de ruimte te bieden. Natuurherstel en natuurontwikkeling zijn prima. Het gaat hier echter wel om een beheerste en beheerde, dus een getemde, natuur. Het is een natuur die van haar gevaarlijke kanten is ontdaan. Ten onrechte wordt de natuur als lief, gezond, evenwichtig en gelukzalig geïnterpreteerd. In dit licht gelden de techniek en ander menselijk ingrijpen op de natuur maar al te gemakkelijk als verstorend, als een inbreuk op iets dat zo goed had kunnen zijn. De misvatting is formidabel. In werkelijkheid is de natuur namelijk allerminst evenwichtig, zomin ook de markt als vanzelf evenwichtig is, maar vormt zij een permanente bedreiging voor de mens en voor een verantwoorde agrarische productie.

De natuur is niet zomaar goed en heilzaam. Ik wijs hierbij op het gevaar van ziekten en plagen in de landbouw. De natuur bedreigt mens, dier en plant en zal dus beheerst en beheerd moeten worden om met kwaliteit te kunnen leven.

De heer Koffeman (PvdD):

U zegt dat de natuur een bedreiging is voor de mens. Kunt u zich ook voorstellen dat de mens in een aantal opzichten een bedreiging voor de natuur vormt?

De heer Schaap (VVD):

Jazeker, daar kom ik later nog op terug. Ik denk dat de mens een bedreiging kan zijn voor bepaalde natuurwaarden.

Ik zei al dat de natuur mens, dier en plant bedreigt en dat deze dus beheerst en beheerd moet worden om met kwaliteit te kunnen leven. Daarom is een zogenaamde natuurlijke wijze van produceren van agrarische producten een fictie. Ook in de biologische landbouw wordt geploegd en geschoffeld, onnatuurlijker kan het bijna niet. De zogenaamd natuurlijke werkwijzen leiden ook tot een inefficiënte productie, dat wil zeggen lage hectareopbrengsten. Dit dwingt weer tot grotere arealen, maar ook tot het verspillen van grondstoffen, zoals irrigatiewater, en hulpstoffen, zoals meststoffen. Romantische illusies zijn uit den boze.

Om reden van het beheersen van onwelgevallige bedreigingen door de natuur, moeten chemische bestrijdingsmiddelen dan ook als een zegen voor de mensheid worden beschouwd. Onwelgevallige neveneffecten vragen voor alles om het ontwikkelen en gebruiken van veilige middelen, wat ook weer een zaak van technologie is. Een ban op dergelijke ontwikkelingen is buitengewoon gevaarlijk. Ik ben geen tegenstander van biologische land- en tuinbouw zolang de markt om dergelijke producten vraagt, maar ik wil waarschuwen voor de illusie dat deze productiewijze zomaar veilig en duurzaam kan worden genoemd, laat staan in exclusieve zin. Alleen al teruglopende hectareopbrengsten bedreigen de doelstelling van duurzaamheid.

Duurzaamheid en veiligheid vragen om een zo hoog mogelijke productiviteit en een adequate bescherming van de agrarische gewassen tegen ziekten en plagen. Daartoe zou het gebruik van chemische middelen zo snel mogelijk moeten worden aangevuld, en daarmee ook gecompenseerd, met moderne biotechnologie, zoals genetische modificatie in de plantenteelt en wellicht ook in de veehouderij. De publieke discussies rond de biotechnologie hebben een hoog emotioneel gehalte, maar komen intussen in Europa nauwelijks uit de taboesfeer. In plaats van een op feiten gebaseerde nuchtere en afgewogen beoordeling van de risico's en voordelen van de verschillende technieken, is er een sfeer gecreëerd van angst, dreiging en activisme. Er wordt gedaan alsof het voortbestaan van de wereld in het geding is. Van concrete risico's is intussen weinig gebleken. Het is dus geen wonder dat in grote delen van de wereld op grote schaal wordt overgestapt op genetisch gemodificeerde gewassen. De stelling dat deze technologie in strijd is met de natuur is correct, maar juist daarom in potentie zo zegenrijk. Immers alle techniek en technologie is gericht tegen de tekortkomingen van en bedreigingen door de natuur.

De biotechnologie, met daarbij inbegrepen de genetische modificatie, biedt uitstekende mogelijkheden voor het bestrijden van ziekten en plagen, voor het vervangen van de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen, voor het tegengaan van misoogsten, voor het opvoeren van de hectareproductie en voor de teelt op nu nog onproductieve bodems als verzilte gebieden. Nederland was altijd een koploper in het ontwikkelen van deze technologie. De VVD-fractie roept op tot nuchterheid. Het is de hoogste tijd om het onverantwoorde taboe te doorbreken en het ontwikkelen van deze technologieën te stimuleren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Het was wel te verwachten dat het vandaag ook over de biologische landbouw zou gaan. U zet zeer frontaal in door te miskennen dat de biologische landbouw ook in ontwikkeling is. Vindt u het geen groot voordeel dat biologische landbouw – wij hebben in de landbouw altijd te maken met levende wezens, namelijk planten, dieren en mensen – vanuit het gezichtspunt van de biologie nog maar aan het begin van zijn ontwikkeling staat? Denkt u niet dat deze vorm van landbouw geweldige mogelijkheden biedt in vergelijking met de louter wetenschappelijk-technische benadering, de industriële landbouw? Ik ben het wel met uw eens dat wij die vorm van landbouw niet aan de kant moeten zetten en dat wij daar veel aan te danken hebben. Het gaat nu om de vraag, dit is een principiële kwestie, of de hoogwaardige inzet van de biologie in de landbouw voor de toekomst niet vele beloftes in zich houdt die de nadelen van de industriële landbouw – die ziet u ongetwijfeld ook – toch in een ander daglicht plaatsen?

De heer Schaap (VVD):

Ik heb al gezegd dat ik niet tegen biologische landbouw ben. Wat mij betreft mag deze tak van landbouw rustig zijn gang gaan. Deze produceert immers ook voor de markt. Ik hoop dat de biologische landbouw zich zodanig kan ontwikkelen dat de nadelen van deze landbouwmethode ongedaan kunnen worden gemaakt. Ik doel met name op de lage productiviteit. Er is echter nog een risico. Biologische landbouw, dus landbouw waarbij geen chemische middelen worden gebruikt en dus ook geen herbiciden, kan het niet stellen zonder ploegen en schoffelen. De milieueffecten daarvan zijn gigantisch in negatieve zin. Ik denk hierbij aan watererosie en luchterosie. Niet voor niets wordt in grote delen van de wereld op het ogenblik in de landbouw ingezet op reduced tillage of no tillage, waarbij van de bodem wordt afgebleven om die stabiel te houden. Dan zijn wel herbiciden nodig om van het onkruid af te komen. De zogenaamde technische of industriële landbouw heeft dus voor het milieu geweldig grote voordelen en de biologische landbouw draagt risico's met zich mee.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dat ontken ik niet. U blijft echter in uw gedachten haken aan het beeld van de biologische landbouw als een vorm van landbouw die altijd achterloopt. Bij een goede ontwikkeling van de biologie als wetenschap en een hoogkwalitatieve inzet daarvan, kan echter een forse vooruitgang worden geboekt. Hebt u niet een te romantisch beeld van de biologische landbouw? Hebt u niet vooral oog voor de biologisch-dynamische landbouw? Die wijs ik namelijk met u af omdat die de natuur ziet als alleen maar goed en niet als bedreigend.

De heer Schaap (VVD):

Daar komen wij in elk geval bij elkaar. Dat zal ook wel iets met onze traditie te maken hebben. Ik vindt dat deze landbouwmethode moet worden ontwikkeld. Ik gun het die sector graag, dus ook wetenschappelijke begeleiding hiervan is prima. Men moet zich er echter van vergewissen dat ook de schadelijke kanten van deze vorm van landbouw goed in beeld komen en niet worden weggeromantiseerd.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik vind de inzet van de biologie zo geweldig belangrijk, juist omdat het om de levende werkelijk gaat. Dit is veel te weinig gebeurd. U sprak net over transgenese, biotechnologie. Waarom luistert u niet naar de biologische landbouwers die graag zouden willen dat een cisgene transformatie wordt toegestaan? Er zijn vele en sterke argumenten voor het bevorderen daarvan. Wij moeten zo'n nieuwe ontwikkeling niet alleen kritisch benaderen, maar ook positief. Er moeten nieuwe technische ontwikkelingen worden geïntegreerd, maar wel van uit het gezichtspunt dat zij dienstbaar moeten zijn aan het leven. Dat is wat de biologische landbouw eigenlijk wil.

De heer Schaap (VVD):

Ja, maar de andere landbouw wil dat ook. En transgene modificatie is ook biologie. Ik ben benieuwd of de minister hierover enige beschouwingen wil geven en vraag haar of zij bereid is om deze technologieën een extra impuls te geven.

Over structuurontwikkelingen in de land- en tuinbouw en daartoe te voeren beleid merk ik het volgende op. De naoorlogse stroomversnelling in de agrarische sector heeft een sterke impuls gekregen via het zogenaamde structuurbeleid. De overheid ontwikkelde een integraal perspectief voor de land- en tuinbouw en zette daar een groot aantal instrumenten voor in. Het perspectief was een modern gezinsbedrijf met rationele productiemethoden en voldoende groeipotentieel. Met name het instrument landinrichting heeft ingrijpende gevolgen gehad. Overigens heeft dit instrument voortdurend veranderingen ondergaan en intussen een ecologische gedaante gekregen. De overheid heeft nog altijd bemoeienis met deze structuurinstrumenten. Op veel terreinen, zoals voorlichting en marktbewerking, hebben het bedrijfsleven en de markt het structuurbeleid echter geabsorbeerd. Ook de publiekrechtelijke structuur die dit alles vanuit de sector moest begeleiden is intussen losser geworden. Verwezen zij naar het verdwijnen van het Landbouwschap. Wat mij betreft, mogen overigens ook de resterende publiekrechtelijke organen worden opgesplitst tussen overheid en bedrijfsleven en dus verdwijnen. Stimulansen vanuit de overheid blijven echter geboden. Het agrarische onderwijs en onderzoek mogen wat de VVD betreft worden versterkt omwille van een moderne agrarische kolom. Ik verwijs naar mijn pleidooi voor nieuwe technologieën. Het terugdringen van de overspannen bureaucratie in deze sector zal voor ieder een zegen zijn, ook voor de overheid zelf. De wijze waarop thans met stimuleringsregelingen en handhaving van de regelgeving wordt omgegaan, werkt eerder verlammend dan bevorderend voor de sector. Dit komt de door de overheid geformuleerde doelen niet ten goede. De kolom van toelevering, verwerking en afzet van agrarische producten is volop in beweging en houdt onze agrarische sector concurrerend.

Resten het perspectief voor het agrarische bedrijf zelf en de inpassing in het Nederlandse platteland. Er is nog altijd sprake van een stroomversnelling in de ontwikkelingen. De uittocht uit de land- en tuinbouw is groot en groeit zelfs in relatieve zin door vroegtijdige bedrijfsbeëindiging en het ontbreken van opvolgers. De schaalvergroting gaat dan ook versneld door. Moet de overheid daarin nog sturen? Moet de overheid nog iets zeggen over de agrarische bedrijfsstructuur en moet zij structuurinstrumenten inzetten om een bepaald perspectief te bevorderen of laten wij dit over aan autonome impulsen, zoals die uit de markt, en ontwikkelen wij daaromheen uitsluitend nog ad-hocbeleid als zich een knelpunt voordoet? Ad-hocbeleid speelt veelal in op de waan van de dag en stuurt niet werkelijk, maar is soms zelfs tegenstrijdig. Dat is bedenkelijke kant ervan. Vanwege het klimaat moeten de koeien worden opgeruimd, omwille van het landschap moeten ze de wei weer in. Omwille van diergezondheid en milieu moeten dieren onder volledig beheerste omstandigheden worden gehouden, omwille van het welzijn moet de veehouderij worden opengegooid. Plotseling woedt er een discussie over megastallen. Hoe daarop in te spelen?

Zonder een goed onderbouwd perspectief is planvorming voor de ruimtelijke ordening in al haar facetten een hachelijke zaak. Ik heb het meegemaakt in discussies over de invulling van het reconstructiebeleid. Het waren langdurige beschouwingen over de vraag voor welke bedrijfsgrootte er ruimte gecreëerd moest worden: 60, 70, 80 melkkoeien? Voordat dergelijk beleid geëffectueerd kan worden, ontwikkelen zich bedrijven van 300 melkkoeien, zo niet nog groter. Hetzelfde geldt voor de intensieve veehouderij. Harde eisen met het oog op voedselveiligheid, diergezondheid, dierwelzijn, logistieke efficiency, het verwerken en benutten van mest alsmede het realiseren van een goede concurrentiepositie dwingen als het ware tot het opzetten van megastallen. Ook landschappelijk kunnen daarmee grote voordelen worden gerealiseerd. Nu echter ploft deze discussie onverwacht in de publieke arena, met alle gebruikelijke reflexen van dien: taboes, nimby-gedrag en ga zo maar door. Moeten de actuele en gewenste ontwikkelingen niet eens helder op een rij worden gezet? Als dit niet gebeurt, lopen wij het risico dat de zogenaamde politieke sturing niet alleen in de marge terechtkomt, maar daar ook haar heil zoekt. Eigenlijk gebeurt dit al. Een groot deel van de structuurdiscussies in allerlei gebiedsprocessen betreffen landbouwbedrijven in de nichesfeer, zoals zorgboerderijen, streekproducten en wat dies meer zij. Dat is prima, maar veel meer dan boeiend en welkom gesleutel in de marge levert dit niet op. Hoe intussen om te gaan met de snel groeiende professionele bedrijven? Wordt het niet tijd om ons nog eens te bezinnen op een toekomstgericht structuurbeleid voor de Nederlandse land- en tuinbouw, een beleid dat sturend inwerkt op andere planfiguren in de ruimtelijke omgeving en waarvoor de overheid ook adequate instrumenten ontwikkelt? De VVD-fractie zou de minister ook hierover graag horen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Willems, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Willems (CDA):

Voorzitter. Ik heb met grote belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen plannen die de minister in de begroting van LNV heeft neergelegd. Zoals reeds besproken, zullen wij niet met haar over de details van de begroting spreken, maar een aantal thema's met haar bespreken die ons als CDA-fractie na aan het hart liggen. Ik richt mij met name tot u, mevrouw de voorzitter, met enkele vragen over het thema mondiale ontwikkelingen in de landbouw – waaronder vragen over biobrandstoffen – en het thema Europees landbouwbeleid of liever het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid om dan af te dalen of, zo u wilt, op te stijgen naar Nederland en te spreken over de klimaatvragen die verband houden met de landbouw. Daaronder vallen vragen over het innovatiebeleid. Tot slot maak ik een afsluitende opmerking over het beleid inzake dierenwelzijn.

Allereerst snijd ik mijn geloofsbrief rondom landbouwvragen aan, aangezien dit ook de eerste keer is dat ik mij formeel tot u, mevrouw de voorzitter, en de collega's mag richten. Mijn eerste ervaring – naast kleinzoon te zijn van een veehouder en groenteboer – deed ik op toen mijn goede vriend in het dorp op mijn stukje land in de Alblasserwaard, dat sinds een jaar in mijn bezit was – wij spreken over 1975 – 4 mooie Connemara pony's had staan. U weet misschien wel dat dat heel mooie, bijna Arabische minipaarden uit het noordwesten van Ierland zijn. Welnu, een van deze mooie pony's was in de sloot beland. Mijn vriend, die eveneens ingenieur was en weinig met het land van doen had, bedacht dat wij het goede dier met veel touwen, katrollen en een auto, een 2CV wel te verstaan, uit de sloot moesten trekken. Na een uur modderen, stelde ik voor om de lokale veehouder om advies te vragen. U weet: advies vragen doen ingenieurs niet zo gauw. Wel, na nog zo'n 15 minuten modderen, was er veel modder maar geen pony uit de sloot. Toen hebben wij toch maar de veehouder geroepen. Hij heeft, na het geheel aan te zien, eerst tien minuten onbedaarlijk dijenkletsend staan lachen. Vervolgens nam hij een touwtje van 80 centimeter, bond dat aan het halster van ons edele minipaard en ging met het paard in de sloot lopen. Zowaar, het toch wel verzwakte beest sprong er zelf uit toen het wat meer vaste grond onder de voeten kreeg. De moraal van dit verhaal: vraag altijd aan hen die het beter weten. Ik heb in de jaren die erop volgden veel gevraagd en veel wijze lessen gehad. Ons verblijf op dit mooie platteland heeft veel mooie jaren geduurd met pony's, schapen, kalveren, kippen en een hond. Sommige waren er om van te eten en sommige om met ons te werken. Onze kinderen hebben met ons genoten van het leven op het land, de door God geschonken natuur.

Later heb ik vele malen de ondernemersfilosofie van de individuele landbouwer in mijn werk binnen een grote olie- en chemiemaatschappij gebruikt: let op de kleintjes, wat brengt het op en ga goed om met de natuur. Welnu, ziehier mijn beginnende "credentials" in de landbouwsector.

Eerst de wereld. Recentelijk heeft zich een ware prijsexplosie voorgedaan in de wereldlandbouwprijzen. In dollarlanden komt zij nog harder aan dan in Europa omdat de dollar ook zwakker geworden is. Voedselvoorziening wordt in de komende jaren een belangrijke kwestie. Daarbij rijst allereerst de vraag of de naam van het departement van de minister: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit nog wel de uitdagingen dekt. Valt niet te overwegen om te spreken van "ministerie van Duurzame Voedselvoorziening en Natuurbeheer"? Gaarne krijgen wij van de minister een reactie op deze suggestie. Het gaat tenslotte om goede voorlichting aan de burger en daar is de minister een groot voorstandster van.

Geschat wordt dat de wereldbevolking van zo'n 6 miljard tot 9 miljard in 2050 toeneemt. Het verbruik van granen en vlees is de laatste decennia gestegen met niet meer dan de groei van het BNP in de wereld. Dat is niet genoeg om de honger de wereld uit te helpen. Voorts at de gemiddelde Chinees in 1985 zo'n 20 kilo vlees per jaar; nu is dat 50 kilo vlees per jaar. Het is niet uitgesloten dat dit toeneemt tot bijvoorbeeld het niveau van Nederland met 84,5 kilo per jaar in 2006. Vleesproductie legt nu eenmaal een veel groter beslag op het landbouwareaal dan graanproductie.

Prijzen zijn de laatste jaren gestegen en de graanprijzen zullen in reële termen met zeker 20% stijgen. Overigens lagen alleen al in 2007 de prijzen zo'n 50% boven die van 2006. Dezelfde stijging trad ook op voor melkprijzen in Nederland. Dat is goed nieuws voor de boeren en ik merk dat de veehouders bij mij in de buurt iets meer lucht hebben in hun inkomenssituatie. Dit was hard nodig, want velen stond het water aan de lippen. Zij stonden de laatste jaren onder zware economische en psychische druk. Overigens geldt dit niet voor de varkenshouderij, voor de kalversector en voor de tomatentelers. Voor deze sectoren is de situatie nog niet best. Hoe ziet de minister de toekomst van deze sectoren?

Hoe zal een en ander zich wereldwijd verder ontwikkelen? Volgens de Wereldbank leven 3 miljard mensen in landelijke gebieden van wie 2,5 miljard actief zijn in de landbouw. Tot deze 3 miljard moet tevens 75% van de armste bevolking ter wereld gerekend worden. In principe zullen de landbouwers voordeel hebben van de hogere prijzen. Dit geldt echter niet voor de importerende landen. Landen als Japan, Mexico en Saudi-Arabië kunnen dit wel hebben. Zij hebben hun andere sterke punten die dit kunnen opvangen. Landen als Bangladesh, Nepal, Benin en Niger zullen het echter aanzienlijk moeilijker krijgen. Dit blijkt al uit het feit dat het World Food Programme zijn operationele kosten de afgelopen jaren met zo'n 50% aanzienlijk zag stijgen. Bovendien zitten de stromen voedselhulpprogramma's op het laagste niveau sinds 1973.

Alles wijst er dus op dat voedselvoorziening, en daaraan gekoppeld watervoorziening, een zeer belangrijke uitdaging is. Ik vraag de minister in hoeverre het ministerie van LNV bijdraagt aan de millenniumdoelen ten aanzien van het voedselprogramma. In hoeverre kan Nederland, los van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, toch extra maatregelen nemen als de doelen mogelijk niet worden gehaald? Hoe ziet zij de samenwerking met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in dezen?

Vanwege het eerder genoemde extra landbouwareaal voor vleesproductie, zullen voorstellen over vleesconsumptiemaatregelen erg gevoelig liggen. Ligt op dit punt uiteindelijk niet een sturende taak voor de overheid binnen met name EU-verband? Hieraan gekoppeld is de vraag wat het beleid is van de minister om de uitbreiding van potentieel landbouwareaal in Oost Europa binnen en buiten de EU te steunen. Er is immers nog steeds sprake van een groeiende vraag naar voedsel. In India schijnt de groei de laatste jaren nog sterker te zijn dan in China. In die zin staat ons nog wel wat te wachten. Binnen vele sectoren heeft men dit niet voorzien. Binnen de olie-industrie – ik heb jarenlang gewerkt binnen deze sector – heeft men niet voorzien dat de groei de komende jaren zo sterk zou zijn, gelet op de schattingen van 7 à 8 jaar geleden. Ik denk dat wij met voeding dezelfde kant zullen opgaan.

De tweede belangrijke ontwikkeling is de groeiende vraag naar energie en de noodzaak om te komen tot verduurzaming van ons energieverbruik. Landbouwgewassen zullen hierin een sterkere rol gaan spelen. De verwachting is echter dat hun aandeel wereldwijd niet zal groeien en dat de groei van het totale energieverbruik met zo'n 1,6% per jaar zal bijhouden. Dit betekent overigens nog wel een verdubbeling rond 2050 en dus een behoorlijk extra belasting van de landbouw. De grote technische vraag die zich hierbij voordoet, is die van de zogenaamde eerste en tweede generatie biobrandstoffen. Welk beleid moet ontwikkeld worden om de groei van de eerste generatie tegen te gaan en van de tweede generatie te bevorderen? Ik denk dan met name aan beleid in Nederland in samenwerking met haar collega van VROM.

De grote uitdaging is om te voorkomen dat het landbouwareaal niet ten gunste van de rijken wordt aangewend in de vorm van energievoorziening en daarmee ten koste gaat van de armen in de wereld aan wie voedsel ontnomen wordt. Onze fractie is benieuwd hoe de minister denkt dat haar inbreng in de Europese discussie ertoe zal bijdragen dat niet wordt toegegeven aan de wens van de landbouw om op dit punt onverstandig te groeien, maar dat gehandeld wordt met verstand en met begrip voor deze mondiale uitdaging.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft tientallen jaren zijn waarde heel duidelijk bewezen. Het is na het Europese kolen- en staalbeleid de tweede of, zo men wil, de derde pijler van het Europese beleid geweest. Het Europese landbouwbeleid is in de afgelopen eeuw onmiskenbaar het voorbeeld geweest van effectieve samenwerking. Nog altijd wordt zo'n 40% van de Europese begroting besteed aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat is overigens inclusief natuur. Het is verbazingwekkend dat er desondanks weinig debat is over Europa en over de legitimiteit van het EU-beleid. Overigens deelde de minister ons zelf al mee dat uit een recent uitgevoerd onderzoek door TNS NIPO blijkt dat 90% van de Nederlanders vindt dat de Europese landbouw "belangrijk" of "zeer belangrijk" is voor onze toekomst. We zullen dat debat dan in deze Kamer voeren vandaag.

Sprekend over de toekomst van het Europees landbouw beleid, vraag ik de minister om haar visie te schetsen op de ontwikkeling van de EU-bijdrage aan de Nederlands landbouw na 2013. Zal deze sterk verminderen, gelet op de wens om het totale budget voor landbouw en natuur op de EU-begroting te verminderen? Nu bedraagt dit nog zo'n 40%.

De Nederlands land- en tuinbouwsector is een van de meest innovatieve sectoren in Nederland. Niet voor niets vormt het een sleutelgebied binnen het Innovatieplatform. Met bijna 85.000 ondernemers in de primaire sector is het belangrijk voor Nederland. Ik vermeld dit nog maar eens, omdat wij de land- en tuinbouw in Nederland ondanks globalisering zullen moeten blijven koesteren naast de industrie. De Nederlandse land- en tuinbouw zal een grote rol blijven spelen in de mondiale voedselvoorziening, zeker daar waar het onze kennis op het gebied van duurzame en efficiënte landbouw en veeteelt betreft. Wij zullen daarom het Wageningen Universiteit Researchcentrum als wereldbekend kennisinstituut moeten blijven koesteren.

De land- en tuinbouwondernemers beheren ongeveer 70% van de Nederlands aardbodem. Het is dus niet verwonderlijk dat een integratie met het beheer van onze natuur voor de hand ligt en dat deze integratie in ieder geval de komende decennia blijvend is. Taken die van algemeen belang zijn in een dichtbevolkt land komen bij de landbouwer te liggen. Enerzijds zullen er grote bedrijven bestaan die voor 100% als landbouwbedrijf opereren op een Europese of mondiale markt. Anderzijds zal sprake zijn van kleinere gemengde bedrijven die zich impliciet ook met natuurbeheer bezighouden. Dit brengt mij tot de volgende vragen. Hoe denkt de minister op dit punt sturend te kunnen werken teneinde een goede balans te houden? Denkt zij dat er werkelijk goede mogelijkheden zijn voor een goed gecombineerd bedrijf, waarbij het inkomen uit natuurbeheer ook echt bijdraagt? Vanuit de sector bereiken mij hierover namelijk sombere berichten.

Wij hebben in Nederland met de plannen voor de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000 een duidelijke positie pro natuur ingenomen. Dat is goed. Sinds wij deze plannen hebben gemaakt is de wereldvraag naar voedsel sterk gegroeid. Is de minister, nu dus sprake is van voortschrijdend inzicht, nog steeds van mening dat het zinvol is om zoveel vruchtbaar land om te zetten in natuurgebied? Is de groei van natuurgebieden niet op een andere manier te verkrijgen, bijvoorbeeld door inpoldering? Plannen voor de Noordzee worden bestudeerd. Is de minister ervan overtuigd dat de betrokkenen inderdaad goed betrokken worden bij het maken van keuzes op dit gebied? Overigens doe ik niets af aan de principes van de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000.

Ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn er duidelijke afspraken gemaakt die leiden tot verandering in de hervormingen tot 2013. Het is de wens van de CDA-fractie dat tot 2013 niet wordt getornd aan de afspraken over de hervormingen van het EU-beleid. Kan de minister bevestigen dat de regering vasthoudt aan de afspraken tot 2013? Uit Frankrijk zijn immers stukken uitgelekt die impliceren dat er een Franse lobby aan de gang is om een en ander te wijzigen.

Voorts zijn we het met de minister eens dat specifieke plannen van de Commissie die door het kabinet worden ondersteund, namelijk volledige ontkoppeling van betalingen en regionalisatie van betalingen, een goede zaak zijn. Voorts ondersteunt onze fractie het instellen van een boven- en ondergrens aan inkomensondersteuning, hoewel ons inziens een ondergrens van € 100 wel wat aan de lage kant ligt. Ik denk dat administratieve lasten hiervan vaak een veelvoud zullen zijn.

In 2003 is een randvoorwaardenbeleid geïntroduceerd, ook wel aangeduid met de term "cross compliance". Toegekende inkomenssteun wordt gekoppeld aan de naleving van voorschriften op het gebied van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Hiermee heeft binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid een nieuwe doelstelling zijn intrede gedaan, namelijk boeren de rol toekennen van beheerder van landschap en milieu. Met de minister hopen wij op een effectieve technische vereenvoudiging van deze "cross compliance" per 1 januari 2008. In een recent artikel in de NRC heb ik gelezen dat boeren nu vaak geen aanspraak maken op de subsidie voor agrarisch natuurbeheer, omdat ofwel de regels te gecompliceerd zijn ofwel de risico's te groot dat na zes jaar de subsidie terugbetaald moet worden. Ik vraag de minister hierop te reageren.

De verdere voortgang en liberalisering van de markt is een goede zaak. Nederland heeft vanwege zijn sterk innovatieve landbouwsector een voorsprong en zal zeker kunnen concurreren in de mondiale markten; toch gaat het niet gewoon maar om een consumentenproduct, maar om een product van levensbelang, namelijk ons voedsel. Het zou verstandig zijn om niet alle interventiemaatregelen overboord te gooien. Kan de minister bevestigen dat het de positie van dit kabinet is om te pleiten voor het behouden van de mogelijkheid van een publieke noodvoorziening in geval van zeer ernstige marktverstoring van graan- en zuivelmarkt?

De CDA-fractie steunt van harte het laten verdwijnen van braaklegging als marktinstrument. Met de huidige en komende jaren te verwachten sterke wereldvoedselvraag is dit een instrument uit het verleden. De gedachten van het kabinet over modulatie zoals verwoord in de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 7 december jongstleden kan onze fractie delen. Een verder verhoging van het bestaande verplichte modulatiepercentage van 5 naar 13 lijkt ons voorbarig, omdat het alleen maar betekent dat meer afgeweken wordt van de in 2005 gemaakte afspraken tot 2013 en dat was niet de bedoeling.

Ik maak nog een enkele opmerking over het thema innovatie rond biobrandstoffen en biotechnologie – wij noemen beide omdat er naast verschillen ook een duidelijke overlap is – en klimaatmaatregelen in de land- en tuinbouw. Ik begin met de biobrandstoffen.

Onze fractie sprak eerder al haar zorg uit over de sterke steun in een aantal EU-landen voor het invoeren van biobrandstoffen van de eerste generatie. Wij delen de zorg van velen dat toch van een verkapte landbouwsubsidie sprake lijkt te zijn en dat er grote vragen zijn of de klimaatdoelstellingen werkelijk worden gediend. Hoe denkt de minister daar samen met haar collega van VROM in verder te gaan? Moeten we nu toch naar de 5,75% bijmenging in brandstoffen in 2010 of lijkt het beter een pas op de plaats te maken bij de huidige 2% en de ontwikkelingen van de tweede generatie af te wachten?

Wij spreken over een overlap met biotechnologie omdat in de toekomst naast landbouwafval gewassen die wel gebruikt kunnen worden als brandstof door middel van gentechnologie tot grote verbetering kunnen komen die vervolgens met grotere efficiëntie tot biobrandstoffen kunnen worden herleid. Onze fractie heeft het standpunt van de collega van de minister over de trendanalyse in biotechnologie vernomen en wil graag weten of haar ministerie een actieve rol speelt in het selectief bevorderen van deze nieuwe technologie voor de landbouw, binnen de kaders van de zogenaamde EFSA, de European Food Safety Authority, die de Europese Commissie assisteert met adviezen over de ethiek van de gentechnologie. Hoe denkt de minister over de rol van de EFSA bij gewassen die niet voor de voedselketen gebruikt worden, maar voor de energieketen?

Voorts zien we grote ontwikkelingen in de reductie van energieverbruik in de landbouw. Ik heb in mijn vorige werkzame leven een actieve rol mogen spelen in het zogenaamde OCAP-project in het Westland, organic carbon dioxide for assimilation of plants, waarbij CO2 van een raffinaderij de speciaal geproduceerde CO2 in de kassen vervangt. Er ontstond op deze wijze een nettoreductie in CO2-uitstoot.

Er is nog veel meer mogelijk en wij vragen ons dan ook af of er in de toekomst niet meer gelden juist vanuit het LNV-budget (ook EU-gelden) naar het project Schoon en zuinig moeten. 10 mln. lijkt mij nogal karig, vooral als men bedenkt dat er veel discussie is over de bijdrage van de land- en tuinbouw aan de CO2 equivalent emissie in Nederland.

Een boeiende ontwikkeling is de zogenaamde energie producerende kas en wij begrijpen dat deze ontwikkeling volop gesteund wordt. Wij denken echter ook dat dit veel harder kan. Daarnaast steunt het ministerie van Economische Zaken ook de verdere invoering van WKK-installaties. Nu zijn wij een groot voorstander van WKK-installaties, mits beide producten (elektriciteit en stoom) goed in de nabijheid gebruikt kunnen worden. Maar is er iemand die een afweging maakt tussen deze twee opties? Ik realiseer mij dat ze niet altijd uitwisselbaar zijn. In de toekomst zou er toch veel meer te zeggen zijn voor veel steun aan de energieproducerende kas in plaats van de energie gebruikende kas? Mijn vraag is in hoeverre er nu een integraal klimaatbeleid is in de landbouw voor de diverse sectoren.

Tot slot maak ik nog een enkele opmerking over het thema dierenwelzijn. De CDA fractie steunt de minister in haar aanpak van activiteiten rond dierenwelzijn. Voor het CDA zijn dieren levende schepselen waarvoor de mens verantwoordelijkheid draagt. We moeten zorgzaam met dieren omgaan en de belangen van dieren zorgvuldig afwegen tegen andere belangen zoals volksgezondheid, voedselveiligheid en economische duurzaamheid. Ver voordat zich een partij aandiende die zich specifiek richt op dierenwelzijn was onder andere het CDA reeds actief op dit terrein, getuige ook de vooraanstaande rol die Nederland in Europa heeft op dit gebied, zoals ik in het najaar ondervond tijdens mijn bezoek aan Brussel met enkele leden van beide Kamers der Staten-Generaal.

Met een goed beleid van people planet-profit – of moeten wij zeggen: people animal planet-profit, toch al een goed eind op weg in Nederland? – is mijn vraag of de minister niet met mij van mening is dat wij terug moeten naar een evenwichtige discussie rond dit thema die moet voorkomen dat de veehouder – die toch ook ons land beheert – al te vaak en volledig ten onrechte in een kwaad daglicht wordt gesteld.

Wij danken de minister voor de voorgelegde plannen en wachten met belangstelling de antwoorden van de minister af.

De voorzitter:

Mijnheer Willems, van harte proficiat met uw maidenspeech over de thematiek die de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, waarvan u vicevoorzitter bent, heeft gekozen bij de behandeling vandaag van de begroting van LNV.

U bent een Shellman pur sang, want vanaf het moment dat u afstudeerde in de chemische technologie aan de Technische Universiteit in Delft tot aan uw pensioen in augustus vorig jaar bent u in diverse functies werkzaam geweest voor deze multinational. Tussen 1970 en 1989 vervulde u binnen de sector chemie verschillende functies in Australië, Engeland en Nederland. Van 1989 tot 1993 was u directeur chemie van Shell Brazilië, vervolgens tot 1997 president van Shell Philippines, waarna – met als standplaats Londen – de benoeming volgde tot vicepresident Base Chemicals and Intermediates. Van oktober 2003 tot aan uw pensioen was u president-directeur van Shell Nederland BV.

Dit alles betekent overigens geenszins dat uw lidmaatschap van de Kamer uw eerste politieke ervaring is. U was van 1982 tot 1986 lid van de gemeenteraad van Ottoland. Verder bent u vooral de laatste jaren bijzonder actief geweest in een aantal adviesfuncties voor de regering. Zo was u lid van het Innovatieplatform, voorzitter van de Taskforce Energietransitie en bracht u advies uit aan de minister van VWS over veilig werken in de zorgsector. Daarbij vertaalde u overigens de slogan "je werkt hier veilig of je werkt hier niet", een Shell-adagium naar ik mij herinner, naar de wereld van de ziekenhuizen. Uw huidige nevenfuncties getuigen evenmin van eenzijdigheid, want u bent onder andere lid van de raad van toezicht van Gevangenenzorg Nederland, lid van de Commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat en lid van de raad van toezicht van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers.

Tijdens uw studie hebt u overwogen om een overstap te maken naar theologie, om dominee te kunnen worden. U hebt zelf in een publicatie gezegd dat rentmeesterschap een bijbels begrip is dat voor u een belangrijke drijfveer is. Dat is ook een van de uitgangspunten van uw partij, het CDA. Het duidt op het besef dat mensen geen eigenaar zijn van de aarde, maar deze te leen hebben gekregen, om er als rentmeesters mee om te gaan. Het begrip duidt ook op een goed omgaan met eigen talenten en die van anderen. Het schijnt mij toe dat u met uw denkwijze en met uw werkzaamheden hebt getoond, geen dominee te hoeven zijn om van rentmeesterschap te kunnen getuigen. Met al uw kennis en ervaring bent u van harte welkom in dit huis. Ik wens u heel veel succes.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Smaling, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Vandaag denk ik terug aan de dag waarop ik als 8-jarig jongetje uit Amsterdam door mijn ouders vriendelijk doch resoluut werd afgevoerd naar een ponykamp in Barneveld. Officieel om de vakantie door te brengen maar ook om mij een beetje te laten afharden op het platteland. Ik weet nog dat de cultuurschok enorm was, maar van korte duur. Vele vakanties hing ik er van de eerste tot de laatste dag rond en tot op de dag van vandaag kom ik er. Behalve pony's hield de familie er ook een melkveehouderij op na. Ik herinner mij de fascinatie voor de grupstal in de winters en wij sloten weddenschappen af welke koe het eerst haar staart zou optillen of een boer zou laten. Dat zoiets broeikasgassen opleverde, hield toen nog niemand bezig. Ook vond ik het niet vreemd dat de koeien een half jaar vastgebonden op één plek stonden of lagen. Als kind neem je de zaken zoals ze zijn.

Deze korte historie vormde de drijfveer voor een loopbaan op het gebied van landbouw en voedselvoorziening in Wageningen, bij het ITC in Enschede en in de tropen, met een zwaar accent op mijn geliefde Afrika ten zuiden van de Sahara. Een deel van die loopbaan vond plaats onder de bezielende leiding van uw souffleur op de tribune.

Het doet mij plezier om hier de degens te kruisen met een landbouwminister die ook de pony hoog in het vaandel heeft. De vorige spreker heeft daar ook al een tik van mee gekregen. Bovendien scheel ik slechts één dag in leeftijd met deze minister. Dat kom je niet vaak tegen en doet vermoeden dat je onder hetzelfde gesternte bent geboren, van dezelfde muziek houdt en wellicht over veel zaken dezelfde mening bent toegedaan.

Voorzitter, ik ga het niet hebben over de toch vrij schrijnende zaken die recent aan het licht zijn gekomen over de kwaliteit van het toezicht van de Voedsel en Warenautoriteit op veetransport en vleeskeuring. Wel moet mij van het hart dat mijn fractie dit zeer ernstig vindt en uitermate slecht voor de reputatie van het ministerie en de sector, net nu wij weer een beetje uit de crisissfeer zijn. Eens te meer blijkt dat het onwenselijk is om economische belangen in één hand en binnen één departement te combineren met onafhankelijk toezicht op dierenwelzijn en voedselveiligheid. Waar ga ik het wel over hebben? Over de wereld, Europa en een beetje Nederland, zoals wij vandaag met elkaar hebben afgesproken.

Eerst een korte, technische amuse betreffende de begroting 2008 en met name de interne consistentie van dit document. Ik houd het kort. De minister schetst vijf vensters waardoor LNV voor de burger in zicht komt: groene economie, aandacht voor het dier, een mooi landschap, de waarde van onze aarde en lekker en gezond eten. Het budget wordt echter uitgezet over zeven vrij traditioneel geformuleerde beleidsartikelen. Daarbij raken die vijf vensters een beetje uit het zicht. Kan de minister het op een of andere manier beter op elkaar laten aansluiten, zodat het budget is gekoppeld aan de vensters?

Ik heb nog een tweede vraag. Er zijn allerlei programma's en budgetten die het niveau van een beleidsartikel en zelfs het departement overstijgen. De toelichting bij de begroting zou erg aan waarde winnen wanneer de lezer makkelijk kan schakelen tussen het nu gebodene en bijvoorbeeld de uitgaven voor het programma Schoon en Zuinig, het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), de uitgaven in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en ook de oormerking van Europese fondsen, met name uit de tweede pijler, omdat die geïntegreerd zijn met nationale en provinciale budgetten. Uit de nota van de Homogene Groep Internationale Samenwerking, de zogenaamde HGIS-nota, leid ik af dat de internationale inzet van LNV bijna geheel bestaat uit de contributie aan de FAO en de kosten van de landbouwattachés à raison van ruim 28 mln. Op een totaal budget van 2,3 mld. plus 1,1 mld. uit Brussel is dat wel erg weinig. Graag een reactie van de minister op deze punten.

Ik ga naar de wereld met de centrale vraag of er in 2050 met 9 miljard mensen op aarde nog genoeg te eten is. In december 2007 waarschuwde de FAO dat er wereldwijd voedseltekorten zouden ontstaan, met onrust onder de bevolking tot gevolg. De voorraden rijst en tarwe zijn thans kleiner dan ooit. Het World Food Programme van de Verenigde Naties kon kort geleden voor het eerst nergens overschotten aankopen. De totale kosten van voedselimporten lagen in 2007 21% hoger dan in 2006. Verschillen tussen twee jaren geven geen trend aan, maar toch. Tegelijk gooien wij hier per huishouden 150 kilo voedsel per jaar weg. Oud brood, sloffe koekjes, beschimmeld fruit, producten die over de datum zijn en ons niet leeg gegeten bord. Obesitas is inmiddels wereldwijd een groter probleem dan honger. Kan het cynischer? Het vet dat de een te veel heeft, komt de ander tekort. Wat een rare wereld! Ik schreef er een paar jaar terug met Rindert Kromhout een boek over, Volle buiken. Ik geef het de minister straks graag mee. Het is voor adolescenten geschreven, dus zij kan er op vrijdag in de Trêveszaal uit voorlezen. En ik weet zeker: iedereen zal het begrijpen.

Terug naar de honger. In Afrika wordt een verdubbeling van de voedselimport verwacht over de periode tussen 2000 en 2030. Alle reden dus om de lokale productie te stimuleren. Dit is echter niet de insteek van de minister. In Kamerstuk 28973, nr.18, schrijft zij: "De wereld verstedelijkt snel. Zelfvoorziening per land is hierbij geen oplossing. Dat is niet de manier waarop je de groeiende urbane bevolking van een verantwoord en gezond voedselpakket voorziet." Ik vraag mij dan werkelijk af: wat is ertegen om te streven naar zoveel mogelijk lokale productie? Waarom op voorhand zelfvoorziening afserveren? Het is een onjuiste stelling en het gaat in tegen allerlei maatschappelijke stromingen, die het gesleep met voedsel over de aardbol zat zijn. Zo is in Engeland het begrip"food miles" al lange tijd ingeburgerd.

De minister gaat verder: "Ook ontneem je boeren uit ontwikkelingslanden daarmee de mogelijkheid hun inkomen te verbeteren door te exporteren." Dit lijkt mij een vreemde manier van redeneren: al zou je zelfvoorzienend kunnen zijn, dan nog doe je het niet omdat je de boeren uit ontwikkelingslanden het brood uit de mond stoot? Ik vind dat een beetje de wereld op z'n kop.

Het citaat sluit met: "De ontwikkeling gaat dan ook terecht een andere kant op: vrije wereldmarkt en afbouw van Europese bescherming." Welnu, door liberalisering van de wereldhandel is Afrika ten zuiden van de Sahara de afgelopen twintig jaar ruim 270 mld. dollar aan inkomsten misgelopen. Van grootschalige liberalisering profiteren met name landen als Brazilië, Thailand en Vietnam, landen die toch al forse groeicijfers laten zien. Ik stoor mij aan de toevoeging "terecht". De minister mag dat vinden, maar het is onwetenschappelijk en daardoor erg gratuit. Een volledig vrije wereldmarkt kan de bedrijvigheid in Afrika goeddeels de nek omdraaien. Wat is daar "terecht" aan?

Nu wij het hier toch over hebben, ik merk al langere tijd dat vanuit LNV en Ontwikkelingssamenwerking verschillende geluiden opstijgen over de uitwerking van Europees beleid op de landbouw in ontwikkelingslanden. Vorig jaar was het weer raak toen de minister in een polemiek verzeild raakte met oud-minister Pronk in dagblad Trouw. Waar de één de voordelen van de open Europese markt benadrukt, via het "Everything but arms"-initiatief, wijst de ander juist op het handelsverstorende karakter van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ik geef toe, het is niet eenvoudig. Daarom vraag ik de minister of het ministerie van LNV eens kan doorrekenen hoe de som van al het enerzijds protectionistische en anderzijds preferentiële beleid uitpakt voor Afrika. Het zou fijn zijn als de minister dan ook meteen de nieuwe onder druk van de EU en, indirect, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tot stand gekomen Economic Partnership Agreements (EPA's) meeneemt. De landen die deze hebben getekend, moeten immers hun markten voor minimaal 80% liberaliseren in ruil voor blijvende toegang tot de Europese markten. Dat betekent voor die landen ook het afbouwen van importtarieven, één van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor landen met een laag bruto nationaal product. Volgens mij – ik zeg het nog eens – hoort daar op het moment de prioriteit niet te liggen, want er is geen sprake van een level playing field, waar de WTO gemakshalve altijd maar van uitgaat. Lokale en regionale marktontwikkeling ter plaatse, dáár moet het over gaan: infrastructuur, bodemvruchtbaarheid, marktinformatie in de regio en het verbeteren van vraag-aanbodrelaties tussen de snel groeiende Afrikaanse steden en het platteland.

Ik wil ook even stilstaan bij kennis en innovatie, waaraan de minister relatief veel geld uitgeeft. Kan de minister voorbeelden geven hoe LNV concreet gebruik maakt van onderzoeksresultaten met internationale relevantie? Er zijn veel projecten en proefschriften over internationale landbouw, natuur, voeding enzovoorts, maar doorgaans is er niet al te veel bundeling van resultaten en van lessons learned. Verder viel mij in de begroting op dat er weinig steun meer wordt verleend aan de Consultative Group on International Agricultural Research, CGIAR, waaronder bijvoorbeeld het toonaangevende International Rice Research Institute, IRRI, en het International Food Policy Research Institute, IFPRI, vallen. Mede dankzij deze instellingen leefde in Afrika de maïsproductie op in de jaren zeventig en tachtig, totdat de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds deze landen dwongen tot verregaande deregulering. Recent lukte het een van deze instellingen ook om Afrikaanse en Aziatische rijstrassen te kruisen, waarbij de beste eigenschappen van beide in een nieuwe variëteit werden verenigd. Die variëteit maakt nu snel vorderingen in het gehele continent. Is de minister het met mij eens dat dit soort ontwikkelingen aanzienlijk helpt bij het dichterbij brengen van millenniumdoelstelling 1, waarover zij gepassioneerd schrijft in een recente brief aan de Tweede Kamer?

In dezelfde brief noemt de minister ook het recent verschenen World Development Report 2008 van de Wereldbank. Dit rapport toont overtuigend aan dat landbouw nog steeds de drijvende kracht is achter opkomende economieën. Wat zijn voor de minister de belangrijke nieuwe inzichten die het World Development Report heeft opgeleverd en hoe beïnvloedt dat ons internationale landbouw- en voedselbeleid? Of laat de minister dat beleid, zoals hier al jaren en mijns inziens ten onrechte gebruikelijk, over aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking?

Het spreekt vanzelf dat er een integrale visie nodig is op landbouw, natuur en voeding voor 9 miljard mensen in 2050. Op Borneo staat binnenkort geen boom meer overeind behalve de oliepalm. Hoe krijgen wij overheden en burgers zover dat zij beseffen dat er een plafond zit aan welvaart en dat dat bereikt wordt als sprake is van overdaad? Echt, er zijn grenzen aan de groei die wij nu kennen. De conclusies van de Club van Rome zijn nog steeds valide, al hebben wij vooral dankzij sprongen in kennis en innovatie het hoofd boven water weten te houden. Ik licht de twee mijns inziens grootste uitdagingen eruit, die betreffende vlees en biobrandstoffen.

Wereldwijd is de vleesproductie in 15 jaar tijd gestegen van 200 naar 300 miljoen ton. Dat is een reuzensprong. Een Chinees at in 1985 20 kilo vlees, in 2007 is dat 50 kilo. De Chinees doet inderdaad veel meer met vlees. Voor een kilo vlees is grofweg 5 à 8 kilo plantaardige grondstof nodig, soms meer. De laatste jaren is met name de invoer van sojaschroot uit Latijns Amerika exponentieel toegenomen, met name nadat China WTO-lid was geworden. In Brazilië wordt de sojateelt onderhand steeds grootschaliger. Begon het op gezinsbedrijven in het zuiden, nu vind je in centrale staten als Mato Grosso voornamelijk bedrijven van 10.000 ha of meer. Weinig mensen verdienen in dit soort bedrijven veel geld. Uit een rapport van het Landbouw Economisch Instituut blijkt dat in Mato Grosso 1 arbeider werkt op 400 ha land, terwijl in de kleinschalige teelt in het zuiden 80 mensen op dezelfde 400 ha werken. De ontbossing in de Amazone, waarmee elk jaar een oppervlakte van ongeveer de helft van Nederland is gemoeid, houdt de laatste jaren volledig gelijke tred met de uitbreiding van de sojateelt. Dit is weliswaar niet helemaal één op één aan elkaar te koppelen, want er zit nog een veehouderijstadium tussen, maar dat er een sterk verband is, is niet tegen te spreken. Als oplossing zou Brazilië veel sterker gecompenseerd moeten worden voor het behoud van de Amazone en de Cerrado savanne, een gebied met een uitzonderlijk hoge biodiversiteit.

Dan wil ik iets zeggen over de biobrandstoffen. Duurzaamheidscriteria of niet, de Europese doelstellingen van 5,75% in 2010 en 10% in 2020 zijn te ambitieus. Mijn fractie vindt dat wij op het verkeerde paard wedden. Er zijn zeer grote arealen nodig om enige betekenis te kunnen hebben voor de energievoorziening, biobrandstoffen zijn allesbehalve CO2-neutraal, ze concurreren met landbouwgrond voor voedsel en drijven daarvan de prijzen op en – dat laatste hoor je minder vaak – ze onttrekken bodemvruchtbaarheid, terwijl het de consument slechts om de koolstof te doen is. Simpelweg is dus ons advies: zet volledig in op een nieuw mobiliteitsdenken en op innovatie. Wat dat laatste betreft: windenergie op zee: goed idee. Maar het grootste potentieel komt ongetwijfeld van zonne-energie. Zet panelen neer in de Sahara, zorg dat landen als Mauritanië, Mali en Niger er aan kunnen verdienen. Kijk ook naar het hiermee samenhangende grote potentieel van algen en andere manieren om fotosynthese efficiënter te maken. Investeer in waterstof als drager van duurzame energie met als enige restproducten water en warmte. Ethanol uit stro en gras biedt kansen, maar voert toch weer bodemvruchtbaarheid af. Een plant als jatropha verdient aandacht want zij is geschikt voor marginale tropische bodems en kan boeren aldaar een bron van inkomsten bieden. Hergebruik van mest is een end-of-pipe-oplossing. Dat heeft wat mijn fractie betreft minder prioriteit. Maar goed, de mestexport naar onze buurlanden groeit de laatste jaren enorm, waarmee een probleem wordt verplaatst maar niet opgelost.

Ik wil vervolgens kort iets zeggen over Europa. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid kennen wij nu 50 jaar. Het is ooit opgezet op volkomen legitieme en plausibele gronden. Met 2008 zijn wij beland in het jaar van de health check, de mid-term review van de huidige GLB-periode. De Europese landbouwcommissaris Fischer-Boel verrichtte op 20 november 2007 de aftrap voor de health check met een startnotitie. Ik wil daarvan drie onderdelen ter behandeling voorleggen.

1. Er is geen doorkijkje naar de periode na 2013, wanneer deze periode van het GLB ten einde loopt. Dat is een ernstige omissie, maar ik neem aan dat er nog ruimte is om die te verhelpen. Tegelijkertijd hebben brancheorganisaties als LTO en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond al lang visies ontwikkeld op het GLB na 2013.

2. De voorstellen van de health check zijn tamelijk ongelijksoortig. Sommige zijn technisch van aard, zoals versimpeling van de regelgeving en verbetering van uitvoering en handhaving, maar andere zijn inhoudelijk en zij komen ook enigszins opportunistisch over, zoals het afbouwen van de interventie op de meeste granen en het loslaten van zowel de braakleggingsregeling als de melkquotering. Een berekening laat zien dat wij er in het laatste geval 20.000 koeien bij krijgen om Chinese kinderen aan schoolmelk te helpen. Dat kan toch zo weer leiden tot verdere intensivering en bovendien een dalende prijs? Wat natuurlijk ook kan, is de koe langer laten leven dan gemiddeld 5,8 jaar, zoals de Animal Sciences Group van Wageningen UR pas liet weten. De sector is zelf helemaal niet zo blij met het loslaten van de superheffing. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond doet in dit licht een aantal nuttige aanbevelingen op het gebied van aanbodbeheersing en zij wijst de EU op de voordelen van het Canadese zuivelsysteem. Die is op het oog redelijk duurzaam en qua prijsstelling aantrekkelijk, zowel voor producent als consument.

3. Wat de tweede pijler voor plattelandsontwikkeling betreft, laat de Europese landbouwcommissaris de invulling grotendeels over aan de lidstaten. Ik citeer: "Niet alle lidstaten, sectoren, en zelfs regio's en sectoren binnen lidstaten hebben te maken met dezelfde risico's." Dat is natuurlijk coulant en genereus en het doet recht aan bestaande verscheidenheid, maar waarom moet dat vanuit Brussel geregeld worden? Je maakt je geld over en je krijgt het terug met de mededeling dat je zelf mag weten hoe je het uitgeeft. In dit kader was ik amper verbaasd toen ik in een interview met oud-minister Veerman las dat van elke door de EU uitgegeven euro slechts 25 eurocent bij de boer terechtkomt. De rest gaat zitten in papierwerk, regelgeving en handhaving. Graag krijg ik van de minister een reactie op deze drie punten.

Samenvattend vindt mijn fractie het internationale LNV-beleid, met name richting EU, te dociel. Beleid en ambitie lijken erg gericht op het volgen van alle supranationale kaders, regels en richtlijnen. Veel EU-richtlijnen knellen op nationaal niveau. Ik denk aan de wolven in Finland. Tot hun eigen verbazing worden zij niet meer afgeschoten bij het belagen van de rendieren. Laat die Finnen dat toch zelf uitzoeken. Ook het strikte karakter van Natura 2000 knelt hier en daar en beboet worden als boer omdat je agrarisch natuurbeheer net iets te weinig soortenrijkdom heeft opgeleverd, tja ... Onze sympathie ligt dan toch bij die boer. De nitraatrichtlijn knelt al evenzeer en keer op keer moet Nederland een ontheffing aanvragen van de EU-bemestingsnorm. Ondertussen debatteren wij over de diepte waarop het nitraatgehalte zou moeten worden gemeten en zegt milieuhoogleraar Lucas Reijnders dat er geen degelijke gezondheidsrisicoanalyse aan de nitraatrichtlijn ten grondslag ligt. Kortom, de drempel van 50 milligram nitraat per liter lijkt daardoor nogal arbitrair. De minister zit in een keurslijf. Antwoorden als "dat kan niet en dat mag niet van de EU, van de WTO" horen wij te vaak. Natuurlijk heb je als lid van een club je spelregels, maar die leiden te vaak tot een gevoel van geestelijke gevangenschap, van machteloosheid ook in de richting van de bevolking. Ongeveer 80% van onze LNV-wetgeving komt uit Brussel. Dat is erg veel. Met 6 landen viel het al niet mee om coalities en compromissen te sluiten. De Gaulle en Mansholt hadden er alles voor over om elkaar tegen te werken. Hoe gaat dat met 27 landen, die samen toch een lappendeken vormen qua historie, cultuur en perceptie van Europa? Hoe smeedt de minister nu coalities om zaken voor elkaar te krijgen? Hoe vaak gebeurt het dat alle nieuwe toetreders hetzelfde stemgedrag vertonen en de minister met lege handen staat? Denkt de minister dan niet stiekem af en toe aan het Eurovisie Songfestival?

Ik kom op Nederland. De laatste Mest- en Mineralenmonitor laat zien dat het aantal bedrijven in de agrarische sector in de laatste twintig jaar met ruim 40% daalde, van 136.000 naar 80.000. Het agrarisch landgebruik daalde in die periode met ruim 5% tot 1.920.000 ha. Kortom, de gemiddelde bedrijfsgrootte is flink gestegen. Deze schaalvergroting versterkt zichzelf. Hoe meer grote bedrijven, hoe lastiger het wordt voor de kleinere om rendabel te blijven. Uiteindelijk treden de kleinere boeren uit waardoor de resterende bedrijven weer groter worden. In haar brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2007 schrijft de minister dat "schaalvergroting voortkomt uit de steeds hogere eisen aan efficiëntie, kwaliteit, marketing, innovatie en verduurzaming". Is dit niet een al te eenzijdige voorstelling van zaken? Komt schaalvergroting niet ook vooral voort uit beleid dat zich uitsluitend richt op de wereldmarkt en dat op geen enkele manier probeert het familiebedrijf in stand te houden? Elders schrijft de minister: "In mijn visie kan een duurzame veehouderij vele gezichten hebben: grondgebonden, niet grondgebonden, grootschalig, kleinschalig, etc." Spreekt de minister daarmee niet tegen wat zij eerder zei over verduurzaming, want dat koppelde zij expliciet aan grootschaligheid? Kortom, duurzaamheid lijkt mij bij de minister een nogal rekbaar begrip. Dat geldt niet alleen voor haar, want het ís een lastig begrip.

Ondertussen is Nederland het dichtstbevolkte varkens- en kippenland ter wereld. 85% tot 90% van het veevoer komt uit andere landen en 70% van de productie wordt geëxporteerd. Een bekend citaat van de voorganger van deze minister, de heer Cees Veerman: "Wij importeren voer, wij exporteren varkens en de rommel houden wij hier. Dit systeem is vastgelopen." Dus wat doet de regering: afscheid nemen van dit onderdeel van de landbouwsector, zacht saneren, nu de economie goed draait? Nee, wij gaan megavarkens- en -kippenstallen bouwen. Niet lang geleden was ik in Overijssel bijna getuige van een volksopstand. De gemeentes hadden talloze aanvragen voor de bouw van megastallen ontvangen van Brabantse ondernemingen. "Tja", zei de wethouder, "ik heb het instrumentarium niet om het tegen te houden". Dit had nooit gekund wanneer de compartimenteringsregeling zou zijn gehandhaafd. Het opschorten van die regeling wordt begrijpelijkerwijs gezien als een vorm van verraad aan de lokale boeren en andere bewoners die in het begin welwillend tegenover de Reconstructiewet zandgronden stonden. Het CDA jaagt hiermee het eigen electoraat op een geweldige manier in de gordijnen. Mijn partij zal deze mensen uiteraard met open armen ontvangen.

Die megastallen hebben niets te maken met een overgang naar duurzame veehouderij. Een duurzaamheidssprong betekent niet dat je steeds wat opschuift in schaal om de kostprijs te drukken, met een luchtwassertje hier en een mestvergistertje daar. Een duurzaamheidssprong realiseer je alleen door te breken met een trend. CDA-coryfee Wijffels heeft daarover in het verleden wijze dingen gezegd. Ik doel dan met name op het begrip "herontwerp". Dat is iets anders dan langs een curve van afnemende meeropbrengsten doorgaan met schaalvergroting. In dit kleine volle land moeten wij geen megastallen willen, ook niet aan de snelweg en ook niet in de haven. Wij moeten streven naar een verdere inkrimping van de intensieve, niet-grondgebonden dierhouderij. Hiermee vervalt ook de noodzaak tot de aanvoer van eiwitrijke diervoeders, zoals sojaschroot, en kan het mestoverschot verder omlaag. Dát moet de insteek zijn, dát is een benadering die past bij de toekomst waarin een duurzame leefstijl niet langer modieus is, maar bittere noodzaak. Helaas hoort daar ook een exitstrategie bij voor onderdelen van een sector die de duurzaamheidstoets niet doorstaan.

Ik maak een opmerking over maatschappelijke stages voor jongeren. Mijn fractie is zeer te spreken over de inzet van de minister op dit terrein. Die inzet is ook hard nodig, want recent onderzoek laat zien dat tieners natuur saai vinden. Nou vinden tieners wel meer zaken saai, maar toch is actie op zijn plaats. De "smaaklessen", gestimuleerd door deze minister, lijken onderhand uit te groeien tot een groot succes, maar de kinderen komen daarmee nog niet de klas en de stad uit. Mijn fractie stelt daarom voor een zogenaamd "rondje Wageningen" te faciliteren. De universiteit is daar ooit neergezet vanwege de grote verscheidenheid aan bodem, landbouw, landschap en natuur. Een meerdaagse excursie zou een mogelijkheid zijn, met onder andere een bezoek aan een fruitteler in de Betuwe, een intensieve pluimveehouderij in de Gelderse Vallei, een zorgboerderij en de uiterwaarden met uiteraard een oude steenfabriek. Maar ook de Veluwe op, de natuurontwikkelingsprojecten bij de Renkumse beek inspecteren, naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie en op bezoek bij de dijkgraaf. Een en ander kan uiteraard ook rondom andere agrarische opleidingscentra worden opgetuigd. Dit programma moet iedere zevende- of achtstegroeper doordringen van ketens, van kringlopen, van samenhang tussen ecologie, economie en maatschappij. Wij moeten af van de korte ketens waarin kinderen denken: melk komt uit de winkel, patat uit de frituur, een leeg pak gooi ik weg, de vuilniszak zet ik aan de stoeprand en als ik naar de wc ben geweest en ik trek door, dan is het weg. Met een programma zoals hier voorgesteld herleven de tijden van dr. Fop I. Brouwer en zullen de komende generaties weer zijn geboeid door alles wat leeft en groeit.

De voorzitter:

Mijnheer Smaling, ook u van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech over duurzame ontwikkeling van landbouw in Europees en mondiaal perspectief. Het onderwerp is u duidelijk op het lijf geschreven; u hebt er uw vak van gemaakt.

Na uw studie bodemkunde en bemestingsleer heeft u zich eerst op het terrein van ontwikkelingssamenwerking begeven. Tussen 1983 en 1987 werkte u voor verschillende organisaties in Indonesië, West-Afrika en Kenia, gevolgd door een aantal functies op het terrein van ontwikkelingssamenwerking bij DLO Staring Centrum, het latere Alterra, in Wageningen. In 1998 werd u benoemd tot hoogleraar bodeminventarisatie en landevaluatie aan de Wageningen Universiteit. Sinds 2004 bent u als hoogleraar duurzame landbouw verbonden aan zowel het Internationaal Instituut voor Geo-Informatie Wetenschap en Aardobservatie te Enschede, als aan de Wageningen Universiteit bij de leerstoelgroep Plantaardige Productiesystemen.

In deze Kamer hebt u zich al heel erg actief betoond als ondervoorzitter van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. En terwijl de meesten van ons van het kerstreces genoten, nam u deel aan de verkiezingswaarneming in Kenia, die indringende feiten aan het licht heeft gebracht.

Dat u als wetenschapper regelmatig publiceert, mag geen verrassing heten, maar educatieve jeugdboeken zijn toch wel van een andere orde. Samen met uw partner hebt u inmiddels vier kinderboeken geschreven voor kinderen van negen tot twaalf jaar. Uw meest recente boek heet: Een ronde tafel in het regenwoud. In het boek is een spel verwerkt waarin kinderen een rol kiezen, van regenwoudbewoner tot bankdirecteur, en samen tot een oplossing moeten komen. U hebt het waarschijnlijk indertijd niet vermoed: het was een poging tot uitlokking. Ik nodig u bij dezen uit om een actieve rol te spelen in ons educatieve programma De Derde Kamer, een lesprogramma voor leerlingen van groep 7 en 8. Daar komt u niet meer onderuit.

Mijnheer Smaling, met uw grote kennis en brede ervaring heet ik u meer dan van harte welkom in deze Kamer. Ik wens u van harte veel succes toe!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Wat moet nu een eenvoudige burger tussen zo veel agrarische geleerdheid en ervaring?

Het gaat hier vandaag over duurzame landbouw. Boeren, burgers en ondernemers mogen van ons verwachten dat wij naar effectieve oplossingen zoeken die de tand des tijds kunnen doorstaan. Dan gaat het dus om duurzame oplossingen. De definitie van "duurzaam" is volgens mij dat iets de tand des tijds kan doorstaan. Bij duurzame oplossingen voor de landbouw is sprake van een complex van samenhangende vraagstukken. Er is sprake van interdependenties. Een aanpak raakt altijd meer belangen en meer probleemvelden. Het is ook geen nationaal vraagstuk; Nederland opereert op de wereldmarkt. Ons land wordt gesteund en gestuurd in Europees verband. Waar wij geld verdienen aan internationale handel leiden op hetzelfde moment internationale afspraken tot extra lasten voor onze boeren en consumenten. Ook inhoudelijk is er veel onderlinge afhankelijkheid. Wij spreken steeds meer over ketens. Ruimtegebruik, kwaliteit van producten en consumptiepatronen grijpen in elkaar. Markt, Staat en burger doen het met elkaar, staan tegenover elkaar en verdringen elkaar, maar zullen samen tot oplossingen moeten komen. Ook op dit punt is sprake van verwevenheid en van onderlinge afhankelijkheid. Allocatie van goederen, diensten en kennis wordt ondersteund door al dan niet gerichte interventies: de Staat intervenieert met regels, geld en beleid; de markt doet dat met zowel kleine als grote concentraties van kapitaal en met prijzen, afspraken en reclame; de burger doet hetzelfde door zijn consumptiepatronen.

Nederland speelt een rol op wereldschaal. Het is sterk afhankelijk van wat zich op wereldniveau afspeelt. Energie-, water- en voedselvoorziening zorgen wereldwijd voor grote problemen, zowel in China, Afrika en Bolivia als in Europa. Die problemen hebben geheel verschillende gezichten. Wij moeten dus wereldwijd komen tot een gecoördineerde aanpak van afstemming en regulering; tegelijkertijd moeten er geheel tegengestelde belangen gediend worden. Dit vraagt om politiek leiderschap, om betrokkenheid en om de wil te ontwikkelen en te vernieuwen. Op veel plaatsen is er een energiegebrek dat de voedselproductie dreigt te verdringen. In Afrika is voedsel vaak een zaak van gebrek, in Europa is overmaat het probleem, maar ook veiligheid. Op de ene plek is water schaars en op de andere plek is er een overvloed. Om daarin te sturen, zijn lef en power nodig.

Als landbouwnatie is Nederland een krachtige speler in de wereld. Wij kunnen trots zijn op de hoge productiecijfers en op veel kennis en vakmanschap bij boeren en boerinnen. Nederland is een wereldmacht, nummer 2 of 3 of de ranglijst, met hoge productiecijfers per hectare/€ 1000 en per arbeidskracht/€ 1000. Er gaat veel Nederlandse kennis over de wereld. Er wordt veel kennis opgedaan aan onze onderwijsinstellingen door een grote variëteit aan studenten. Ons landbouwonderwijs in de breedte, lager, middelbaar en hoger landbouwonderwijs, maar ook Wageningen Universiteit en andere universiteiten getuigen daarvan. Er bestaan veel mooie instituten, ook aan de kritische kant van het spectrum. Ik doel daarbij op het Centrum voor Landbouw en Milieu, waar ik een deel van mijn inspiratie heb opgedaan. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Tuinbouw en veeteelt zijn toppers op het gebied van kwalitatief hoogwaardige productie.

Zoals gezegd mogen wij daar trots op zijn. Nog steeds heeft de landbouw een aandeel van meer dan 10% in de Nederlandse economie. Die prestaties krijgen nog meer reliëf als wij bedenken dat Nederland een van de dichtstbevolkte landen ter wereld is. Ons land telt zo'n 450 mensen/km2, terwijl een land als Noorwegen daarentegen 14 mensen/km2 telt. Daarmee raken wij echter ook aan de zwakke stee van Nederland als landbouwnatie. Wij stuiten op het trauma van de schaarse ruimte. Daarmee gaan wij feitelijk erg slecht om. Nederland telt veel mensen in een kwetsbaar land. Er is veel agrarische productie die die kwetsbaarheid verder onder druk zet. Wij zijn dat "milieugebruiksruimte" gaan noemen. Dat is geen term waarmee je burgers in de benen krijgt. Voor dit debat is deze term echter bruikbaar; wij moeten het er maar mee doen. De agrarische productie levert door mineralen en ammoniak en door broeikaseffecten een aanslag op de milieugebruiksruimte. Dit vraagt om maatregelen, waarop ik later nog terugkom.

Het trauma van de schaarse ruimte kent nog een geheel andere dimensie, namelijk die van de positie van ons platteland en van de plek die boeren hebben. Ook hun positie is gedurende de afgelopen decennia steeds verder onder druk komen te staan. Hun leef- en werkruimte is door de aanslagen van de verstedelijking in Nederland steeds verder beperkt. Als wethouder ruimtelijke ordening heb ik dat aan den lijve ondervonden bij de onderhandelingen over een bestemmingsplan buitengebied, maar vooral bij het proces van verkrijging van gronden om stadsuitbreiding mogelijk te maken. Die ervaring maakt dat ik van trauma's durf te spreken, wetende dat ik mij daarbij schuldig maak aan een zekere overdrijving. Het is een trauma wanneer een boer van rond de zestig zijn prachtboerderij, die generaties lang in de familie is, ziet verdwijnen. Voor een deel geven wij het land terug aan de natuur in de vorm van uiterwaarden; voor een ander deel komen er woningen, scholen, winkels, et cetera. Zakelijk gezien betekent dit een mooie deal voor de betrokken boer: een mooi vrijstaand huis aan de rand van de nieuwe wijk en zijn dochter in eenzelfde soort huis naast hem. Hij heeft echter geen land meer, noch koeien of schapen. Zijn zoon is met de rest van het familiekapitaal naar een nieuw bedrijf in Groningen gegaan; dat is ook mooi, maar het is geen Betuwe. Twee kanten van de medaille die schaarste heet.

Boeren in het Groene Hart – wat mij betreft behoort de Betuwe daartoe – leveren in feite extra inspanningen. Hun optreden is qua maatschappelijk effect indringender en raakt aan meer belangen. In feite zouden zij meer moeten profiteren van de beschikbare middelen. Het systeem geeft echter meer credits aan grote boeren.

Hoe kijkt de minister aan tegen deze schets van het dilemma van trots en trauma? In haar brief van 7 december jongstleden waarin zij reageerde op de health check, de mededeling over de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zegt zij nadrukkelijk op blz. 5 dat "de agrarische sector zich moet kunnen blijven ontwikkelen door innovatie, diversificatie, biologische landbouw en het beheer van natuur en landschap". Dat geeft richting. Hoe kan dat echter binnen de gegeven beperkingen?

Zetten wij deze problematiek af tegen de wereldwijde stand van zaken, dan krijgt het debat een andere wending. Wanneer wij op wereldschaal doorgaan met de huidige consumptie van dierlijke eiwitten en dat transponeren naar landen als China en India, dan hebben wij twee aardbollen nodig. Die hebben wij echter niet en die zijn ook niet te maken. Dat vergt dus aanpassingen in productie- en consumptiepatronen. Die aanpassingen staan niet op zichzelf, maar moeten vooral bekeken worden vanuit een Europese context. Dat is namelijk de context waarop de landbouwpolitiek zich primair afspeelt. Nederland kan nauwelijks nog als enig land oplossingen bedenken, al verbeelden sommige mensen zich dat nog wel.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een van de oudste instrumenten van de EU. Er is veel veranderd sinds de oprichting van de EU, maar in essentie is er nog veel van het oude systeem aanwezig. Er zijn wel voornemens om scherper op veranderingen in te spelen, maar de verwevenheid van belangen is groot. Ook de verwevenheid van Staat en markt is groot. Deze is in feite paradoxaal: aan de ene kant geen overheidsbemoeienis als dat productiebeperkingen oplevert, maar aan de andere kant wel steun als ondernemers het niet redden. Tegelijkertijd hebben veel ondernemers in de sector een laag inkomen en kunnen zij in feite niet als vrije ondernemer beschouwd worden. Dat geldt voor Nederlandse boeren, maar voor veel boeren in andere Europese landen nog sterker.

Deze factor moet meegewogen worden bij in te zetten veranderingen. Met de health check is daarmee een begin gemaakt. Uit zijn reactie van 7 december jongstleden blijkt dat het kabinet er actief mee aan de slag wil gaan. Om een beter beeld te krijgen van de noodzakelijke inzet is het denken in ketens van groot belang. De hoeveelheid en veiligheid van voedsel, de kwaliteit van het platteland, het dierenwelzijn en de prikkels van een innovatieve aanpak, transitie, horen bij elkaar.

De eigen inzet blijkt evenzeer uit de onlangs verschenen beleidsbrief Veehouderij. De minister spreekt daarin over de noodzaak om van een kwantitatieve benadering om te schakelen naar een kwalitatieve benadering. Die toekomstbenadering spreekt mijn fractie aan, zowel voor de veehouderij maar ook in een breder perspectief. Men is daarmee voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid eerder begonnen. Steun moet ook een maatschappelijke meerwaarde opleveren. Er moeten geen ongerichte inkomenssubsidies noch generieke exportsubsidies meer verleend worden. Men moet daarentegen op zoek gaan naar een maatschappelijke meerwaarde die leidt tot meer duurzame oplossingen. Alles lijkt overigens al een keer gezegd te zijn, maar het staat vast dat er zaken moeten veranderen. De film "The inconvenient truth" is in feite ook een herhaling van argumenten, maar wordt alleen met meer drama en veel politieke emotie gebracht door een overtuigend politiek leider. "Cradle to cradle" is een uitstekende nieuwe impuls, maar is in de kern niet nieuw. Er zijn wel nieuwe vormen en nieuwe werkwijzen. De boodschap is echter in wezen niet anders dan die van de Club van Rome. Ik moet daarbij denken aan de tijd dat ik in de Wereldwinkel in Capelle aan den IJssel met juten tasjes rondliep als statement tegen het gebruik van plastic tasjes. In feite is de huidige boodschap van "cradle to cradle" geen andere dan die van destijds.

Het is dus zaak om met nog meer kracht aan politieke interventies te werken. Beleid moet gebaseerd zijn op maatregelen, die op korte en lange termijn effect sorteren en die gericht zijn op het mobiliseren van maatschappelijke krachten. Burgers zijn nodig; ondernemers zijn nodig, zowel binnen als buiten het agrarisch bedrijf. Er zijn meerdere redenen om een steviger hervorming in te zetten. Ik loop er een aantal na, waarbij ik mij primair op het gemeenschappelijk landbouwbeleid richt.

De voedselvoorziening staat onder druk en de vraag stijgt sneller dan het aanbod. Dat wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat de wereldbevolking verder oploopt van ruim 6,5 miljard nu naar bijna 9,5 miljard in 2050. Verder veranderen voedselpatronen. Er wordt meer dierlijk dan plantaardig voedsel geproduceerd. De welvaartstoename in Azië levert een belangrijke verklaring voor die andere patronen. Vaak vruchtbaar boerenland wordt opgeofferd aan verstedelijking. Prijzen stijgen. Er wordt steeds meer risico gelopen op het gebied van voedselveiligheid. Het is mogelijk dat voedsel net als energie een geopolitieke factor wordt.

Andere natuurlijke milieus dan de agrarische komen onder druk te staan. De biodiversiteit verschraalt: bossen, wetlands en woestijnen verdwijnen in de slag om de voedselproductie op peil te houden. Er ontstaat een grotere concurrentie tussen voedsel en energie. Bio-energie kan een alternatief worden en het kan aantrekkelijker zijn voor marktpartijen om energiewaarden te produceren dan voedselwaarden. Een volledige vrije markt kan toch tot merkwaardige contradicties leiden.

Voedsel en energie zijn steeds nadrukkelijker een globale markt, waarin multinationale ondernemingen domineren. Daardoor dreigt een zekere ondoorzichtigheid, waarin overheden nauwelijks meer invloed kunnen uitoefenen. Dat geldt nog meer omdat ook de hiermee samenhangende transportbewegingen en de handel steeds meer op wereldschaal geregeld worden.

Wij blijven worstelen met een aantal zware milieuproblemen die rechtstreeks de staat van de landbouw en de noodzaak om duurzamer te werken raken. Klimaatverandering slaat direct terug. Het wordt warmer en droger en de natte perioden veranderen qua tijd en intensiteit. Dat beïnvloedt de kwaliteit van de landbouwproductie in brede zin. Een zo mogelijk nog groter probleem is de watervoorziening, met name de distributie en het aanbod. Nu komt een fors deel nog uit natuurlijke bronnen. De concurrentie met vraag uit urbane gebieden en industrieel gebruik maakt dat moeilijker. Op termijn ontstaat echte schaarste zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Extra probleem is dat deze problemen nog zwaarder tellen in gebieden die nu al kampen met tekorten aan voedsel, schoon water en dergelijke.

Ten slotte zijn er nog een aantal vraagstukken van meer bestuurlijke aard. Steun van het publiek is lastig, aangezien het een heel complexe problematiek betreft. De budgetten staan onder druk en er is een overmaat aan bureaucratie. Overall speelt de uitbreiding van de EU een extra complicerende rol.

Hoe kijkt de minister tegen deze benadering aan? Wat betekent het voor onze opstelling in de EU? Welke koers is nu nodig om tot een werkelijk effectieve aanpak te komen? Zou het niet effectiever zijn om de huidige tweepijlerstructuur in de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te laten vallen door er een fonds van te maken voor voedselvoorziening en plattelandsontwikkeling in de breedte? Wij verlaten de directe inkomenssteun door te kiezen voor steun gekoppeld aan doelgerichte steun voor de ontwikkeling van een meer milieuvriendelijke, duurzame landbouw, steun voor ecosystemen en ketens die meer toekomstvast zijn. Het vermindert de bureaucratie en richt de budgetten meer op de toekomst. Waarom vooruitlopend niet meer Nederlandse steun voor de vrijwillige modulatie? We belijden met de mond graag een stevige subsidiariteit, soevereiniteit in eigen kring, om het in de taal te zeggen die deze minister moet aanspreken. Maar enige vrijheid die ook meer eigen geld kost? Is dat soms het probleem? Zo zijn er boeren die hun kalveren niet meer met zo'n plastic ding in hun oor willen laten lopen. Als zij in feite dan losgelaten worden en alle steun verliezen, is dat een illustratie van wat ik zo-even heb gezegd. Mijn fractie is nieuwsgierig naar het antwoord. Al kost het op korte termijn meer eigen budget, maar levert het op langere termijn niet meer resultaten op voor een totaalbenadering in termen van kwaliteit? Belangrijker nog: levert het ook niet een betere balans op tussen nationaal en Europees beleid?

Ook de ruimtelijke problematiek vraagt om keuzes. Wij hebben allerhande hoofdstructuren, maar een agrarische hoofdstructuur ontbreekt. Dat is eigenlijk vreemd. Allerhande mainports maar een agrarische ontbreekt in het beleid. Is de minister bereid om daar werk van te maken? Er zijn gebieden die een dergelijke impuls kunnen gebruiken. En waarom niet met het noorden een geheel nieuwe deal sluiten? De Noordelijke Alliantie kijkt naar Noordoost-Europa voor handel, industrie en energie. Waarom daaraan geen agrarisch element toevoegen? Ik denk aan de Noord-Duitse laagvlakte, Denemarken, Zweden, Finland, de Baltische staten én het noorden van ons land. In zo'n ruimte kun je veel doen voor toekomstig landbouwbeleid. Hoe kijkt de minister tegen een wat scherpere ruimtelijk-economische koers aan met een concentratie in het noorden plus bijvoorbeeld Flevoland en Zeeland? Het gaat de komende jaren om een duurzame voedselvoorziening en om meer aandacht voor de brede omgevingsaspecten.

De heer Willems (CDA):

Bedoelt de heer Eigeman hier te zeggen dat de landbouw zich moet concentreren in het noorden, Flevoland en Zeeland, waardoor de meer vruchtbare gebieden zoals de Betuwe, waar hij, naar ik meen, zelf vandaan komt, uitgeschakeld moeten worden?

De heer Eigeman (PvdA):

Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg niet dat ze op voorhand uitgeschakeld moeten worden. Om het dilemma tussen trots en trauma op te lossen zou het wel een mogelijkheid zijn om voor een aantal kerngebieden te kiezen. Dat laat onverlet dat je de Betuwe gerust kan handhaven als een gebied waar het fruit welig bloeit. Het gaat ook om de samenhang tussen milieu, natuur en landschap. Waar de spanning evenwel oploopt is het van belang om hoofdkeuzes te maken. Dat kan door een agrarische hoofdstructuur in te richten.

Verder noem ik duurzame voedselvoorziening: veilig, gezond en divers, stabiele prijzen, heldere informatie naar consumenten en dierenwelzijn als schakel in de keten. Meer aandacht voor de omgevingsaspecten betekent: kijk op natuurlijke bronnen en landschap en oog voor ontwikkeling van het platteland. Ofwel scherper op systeeminnovaties koersen, zoals mijn collega Waalkens van de PvdA-Tweede Kamerfractie het altijd noemt.

Alvorens af te ronden, nog twee zaken. In de eerste plaats wil mijn fractie benadrukken dat aandacht voor dierenwelzijn op dit moment te veel als afzonderlijk item wordt neergezet. Dieren hebben soms menselijke trekken gekregen, en dat is de wereld op zijn kop. Tegelijkertijd werd het wel tijd dat we ons meer gingen aantrekken van de wijze waarop we met dieren omgaan. Het is een belangrijk kenmerk van een duurzame aanpak van landbouw en natuur. Direct gedrag naar dieren, aandacht voor het fokken en voor genetische waarden en bewuster omgaan met dierlijke consumptie horen bij een meer duurzame benadering. Aandacht voor het transport van dieren, ook in Europees verband is daarvan een voorbeeld. Kan de minister aangeven hoe zij aandacht aan deze kant wil besteden? Persoonlijk spreekt mij haar nuchtere houding wel aan, maar het is zaak om meer het midden te vinden tussen het soort van personificatie van dieren en de achteloze wijze waarop nu anderszins vaak over dieren gesproken wordt. Bij het herdefiniëren van de grenzen tussen natuur en cultuur hoort een actieve aanpak. "Cradle to cradle" op wijkniveau, zeg maar.

Dat brengt mij tot mijn laatste punt. Duurzame ontwikkeling is geen zaak van louter beleid. Participatie, draagvlak maken, burgers meenemen en uitdagen horen daar evenzeer bij. Op dat punt vindt mijn fractie de kabinetsplannen niet geheel helder. De minister is hard bezig met de nota Natuur- en milieueducatie, maar dat heeft wel lang geduurd en een visie op dat instrumentarium is onontbeerlijk. Het verwondert ons dat in de begroting en in aanpalende plannen veel gesproken wordt over draagvlak maar dat nergens de koppeling met educatie en communicatie gelegd wordt. Duurzame landbouw kan alleen een succes worden wanneer mensen inzicht hebben. Dat begint jong, en dat is niet slechts een kwestie van leskisten, groene gidsen et cetera maar vergt een verdergaande professionele benadering die reikt over de grenzen van het departement van deze minister. Duurzame ontwikkeling is een brede maatschappelijke opgave, waarin de landbouw een cruciale rol vervult. Maar die kan nooit alleen worden ingevuld. Het gaat ons inziens om kabinetsbreed beleid, dat gericht moet zijn op medeoverheden, op maatschappelijke organisaties en op het bedrijfsleven. Klimaat, energie, voedsel en water zijn elke dag present voor elke burger, waar ook ter wereld. Dat betekent dat deze verwevenheid zich dagelijks manifesteert en dat er dagelijks kansen zijn om mensen daarbij te betrekken. Een duurzame landbouw kan niet zonder een lerende samenleving en niet zonder overheden die prikkelen tot leren. Graag hoor ik een reactie van de minister op dit punt.

Als wij willen dat ook de generaties na ons hun toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien, dan moeten wij die kansen pakken. Dat is ons inziens de inzet van dit debat. Ook zij moeten op hun manier trots kunnen zijn.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Vanmiddag spreek ik ook namens de fractie van de SGP.

Allereerst wil ik mij aansluiten bij de felicitaties aan het adres van collega's Smaling en Willems. Ik wil dat eigenlijk als voorzitter van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit extra onderstrepen omdat hun deskundige en veelomvattende kennis van zoveel zaken die de landbouw regarderen onze commissie alleen maar ten goede zal komen. Wij hebben gemerkt dat hun hart bij de zaak ligt en dat is van geweldig groot belang. Ik reken op een heel goede en vruchtbare samenwerking. Ik weet dat eigenlijk wel zeker, want ik ken beide collega's al heel lang. De heer Willems ken ik vanaf mijn studententijd. Via mijn vrouw onderhouden wij nog allerlei ingewikkelde familierelaties. Verder is er een jarenlange geestelijke verwantschap die niet verloren gaat. De heer Smaling was aan de Universiteit van Wageningen een zeer gewaardeerde collega, voor mij inmiddels oud-collega. Wie weet wordt deze commissie van LNV in de nieuwe kabinetsperiode wel geduid in de termen van Willems: commissie duurzame voedselvoorziening en natuurbeheer. Daarover gaat mijn bijdrage vanmiddag.

De ontwikkeling van de landbouw is duidelijk op een keerpunt aangekomen. Van overschotten en lage prijzen gaan wij naar schaarste en hogere prijzen. De oorzaken daarvan zijn onder andere de groei van de wereldbevolking, de welvaartsgroei in met name India en China, waardoor eetgewoonten wijzigen. Meer en meer worden landbouwgronden ingezet voor de productie van biobrandstoffen. Klimaatverandering werkt bovendien ongunstig voor de productiecapaciteit van landbouwgronden.

Deze omwenteling in de landbouw kent een aantal blijvende problemen, zoals toename van de belasting van het milieu en de natuurverwoesting, verlies van biodiversiteit, toenemende schaalvergroting, dreigende honger voor meer mensen. Maar er zijn ook uitdagingen.

Welke richting in de ontwikkeling van de huidige kantelende landbouw het meest verantwoord is, zal worden bepaald door de prioriteiten die wij stellen. Het moet in de landbouwpolitiek allereerst gaan om de productie van voedsel voor iedereen, wereldwijd. Zoveel mogelijk landbouwgronden zullen daarvoor moeten worden geëxploiteerd. Daarom kan het wenselijk zijn om de vleesproductie overal te minderen om voor meer mensen brood op de plank te krijgen. Ook zullen met name de arme boeren in de ontwikkelingslanden weer in staat moeten worden gesteld om hun gronden produceerbaar te maken. Aankoop van zaden en kunstmest moet door de ontwikkelingspolitiek mogelijk worden gemaakt. Wie daarenboven let op de toekomst van de productie van de landbouw zal daarbij aandacht moeten hebben voor duurzaamheid van die productie.

Voedselzekerheid voor iedereen als eis van rechtvaardigheid en duurzaamheid als eis van zorgvuldig beheer van de schepping zijn twee goede richtlijnen voor een verantwoorde landbouw.

De in te zetten wetenschap en technologie moeten daaraan dienstbaar zijn. Dat is gemakkelijk gezegd. De praktijk is dat die wetenschap en technologie vaak juist vanwege een verkeerde inzet een onderdrukkende, vervuilende en soms zelfs een verwoestende invloed hebben op mensen, culturen, dieren en natuur. De grote vraag is daarom hoe wij in de huidige kanteling in de ontwikkeling van de landbouw op het goede en verantwoorde spoor komen. En vooral in dit debat is natuurlijk van belang wat dit betekent voor een verantwoorde duurzame landbouwpolitiek.

Laten wij beginnen met het stellen van een aantal kritische vragen. Allereerst iets over de schaalvergroting. Grootschaligheid in de akkerbouw wordt en werd overwegend beheerst door wetenschap en technologie in dienst van de economie. Daarbij zijn nivellering en aantasting van het landschap, alsmede verlies van biodiversiteit bijna altijd in het geding. Het platteland lijdt over het algemeen aan deze schaalvergroting. Zou het bevorderen van een verantwoorde biologische landbouw niet een goede tegenkracht kunnen zijn? Dat is geen ouderwetse landbouw, maar een landbouw waarbij de kwalitatief hoge kennis van de biologie wordt ingezet om meer en tegelijk minder schadelijk voor mens, dier, natuur en milieu te produceren. De inzet van hoogwaardige biologie staat nog maar aan het begin. Versterking ervan is veelbelovend. Wil de minister deze ontwikkeling nog sterker bevorderen dan al is gebeurd? In een interruptie met collega Schaap heb ik dit ook al benadrukt. Ik herinner mij dat toen de heer Bukman minister van Landbouw was, in de begroting stond dat dit 2% zou zijn van het landbouwproductieproces. De huidige minister heeft daarvoor gelukkig al 10% op de agenda staan.

Tuinbouw en veehouderij zorgen voor veel verkeer en voor veel negatieve kanten, zeker in geval van een toenemende intensiteit. Een meer biologische benadering zou ook hier, door aan jaargetijden gebonden tuinbouw bijvoorbeeld, een vermindering van de nadelen kunnen opleveren.

De heer Willems (CDA):

44 jaar geleden dorst ik als jongerejaars de ouderejaars niet tegen te spreken. Wij zijn nu iets gegroeid, nogmaals, met veel respect voor collega Schuurman, met wie ik veel heb gedeeld in de periode in Delft en daarna.

De heer Schuurman geeft de suggestie dat wij transport moeten beperken. Daar heb ik toch een zorgen over. Dan kun je immers stellen dat wij de export door de ontwikkelingslanden iets zouden moeten tegenhouden en dat wij de eigen export, die ook niet gering is en zelfs zeer groot is, ook iets moeten minderen. Ik neem niet aan dat collega Schuurman daar een voorstander van is.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dat is wel een aardig punt, vooral omdat de heer Willems zowel onze export als de export door ontwikkelingslanden benadrukt. Als het daarom gaat, kies ik beslist voor een bevordering van de export van producten uit ontwikkelingslanden. Die heeft immers altijd onder druk gestaan, mede door de Europese subsidiepolitiek. De ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden is daardoor zelfs zwaar onder druk komen te staan en dit heeft voor veel verlies aan landbouwareaal en landbouwproductiemethoden gezorgd.

Ik dacht niet meteen aan de uitvoer door ons. Ik dacht aan de manier waarop wij de producten die wij uitvoeren, produceren. Ik herinner mij de productie van blikken ham. De beesten worden van Noord-Europa naar Zuid-Europa gesleept en vervolgens worden de ingeblikte hammen weer naar Noord-Nederland getransporteerd. De energiebalans daarvan is zeer nadelig. In het verleden was men in dat proces twee keer deelgenoot van Europese subsidies, namelijk door invoer in Italië en door invoer in andere landen. Dat lijkt mij dus een heel onverstandige ontwikkeling. Het is zeker niet bevorderlijk voor de landbouw in de ontwikkelingslanden.

De heer Willems (CDA):

Ik zie dat voor ontwikkelingslanden duidelijk ruimte moet worden gecreëerd. Dat gebeurt al door een duidelijke reductie van import en door restricties in Europa en andere landen in de wereld. De heer Schuurman zet dus toch vraagtekens bij de sterke exportpositie van de landbouw in Nederland. Ook daarbij worden toch meestal "the cradle to grave"-calculaties betrokken. Dan zijn er weliswaar wat hogere transportkosten, maar dan wordt zeer efficiënt geproduceerd. Onze tomaten worden dan toch efficiënter en goedkoper geproduceerd dan in Italië.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Als wij over tomaten spreken, kan ik de heer Willems gelijk geven als het over de productiekosten gaat. Of ik hem ook gelijk zal geven als het over de kwaliteit gaat, betwijfel ik.

De heer Willems (CDA):

Dat laten wij aan de consument over.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik vraag aandacht voor het heen en weer gesleep met producten in het productieproces. Wij zouden daarbij ook op de energiebalans moeten letten en ons afvragen of het ons niet veel meer kost aan energie dan wij er ooit uit kunnen halen.

Graag krijg ik een reactie van de minister op de stelling dat industriële landbouw en duurzaamheid in principe met elkaar strijden en duurzaamheid en biologische landbouw in principe bij elkaar horen. Om elk misverstand uit te sluiten, dit betekent niet dat de industriële landbouw zou moeten worden afgeschreven, maar wel dat hij een versterkte ecologisering en biologisering zal moeten doormaken.

De heer Schaap (VVD):

In The Economist is laatst een berekening weergegeven van de energieconsumptie waarin de door de heer Schuurman betitelde industriële landbouw werd vergeleken met de kleinschalige landbouw met huisverkoop. De verschillen waren gigantisch ten gunste van de industriële landbouw. Juist in de grootschaligheid ligt de grote winst.

De meest grootschalige land- en tuinbouw in Nederland, de glastuinbouw, kent een volledig geïndustrialiseerde productie. Pleit de heer Schuurman ervoor dat ook daar de factor biologisch doorslaggevend wordt, wat wil zeggen dat de glastuinbouw moet worden gesaneerd?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik heb gezegd dat ik de industriële landbouw niet wil afschaffen. Ik zou graag zien dat in de industriële landbouw meer aandacht wordt geschonken aan de ecologisering. Dit doen wij al, maar dit zou nog versterkt moeten worden. Wij zouden daarnaast ook meer aandacht moeten hebben voor biologisering. Wij hebben een bijna industrieel schone tuinbouw en ik ben het ermee eens dat dit werkelijk fantastisch is, maar je zou je erop blind staren als je niet verder keek. Als je naar de bronnen van de energievoorziening kijkt, weet je dat de energiebalans aan de bronnen nog steeds niet gunstiger is dan vroeger. Je lost ter plekke problemen op, maar als je de hele keten beziet en naar de bron van de energievoorziening kijkt, dan moet je vaststellen dat die oplossing meer energie vraagt en dus ook weer negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Mijn tweede punt heeft betrekking op genetische manipulatie. Genetische manipulatie of modificatie is in de vorm van transgenese nog steeds met vele vragen omgeven. Daarbij spelen verlies van biodiversiteit, dreigende milieugevolgen en afhankelijkheid van boeren van economische grootmachten een grote rol. Tegen al deze dreigingen komt ook de biologische landbouw in het geweer. Wanneer de techniek van de genetische modificatie binnen de soorten – de cisgene transformatie – zich echter met de biologische landbouw verbindt, zijn daar goede ethische, maar ook landbouwproductieve resultaten mee te boeken. Is er daarvoor niet te weinig aandacht? Graag een reactie van de minister.

De heer Schaap (VVD):

De heer Schuurman zegt dat de land- en tuinbouw afhankelijk wordt van een aantal zeer grote ondernemingen die een monopolie krijgen op deze technieken. Ik wijs erop dat wij de invoering van deze technieken met regelgeving en bewaking van de risico's zo ingewikkeld en duur hebben gemaakt dat als vanzelf alle kleine bedrijfjes afvallen en er alleen een paar heel grote zoals Monsanto overblijven. Silicon Valley is een voorbeeld van de ontwikkeling van kleinschalige high tech. In de biogenetica waren er veel van dit soort kleinschalige high techbedrijven, maar die is allemaal de nek omgedraaid vanwege het beleid.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Er zit natuurlijk een kern van waarheid in de opmerking van de heer Schaap, maar de grote bedrijven waren door de hoge researchkosten in het voordeel van de kleine. Ik ken heel wat kleinere bedrijven die heel snel door de grotere bedrijven werden opgekocht, omdat zij op die manier intensiever en effectiever op een grote schaal de door de kleine instellingen ontwikkelde technologie konden exploiteren.

De economische afhankelijkheid van boeren in de derde wereld is een van de meest dringende problemen voor de toekomst. Hoe kunnen wij daar een proces van vermindering op gang krijgen, opdat wij de landbouw daar op een eigen wijze kunnen ontwikkelen? Ik kan niet anders dan tot de conclusie komen dat wij de landbouw in ontwikkelingslanden in de afgelopen jaren veel schade hebben berokkend. Het zal lang duren voordat die schade weer is hersteld. Daarom pleit ik ook voor het beschikbaar stellen van zaden en kunstmest aan die landen in plaats van het om zeep helpen van de landbouw daar.

De heer Schaap (VVD):

Die landbouw wordt eerder om zeep geholpen door ziekten en plagen dan door onze verstoringen. Ik noem maar eens wat: de droge rijstbouw kreunt onder de Fusarium en de stengelboorder. Als wij die landen willen helpen, moeten wij de rijst zo snel mogelijk genetisch modificeren zodat hij resistent is. Dan kunnen de boeren verder, maar nu zijn de opbrengsten vaak nihil.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik sprak al over het beschikbaar stellen van zaden, maar ik zou dan graag zien dat dit zaden van cisgene transformaties zijn.

Mijn derde punt gaat over de biobrandstoffen. De discussie over de biobrandstoffen is niet eenduidig. Voorstanders staan tegenover tegenstanders. Zonneklaar is evenwel dat deze brandstof aan de totale vermindering van CO2 nauwelijks bijdraagt, maar wel verlies aan biodiversiteit betekent en druk zet op de voedselvoorziening van de allerarmsten. Welk politiek compromis moet hier worden gesloten? Het kan toch niet zo zijn dat vanwege gebrek aan bijvoorbeeld fossiele brandstof de biobrandstof honger voor de armen betekent? Nog steeds weegt biobrandstof – afgezien van het gebruik van biomassa als afval waar ik wel veel in zie – niet op tegen andere mogelijkheden zoals vermindering van energieconsumptie en de ontwikkeling van andere duurzame alternatieve energieopwekking, waaronder vooral innovatief gebruik van zonne-energie. Het dilemma wordt zwaar als ook erkend moet worden dat de bronnen van fossiele brandstoffen eens zullen op raken. Vele wetenschappers roepen om een verbod op biobrandstoffen vanwege geringe opbrengsten en vanwege ethische problemen. Een voordeel van een verbod kan zijn dat andere mogelijkheden voor energievoorziening dringender zullen worden onderzocht en geëxploiteerd. Wat staat de bewindsvrouw voor ogen?

Mijn vierde punt heeft betrekking op de marktgerichtheid. De marktgerichtheid van de landbouw is ingewikkeld doordat de landbouwproductie zich in vergelijking met industriële productie niet tot het einde toe leent voor de wetenschappelijk-technische beheersing. Daarvoor is er een te grote verscheidenheid in klimaat, natuur en milieu. Een auto kunnen wij automatisch produceren, maar automatische productie lukt ons in de landbouw nooit. Als wij proberen die wetenschappelijk-technische beheersing toch zoveel mogelijk in te zetten dan geeft dat onvermijdelijk problemen. Uniformering leidt tot allerlei schade voor mens, boer, dier en natuur. "Free market" moet in de landbouw daarom vooral ook "fair market" zijn. Marktgerichte landbouw zal altijd gepaard moeten gaan met een politiek geïnspireerd flankerend beleid. Dat beleid zal voorwaardenstellend en subsidiërend moeten zijn. Waterbeheer, landschapsbeleid, natuurbeheer, bescherming van biodiversiteit, dierenwelzijn, inkomen van de boeren zijn even zo vele factoren die onderling tegen elkaar moeten worden afgewogen. Vooral de steun aan de boeren moet vanwege grote regionale verschillen en met het oog op verdelende rechtvaardigheid gedifferentieerd worden.

De uitdagingen veranderen met de tijd. Gezien de recente gunstige prijsontwikkeling is het noodzakelijk om de politiek van de uitvoerrestituties, de melkquota en de braaklegging te herzien. Daartegenover is financiële steun voor natuurbeheer en landschaps- of plattelandsontwikkelingsbeleid een dringende noodzaak. Maar de vraag daarbij is: hoe valt de te subsidiëren taak te controleren, zodat wij ook waar voor het subsidiegeld krijgen? In elk geval zal steeds een positieve bijdrage geleverd moeten worden aan bestrijding van klimaatproblemen, bescherming van de biodiversiteit, en verlichting van de natuurdruk. Werd vroeger de productie van de boer gesubsidieerd en daarna zijn verzorgende activiteiten, nu lijkt het erop dat de gelden worden overgeheveld naar de eigensoortige begroting van plattelandsontwikkeling. Wij hebben begrepen dat in Europees verband daarover binnenkort knopen moeten worden doorgehakt. Waarvoor kiest de Nederlandse regering?

Mijn vijfde punt is het hoofdpunt: duurzaamheid. Alle genoemde problemen komen samen in de vraag naar duurzaamheid. Er zijn grote mondiale veranderingen gaande en er is een sterke invloed van de mens op de vegetatie, de waterhuishouding, de oceanen en de atmosfeer. Alle problemen zijn van dit proces onderdelen. Ik meen dat de eis om duurzaamheid te bevorderen een shift in het cultuurparadigma vereist. Binnen het overheersende cultuurparadigma van het Westen hebben wij met veel problemen te maken. Deze problemen trachten wij meestal op te lossen met dezelfde middelen en methoden die ze hebben opgeroepen. De oplossingen blijken – vooral met steun van de economie en de politiek – onderdeel van de problemen van onze cultuur te zijn. Zo langzamerhand leren wij in zien dat dit niet langer gaat.

Aandacht voor klimaatswijziging, zeespiegelstijging, het verschuiven van klimaatgordels, verstoring van ecologische systemen, verlies van biodiversiteit, nieuwe tropische ziekten, verlies van dierenwelzijn enzovoort doet een appel op een verandering in het cultuurethos. Meer en meer gaan de ogen open voor een ander cultuurparadigma. Meer en meer ziet men in dat de moderne maatschappij met haar patronen van produceren, beheersen en consumeren inherent – en niet toevallig – onduurzaam is. Het bestaande cultuurpatroon wordt door dat alles ondermijnd. En naarmate de politiek echt werk maakt van duurzaamheid – bijvoorbeeld door de introductie van het voorzorgsbeginsel – en duurzaamheid dus niet tot een toverwoord of mythe laat verworden, roept de heersende cultuur steeds meer twijfel op. De politiek kan zo positief meewerken aan een verandering in de cultuurgezindheid van velen. Een hoognodige cultuuromslag ligt in het verschiet, met meer aandacht voor het leven van toekomstige generaties en voor de rijkdom van talrijke, gevarieerde medeschepselen, dus voor echte duurzaamheid. Met meer aandacht ook voor gerechtigheid tegenover de ongerechtigheid van de huidige globaliserende ontwikkeling.

Hoe zou een degelijk nieuw cultuurparadigma er dan uit moeten zien? Wat is de essentie ervan? Het moet wezenlijk van het voorgaande verschillen en toch het oude opnemen in een transformatieproces. In het oude cultuurparadigma wordt de natuur als levenloos gezien en binnen dat kader uitgebuit door onbegrensde manipulatie. Daarom zeg ik: werden tot voor kort in het technisch paradigma, natuur, mens, milieu, planten en dieren bekeken vanuit een technische blik – het zogenaamde "machinemodel" – nu zal de bescherming van het leven bij cultuurvorming het allesbeheersend gezichtspunt moeten zijn. Wetenschap en technologie en economie zullen het leven in alle gevarieerdheid en vormenrijkdom niet mogen vernietigen, maar juist in dienst ervan moeten staan. Het plan van de minister voor een duurzame veehouderij, dat recent bekend is geworden en waarover ik mij verheug, past binnen dat nieuwe cultuurparadigma. Graag hoor ik de minister over de betekenis van dit nieuwe cultuurparadigma ook voor andere sectoren van haar portefeuille.

Daarmee kom ik tot een samenvattende conclusie. In de industriële landbouw is het wetenschappelijk-technisch denken overheersend. Eigenlijk wordt alles beschouwd in het licht van het technische model, ofwel – heel breed opgevat – het machinemodel. Daaraan ontbreekt het leven als een fundamentele, beslissende factor. De macht van de technologie wordt dan, aan de hand van dat model, despotisch. Grote problemen zijn er door ontstaan. Wij constateren nu hoezeer het leven wordt bedreigd en zelfs is vernietigd.

De heer Willems (CDA):

Degenen die je na aan het hart staan, volg je kritischer. Ik deel vele grondbeginselen van het leven met de geachte afgevaardigde de heer Schuurman. Toch vind ik dat hij iets te pessimistisch spreekt over de ontwikkelingen die de technologie de laatste decennia ook in de landbouw heeft doorgemaakt. Ik denk dan met name aan het feit dat in landen als China en India, waar tientallen jaren geleden significant honger werd geleden, die honger nu in hoge mate is uitgebannen. De technische ontwikkelingen hebben deze landen duidelijk gesteund. Ik ben met hem van mening van er altijd vragen zijn verbonden aan technologische ontwikkelingen, maar is hij nu niet iets te pessimistisch?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dat pessimisme wordt waarschijnlijk opgeroepen door één woord, dat ik zeer bewust heb gebruikt, namelijk dat de macht van de technologie aan de hand van dat model despotisch is. Wat doet een despoot? Welnu, een despoot regeert zonder rekening te houden met waar hij macht over uitoefent.

De heer Willems (CDA):

Dan is het de vraag, of het model klopt.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Juist, en dat model klopt ook niet naar mijn diepe overtuiging. Als ik de geestesgeschiedenis van het westen onder de loep neem, moet ik constateren dat het machinemodel door vele denkers is gepropageerd. Als u de twee vaders van de moderne filosofie bestudeert, René Descartes en Francis Bacon, blijkt zonneklaar dat zij de werkelijkheid als een technisch te beheersen werkelijkheid zien, omdat zij bij voorbaat plant, dier en mens en de samenleving als één grote technische constructie hebben geïnterpreteerd. Dat kun je met citaten aangeven. Nog niet zo lang geleden is er aan de Vrije Universiteit een proefschrift verdedigd dat laat zien hoe de visie op de natuur in de loop van de tijd bepaald werd door de mogelijkheden die geboden werden, van stoommachine tot computer. Dat is heel merkwaardig. Eigenlijk is het verrassend dat wij niet inzien dat landbouw allereerst aandacht moet geven aan alles wat leeft. Wij beginnen echter met een machinemodel, waarbij ik gelukkig met u kan constateren dat de natuur sterker is dan de wijsgerige visies. Dus komt er correctie op; dat is één kant. Aan de andere kant levert het wel het een en ander op en daarom is het zo verleidelijk. U geeft zelf de voorbeelden van India en China. Het zal echter niet lang meer duren voordat deze landen te maken krijgen met een enorme druk van milieuproblemen. Dat is inherent aan het toepassen van het machinemodel. Het machinemodel, dat planten en dieren als machines interpreteert, heeft van meet af aan afgezien van het leven van planten en dieren en deze in abstracties laten opgaan die, als je ze projecteert in de levende werkelijkheid, het leven bedreigen. Dan zitten wij in een onduurzaam proces.

De heer Willems (CDA):

Als u vecht tegen dat machinemodel, vecht u dan niet als Don Quichot tegen molens? Is de realiteit niet anders, namelijk dat daar niet het machinemodel geldt? Is het niet juist zo dat dit een wereld is waar, zoals u en ik beiden onderkennen, leiding aanwezig is en er iets gebeurt door een werking van buitenaf? Denkt u niet dat daardoor mensen bezig zijn met deze wereld op een andere wijze dan het machinemodel suggereert? Ik denk dat u daarom veel optimistischer mag zijn over wat er gebeurt en dat de technologie de mensen kan helpen.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zei al dat de politiek ons daarin voorgaat, in de persoon van de minister met haar visie op de veehouderij. U hebt zelf ook een bijdrage geschreven over het milieuprobleem tijdens het vorige kabinet. Wereldwijd zijn er wetenschappers die zich inzetten. Dat is allemaal waar, maar ik wijs erop dat het oude model in onze cultuur zeer taai is en niet gemakkelijk afgezworen wordt. Er is een boek verschenen van David Noble, "The religion of technology", waarin dit tot het uiterste wordt doorgevoerd. Daarin beschrijven verschillende deskundigen hun visie voor de toekomst, afhankelijk van de sectoren van de techniek. Aan het eind worden zij geïnterviewd en dan blijken al die deskundigen op een ingewikkelde manier – de een heeft het over een informatieverwerkend systeem, de ander heeft het over nanotechnologie – het machinemodel, dat wil zeggen de opbouw van de wereld vanuit de kleinste delen tot een groot geheel, voor ogen te hebben. Ik verwelkom nanotechnologie en andere technologieën als zinvolle bijdragen. Ik meen echter dat zij ontwikkeld behoren te worden binnen een model waarin het leven als geheel centraal staat en niet een wetenschappelijk-technische constructie als een abstractie. Dat is een zeer principieel punt.

De heer Schaap (VVD):

Ik heb ook de neiging om uw pessimistische beeld over technologie wat te relativeren. De grootste milieuschade die de wereldbevolking teweeg heeft gebracht, is niet het gevolg van technologie. Die is veroorzaakt door nomaden met grote kuddes geiten. Wat die hebben aangericht in ons ecologische systeem, wil je gewoon niet weten. Hetzelfde geldt voor de roofakkerbouw waarmee men is begonnen, waarbij men stukken bos platbrandt en grond uitgeput en men vervolgens naar het volgende territoir trekt. Wat daarmee is verwoest, wil je niet weten. Juist toen de technologie haar intrede deed – ik doel op rationele bemesting, bestrijdingsmiddelen en invoering van ICT – kon veel van dergelijke schade worden voorkomen. Het meest heilzame middel om schade van technologie ongedaan te maken, is invoering van veel meer en preciezere technologie.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik heb op zichzelf niet zo vreselijk bezwaar tegen het wijzen op de schade die de nomaden hebben aangericht. Er hebben ook geweldige natuurrampen plaatsgevonden met enorme ecologische consequenties. In deze wereld is niets volmaakt. Dat is ook het geval in de visie die ik propageer. Ik meen wel dat wij bij een beslissend punt in het duurzaamheidsdebat zijn aangekomen, namelijk dat het leven voorrang moet hebben op het technische model. Het technische model is goed, maar moet dienstbaar zijn aan het leven. Als dat consequent wordt uitgewerkt in de economie, de gezondheidszorg en de landbouw, ontstaat een andere visie. Dat is geen visie waarin alles volmaakt zal zijn. Het paradijs op aarde bestaat niet. Francis Bacon schreef in zijn Nova Atlantis dat er een soort technisch paradijs zou kunnen bestaan. In zijn utopie schrijft hij alles wat wij vandaag hebben, behalve de problemen. Mogelijk ben ik te somber. Ik heb echter mijn redenen om toch deze, misschien wat eenzijdige, kant te benaderen. Ik vind uw kant van het verhaal al jarenlang een zeer eenzijdige benadering waarin te weinig aandacht is voor de schade die wordt toegebracht aan het leven als wetenschappelijk-technische beheersing op de levende werkelijkheid wordt losgelaten alsof het een dode werkelijkheid is. Dat is in de grond van de zaak in strijd met de duurzaamheid.

De heer Smaling (SP):

Ik vind dit een heel interessante discussie. Ik ben blij dat u hebt besloten om uw inbreng op deze wijze in te steken. Ik worstel nog wel een beetje met de vraag wat voor u nu de verandering van het paradigma is. Wij claimen allemaal graag dat wij degenen zijn die een aanzet hebben gegeven tot een verandering van het paradigma, maar dan moet er wel een heel wezenlijke verandering van het ene stadium naar het andere stadium worden voorgesteld. U noemt de inzet van de minister met betrekking tot duurzame veehouderij als voorbeeld dat aansluit bij uw nieuwe cultuurparadigma. Waar bestaat dit nu precies uit? Wat is het trendbrekende van uw paradigma en hetgeen de minister voorstaat ten opzichte van hetgeen wij deden?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zou daar een heel verhaal over kunnen houden, maar in dit debat is het van belang om het te concentreren. Ik ken eigenlijk in de geschiedenis van de landbouw nu twee fasen. Eerst was er de klassieke landbouw, die de meeste van ons nog kennen van voor de jaren zestig. Ik ken die zelfs wat langer. Daarna kwam de snelle ontwikkeling van de industriële landbouw. Het is heel merkwaardig dat de landbouw in het proces van industrialisering het laatst is geïndustrialiseerd. Dat heeft te maken met de moeite die het kost om deze wetenschappelijk-technisch te beheersen, juist omdat wij met een levende werkelijkheid te maken hebben. Deze industrialisatie heeft resultaten gebracht. De heer Willems en de heer Schaap hebben daar voorbeelden van aangehaald. Ik vind dat fantastisch. Wat mij betreft is de oude situatie de these en de industriële landbouw de antithese. Ik pleit niet voor afscheid van vroegere wijsheden en verworvenheden, maar voor synthese. Dat hoort men misschien niet zo vaak uit mijn mond. Ik sta immers bekend als de man van de antithese. Ik wil dus het verleden niet afschrijven. Ik zou een hoger niveau willen zien waarbij met name het leven het gezichtspunt is waaraan de zaken waar de andere sprekers allemaal ook zo aan hechten, namelijk de wetenschap, techniek en economie, dienstbaar zijn. Dat is het beslissende punt.

De heer Smaling (SP):

Stel dat er ooit 9 miljard mensen op de aarde zullen leven. De 6 miljard mensen die er nu zijn, zouden nooit hebben geleefd als er geen kunstmest was geweest. Dat is uitgesloten. De vraag is uiteraard of wij niet gewoon met te veel mensen zijn. Of moeten wij erg blij zijn dat er ooit kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn ontwikkeld waardoor wij er met zijn allen zijn?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zeg geen nee tegen kunstmest. De manier waarop wij dat echter uniformerend en nivellerend hebben gebruikt heeft tot veel schade geleid. Nu pas, in de situatie van de synthese, zijn wij bezig met fine tuning. Dat juich ik van harte toe. Daarmee is het namelijk dienstbaar aan het levensproces dat voedsel voor de mensen oplevert en het bestrijdt tegelijkertijd het verlies aan biodiversiteit.

Als het technische model overheersend wordt, wat het geval is, ontstaan grote problemen. Van een oplossing van deze problemen van de moderne landbouw kan geen sprake zijn zolang wij binnen het technische model blijven denken en handelen. In de nieuwe cultuurfase zullen wij van de technologie zelf geen afscheid moeten nemen, maar wel moet zij in dienst komen van het leven en samenleven. De gegeven werkelijkheid kan niet langer worden gezien als object voor technische manipulatie, maar moet als voorgegeven, als schepping en gave Gods, in liefde worden aanvaard. Niet macht hebben over, maar respect hebben voor de levende werkelijkheid in al haar veelkleurigheid en veelsoortigheid en ook liefde voor de wereldwijde mensengemeenschap geven een andere blik op de landbouw-technologische ontwikkeling.

Dat is de implicatie van rentmeesterschap: leven van de rente van het geschonken kapitaal en dat kapitaal zelf niet aantasten, maar liefst vermeerderen. Dat is echt vruchtgebruik. Voor de economie van de landbouw betekent dit aandacht voor bevordering van de kwaliteit van leven en recht doen aan fundamentele behoeften, zoals voeding voor iedereen en duurzaamheid, gebaseerd op solidariteit en gerechtigheid. Een meer duurzame globaliserende ontwikkeling is dan mogelijk. Wereldproblemen en wereldomvattende dreigingen worden teruggedrongen en dreigingen worden beter bestreden. Dit is volgens ons het veelbelovende perspectief van de hoognodige duurzaamheid dat consequent moet worden nagestreefd. Dat wens ik de minister toe. Zeker na de discussie met de andere leden, ben ik erg geïnteresseerd in haar reactie en in haar visie op alle problemen.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. 145 jaar geleden werd in dit huis gedebatteerd over de afschaffing van de slavernij. Minister van Koloniën Pahud kreeg in 1854 nogal wat kritiek op het uitgangspunt van zijn memorie van toelichting. Ik citeer: "Nederlandsch-Indië is een wingewest, dat behoudens de welvaart der inheemsche bevolking aan Nederland moet blijven verschaffen de stoffelijke voordeelen, die het doel waren der verovering." In het nieuwe regeringsreglement zullen ook bepalingen worden opgenomen ter bescherming van de bevolking tegen willekeur. Ik citeer: "Van eenige zeggenschap der bevolking zal echter geen sprake zijn." Daaraan denkt in die dagen nog niemand. Van Hoëvell maakt bezwaar. Niet omdat hij tegenstander is van de politiek der batige sloten: "Ook ik verlang dat de koloniën bijdragen leveren voor het moederland maar het is mij niet onverschillig langs welken weg."

Er is een parallel tussen de afschaffing van de slavernij in ons land en het beleid met betrekking tot de veehouderij, waarin uitbuiting van levende wezens die niet van onze eigen soort zijn, aan de orde is. Het was lastig om minister van Koloniën te zijn in 1863 en het is lastig om minister van LNV te zijn in 2008. Het is lastig om belangen te verdedigen die niet te verdedigen zijn, om te wijzen naar andere landen, terwijl je ook je eigen verantwoordelijkheid moet nemen, om misstanden goed te praten op grond van vermeende economische overwegingen, terwijl de geschiedenis leert dat zulke economische overwegingen in bepaalde gevallen niet gelden. Naast ethische overwegingen onder druk van de publieke opinie speelden vooral economische motieven een rol in de uiteindelijke afschaffing van de slavernij. Kort voor de afschaffing van de slavernij richtte de conservatief Wintgens een hevige aanval op de minister. Het koloniale systeem, dat in de jaren 1840 tot 1859 een zuivere som van meer dan 800 mln. gulden in Nederland heeft gebracht, moeten wij gradueel verbeteren. Wij moeten niet gaan "draven", want dat is gevaarlijk voor het behoud der kolonie. Ware vooruitgang wordt alleen langzaam, niet met draven en sprongen verkregen, aldus Wintgens.

"Niet te snel" krijgen wij nu ook te horen als wij pleiten voor verbetering van de omstandigheden van dieren in de veehouderij. Wij zijn het op één punt zeer met de minister eens: dieren hebben niet alleen overeenkomsten met mensen. Ik maak ook graag van de gelegenheid gebruik om af te rekenen met het flauwe verwijt dat wij als Partij voor de Dieren vaak krijgen, namelijk dat wij dieren boven mensen zouden stellen. Dat is niet het geval. Wij zijn weliswaar de enige politieke partij ter wereld die niet primair opkomt voor de belangen van de eigen soort, maar dat betekent allerminst dat wij de omgekeerd evenredige fout willen maken van mensen die zich zo ver boven dieren verheven voelen, dat zij menen met dieren te kunnen doen wat ze maar willen.

Pierre Troubetzkoy heeft zich afgevraagd waarom de mens denkt genade te mogen verwachten van wat boven hem is, wanneer diezelfde mens geen genade kent voor wat onder hem is. In ons landbouwbeleid wint de economie het vooralsnog voortdurend van de ethiek. Wij denken het ons niet te kunnen veroorloven om fatsoenlijk met onze dieren om te gaan, terwijl ons ethisch besef ons zou moeten ingeven dat wij het ons niet kunnen veroorloven om niet fatsoenlijk met onze dieren om te gaan. Toen Marianne Thieme in Buitenhof vertelde hoe een pasgeboren biggetje afscheid moet nemen van zijn tussen stangen opgesloten moeder, waarna de staart van de big onverdoofd wordt afgesneden, de ballen onverdoofd worden verwijderd en de tanden gevijld of geknipt, vroeg een minister uit dit kabinet geschokt of het hier niet om uitwassen ging. Nee, het ging niet om uitwassen; het is de standaardpraktijk in de Nederlandse varkenshouderij die 7 miljoen biggen elk jaar ondergaan. Gaat het dan om grote financiële belangen? Nee, niet echt, het stoppen met onverdoofd castreren hoeft per kilo vlees niet meer dan 1 cent extra te kosten. Het is trouwens niet de Nederlandse consument die bepaalt; 70% van de productie is bedoeld voor export. Het is goed om daarbij aan te tekenen dat een Nederlands varken € 10 goedkoper is dan een Duits varken. Het laat zich raden waardoor dat komt: wij gaan met onze varkens minder goed om dan Duitse varkenshouders doen.

De minister laat geen gelegenheid onbenut om te pleiten voor marktwerking en zelfregulering. Haar vertrouwen in de markt als het gaat om naleving van wettelijke regels ten aanzien van dierenwelzijn en het ontwikkelen van diervriendelijker houderijsystemen kent nauwelijks grenzen. Als de prijzen van varkensvlees echter onder druk komen te staan, gelooft de minister opeens niet meer in marktwerking en doet zij haar best om Europa ervan te overtuigen dat interveniëren in dat prachtige marktmechanisme met een opslagsubsidie van 40 cent per kilo een goed idee is. Een cent om af te komen van onverdoofde castratie kan niet, maar 40 cent uit Europees belastinggeld om de handel kunstmatig te versterken kan dus wel. Wil de minister uitleggen waarom zij marktwerking enerzijds koestert, maar anderzijds alles doet om de markt te manipuleren met particuliere opslagregelingen en voortgaande exportrestituties? De minister pleit in Europa voor een verruiming van de melkquota, terwijl het kabinet heeft vastgesteld dat de rundvleessector één van de grootste veroorzakers van de uitstoot van broeikasgassen is.

Terwijl het beleid gekenmerkt wordt door "de vervuiler betaalt" brengt de minister de veroorzakers van klimaatproblemen in de veehouderij geen cent in rekening, sterker: zij zet zich in voor een verdere groei van de sector en daarmee de vervuiling zonder concreet uitzicht op een oplossing van de gesignaleerde milieuproblemen te bieden. Natuurlijk, dierenwelzijn maakt voor het eerst onderdeel uit van de kabinetsplannen. Dat is winst. En voor het eerst in de geschiedenis is er in de Tweede Kamer 20 uur over een heuse Nota Dierenwelzijn gesproken. Schieten de dieren ook iets op met lippendienst aan hun belangen? Toen Samuel van Houten voor elkaar kreeg dat er eindelijk aandacht aan de belangen van kinderen in de industrie werd besteed, merkte hij dat er op grote schaal misbruik van zijn goede bedoelingen werd gemaakt. Over zijn Kinderwet schrijft Van Houten: "Van 't geen ik ten behoeve der kinderen heb kunnen doen, blijft daarom voor mij een grote schaduwzijde, dat anderen op den gezonden stam zulke giftige loten hebben geënt. Moge een herleefde wezenlijk liberale politiek binnen niet al te langen tijd dezen weder afsnijden."

Met een Nota Dierenwelzijn die wordt gebruikt om het door de Kamer gewenste verbod op de verrijkte legbatterij te negeren en daarvoor in de plaats een voorstel aan te nemen voor de zogenoemde Kleingruppenhaltung, de legbatterij op z'n Duits, kan niet worden volgehouden dat men voor het welzijn van dieren opkomt. Een Nota Dierenwelzijn die wordt gebruikt om de rubbermatten onder de hoeven van pasgeboren kalfjes weg te praten, vormt een contrast met haar titel. Onder de vlag van dierenwelzijn wordt een zeer dieronvriendelijke lading vervoerd.

In de Volkskrant van 20 januari 2007 stond een verslag over de laatste dagen van het ministerschap van Cees Veerman. Ik citeer: "27 november 2006. Het is de dag van het jachtverbod en vooral van het opheffen daarvan. Per gebied wordt gekeken of er gejaagd kan worden. Veerman zit in zijn kamer op het departement. Er wordt gesproken over 'de nieuwe politieke situatie', die na de verkiezingen is ontstaan. Hoe moet worden omgegaan met de Partij voor de Dieren, bijvoorbeeld als het gaat om het jachtverbod, het castreren van biggen, het couperen van schapenstaarten en het aanbrengen snavelkappen? Het antwoord is simpel, zo vinden de aanwezige topambtenaren. Wij moeten als hazewindhonden aan de slag. Wij moeten voor de troepen uitlopen en met maatregelen komen die de Partij van de Dieren, maar ook andere dierenactivisten in het parlement, de wind uit de zeilen nemen. Als dat goed en adequaat gebeurt, zo concludeert de vergadering, blijft er voor die partijen weinig over." De opzet van de LNV-top kon niet duidelijker geschetst worden dan in dit artikel. Of misschien toch, in Vrij Nederland van afgelopen week. Daarin wordt aan een LNV-ambtenaar toegeschreven dat dierenwelzijn wel is uitgegroeid tot een politieke realiteit, maar dat het niet de bedoeling kan zijn dat de boeren daar iets van gaan merken.

In het afgelopen jaar bleek dat meer dan 50% van de varkenshouders het Varkensbesluit niet naleven.

De heer Willems (CDA):

Voorzitter. De geachte collega Koffeman haalt hier een blaadje uit de grachtengordel aan dat zich over het algemeen niet goed inleeft in de wereld van de landbouw en de veehouderij. Ook haalt hij een ambtenaar aan. Ik zou dat willen vergelijken met een man die zegt, niet zo van een bepaalde andere man te houden, die lid is van de kerk, en daarom ook de kerk niet goed te vinden. Er zijn altijd mensen van wie je de mening niet helemaal deelt. De heer Koffeman kent mensen die actief zijn in de veehouderij. Hij zal zich daar veel in bewegen. Komt hij niet net als ik veel meer mensen tegen die zich juist wel zorgen maken om deze materie?

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, zeker.

De heer Willems (CDA):

Waarom haalt u die niet aan in plaats van iets om wederom een negatief beeld te scheppen?

De heer Koffeman (PvdD):

Ik probeer geen negatief beeld te scheppen. Ik kan u zeggen dat ik veel mensen in de landbouw en de veehouderij ken, die buitengewoon positief gestemd zijn en hun best doen om er het beste van te maken voor dieren, natuur en milieu. Zij hebben alleen ook te maken met beleid waardoor zij worden geslachtofferd. Elke week stoppen er als gevolg van schaalvergroting 55 boeren. Dat raakt 55 boerengezinnen. Zij zijn in mijn ogen niet het slachtoffer van het feit dat er sinds een jaar een Partij voor de Dieren in het parlement zit, maar van het beleid dat in de afgelopen decennia is gevoerd. U weet dat het CDA daarvoor in belangrijke mate verantwoordelijk is, evenals het departement van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Agrarische gezinsbedrijven zijn daarvan de dupe geworden. Ik vind dat LNV een nogal gesloten bolwerk is en echt een ander beleid moet voeren.

De heer Willems (CDA):

De consequentie van efficiencymaatregelen is in alle sectoren van de samenleving dat er banen verdwijnen. U kunt toch niet zeggen dat dat slecht is? Aan de andere kant denk ik dat wij op dit punt ook onze zegeningen moeten tellen. Door voortgaande groei en efficiencymaatregelen zullen uiteindelijk veel sterkere bedrijven overblijven die op langere termijn kunnen blijven opereren.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb helemaal niets tegen efficiencymaatregelen. Het probleem van dit moment is echter dat het agrarisch gezinsbedrijf niet overeind kan blijven. Dat heeft niet alleen te maken met efficiency, maar ook met schaalvergroting die voor een gezinsbedrijf niet te volgen is. Dat betekent dat wij straks megastallen krijgen die niet logischerwijs op het platteland gevestigd zijn, maar in de haven of op industriegebieden. Dat betekent tevens de ontmanteling van het platteland. Dat heeft onze grote zorg.

De heer Willems (CDA):

Ik deel niet uw mening dat dit zo'n grote zorg moet zijn. Wij gaan immers juist toe naar een duurzamere landbouw. Dat heeft consequenties, ook voor personen. Binnen de industriële sector hebben wij eenzelfde ontwikkeling gezien. Ook binnen deze sector zijn bedrijven gesloten om andere te kunnen laten overleven. De heer Koffeman geeft hoog op van gezinsbedrijven. Ik doe dat ook. Ik denk dat deze juist binnen de huidige plannen flink wat ruimte krijgen. Vanuit de EU zullen in de toekomst immers meer gelden naar deze bedrijven toe gaan.

De heer Koffeman (PvdD):

Wij moeten ons ook realiseren dat deze schaalvergroting voor een belangrijk deel niet te dragen is. Nederland gebruikt in ontwikkelingslanden een veelvoud van zijn eigen grondoppervlak om veevoer te verbouwen voor zijn agrarische sector. Als sprake is van een terugkeer naar gemengde bedrijven waarbij het agrarisch gezinsbedrijf een fatsoenlijke boterham kan verdienen – er worden dus betere prijzen gerealiseerd voor agrarische kwaliteitsproducten – dan hebben wij het over een ander systeem dan het huidige. Wij hebben tot nog toe ingezet op marginale landbouw en veeteelt waarin nauwelijks verdiend wordt aan een kip of aan een varken en waarin het kip of het varken slachtoffer is. Na de oorlog kostte een ei hetzelfde als nu. Dat is niet te verantwoorden.

De heer Schaap (VVD):

Dat is heel goed te verantwoorden. Dat is namelijk welvaartsbevordering. Zo werkt het in het hele bedrijfsleven. Door efficiënt te produceren kunnen wij in Nederland een welvarende bevolking onderhouden. De heer Koffeman schetst een buitengewoon somber beeld over de uittocht uit de landbouw. Ik ben ervaringsdeskundige. Ik heb twee keer een bedrijf beëindigd: ons akkerbouwbedrijf in de Noordoostpolder en ons familiebedrijf in Friesland. Dit was totaal geen traumatiserende ervaring; het was gewoon een vrije keus. Vervolgens ga je iets anders doen. Dat gebeurt op het ogenblik op grote schaal.

De heer Koffeman (PvdD):

Per week 55, dat is veel.

De heer Schaap (VVD):

Nee, dat is helemaal niet veel. Het is heel gewoon. Dat er schaalvergroting plaatsvindt, is ook een heel gewoon proces. De heer Willems zei het al, dat gebeurt ook in het bedrijfsleven, dus waarom dan niet in de landbouw? Het gaat vaak gepaard met modernisering en een veel prettiger manier van boeren. De heer Koffeman schetst een uiterst somber beeld van het leven van dieren in de moderne stallen. Volgens een rapport van de heer Duijm, werkzaam bij de GGD in Groningen, is de lucht in klaslokalen zo slecht, "dat de prestaties van kinderen en onderwijzers eronder lijden. Door boeren wordt fors geïnvesteerd in het welzijn van dieren, want comfort en frisse lucht bevorderen de productie." Kortom, economische doelstellingen en een goed welzijn gaan samen. Voor de klaslokalen zou men volgens de heer Duijm een voorbeeld kunnen nemen aan het klimaat dat op het ogenblik in de Nederlandse veestallen is gerealiseerd. Wij zijn dus nog beter voor de dieren geworden dan voor de mensen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik zou er niet voor willen pleiten om kinderen onder te brengen in stallen of in de bio-industrie. Ik vind het wel belangrijk om ze daar eens een kijkje te laten nemen om te laten zien hoe het niet moet. Het veelgehoorde argument dat dieren het goed moeten hebben om te produceren – zo hoor je pelsdierfokkers bijvoorbeeld zeggen over een dier: kijk eens hoe mooi zijn vacht glanst, hij heeft het dus erg goed – en dat dit in ons economisch belang is, wordt door tal van welzijnsrapporten miskend en ontkend. Nertsen binnen de pelsdierhouderij hebben het niet goed. Dit geldt ook voor kippen in de legbatterij.

In het afgelopen jaar bleek dat het Varkensbesluit door meer dan 50% van de varkenshouders niet wordt nageleefd. Je zou denken dat dit schokkend moet zijn voor iemand die bezig is met handhaving van de wet in dit land. De minister komt evenwel met een opmerkelijke oplossing: voortaan gaan wij controleren op verzoek. Alsof een Ferrari-rijder met de KLPD belt om de afspraak te maken dat hij morgenmiddag om 15.15 uur langs hectometerpaaltje 19.3 op de A28 zal sukkelen en daar dan op snelheid gecontroleerd zal worden. Wat moeten wij met dit soort handhaving? Of moeten wij dit verstaan als het verschil tussen dierenwelzijn als politieke realiteit en het vrijhouden van de agrarische sector van de gevolgen daarvan?

De Voedsel en Waren Autoriteit deed begin 2007 verslag van het eigen disfunctioneren in de vee- en vleeskeuring. Men verzuimde de minister een jaar lang op de hoogte te stellen van het vernietigende rapport. En toen het toch uitlekte, stuurde de minister niet de rijksrecherche naar de VWA en de slachthuizen om daar op zoek te gaan naar bewijsmateriaal voor de geconstateerde misstanden, maar gaf zij de Rijksrecherche opdracht om op zoek te gaan naar het lek. In plaats van blij te zijn over het feit dat zij in kennis gesteld wordt van een rapport dat door haar eigen medewerkers voor haar verborgen is gehouden, geeft de minister opdracht de klokkenluider op te sporen. Onbegrijpelijk.

De post mortemkeuringen in de veesector worden in 2006 geprivatiseerd of overgedragen aan keuringsassistenten zonder dat het parlement daar op enigerlei wijze in gekend wordt. De slachterijsector mag voortaan zijn eigen vlees keuren en tegelijk de volksgezondheid bewaken als dat zo uitkomt. Een evaluatierapport van Ernst & Young over deze ontkoppeling wordt maar in zeer kleine kring verspreid en na lezing goeddeels vernietigd. Ook het rapport heet vernietigend te zijn. Dat maakt nieuwsgierig. Kan de minister deze evaluatie van Ernst & Young ter inzage geven aan de Kamer, zodat democratische controle kan worden uitgeoefend op een operatie die zich tot dusver aan het oog van de volksvertegenwoordiging onttrok? Klopt het voorts dat het gelekte VWA-rapport uit 2007 ook nog een voorganger kent uit 2006 en, zo ja, is de minister bereid ook dit rapport aan de Kamer ter inzage te verstrekken?

Er moet veel veranderen in de veehouderij. Als door een Hubertusbekering heeft de minister dit inmiddels ook beaamd. Volgens haar moet de hele veehouderij over vijftien jaar duurzaam zijn. In hoeverre kunnen wij deze minister daarop afrekenen? Wanneer wordt zij concreet in haar eigen ambtsperiode en op welke manier? Vorig jaar konden wij in het Financieele Dagblad lezen dat de minister pas toen zij begon met paardrijden het besef ontwikkelde dat een paard wat betreft de wijze waarop het behandeld moet worden heel wat anders is dan een koe. Zij vindt het niet zielig als kalfjes direct na hun geboorte worden weggehaald bij hun moeder. Volgens hetzelfde artikel heeft de minister met de paplepel ingegoten gekregen dat huisdieren en vee nu eenmaal verschillen. Paarden zijn sociale dieren, maar koeien, kippen en varkens: tja, dat is heel wat anders.

Naar ons gevoel is dit strijdig met het begrip "intrinsieke waarde" waarmee wordt aangegeven dat dieren een eigenwaarde vertegenwoordigen, los van hun nut voor de mens. Als de minister zich niet kan voorstellen dat veulentjes onverdoofd gecastreerd of gecoupeerd worden, dat hun tanden geknipt of gevijld worden of dat zij direct na de geboorte bij de merrie weggehaald worden, waarom kan zij dat dan wel in het geval van biggen of kalfjes? Hoe kan de minister met droge ogen spreken over een duurzame veehouderij als nog steeds elk jaar 30 miljoen haantjes levend versnipperd of vergast worden, alleen omdat ze de verkeerde sekse hebben?

Levende wezens worden behandeld als dingen en het besef zou eindelijk moeten doorbreken dat daaraan een einde dient te komen en een einde gaat komen. Veel mensen hebben gedacht dat afschaffing van de slavernij een onbetaalbaar en daardoor onhaalbaar plan zou zijn. Zij kregen ongelijk; handhaving van de slavernij bleek onhaalbaar. Veel mensen hebben gedacht dat het afschaffen van kinderarbeid een onbetaalbaar en daardoor onhaalbaar plan zou zijn. Zij kregen ongelijk; juist handhaving van de kinderarbeid bleek onhoudbaar. Ook het nu veelgehoorde argument dat het afschaffen van bepaalde vormen van diergebruik zou leiden tot de export van dierenleed, was geen houdbaar argument in de tijd waarin wij de kinderarbeid afschaften. Gelukkig ook maar. Veel mensen hebben gedacht dat het geven van gelijke rechten aan vrouwen op de arbeidsmarkt de economie zou ontwrichten. Zij kregen ongelijk; juist handhaving van het verplicht thuisblijven van vrouwen bleek onhoudbaar.

Veel mensen hebben recentelijk nog gedacht dat een verbod op de drijfjacht niet houdbaar zou zijn, omdat de zwijnenpopulatie op de Veluwe niet meer binnen de perken te houden zou zijn. De minister koos ervoor een beperkte vorm van drijfjacht toe te staan, maar de rechter verbood dat gelukkig. En wat blijkt? Ook zonder drukjacht blijkt de zwijnenpopulatie te slinken tot de gewenste omvang. Hierover wil ik de minister graag nog wat vragen stellen. Heeft de minister een verklaring voor het feit dat op de Veluwe op ieder mannelijk zwijn meer dan vier vrouwelijke zwijnen rondlopen? Dit blijkt althans uit het wildbeheerplan van de Vereniging Wildbeheer Veluwe uit 2002. Niets wijst erop dat dit veranderd is. Is er sprake van een natuurwonder? Als dat waar zou blijken te zijn, kan de minister dan hiernaar wetenschappelijk onderzoek laten verrichten? Stel dat er geen sprake is van een natuurwonder. Moet de oorzaak dan wellicht gevonden worden in menselijk handelen? Een advertentie in De Nederlandse Jager geeft veel helderheid.

Aangeboden wordt drukjacht op wilde zwijnen vanaf aanzitschietkansels, in een gebied van Heinrich Graf zu Ortenburg, waar de zwijnenstand 40 keer zo hoog is als wat in Nederland de verantwoorde stand wordt geacht. In de voorwaarden wordt aangegeven dat er geen zeugen geschoten mogen worden. Wie een zeug schiet krijgt een boete van € 600, het waarom laat zich raden. De zeugen zijn de kraamkamers voor de nieuwe populatie en het nieuwe jachtplezier.

Een minister die niet op de hoogte is van het disfunctioneren van haar eigen VWA, een minister die niet op de hoogte is van volkomen scheefgeschoten geslachtsverhoudingen onder zwijnen op de Veluwe, een minister die ernstig dierenleed laat bestaan, die de vijf vrijheden van Brambell negeert voor dieren in de bio-industrie en die pijnlijke ingrepen tolereert vanwege marginale economische motieven, zo'n minister heeft veel uit te leggen, als zij begrippen als duurzaamheid en dierenwelzijn in de mond neemt.

Ik begon mijn betoog met wat zich in dit huis afspeelde rond de afschaffing van de slavernij. De begroting van Uhlenbeck, de nieuwe minister van Koloniën kwam nog wel met een ruime meerderheid door de Tweede Kamer, maar in de Eerste Kamer liep het spaak. Zijn beleid vond vrijwel algemene afkeuring. Dat kon nog in 1864, toen de Eerste Kamer kennelijk geheel eigen afwegingen maakte, los van coalitiebelangen. De begroting van minister Verburg kreeg in de Tweede Kamer een ruime meerderheid waardoor de uitbuiting van dieren vrijwel ongehinderd door kon gaan, zoals de topambtenaren van LNV op 27 november 2006 aan minister Veerman voorspelden.

De steun in de Tweede Kamer voor de begroting van minister van Koloniën Uhlenbeck, weerhield de Eerste Kamer er in 1864 niet van de begroting af te keuren en de minister naar huis te sturen. Minister Verburg is dan wel geen minister van Koloniën, maar de overeenkomst is wel dat haar beleid staat voor grote onvrijheid van levende wezens en zeer inefficiënte productie van eiwitten. Varkensvoer bestaat volgens de minister voor 70% uit granen. Meer dan 50% van alle graan in de wereld wordt verwerkt tot veevoer terwijl mensen honger lijden. Die mensen hadden dat plantaardige product heel goed kunnen gebruiken om hun honger te bestrijden. Wij gebruiken enorme landoppervlakten in ontwikkelingslanden voor onze veehouderij. Echt, de minister van Koloniën en de minister van LNV, ze hebben meer gemeen dan vaak gedacht wordt.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 17.45 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: De Vries

Naar boven