Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het afschaffen van de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, het afschaffen van de premiedifferentiatie voor de Arbeidsongeschiktheidskas en enige andere wijzigingen (31050);

het wetsvoorstel Wijziging van arbeids­ongeschiktheidswetten en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de verhoging van de uitkering voor volledig arbeidsongeschikten naar 75% en in verband met de uitsluiting van de wachttijd in verband met wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsonge­schiktheidswetten) (31106).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Swenker (VVD):

Voorzitter. Ik zal namens de VVD-fractie alleen iets zeggen over het wetsvoorstel op stuk nr. 31106 en dan in het bijzonder over de uitkeringshoogte van de arbeidsongeschiktheidswetten en het verhogen daarvan.

Het vorige kabinet heeft de afspraak gemaakt om de uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidswetten van 70% naar 75% te verhogen, mits aan een aantal voorwaarden kon worden voldaan. De belangrijkste voorwaarde was dat jaarlijks minder dan 25.000 mensen in de WIA zouden instromen. Een belangrijk instrument om dit doel te bereiken is het aangescherpte Schattingsbesluit van medio 2004. Dit kabinet heeft echter besloten om de leeftijdsgrens, waarboven herkeuring niet meer wordt geëist, op grond van dit Schattingsbesluit te verlagen van 50-plus naar 45-plus. Het gaat daarbij om ongeveer 80.000 mensen.

Het kabinet en in het bijzonder de minister hameren erop dat zoveel mogelijk mensen aan het werk moeten; dat parttimers bij voorkeur nog meer uren moeten gaan werken en dat iedereen zo lang mogelijk moet werken. Verder vinden zij dat wij daarbij niet moeten uitgaan van wat mensen niet meer kunnen, maar van wat ze nog wel kunnen en dat wij de arbeidsreserve, inclusief mensen zonder uitkering, moeten mobiliseren om aan het werk te gaan.

Door de verlaging van de leeftijdsgrens in het Schattingsbesluit wordt een groep, die ongeveer twaalf tot zeventien jaar in ieder geval gedeeltelijk zou kunnen werken, geheel afgeschreven. Men doet dat onder het mom dat wij alleen maar moeten kijken naar wat ze niet kunnen. Men doet dat bovendien in de wetenschap dat veel mensen uit deze groep gedeeltelijk werkzaam zijn en dus wel degelijk mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben.

De aanpassing van het Schattingsbesluit door het kabinet staat haaks op het huidige beleid van de minister. Ik hoor hierop graag een reactie van de bewindslieden. Ik vraag dat niet in de laatste plaats, omdat hij de Tweede Kamer op 21 november schrijft, gehoor te zullen geven aan de motie waarin gevraagd wordt om niet onmiddellijk over te gaan tot herkeuring van gedeeltelijk arbeidsongeschikte WAO'ers die aan het werk zullen gaan. Deze groep zal pas na vijf jaar worden herkeurd. Hoe lovenswaardig het ook moge zijn om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen, er wordt hier dan wel met twee maten gemeten. Ik acht dat niet juist.

Ik ben het er dan ook niet mee eens dat de uitkering van alle arbeidsongeschikten wordt verhoogd. Daarbij komt dat er grote vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de tweede randvoorwaarde bij de verhoging van 70% naar 75%, namelijk dat in de cao een maximale suppletie bij ziekte zou worden geregeld van 170% van het loon. Slechts 50 van de 115 cao's voldoen aan deze randvoorwaarde. Bij 25 cao's ligt het percentage namelijk hoger dan 170 en in 41 cao's zijn ingewikkelde constructies opgenomen om werknemers te prikkelen. Daarbij kun je je echter wel afvragen hoe wordt beoordeeld of een werknemer zich voldoende heeft ingespannen om in aanmerking te komen voor een hogere uitkering. Je kunt al met al dus niet stellen dat aan de tweede randvoorwaarde is voldaan. Ik hoor graag een reactie van de minister.

De heer Terpstra (CDA):

Bij de algemene financiële beschouwingen noemde de heer Biermans de leeftijdsverlaging en de verhoging van 70% naar 75% het bewijs dat het hervormingsbeleid wordt teruggedraaid. Maakt u nu echter alleen maar bezwaar tegen de leeftijdsverlaging?

Mevrouw Swenker (VVD):

Ik loop hiermee vooruit op de tweede termijn en dat is weinig elegant tegenover de minister, maar vooralsnog accepteert mijn fractie die verhoging niet.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

Voorzitter. Ik condoleer de minister en zijn ambtenaren met het overlijden een week geleden van mevrouw Siebols. Zij was een van de drijvende intellectuele krachten achter de herziening, waarvan wij vandaag een paar wetsvoorstel bespreken. Degenen die haar gekend hebben, weten dat haar overlijden voor zowel de minister als de Kamer als medewetgever een groot verlies is. Het lijkt mij passend om daar vanavond even bij stil te staan.

Voorzitter. Ik spreek vanavond mede namens de Onafhankelijke Senaatsfractie en de fracties van D66, GroenLinks, de SGP en de ChristenUnie.

Twee jaar geleden aanvaardde de Eerste Kamer het wetsvoorstel WIA en daarmee gaf zij groen licht aan het juridische onderscheid tussen volledige, duurzame arbeidsongeschiktheid enerzijds en volledige arbeidsongeschiktheid anderzijds. Er is destijds veel, heel veel over de WIA gesproken, zowel in de Tweede Kamer als in dit huis, en dit thema was er maar één van.

Wij zijn nu twee jaar verder zijn en hebben de eerste werkervaring opgedaan met dit juridische onderscheid en de gevolgen ervan. Mijn fractie grijpt dat moment aan om met de minister van gedachten te wisselen over de werkbaarheid van het onderscheid, de wijze waarop het is geoperationaliseerd en de effecten van die operationalisering. Wij kiezen ook voor dit moment, omdat wij nu kunnen spreken over de verhoging bij wet van de uitkeringen krachtens de WAO, de WAZ en de Wajong met 5%, nadat die verhoging in de wet WIA bij lagere regelgeving gestalte heeft gekregen, en de afschaffing van de zogeheten PEMBA-boete. De eerste maatregel begroet mijn fractie met vreugde, maar over de tweede heeft zij gemengde gevoelens. Wij begrijpen en aanvaarden echter dat beide onderdeel zijn van een package deal.

Mijn fractie is de minister erkentelijk voor de snelle en adequate beantwoording van de in de schriftelijke voorbereiding gestelde vragen. Dat stelt ons vanavond in staat de gedachtewisseling over de bedoeling en de uitwerking van de WIA te voeren aan de hand van harde cijfers en niet, zoals twee jaar geleden, op basis van vermoedens en veronderstellingen. De vragen hierover leven overigens niet alleen bij mijn fractie. Ik denk zelfs te mogen stellen dat deze vragen Kamerbreed leven.

Mijn fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding vragen gesteld over de grondslag of, huiselijker, het waarom van een aantal kernonderdelen van de wetshervorming. Dergelijke beschouwingen kunnen vaak helpen, niet alleen om de regeling in zijn totaliteit te begrijpen, maar ook om, en dat is heel belangrijk, degenen die het aangaat de regeling uit te leggen. Deze beschouwingen kunnen verder ook de opmaat zijn tot andere, minstens zo belangwekkende vragen. Zo ook nu.

De minister heeft bij de IVA afgezien van premiedifferentiatie en eigenrisicodragerschap, omdat beide bedoeld zijn als een prikkel voor de werkgever om mee te werken aan volumebeheersing. Daaruit zou je af kunnen leiden dat de regering volumebeheersing alleen maar vertaalt als het bevorderen van re-integratie, het herstellen van wat al is misgegaan. Preventie, in de klassieke zin van het woord, lijkt binnen het nieuwe stelsel geen issue meer te zijn. Zien wij dit inderdaad juist? Acht de regering het inderdaad overbodig om werkgevers met incentives te prikkelen tot het voeren van een arboveilig beleid? Of moeten we dit niet zozeer zien als een bewuste keuze, maar als een soort "bijvangst" van het afschaffen van de PEMBA-boete en dus van het akkoord met werkgevers en werknemers? Hoe ziet de minister dat?

Dan de grondslag, het waarom achter de 5% verhoging, hoe laat dat zich benoemen? Of laat ik het anders formuleren: welke rechtvaardiging bestaat er in de visie van de minister voor het feit dat de IVA-uitkering met 5% verhoogd wordt, de volledige WAO-uitkering na aanvaarding van wetsvoorstel 31106 volgt, terwijl de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid die níét wordt aangemerkt als "duurzaam" op het peil van 70% blijft? Deze vraag heeft inmiddels door het verstrijken van de tijd ook een wat meer cijfermatige betekenis. Zo weten wij nu dat in 2006 ruim 12.500 mensen zijn ingestroomd als volledig arbeidsongeschikt en in 2007 per 1 oktober jongstleden ruim 11.000. Van deze bijna 24.000 is nog geen derde deel IVA en valt ruim tweederde in de categorie "volledig arbeidsongeschikt, maar tijdelijk".

Wat vindt de minister van deze aantallen? Vindt hij deze schokkend of is dit precies wat er met de wet beoogd werd? En hoe presenteert hij de getallen naar buiten? Legt hij bij het antwoord op de vraag hoe het nu staat in Nederland met de instroom van volledig arbeidsongeschikten, de nadruk op het aantal van 12.000 of presenteert hij het veel lagere IVA-getal van 3500?

Dan heb ik nog een aanvullende vraag om het plaatje wat scherper te krijgen: hoeveel van de bijna 9000 personen die in 2006 tijdelijk volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, hebben die status tegenwoordig nog altijd? Hoeveel zijn inmiddels uitgestroomd: ten goede dus naar de klasse 35-80 of minder dan 35, al dan niet als uitvloeisel van een geslaagde re-integratie, of ten kwade dus naar de categorie "duurzaam volledig"?

En dan de meer principiële vraag die mijn fractie ook al in de schriftelijke voorbereiding heeft gesteld: hoe lang mag, uitzonderingen daar gelaten, tijdelijk zijn? Op welk moment moeten wij, als we kijken naar de aantallen van mensen die in een ver verleden tijdelijk volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard en die dit nog altijd zijn, met elkaar vaststellen dat het systeem iets merkwaardigs doet? Merkwaardig in de zin dat deze tijdelijke instromen niet uitkomen in een stroom die ergens in uitkomt, maar om bij het beeld van stromen en water te blijven, in een stuwmeer dat stilstaat en almaar voller wordt. Heeft deze minister daar ideeën over en zo ja, hoe luiden deze?

Tot slot op dit punt: is het in beginsel mogelijk dat een werknemer met 40 jaar tijdelijk volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en die status tot zijn 65e houdt? Zo nee, op welk moment moet in de visie van de minister bij het UWV de alarmbel gaan rinkelen?

Dit brengt mij op een vraagje over de centrale beslisautoriteit die inmiddels met de wet WIA in het leven is geroepen en die, zo begrijpen wij uit de beantwoording in de schriftelijke voorbereiding, het finale fiat geeft over de toekenning van een IVA-uitkering. Welke gevallen ziet deze functionaris nu aan zich voorbijtrekken of, juister – wij nemen aan dat dit een papieren exercitie is – welke dossiers worden aan hem ter finale beoordeling voorgelegd? Zijn dat alleen maar de volledig arbeidsongeschikten aan wie de claimbeoordelaar het predicaat "IVA" heeft toegekend? Of ziet deze functionaris – en geeft hij daarover ambtshalve een second opinion – álle 80-100 gevallen? Meer concreet: zag deze autoriteit in 2006 12.500 dossiers of alleen de ongeveer 4000 IVA-geïndiceerden? Nog wat anders geformuleerd: controleert deze functionaris alléén of iemand ten onrechte IVA-geïndiceerd is of ook of dat ten onrechte níét is gebeurd? Als het eerste het geval is, wat is daarvan de achterliggende gedachte?

Ik sluit af met een tweetal vragen die met name belangwekkend zijn voor degenen die het aangaat: werknemers die na twee jaar ziekte gekeurd worden en nog steeds volledig arbeidsongeschikt blijken te zijn. Zoals wij allen weten, hoeft dat niet te betekenen dat zij absoluut niets meer kunnen, ook niet in termen van loonvormende arbeid. Zij kunnen alleen niet méér waarmaken dan 20% van hun vroegere loonwaarde. Ik stel deze vragen maar weer aan de hand van een voorbeeld; dat werkt altijd het meest verhelderend. Een werknemer valt met 55 jaar uit, hij wordt twee jaar later bestempeld als tijdelijk volledig arbeidsongeschikt en bij een latere controle, bijvoorbeeld op verzoek van de werknemer na drie jaar, stelt de arts vast dat er weinig verandering in zijn status is opgetreden en dat de kans dat dat tussen dan en 65 jaar – de werknemer is dan inmiddels 60 – zich nog zal manifesteren, gering is. Wat moet nu rechtens het gevolg zijn van deze vaststelling, die erop neerkomt dat er drie jaar eerder nog grond leek te bestaan voor de veronderstelling dat de situatie zou verbeteren, maar dat met de wijsheid van nu kan worden vastgesteld dat dat een illusie is gebleken? Leidt dit tot: u verhuist nu van WGA naar IVA? Of moet in zo'n geval het oordeel luiden dat het predicaat "tijdelijk" destijds ten onrechte is gegeven en dat er dus grond is, alsnog met terugwerkende kracht IVA toe te kennen? En voor het geval de minister mij mocht antwoorden dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval: kan hij dan misschien één voorbeeld geven van een situatie waarin de zaak per de datum van de beslissing wordt gewijzigd en één waarin de al verstreken periode alsnog wordt gerepareerd?

En dan is er uiteraard ook het spiegelbeeld, de gezondheidstoestand van de persoon die in het verleden tot een "dit komt niet meer goed" is bestempeld, verbetert; de destijds als duurzaam bestempelde toestand blijkt minder duurzaam dan verwacht. Dit nu is een optie, zo begrijpt mijn fractie uit de memorie van antwoord, die ook de keuringsartsen nadrukkelijk hebben willen openhouden en waarvoor het instrument van de periodieke herbeoordeling ook van IVA-gerechtigden in het leven is geroepen. Maar wat is de consequentie, c.q. wat zou die naar het oordeel van de minister moeten zijn, van de vaststelling dat men destijds te pessimistisch is geweest over de herstelkans of misschien wel dat er sprake is van een wonderbaarlijke genezing? Dat komt tenslotte wel eens voor. Verhuist de IVA-gerechtigde dan naar de WGA, daalt zijn uitkering met 5% en krijgt, als het een eigenrisicodragerschap is, de ex-werkgever te horen dat hij wederom loon- en re-integratieplichtig is? Of moet, naar het oordeel van de minister, dát gevolg uit een oogpunt van rechtszekerheid maar achterwege blijven en moet de werknemer die eens IVA is verklaard, de verantwoordelijkheid blijven van de publieke verzekering?

Mijn fracties en de fracties namens welke ik het woord heb mogen voeren, wachten de antwoorden van de minister met veel belangstelling af.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ook van mijn kant om te beginnen: hartelijk welkom aan de minister en de staatssecretaris! Als ik het wel heb, is het voor deze minister zijn eerste actieve optreden namens zijn huidige departement in deze Kamer.

Zoals u weet, voorzitter, is dit ook voor mij de eerste keer dat ik in dit huis mag spreken. En dat vind ik best iets om trots op te zijn. Niet dat ik nu direct naast mijn schoenen zal lopen. Daar heeft mijn dochter Zafra, die net op de basisschool zit, wel voor gezorgd. Ik vertelde haar dat ik nu in de Eerste Kamer zat. Daarop zei zij: Goed je best doen, papa, dan mag je volgend jaar over naar de Tweede. Na zo'n opmerking sta je natuurlijk gelijk weer met beide benen op de grond.

Ik heb geprobeerd, haar uit te leggen dat meer, groter of hoger, niet per definitie beter is. Het hangt er maar net van af. En als meer al beter is, is dat dan toch zeker niet altijd in gelijke mate. Een kleine inkomensstijging leidt bij lage inkomens bijvoorbeeld al snel tot een flink grotere beleving van geluk, maar naarmate het inkomen stijgt, neemt dat effect af. Daarom zijn wij als samenleving, ondanks een enorme welvaartstoename, sinds eind jaren zeventig vrijwel niet meer gelukkiger geworden, zo zeggen de onderzoekers. En daarom vinden veel topmannen van ons bedrijfsleven een "loonsverhoging" voor zichzelf van een procent of tien helemaal niet hoog. Tegelijkertijd betitelen ze een loonstijging van een paar procent al als buitensporig en slecht voor de economie, als het om hun werknemers gaat.

Iets kwijtraken wat je eerst wel had en waaraan je gewend was geraakt, is echter een heel ander verhaal. Bijvoorbeeld als je na ziekte of ongeluk volledig arbeidsongeschikt wordt en niet alleen je baan kwijtraakt, maar ook je arbeidsvreugde, je bij je werk horende netwerk en contacten en nog eens 30% van je inkomen. Dat hebben heel veel mensen meegemaakt in de achterliggende jaren. Voor hen is het wetsvoorstel dat nu op tafel ligt en de uitkering voor volledig arbeidsongeschiktheid van 70% naar 75% verhoogt, goed nieuws! Mijn fractie vindt het echter tegelijkertijd een zeer teleurstellende uitwerking van het regeerakkoord en acht het een gemiste kans dat juist mensen met een benedenminimale WAO- of Waz-uitkering of alleenstaande Wajongers, een korting ondervinden op de Toeslagenwet of de kopjesregeling, waardoor de stijging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering hun netto nauwelijks iets oplevert. Helaas profiteren de mensen die het minste hebben en die er het meest bij gebaat zouden zijn, daardoor niet van de voorgestelde reparatie. Kan de minister nog eens uitleggen waarom een echte verhoging van de uitkering deze groep volledig arbeidsongeschikten niet is gegund? En is hij het met mij eens dat op basis van het coalitieakkoord juist wel de verwachting was gewekt dat ook bijvoorbeeld Wajongers er 5% op vooruit zouden gaan? Ik heb tenminste wel een hoop brieven gekregen van mensen met een Wajong-uitkering die zwaar teleurgesteld waren toen in juli bleek dat zij er bruto slechts € 9 op vooruit waren gegaan en netto nog geen € 6! Of van een arbeidsongeschikte melkertbaner die er netto op € 815 per maand ook maar liefst € 6 op vooruit ging of van een ouder echtpaar dat al vele jaren rondkomt van één WAO-uitkering met een toeslag en op ruim € 1000 € 9 in de zak kon steken met de waarschuwing dat deze royale stijging wel gevolgen kon hebben voor de zorg- en de huurtoeslag. Desondanks is mijn fractie vanzelfsprekend toch voorstander van deze verhoging van de WAO-uitkering voor volledig arbeidsongeschikten. Het is samen met een hoofdbestanddeel uit de andere wet die hier voor ligt: de afschaffing van de PEMBA zo ongeveer het eerste positieve nieuws voor WAO'ers in ruim 20 jaar!

Een kwart eeuw geleden deed de neoliberale revolutie vanuit de Angelsaksische landen ook ons land aan. Er werd bezuinigd op de collectieve uitgaven, het mes ging in de publieke sector en in de sociale zekerheid. Zeker, de winstgevendheid van de bedrijven nam toe, net zoals de inkomens van aandeelhouders en topmanagers. Maar de laagste inkomens en de uitkeringsgerechtigden in het bijzonder betaalden voor een groot deel de prijs. De inkomensverschillen groeiden. Het gemiddelde inkomen steeg, maar dat van de huishoudens die van een uitkering afhankelijk zijn, daalde. Vooral de uitkeringen van arbeidsongeschikten gingen hard onderuit: de koopkracht van een volledig arbeidsongeschikte WAO'er daalde als gevolg van meerdere ingrepen in de laatste kwart van de vorige eeuw met meer dan 20%. En alsof dat nog niet genoeg was, werd vervolgens, na het verschijnen van het rapport van de commissie-Donner, pas goed begonnen met een zogenoemde "modernisering" van de WAO.

De ingangseisen zijn dusdanig verscherpt, dat nog maar weinig zieken en arbeidsgehandicapten in de WAO "nieuwe stijl" – nu WIA geheten – kunnen komen. Alleen wie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, kan aanspraak maken op een IVA-uitkering van 75%. Echter, mensen worden tegenwoordig zelden volledig, laat staan duurzaam arbeidsongeschikt verklaard. Wie niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt is, kan op zijn best rekenen op een aanvulling op het loon of een tijdelijke loongerelateerde uitkering, vergelijkbaar met de WW. Daarna – en dat is meestal al heel snel – volgt er eventueel een minimale uitkering.

De oude WAO'ers zouden met rust gelaten worden, dat wil zeggen: op de 50-plussers na werden ze wel allemaal herbeoordeeld aan de hand van de nieuwe, strengere criteria. Deze onbillijke herkeuringen leidden meestal tot pak 'm beet een halvering van het arbeidsongeschiktheidspercentage, nee, van het arbeidsgeschiktheidspercentage, en in veel gevallen tot een wonderbaarlijke genezing. En dus tot een lagere uitkering of zelfs beëindiging van de WAO-uitkering.

Het behoeft geen betoog dat de frustraties hoog oplopen bij mensen die op papier nog verdiencapaciteit hebben, maar die papieren functies niet vacant hebben aangetroffen of anders in elk geval op zo'n functie als voormalig WAO'er niet zijn aangenomen. Deze mensen zijn geen spatje beter dan voor de herbeoordeling, maar waar ze eerst ook op papier arbeidsongeschikt waren met een daarbij passende verzekering, zijn ze nu administratief genezen. Ze voelen zich echter nog beroerder, want ze zitten nu thuis op kosten van hun partner of in de bijstand.

Dit vierde kabinet-Balkenende heeft besloten om ook volledig arbeidsongeschikten die niet onder de WIA vallen, maar nog in oude of andere regelingen zitten, een verhoging van 70 naar 75% van het laatste loon te gunnen. Dat werd hoog tijd, zou ik zeggen. Mijn fractie is dan ook verheugd dat wij vandaag kunnen spreken over deze eerste, bescheiden verbetering voor een deel van de WAO'ers. Echter, de inkomenssituatie van de meeste arbeidsongeschikten blijft nijpend. Daarom is voor ons de meest prangende vraag of hier nu daadwerkelijk sprake is van een omslag in denken. Ligt de periode van afbraak nu werkelijk achter ons, zodat wij langzamerhand kunnen gaan beginnen met enige sociale wederopbouw? Wil de minister ons al iets vertellen over wat er nog aan verdere mogelijke reparaties te verwachten is? Mogen wij bijvoorbeeld nog iets extra's verwachten voor de sociale minima, onder wie de volledig arbeidsongeschikten die de 5%-verhoging nu mislopen? Een ander voorbeeld. In de beleidsnota staat het voornemen om 200.000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. Mogen wij dus binnenkort concrete plannen tegemoet zien die gedeeltelijk arbeidsongeschikten echt zullen helpen eindelijk een baan te vinden bij doorgaans onwillige werkgevers?

Ik kom nu aan de praktische kant van voorliggende wetsvoorstellen. Zoals gezegd, kan mijn fractie zich hier op hoofdlijnen in vinden, maar op een aantal punten heeft zij toch nog wat prangende vragen. De gedachte achter de verhoging van de uitkeringen voor volledig arbeidsongeschikten is een gelijke behandeling aan volledig arbeidsongeschikten in de WIA. Waarom kunnen volledig arbeidsongeschikten, duurzaam of niet, in de WAO, Waz of Wajong wel een 75%-uitkering krijgen en in de WGA niet? Wat rechtvaardigt deze verschillende behandeling? Ik sluit mij wat dat betreft nadrukkelijk aan bij het betoog en bij de vragen van senator Westerveld. Waarom krijgen WAO'ers die volledig arbeidsongeschikt zijn, nog steeds een loondervingsuitkering die nu weliswaar in hoogte gelijk is aan de IVA-uitkering, maar in duur nog steeds beperkt, en vervolgens weliswaar een uitkering van 75%, maar van het (veel) lagere vervolgdagloon? Waar is hier de gelijke behandeling gebleven?

Er ontstaat nu eigenlijk een driedeling voor volledig arbeidsongeschikten: IVA-gerechtigden die volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen per 1 januari 2006 een verhoging naar 75% van het maandloon per 1 januari 2006; WAO'ers et cetera, volledig arbeidsongeschikt voor 2006, krijgen 75% van het dagloon, per 1 juli 2007, en WGA'ers blijven ten slotte op 70%, maar wel weer van het maandloon. Wat is de ratio achter deze lappendeken? Waarom worden WAO en IVA, ook qua terugwerkende kracht, nu nog steeds niet gelijk behandeld?

De SP vindt dat de herbeoordelingen sinds 2004 op onbillijke keuringseisen berusten en is daarom blij met het verlagen van de uiterste leeftijdsgrens voor de strenge herkeuring van WAO'ers van 50 jaar op 1 januari 2004 naar 45 jaar op dat moment. Er wordt voor deze groep ook teruggegrepen op het Schattingsbesluit dat toen van kracht was. Nieuwe herkeuringen zullen dus met terugwerkende kracht volgens de oude normen plaatsvinden. Waarom geldt de terugwerkende kracht niet voor de gehele periode waarin reeds herkeurde WAO'ers die destijds tussen de 45 en 50 jaar oud waren, onder de onbillijke keuringseisen hebben moeten lijden? Waarom wordt er slechts gerekend tot het aantreden van dit kabinet? De SP vindt dit getuigen van een verkeerd soort zuinigheid. Er blijven in deze leeftijdscategorie nu zeer schrijnende gevallen voortbestaan voor wie het recht op een uitkering mogelijk herleeft, maar voor wie een financieel gat overblijft. Dat is nergens voor nodig. Graag een reactie. Het verlagen van deze leeftijdsgrens heeft te maken met de kansen op de arbeidsmarkt, maar gedeeltelijk arbeidsongeschikten van onder de 45 hebben een even beroerde positie op de arbeidsmarkt, zo blijkt uit onderzoek. Waarom erkent de minister dat in dit voorstel niet?

Ook snapt mijn fractie niet waarom er qua terugwerkende kracht in dit wetsvoorstel zelf geen consistentie is. De herkeuringen worden niet helemaal met terugwerkende kracht hersteld, maar tot 22 februari van dit jaar en de ingangsdatum van de verhoging van de WAO wordt niet gelijkgetrokken met de verhoging van de WIA, maar per 1 juli van dit jaar. Ook hierop graag een reactie.

Laten wij ons realiseren dat hij of zij die arbeidsongeschikt wordt, al zo veel aan leven inlevert. Niet kunnen werken vanwege een slechte gezondheid is een harde zaak. De her en der bestaande drang om zulke mensen te laten merken dat ze op de zak van anderen teren is voor mij erg hardvochtig en onverantwoord. Precies daarom vragen wij de minister, de bepalingen van deze wet ruimhartig uit te leggen en, waar mogelijk, de verschillende voorbeelden van ongelijke behandeling, die ik zojuist heb benoemd, te heroverwegen. Ik wacht met belangstelling op zijn antwoorden.

De voorzitter:

Mijnheer Elzinga, ik wil u graag van harte feliciteren met uw maidenspeech over twee wetsvoorstellen die te maken hebben met de sociale zekerheid. Uw bijdrage van vandaag getuigt niet alleen van helderheid, maar ook van kennis van zaken. Dat is niet zo vreemd, want er is een rode draad door uw loopbaan te ontwaren tot dusverre, hoewel u wat uw studie betreft aanvankelijk op een geheel ander spoor zat. Aan de Universiteit van Amsterdam begon u namelijk met natuur- en sterrenkunde, waarvoor u uw propedeuse haalde. Daarna ging u aan dezelfde universiteit meteen politicologie studeren.

Na uw studie was u ruim vier jaar werkzaam als fractiemedewerker Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamerfractie van de SP. Na vervolgens een jaar bij de FNV als beleidsmedewerker uitkeringsgerechtigden en ouderen te hebben gefunctioneerd – dat hebben wij hier ook horen doorklinken – was u gedurende een kleine vier jaar algemeen coördinator van het Solidariteitsfonds XminY. Voor wie dat fonds niet kent: het steunt sociale initiatieven in vooral derdewereldlanden.

Sinds medio dit jaar bent u weer terug bij de vakbeweging, maar nu bij FNV Mondiaal, een organisatie die zich richt op de versterking van democratische, onafhankelijke en representatieve vakbonden in ontwikkelings- en transitielanden.

Het is ook gebleken uit uw bijdrage van vandaag dat u heel nauw bent betrokken bij onderwerpen en mensen die van doen hebben met sociale verzekeringen, armoedebestrijding en schuldenproblematiek, maar u schuwt grotere, bredere kaders ook niet. Zo was u medeauteur van de vorig jaar verschenen publicatie Meta Economische Verkenningen, een voorstel voor de ontwikkeling van een duurzame en solidaire Macro Economische Verkenning-plus. En zo bent u sinds 2004 voorzitter van Attac Nederland, volgens de website een "kritische anders-globaliseringsorganisatie". Van uw bijzondere belangstelling voor mondiale problemen heeft u al getuigd in onze vaste commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. U bent daar niet onopgemerkt gebleven.

U staat bekend als een bevlogen persoon die snel analyseert en graag bereid is om de handen uit de mouwen te steken voor het politieke handwerk. Dat is niet alleen dienstig voor uw partij, maar kan u ook zeker in deze Kamer van pas komen. Ik wens u van ganser harte alle succes toe bij uw werkzaamheden hier.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. U hebt net de heer Elzinga gefeliciteerd namens uzelf. Ik wens namens de rest van de Kamer de heer Elzinga ook van harte geluk met zijn maidenspeech. Ik vond het een diepgaand betoog. Ga zo door, maar het moet ook niet al te gek worden!

Heel lang is de sociale zekerheid gezien als een inkomensdervingsregeling. Sinds de commissie-Buurmeijer wordt echter ook steeds meer aandacht besteed aan het hervatten van werk. Dat hervormingswerk is begonnen met minister De Geus en wordt nu voortgezet.

Vanavond zijn drie wetsvoorstellen aan de orde die verband houden met hervormingen van de WAO in de afgelopen jaren. Deze hervorming van de WAO is door onze fractie gesteund. De nieuwe WIA gaat mede op basis van het SER-advies uit van drie groepen arbeidsgeschikten of ongeschikten: werknemers met een beperkte arbeidsongeschiktheid moet in dienst blijven van de oude werkgever, duurzaam of volledig arbeidsongeschikten vallen onder de IVA en de tussengroep valt onder de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Volgens de afspraken in het coalitieakkoord zou de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten nog verder worden geprivatiseerd. Hoe staat het met deze afspraak? Onze fractie heeft niet of zeer beperkt meegedaan aan de schriftelijke voorbereiding. Wij danken de minister voor het beantwoorden van onze ene vraag. Tevens danken wij hem voor alle antwoorden op alle andere vragen die door andere partijen zijn gesteld. Een deel van deze vragen ging zo diep in op individuele gevallen dat een juiste beantwoording door de minister niet mogelijk bleek, bijvoorbeeld wegens gebrek aan gegevens.

Ik ben er nog niet helemaal uit of dit ligt aan de minister of aan de vragenstellers. Veel vragen had ik zelf niet eens kunnen bedenken, maar dat kan uiteraard ook aan mij liggen.

Ik kom bij het wetsvoorstel afschaffing van de premiedifferentiatie en het eigen risico. De splitsing van de WAO in drie groepen werknemers heeft ook geleid tot het indienen van dit wetsvoorstel. Na de invoering van de WGA met een rol voor de verzekeraars met verschillende premies is het naar onze mening logisch om bij de IVA uit te gaan van dezelfde premie voor iedereen. Wij steunen derhalve dit wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel over de verhoging van de WAO naar 75% zien wij als een vervolg op de afspraken die met de sociale partners zijn gemaakt rondom de herziening van de WAO. Bij een instroom van maximaal 25.000 personen per jaar en bij een bepaald gedrag rondom de doorbetaling bij ziekte in de cao's zouden de uitkeringen van duurzaam volledig arbeidsongeschikten worden verhoogd tot 75%. Wij zien dit voorstel als onderdeel van de hervormingsmaatregelen tijdens het bewind van de vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Geus. De kritiek van de SP kan ik heel goed volgen maar steun ik niet. Je kunt niet hervormingen doorvoeren, wat wij hebben gedaan, en later met terugwerkende kracht weer terugdraaien. De SP is consequent, maar wij zijn het ook op onze manier.

De voorstellen van de PvdA om ook de uitkeringen in het kader van de WGA eventueel te verhogen tot 75% klinken zeer sympathiek en logisch. Toch heb ik dat idee nog niet gesteund omdat ik een aantal bedenkingen heb. Wij hebben wel ingestemd met de driedeling binnen de WIA. Ruwweg gesproken regelen wij de uitkeringen van de volledig arbeidsongeschikten die duurzaam zijn. Bij de werkhervatting van gedeeltelijk arbeidsgeschikten is echter sprake van een gemengd systeem, waar ook particuliere verzekeraars en particuliere werkgevers een rol spelen. Deze tweedeling maakt het weer minder logisch om de 75% automatisch door te trekken naar de WGA. Vooral heb je dan een probleem met de rekening, die je dan stuurt naar de verzekeraars of naar de werkgevers, of je gaat werken met een soort subsidie via het UWV, zoals ook wordt voorgesteld bij de eigenrisicodragers in het kader van de IVA. Op langere termijn lijkt mij dat geen houdbaar systeem.

Even belangrijk voor mij is de vraag wat in het kader van de afspraak met de sociale partners is beoogd. Sommigen zeggen dat de afspraak alleen maar geldt voor de IVA en bewust niet voor de WGA. Op dat punt zou ik graag een helder antwoord van de minister krijgen. Bij de behandeling in de Tweede Kamer – en ook voor een deel bij de inbreng van de heer Elzinga – is het mij opgevallen dat veel partijen die voorstander zijn van inkomensafhankelijke regelingen bezwaar maken tegen het feit dat deze regelingen bestaan. Immers, men heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat de verhoging van 5% niet voor 5% doortelt. Dat is volgens mij alleen maar een gevolg van het feit dat inkomensafhankelijke regelingen bestaan.

Is dit debat in de Tweede Kamer voor de minister nog een argument om niet verder te gaan met nog meer inkomensafhankelijke regelingen? Ook wij wachten de antwoorden van de minister vol vertrouwen af.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

De afgevaardigde van het CDA legt mij een voorstel in de mond dat ik niet heb gedaan. Sowieso vind ik de Eerste Kamer niet echt een platform om aan de regering voorstellen te doen tot het treffen van maatregelen. Ik ben daar tenminste in het algemeen terughoudend in. Ik had de minister een vraag gesteld. Nu de heer Terpstra zelf spreekt over duurzaamheid, wil ik wel zeggen dat ik het verschil tussen WGA en IVA wel kan volgen als je het bekijkt vanuit het perspectief van degenen die het betalen. Mijn vraag aan de minister, die ik ook met alle plezier nog een keer aan de heer Terpstra stel, was de volgende. Als je dit in de tijd, temporeel, beziet en op een zeker moment vaststelt dat er een groep ontstaat van mensen die gezondheidstechnisch in redelijk dezelfde situatie zitten, maar 5% minder krijgen, is dat dan nog uit te leggen en te rechtvaardigen? Nu de heer Terpstra zich zozeer voorstander verklaart van een onderscheid, wil ik de vraag ook aan hem stellen.

De heer Terpstra (CDA):

U hebt vragen gesteld, waarbij ik ervan ben uitgegaan dat u dat te zijner tijd zou kunnen uitwerken in een soort voorstel. Misschien heb ik het daarom iets te slordig "voorstel" genoemd. Uw vragen vind ik vrij logisch. Het klinkt ook sympathiek. Ik heb alle lovende woorden die het CDA kent, al gebruikt.

Daarnaast blijft het feit dat er twee systemen zijn. Als er onder de WGA een groep is die eigenlijk IVA-gerechtigd zou moeten zijn, ligt het meer aan de keuring bij de overgang van WGA naar de IVA. Dat is iets anders dan dat wij zeggen dat wij beide systemen totaal gelijk behandelen. Daarover had ik de minister ook een vraag gesteld. Het lijkt mij handiger dat wij alle vragen bij de minister leggen; dan zien wij vanzelf waar wij uitkomen.

De beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven