Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 13 december 2007 te Lissabon tot stand gekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met Protocollen en Bijlage (Trb. 2008, 11) (31384, R1850).

(Zie vergadering van 7 juli 2008.)

De voorzitter:

Ik heet de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken wederom van harte welkom in dit huis.

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Het voelt aan alsof wij niet weggeweest zijn. Ik bedank de regering voor haar beantwoording gisteravond in eerste termijn.

Ik wil echter nog terugkomen op een paar punten, te beginnen met – ook andere fracties hebben daarnaar gevraagd – de reactie van de regering op het Ierse nee. De minister-president heeft aangegeven dat hij geen scenario's geeft – dat heeft hij ook niet gedaan bij de beantwoording in de schriftelijke ronde – maar toch is voor mijn fractie een route duidelijk geworden, namelijk dat volgens de minister-president de oplossing niet is gelegen in het openbreken van het verdrag. Dat is een duidelijke uitspraak. Kortom, in het scenario van de regering moet het verdrag uiteindelijk doorgang vinden. Dat betekent ook dat de regering ervan uitgaat dat Ierland als enige land nee zegt tegen ratificatie van het verdrag.

Ten tweede heeft de minister-president duidelijk gezegd dat het verdrag er moet zijn voordat er nieuwe uitbreidingen komen. Overigens heeft hij tegelijkertijd gezegd dat de onderhandelingen met Turkije en Kroatië wel doorgaan. Dat is ook een duidelijke route.

Ten derde was de minister-president er duidelijk over dat de inhoud van het verdrag niet via de achterdeur van afspraken bij toetredingsonderhandelingen zou moeten worden binnengehaald. Het is dus duidelijk dat de regering alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat de Ieren in een tweede referendum – als zo'n tweede referendum mogelijk is – door middel van een verklaring van de EU-lidstaten alsnog ja kunnen zeggen. In die verklaring van de EU-lidstaten zal dan zo veel mogelijk tegemoet worden gekomen aan de vragen en zorgen van een meerderheid van de Ierse kiezers. Misschien is er een andere manier, maar in ieder geval is dit toch de route die duidelijk uit de beantwoording van de minister-president naar voren is gekomen. Ik bedank hem voor de geboden helderheid.

Mijn fractie is blij met de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken dat gekeken zal worden naar de juridische positie van de Hoge Vertegenwoordiger na ontslag door de voorzitter van de Commissie en bij aanblijven in de Europese Raad. Ik zeg het nu maar even heel kort door de bocht, maar daar draait het om.

Wij hebben gisteravond ook nog gesproken over de Benelux. Er bestaat bij mijn fractie geen twijfel over dat er een onafhankelijke commissaris moet zijn. Dat staat buiten kijf. Tegelijkertijd heeft de minister van Buitenlandse Zaken iets gezegd over de herkenbaarheid van de Benelux-commissaris – die herkenbaarheid van deze commissaris is zo belangrijk – onder het motto "als wij er zelf niet in zitten, dan maar een van onze neefjes". Mijn fractie vindt dat prima en het past ook bij wat mijn partijgenoot Frits Bolkestein altijd heeft gezegd, namelijk dat het belangrijk is om een eigen commissaris te hebben of – als "next best", voeg ik daaraan toe – een "neefje" als commissaris, omdat dat in sterke mate bijdraagt aan de legitimiteit en de acceptatie van de besluitvorming in en door de Commissie voor Nederland.

Mijn fractie en de staatssecretaris voor Europese Zaken komen niet zo gemakkelijk uit het punt van de comitologie. Ik denk trouwens dat wij er met ons allen niet zo gemakkelijk uit komen. Het blijft nog steeds een problematisch geheel omdat het niet transparant is. Toen ik gisteren het woord "inzichtelijk" gebruikte, zei de staatssecretaris dat hij me nog wel eens wilde uitleggen hoe het in elkaar steekt. Nou, daarop heb ik toen meteen geantwoord dat ik weet hoe het in elkaar steekt en dat dit nu juist precies de reden is waarom mijn fractie haar vraag over de comitologieprocedure gesteld heeft. Transparantie ontbreekt daar namelijk aan. Ik begrijp dat de regering dat in haar eentje niet kan oplossen, maar ik wil haar wel vragen om haar best te blijven doen om te zorgen dat die procedure wat transparanter wordt. Het blijft namelijk een mistige procedure, die allerlei vraagtekens en vaak ook onbegrip oproept. Deze boodschap geef ik de regering graag mee, want zij zegt tegelijkertijd zo blij te zijn met het verdrag omdat het meer transparantie, meer democratie en democratisering, enz. biedt. Juist die transparantie op het terrein van de comitologieprocedure beveel ik van harte aan in de aandacht van de regering, teneinde daaraan zo veel mogelijk te blijven werken.

Ik begrijp dat de vennootschapsbelasting niet tot het vakgebied van de staatssecretaris behoort en dat neem ik hem ook helemaal niet kwalijk. Het gaat echter om de diensten van algemeen economisch belang. Wij horen uiteindelijk wel hoe het met de Vpb uitpakt, maar wij horen ook wel of het protocol datgene oplevert wat de regering ermee heeft willen bereiken. Wij moeten nog zien of dat gebeurt.

Ik spreek namens mijn fractie duidelijk uit dat wij voor het Verdrag van Lissabon zijn en dat wij dus ook instemmen met het wetsvoorstel tot goedkeuring van dat verdrag, omdat er inderdaad meer democratie en meer transparantie komt en omdat wij allemaal belang hebben bij een geïntegreerd Europa. Ik heb ook al in de eerste termijn gezegd dat Europa ambities moet hebben. Die ambities kunnen verwezenlijkt worden als er handelingscapaciteit is; die handelingscapaciteit komt bij een geïntegreerd Europa. Dan kunnen wij een krachtige partner zijn van landen als Rusland, China, Brazilië en India en zijn wij sterk om de nieuwe uitdagingen zoals klimaatbeheersing, milieu, terrorismebestrijding, grensoverschrijdende criminaliteit en dergelijke tegemoet te treden en daarvoor oplossingen aan te dragen. Een geïntegreerd Europa is van belang voor ons externe optreden. Ik heb zelf de besprekingen met de Verenigde Staten genoemd; die zijn voor Europa alleen maar nuttig als Europa geïntegreerd is en als een sterke gesprekspartner van de VS kan optreden.

Tot slot wil ik het nog heel even hebben over het uitdragen van Europa en van het Verdrag van Lissabon aan de burger. Gelukkig heeft staatssecretaris Timmermans gezegd dat er nog een heel lange weg te gaan is om de burgers uit te leggen hoe Europa in elkaar steekt en dat wij dat hebben laten sloffen. Dat is inderdaad zo en die lange weg zal met kracht ingeslagen moeten worden. Als ik merk dat mijn collega's – een van hen is partner banking & finance bij een heel groot advocatenkantoor, en dat is toch een grensoverschrijdend vakgebied, en een ander is strafrechtdeskundige, rondt binnenkort een proefschrift af en is rechter – mij vragen of ik al reces heb en ik antwoord dat dit niet zo is, omdat de Kamer nog het Verdrag van Lissabon moet behandelen, en zij vervolgens beiden zeggen "help me even", dan moet ik dus constateren dat men op dat niveau niet eens weet wat het Verdrag van Lissabon inhoudt. Daarmee wil ik maar zeggen dat er kei- en keihard gewerkt moet worden om iedereen niet alleen te informeren over maar ook te integreren in Europa, opdat dit voor iedereen een tweede natuur wordt.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Ik begin met het uitspreken van mijn dank voor de uitgebreide en overtuigende antwoorden van de bewindslieden.

Ik richt mij tot de minister-president over de verhouding tussen de voorzitter van de Europese Commissie en die van de Europese Raad, omdat deze volgens mij niet gelijkwaardig zijn; zij zijn echter beide wel belangrijk. Hiermee hangt ook een beetje de richting van de Europese Unie samen. Je kunt kiezen voor het Duitse of voor het Franse model. In het Duitse model is de voorzitter van de Commissie de Bundeskanzler en is de voorzitter van de Raad de president. In het Franse model zou dat betekenen dat de president de voorzitter van de Raad is en de eerste minister de voorzitter van de Commissie. In dat opzicht – als ik die vergelijking mag maken – kiest de CDA-fractie uitdrukkelijk voor het Duitse model, waarbij het primaire mandaat ligt bij de voorzitter van de Europese Commissie. Ik bedank de minister-president voor zijn toezegging, bij de invulling van het mandaat van de voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Commissaris ook de Eerste Kamer te betrekken.

Wij hebben ook aandacht besteed aan de SP-fractie, omdat ik vind dat wij het debat hier moeten voeren. Ik vind ook dat wij op dat punt moeten weten wat de posities zijn. Ik ben helaas een beetje teleurgesteld omdat wij niet weten wat de SP-fractie nu precies met Europa wil. Ik weet wel wat de SP-fractie niet wil, maar ik wil ook graag weten wat zij wel wil. In zijn interessante artikel houdt Jan Marijnissen een lofrede op de globalisering, waarvan hij zegt dat die mensen bij elkaar brengt, de onderlinge afhankelijkheid en lotsverbondenheid vergroot, het onderling begrip vergroot en de kans op gewapende conflicten verkleint. Hij zegt dus dat het wederzijds voordelen oplevert. Daar hebben wij dus een sterk Europa voor nodig! Wij hebben een sterk Europa nodig, juist om bij de globalisering die sociale markt te kunnen bieden en die waardegemeenschap en die morele autoriteit te kunnen vormen. Nu zegt de SP-fractie tegen het Verdrag van Lissabon te zijn en ook tegen de verdragen van Nice, Amsterdam en Maastricht te zijn geweest. Tegelijkertijd heeft de SP-fractie tegen de minister-president gezegd, te vinden dat er doorgegaan kan worden met datgene wat tot nu toe is afgesproken. De SP-fractie was daar wel tegen. Zij kan zich dan nu niet beroepen op iets wat gerealiseerd is op basis van de verdragen die er waren en tegelijkertijd zeggen, het Verdrag van Lissabon niet nodig te hebben omdat doorgegaan kan worden met zaken doen.

De heer Kox (SP):

Even voor mijn duidelijkheid: vandaag spreken wij over het Verdrag van Lissabon. Daarover moeten wij stemmen en de modaliteiten zijn: voor stemmen, tegen stemmen of niet stemmen.

U kunt dus wel stellen dat ik mij uitspreek over van alles en nog wat, maar ik denk dat ik als parlementariër in eerste instantie gehouden ben om mij over het voorliggende wetsvoorstel uit te spreken. Dat heb ik gedaan en ik heb geprobeerd aan te geven dat het niet uit de lucht komt vallen dat mijn fractie niet draait – ik kijk niet toevallig in de richting van de heer Kuiper – maar dat onze lijn redelijk consistent is gebleven. U bent het daar niet mee eens. Wij zijn het ook niet eens met uw visie en natuurlijk bent u een uitgelezen deskundige, maar ook een uitgelezen fan van deze ontwikkeling. Dat kan uw blik wel eens vertroebelen.

Dus ja, u mag aangeven te willen weten wat de SP-fractie wil, maar als ik dan uitleg wat wij willen en u het daar niet mee eens bent, dan kunt u vervolgens niet zeggen dat dat niet goed genoeg is. Wij zijn hier niet allemaal lid van de CDA-fractie.

De heer Van der Linden (CDA):

Het Verdrag van Lissabon – daarover gaat het inderdaad – versterkt de democratie, vergroot de transparantie, versterkt het socialemarkteconomiedenken. Dat zijn allemaal elementen waarvan u zegt...

De heer Kox (SP):

Nee, dat vindt u. Dat ligt niet vast als een soort preambule. Het is geen kennis a priori, het is een interpretatie.

Het is een pil van een verdrag, bijna voor niemand meer te lezen; je moet er echt moeite voor doen. Ik had voorgesteld om eens een quiz over dat verdrag te houden, maar dat zou slecht zijn uitgepakt. U vindt dat het verdrag de transparantie vergroot, maar ik denk dat wij democratie inleveren. Daarover verschillen wij met elkaar van mening. Dat is toch het aangename van de politiek? Ik hoef toch niet te zeggen dat u gelijk hebt?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben het er gauw mee eens dat dit verdrag geen schoonheidsprijs verdient. Integendeel.

De heer Kox (SP):

Waarom zegt u niet in gewoon Nederlands dat het een onleesbaar verdrag is?

De heer Van der Linden (CDA):

Het is een gecompliceerd verdrag. Maar als je kijkt naar de rol van het Europees Parlement, van de nationale parlementen en van de sociale middengroepen in de samenleving, dan zie je dat het verdrag wel degelijk een versterking van de democratie vormt.

De heer Kox (SP):

Dat vindt u. U hoeft mij alleen maar het recht te gunnen om dat niet te hoeven vinden.

De heer Van der Linden (CDA):

U vindt het dus geen versterking wanneer het Europees Parlement zeggenschap over alle financiële middelen, het volledig budgetrecht, en medebeslissingsrecht over alle wetgevende arbeid krijgt?

De heer Kox (SP):

Als dat ten koste gaat van de rol van nationale parlementen, dan vind ik dat een achteruitgang. Het Europees Parlement is namelijk geen echt parlement en dit parlement is dat wel!

De heer Van der Linden (CDA):

Dit gaat niet ten koste van de nationale parlementen omdat het verschil tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven nu wel bestaat. Het Europees Parlement heeft op dit moment geen enkele zeggenschap over de verplichte uitgaven, evenmin als de nationale parlementen. Het Europees Parlement krijgt daar met dit verdrag zeggenschap over en dat is dus een versterking van de democratie.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik vind het altijd fijn wanneer de heer Kox in mijn richting kijkt. Ik hoop dat hij dat gisterenavond ook heeft gedaan toen ik uitlegde dat het consistent is om wanneer je voor het Verdrag van Nice hebt gestemd, ook voor het Verdrag van Lissabon te stemmen.

De heer Kox heeft echter gisteravond gezegd, niet alleen tegen dit verdrag te zullen stemmen, maar dat eigenlijk de verdragen van Nice, Amsterdam en Maastricht er met terugwerkende kracht niet hadden moeten komen. Het is dus terecht om te vragen waar de SP-fractie nu eigenlijk wel voor staat als zij alles wat sinds 1991 is gegroeid, afkeurt.

De voorzitter:

Mijnheer Kuiper, ik constateer dat dit een herhaling van de vraag van de heer Van der Linden is.

Ik vraag de heer Van der Linden zijn vervolg te betogen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Eerlijk gezegd heb ik op mijn vraag geen overtuigend antwoord gekregen van de heer Kox. Maar ik neem aan dat er nog voldoende debatten komen waarin hij nog eens kan ingaan op wat de SP-fractie nu wel wil.

Ik sluit mij aan bij de zorg die mevrouw Broekers heeft op het punt van de publieke opinie. Ik denk dat de regering een aantal goede voorzetten heeft gegeven voor verbetering daarvan. Ik zou graag zien dat zij met name ook met concrete maatregelen komt op het punt van communicatie met de burgers. Er zijn toezeggingen gedaan voor het onderwijs en voor de "civil society". Dit behoort voor mijn fractie tot de grootste prioriteiten. Wij weten natuurlijk ook dat aan de Europese integratie kanten zitten die grote zorgen bij de burgers teweegbrengen, terecht of onterecht; juist de politiek is als eerste verantwoordelijk om een stuk communicatie met de burgers te verzorgen.

Ik heb nog drie kleine punten. Ten eerste houdt artikel 32 van het Verdrag van Lissabon in dat de lidstaten elkaar moeten consulteren als onderwerpen aan de orde zijn die eenieders buitenlands beleid en veiligheidsbeleid raken. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken of in de toekomst de raketschilden in Polen en Tsjechië onder artikel 32 vallen. Ik begrijp dat wij de discussie over deze twee raketschilden hebben gehad, maar ik vraag mij af of dit soort discussies in Europa, die buiten de Europese Unie en aanvankelijk ook buiten de NAVO om gegaan zijn, onder artikel 32 van het verdrag vallen.

Ten tweede vraag ik waarom geen aandacht is besteed aan de socialemarkteconomie. Dit verdrag biedt nu juist openingen om veel meer te doen op het punt van het Rijnlandmodel, dat een essentieel element is voor zowel de charter als de invulling van artikel 3. Dat slaat dus ook op mijn discussie met de SP-fractie.

Ten derde baart de samenwerking met andere internationale organisaties mij zorgen, omdat de Europese Unie toch een redelijk arrogante houding kiest in de samenwerking met vooral de Raad van Europa. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat de Raad van Europa zich moet concentreren op zijn kerntaken. Dat is zo en dat gebeurt ook, maar dat betekent tegelijkertijd dat de Europese Unie gebruik moet maken van de bestaande expertise en de instrumenten, of het nu het Hof voor de Rechten van de Mens, de Europese commissaris voor de mensenrechten of ECRI is. Dat zijn allemaal instrumenten die beschikbaar zijn voor heel Europa. Om te voorkomen dat er nieuwe scheidslijnen in Europa getrokken worden, is het evident en noodzakelijk dat de Europese Unie vooroploopt bij de uitvoering van het Verdrag van Lissabon, dat aangeeft dat de internationale organisaties met elkaar moeten samenwerken. Met haar verslag over de mensenrechten in 2007 geeft de Europese Unie geen goed voorbeeld. Er zijn meer dan 150 projecten wereldwijd en als ik die projecten allemaal naloop, dan heb ik daar wel eens vraagtekens bij. Ik weet niet of het draagvlak bij de burgers wordt vergroot als je met deze projecten voor de dag komt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik bedank de regering hartelijk voor haar antwoorden van gisteravond.

Gisteren is veel gesproken over de politieke consequenties van het Ierse referendum. Ik hoop dat zowel het verdrag als de Ierse bevolking er bij de verdere onderhandelingen goed uitkomt. Ik hoop dat recht gedaan wordt aan het verdrag, maar ook aan de bevolking. Het zou vreselijk zijn als door het referendum en door de gevolgen daarvan mensen nog meer met de rug naar de EU komen te staan. Dit verdrag was er nu juist voor bedoeld om Europa dichter bij de mensen te brengen.

Hoewel ik mij in mijn nopjes was met het veelvuldig aanhalen van mijn geestverwant Fischer, heb ik nog geen reactie gekregen op zijn suggestie voor de toekomst, namelijk een mogelijke ontkoppeling van de gemeenschappelijke markt en een verdergaande politieke integratie bij een volgende verdragswijziging. Verder heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de agentschappen en de democratische legitimiteit daarvan. Het verdrag is beter, maar het maakt de Unie nog niet af. De staatssecretaris merkte gisteren terecht op dat het verdrag alleen de JBZ-samenwerking communautariseert. De regering vindt het met ons nodig voor de slagvaardigheid en de kwaliteit van de wetgeving. Maar deze redenering past zij niet toe op het buitenlands beleid. Zij meent op dat punt dat de slagvaardigheid al genoeg verbeterd wordt met meer coördinatie, alsof die coördinator, zonder bevoegdheden daartoe, lidstaten ertoe kan verleiden om bepaalde nationale belangen op te geven. Ik vraag mij dat af. Kan de regering zich voorstellen dat de slagvaardigheid van de strafrechtelijke samenwerking al zou verbeteren met alleen maar een extra coördinator? Ik namelijk niet. De regering vindt de nationale belangen bij samenwerking op het terrein van buitenlands beleid blijkbaar zwaarder wegen dan bij strafrechtelijke samenwerking. Dat is vreemd, want als iets de nationale soevereiniteit en de burgerrechten raakt, dan is dat de bevoegdheid van de overheid om deze burgerrechten in te perken. Desalniettemin hoop ik dat de verwachtingen van de minister van Buitenlandse Zaken wel uitkomen, want wij kunnen een meer eenduidig en krachtdadig extern optreden wel gebruiken.

Ik ben blij dat de regering zich op Europees niveau inspant om de resettlement-afspraken met de UNHCR te verruimen. Zo heb ik het althans begrepen. Overigens is de staatssecretaris nu al verguld met de Nederlandse ruimhartige opname van het aantal vluchtelingen en meent hij dat de wereld daaraan een voorbeeld zou moeten nemen. Misschien kan de staatssecretaris zijn collega Koenders ertoe overhalen om deze boodschap uit te dragen bij de buurlanden van conflictgebieden, alwaar deze vaak vluchtelingenkampen bezoekt. De staatssecretaris stelde terecht dat de ontwikkelingssamenwerking deels gerelateerd is aan het migratiebeleid. Maar de Europese besluitvormingsprocedures kennen een heel strikte scheiding tussen de communautaire procedure voor asiel en migratie en eenparigheid van stemmen, zonder bemoeienis van het Europees Parlement, voor de ontwikkelingssamenwerking. In haar memorie van antwoord stelt de regering dat er over de elementen van asiel en migratie van ontwikkelingssamenwerking op deze rechtsbasis worden besloten. Is het niet vreemd dat deze onderdelen, die nauw samenhangen met het overige asiel- en migratiebeleid, buiten de competentie van het Europees Parlement vallen? Welke criteria zal de Commissie of de Raad hanteren voor die verdeling? Waarom wordt niet het hele terrein, inclusief deze elementen, in gezamenlijkheid behandeld? Daarmee voorkom je ook dat twee verschillende raden twee verschillende besluiten kunnen nemen.

In de Nederlandse bijdrage voor de Future-werkgroep stelt de regering de Raad voor om zich in het kader van het Verdrag van Lissabon te bezinnen over een mogelijke herdefiniëring van de werkterreinen van de raden. Doelt de regering misschien op het hier aangehaalde punt of ging het om iets anders?

In hetzelfde stuk stelt de regering dat het Verdrag van Lissabon ertoe leidt dat de parlementaire betrokkenheid verschuift naar het Europees Parlement. Dat vormt wellicht een aardig inkijkje in de attitude van de regering, die ook had kunnen stellen "wordt uitgebreid met". Ik houd echter maar vast aan wat de regering telkenmale heeft gezegd over het belang van betrokkenheid van nationale parlementen. Uit het antwoord van de staatssecretaris over de fiches, die niet eerder dan zes weken na het Commissievoorstel naar de Kamer kunnen komen, maak ik op dat wij vervolgens twee weken de tijd hebben om aan de hand van het regeringsstandpunt te bepalen of wij een bijzondere procedure wensen. De staatssecretaris zal wellicht begrijpen dat dit vrijwel onhaalbaar is, want ook wij kennen onze afstemmings- en voorbereidingsprocedures. Maar toen ik mij afvroeg hoe erg dat eigenlijk was, voelde ik toch wel een groot gevoel van opluchting bij de gedachte dat wij naar de mening van de regering deze bijzondere procedure niet eens nodig hebben. Dat betekent dat een overschrijding van die acht weken ook niet fataal is. Als wij bijvoorbeeld twee weken later de regering zouden laten weten dat een parlementair voorbehoud zou moeten worden gemaakt, zou dat dan voor de regering op problemen stuiten? De onderhandelingen zijn vast nog niet binnen twee weken gepiept, dus er kan nog van alles worden afgesproken. Heb ik de geruststellende woorden van de regering zo goed begrepen?

De staatssecretaris is gisteren niet meer op mijn reactie op de nadere memorie van antwoord ingegaan, maar ik wil toch echt graag een reactie op mijn stelling dat de regering bij de onderhandelingen geheel niet wordt geremd door een parlementair voorbehoud. Dat is namelijk cruciaal voor onze werkwijze in de komende tijd. De toezegging van de premier dat wij alle medewerking krijgen op het gebied van informatievoorziening, geldt wat mij betreft dus ook voor vandaag. Is de regering ooit gehinderd in haar onderhandelingen door het instemmingsrecht van de Kamer op de JBZ-gebieden? Die onderhandelingen gingen toch altijd gewoon door? Kan de regering aangeven of al die andere lidstaten gehinderd worden in hun onderhandelingen over een parlementair voorbehoud? Ik zie de staatssecretaris zuchten, maar hij kan mij beter gewoon een antwoord geven.

Ik had ook nog een vraag gesteld over de informatievoorziening. De bemoeienis van het parlement houdt niet op na de start van de onderhandelingen, maar moet juist bestaan uit het actief volgen van die onderhandelingen om een mening te kunnen geven over het zich wijzigende besluit en het regeringsstandpunt daarbij. De regering stelt dat het parlement voortaan vanzelf geïnformeerd wordt over het verloop van de onderhandelingen, omdat de documenten en de besluitvorming voortaan volledig openbaar zijn. Wat betekent dat precies? Welke informatie komt dan vrij? Betreft dat alle raadsdocumenten over een voorstel van EU-wetgeving, inclusief voetnoten, die voortkomen uit de ambtelijke en politieke besprekingen? Deze informatie is namelijk cruciaal om goed zicht te hebben op wat er in Brussel gebeurt. Als hieronder niet de raadsdocumenten verstaan worden, moeten wij dan die bijzondere procedure aanwenden om ons van deze informatie te verzekeren? Zal de regering ons ter wille zijn als wij daarom vragen?

Ik vraag dit niet voor niets. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is het voorbeeld van de terugkeerrichtlijn aangehaald, waarvan wij de raadsdocumenten al in oktober 2007 hadden opgevraagd. Ik kan de regering melden dat wij deze documenten nooit hebben ontvangen. Toen uiteindelijk het akkoord was gesloten, werd ons de geconsolideerde tekst van de richtlijn toegezonden. Wij hadden de website van Statewatch nodig om uit de raadsdocumenten de standpunten van de Nederlandse regering te vernemen. Ik moet zeggen dat die site heel wat verhelderender was dan de tekst van de geannoteerde agenda. Wij hebben geen toelichtende antwoorden op onze vragen over al deze voetnoten van de Nederlandse regering ontvangen, doch wel het commentaar van de staatssecretaris dat wij alleen documenten krijgen die aan de Raad zelf worden aangeboden. Kan de staatssecretaris mij dat uitleggen? Alle vergaderingen van de werkgroep, SCIFA, Coreper of JBZ-raden, vallen toch onder de reikwijdte van de Raad? Het zou toch een heel kunstmatig onderscheid zijn en een heel gemakkelijke manier om de onderhandelingen van parlementaire controle weg te houden? Ik ben er dus graag van overtuigd dat dit niet de opzet van de regering is.

Ik hoop inderdaad dat wij samen met de regering actief en waarschijnlijk meestal constructief betrokken kunnen zijn bij de Europese besluitvorming. Daardoor zal ook het optreden van de Raad zelf meer democratische legitimiteit krijgen. Zouden wij in staat zijn echt het debat met burgers aan te gaan over wat er in Brussel gebeurt en waarom, alsmede wat wij daarvan vinden?

Ik doe hierbij ook een oproep aan mijn collega-Kamerleden. Europese wetgeving is niet altijd leuk en misschien soms wel een corvee, maar wij zijn het aan onze verantwoordelijkheid en aan de Nederlandse burgers verplicht hier echt werk van te maken. Laten wij vooral maatschappelijke organisaties en burgers een actieve rol geven bij de voorbereiding van Europese besluiten, niet alleen voor onszelf, maar ook om ervoor te zorgen dat de Europese Unie niet van de elite is, maar juist van ons allemaal.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de regering voor haar antwoorden in eerste termijn. Voordat ik nader inga op die antwoorden, wil ik hier eerst nog twee waarnemingen neerleggen.

Ten eerste heb ik vannacht een beetje onrustig geslapen. De Kamer hoeft zich daarover geen zorgen te maken, want het is uiteindelijk wel goed gekomen. Als ik echter de toon van het debat van gisteren beluister en analyseer, dan gaat het over bewaken, controleren, vasthouden en grenzen stellen. De beeldspraak van de fractie van GroenLinks over de processie van Echternach heeft dan in ieder geval nog het sympathieke van enige vooruitgang, maar daarvoor moet je ook wel stappen achteruit zetten. Bij de SP-fractie bleef het echter bij niet. Ik vond de woordspeling van de heer Kox ontzettend leuk, zoals wel vaker bij hem het geval is: het moet ergens achter Maastricht liggen. Ik weet niet waar je dan moet gaan staan, maar overigens is het achter Maas­tricht altijd leuk en mooi. Ik weet niet of wij daar moeten blijven hangen. Ik denk niet dat dat goed is. Als je zo'n tien tot twaalf jaar terug in Ierland bent geweest of zo'n vijftien jaar terug in Portugal en je komt er nu weer, kun je zien dat er vooruitgang is geboekt, heel veel vooruitgang. Die vooruitgang is mede te danken aan de inzet van de Europese Unie, aan de inzet van ons samen.

Er zitten ook een aantal nadelige kanten aan Europa. De markt in zijn meest rauwe en ruwe vorm laat perverse effecten zien. Ik vind dat wij daartegen moeten optreden en ik vind ook dat de PvdA moet bekijken hoe zij bondgenoot kan worden van bijvoorbeeld de SP. Daarvoor is echter wel een sterk Europa nodig. Daarvoor is een Europa nodig dat durft op te treden en dat grenzen durft te stellen aan de perverse effecten van de markt. Laat ik het daar maar even bij houden. Ik zie nog niet dat bij de SP daaraan op dit moment perspectief wordt gegeven, ook niet zojuist bij collega Van der Linden. Dat vind ik jammer. Ik denk dat het debat zich daarop de komende tijd moet concentreren.

De heer Kox (SP):

Ik ben blij te horen dat collega Eigeman ook van ons een bondgenoot wil zijn. Dat idee kreeg ik gisteren niet helemaal. De opname van de bepaling van wat tot de doelen van de Unie behoorde, namelijk de vrije en onvervalste concurrentie, heeft bij het referendum van 2005 zowel in Frankrijk als in Nederland veel kwaad bloed heeft gezet. Dat herinnert hij zich wel. Een van de veranderingen in het Verdrag van Lissabon ten opzichte van de Europese grondwet is dat dit in ieder geval als doel uit het verdrag is gehaald. Het is nu gestald in een protocol met dezelfde waarde. Dat is toch een teken dat er een discussie is over de vraag of dit Europa wel leidt tot wat de heer Eigeman wil. Dat vonden PvdA'ers toch ook? Ik las toch ook in de PvdA-stukken na het referendum dat wij misschien op dat punt de verkeerde richting kozen? Op dat punt kunnen wij bondgenoten worden. Het aangename is dat de kiezers van de heer Eigeman in meerderheid vinden wat ik zeg. Dan moet er toch een brug te vinden zijn.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ga niet in op wie welke kiezers precies heeft, want dat vind ik een zinloos debat. Volgens mij moet de focus op verbeteringen liggen. Ik kom daar zo nog op terug. Wellicht dat wij daarvan in de komende tijd een strijd voor verbeteringen kunnen maken.

Het tweede punt dat ik opmerk voordat ik verder op het debat inga, is het volgende. Het debat is ook sterk gegaan over de Nederlandse soevereiniteit, de eigenheid, de eigen identiteit. Dat is op zichzelf helemaal niet verkeerd. Ik moest vannacht denken aan het werk van de Canadese filosoof Taylor. Ik heb hem hier al eens aangehaald. Hij heeft in een kritiek op het liberalisme gezegd dat je als individu betekenis krijgt door relaties aan te gaan met anderen. Dat parafraserend voor de discussie die wij nu voeren: De Nederlandse soevereiniteit krijgt alleen betekenis in relatie met buren, met de rest van Europa, met de Europese gemeenschap. Sterk focussen op hoe gezellig het hier allemaal is, is buitengewoon link. Dat is geen goede basis om een perspectief op te bouwen, samen met burgers te vechten voor een ander Europa en te bekijken wat aan Nederlandse identiteit kan overblijven in dat Europa. Die is namelijk wel nodig voor de herkenbaarheid van de Nederlandse burgers, maar ook voor een verdere verrijking van de Europese cultuur.

Ik heb al gezegd dat wij de focus moeten leggen op verbetering. Ik vond het heel aardig dat zowel de minister-president als de staatssecretaris en in indirecte zin ook de minister van Buitenlandse Zaken hebben aangegeven dat zij op 19 juni 2007 een opdracht hebben gekregen. Die is in deze Kamer besproken en het resultaat ligt in het Verdrag van Lissabon dat wij vandaag goedkeuren, althans wat mijn fractie betreft. Ik denk dat wij een stap op weg zijn, een goede stap op weg, als ik zie wat het resultaat is. Het gaat er wat mij betreft niet om dat het op dit moment allemaal perfect is. Het gaat ook niet om meer of minder Europa, maar het gaat om een beter Europa.

Er is een aantal zaken waaraan gewerkt moet worden. De staatssecretaris heeft ondanks het late tijdstip duidelijk gezegd dat het rapport van de Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving ook zijn implicaties heeft voor hoe wij omgaan met de juridische kwaliteit, zowel wat betreft de input in Europa als wat betreft de output naar Nederland. Er zal gewerkt moeten worden aan een verbetering. Er zal ook gewerkt moeten worden aan een verbetering van de besluitvorming hier. De hartenkreet van collega Strik onderschrijf ik volledig. Wij zullen onszelf daarvoor moeten inspannen, een parlementaire inspanning moeten leveren. Dat hoort bij het werk dat wij als controlerend orgaan, ook als Eerste Kamer, hebben te doen. Hiervan moet meer werk worden gemaakt.

Ook zal aan de beeldvorming hard moeten worden gewerkt. Je moet werk maken van het omgaan met burgers. Niemand in deze Kamer, geen enkele partij, heeft het monopolie op wat de meerderheid of het volk vindt. In een parlementaire, representatieve democratie zijn heel veel nuances. Gisteren ben ik daar ten principale op ingegaan en ik onderstreep dat nog een keer. Ik vind het prima dat partijen staan voor hun programma, voor wat zij denken dat hun kiezers vinden, maar ik laat mijn kiezers niet monopoliseren door andere partijen. Ik heb een prima relatie met hen. Ik ben al twintig jaar volksvertegenwoordiger en ik weet redelijk goed wat er onder mijn eigen kiezers leeft. Dat is niet altijd de opvatting die ik op alle punten overeind houd, maar ik heb wel het vertrouwen weten vast te houden. Daar gaat het om.

De discussie over de uitbreiding zal voortgaan. Ik ga niet verder in op datgene wat ik over Turkije en Kroatië heb gezegd.

De minister heeft het een en ander gezegd over de Benelux. Ik sluit mij aan bij de opvattingen van collega Broekers-Knol. Ik denk dat het goed is dat wij meer gebruik maken van het vooroverleg in Benelux-verband. De minister heeft dat ook toegezegd, dus wij zullen eraan werken. In het kader van de "vertegenwoordiging" is het goed om in het vooroverleg aandacht te besteden aan de Benelux. Ons is erop gewezen dat wij het woord "vertegenwoordiging" in de Commissie niet mogen gebruiken, maar voor de herkenbaarheid in het betoog gebruik ik dit woord toch. De vergelijking met neefjes of nichtjes voor dat vooroverleg is aardig. In kwesties als herkenbaarheid voor de burgers speelt namelijk ook de beeldvorming een rol.

Wij kunnen uitgebreid ingaan op het debat over de twee snelheden, de mogelijke implicaties van het Ierse nee en mogelijk andere nuanceringen die op het verdrag zullen worden aangebracht door derden. De minister-president heeft echter terecht gezegd dat dat nu al kan. Laten wij er verder over nadenken en er gebruik van maken.

Ik ga afronden met het belang om ons in te spannen voor de burgers. Ik heb er een keer op gewezen dat dit ook van belang is bij de inhoudelijke dossiers. Het antwoord daarop bevredigde mij niet helemaal, maar dat kan met het tijdstip te maken hebben. Ik heb verwezen naar het debat over energiebesparingen. Dat is altijd zeer abstract. Op nationaal niveau is dat al abstract, laat staan op Europees niveau, terwijl opvalt dat in alle conferenties wordt gesproken over het belang van het inschakelen van burgers. Op het moment dat je erin slaagt om een Europees pakket helder te maken voor burgers en om mensen met elkaar van gedachten te laten wisselen, zal Europa op een heel andere manier leven. Dat kan op meer terreinen dan op het terrein van de energiebesparing. Het gaat dus om meer dan uitleg. Het is belangrijk om dit uit te leggen.

Als collega's van mevrouw Broekers-Knol zeggen, "Lissabon, leg mij dat eens even uit", dan is dat een ernstige zaak. Dat betekent dat wij inderdaad het een en ander moeten doen aan informatievoorziening en aan uitleg. Dat is echter niet genoeg. Als je mensen alleen maar dingen uitlegt, kan het idee ontstaan dat men zich op den duur niet meer serieus genomen voelt. Het is dus ook een kwestie van inschakelen en in debat blijven gaan. Het is misschien een vreemde vergelijking, maar wij zijn ooit, in de jaren vijftig, begonnen met uitwisseling op grond van ideeën over vriendschappen tussen mensen. Dat was heel eenvoudig; het ging over kerk, school, zangkoor enzovoorts. Wij hebben dat een beetje achter ons gelaten. Het is ouderwets en wij hebben het niet nodig, hoewel die relaties nog steeds bestaan in zeer kleine gemeenschappen en dorpen, met kleinere gemeenten in Duitsland, Frankrijk en verder weg in Europa. Misschien is het helemaal niet zo gek om er in deze tijd opnieuw naar te kijken en weer te investeren in uitwisselingen en het leggen van verbanden. Ik heb dit al een keer gezegd bij gelegenheid van het debat over de Staat van de Unie.

De heer Engels (D66):

Ook gisteren heeft de heer Eigeman heel gepassioneerd en uitgebreid gesproken over de positie van burgers, tegen de achtergrond van het feit dat de PvdA het tweede referendum niet heeft gewild. Hij zegt dat er meer moet gebeuren dan uitleg geven. Daar ben ik het mee eens. Communicatie alleen is ook niet voldoende, voeg ik hieraan toe. Ik neem waar dat er een probleem is in de vertrouwensrelatie tussen burgers, nationale overheden en nationale politiek over Europa. In hoeverre kunnen wij ervan uitgaan dat de modaliteiten die hij schetst voor de inhoud van beleid, vat ik maar even samen, een daadwerkelijke bijdrage kunnen leveren om iets te doen? Wij delen die analyse over het vertrouwensverlies, wetende dat de burgers in groten getale waarschijnlijk hun vertrouwen hebben verloren vanwege het niet doorgaan van het tweede referendum. Is dit naar zijn idee te compenseren?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben ervan overtuigd dat dit te compenseren is, omdat ik van het referendum en van allerlei formele vormen geen geloofsartikelen maak. Ik vind het opvallend dat de heer Engels op het referendum blijft hangen. Ik vind dat jammer, want dat blokkeert een stuk discussie tussen ons.

De heer Engels (D66):

Even ter verduidelijking, anders wordt de discussie heel dogmatisch. Dat laatste wil ik ook niet. Ik refereer aan het referendum omdat dat een gegeven is in dit dossier. Daar ben ik op ingegaan. Ik heb gezegd dat ik geïnteresseerd ben in die modaliteiten in de verhouding burger versus overheid die iets doen met de daadwerkelijke invloed en zeggenschap van burgers. Ik ben niet zo dogmatisch om te zeggen dat het een referendum moet zijn en niets anders. Het gaat erom of wij verder gaan dan communicatie en of wij in de buurt komen van het daadwerkelijk iets te zeggen geven aan burgers. Dat is mijn thema.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik vind dat wij bij dat thema verder moeten zoeken. Daarin ben ik het met de heer Engels eens. Je kunt niet blijven staan bij wat pure communicatie, uitleg geven, nog een keer een campagne eroverheen gooien. Je moet nadenken over vormen van zeggenschap zonder dat je mensen een rad voor ogen draait. Ik vind dat je daar buitengewoon mee moet oppassen. Een uitspraak is nooit echt helemaal enkelvoudig te maken. Een extra brug over de Lek is een extra brug over de Lek. Dat is helder. Maar dat is ongeveer de enige helderheid die je dan hebt. Hoe die er uitziet, waar de wegen naar leiden enzovoorts, dat weet ik allemaal niet, en dit is nog een tamelijk eenvoudig voorbeeld.

De heer Kox (SP):

De democratisch-filosofische beschouwingen van de heer Eigeman zijn buitengewoon interessant, zowel gisteren als vandaag. Daarover kunnen wij echt lang praten, maar laten wij ook een beetje realistisch zijn. Ik heb gisteren al aangehaald dat de heer Eigeman aanwezig was toen wij hier ja zeiden tegen het referendum. Toen vond hij daarvoor voldoende argumenten. De realiteit is toch ook dat dáár de man zit, onze minister-president, die tegen zijn partij heeft gezegd: wil je met ons regeren, dan houden wij geen referendum. Dat mocht hij zeggen, want dat was helemaal in lijn met wat de minister-president steeds heeft gezegd. Hij heeft het referendum niet gesteund, maar de partij van de heer Eigeman is op dat punt gedraaid. Die partij mag dat in vrijheid bepalen, maar het is de reden waarom de heer de Eigeman deze beschouwing houdt. Hij had die mening niet toen wij hier over het referendum spraken. Toen heb ik dat althans niet van hem gehoord.

De voorzitter:

Ik geef de minister-president de gelegenheid om te reageren.

De heer Eigeman (PvdA):

Volgens mij word ik aangesproken.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Dank u omdat u mij op dit moment het woord geeft. Ik vind dat de heer Kox de coalitie recht moet doen. Het is helemaal niet zoals hij het stelt. Het is zo dat partijen verschillend over dit onderwerp kunnen denken. Dat wisten wij van elkaar. Toen hebben wij gezegd dat wij het volgende zouden doen, wetend dat de oriëntaties niet dezelfde zijn: Wij gaan onderhandelen, bekijken wat de uitkomsten zijn, vragen de Raad van State om een advies en zullen vervolgens bekijken hoe moet worden gehandeld. Zo is het gegaan. Elke suggestie alsof op de manier van de heer Kox gesproken wordt bij de kabinetsformatie, is onjuist en wil ik graag wegnemen.

De heer Eigeman (PvdA):

Bijzonder dat de minister-president voor mij het woord kan voeren. Ik ben er niet bij geweest, maar ik had woorden van gelijke strekking kunnen spreken. De heer Kox heeft mij gisteren persoonlijk aangesproken. Ik ben niet tegen een raadgevend referendum. Daarom heb ik indertijd met een gerust geweten voor die wet kunnen stemmen. Het is alleen de vraag op welk moment, met welke vraagstelling en met welke uitwerking je dat doet. Dat is een veel genuanceerder debat. Daarom voel ik mij op zichzelf in de vraagstelling van collega Engels goed thuis. Ik vind dat wij dat debat moeten voortzetten. Ik vind dat wij van het debat over de staat van de Unie een soort verantwoordingsdebat dienen te maken. In die zin kom ik dicht bij wat collega Strik heeft gezegd. Wij kunnen in de voorbereiding daarvan kijken op welke wijze wij hoorzittingen, die wij al gebruiken, en ook andere manieren kunnen gebruiken om achter opvattingen van burgers te komen. Het gaat verder dan alleen maar communiceren. Het gaat ook over de vraag hoe je zeggenschap materialiseert.

Ik sluit af met een citaat dat ik gisteren ook heb gebruikt, een citaat van een geestverwant van mevrouw Strik, Joschka Fischer, uit zijn inspirerende verhaal in de NRC van twee weken geleden: "Zonder hervorming zal de EU de burger steeds slechter van dienst kunnen zijn." Dat is het gevaarlijkste wat ons kan overkomen. Daarmee sluit ik af. De verbeteringen moeten gericht zijn op het beter inschakelen van de burgers, maar ook op het beter van dienst zijn van de burgers tot op het Europese niveau.

De heer Engels (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ook van mijn kant uiteraard dank voor de uitvoerige en uitgebreide beantwoording door het kabinet. Ik wil slechts enkele punten in het kort markeren.

Ik ben bang dat wij van mening blijven verschillen over de vraag wat nu de exacte aard en omvang is van het verschil tussen het grondwettelijke verdrag en het hervormingsverdrag. Ik blijf zitten met het punt dat in de vele analyses die ik in het wetgevingsdossier en in de literatuur heb aangetroffen, steeds de conclusie getrokken wordt dat het verschil uiteindelijk inhoudelijk marginaal is, ondanks de herhaling van de argumenten van de minister-president om aan te geven waarom het toch een heel ander verdrag zou zijn. De vele tekstwijzigingen suggereren wel dat er iets van een relativering van Europa in doorklinkt, maar ook dat het Verdrag van Lissabon een verdere doorontwikkeling van Europa niet in de weg staat. Het is zelfs denkbaar, even afhankelijk van de politieke wil, dat ook het Verdrag van Lissabon tot een verder integratieproces kan leiden, waarbij zelfs statelijke en federale ontwikkelingen niet zijn uitgesloten. Nogmaals, dit is afhankelijk van de politieke wil. De grote innovaties die in het grondwettelijke verdrag zaten, zijn inhoudelijk ook in het Verdrag van Lissabon terug te vinden.

De volgende opmerking gaat over het referendum. Ik probeer het nog een keer. Het thema heeft veel losgemaakt. Ook mijn opmerkingen daarover hebben het een en ander losgemaakt. Het is duidelijk dat het referendum staatsrechtelijk een complexe figuur is. Gisteren is mij ook duidelijk geworden dat het heel verstandig is om op het punt van het referendum uit te gaan van een heel zorgvuldige woordkeuze. Ik zal dat proberen.

Ik heb namens mijn fractie gisteren, ik denk in scherpe bewoordingen, kritiek geleverd op de opvattingen van het kabinet en met name de redenen waarom het een tweede referendum niet heeft gewild. Ik blijf erbij dat ik dat nadrukkelijk heb gedaan binnen de algemene en politieke beschavingsnormen. Ik heb aangegeven dat de argumentatie van het kabinet, op grond waarvan men het niet aandurfde of het niet wilde, wat mij betreft inhoudelijk niet spoort met de argumentatie van de Raad van State. Bovendien heb ik in de literatuur gemerkt dat de suggestie wordt gewekt alsof het kabinet iets te verbergen zou hebben. Dat laatste baarde mij zorgen. Waarom heb ik dat aangehaald? Omdat ik dat een nadelige ontwikkeling vind in de gemeenschappelijke zorg die het kabinet en mijn fractie hebben over de vraag hoe wij het herstel van vertrouwen van de burgers in de nationale overheid kunnen inzetten, vooral van de burgers in Europa. Ik heb overigens in de loop van de discussie die ik hierover met de minister-president heb gevoerd, gemerkt dat de scherpe kanten er gelukkig wat zijn afgegaan.

Dat wil niet zeggen – daarmee kom ik op mijn volgende punt – dat mijn suggestie om in de verdere toekomst van Europa na te denken over een mogelijke introductie van een Europees referendum, echt is geland bij het kabinet. Ik kan dat begrijpen, omdat in het coalitieakkoord van dit kabinet dit soort staatsrechtelijke hervormingen voor vier jaar op slot is gezet. Wij delen wel de zorgen over de positie van de burgers en over de noodzaak van herstel van vertrouwen. Ik ben in die zin blij dat de minister-president is ingegaan op het punt dat ook door de heer Van der Linden is aangevoerd, namelijk dat het bij wijze van spreken over een unie van staten en burgers gaat. Wat mij alleen wat teleurstelde, was dat in die optiek van de unie van staten en burgers van verdere aanknopingspunten voor een versterkte democratiseren of überhaupt een relatie met de democratie, maar bijzonder weinig is gebleken. De twee grote vragen die dan blijven, zijn: op welke wijze kunnen wij succesvol komen tot een meer daadwerkelijke democratie, dat wil zeggen een substantiële invloed van Europese burgers op de Europese besluitvorming en op het Europese beleid, en op welke wijze kan, anders dan via een betekenisvolle democratisering, het vertrouwen van burgers in Europa substantieel worden hersteld? Graag hoor ik op dit punt van het kabinet een nadere reactie.

Mijn laatste punt gaat over de nabije toekomst en de Ierse kwestie. Ook mijn fractie heeft daarnaar gevraagd. Ik heb de minister-president horen zeggen dat de verworvenheden van Lissabon moeten worden gerealiseerd en ook dat het de opdracht is om de totaliteit die spreekt uit het verdrag, te handhaven. Mevrouw Broekers-Knol heeft iets andere woorden gebruikt, maar ik heb dezelfde boodschap gehoord. Wij gaan niet meer morrelen aan het verdrag. Vervolgens heeft de minister van Buitenlandse Zaken tot mijn genoegen aangegeven dat niet hij alleen, maar alle ministers, zich inderdaad actief op de daarvoor geëigende momenten, dat begrijp ik best, met dat verhaal zullen bemoeien tijdens het Franse voorzitterschap. Dat is wat de fractie van D66 wil. De minister weet zich daarin gesteund door de opstelling van beide Kamers. Daarbij heeft hij nadrukkelijk gezegd dat door de instemming van beide Kamers, die het volk vertegenwoordigen, ook de instemming van het volk daar is. Wij lachen hier naar elkaar en weten dat je daar ook iets anders tegen aan kunt kijken.

Tot vreugde van mijn fractie zet het kabinet ook in op het blijven spelen van een toonaangevende rol binnen Europa, wat wij tot nu toe eigenlijk steeds hebben gedaan. Mijn fractie stelt dit zo op prijs, dat wij hieraan vandaag een kleine bijdrage willen leveren door in positieve zin te stemmen over het goedkeuringsverdrag.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording van de vragen van gisteren. Dat neemt niet weg dat de Partij voor de Dieren tegen de Europese grondwet was, en ook het Verdrag van Lissabon, dat alleen maar een vlag en een volkslied verschilt van die grondwet, zal afwijzen. Het is bijzonder om vast te stellen dat een ruime meerderheid van het parlement van mening blijft verschillen met een meerderheid van de Nederlandse kiezers over een belangrijk thema. Een Europees verdrag kan in mijn optiek niets worden, zolang de burgers het niets vinden. De staatssecretaris memoreerde gisteren de SP-campagne "Weet waar je ja tegen zegt", die ik van dichtbij heb mogen meemaken. Ik kan hem zeggen dat het probleem van die campagne was, dat mensen op straat de flyers niet wilde aannemen omdat het woord"ja" in relatie tot de Europese grondwet op de flyers stond. De mensen waren laaiend. Zij zeiden: ik moet geen ja. Hij zal zelf dezelfde reacties hebben gekregen toen hij met die andere ja-campagne op straat bezig was.

De mensen hebben duidelijke grote moeite met de manier waarop het gaat. Dat kun je niet wegredeneren of wegmasseren op de manier waarop dat nu gebeurt. De rituele dans die wij gisteren tot in de kleine uurtjes hebben opgevoerd, zal niets veranderen aan het voldongen feit dat de meerderheid van de Nederlandse politiek in het verdrag ziet. De verbetenheid waarmee elke kritische noot door de regering wordt beantwoord, is kenmerkend voor het Eurofanatisme dat doof en blind is voor de gevoelens die leven onder de bevolking. Wie tegen is, begrijpt het niet. Dat is de vaste overtuiging. Zo'n opstelling leent zich niet voor een open en constructief debat. Het debat met de burgers is beperkt gebleven tot wat schijnbewegingen in zaaltjes van bibliotheken en stadhuizen in het land, waarbij de dubbele cijfers niet eens werden gehaald. Wij moeten door, wat moeten wij anders, dat is de boodschap.

Dit Europa is een ramp voor dieren, natuur en milieu, als gevolg van de perverse elementen van de markt die collega Eigeman noemde. Europa in zijn huidige vorm heeft een heilig geloof in die marktwerking. De marktwerking kent geen ethiek, die zal van buitenaf moeten worden toegevoegd. Dat gebeurt op dit moment niet, of in volstrekt onvoldoende mate. De milieudoelstellingen van Europa blijven steken in goede voornemens en procrastinatie, uitstelgedrag. Een beter Europa is een Europa dat wakker wordt geschud. Daarom is de uitkomst van het referendum van Ierland geen negatieve uitkomst, zoals gisteren bij herhaling werd gesteld. Het Ierse nee is een geweldig signaal van burgers die zich niet laten regeren op een ondemocratische manier.

De minister-president stelde gisteren, niet vergeleken te willen worden met Mugabe. Bij mijn weten heeft ook nooit iemand die vergelijking gemaakt. Ook het referendum over de Europese grondwet laat zich niet vergelijken met de verkiezingen in Zimbabwe, al was het maar omdat hier niet eens een tweede ronde is gehouden. Ik zie nog meer verschillen, maakt u zich daar geen zorgen over.

Het Verdrag van Lissabon zal vandaag door de Eerste Kamer worden aangenomen. Kiezers zullen daarin een nieuwe bevestiging zien dat zij niet serieus worden genomen. De raad die de kiezers desgewenst gaven aan de Nederlandse politiek, is in de wind geslagen, ondanks het feit dat diezelfde politiek beloofd had, de uitslag over te zullen nemen. Het was niet de complexiteit van de grondwet of de juistheid van de vraagstelling die de Europese grondwet ongeschikt maakte voor een referendum. De uitkomst werd niet door de politiek gewenst. Dat was het probleem dat leidde tot diskwalificatie achteraf van het referendum. Dat leidde ertoe dat het kabinet en andere politici zeiden dat zo'n grondwet zich niet leent voor een referendum. Dat hadden zij zich vooraf moeten realiseren, naar mijn gevoel. Het kabinet zal daar iets mee moeten.

Het kabinet wil verder met de steun van de meerderheid van de Nederlandse bevolking. Volgens opiniepeilingen is die er op dit moment niet, niet alleen voor de grondwet, maar ook voor grote delen van de rest van het kabinetsbeleid. Over negen maanden komt er een nieuwe volksraadpleging over wat de kiezers vinden van de Nederlandse politiek. Ik kan het kabinet alleen maar aanraden om die negen maanden nuttig te besteden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Na de voorgaande spreker wil ik eerst het volgende vaststellen. Het intellectuele eigendom van de campagnes die de SP voert, ligt bij de SP. Wij zijn zeer veel dank verschuldigd aan allerlei mensen, maar wij zijn verantwoordelijk voor onze eigen campagnes. De heer Timmermans was toch ooit KVP'er, of niet? Nee? Toch een belangrijke leerschool gemist.

Het was gisteren een stevig debat. Het begon met gezichten waarbij ik dacht: zullen wij het wel zo lang met elkaar uithouden? Toen de minister-president echter op gang kwam, dacht ik: hij heeft er toch echt weer zin in. Dan merk ik weer aan hem dat hij er ook echt zin in heeft. Hij vindt dit een belangrijk dossier. Daarin verschilt hij van een aantal van zijn voorgangers, die dachten het wel door iemand anders te kunnen laten doen. Ik kijk nu niet naar voormalig staatssecretaris Van der Linden, maar er waren toch tijden dat ministers-presidenten dachten dat zij belangrijker zaken aan hun hoofd hadden dan de Europese samenwerking. Dat heeft deze minister-president niet. Daarvoor verdient hij mijn complimenten. Als ik de minister-president complimenteer, complimenteer ik de hele regering, zoals ik gisteren nog een keer heb begrepen. Het kabinet is één en ondeelbaar. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide antwoorden. Ik vond het wel knap. Ik had al gewezen op het tempo, het snelle beantwoorden van schriftelijke vragen, maar na vier uur debat met de Kamer binnen een kwartier al klaarstaan met een gedegen antwoord vond ik zeer knap. Het kabinet heeft er echt de sokken in.

Volgens mij was dat debat nuttig. Ik heb echter niet de indruk gekregen dat na gisterenavond de verhoudingen net weer anders liggen en dat de stemming straks nog spannender wordt dan ik gisteren voorzag. Dat is niet het resultaat geweest. Bij sommige debatten, minister van Buitenlandse Zaken, gebeurt dat zo, maar die dienen een ander doel. Ik denk dat wij ons dat ook allemaal realiseren. Dit debat dient in ieder geval het doel, meer duidelijkheid te krijgen over wat dat transparante verdrag van de Europese Unie betekent. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat Europa wolliger in zijn taalgebruik is dan Nederland. Wij zeggen graag zaken helderder. Ik denk dat de bewindslieden iets hebben toegevoegd door de interpretaties die zij gisteren aan een aantal zaken hebben gegeven. Daarom ben ik ook een aantal keren met concrete bepalingen uit het verdrag naar voren gekomen. Wij krijgen meer duidelijkheid.

De heer Van der Linden (CDA):

De heer Kox doet hier een bekentenis en geeft een appreciatie. Ik stel dat zeer op prijs. Heeft dat er ook toe geleid dat hij zijn opvattingen een beetje heeft bijgesteld en dat hij zich op onderdelen heeft laten overtuigen?

De heer Kox (SP):

Ja zeker. Mijn collega en ik zaten gisteren...

De heer Van der Linden (CDA):

Kan de heer Kox die onderdelen ook aangeven?

De voorzitter:

De heer Kox mag zijn antwoord afmaken, mijnheer Van der Linden.

De heer Kox (SP):

De heer Van der Linden liep al vastberaden weg van: daar komt natuurlijk niets uit. Ja, wij kennen elkaar zo goed dat het soms bijna pijnlijk wordt. Ik leg het mijn vrouw nog steeds uit. Ja, ik heb er wel iets aan gehad, vooral in het debat met de minister van Buitenlandse Zaken. Het is duidelijk dat mijn partij, niet in haar eentje en niet sinds kort, zich zorgen maakt over wat wij de militarisering van de Europese Unie noemen. Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken een aantal passages uit het voorliggende verdrag voorgelegd en gezegd: "Ik lees dat wat hier staat kan leiden tot een Europese defensie." Ik denk dan dat dit leidt tot een Europese defensie. Als de minister vervolgens uitlegt: "dit zie je toch echt verkeerd, dat staat er misschien wel zo, maar dit is de bedoeling", dan word ik daardoor niet helemaal gerustgesteld, maar het stelt mij wel geruster. Zo hebben wij over een aantal bepalingen gesproken. Het is mij duidelijker geworden wat de regering vindt dat daar staat. Straks zullen wij nog spreken over interpretatieve verklaringen bij andere internationale verdragen, maar deze interpretaties zijn ook van belang. In die zin is het wel gebeurd.

Als de heer Van der Linden denkt dat ik nu van mijn geloof ben afgevallen: dat gaat niet zo snel. Ik ben blij dat hij inmiddels tot de vaste lezersschare van Jan Marijnissen behoort. Ik heb Marijnissen al eerder gezegd dat hij eerder had moeten opstappen, want dan was hij nog veel populairder geworden. Maar eerlijk is braaf, ik heb de minister-president al vanaf onze eerste ontmoeting hier boeken van Jan Marijnissen aangeboden, waarvan altijd een groot deel gaat over Europese samenwerking. Als de minister-president dat niet allemaal voor zichzelf had gehouden, maar ook had gezegd "René, wil je eens iets lezen wat interessant is"?, dan had hij dat al eerder kunnen weten.

Hoe dan ook, er bestaat veel interesse voor de opvattingen van mijn partij. Dat is niet toevallig, want terwijl mijn partij normaal gesproken een minderheidspartij is, lijkt het of bij dit dossier de meerderheid van de bevolking zich redelijk goed kan vinden in de opvattingen van de SP. Is dat onze verdienste? Is het volk zo dom of is de SP zo wijs? Dat zal nog blijken. De heer Van der Linden denkt daar het zijne over. Ik constateer wel dat daarom de opvattingen van de SP interessanter zijn. Het ging er niet om, vandaag een uitslag te krijgen die kantje boord zou zijn. Wij wisten wel hoe het zou lopen en toch was hij geïnteresseerd. Dat vind ik belangrijk, want dat is de essentie van dit soort debatten. Het was een stevig debat, een gevoelig debat en ook een debat waarin de bevolking zich een keer buitengewoon nadrukkelijk heeft gemengd. Dat is ook bijzonder in de Nederlandse politiek. Ik heb daarover dus tot nu toe geen slecht gevoel, maar wat niet is, kan nog komen. Ik ben altijd benieuwd wat de tweede termijn nog zal opleveren.

Wij moeten wel vaststellen – en daarover moeten wij echt serieus zijn – dat er geen verschil van mening bestaat over wat Europese samenwerking tot hoogste doel moet hebben. Dat is dat de burgers van dit continent in vrede en veiligheid met elkaar kunnen samenwonen onder democratische voorwaarden en geen bedreiging, maar eerder een bescherming vormen voor de rest van de wereld. Ik heb nooit het idee dat de staatssecretaris, de minister en de minister-president denken: "hoe kunnen wij nu een verdrag in elkaar spijkeren dat de mensen zo veel mogelijk chagrijn zal bezorgen?". Natuurlijk doen zij dat niet. Natuurlijk doen zij wat zij denken dat goed is, maar neem van mij aan dat ik niets anders bedenk als ik spreek over Europese samenwerking. Ik ben er niet op uit om in ouderwets nationalisme te vervallen, zoals de heer Van der Linden suggereerde. Waarom zou ik? Ik ben een socialist, dat vloekt nogal met elkaar.

Ook mijn doelen zijn niet anders dan de doelen die ik net heb omschreven. De vraag is hoe je ze bereikt. Het is de vaste overtuiging van mij en van mijn partij dat wij vanaf Maastricht een verkeerde weg zijn ingeslagen. Dat kan men vinden. Wij zijn er niet achteraf achter gekomen. Wij hebben dat vanaf het begin gezegd en wij hebben dat uitgewerkt, ontwikkeld en beargumenteerd. Als je denkt dat je op de verkeerde weg bent, dan blijft gelden: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Natuurlijk betekent dit dat ik blijf zeggen dat wij op de verkeerde weg zijn. Natuurlijk blijf ik zeggen dat ik vind dat wij een andere route moeten nemen. Het gelukkige is dat dit nog steeds mogelijk is. Ja, er wordt in Europa inderdaad al lang gepraat over dit soort veranderingen, maar Europa is meer dan het praatcircus van politici. Europa is ook een continent waarop honderden miljoenen mensen met elkaar samenleven. Er is nog steeds tijd om Europa beter in te richten.

Dat is het doel van de regering en dat is ook het doel van mijn partij. Alleen denkt mijn partij dat wij dan van dit pad af moeten, omdat wij met de roadmap van Lissabon nooit in Echternach uitkomen. Echternach is de stad van Wilibrord, die succesvoller was in het verbreiden van zijn opvattingen dan de Europese regeringsleiders tot nu toe zijn met het verbreiden van hun opvattingen. Nu waren die missionarissen van vroeger ook wel extra goed, maar dat stel ik toch vast. Ik denk dat wij op de verkeerde weg zijn en vind het mijn taak als volksvertegenwoordiger om dat hier te vertellen. Dat niet iedereen het met mij eens is, is politiek. Ik zit daar niet mee. Ik kan ook gerust zeggen dat het licht niet uitgaat en dat er geen crisis en geen oorlog komt als wij straks hebben gestemd. De toeristenstromen die op gang komen, zijn misschien wat verontrustend, maar die hebben niets met dit verdrag te maken en alles met de tijd van het jaar.

De mening van mijn partij luidt dat Lissabon weliswaar beter is dan de Europese grondwet – dat geef ik ook de staatssecretaris toe – maar dat het daarmee nog lang niet het beste is. Natuurlijk heeft de Nederlandse regering na het Nederlandse nee haar best gedaan om een aantal zaken te verbeteren, te veranderen. Dat is ook gelukt. De symbolen zijn uit het verdrag gehaald en er is een aantal verschuivingen opgetreden. Daarmee is de regering te complimenteren, maar niettemin blijft het de taak van mijn fractie om af te wegen of dit voldoende is. Mijn fractie vindt dit niet voldoende. Ik deel sterk de opvattingen van de heer Engels. Hij heeft die niet alleen van zichzelf, hoewel natuurlijk ook van zichzelf. Er zijn heel veel collega's buiten Vaals, Poppel en Nieuweschans die zeggen wat de heer Engels zegt, namelijk dat de inhoud van het Verdrag van Lissabon bijna helemaal is terug te vinden in de Europese grondwet.

Is dat raar? Nee, dat is helemaal niet zo raar, want het was wel een beetje een tegen allen of laat ik zeggen twee tegen allen. Ik sprak een tijd terug met de heer Verhofstadt. Die zei: "Laat je niets wijsmaken, natuurlijk staat er hetzelfde in als wat erin stond. Hoe had je anders de steun van al die andere regeringsleiders gedacht te krijgen?" Dat vindt hij in ieder geval. Als hij liegt, dan lieg ik in commissie, maar hij is er sterk van overtuigd. Ik zeg niet dat de Nederlandse regering bij de onderhandelingen heeft zitten prutsen. Nee, wat haalbaar is, is eruit gehaald, zegt de minister-president, en meer hoefde hij ook niet. Daar zit een verschil van mening. Wij weten niet of er meer haalbaar was, maar wij weten wel dat er meer wenselijk was, althans in onze opvatting.

Lissabon is beter dan de Europese grondwet, maar het is niet best. De inhoud stemt grotendeels overeen met de Europese grondwet, die met grote steun van mijn partij door de Nederlandse bevolking is afgewezen. Het economisch fundament is nog steeds verkeerd, ook al is het nu in een protocol geschoven. De democratie neemt, naar onze stellige overtuiging, door dit verdrag niet toe maar af, zeg ik tot de heer Van der Linden. Er is sprake van democratische inflatie. Degenen die denken dat het democratischer wordt als je zaken maar meer Europees organiseert, hebben een andere opvatting over democratie dan ik. Ik vind dat democratie zo dicht mogelijk bij de burgers moet worden georganiseerd. Het Verdrag van Lissabon is nog steeds een verdrag dat kan leiden tot een militaire unie, hoezeer de minister van Buitenlandse Zaken ook heeft geprobeerd mij hierover gerust te stellen.

De meerderheid van deze Kamer zal vandaag ja zeggen tegen dit verdrag. Daarmee dient de regering te worden gefeliciteerd. Zij ligt voor op haar tijdschema, zoals de minister-president duidelijk heeft gemaakt. Mijn fractie is van mening dat er na het ja van Nederland nog steeds heel veel open ligt. Mevrouw Broekers heeft gezegd dat wij er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat de Ieren ja zeggen. Ik zou zeggen dat wij er alles aan moeten doen om de Ieren een eerlijke kans te geven om een verstandig besluit te nemen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat heb ik zo niet gezegd. Ik heb gezegd dat de minister-president dat heeft gezegd.

De heer Kox (SP):

Mevrouw Broekers heeft gezegd dat de minister-president heeft gezegd dat wij alles moeten doen om de Ieren ja te laten zeggen. Ik zou zeggen dat wij alles moeten doen om de Ieren hun afweging te laten maken en dan te besluiten. Ik weet van Ierse politici dat die nog helemaal niet denken over een tweede referendum. Voorlopig zijn de verhoudingen in Ierland zo dat de uitslag voor degenen die graag ja tegen Lissabon zeggen nog beroerder zal zijn als er nu een referendum zou worden gehouden. Er zijn in Ierland lokale verkiezingen op komst. Ik zie dat nog niet gebeuren.

Het is nu toch duidelijk dat er in Oostenrijk echt iets aan de hand is. Ik wil daarop graag antwoord in tweede termijn. De minister-president en zijn aanstaande opvolger hebben gezegd dat zij ook een referendum willen als Ierland een referendum krijgt. De oude en de nieuwe baas van de sociaaldemocraten laten hun regering vallen omdat er een referendum moet komen. Dat is een politiek feit waarop ik graag enig antwoord wil hebben.

Mijn fractie zal tegen het Verdrag van Lissabon stemmen. Wij denken dat er betere verdragen zijn te maken. Wij zullen ons voorbereiden op oktober, want dan gaat de discussie verder, heb ik van de regering begrepen. Dan is Ierland weer wat helderder en kunnen wij onze eigen alternatieven op tafel leggen. Tegen die tijd zal de SP-fractie ook haar alternatieve voorstellen op tafel leggen om aan te geven hoe een beter verdrag naar onze mening een beter Europa kan maken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie zal vandaag haar goedkeuring geven aan het Verdrag van Lissabon. De belangrijkste overweging daarvoor is dat het Verdrag van Lissabon een ander politiek karakter heeft dan de grondwet. Dat verschil is voor ons belangrijk. Ook in onze partij is een discussie gevoerd over het verschil tussen de grondwet en het Verdrag van Lissabon, zeg ik tot de heer Engels. Ook wij hebben geconstateerd dat er heel veel uit de grondwet is overgenomen in het Verdrag van Lissabon. Dat is ook niet onbegrijpelijk. Tegelijkertijd hebben wij gezegd dat wij te maken hebben met een ander politiek proces. Dat is een- en andermaal onderstreept. Wij hebben nu echt te maken met een ander politiek proces, waarin verstatelijking niet meer het hoofdwoord is en waarin federalisering niet het hoofdwoord is. Dat maakt dat de fractie van de ChristenUnie van mening is dat goedkeuring kan worden gegeven aan dit verdrag.

Juist omdat wij terecht zijn gekomen in een ander politiek proces, heb ik gisteren een bepaald thema willen aansnijden. Ik dank de regering voor heel veel antwoorden. Ik heb wel het gevoel dat zij langs dat voor mij belangrijke punt is gegleden. Ik zal dat toelichten. Staatssecretaris Timmermans heeft gisteren een belangrijke opmerking gemaakt, namelijk dat hoe meer wij praten over institutionele arrangementen, hoe onrustiger de burger wordt en hoe minder vertrouwen hij wellicht heeft in dit proces. Juist daarom heb ik willen spreken over iets wat de burger wel interesseert: Nederland als politieke gemeenschap in Europa. Ik heb de uitdrukking "een Unie van politieke gemeenschappen" gebruikt. Ik heb bij de heer Van der Linden gemerkt dat dit mogelijk ook tot enig misverstand kan leiden. Wij spreken over de Unie als gemeenschap van burgers en van lidstaten, maar materieel komt het erop neer dat wij een Unie hebben van politieke gemeenschappen. Mensen horen ergens bij. De mensen uit de sfeer van de finance weten misschien niet waarover het in dit verdrag gaat, zeg ik tot mevrouw Broekers. Zo zijn er ook nog heel veel andere burgers in dit land, maar zij weten wel tot welke politieke gemeenschap zij zich in de eerste plaats rekenen. Zij weten hopelijk wel iets over gemeenteraden en nationale parlementen, enzovoort.

De heer Engels (D66):

Omdat "politieke gemeenschappen" zo'n mooie term is, heb ik een nadere vraag. Toen ik gisteren in navolging van de heer Van der Linden het thema oppakte dat de Unie een unie van lidstaten en burgers is, heb ik erop gewezen dat de notie van de betrokkenheid van burgers ook door Europa zelf vanaf 1991 en op momenten daarna is gepositioneerd, anders dan het gebruik van de term "politieke gemeenschap". Kan de heer Kuiper heel kort aanduiden of het gebruik van de term "politieke gemeenschap", die hij sterk voorop stelt, op de een of andere wijze poogt te relativeren dat burgers inmiddels daadwerkelijk een positie in de Unie hebben?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Met "politieke gemeenschap" wil ik aangeven waar het voor burgers materieel op neerkomt. Zij horen bij een politieke context die zij herkennen, waarbinnen zij invloed willen uitoefenen, waartoe zij zich samen met andere burgers rekenen. Wij hebben het in Europa nu zo georganiseerd dat wij twee sporen kennen. Dat wordt met dit verdrag nog versterkt. Er is sprake van een nationaal en een Europees burgerlidmaatschap. Het gaat erom waartoe mensen zich rekenen, waarop zij zich oriënteren. Dat heeft ook te maken met de discussie over het ontbreken van een Europees demos. Er bestaat in ieder geval nog wel een ander demos. Mensen rekenen zich tot een politieke gemeenschap. Dat vraagt om erkenning. Dat is trouwens ook een interessant punt van de filosoof Taylor. Hij noemt de politiek van erkenning. Je hoort ergens bij. Ik denk dat burgers in referenda en verkiezingen ook aangeven: "Hier hoor ik bij en ik heb een opvatting over hoe deze gemeenschap zou moeten functioneren." Hoe je het ook wendt of keert, die richt zich nog altijd sterker op de dichtstbijzijnde nationale politieke gemeenschap dan op de Europese. Dat vraagt om erkenning, ook om politieke erkenning.

De heer Engels (D66):

Ik kan in dat geval heel kort vaststellen dat het thema dat door de heer Van der Linden is aangekaart en door mijzelf ook ter tafel is gebracht, door de heer Kuiper wordt onderschreven, zij het dat hij er de voorkeur aan geeft om een andere terminologie te gebruiken. Over de notie verschillen wij, geloof ik, niet van mening.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Akkoord.

De heer Engels (D66):

Dan stel ik dat met vreugde vast.

De heer Van der Linden (CDA):

Wie naar de Europese kaart kijkt, weet dat het niet alleen gaat over lidstaten, maar ook over regio's. Er zijn lidstaten die zo groot zijn dat zij regio's hebben waarin mensen zich meer bij de regio thuis voelen. Ik wil niet spreken over Nederland. Dit is in Duitsland bijvoorbeeld het geval in Beieren, Saksen of Noordrijn-Westfalen. Ik ben een fiere Nederlander, maar ik ben ook een beetje een Rijnlander en een Maaslander, dus Limburger.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb gisteren gezegd dat ook diversiteit een uitdrukking zoekt in politieke vormen. Als dat gebeurt in regio's, dan kan dat. Daar wordt natuurlijk naar gezocht, maar vooralsnog heeft de politieke gemeenschap vooral een nationale betekenis.

Gisteren hebben wij veel gesproken over nut en noodzaak van Europa. Wij hebben gesproken over de ambities van Europa. Omdat wij bezig zijn met een nieuw politiek proces, wil ik juist spreken over de ambities van Nederland daarbinnen. Die twee aspecten horen bij elkaar. Wil Europa legitimiteit krijgen in de ogen van burgers, dan moet het gaan over Nederland als politieke gemeenschap. Vorm volgt inhoud. De arrangementen van de Unie moeten passen bij inhoudelijke politieke keuzen.

Die politieke keuzen moeten dan ook onze eigen politieke gemeenschap betreffen. Wij hebben als volksvertegenwoordigers in de aanloop naar dit proces tientallen mails ontvangen van verontruste burgers. Zij kwamen allemaal op hetzelfde neer: stem niet in met het Verdrag van Lissabon, want je geeft nationale zelfstandigheid op. Dat was de teneur van al die tientallen mails die wij hebben ontvangen. Wat zeggen wij tegen die mensen? Dat zijn mensen die ook vragen om een antwoord op de vraag wat de positie van Nederland als politieke gemeenschap in Europa is.

Nederland moet bij alle bereidheid tot samenwerking, zelfs tot verregaande samenwerking, ook een eigen gezicht houden. Dat was ook de achtergrond van mijn vraag over het buitenlands beleid. Nederland heeft daarin altijd een eigen gezicht getoond door het op te nemen voor rechten, voor mensenrechten, door een trans-Atlantische oriëntatie. Ik zou graag willen dat dit zo blijft en dat er op momenten een zelfbewust buitenlands beleid kan worden neergezet naast wat er in Europa moet gebeuren. Als dan wordt geantwoord dat het zoveel voordelen heeft om binnen de Unie te komen tot een gezamenlijk standpunt, want eendracht maakt macht, dan glijdt dat langs mijn punt heen.

Staatssecretaris Timmermans heeft aan het eind van het debat gezegd, graag te willen spreken over het gewenste plaatje voor Nederland in Europa. Welnu, wat let ons om dat dan ook te doen? Ik vraag de regering dus niet alleen om een debat, maar ook om een standpunt. De regering weet wat ik gisteren bedoelde met finaliteit: een Europa van politieke gemeenschappen, waarbij de verhouding tussen lidstaten en Unie geregeld is. Voor de burgers is het belangrijk, te weten waar hij aan toe is. Op zeker moment zal er een zekere rust moeten ontstaan in die verhouding. Ik vergeleek dit met de bestuurlijke rust die er is gekomen tussen bijvoorbeeld de gemeentelijke en rijksniveaus. Als dan het antwoord luidt dat er altijd onrust zal zijn vanwege onder meer klimaatproblemen en globalisering, glijdt dat antwoord ook langs mijn punt heen. Is globalisering dan geen reden om juist te komen tot een regeling die ook aspecten in zich draagt van sociale en politieke bescherming van een gemeenschap?

Dat voert ons terug naar de vraag hoe wij Nederland zien na de aanvaarding van dit verdrag. Geloof mij, dat is een vraag die de burger wel interesseert. De minister-president heeft gezegd dat wij altijd het sui-generisprincipe hebben gehanteerd. Moeten wij die term niet eens achter ons laten? Ik vind het spreken over sui generis ook wel horen bij die andere werkelijkheid die wij achter ons hebben en waarin wij vrij pragmatisch steeds onze zegeningen telden, maar per saldo passief waren wat het positioneren van Nederland zelf betreft. Wij markeren daarin niets.

Dat is wat ik vraag. Bij alle bereidheid tot samenwerking hebben wij een zelfbewuster inzet nodig voor onze eigen belangen. Die belangen liggen niet alleen over de grens, maar ook daarbinnen. Wij zijn geen land van de opt outs en de verklaringen, waarvan dit verdrag er weer vele kent. Ongeveer het enige wat mij trof, was de verklaring van Nederland dat wij geen nettobetaler willen zijn. Wij staan nu echter op het punt waarop wij het over andere zaken moeten hebben. Wij moeten oog hebben voor de burger die niet alleen zijn portemonnee, maar ook zijn nationale tehuis niet kwijt wil raken. Wanneer spreken wij daarover? Als wij daarover vandaag niet spreken, wanneer spreken wij daarover dan wel?

Inderdaad, dit betekent iets voor het parlement: de opdracht om ons ook te positioneren in Europa, beter en meer dan dit in het verleden. Ik ben ook blij dat dit mogelijk is. Het betekent ook iets voor de regering en voor het innemen van een zelfbewuste positie door Nederland in Europa. Ik hoop niet dat ik degene was die de heer Eigeman een slechte nachtrust heeft bezorgd. Ik hoop dat ik hem ervan heb kunnen overtuigen dat dit een serieuze discussie is, die niet alleen maar defensief is, maar een tweesporenbeleid voorstaat dat wij nodig hebben, juist omdat wij ons in een nieuwe politieke werkelijkheid willen voortbewegen.

De heer Eigeman (PvdA):

De heer Kuiper hoeft zich geen zorgen te maken over mijn nachtrust. Ik kan daar redelijk goed tegen. De terminologie die wij gebruiken in dit debat, veroorzaakt op een aantal momenten wel wat onrust. Als je burgers wilt overtuigen, zul je ook de andere kant moeten pakken. Ik vind het interessant om een debat over nationale identiteit en de betekenis daarvan aan te gaan, want ik deel de opvatting van de heer Van der Linden dat je als je wat dieper Europa ingaat, zult zien dat die nationale identiteit in een aantal regio's wel degelijk wordt gerelativeerd. Mensen herkennen zich ook in andere dingen. Dat wil niet zeggen dat wij het debat over nationale identiteit niet serieus moeten nemen, zeker wel, maar in een verder globaliserende wereld en een Nederland dat veelkleuriger wordt, moet je goed opletten welke taal je gebruikt en hoe je in termen van perspectief voor burgers dit debat aangaat.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Daarom, mijnheer Eigeman, heb ik het woord identiteit niet één keer gebruikt. Het gaat mij om de bestuurlijke werkelijkheid die wij moeten ordenen om burgers het gevoel te geven waar hun politieke gemeenschap is. In een globaliserende wereld raken mensen dat gevoel kwijt. Daarom is het goed om dat te adresseren.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat ben ik met de heer Kuiper eens, maar dit gaat verder dan nationaal. Dat zou zeker de heer Kuiper moeten aanspreken, want zijn inspiratie gaat ook verder dan de nationale staat.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Zeker.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik betwijfel of de mensen dat in een globaliserende wereld kwijtraken. Ik ervaar juist het omgekeerde. De mensen gaan juist veel meer hechten aan hun eigen omgeving, aan hun eigen tradities, aan de leefomgeving waarin zij geworteld zijn. Daarvan zie je zo veel voorbeelden. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de regionale omroepen, die populair zijn en dit gevoel in alle verscheidenheid tot uitdrukking brengen. Mensen voelen zich daar thuis. Ik denk dat dit ook een gevolg is van het groter wordende Europa. Ik zie dit helemaal niet als een bedreiging, maar juist als een versterking.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De heer Van der Linden illustreert precies mijn punt, alleen brengt hij het in culturele termen en ik zou het ook in politieke termen willen overbrengen. Wij kunnen zeggen: ik ben trots op Europa, dat ben ik ook, ik ben er trots op, Europeaan te zijn, en ik ben trots op al het mooie wat Europa heeft voortgebracht. Als ik in de zomer door Europa rondrijd, gaat mijn hart daarvan open. Ik ben echter ook trots op Nederland. Het is veelzeggend dat in een tijd van globalisering dat soort bewegingen in Nederland opkomen en zich tooien met termen als "trots op Nederland". Dat is ook veelzeggend.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wil niet de term "trots op Nederland" overnemen, ik wil wel...

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb de term niet in partijpolitieke betekenis gebruikt.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wil wel zeggen dat ik, als ik door Nederland rijd, het geweldig vind dat er zo'n diversiteit is. Die is in mijn beleving in de afgelopen decennia sterker geworden dankzij de Europese integratie, omdat de mensen zich er als het ware meer aan vasthouden.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wat betekent dat nu politiek voor de heer Van der Linden?

De heer Van der Linden (CDA):

Wat dit politiek voor mij betekent? Ik ben lid van het CDA en van de Europese Volkspartij.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De heer Van der Linden is burger van een land en van een regio. Hij wil daar zeggenschap en invloed hebben en ook het gevoel dat hij nog enige greep heeft op zijn omgeving. Dit gevoel wordt door globalisering ondermijnd als mensen geen invloed meer hebben op de keuzes die zij willen maken, bijvoorbeeld voor werkgelegenheid of sociale ordeningen.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat gevoel hebben zij vaak, maar dat wil nog niet zeggen dat dit gevoel terecht is. Het kan ook gecultiveerd worden en in de beeldvorming worden opgeroepen. Ik zie juist dat de regio's zich sterk verankeren, veel sterker dan voorheen, en dat ook de verenigingen in de regio's zich sterker ontwikkelen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb niet de indruk dat ik nu een oppervlakkige mening van burgers naspreek. Dit zijn analyses van globalisering. Die zou leiden tot sociale ontworteling, al is dat misschien een zwaar woord. In ieder geval geeft globalisering mensen het gevoel dat zij in een wereldruimte worden gezet waar tijd en plaats niet meer tellen en sociale en politieke verbanden langzaam verbrokkelen. In zo'n tijd is het belangrijk dat de overheden die verantwoordelijkheid zien. Overheden zijn er toch ook om de burgers te beschermen, ook op het nationale niveau. Ik zoek eigenlijk een invulling van dat vraagstuk en ik vraag dat ook aan de regering. Wat betekent dit vraagstuk voor de nationale politiek, natuurlijk in een integrerende en samenwerkende wereld?

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Wij komen nu langzamerhand toe aan de afronding van een debat dat vele uren heeft geduurd. Het is goed dat wij dit debat hebben gevoerd en uitgebreid hebben stilgestaan bij de belangrijke ontwikkelingen in de Europese context. Ik zal de sprekers een voor een nalopen.

Ik kom dan eerst bij mevrouw Broekers. Zij heeft nog eens scherp aangegeven hoe ik de situatie in Ierland heb geduid en welke conclusies kunnen worden getrokken uit wat zich daar heeft afgespeeld. Zij heeft scherp gemarkeerd hoe wij nu verder gaan, en een heldere analyse gegeven van wat ik naar voren heb gebracht. Zij heeft ook nog eens gezegd dat haar fractie achter het Verdrag van Lissabon staat en zij heeft dit met argumenten onderbouwd. Ik ben het daarmee hartgrondig eens. De positie van Europa moet ook in een wereldwijd perspectief worden gezien. Dit veronderstelt dat wij inspelen op een nieuwe werkelijkheid. Dit maakt dit debat zo belangrijk, maar dit maakt ook het verdrag zo belangrijk. Ik dank haar namens het kabinet voor de steun die haar fractie zal geven aan het Verdrag van Lissabon.

Ook ik zie weinig heil in het openbreken van de onderhandelingen. Dit zou betekenen dat alles opnieuw moet worden gedaan. Dit moeten wij niet doen. Ik ben van mening dat wij na de jaren die nu achter ons liggen, de conclusie moeten trekken dat wij nu een stuk hebben dat Europa verder kan helpen. Wij moeten proberen om daarmee tempo te maken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wat verstaat de minister-president onder openbreken? Stel dat Ierland geholpen zou zijn met een aantal opt-outverklaringen of extra verklaringen? Zou hij daarmee kunnen leven?

Minister Balkenende:

Nee, je moet consequent zijn. Mevrouw Broekers heeft gisteren ook gevraagd hoe ik tegen bepaalde scenario's aankijk. Ik heb al gezegd dat ik niet ga speculeren over de vraag hoe wij eruit kunnen komen. Ik begrijp die vraag en die is ook legitiem, maar ik heb ook gezegd dat het in dit stadium belangrijk is dat Ierland de tijd krijgt om de zaak te analyseren en na te denken over oplossingen. Wij hebben aangeboden om de Ieren te steunen waar wij dat kunnen doen. Ik neem echter geen voorschot op de stappen die eventueel moeten worden gezet. Daarmee is de zaak niet gediend. Ik herhaal wat ik gisteren heb gezegd, namelijk dat wij afwachten wat er in oktober zal gebeuren. Ik hoop dat wij dan verdere conclusies kunnen trekken.

De heer Van der Linden heeft nog eens de discussie hernomen over de positie van de voorzitter van de Europese Raad en van de Europese Commissie. Ik geloof niet dat wij op dit punt een groot verschil van mening hebben. Ik hecht eraan om op te merken dat het gaat om het evenwicht tussen instellingen, Parlement, Raad en Commissie. Dit zit ook in het verdrag. In die zin heb ik gesproken over de verhouding tussen de voorzitter van de Commissie en van de Raad. De voorzitter van de Europese Commissie en de Commissie zelf hebben een initiële en executieve rol. Dit laat echter onverlet dat wij gebaat zijn bij goede verhoudingen. De heer Van der Linden heeft gesproken over een Frans en een Duits model. Ik wil me daarin niet begeven. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik pleit ervoor dat wij het evenwicht tussen de instellingen voorop stellen. Dat is ook steeds onze inzet geweest. Wij kennen een grote rol toe aan de Europese Commissie en het staat vast dat de voorzitter van de Europese Commissie een belangrijke rol moet spelen. Daarin val ik de heer Van der Linden bij.

Hij heeft nog een interruptiedebat gevoerd met de heer Kox. Zij zullen het niet eens worden, dat hoeft ook niet in de democratie.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben hierop in tweede termijn teruggekomen omdat dit nadrukkelijk samenhangt met de wijze waarop je tegen de Europese Unie aankijkt. Wij krijgen binnenkort het rapport van Brok en Dehaene. Dit wordt onderwerp van discussie in de Europese Commissie en de Raad. Krijgen wij de gelegenheid om over die rapporten en over de invulling van het mandaat met de regering te discussiëren?

Minister Balkenende:

Wanneer de Kamer zou vragen of de regering met haar wil debatteren, moet de regering wel van zeer goeden huize komen als zij zegt: dat doen wij maar niet.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat begrijp ik heel goed. Dat betekent echter wel dat de Kamer vanaf het allereerste moment bij de invulling van het mandaat betrokken moet zijn.

Minister Balkenende:

Dan refereer ik aan wat ik gisteren heb gezegd. Wij hechten aan een goed debat over de Europese ontwikkelingen, ook met deze Kamer. Dat is zo geweest en dat zal in de toekomst niet anders zijn, ook over de onderwerpen die de Eerste Kamer nu aanzet. De Kamer bepaalt trouwens zelf haar agenda. Uiteraard zal de regering het debat aangaan, als de Kamer daar prijs op stelt.

Voorzitter. Het debat met de heer Kox is gevoerd. Hij is het niet met het kabinet eens. Toch moet je altijd voor ogen houden wat er wel moet gebeuren, als je iets niet wilt. Dat is toch een beetje de vraag in verband met het Verdrag van Lissabon. Ik kom daar straks nog even op terug. Je kunt zeggen dat wij dit niet moeten doen, maar uiteindelijk wil je wel met elkaar verder. Het is de vraag waar je het meest aan hebt. Een heel proces van heronderhandeling of heropening van de onderhandeling – ik kijk daarbij ook mevrouw Broekers aan – betekent dat wij weer jaren bezig zijn. Het verdrag moet dan weer langs alle parlementen. Wij moeten de discussie een keer achter ons laten, omdat wij ons hebben te concentreren op de inhoud. Mevrouw Strik heeft dat duidelijk aangegeven.

Dan heeft de heer Van der Linden het nog gehad over de sociale markteconomie. Ik deel zijn visie. Ik heb niets met alle verhalen alsof Europa alleen een neoliberale markteconomie zou zijn. Men doet er goed aan te luisteren naar wat de vakbeweging heeft gezegd over het Verdrag van Lissabon. Daarbij zijn nu juist positieve argumenten naar voren gekomen. In het verdrag zelf wordt gesproken over de sociale dialoog. Het hele samenstel van regels, antidiscriminatie, gelijke behandeling, de solidariteit in Europa zelf, de koppeling die wij aanleggen tussen het functioneren van markten en het recht doen aan duurzaamheid, het zijn allemaal elementen waaruit duidelijk wordt dat het niet gaat om een vrije markteconomie as such. Het gaat juist om de inkadering met eisen van solidariteit en duurzaamheid. Het is goed om dat nog eens te markeren.

Mevrouw Strik heeft denk ik gelijk, als zij zegt dat het doel van het Verdrag van Lissabon juist het versterken van de band met burgers is, door je ook te concentreren op de inhoud. Wij moeten geen eindeloos debat krijgen over institutionalia, wij moeten juist voortgang krijgen in Europa. Ik meen dat dit ook het beste is voor Europa en de mensen zelf. Europa moet doen wat Europa behoort te doen bij zaken die een grensoverschrijdend karakter hebben, en antwoorden geven op reële zorgen van burgers. Die hebben te maken met terrorisme, klimaat, energie en hoe Europa inspeelt op de globalisering. Dan krijgt Europa betekenis en gewicht. Mevrouw Strik heeft verder gesproken over het behandelingsvoorbehoud en de formatievoorziening. Daarop zal de staatssecretaris nader ingaan.

De heer Eigeman heeft ons deelgenoot gemaakt van het feit dat hij vannacht slecht heeft geslapen. Ik moet zeggen dat de regering met hem meeleeft. Ook wil ik niet verhullen dat de slechte slaap van de heer Eigeman een behoorlijk betoog niet in de weg heeft gestaan. Hij heeft volkomen gelijk met zijn opmerking, terugkijkend op de geschiedenis van Europa, dat de Europese samenwerking en integratie landen en mensen verder heeft geholpen. De heer Eigeman noemde daarbij de situatie in Spanje en Portugal. In die landen en veel andere heeft men baat gehad bij de Europese samenwerking. Neem een land als Ierland. Als er een land is dat enorm heeft geprofiteerd van de Europese samenwerking, is het dat land wel. Europa heeft ons vrede en veiligheid gebracht. Tot voor vier jaar geleden werd er, ook in de Verenigde Staten, wel wat meewarig gesproken over hoe het in Europa ging. Die geluiden zijn op het ogenblik anders. Wij willen juist vooruit. Wij willen antwoorden geven op de globalisering. Er is zoveel wat ons te doen staat. Het is goed om dat ook hier nog eens duidelijk te onderstrepen. Inderdaad gaat het precies om de focus op verbetering. Ik wil herhalen wat de staatssecretaris gisteren zei: laten wij oppassen dat het betere niet de vijand van het goede wordt. Het is goed om dat hier te markeren. De heer Eigeman heeft gezegd dat de regering zich het beste ingezet heeft in de onderhandelingen, ook na wat hier is gewisseld op 19 juni vorig jaar. Daarom is het ook goed dat wij dit debat met elkaar voeren, om nog eens te kijken wat er bij de onderhandelingen is gebeurd, hoe Nederland zich heeft ingezet en wat het uiteindelijke resultaat is. De heer Eigeman heeft ook gesproken over de betekenis van de parlementaire democratie en hoe een referendum gewogen moet worden. Ik kom daar later nog op terug.

De heer Engels heeft gezegd dat het verschil tussen het grondwettelijk verdrag en het wijzigingsverdrag eigenlijk marginaal is. Dan wijs ik ook maar weer op de Raad van State. Het komt nooit helemaal uit de landen die een referendum hebben gehad over het grondwettelijk verdrag en ja hebben gezegd, zoals Spanje en Luxemburg. Alle landen met parlementen die hebben geratificeerd, moesten uiteindelijk ook weer meedoen met het nieuwe proces. Daar krijg je andere commentaren dan uit een land als Nederland. Dat is allemaal waar, maar laten wij nu vaststellen waar de verschillen zitten tussen het grondwettelijk verdrag en het Verdrag van Lissabon. Ook gisteren in het debat heb ik aangegeven dat de versterking van de rol van de nationale parlementen, de versterking van de rol van het Europees parlement, de bevoegdhedenkwestie en de referentie- en uitbreidingscriteria allemaal als winst gekarakteriseerd kunnen worden. Die dingen maken ook duidelijk dat het niet hetzelfde is.

Dan het fundamentele punt van het referendum. Het is goed dat het debat daarover is gevoerd. Ik heb gisteren harde bewoordingen gebruikt, zij het niet zozeer in de richting van de heer Engels. Het is goed dat wij elkaar daarop hebben aangesproken. Het volgende wil ik in deze Kamer zeggen. Mijn bewoordingen gisteren kwamen voort uit het verzet tegen de opvatting, alsof het referendum of directe democratie van een hogere orde zou zijn dan de representatieve democratie. Ik vind dat wij moeten uitkijken. Dat is ook mijn irritatie bij woorden als: je bent een antidemocraat als je niet voor een referendum over dit verdrag bent. Ik vind het niet terecht om dat zo te zeggen, omdat daarmee ook de legitimiteit van de representatieve democratie in het geding komt. Ik heb zestien jaar in de gemeenteraad gezeten en vier jaar in de Tweede Kamer. Ik ben nu zes jaar premier. Ik heb lange tijd gewerkt bij het wetenschappelijk bureau van mijn politieke partij. Ik geloof in representatieve democratie. Als wij gaan zeggen dat een besluit van een parlement niet relevant is omdat het niet stoelt op een referendum, dan praten wij over iets heel fundamenteels in de democratie. Want wat is dan de legitimiteit van de besluitvorming van gekozen parlementen? Ik merk te veel dat dit in debatten naar voren wordt gebracht. Ik wil het hier duidelijk zeggen. Ik was ingenomen met de woorden van de heer Kox. Ook al zou er vandaag een besluit in deze Kamer genomen worden, dan nog erkent de heer Kox dat er wel sprake is van een meerderheid van het volk, gerepresenteerd in deze Eerste Kamer via getrapte verkiezingen. Ik verzet mij echter tegen het beeld, alsof er geen legitimatie zou zijn als er geen referendum wordt gehouden. Het is goed dat maar eens in alle duidelijkheid te zeggen.

Ik vond het ook opvallend dat de premier van Griekenland, het land waar de democratie voor zo'n belangrijk deel is begonnen, zich ook helemaal keerde tegen het referendum. Het is goed om dat hier nog maar eens goed te markeren.

De heer Engels (D66):

Ik stel deze opmerkingen van de minister-president op prijs. Ik verbind er de conclusie aan dat, voor zover de minister-president aarzelingen heeft over elementen in de discussie over de verhouding tussen representatieve en directe democratie, hij duidelijk aangeeft dat D66 de discussie over het belang van directe democratie – daar gaat het vandaag niet over – nooit heeft gevoerd met als doel, de representatieve democratie op de een of andere manier te relativeren. Op dat punt verschillen wij niet van mening. Een andere vraag is hoe aanvullende vormen van directe democratie – de verschillende modaliteiten – gewaardeerd moeten worden. Ik vind het in die zin plezierig dat wij dat punt nog even nader hebben gemarkeerd.

De heer Kox (SP):

Ter geruststelling van de minister-president: representatieve democratie is een van de doelen die in ons beginselprogramma nadrukkelijk geformuleerd staan. Ik ken eigenlijk geen andere partij die dat zo in haar beginselprogramma heeft staan. De minister-president heeft gelijk; een referendum is niet van een hogere orde. Maar het is tegelijkertijd ook niet iets van een lagere orde. Als de representatieve democratie vaststelt dat zij het referendum als middel wil inzetten, moeten wij daar ook naar luisteren. Een correctie nog. De minister-president dacht van mij te horen dat het volk beslist bij de beslissing van vandaag in deze Kamer. Dat is niet zo. Vandaag beslist de volksvertegenwoordiging, die daartoe volstrekt gelegitimeerd is. Het punt bij dit dossier was en lijkt nog steeds te zijn, dat er spanning is tussen wat de bevolking over dit dossier denkt en wat de volksvertegenwoordiging gaat beslissen. Dat moet de volksvertegenwoordiging en het volk beide aan het denken zetten. Zo'n sterke tegenstelling, die wij in ieder geval in 2005 zagen toen 55% van het parlement ja zei en 63% van het volk nee, is geen normale situatie. Die tegenstelling is er wel, maar dat neemt niet weg dat de legitimiteit volstrekt bij de volksvertegenwoordiging ligt. Daarover bestaat geen verschil van mening.

Minister Balkenende:

Ik stel deze opmerkingen van de heren Kox en Engels zeer op prijs. Ik zeg dat ook, omdat in het maatschappelijk debat wel eens andere signalen gehoord worden. Dat is geen verwijt aan u, maar ik wil het debat wel op een goede manier voeren. In mijn opvatting kan je debatteren over een referendum, dat is prima. Laten wij dat echter wel op een goede manier doen. Ik vind de manier waarop u debatteert over dit punt, waarmee u de vertegenwoordigende democratie onderlijnt, belangrijk. Als daar namelijk aan zou worden getornd, krijg je de vraag wat de zin ervan is om bijeen te komen. Ik ben dus blij met deze opmerking van uw kant.

Voorzitter. De heer Koffeman zei dat alleen de vlag en het volkslied verschillen van de Europese grondwet en dat het voor de rest niet veel uitmaakt. Dat is dezelfde discussie die wij zo-even hebben gevoerd. De heer Koffeman heeft daarover gisteren ook een opmerking gemaakt. Hij had het over de gevoelens die bij de bevolking leven en over de situatie in Ierland. De heer Koffeman en ik wegen de situatie in Ierland niet op eenzelfde manier, hoewel natuurlijk wel de uitkomst van het referendum. Gekeken moet worden hoe wij daarmee kunnen omgaan. Ik hoop waarachtig dat wij voortgang weten te boeken in het hele proces. Ik zou het namelijk echt jammer vinden – dat sluit aan op meerdere sprekers van vandaag en gisteren – als wij weer een eindeloze discussie zouden hebben over institutionele aspecten. Daarmee is volgens mij niemand gebaat, hoe je ook over deze zaken denkt.

Dan kom ik bij de heer Kox. Gister hebben wij het even gehad over Finland. Vannacht heeft er intensieve research plaatsgevonden; de staatssecretaris zal er nog veel uitgebreider op ingaan, maar laat ik alvast een tipje van de sluier oplichten. Voor de situatie op de twee eilanden moet een oplossing worden gevonden. Dat is een zaak van de Finse autoriteiten zelf, maar die situatie staat ratificatie totaal niet in de weg. Er is dus geen reden tot zorg op het gebied van Finland. Er is wel een interne kwestie, maar die is – laat ik het zo maar even noemen – behapbaar. Zoals gezegd is dit de algemene oriëntatie die ik wilde geven. De staatssecretaris zal een en ander straks uitgebreid uit de doeken doen.

Dan de situatie in Oostenrijk. De stelling van kanselier Gusenbauer was dat er bij heronderhandelingen sprake zou zijn van een referendum. Daarbij ging het dus niet over het huidige verdrag, maar over de situatie als er zou worden heronderhandeld.

De heer Kox (SP):

Volgens mij zei Gusenbauer – zijn Duits is nog wel te volgen, zelfs al is hij Oostenrijker – dat als er een tweede referendum komt in Ierland, er ook een referendum komt in Oostenrijk.

Minister Balkenende:

Nee, dat zei hij niet. Hij zei dat als er sprake zou zijn van heronderhandelingen waardoor een nieuwe gang van ratificatie noodzakelijk zou worden, een referendum in beeld zou kunnen zijn. Er is dus alle reden om te voorkomen dat die situatie zich voordoet. Je moet een beetje praktisch zijn.

Voorzitter. De heer Kox heeft het kabinet bedankt voor zijn beantwoording. Van mijn kant wil ik de heer Kox graag dankzeggen voor zijn inbreng. Het is altijd een plezier met hem te debatteren. Dat weet hij ook, hoewel er deze keer geen gevulde koeken werden aangereikt. Ik heb er negen van hem gekregen, iets wat je nooit meer vergeet in deze Kamer. De heer Kox maakte een interessante opmerking. In een interruptiedebat zei hij dat de heer Marijnissen eerder had moeten aftreden. Het kabinet heeft daarvan met belangstelling kennis genomen. Gisteren keek ik de heer Kox indringend aan, toen ik het had over de – wat mij en het kabinet betreft – verworvenheden van het Verdrag van Lissabon. Ik had niet de indruk dat de heer Kox het oneens met mij was, toen ik zei dat het onloochenbaar is dat de rol van de nationale parlementen en het Europees parlement met het Verdrag van Lissabon wordt versterkt en de afbakening van bevoegdheden beter wordt geregeld. Dat zijn allemaal verworvenheden, hoe men ook verder denkt over het Verdrag van Lissabon. Waarom zouden wij die verworvenheden niet moeten hebben?

De heer Kox (SP):

Dat is een verschil van mening. Men kan inderdaad beweren dat de rol van de nationale parlementen versterkt wordt, maar het is niet onloochenbaar. Ik loochen het en daarmee is het loochenbaar. Ik denk dat de rol van de nationale parlementen vermindert door het Verdrag van Lissabon. U haalt bevoegdheden bij een nationale soevereiniteit weg en die poolt u – in de woorden van de staatssecretaris – in Europa. U denkt dat dat een stap vooruit is, maar ik denk dat het stap achteruit is. Ik hecht aan de nationale democratie die in de afgelopen 100 jaar in Nederland is ontstaan. De Europese democratie is vooral een goed idee, die is nog steeds geen werkelijkheid. Ik vind dus dat het een stap achteruit is. Ik heb u uitgelegd dat deze Kamer weet dat de gele- en oranjekaartprocedure niet gaat werken, zoals het er nu uitziet. Iets wat niet gaat werken, kan niet als een verbetering beschouwd worden. Ik ben ervan overtuigd dat u dit vindt, maar ik loochen het wel op dat punt.

Minister Balkenende:

Ik had een oproep aan de heer Kox willen doen. Ik had willen zeggen: toon moed, kom over de brug en stem voor. Ik heb echter de indruk dat dat niet erg zinvol is.

Voorzitter. Ik was ingenomen met de opmerking van de heer Kuiper, dat het karakter van het Verdrag van Lissabon niet hetzelfde is als dat van het grondwettelijk verdrag. Dat is een analyse die aansluit bij wat ik gisteren zelf heb gezegd. Wat dat betreft zitten de heer Kuiper en ik op één lijn. De heer Kuiper maakte ook een andere belangrijke opmerking, over de verhouding tussen aan de ene kant het nut en de noodzaak van Europa en aan de andere kant de Nederlandse ambities en de eigenheid van Nederland zelf. Het is mijn vaste overtuiging dat die twee zaken elkaar helemaal niet hoeven uit te sluiten, verre van dat. Het is wel een kwestie van hoe wij invulling geven aan subsidiariteit, aan zaken die van gemeenschappelijk belang zijn. Laten wij die goed regelen. Waar echter sprake is van nationale verantwoordelijkheid, laten wij dat dan nadrukkelijk onderstrepen. Het is mijn overtuiging dat in een fase van globalisering en internationalisering juist de identificatie met het land waarin je leeft en waartoe je behoort, van grote betekenis is. Jaren geleden las ik het interessante boek van Naisbitt over megatrends, waarbij de verhouding tussen hightech en hightouch aan de orde kwam. De schrijver zei dat wij technologisch alles kunnen, maar dat je altijd de menselijke maat zult zien. Ook die blijft. In het verleden heeft men dat ook in Europa kunnen zien. In 1992 was er in Europa niet alleen een discussie over de vrijheden. Toen de discussie daarover begon, ging het in Europa plotseling meer over de eigen taal, cultuur en geschiedenis. Het is mijn overtuiging dat de discussie die wij nu hebben, over het Europa van de 21ste eeuw, juist zo interessant kan zijn omdat je die verbindingen kunt en moet leggen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik weet niet of ik u te vroeg onderbreek, maar ik zou daarover graag nog een keer een debat voeren. Wij zouden de WRR kunnen vragen een studie te schrijven over wat de positie van Nederland is, waarbij precies wat u nu zegt, in acht genomen zou moeten worden. Daar hebben wij het namelijk te weinig over. Wij hebben het de afgelopen jaren heel veel gehad over Europa en de ambities van Europa, maar nu moet ook de andere kant aan bod komen.

Minister Balkenende:

Een aanknopingspunt zou het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid "Identificatie met Nederland" kunnen zijn, waarop nog een reactie van het kabinet zal volgen. Dat is een mogelijkheid. De algemene beschouwingen lenen zich uiteraard voor dit soort debatten. Wellicht zijn er ook andere geschikte momenten. Het is een interessant debat dat ook gevoerd behoort te worden.

Voorzitter. Het is goed te zeggen dat Nederland eigenlijk altijd open heeft gestaan voor externe ontwikkelingen, met een open blik naar de wereld. Wij zijn, nadat de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken hebben gesproken, aan het eind van de behandeling in deze Kamer. Ik ben blij dat wij, ook met de goede wisselwerking tussen Eerste en Tweede Kamer en de regering, hebben kunnen bijdragen in Europa aan het vinden van een oplossing. Er was sprake van een buitengewoon moeilijke periode toen er twee referenda waren waaruit een nee volgde voor het grondwettelijke verdrag. Door middel van het wijzigingsverdrag en een aantal veranderingen hebben wij kunnen werken aan een perspectief. Dat is een antwoord op gevoelens die hebben bestaan in de Nederlandse samenleving. Wij moeten wel vooruit met elkaar. Daarom ben ik er zeer mee ingenomen, als ik aan het eind van dit debat de balans opmaak en constateer dat de fracties van VVD, CDA, GroenLinks, PvdA, OSF, D66 en ChristenUnie achter het Verdrag van Lissabon staan. Ik vind het een mooie uitkomst waarvoor ik wil danken. Ik wil ook degenen die zich niet met het verdrag konden verenigen danken voor hun inbreng. Ook dat hoort bij het debat; je hoeft het niet altijd eens te zijn. Er is brede steun in deze Kamer voor het Verdrag van Lissabon. Dat geeft mij een goed gevoel en dat zal ook het signaal zijn dat Nederland geeft aan de andere landen, dat wij er met elkaar willen uitkomen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had u nog gevraagd om te reageren op de suggestie van Fischer. Terugkijkend is het handig om in zo'n vacuüm terecht te komen, omdat een verdragswijziging meteen een alles-of-nietsbeslissing wordt. Heeft dat nog consequenties voor uw standpunt over een toekomstige IGC?

Minister Balkenende:

Ik heb met de staatssecretaris afgesproken dat alles wat betreft de heer Fischer door hem zal worden behandeld. Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn betoog. De minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris zullen nog een aantal punten naar voren brengen. De staatssecretaris verheugt zich om zijn repliek op het betoog van Joschka Fischer uit te kunnen spreken.

Minister Verhagen:

Ik dank de leden van de Eerste Kamer voor hun commentaar en hun reacties in tweede termijn. Ik dank met name mevrouw Broekers, die op een zeer treffende en beeldende wijze de Commissaris uit een van de Benelux-landen wist te kenschetsen, zodat de herkenbaarheid bij de Nederlandse burgers groot blijft en tegelijkertijd de onafhankelijke positie gewaarborgd wordt. Ik denk dat het beeld van een neefje, dat ook de heer Eigeman onderschreef, een mooi beeld is. Van belang is het bij de samenstelling van de Commissie rekening te houden met de noodzaak dat mensen zich gelegitimeerd moeten weten door de verschillende bevolkingen van de Europese lidstaten. Tegelijkertijd is het van belang dat de onafhankelijke positie overeind blijft.

Ik was het ook van harte eens met mevrouw Broekers, toen zij stelde dat een krachtig Europa van groot belang is voor het externe beleid en om serieus genomen te worden als gesprekspartner, als je het bijvoorbeeld hebt over de relatie van de Europese Unie ten opzichte van de Verenigde Staten, of de Europese Unie ten opzichte van Rusland. Als je daar werkelijk invloed op wilt kunnen uitoefenen, dan is een krachtig en eensgezind Europa van groot belang.

De heer Van der Linden vroeg in hoeverre op basis van het nieuwe verdrag de nationale besluitvorming, als die andere lidstaten raakt, onderwerp moet worden van gemeenschappelijke discussie. Ik refereer in dit kader aan artikel 32 versus bijvoorbeeld het Poolse raketschild. Strikt genomen kan het inderdaad zo zijn dat een raketschild van Polen of Tsjechië aan de orde gesteld moet worden in de Europese Raad. Wij kiezen daar in de praktijk niet voor; wij hebben dat ook nu niet gedaan. Wij zijn weliswaar van mening dat het raketschild in principe andere lidstaten kan raken, maar de discussie daarover moet in eerste instantie in NAVO-verband gevoerd worden. Dat hebben wij ook in de afgelopen periode gedaan. Wij hebben in de NAVO-raad die discussie gevoerd omdat daar het merendeel van de EU-lidstaten aanwezig is en ook de Verenigde Staten, die een andere partner is in deze discussie. Wij vinden dat het meest geëigende forum, juist gezien de rol van de Verenigde Staten hierin. Formeel genomen heeft de heer Van der Linden echter gelijk.

De heer Van der Linden (CDA):

Dit artikel is tot stand gekomen op basis van de daaraan voorafgaande oorlog in Irak, waarbij Blair een besluit genomen heeft zonder überhaupt iemand in Europa te consulteren. Daarna hebben Duitsland en Frankrijk hun positie ingenomen zonder Europa te consulteren. Dat was eigenlijk de basis van dit verdragsartikel. Er moet vooraf overleg plaatsvinden. De minister kan toch niet ontkennen dat de raketschilden het buitenlandse beleid en het veiligheidsbeleid van Europa raken? Dat zou dus betekenen dat ook raketschilden in de toekomst geen onderdeel kúnnen uitmaken van vooroverleg of nader overleg, maar onderdeel zullen móéten uitmaken op basis van artikel 32. Zo zou ik artikel 32 graag gelezen willen zien.

Minister Verhagen:

Ik zei al dat u, strikt genomen, gelijk heeft. Ondanks het feit dat het gaat om bilaterale verdragen tussen de Verenigde Staten en Polen en bilaterale verdragen tussen de Verenigde Staten en Tsjechië, willen wij het bespreken in de NAVO-raad in aanwezigheid van de Verenigde Staten. Dat kan een keuze zijn. Wij hebben in het verleden die keuze gemaakt. Ondanks het feit dat het bilaterale verdragen waren, is erover gesproken in de NAVO-raad in Oslo en Brussel. Formeel genomen heeft de heer Van der Linden echter gelijk.

De heer Van der Linden (CDA):

Het een sluit het ander niet uit. Het zou kunnen zijn dat artikel 32 ertoe leidt dat ook in de toekomst naast de NAVO, met name het politieke element onderdeel moet uitmaken van overleg binnen de Europese Unie.

Minister Verhagen:

Dat klopt. De basis voor deze gedachte – daarom ben ik het op zich met u eens – is dat het ook bij een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een ander land de veiligheid of het buitenlands beleid voor andere lidstaten kan beïnvloeden. Daarom moet er op dat punt dus ook overleg plaatsvinden. Men kan zich niet verschuilen achter nationale besluitvorming, waar Europa niets mee te maken zou hebben. Het heeft directe consequenties voor die andere landen.

Voorzitter. Ik ben het eens met het pleidooi van de heer Van der Linden voor de noodzaak van samenwerking met andere organisaties vanuit de Europese Unie. Daarbij past inderdaad geen arrogante houding. Daarom is het van groot belang dat de Europese Unie toetreedt tot het EVRM. Dat is een van de winstpunten van het Verdrag van Lissabon. Als de Europese Unie onderdeel is van het EVRM, kan er meegedaan worden met de discussie. Bovendien kan men dan gemakkelijker komen tot een taakverdeling, in plaats van het dupliceren of het aannemen van een arrogante houding. Op het punt van de sociale markteconomie zal de staatssecretaris verder ingaan.

Mevrouw Strik kwam terug op de communautarisering van het buitenlands beleid. Zij onderstreepte de verwachtingen die ik verwoord heb over betere samenwerking, en hoopte dat ik daarin gelijk zou hebben. Dat hopen wij uiteraard ook. Ik wil in dit kader een ding naar voren brengen. Wat was een van de discussiepunten bij het grondwettelijk verdrag? Wat was een van de elementen die ook bij het referendum een grote rol gespeeld hebben? Dat was de vraag in hoeverre overgegaan werd van intergouvernementeel naar communautair beleid. Dat was een van de elementen in de discussie. Het zou toch vreemd zijn geweest als wij in tegenstelling tot het grondwettelijk verdrag, nog op meer terreinen over zouden gaan tot communautair beleid? Dat zou in afwijking zijn van het grondwettelijk verdrag, dat al afgewezen was onder andere om die reden. Zouden wij dan niet het verwijt van de hele wereld gekregen hebben, dat wij niet geluisterd hadden naar de Nederlandse kiezer? Een dergelijke arrogantie zou toch vreemd zijn geweest? Ik ben het met mevrouw Strik eens dat het nog maar de vraag is of wij op al die punten, doordat het intergouvernementeel blijft, een gemeenschappelijk standpunt kunnen bereiken. Het zou echter een heel vreemde conclusie zijn geweest als wij na het referendum nog meer terreinen communautair gemaakt hadden. Dat is dus niet onze inzet geweest. Ik ben het wel eens met mevrouw Strik dat wij moeten streven naar een efficiënter en meer gecoördineerd optreden van de Europese Unie op dit terrein. De instrumenten daarvoor zijn er, los van het feit dat het intergouvernementeel blijft. Dat vind ik de winst van dit verdrag.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wij hebben het samen volgens mij nooit echt over de Grondwet gehad. Ik refereer niet per se aan wat toen de opstelling was en wat daarna veranderen zou moeten. Ik refereer aan wat u wel vindt van strafrechtelijke samenwerking en wat u niet wilt met buitenlands beleid, even los van de uitslag van het referendum. Uit onderzoeken is gebleken dat er met name op het gebied van klimaat en buitenlands beleid veel draagvlak was voor een versterkte aanpak op Europees niveau.

Minister Verhagen:

Op een aantal terreinen is dat zo. Wat hebben wij gedaan? Wij kunnen niet doen alsof er geen grondwettelijk verdrag is geweest, alsof er geen referendum is geweest. Wij hadden te maken met het feit dat het Verdrag van Nice op een aantal punten meer toegesneden zou moeten worden op de uitdagingen waar wij heden ten dage voor staan. Op dat punt en tegelijkertijd op een aantal andere punten hebben wij minder gedaan dan in het grondwettelijk verdrag stond. Wij hebben naar de Nederlandse burgers willen luisteren. Op een aantal punten zijn wij een andere koers ingeslagen, met name weg van de superstaat en beperking van nationale parlementaire controle. Op dat punt hebben wij andere lijnen uitgezet. Het zou vreemd zijn geweest als wij nu, in tegenstelling tot het grondwettelijk verdrag, zouden pleiten voor nog meer communautarisering op nog meer terreinen. Dat laat onverlet dat wij moeten werken aan de totstandkoming van gemeenschappelijke standpunten. Ik denk dat met het Verdrag van Lissabon de instrumenten daarvoor aanwezig zijn.

Ik reageer dan meteen op de heer Kuiper. Het is niet zo dat wij met een streven naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid en standpunt op die terreinen geen eigenstandig en zelfbewust Nederlands buitenlands beleid zouden voeren. Ja, maar daar staat dus de effectiviteit tegenover. Ik wil absoluut geen afstand doen van onze traditie om een eigen geluid te laten horen als het gaat over mensenrechten, de internationale rechtsorde en dergelijke elementen. Ik heb er alleen geen behoefte aan om een roepende in de woestijn te zijn. Als ik door middel van het Verdrag van Lissabon en door middel van het overleg met mijn collega's van buitenlandse zaken ervoor kan zorgen dat niet alleen Nederland, maar alle 27 lidstaten van de Europese Unie een bepaald geluid laten horen als het over mensenrechten gaat, ontwikkelingssamenwerking en de internationale rechtsorde, en dat vervolgens wordt verwoord door de Hoge Vertegenwoordiger, is dat natuurlijk veel effectiever. Het een staat dus niet haaks op het ander. Het beeld moet niet zijn dat wij hoe dan ook maar een eigen geluid moeten laten horen omdat wij dan ons mooie zuivere standpunt hebben, terwijl het dan niet meer ter zake doet of het effectief is en of de rest van de wereld ernaar luistert. Ik zou die tegenstelling dus toch wat minder groot maken dan de heer Kuiper nu schetst.

Mij rest nog een reactie op de opmerkingen van de heer Kox. Toen ik hem over het debat van gisteren hoorde spreken en de waarderende woorden hoorde die hij uitte voor mijn antwoorden op vragen over de Europese defensiesamenwerking, dacht ik dat hij inderdaad geluisterd had, dat hij begrip had voor de argumenten die ik gebruikte, dat hij blij was met de helderheid die ik had verschaft en dat hij de conclusie zou trekken dat wij blijkens onze interpretatie geen militaire unie nastreven. Ik was derhalve verbaasd toen de heer Kox na al die waarderende, begripvolle en ondersteunende woorden toch weer als een van de argumenten om tegen het Verdrag van Lissabon te zijn, naar voren bracht dat wij hiermee op weg waren naar een militaire unie. In het kader van het uitwisselen van argumenten heeft de heer Kox zelf bijvoorbeeld gezegd: u moet niet alleen luisteren, maar ook lezen. Hij heeft gerefereerd aan de boeken van de heer Marijnissen. De heer Marijnissen heeft mij ook eens een boek gegeven.

De heer Kox (SP):

Hebt u het gelezen?

Minister Verhagen:

Ja, het ging over de geschiedenis. Daarna hebben wij een debat gevoerd, ook op basis van het Haus der Geschichte. Dat heeft geleid tot een gezamenlijk initiatief tot het oprichten van een historisch museum in Nederland. Wat was dus het nut van het luisteren naar elkaar? Dat wij het met elkaar eens werden. Ik hoop dus toch dat wij het er over eens worden dat dit Verdrag van Lissabon niet leidt tot een militaire unie.

De heer Kox (SP):

Wij zijn het nu eens. De minister heeft zijn interpretatie gegeven. Die is heilig, lijkt mij. De regering zegt dat dat er staat. Toen ik las dat het gemeenschappelijk defensiebeleid kon leiden tot een gemeenschappelijke defensie, dacht ik in mijn onnozelheid dat er stond dat het gemeenschappelijk defensiebeleid kon leiden tot een gemeenschappelijke defensie. Defensie is volgens mij ook een leger. Daarvan heeft de minister gezegd: dat staat er wel, maar dat staat er niet; dat interpreteer ik op een andere manier, dat is geen militaire unie. Dan zijn wij het daarover eens. Dit is alleen een verdrag dat niet alleen u en mij bindt, maar dat alle lidstaten van de Europese Unie bindt. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat Sarkozy, als die hier had gestaan, had gezegd: ik ben het helemaal met Maxime Verhagen eens. Ik hoor hem namelijk andere dingen zeggen. Ik hoor hem zeggen dat hij juist op dit punt zo graag grote stappen vooruit wil zetten. Wij zijn het al voor een stukje eens geworden – dat is het belang van luisteren en praten, mijnheer de minister – maar dat betekent niet dat ik er gerust op ben geworden. Ik ben er alleen geruster op geworden.

Minister Verhagen:

Dan ga ik nog een stapje verder. Daarmee sluit ik dan af. Wat wij in het kader van het EVDB en de Europese samenwerking op dat vlak nastreven, is precies wat uw Kamer wil. Wij hebben tijdens debatten over het buitenlands beleid uitvoerig gesproken over samenwerking op het vlak van defensie. Wij hebben ook uitvoerig stilgestaan bij de noodzaak dat de Europese Unie en de NAVO meer samenwerken en hun werkzaamheden beter op elkaar afstemmen. De geachte senator Van Kappen heeft een aantal elementen genoemd waarop wij moeten inzetten. Hij zei dat juist de Europese Unie naast de NAVO en niet in concurrentie daarmee een rol moet spelen. Dat heeft de Kamer breed ondersteund. Op dat punt passen de elementen die het Verdrag van Lissabon mogelijk maakt, absoluut bij wat de Eerste Kamer der Staten-Generaal expliciet heeft gevraagd over de Europese samenwerking.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik maak een laatste opmerking. De minister stelt mij weer iets geruster door te zeggen dat Sarkozy niet heeft gezegd wat Ko Colijn in Vrij Nederland zegt dat Sarkozy heeft gezegd. Vrij Nederland heeft de minister zeker gelezen, want daar stond ook in dat de tante van Arjan Vliegenthart zo'n beetje de machtigste vrouw van Nederland aan het worden is.

Minister Verhagen:

Ja.

De heer Kox (SP):

Het is verplichte literatuur voor u. Daarin wordt de analyse gemaakt dat Sarkozy door de huidige gang van zaken in Europa wel degelijk het gevoel heeft dat zijn plannen worden doorkruist. Kletst Colijn uit zijn nek? Doe ik hem dat na? De Franse pers schrijft daar ook over. Weet u echt zeker dat Sarkozy die plannen niet heeft?

Minister Verhagen:

Ik sluit mij aan bij de woorden die de heer Eigeman gisteren over columnisten heeft gesproken. Hij had een specifieke waardering voor columnisten, in dit geval voor Wansink. Dat kan in zijn algemeenheid. Het feit dat een columnist iets schrijft, wil niet zeggen dat het de waarheid is.

De heer Kox (SP):

Ik bedoelde dat niet alleen ik de analyse maak dat Sarkozy over de militaire componenten van het Verdrag van Lissabon toch andere opvattingen heeft dan u. Daarom ben ik geruster gesteld door uw woorden dat als het aan u ligt, het er niet staat. Ik zou het toch ook graag van hem horen.

Minister Verhagen:

De plannen van het Franse voorzitterschap houden in dat er juist op het punt van militaire samenwerking en de rol die Europa kan spelen, absoluut stappen vooruit worden gezet. Wij zijn diezelfde mening toegedaan, ook als het gaat over samenwerking binnen bijvoorbeeld de militaire industrie. Dat laat onverlet dat ook Sarkozy op basis van dit verdrag niet kan zeggen dat er een Europees leger of een militaire unie in de zin die u bedoelt, kan worden gevormd. Hiermee heb ik volgens mij de vragen van de geachte afgevaardigden beantwoord.

Staatssecretaris Timmermans:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. In de eerste plaats maak ik een korte opmerking over het referendum. Daar heeft een aantal van uw leden weer veel over gezegd. Misschien is het goed om nog eens heel kort te markeren wat het verschil is tussen 2005 en nu. Overeenkomstig de analyse van de Raad van State en het standpunt van het kabinet, deden de bijzondere omstandigheden die in 2005 wellicht een raadplegend referendum mogelijk maakten, zich rondom dit verdrag niet voor. Daarmee verviel de reden voor het houden van een referendum over wat een gewoon wijzigingsverdrag is. Terugredenerend kon je in 2005 zeggen dat er sprake was van iets heel bijzonders, zoals toen ook in het advies van de Raad van State over het grondwettelijk verdrag stond. Dat rechtvaardigde dat er ook een bijzondere procedure zou worden gevolgd. In dit geval is er geen sprake van iets bijzonders, maar van een gewoon wijzigingsverdrag. Dat een zeer groot deel van de inhoud hetzelfde is gebleven, is een drogredenering. In het grondwettelijk verdrag zaten namelijk ook zeer grote delen van de vorige verdragen. De bijzonderheid van het grondwettelijk verdrag school in de aard van het verdrag en in de context waarin het verdrag werd gepresenteerd. Zeggen dat wij een referendum moeten houden omdat 95% hetzelfde is, is niet zuiver. In het grondwettelijk verdrag zat ook heel veel van de verdragen van Rome tot en met Nice. Bovendien gaat het niet om de kwantiteit van de overeenkomsten, maar om de kwaliteit van de verschillen. Ik wil dit nog even markeren. Dit is eerder al uitvoerig met de Kamer besproken, maar aangezien een aantal leden hierop terugkwam, wilde ik het nog eens duidelijk zeggen.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Ik geef hier kort twee reacties op. Mijn eerste reactie is dat in de literatuur toch is aangegeven dat er materieel gezien nog steeds constitutionele elementen zijn, ook in dit gewone wijzigingsverdrag. Ik geef onmiddellijk toe dat in die analyse ook staat dat eerdere verdragen voor het grondwettelijk verdrag eveneens constitutionele elementen hadden. Dat is juist, het is een continuüm. Mijn tweede reactie is dat de redenering – of u het ermee eens bent of niet, dat laat ik verder zitten – waarom een tweede referendum beter zou zijn geweest, niet is dat dit verdrag in alle opzichten net zo bijzonder is als het vorige verdrag, maar dat als je eenmaal over het vorige verdrag een oordeel aan de burgers hebt gevraagd en je stelt dat je met dit verdrag tegemoetkomt aan alle wensen en zorgen van de burgers, het logisch is om dat aan alle burgers te vragen. Dat was het argument. Daar kun je het ook niet mee eens zijn, maar dat is een analyse, een ander argument dan u net noemde.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat tweede is helder. Tussen een dergelijke politieke logica is geen speld te krijgen. Ik snap dat ook wel. Het kabinet is alleen ook gehouden tot het ervan bewaken dat de juiste staatsrechtelijke verhoudingen in acht worden genomen. Wij kennen in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen geen wetgevend referendum. In de praktijk zou dit op een wetgevend referendum zijn neergekomen.

Wij kunnen hierover van mening verschillen. Ik begrijp de tweede redenering in politieke zin in ieder geval heel goed. Heel veel burgers zullen zeggen: toen heb ik wel wat mogen zeggen, nu niet. Die discussie hebben wij uitvoerig gevoerd. Ik weet hoe kwetsbaar dat punt in die discussie is. Dat hoeft u mij zeker niet te vertellen. Over het eerste punt, de constitutionele elementen, moet ik wel zeggen dat mij opvalt dat heel veel hooggeleerde dames en heren achteraf alles wat Europa doet, ineens constitutioneel zijn gaan noemen. U zal opgevallen zijn in de literatuur dat men ook de euro en alles wat daarvoor kwam, ineens constitutioneel is gaan noemen. Ik weet niet of dat juridisch allemaal zo houdbaar is, maar goed, over dit punt hebben u en ik nu uitvoerig van gedachten gewisseld.

Ook in de Tweede Kamer heb ik mij verbaasd over met name de opstelling van GroenLinks in het debat over het voorbehoud. Wat is de kern van het parlementaire voorbehoud dat in de tijd van het Verdrag van Maastricht en Amsterdam is ontstaan? Wij stelden vast dat er met name in wat nog steeds de derde pijler heet, geen sprake was van communautaire besluitvorming. Dat wil dus zeggen dat het Europees Parlement daarin geen medewetgever had en dat er dus geen controle op werd uitgeoefend. Als besluitvorming zou plaatsvinden zonder dat nationale parlementen het laatste woord zouden hebben, zou er geen democratische controle zijn. Het nationale parlement had niet het laatste woord en het Europees Parlement had niet het laatste woord, dus er viel een gat. Daarop heeft de Tweede Kamer besloten om ervoor te gaan zorgen – ik geloof dat de heer Van der Linden zelfs mede-indiener was van een amendement hierover – dat er geen democratisch gat viel. Dat wil zeggen dat het nationale parlement het laatste woord zou houden over alle onderwerpen uit de derde pijler waarover het Europees Parlement geen medebeslissingsrecht had en op het vlak waarvan het Europees Parlement geen medewetgever was. Die redenering klopt nog steeds, vandaar ook het amendement-Ormel in de Tweede Kamer waardoor het nationale parlement nog steeds een voorbehoud kan maken ten aanzien van de vier onderwerpen van justitie en binnenlandse zaken op het vlak waarvan het Europees Parlement geen medewetgever wordt. Dat is een zuivere redenering. De wens om dat parlementaire voorbehoud uit te breiden tot alle onderwerpen, zoals GroenLinks ook in de Tweede Kamer bepleit, is eigenlijk een motie van wantrouwen aan het adres van het Europees Parlement. Zij is bovendien in strijd met de duidelijke scheiding van bevoegdheden tussen communautaire en intergouvernementele besluitvorming.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mij lijkt het verstandig als de staatssecretaris onderscheid maakt tussen het instemmingsrecht dat wij tot nu toe op JBZ-vlak hebben gehad en het parlementaire voorbehoud op alle terreinen dat in de Tweede Kamer is bepleit. Dat instemmingsrecht is inderdaad zo'n vijftien jaar geleden met name ingevoerd vanwege het gebrek aan parlementaire controle door het Europees Parlement. Inmiddels is er heel veel gebeurd in Europa en is de roep om democratische legitimiteit veel luider en breder geworden. Veel meer lidstaten zijn ook overgegaan tot het invoeren van het parlementaire voorbehoud. Dat is een heel ander instrument, want het ziet veel meer op invloed op de regeringsstandpunten in de Raad. Dat dient ertoe, ook de Raad enige democratische legitimiteit te verschaffen en is dus niet bedoeld om een gebrek van het Europees Parlement aan te vullen. Dat vult elkaar aan.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat hoeft u mij helemaal niet uit te leggen, want dat snap ik wel. Zo'n voorbehoud heeft het Nederlandse parlement nu ook dankzij het amendement dat de heer Ten Broeke en mevrouw Wiegman hebben ingediend. Dat is precies in lijn met wat nu in veel andere parlementen gebruikelijk is. Onderscheid maken tussen wat daar gebeurt en wat er in Nederland gebeurt, is volstrekt onjuist. Het stemt namelijk precies overeen met wat er in veel andere landen gebeurt. Het gaat ook uit van respect voor het onderscheid tussen communautaire en intergouvernementele besluitvorming, want wat als parlementair voorbehoud werd vermomd, zeker in het initiële amendement van de heer Ten Broeke, was in feite instemmingsrecht. Het heette een voorbehoud te zijn, maar de jure was het instemmingsrecht. Dat is in strijd met de besluitvormingsprocedure. Het amendement-Wiegman/Ten Broeke dat uiteindelijk is ingediend en aangenomen en nu onderdeel is van het wetsvoorstel dat bij u voorligt, behelst wel duidelijk de parlementaire betrokkenheid overeenkomstig die in andere lidstaten. Zij biedt de Nederlandse regering de mogelijkheid om in de onderhandelingen in Brussel te zeggen: het parlement is het er nog niet mee eens. Dat is trouwens ook in lijn met wat een overgrote meerderheid van de lidstaten doet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoop dat de staatssecretaris nog gaat vertellen of lidstaten last van zo'n parlementair voorbehoud hebben. Het parlementaire voorbehoud houdt – zo heb ik het amendement van de heer Ten Broeke ook gelezen – niets anders in dan dat de Kamer de kans moet hebben, zich uit te spreken over een politiek akkoord, een tekst, voordat de regering daarmee instemt en zich er zodoende aan bindt.

Staatssecretaris Timmermans:

Wat de heer Ten Broeke aanvankelijk wilde – gelukkig is het er niet van gekomen – is dat er een hakbijl was en dat de Kamer alleen maar expliciet moest instemmen. Als dat niet zo was, kon het kabinet niet meer onderhandelen. Een dergelijk instrument kan worden ingezet ingeval van intergouvernementele besluitvorming. Dan heb je de instemming van iedereen nodig alvorens een besluit te kunnen nemen. Bij meerderheidsbesluitvorming verzwakt het je positie echter enorm als je niet meer mag meepraten over het bereiken van consensus. Dat zou ultimo ratio de consequentie kunnen zijn van het amendement dat de heer Ten Broeke aanvankelijk had ingediend. U zegt dat het niet waar is. Ik sta hier namens de regering en zeg u dat het wel waar is. Ik draag daar ook argumenten voor aan. Komt u maar met argumenten die het tegendeel staven, dan hoor ik het wel. Het is heel duidelijk. Op het moment dat je in de discussie in de Raad bij een meerderheidsbesluitvorming moet zeggen "sorry, maar wij mogen niet verder praten", wordt er verder onderhandeld zonder dat je meedoet. Dan heb je geen enkele invloed op de uitkomst meer. Ik kan mij niet voorstellen dat het Nederlandse parlement de Nederlandse regering op die manier de handen zou willen binden.

Mevrouw Broekers heeft naar de comitologie gevraagd. Een inspanningsverplichting neem ik van ganser harte op mij. In 2005 zijn er al verbeteringen opgetreden. Er is via internet heel gemakkelijk toegang te krijgen tot hoe het werkt en voor welk onderwerp welke procedures gelden. Ik ben het met mevrouw Broekers eens: er zijn nog verbeteringen mogelijk. Waar ook de mogelijkheid zich voordoet, wij zullen ons daarvoor inspannen.

De heer Van der Linden heeft naar de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de laatste IGC gevraagd. Formeel was er geen betrokkenheid. Het enige wat kon gebeuren, was dat de Europarlementariërs Brok, Barón Crespo en Duff door het voorzitterschap werden geraadpleegd, maar zij zaten dus niet in de IGC en hadden daartoe niet rechtstreeks toegang.

Mevrouw Strik heeft nog een vraag gesteld over de constitutionele toetsing. Ik heb haar daar gisteren antwoord op gegeven en haar beloofd dat ik zou checken of dat antwoord klopte. Dat antwoord klopt. Er is geen sprake van constitutionele toetsing, want de Nederlandse rechter toetst gewoon aan het gemeenschapsrecht. Dat is geen toetsing aan de Grondwet en daarmee ook niet in strijd met artikel 120 van de Grondwet.

Over de procedure die wij met de Kamers voor de fiches en de voorstellen van de Europese Commissie hebben afgesproken, merk ik op dat het kabinet natuurlijk maximaal, dus niet minimaal, zes weken over het naar de Kamer sturen van die fiches kan doen. Het doet het eerder als het eerder kan. De Kamers kunnen aan de andere kant natuurlijk vanaf de dag waarop het voorstel van de Commissie binnenkomt, in actie komen. Dat is duidelijk. In het gehele vervolgtraject is het kabinet hun dienaar als het gaat om de bespreking en het innemen van een standpunt over de voorstellen. Vergist u zich niet: de procedure die is afgesproken, is geen procedure tussen kabinet en Kamers, maar een procedure tussen Kamers en Europese Commissie voor de beoordeling van subsidiariteit en proportionaliteit. De inhoudelijke beoordeling door Kamers en kabinet kan gedurende het gehele proces plaatsvinden en kan ook de positie van de Kamers in het gehele proces bepalen.

Mevrouw Strik heeft verder nog een vraag gesteld over democratische controle op agentschappen. Het Verdrag van Lissabon verandert daar niets aan. Wij blijven wel kritisch tegenover die agentschappen staan. Er moet duidelijk aantoonbaar sprake van toegevoegde waarde zijn. Ook het Europees Parlement staat hier zeer kritisch tegenover. Er vindt nu ook een externe evaluatie van de agentschappen en het functioneren daarvan plaats. Wij zullen de externe evaluatie betrekken bij de beoordeling en de Kamer daarover informeren.

In antwoord op de vragen en opmerkingen over de openbaarheid van de werkgroepen van de Raad merk ik op dat de documenten van de Raad openbaar zijn en kunnen worden opgevraagd. Niet alle werkgroepen zijn openbaar. Ambtenaren vergaderen achter gesloten deuren als zij dat onder ministeriële verantwoordelijkheid doen. Dat houdt niet in dat wij als verantwoordelijke bewindslieden daarover niet voortdurend verantwoording afleggen. In de omgang met het parlement betrachten wij altijd totale openheid over de zaken die wij daarbij aan de orde stellen. De nationale parlementen controleren nu ook de beslissing van de ministers over het al dan niet openbaar vergaderen. Dat staat in het Verdrag van Lissabon. Nu kan dat nog niet, maar het verdrag biedt parlementen de kans om daar meer over te zeggen. U weet dat het parlement in Nederland hierbij altijd volledig betrokken is. De Euroverordening bepaalt ook dat documenten van instellingen openbaar zijn, tenzij de verordening anders bepaalt, bijvoorbeeld om redenen van privacybescherming. Op dat punt is de Europese praktijk eigenlijk van een grotere transparantie dan veel praktijken in de lidstaten.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Begrijp ik goed dat wij eventueel ook vertrouwelijke documenten kunnen krijgen, zij het vertrouwelijk, als wij in het kader van de bijzondere procedure die dankzij het amendement mogelijk is geworden, vragen om alle documenten uit een bepaald dossier te krijgen?

Staatssecretaris Timmermans:

Als er in de Europese Unie sprake is van vertrouwelijkheid, kunnen wij de openbaarheid natuurlijk niet via u gaan zoeken. Ik weet dat er al jarenlang informatie op JBZ-terrein met deze Kamer en de Tweede Kamer wordt gedeeld. In die praktijk komt wat ons betreft zeker geen verandering, want die goede samenwerking vormt een prima basis om ook in overleg met de Kamers vooruitgang op JBZ-terrein te boeken. De zaken die wij aan de openbaarheid kunnen prijsgeven, zijn natuurlijk wel beperkt.

Ik maak nog enkele opmerkingen naar aanleiding van opmerkingen van de heer Kox. Wat was er gebeurd als de SP in al die jaren haar zin had gekregen? Ik ga terug tot het Verdrag van Maastricht en niet verder dan dat. Wat zou het effect zijn geweest op de sociale markteconomie, dat heel specifieke Europese model dat wij volgens mij allemaal koesteren? Stel je voor dat de SP haar zin had gekregen, dan hadden wij geen euro gehad. Wat had dat betekend tijdens de kredietcrisis in 1998? Wat had dat betekend tijdens de huidige kredietcrisis in de Verenigde Staten? Wat had dat betekend voor de verschillende vormen van onrust in de verschillende lidstaten, bijvoorbeeld België? Je hoeft geen waarzegger te zijn om te voorspellen dat verschillende munten zeer instabiel zouden zijn geworden en dat er economische schade zou zijn opgelopen. Wat had het betekend als wij geen Europese markt tot stand hadden gebracht, waarin productveiligheid op een schaal van vijfhonderd miljoen consumenten wordt geregeld, waarin de regels voor de markt op een schaal van vijfhonderd miljoen consumenten worden bepaald, zodat de rest van de wereld zich nu aanpast aan Europa? Al deze zaken hadden ertoe geleid dat onze economie er veel en veel slechter voor had gestaan dan zij er nu voorstaat. Alle verhalen, ook die van de heer Marijnissen in zijn prachtige boeken over de miljoenen banen die uit Europa zouden verdwijnen, zijn niet waar gebleken. Er zijn in Europa dankzij de Europese samenwerking, dankzij de interne markt en dankzij die ene munt in de afgelopen vijftien jaar miljoenen banen bij gekomen. Daarbij poets ik niet weg dat dit vaak samengaat met meer onzekerheid voor de burgers, omdat de vastheid van een baan is afgenomen, maar de kans op werk is enorm toegenomen. De politiek staat voor de uitdaging om mensen mee te nemen in de beweging dat zij er zeker van kunnen zijn dat zij werk hebben, hoewel zij er minder zeker van kunnen zijn dat zij altijd dezelfde baan kunnen hebben. Dat is in mijn ogen een grote verantwoordelijkheid van alle politici, want de burgers in het algemeen – dat ik geef ik meteen toe – geloven het niet, vertrouwen het niet en zijn bang voor de positie die zij hebben. Daar ligt de uitdaging voor de Europese politiek. Kom bij mij niet aan met het verhaal dat de Europese Unie en die ene markt onze sociale markteconomie hebben geschaad. Het tegendeel is waar, mijnheer Kox.

De heer Kox (SP):

Ik heb drie opmerkingen. De staatssecretaris van Economische Zaken, nee, Europese Zaken – ik zei Economische Zaken, dus u ziet hoe dicht dat voor mij bij elkaar ligt – is niet alleen een visionair, zoals wij hem kennen, maar ook een helderziende. Hij weet wat er zou zijn gebeurd als er was gebeurd wat ik wilde. Dat is erg knap, want ik weet dat nog niet. Ik denk dat hij de belangrijke taak in het kabinet heeft om wat niet gebeurt, te voorspellen. Dat is mijn eerste opmerking. Misschien is het de staatssecretaris ontgaan, maar het land waar de kredietcrisis het hardst toeslaat, heeft een eigen munt. Dat kent hij vast wel. Blijkbaar bestaat er dus geen directe relatie tussen het gevrijwaard zijn van een kredietcrisis en het hebben van een eigen munt. Integendeel, dat is niet zo. Over de stelling dat monetair beleid een rol speelt, kunnen wij genoeg discussiëren, maar het bewijs dat de staatssecretaris aanvoert, klopt niet, al klinkt het redelijk. Dat weet hij wel. Aristoteles maakt er gehakt van.

De staatssecretaris zegt dat de SP niet moet ontkennen dat het allemaal geweldig gaat enzovoort. Laat hij mij dan eens antwoord geven op de vraag waarom steeds meer van zijn kiezers bij mijn partij terechtkomen.

Staatssecretaris Timmermans:

In de eerste plaats denk ik dat u zich nu bedient van een drogredenering, want het monetaire beleid van de Verenigde Staten en met name het overheidsbeleid – daar hoef ik nu niet uitvoerig op in te gaan – liggen aan de basis van de kredietcrisis aldaar. Het feit dat de Europese Unie onder leiding van de Europese Centrale Bank een strak beleid van prijsstabiliteit heeft gevoerd, hetgeen absoluut nooit op de steun van de SP heeft kunnen rekenen, zorgt nu voor economische stabiliteit, waardoor wordt voorkomen dat Europa in een crisis terechtkomt zoals in de Verenigde Staten heerst. Ik prijs mij gelukkig met de euro, met de Europese Centrale Bank, met de Ecofin en de eurogroep, die op dit punt goed voor ons hebben gezorgd. Ik prijs mij gelukkig met het feit dat wij niet de SP hebben gevolgd door de euro af te wijzen en de interne markt af te wijzen. Dat is de beste baangarantie die wij onze burgers kunnen bieden: een sterk Europa met vijfhonderd miljoen consumenten die de sterkste markt hebben. De rest van de wereld past zich aan ons aan. Nu hoeft niet ieder individueel land zich met uw "Heimat"-gedachte aan de grote Amerikaanse en Aziatische markt aan te passen. Daar prijs ik mij gelukkig mee. Ik ben daar trots op, als ik dat mag zeggen.

De voorzitter:

Mijnheer Kox, u mag tot slot nog kort iets zeggen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik zou het kort willen houden, maar de staatssecretaris valt harder dan de regenbui buiten over mij heen. Dit doet mij echt denken aan de debatten die wij ten tijde van het Europees grondwettelijk verdrag voerden. Toen ging het ook zo te keer, niet buiten, maar wel binnen, in de woordenstroom van de staatssecretaris. Het klinkt wel goed, maar het is niet altijd overtuigend. Ik denk dat hij dat toch in de gaten moet houden. Hij blijft zeggen dat alles wat zich in Europa ontwikkelt, precies te danken is aan de genomen maatregelen. Ik denk dat Europa zich veel beter had kunnen ontwikkelen als wij andere maatregelen hadden genomen en betere stappen hadden gezet. Dat is een hypothetische zaak, want het is zo niet gegaan. Het enige geruststellende wat ik de staatssecretaris heb proberen te vertellen, is dat wij nog steeds tijd hebben. Wij hebben tijd om Europa zo te ontwikkelen dat niet alleen hij zo enthousiast is – dat siert hem, het is geweldig, hij kan zo op de televisie – over dat verhaal, maar ook de burgers buiten. Het zou zo fijn zijn als die maar enigszins begrepen waar Timmermans naartoe wil. Het grote probleem is dat de burgers in Nederland bij zichzelf denken: het klinkt goed, maar het deugt niet, als zij de staatssecretaris zo horen.

Staatssecretaris Timmermans:

Mijnheer Kox, ik sta voor mijn overtuiging, ik sta voor mijn analyse van de kracht van de Europese Unie. U hoeft mij niet te vertellen dat mijn overtuiging en mijn analyse op dit moment op veel scepsis bij de Nederlandse bevolking stuiten. Ik ben er alleen ook van overtuigd dat ik de Nederlandse burgers, de mensen die ik tracht te vertegenwoordigen, geen enkele dienst bewijs door hun angsten uit te vergroten, voortdurend op de zere plek te drukken en alleen maar te zeggen: oh, oh, oh, wat moeten wij bang zijn, want het gaat mis. Angst is een slechte raadgever in de politiek. Het uitvergroten van angst is een foute benadering in de politiek. Zeker, het is op dit moment niet gemakkelijk. Ik weet ook heel goed hoe de kiezers van de PvdA hierover denken. Ik weet heel goed welke aarzelingen zij over het beleid hebben. Als ik echter sta voor mijn overtuiging en voor mijn analyse, draag ik die uit. Bij de volgende verkiezingen zien wij wel hoe mensen daarover oordelen op basis van de resultaten. In ieder geval vertegenwoordig ik een partij die niet wegloopt voor de verantwoordelijkheid voor het landsbestuur.

Het debat over de toekomst van Europa houdt inderdaad nauw verband met de vraag waartoe iemand behoort. Dat is het beroemde debat over het verschil tussen "identity" en "belonging", identiteit en gemeenschapsgevoel. Het is duidelijk dat in de afgelopen jaren het gemeenschapsgevoel in de Europese samenleving enorm is afgenomen en dat men zoekt naar een nieuw gemeenschapsgevoel. Soms krijgt dat de vorm van het zoeken naar identiteit. Dat is eigenlijk een foute discussie. Ik ben het daar zeer mee eens. Gemeenschapsgevoel is wel veel meer dan alleen behoren tot een politieke gemeenschap; gemeenschapsgevoel heeft te maken met behoren tot een bredere gemeenschap. Ik denk dat dit met name in Nederland zo moeilijk is omdat de ontzuiling en de individualisering zo snel zijn gegaan dat wij er niet in zijn geslaagd – de minister maakt mij erop attent dat zijn vliegtuig dreigt te vertrekken als ik niet snel afsluit – om een collectief gedragen gevoel van burgerschap te ontwikkelen. Dat is volgens mij ook ontzettend belangrijk als wij de Europese integratie verder willen dragen. Ik ben het daar zeer mee eens. Het zou mooi zijn als de Europese Unie een Pablo Neruda zou hebben die voor Latijns-Amerika met zijn Canto General iets heeft ontwikkeld waarin iedere Latijns-Amerikaan zich kan herkennen, maar ik zeg u dat in mijn ervaring iedere Europeaan zich herkent in Rembrandt, iedere Europeaan zich herkent in Shakespeare, iedere Europeaan warme gevoelens krijgt bij Bach, bij Da Vinci, bij Dostojevski, bij Camus en dat ook dit een vorm van gemeenschapszin is die uiteraard de grenzen van de Europese Unie in politieke zin overschrijdt. Het is in ieder geval wel een gevoel van diversiteit in Europa die ook een gemeenschap creëert. Het verschil in identiteit, het voelen en het koesteren van die verschillen is ook een vorm van gemeenschap die specifiek is voorn Europa en waaraan wij volgens mij in de toekomst veel kunnen hebben.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nu gaat u weer die kant op. Het ging mij er nu om dat het voor burgers ook belangrijk is dat de nationale politieke gemeenschap ook inhoud blijft houden.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat houdt ons bepaald niet verdeeld. Ik heb hier al vaker betoogd dat er geen Europese demos is, dat wij dat nationale demos juist moeten gebruiken en inzetten om de Europese samenwerking te versterken. Er is geen tegenstelling tussen de nationale demos'en de noodzaak om Europees samen te werken.

Voorzitter. Net als ik aan de overzijde heb gedaan, wil ik graag ook uw Kamer hartelijk danken voor de zeer intensieve betrokkenheid bij dit proces. Vanaf het allereerste begin, februari vorig jaar, is ook de Kamer zeer nauw betrokken geweest bij de formulering van onze inzet bij de heronderhandeling van het grondwettelijk verdrag, hetgeen heeft geleid tot het Verdrag van Lissabon. Er is geen enkel ander parlement in geen enkel andere lidstaat dat zo intensief bij dit proces betrokken is geweest. Ik wil de Kamer daar graag voor danken.

Ten slotte zou ik graag van deze gelegenheid gebruik willen maken om via u, mevrouw de voorzitter, alle medewerkers van de ministeries van Buitenlandse Zaken, van Justitie, van Financiën en van Algemene Zaken te danken die zo ongelooflijk hard hebben gewerkt om ook deze Kamer op tijd te bedienen. Dat was niet makkelijk met al die vragen. Zij hebben de afgelopen anderhalf jaar topkwaliteit geleverd. Ik wil hen namens de Nederlandse regering graag hartelijk danken voor hun inzet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik denk dat die dank zeker wordt ondersteund door de Kamer en in elk geval door mijn fractie.

Het uitblijven van een reactie op Fischer beschouw ik maar als een stilzwijgende instemming en dat vind ik prima. Ik had ook nog een vraag over het communautariseren van de asiel- en migratieaspecten van ontwikkelingssamenwerking en wel of dat door de regering wenselijk wordt geacht en of dat ook bedoeld is met de herdefiniëring van de werkterreinen in de future-werkgroep Fuchs.

Staatssecretaris Timmermans:

Over Fischer kan ik heel kort zijn: het is duidelijk dat het met 27 en meer lidstaten steeds moeilijker zal worden om aan verdragsherziening toe te komen. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij het Verdrag van Lissabon tot stand brengen, opdat er voor een langere periode rust kan zijn in de institutionele verhoudingen, rust die wij nodig hebben om te werken aan Europees beleid op die terreinen die niet nationaal kunnen worden gecoverd.

Wat betreft de coherentie tussen de inspanningen ontwikkelingssamenwerking, asiel en migratie, werkt de Europese Commissie op dit moment in samenwerking met de lidstaten aan voorstellen over de circulaire migratie, over het asielbeleid en over ontwikkelingssamenwerking, voorstellen die er juist toe moeten leiden dat die delen die communautair zijn, niet in tegenspraak zijn met die delen die intergouvernementeel zijn. In de bevoegdheidsverdeling zullen geen veranderingen meer plaatsvinden, maar er zal wel voor meer coherentie worden gezorgd in het beleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de regering voor haar beantwoording in tweede termijn.

Aangezien stemming wordt verlangd, gaan wij conform de agenda direct tot stemming over. Hebben alle leden de presentielijst getekend?

De heer Kox (SP):

Ik heb om stemming gevraagd, niet om een hoofdelijke!

De voorzitter:

Jawel, maar ik vraag voor een stemming altijd of leden de presentielijst hebben getekend, dus in ieder geval zo lang als u al deel uitmaakt van deze Kamer, mijnheer Kox.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Naar mij blijkt wensen enkele leden een stemverklaring af te leggen. Ik geef daartoe allereerst het woord aan de heer Holdijk.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Mijn fractie heeft zich niet gemengd in het plenaire debat. Samen met de fractie van de ChristenUnie heeft zij wel deelgenomen aan de schriftelijke voorbereiding. Aangezien wij echter tot een andere eindbeoordeling komen dan de fractie van de ChristenUnie wat betreft de vraag wel of niet ratificeren, is een markering van onze positie wel op haar plaats, zonder dat ik daar in dit stadium van afhandeling van het wetsvoorstel een gedetailleerde en genuanceerde argumentatie bij kan leveren.

Voorzitter. De SGP-fractie onderkent de betekenis van de Europese samenwerking op een aantal terreinen en wil daar ook constructief, maar kritisch aan meewerken. Wat het goedkeuringsvoorstel betreft, zou ik willen opmerken dat het in onze ogen geen juiste beslissing is geweest om de afhandeling van de ratificatie door Nederland in deze Kamer niet ten minste op te schorten totdat duidelijk is geworden waartoe het nee van het Ierse referendum zal leiden.

Wat het hervormingsverdrag betreft, is onze opvatting dat het verdrag ten opzichte van de Europese grondwet die wij eerder afwezen, wel qua karakter maar niet inhoudelijk beduidend verschilt.

Wij onderkennen enkele positieve elementen in het verdrag, maar naar het oordeel van onze fractie overwegen de negatieve elementen. Als positief beschouwen wij de iets grotere rol die de nationale parlementen wordt toegekend en de enigszins verhelderde relatie tussen de bevoegdheden van de lidstaten en de Europese Unie. Als niet positief beschouwen wij de vele nieuwe bevoegdheidstoedelingen aan en bevoegdheidsuitbreidingen van de Europese instellingen, de communautarisering van de derde pijler, het juridisch bindend verklaren van het Handvest van de grondrechten, alsmede het creëren van nieuwe posten zoals die van een vaste voorzitter van de Raad, de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en ten slotte het verlies op termijn van een eigen Eurocommissaris. Deze elementen samengenomen leiden naar ons oordeel tot een stevige verdieping, al dan niet sluipend, van het integratieproces en zullen de Europese Unie een meer federaal aanzien geven, zonder dat in geografische, noch in beleidsinhoudelijke zin de finaliteit van de Europese Unie wordt gemarkeerd!

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Door onvoorziene omstandigheden heb ik niet vanaf het begin kunnen deelnemen aan het debat over dit verdrag. Daarom lijkt het ons gepast om ons standpunt kort in een stemverklaring naar voren te brengen.

Mijn fractie is van oordeel dat het Lissabonverdrag bijdraagt aan snellere groei van globalisering. Het verdrag is daarmee meer in het belang van multinationals en komt minder ten goede aan gewone arbeiders en hun verworven rechten, in relatie tot de aanwezige voorzieningen. Met dit verdrag worden bijvoorbeeld de Poolse arbeiders in Nederland niet beter beloond. Zo blijft tweedeling tussen de arbeiders gehandhaafd. Het zal er ook niet voor zorgen dat de transportsector en het dierenwelzijn humaner worden of worden verbeterd. Het zorgt er ook niet voor dat burgers minder benadeeld worden door toenemende prijsstijgingen, belastingen en armoede. Met dit verdrag krijgt Brussel het meer voor het zeggen en afzonderlijke staten minder. Het is geen verdrag om de gewone rechten en het welzijn van de burgers te versterken, maar een verdrag dat met de visie van multinationals is geschreven, dat globalisering stimuleert en de soevereiniteit van de staten aantast. Versterking van de positie van multinationals en handelsmissies leidt niet vanzelfsprekend tot een positieverbetering voor de gewone arbeiders en de burgers. Daarvoor is een kabinet nodig dat met visie armoede wil bestrijden. Wij zijn voor een Europees verdrag dat de burger centraal stelt en sterk opkomt voor verworven rechten en het welzijn van arbeiders en de burgers in het algemeen. Hierdoor blijven wij van mening dat Nederland nog niet toe is aan ondertekening van een verdrag zoals dat van Lissabon en wij zullen er dan ook tegen stemmen.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de SGP, de PvdD, alsmede de Fractie-Yildirim tegen het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

De vergadering wordt van 12.45 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de herdenking van de heer mr. A. Hijmans.Voorzitter

Ik verzoek de leden, te gaan staan.

Op 24 juni jongstleden is op 77-jarige leeftijd oud-PvdA-senator Arnold Hijmans overleden. Hij was lid van de Eerste Kamer van 1981 tot en met 1983. Arnold Hijmans studeerde rechten in Leiden en begon zijn carrière in Rotterdam, waar hij was geboren en getogen. Na enkele jaren te hebben gewerkt bij onder meer de bankiersfirma R. Mees & Zoonen werd hij ambtenaar bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Daarna volgde de verhuizing naar Drenthe, waar hij het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. In deze provincie was hij een van de drijvende krachten achter de Stichting Opbouw Drenthe, waarvan hij directeur was. De heer Hijmans was tevens de eerste voorzitter van het herinneringscentrum Kamp Westerbork. Gedurende zijn bijna tienjarig voorzitterschap legde hij in de jaren tachtig de basis voor het realiseren en uitbouwen van dit herinneringscentrum.

Vóór zijn Eerste Kamerlidmaatschap was de heer Hijmans al actief voor de PvdA. Hij was twaalf jaar fractievoorzitter in de gemeenteraad van Rolde, vanaf 1966. Drie jaar nadien, in 1981, werd hij lid van de Eerste Kamer, waar hij landbouwwoordvoerder was voor de PvdA. In zijn maidenspeech, op 27 april 1982, gaf de heer Hijmans bij de behandeling van de begroting van Landbouw en Visserij blijk van breedte en diepte in zijn politieke overwegingen, met oog voor zowel de korte als de lange termijn. Hij plaatste het landbouwbeleid in een brede, maatschappelijke en internationale context en riep op tot een fundamentele herbezinning. Hij onderstreepte met name de positie van de individuele boer, die niet moest worden aangezet tot overproductie, maar in staat moest worden gesteld, te komen tot een betere kwaliteit van het product, een verbetering van de productieomstandigheden alsook van de productieomgeving.

"Je woorden waren je leven", zo staat het in de annonce. En ook dat velen de aanwezigheid van Arnold Hijmans hebben ervaren in zijn woorden, zijn ideeën en zijn betrokkenheid. De Eerste Kamer is Arnold Hijmans dankbaar voor wie hij was en wat hij heeft betekend. Moge dit een steun zijn voor de nabestaanden bij het verwerken van hun verdriet.

Ik verzoek u om een moment van stilte.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

Naar boven