Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs (31325).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Dupuis (D66):

Voorzitter. Over het wetsvoorstel inzake de gratis schoolboeken heeft de VVD-fractie zich in het voorlopig verslag zeer kritisch geuit. Na het lezen van de memorie van antwoord is deze kritiek niet minder geworden. Integendeel, de memorie van antwoord heeft de grote bezwaren van onze fractie in het geheel niet weerlegd. Bij onze fractie is nog meer de overtuiging gegroeid, dat dit wetsvoorstel in hoge mate ongewenst, want onuitvoerbaar is, en bovendien overbodig. Ik ben nu negen jaar woordvoerder onderwijs voor de VVD, maar een meer onuitvoerbaar wetsvoorstel dan dit kan ik mij niet herinneren. Ik ben werkelijk verslagen door het gebrek aan verstand van en liefde voor het onderwijs bij deze regering.

De VVD-fractie vindt dít wetsvoorstel onaanvaardbaar. Maar in principe zouden wij eventueel akkoord kunnen gaan met een ouderlijke subsidie met oog op de kosten van (een deel van) het lesmateriaal. Wat dat betreft is in onze visie de overgangsregeling in dit wetsvoorstel het in al zijn simpelheid waard om wél te worden uitgevoerd, en op termijn tot definitieve regeling te worden omgebouwd. Maar het hoofdbestanddeel van wetsvoorstel 31325, de definitieve regeling, levert zo'n onevenredige belasting op voor de scholen, dat wij eigenlijk niet kunnen begrijpen dat een regering dit de scholen in dit land wil aandoen, en dan ook nog in een situatie dat eenvoudiger oplossingen voor de hand liggen en wel uitvoerbaar zijn.

Ik ga nu nogmaals in op onze bezwaren. Deze hebben niet zozeer te maken met liberale idealen, zoals de overtuiging dat alleen mensen die hulp nodig hebben door de overheid moeten worden geholpen, maar vooral met zeer praktische, feitelijke zaken. Wij hopen hiermee tot een consensus te komen met de collega-fracties, waarover overigens gerede twijfel bestaat. Een hoofdtaak van de Eerste Kamer, van ons allen hier, is het toezien op de uitvoerbaarheid van wetten. Welnu: de VVD-fractie neemt die hoofdtaak uitermate serieus. Dat is zeker nodig bij dit wetsvoorstel, dat het gevolg is van een wild idee, dat vervolgens zonder verder doordenking in een wetsvoorstel wordt omgezet. Het lijkt wel een ideologische oorlogsvoering tegen de scholen. De bedenkers zijn niet meer vatbaar voor kritiek, en niet gevoelig voor de ramp die zij aanrichten. Bij onze kritiek op dit wetsvoorstel worden wij gesteund door de vele, vele signalen uit de samenleving, die de uitvoerbaarheid ervan betwisten. Om te beginnen is daar de Raad van State die op grond van diverse argumenten het wetsvoorstel een dikke onvoldoende geeft, om in onderwijstermen te blijven. Maar ook de VO-raad, De MBO Raad, schoolleiders, lerarenorganisaties, organisaties van ouders – ja zelfs zij! – de boekenbranche, allen hebben overtuigende bezwaren. De aanbestedingsregels zijn te complex, er is te weinig budget, de positie van de docent loopt gevaar. Ik kom op al deze bezwaren nog terug.

Laat ik beginnen bij het advies van de Raad van State, dit andere Hoge College van Staat. De Raad van State heeft diverse zeer kritische vragen gesteld en ernstige bezwaren geuit. Ik noem die met instemming. Centraal in het advies van de raad staat de vraag naar de noodzaak van deze wet: hoe groot is het probleem eigenlijk (er is immers al een regeling), hier is sprake van "moeilijk te begrijpen" vrijgevigheid, heeft dit thema prioriteit gezien alle problemen waarmee het onderwijs worstelt? De noodzaak van overheidsingrijpen is niet komen vast te staan, aldus de Raad van State. Er is geen groot en evident probleem dat om een oplossing vraagt, maar de wet leidt wel tot ernstige neveneffecten, zoals budgetproblemen voor de scholen en grote uitvoeringslasten. De VVD-fractie onderschrijft deze beoordeling van het wetsvoorstel volledig.

Veel van deze zaken zijn ook in het debat in de Tweede Kamer ter sprake geweest. De wet is met minimale meerderheid aangenomen. Overigens wil ik graag opmerken dat dit dan ook nog wel erg krap is, nu het gaat om een wet met zulke enorme effecten op een sector in de samenleving die zo essentieel is als het onderwijs. Coalitiediscipline is begrijpelijk en soms noodzakelijk, maar de vraag is ook – en voortdurend – of de belangen van de samenleving niet het zwaarst moeten wegen, zeker als deze belangen zo aantoonbaar feitelijk worden geschaad. Soms moeten politieke idealen wijken voor de redelijkheid van de praktische bezwaren.

In de Tweede Kamer is gesproken over de impact van het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Deze heeft aangegeven dat te veel en te vaak "ondoordachte systeemwijzigingen zijn doorgevoerd in het onderwijs". De commissie is nauwelijks klaar of er komt er weer een aan: dit wetsvoorstel. Alle oppositiepartijen zijn hiertegen te hoop gelopen, met goede, want feitelijk juiste, overtuigende argumenten, maar de regering luistert niet. Integendeel, de regering blijft de scholen confronteren met steeds weer nieuwe maatregels. Een uitputtingscrisis lijkt nabij; wij mogen die scholen, ouders en leerlingen niet aandoen.

Vele bezwaren die in de Tweede Kamer zijn besproken, erkent onze fractie ook. Maar wij willen ons nu concentreren op de zaak die voor ons het zwaarst weegt, namelijk onze zorg over de effecten en de uitvoerbaarheid van deze wet. Dit is natuurlijk de kwestie van de administratieve belasting voor de scholen die het gevolg zou zijn van aanname van dit wetsvoorstel. Het gaat hier met name om de aanbesteding volgens Europese richtlijnen.

Om te beginnen is er in de vele externe, juridische, commentaren, maar ook in de betogen van de staatssecretaris geen duidelijkheid gekomen over de vraag of de scholen die volgens het wetsvoorstel zullen moeten zorgen voor de schoolboeken, wel of niet onder deze richtlijn vallen. Sommige juristen, ervaren in de Europese regelgeving, zien nog een uitweg. Maar de Europese Commissie stelt desgevraagd dat de Europese aanbestedingsregels hier wel gelden. Alleen al dit punt! Hoe kan een regering de scholen een dergelijke onzekerheid aandoen? Had dit nu niet eerst volledig duidelijk moeten zijn? Hoe kan men dit aan de scholen overlaten? Heeft dit iets te maken met het primaire proces, namelijk goed onderwijs geven? Hebben scholen afdelingen juridische zaken om de complexiteit rond zo'n aanbesteding te hanteren? Nee, die hebben ze niet en terecht. Ik mag toch hopen dat er nooit juridische afdelingen bij scholen zullen komen! Wij willen die niet. Scholen moeten voor onderwijs zorgen, en geen juridische raadsels moeten oplossen.

Ik doel hier onder meer op de kwestie dat er een uitweg zou kunnen zijn uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Dit betreft een dienstenvariant: de scholen besteden dan de verwerving van boeken uit aan een bedrijf of instantie die alles regelt. De een zegt dat dit wel zou leiden tot een uitzondering op de Europese richtlijn, de ander ontkent dit. Uiteindelijk wordt verwezen naar het Europese Hof, ook door de staatssecretaris. Ik vraag mij af, mevrouw de voorzitter, hoe de staatssecretaris durft aan te komen met een wet, die in het midden laat hoe precies de situatie is inzake de plicht tot aanbesteding. De VVD-fractie stelt vast, dat de Europese Commissie ervan uitgaat dat de regels wel gelden. Voor de leveringsvariant – de scholen bestellen de boeken zelf – geldt dat in elk geval. Maar had niet eerst "Den Haag" consensus moeten hebben over de ins en outs van dit wetsvoorstel, voor het werd aangeboden aan de Staten-Generaal?

De staatssecretaris heeft in de memorie van antwoord vijftien kantjes nodig om uit te leggen wat er juridisch wel en niet is toegestaan bij de aanbesteding. Ook zij heeft juridisch advies gevraagd aan experts op dit terrein en aan de Europese Commissie zelf. Daarnaast zijn er nog adviezen van diverse belangenorganisaties, die zich ook over de juridische aspecten van de aanbestedingsprocedure hebben laten voorlichten. Het geheel geeft zo'n bont geheel van overwegingen, dat elk redelijk mens zich zou moeten afvragen wat scholen hier in vredesnaam mee aan moeten.

Onze conclusies ten aanzien van de inhoud van de vele juridische commentaren zijn de volgende. Allereerst is de aanbesteding juridisch risicovol, want bijzonder lastig.

Er is bovendien nog geen ervaring met aanbesteden. Opnieuw zien wij – wij zien dat ook bij vele andere wetsvoorstellen, ook buiten het onderwijs – dat Nederland weer ver voor de muziek uit loopt.

Waar er aanbesteding plaatsvindt in andere sectoren, zijn er al regelmatig juridische geschillen ontstaan over het hoe en wat van de aanbesteding. Ik weet dat de staatssecretaris straks zal zeggen dat het best goed is gegaan bij proeven op scholen die met zo'n proef bezig zijn, maar gisteren heb ik twee brieven onder ogen gekregen waaruit blijkt dat dit in ieder geval bij twee scholen helemaal is misgegaan en dat de aanbestedingsprocedure nu onderwerp van een juridisch steekspel is geworden. Dat is precies wat wij natuurlijk niet willen.

In alle deskundigencommentaren op het wetsvoorstel is er consensus over dat de scholen er een zware administratieve belasting bij krijgen.

De kosten van de Europese aanbesteding kunnen oplopen van € 30.000 tot € 80.000 per school per jaar. Hiervoor kun je een topleraar aanstellen, misschien wel twee wat jongere leraren. Bovendien is het budget voor de gratis boeken volgens veel scholen onvoldoende. Met name op de vwo-scholen zijn de kosten van leerboeken veel hoger. De scholen zullen dat zelf moeten aanvullen en de ouderlijke bijdragen moeten verhogen – een koekje van eigen deeg dus – of leraarplaatsen moeten opheffen. Wil de staatssecretaris dit werkelijk? Hoe stelt de staatssecretaris zich dit voor? Wat raadt de staatssecretaris deze scholen aan?

Door de aanbesteding is het straks niet meer vanzelfsprekend dat de docenten centraal staan bij de keuze van lesmateriaal. Ook hierover is veel heel en weer gepraat. Het is nietes en welles tegenover elkaar. Dit moet toch duidelijk zijn voordat een wet wordt opgesteld en aangeboden? De staatssecretaris kan hierover toch geen onhelderheid laten bestaan? Zij speelt zo met het beste wat zij heeft: de welwillendheid en toewijding van docenten.

Er is geen draagvlak bij de schoolleidingen voor deze zaak, allicht niet. Het is weer meer werk, en dat op een vlak dat niet tot het primaire proces behoort.

Er zijn nog meer argumenten, maar ik beperk mij tot de genoemde.

De uitvoering van deze wet is zo ingewikkeld dat de staatssecretaris de scholen hulp van een taskforce aanbiedt. Dit maakt duidelijk – voor het geval het ons nog niet opgevallen zou zijn – dat er heel wat te adviseren is aan de scholen. Een taskforce, jawel! Wij zouden willen dat de staatssecretaris met een taskforce aankwam om de onderwijsachterstanden bij zwakke leerlingen aan te pakken! Een taskforce voor een bijzaak. Hoe durft de staatssecretaris! Dit gaat ook nog tientallen miljoenen euro's kosten. Besteed die aan het onderwijs!

Als het bovendien gaat om een sector in de samenleving waaraan men, zoals via deze wet gebeurt, verplichtingen oplegt die nota bene buiten het primaire proces staan, zou het toch zo moeten zijn dat die verplichtingen ondubbelzinnig zijn en met een instructie van één A4 aan de scholen kunnen worden uitgelegd? Denkt de staatssecretaris dat de juridische schermutselingen ophouden bij uitvoering van deze wet? Zij beginnen dan pas. Elke school een juridische medewerker, hoera! Mag ik vragen of deze regering de scholen haat?

Kortom: het is onbegrijpelijk dat de regering dit de scholen in ons land wil aandoen. Er is bijna niets voor en bijzonder veel tegen dit wetsvoorstel. Dit mag gewoon niet gebeuren. Onzes inziens wordt het een drama als het voorstel door zou gaan. Wij moeten ophouden het primaire proces in het onderwijs te ondermijnen met dit soort randzaken. De VVD-fractie roept de collega-fracties ertoe op om hun liefde voor het onderwijs daadwerkelijk kenbaar te maken door dit wetsvoorstel te verwerpen.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank mevrouw Dupuis voor haar oproep.

Wij zijn hier vandaag bij elkaar voor de plenaire behandeling van een buitengewoon boeiend wetsvoorstel. Ik sprak zo-even buiten al even met de staatssecretaris over de boeiendheid ervan. Het voorstel bestaat eigenlijk uit twee onderdelen. Het ene onderdeel regelt een eenmalig inkomenscadeau voor het schooljaar 2008-2009 en het andere onderdeel gaat over de invoering van de gratis schoolboeken voor het schooljaar 2009-2010.

Met beide onderdelen hebben wij grote problemen. Met "wij" bedoel ik vandaag de fracties van D66 en de Partij voor de Dieren, want vandaag praat ik mede namens de laatstgenoemde partij, wat alleen al een vreugdevol gevoel geeft. Ik wil ingaan op drie onderwerpen: de geloofwaardigheid van het beleid, de implementatiekosten en administratieve lasten voor scholen en de aanbestedingsregels.

Ik begin met de geloofwaardigheid van het beleid. Deze Kamer heeft vorige week – men zal zich dat vast nog wel herinneren – in tal van commissies een lijst van wetgevingscriteria besproken, nota bene opgesteld door de CDA-fractie, en heeft min of meer beloofd deze ook te zullen gebruiken als richtlijn voor het beoordelen van wetten. Dat is terecht, omdat deze Kamer hoog opgeeft van haar beoordelende kwaliteiten als medewetgever.

Nu komt het er, uit het oogpunt van de geloofwaardigheid van deze Kamer, natuurlijk op aan om de criteria, die wij zo fijn met elkaar hebben besproken en zo fijn min of meer hebben goedgekeurd, ook toe te passen. Het wetsvoorstel gratis schoolboeken leek mij een prima casus om die criteria op los te laten. Ik heb daar dan ook een poging toe gedaan.

Het allereerste aandachtspunt, hoofdgroep 1 van die criteria, is "de probleemanalyse". De toelichting daarop was: "Op welk probleem biedt het wetsvoorstel een antwoord? Is er helderheid over oorzaken, aard en omvang van het probleem? Is de oplossing wel een taak van de overheid? En waarom was er eerder geen relevante wettelijke regeling?" Dat zijn boeiende en intrigerende vragen tegen de achtergrond van het verstrekken van gratis schoolboeken. Want welk probleem moet worden opgelost? Is er een inkomensprobleem bij ouders met schoolgaande kinderen? Is er een probleem met de kwaliteit van het onderwijs? Een probleem met de werking van de schoolboekenmarkt; zijn zij te duur en werkt de markt niet? Of is er een politiek probleem, waarbij het sociale gezicht van het kabinet door het voeren van inkomenspolitiek voor ouders een corrigerende facelift nodig heeft?

In de memorie van antwoord staat een wonderlijke cocktail van motieven opgesomd die aanleiding zouden zijn voor dit voorstel. Het moet de lasten voor ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs verminderen. Het moet de schoolboekenmarkt beter laten functioneren. Het moet het probleem oplossen van kinderen die zonder boeken op school komen. Het moet helpen om de onderbenutting van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten tegen te gaan.

Deze motieven roepen veel vragen op. De Raad van State wees er al op in een voor zijn doen zeer uitgesproken en opmerkelijke reactie op het wetsvoorstel. Die reactie kwam er kort gezegd op neer dat wij het gewoon niet moeten doen. De lasten voor ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn immers ook op andere manieren – laat ik de vrijheid nemen om de woorden "slimmere manieren" te gebruiken – te beteugelen, bijvoorbeeld heel eenvoudig door het beter benutten van de bestaande Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage. Er is niets mis met die wet; die wet kan men zo verbeteren.

Het tweede wat de staatssecretaris of dit kabinet had kunnen doen, is de NMa te vragen om de concurrerende werking van de schoolboekenmarkt te onderzoeken en daar een stevige conclusie aan te verbinden, zodat op dat punt beleid zou kunnen worden gemaakt. Welke mechanismes verstoren nu precies de markt en wat kunnen wij daaraan doen? Daar is allemaal onvoldoende naar gekeken. Het lijkt er dan ook een beetje op dat wat op het landgoed te Beetsterzwaag is afgesproken, ook onverstoorbaar moet worden uitgevoerd. Toen dit in Beetsterzwaag werd afgesproken, wisten wij echter nog niets over het gedoe, de rompslomp, van het aanbesteden en over de invoeringskosten. Iedereen tastte ook in het ongerijmde over de commissie-Dijsselbloem en de nieuwe prioriteiten voor het onderwijs. Vindt de staatssecretaris, met het inzicht van nu, dat het verstrekken van gratis schoolboeken, een investering van ruim 300 mln. per jaar, nou echt de hoogste prioriteit is voor het onderwijs, hoger dan investeringen in het bestrijden van schooluitval of taalachterstand?

Onze fracties kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat dit probleem veel weg heeft van wat bestuurskundigen noemen "solution seeks problems". Er is zelfs een model voor ontwikkeld om dit soort politieke besluitvorming te duiden en te verklaren, het "garbage canmodel", iets wat niet overeenkomt met de door deze Kamer omarmde wetgevingscriteria van probleemanalyse. Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke alternatieve beleidsoplossingen zijn overwogen om de vier door haar genoemde deelproblemen in de memorie van antwoord aan te pakken?

Omdat de problemen met aanbesteding zo groot, onoverzichtelijk en risicovol zijn en omdat het kabinet graag al voor het schooljaar 2008-2009 iets wil doen voor ouders met kinderen, is voor de periode van één jaar een eenmalig inkomenscadeau van € 308 bedacht voor ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs. Dat bedrag is een gemiddelde. Er zijn mensen die daarvan fors overhouden, als zij het al besteden aan het kopen van boeken, en er zijn ouders die daarmee tekortkomen. Er zijn ook mensen die dat geld helemaal niet nodig hebben. Dit is dus een onzuivere, niet doelmatige regeling. Het geld komt niet terecht bij de mensen die dat het hardst nodig hebben. Iedereen wordt over één kam geschoren. Rijk of arm doet er niet toe, hier is € 308 van staatssecretaris Van Bijsterveldt. Daarbij zeg je tegen die ouders: je mag het besteden aan alles wat je maar wilt. Het zou onze keus niet zijn, maar als je ervoor kiest om schoolboeken voor niets beschikbaar te stellen, waarom dan niet doordacht in plaats van gehaast, risicovol en zo rommelig? Waarom wacht de staatssecretaris niet een jaar om samen met het veld – de VO-raad, het LAKS en de docenten – een goede, maar vooral ook kosteneffectieve en eerlijke regeling te bedenken? En kan de staatssecretaris de politieke garantie geven dat de huidige 300 mln. per jaar niet kan oplopen tot een veel hoger bedrag? Hoe dicht is de regeling?

Wat ik echt helemaal niet kan begrijpen, is dat het kabinet aan de ene kant het principe van gratis schoolboeken omarmt, maar die warme omhelzing niet wil voor ouders van kinderen in het mbo. Dat lijkt mij inconsistent. Als je kiest voor het principe, moet je dat ook doortrekken. Het voornaamste argument om dit niet te doen, zo lees ik op pagina 4 van de memorie van antwoord, is "het ontbreken op de rijksbegroting van de middelen hiervoor". Dat lijkt mij nogal inconsistent met het principe. Juist de mbo's, het beroepsonderwijs waar iedereen de mond vol van heeft, blijven in de kou staan. Het kabinet doet voor deze groep niets. Wil de staatssecretaris aangegeven of zij principieel vindt dat het mbo wel zou moeten meedelen in de vreugde over de gratis schoolboeken, maar dat dit om meer pragmatische redenen van budgettaire aard, nu even niet kan?

Ik kom nu bij de implementatiekosten en hoofdgroep 3 van de al eerder gememoreerde wetgevingscriteria. Die hoofdgroep gaat over doeltreffendheid en doelmatigheid. Dat zijn belangrijke criteria. Om die criteria goed te begrijpen, ga ik eerst in op "gratis". Gratis bestaat natuurlijk niet. Iedereen die die illusie had, zou ik die illusie graag willen ontnemen. De zon en zwemmen in de zee zijn zo'n beetje de enige dingen die gratis zijn. Voor al het overige moet linksom of rechtsom door de belastingbetaler worden betaald. Uiteindelijk draait iedereen dus op voor de kosten. Het is mede de taak van deze Kamer om te bezien of de middelen nuttig worden besteed.

De regering wil een maatregel nemen met een budgettair beslag van ongeveer 300 mln., waarvan de invoeringskosten bijna 50 mln. bedragen. Dat is bijna 20%. Er is naar mijn weten geen enkele beleidsmaatregel waarbij de verhouding tussen investering en de kosten van uitvoering zo uit het lood is. Het is dan ook verdraaid lastig aan de belastingbetaler uit te leggen waarom er zo veel bureaucratie gepaard gaat met deze regeling. Een redelijke norm voor het percentage invoeringskosten lijkt mij een norm met een grenswaarde van ongeveer 5%, geen 20%.

Wat ik echt een probleem vind, is dat niet alleen de samenleving wordt opgezadeld met extra kosten, maar dat ook de bureaucratie op scholen enorm toeneemt. De VVD-fractie heeft daar al op gewezen. De staatssecretaris schaatst op te dun ijs als zij stelt dat het allemaal wel meevalt omdat de scholen al gewend zouden zijn aan processen als aanbesteding. Dat zal allemaal wel, maar in de kern willen wij docenten in de klas en geen mijnheren of mevrouwen in kantoren. Kan de staatssecretaris in dit verband overigens het artikel van vanmorgen in de Volkskrant over de toepassing van aanbestedingsregels ophelderen? In de memorie van antwoord beweert de staatssecretaris dat aanbesteding een peulenschil voor de scholen is, omdat zij dat allemaal al doen. De Volkskrant zegt: nee, dat doen zij helemaal niet; scholen ontduiken de aanbestedingsregels en zijn hier dus niet aan gewend. Daar zit een beetje licht tussen. Ik vraag de staatssecretaris of zij haar licht kan laten schijnen op het licht dat daartussen zit. Wij zijn voorstander van minder management en overhead op scholen. Dat is goed, maar staat buitengewoon haaks op dit voorstel. Kan de staatssecretaris aangeven of zij die 20% implementatiekosten normaal of juist buitengewoon uitzonderlijk acht? Welke precedentwerking gaat daarvan uit voor andere beleidsmaatregelen? En wat is gedaan om de verhouding tussen invoeringskosten en het totale budget meer in balans te brengen?

De tweede hoofdgroep van de wetgevingscriteria gaat over de rechtmatigheid en dus over juridische en wetstechnische aspecten, bijvoorbeeld de toetsing aan internationale regelgeving. Dit is dus een belangrijke hoofdgroep. Het verstrekken van gratis boeken was vooral een sympathiek idee, totdat men besefte dat hiervoor de Europese aanbestedingsregels zouden kunnen gelden. Dat is, afgezien van de kosten ervan, nogal een probleem omdat het aanbesteden van lesmateriaal anders is dan het aanbesteden van schooltafels en stoelen. Veel fabrieken in Europa maken schooltafels. Als de technische specificaties duidelijk zijn, krijg je fijne schoolbanken voor de beste prijs. Hoe anders is dat met lesmateriaal? Er is een voorkeur voor een bepaald boek, een zekere methode, een duidelijke aanpak of gerenommeerde auteurs. Daar heeft een school goede ervaringen mee opgedaan en een traditie en cultuur in opgebouwd. Dat wil de school graag zo houden. Sommigen stellen zelfs dat de vrije keuze van schoolboeken behouden moet worden vanuit het belang van het grondrecht van vrijheid van onderwijs. Dus: wij willen auteur Pietersen, titel zus en zo, met ISB-nummer X en Y. Scholen kunnen, zo schrijft de staatssecretaris in de memorie van antwoord op pagina 9, "het door hen gewenste lesmateriaal met naam en toenaam noemen". Neemt de staatssecretaris daarmee ook alle risico op zich als dit onverhoopt door de rechter onderuit wordt gehaald? Kan zij voor 100% garanderen dat dit wetsvoorstel uiteindelijk aanbestedingsproof is? Wat mij betreft, is een klip en klaar antwoord op die vraag noodzakelijk. Het antwoord is "ja" of "nee".

Wat ik niet zo goed kan begrijpen, is dat het past in een Europees concurrerend model als scholen lesmateriaal aanbesteden en om pedagogische redenen of om redenen van vrijheid van onderwijs 100% van het aan te besteden materiaal voorschrijven met titel, auteur en ISB-nummer. Ik kan niet goed begrijpen dat dit uiteindelijk de toets van een rechter kan doorstaan. Scholen verwachten dat de aanbesteding het boek oplevert dat zij gevraagd hebben. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Er kan immers een aanbieder zijn met een gelijkwaardig product. De bewijslast ligt dan bij de school om niet-gelijkwaardigheid te motiveren. Diverse juristen wijzen daarop. Ik neig hen gelijk te geven. Dat betekent dat de stelling van de staatssecretaris dat als zij boek X vragen zij ook boek X krijgen onjuist is. Het is, zoals de juridische adviseurs aangeven, nog maar zeer de vraag welk gewicht de hoogste gemeenschapsrechter zal geven aan het grondrecht van vrijheid van onderwijs in dit land. De Nederlandse Grondwet is niet bovengeschikt aan het gemeenschapsrecht.

Voorts bestaat er onduidelijkheid over het door de staatssecretaris gepresenteerde feit dat het noemen van titels en ISB-nummers een toegestane uitzondering zou zijn op de Europese aanbestedingsregels. Wij hebben daar in ieder geval erg tegenstrijdige adviezen op ontvangen. Als dat al zo zou zijn, zo schrijven juristen, dan had dit uitdrukkelijk en limitatief genoemd moeten zijn als uitzondering op de richtlijn. Dat is nu niet het geval. Wij hebben het althans niet kunnen vinden. Graag een verheldering op dit punt van de staatssecretaris.

Ook vraag ik nog aandacht voor de aanbestedingsperiode. Stel dat deze wet wordt aangenomen, dan volgen honderden aanbestedingsprocedures met een gemiddelde duur van zes tot negen maanden. Kan de staatssecretaris de politieke garantie geven dat, als dit wetsvoorstel aangenomen wordt, iedereen in het schooljaar 2009 gratis schoolboeken krijgt?

Kernvraag in dit debat is natuurlijk of de staatssecretaris de keuzevrijheid van scholen tegen deze achtergrond kan garanderen. Hoe je het ook wendt of keert, dat kan de staatssecretaris naar de overtuiging van onze fracties niet. Want uiteindelijke zekerheid over deze manier van aanbesteden is slechts te geven door een nationale of Europese rechter.

Ik wil graag drie dingen vaststellen. 1. Wat de staatssecretaris of de Europese Commissie ook menen te kunnen interpreteren, zij zijn niet bevoegd om een bindende interpretatie te doen. Die bevoegdheid is aan de rechter. 2. Er is niet te garanderen dat als scholen boek X willen, zij ook aan het eind van de rit boek X krijgen. 3. In alle juridische adviezen zijn zogenaamde disclaimers opgenomen. Het zijn adviezen en geen zekerheden over vooral aanbestedingsregels en nauwelijks over mededingingsregels. Op dit punt heb ik een vraag. Ik heb een mooie envelop ontvangen, opgehaald op het postkantoor te Dordrecht, met daarin vertrouwelijke stukken. Die kan ik niet delen met mijn fractiegenoten. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris een inspanning verricht om deze vertrouwelijke adviezen openbaar te maken. Ik heb daar niets meer over gehoord. Kan dat alsnog gebeuren? Dan kunnen de stukken waarover wij beschikken, en die dus ook het oordeel bepalen van onze fracties, openbaar worden gemaakt. Anders is het voor de buitenwereld niet meer te volgen waarover wij het hebben.

Daarmee blijft de onzekerheid en een onaanvaardbaar risico voor het onderwijsveld. Wij mogen als Eerste Kamer het onderwijs niet opzadelen met regelingen waarvan je niet zeker weet of die bij de rechter standhouden. Bovendien zijn er alternatieven.

Het eerste alternatief is de werking van de bestaande wet voor tegemoetkoming onderwijsbijdragen te verbeteren. Dat zou minder gedoe opleveren en is wel zo eerlijk voor de mensen die het geld echt nodig hebben. Dat zou voor onze fracties de koninklijke weg zijn.

Een ander alternatief is het uitvoeren van een pilot. Probeer het eens uit met een beperkt aantal scholen. De reactie van de staatssecretaris op deze suggestie van onder andere PvdA en D66 is er een van een koude hand. Het zou geen toegevoegde waarde hebben, maar waarom eigenlijk niet, zo vraag ik de staatssecretaris. Je zou die periode kunnen benutten voor het voeren van een proefproces om te bezien of alles wat nu is beweerd ook robuust is.

Afrondend kom ik tot de volgende conclusies. 1. Wie de wetgevingscriteria, waar deze Kamer zo verschrikkelijk hoog over opgeeft, langs dit wetsvoorstel legt, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat dit geen solide en geen robuust voorstel is. 2. Alle risico's, gevaren en nadelen van dit voorstel zijn gedurende de parlementaire behandeling niet afgenomen, eerder toegenomen. Dat is buitengewoon slecht voor het aanzien van de wetgever. 3. De verhouding tussen de investering enerzijds en de invoeringskosten en administratieve lasten anderzijds zijn bizar. De maat daarin is echt zoek. 4. De risico's van aanbesteding zijn niet te overzien. Er zijn geen garanties te geven. Scholen en de leerlingen draaien op voor de ellende. Er zijn geen zekerheden. Het enige dat rest is hoop, maar met hoop wordt ons onderwijs niet veel beter.

Het volgende ligt voor de hand. Op dat punt zijn wij ook van plan om een motie in te dienen. Het allerbeste alternatief ligt in drie zaken. Zorg dat de bestaande wet, de WTOS, gehandhaafd blijft en beter gaat werken. Vraag aan de NMa om de werking van de boekenmarkt te verbeteren. Overleg met het veld over verstandige en doelmatige regelingen.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Deze bijdrage is mede namens de fractie van de SGP.

Hoe moet ik mijn betoog beginnen, gehoord beide voorgangers? Onze fracties willen het onderhavige wetsvoorstel in de eerste plaats beoordelen in het licht van artikel 23 van de Grondwet, het artikel dat het grondrecht van de vrijheid van onderwijs in ons land garandeert. De heer Schouw noemde het al even. Wij richten ons in het bijzonder op artikel 23, lid 7: "Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit openbare kas bekostigd." Met dan de tweede zin: "De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend." Voor alle duidelijkheid, het punt dat wij willen maken betreft niet de relatie tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Dat is thans niet aan de orde. Aan de orde is wat dit lid van artikel 23 volgens primaire bronnen te zeggen heeft over de positie van het voortgezet onderwijs, zowel openbaar als bijzonder. In de wet op het lager onderwijs van 1920 werd voor dat lager onderwijs tot in detail vastgelegd welke financiële vergoedingen werden verstrekt. Dat waren onder andere de kosten voor het aanschaffen en onderhouden van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften. Hierbij moeten wij wel bedenken, dat bij het lager onderwijs ook hoorde het ulo en het mulo, dus leerlingen tot de leeftijd van pakweg zestien jaar. De lo-wet bepaalde dat onder leermiddelen ook hulpmiddelen zijn begrepen, maar de toelichting op artikel 55 van deze wet zegt: "De aanschaffing van atlassen en woordenboeken, nu deze niet uitsluitend leermiddelen zijn ten dienste van het onderwijs, doch mede en vooral voor huiselijk gebruik plegen te worden aangeschaft, dient door de ouders der leerlingen te worden bekostigd." En daar sluit het wetsontwerp van vandaag dan ook bij aan. Wij zijn het daarmee eens.

Wat betreft de andere vormen van onderwijs, zowel het in de Grondwet genoemde algemeen vormende middelbaar en het voorbereidend hoger onderwijs, maar verder ook nog de opleiding voor onderwijzers, was de Pacificatiecommissie, die functioneerde van 1914-1916 en die het einde van de schoolstrijd voorbereidde, van mening dat: "het de wetgever ten dele vrij stond hoever en op welke wijze het beginsel van de financiële gelijkstelling, dat als rechtsbeginsel voor het algemeen vormend lager onderwijs was aanvaard, voor andere takken van onderwijs zou worden verwezenlijkt. Dit was in de eerste plaats een politieke en financiële vraag".

In de loop van de twintigste eeuw heeft de wetgever op dit punt via verschillende regelingen een lappendeken aan bekostigingsstelsels in het onderwijs ontwikkeld. Sterker nog, bij de invoering van de Mammoetwet in 1968 werd de vergoeding van leermiddelen voor de leerlingen van de ulo-leeftijd, dus pakweg tot zestien jaar, zelfs beëindigd. Dat laat echter onverlet dat deskundigen zoals Drop en Postma in hun handboek over het Nederlands onderwijsrecht schrijven: "het rechtsbeginsel van de gelijkberechtiging ten opzichte van de publieke kassen als de maatstaf van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder algemeen vormend lager onderwijs en wat daarvoor juridisch in de plaats gekomen is, door de wetgever gaandeweg is uitgestrekt tot het gehele primaire en secundaire onderwijs".

Dat brengt onze fracties tot de conclusie dat, gezien de bedoeling van artikel 23 van de Grondwet, zoals door de Pacificatiecommissie verwoord en zoals die in der loop van de jaren is uitgewerkt, het vergoeden van leermiddelen, schoolboeken, zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs, volledig in lijn ligt met dit artikel uit de Grondwet. Na de afschaffing van het wettelijke lesgeld per leerling in het voortgezet onderwijs van zestien jaar en ouder per 1 augustus 2005, kan deze wet naar de mening van onze fracties dan ook gezien worden als wellicht het sluitstuk van de uitwerking van dit grondwetsartikel. Bovendien wordt hierdoor meegewerkt aan de invoering van het in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten voorziene kosteloze onderwijs. Dat is winst.

Wij willen in dit verband ook kort aandacht besteden aan de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem. In de discussie, ook die van zojuist, wordt gesuggereerd dat invoering van de onderhavige wet te maken zou hebben met wat Dijsselbloem onvoldoende doordachte systeemwijzigingen noemde. Wij nemen de vrijheid om op te merken dat wij hier gewoonweg niet te maken hebben met een stelselwijziging, maar met een verdere uitwerking van wat artikel 23 van de Grondwet eigenlijk bedoelde. We moeten het rapport-Dijsselbloem dan ook niet laten buikspreken door het hierbij te betrekken. Graag horen wij van de staatssecretaris of zij onze standpunten tot nu toe deelt. Wij concluderen dat onze fracties het geheel eens zijn met de doelstelling van dit wetsontwerp.

Dat gezegd hebbende, komen wij bij een tweede voor ons principieel punt.

De heer Schouw (D66):

Ik probeer te doorgronden hoe het eerste deel van dit voorstel, het overmaken van € 308 aan de ouders, die dat aan "whatever" kunnen besteden, zich verhoudt met artikel 23 van de Grondwet. Als de heer De Boer dat zo benadrukt, had hij ten minste een aantal voorwaarden moeten stellen aan het overmaken van dat bedrag.

De heer De Boer (ChristenUnie):

In uw betoog sprak u hier ook al over. De vraag is of ouders het geld wel gaan gebruiken waarvoor het bestemd is. Het is interessant dat die vraag nu wordt gesteld. Ik neem aan dat de heer Schouw die vraag ook stelt als het gaat om huursubsidie en andere zaken? De verantwoordelijkheid van de ouders acht ik zodanig hoog dat ik ervan overtuigd ben dat zij de middelen die zij krijgen, aanwenden om voor kinderen in het overgangsjaar boeken aan te schaffen. Ik durf dat te stellen, omdat ook nog weer recent uit onderzoek is gebleken dat als er een onderwerp is waarbij de Nederlandse bevolking, dat wil zeggen de burger, de vaders en moeders, belang hebben, dat goed onderwijs voor hun kinderen is. Er is daarom geen enkele reden om aan te nemen dat zij dit niet zullen doen.

De heer Schouw (D66):

Ter informatie, de huursubsidie is inkomensafhankelijk. Dat vind ik legitiem. Het bedrag van € 308 krijgt iedereen. Wie het nodig heeft, krijgt het, wie het niet nodig heeft, krijgt het ook. Het bedrag is een schot in de lucht. Ik stel vast dat de heer De Boer net als ik geen garantie kan geven dat het bedrag van € 308 wordt besteed aan boeken, dus wordt besteed aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs in dit land.

De heer De Boer (ChristenUnie):

De ouders moeten nu voor de boeken betalen en zij krijgen daarvoor eenmalig een vergoeding. Ik neem niet aan dat scholen zullen zeggen: nu hoeft u de boeken niet te betalen. Daar hebben zij de middelen niet voor.

De heer Schouw wijst erop dat ook de ouders die het niet nodig hebben dit bedrag krijgen. Dit is het punt dat ik zojuist probeerde te maken. Een generieke maatregel is in het kader van artikel 23 van de Grondwet juist heel correct. Daar is vaste jurisprudentie over.

De heer Schouw (D66):

Ik dank de heer De Boer voor zijn antwoord, maar het inkomenscadeau heeft niets te maken met artikel 23 van de Grondwet. Het is gewoon een inkomensmaatregel en de ontvanger mag het bedrag besteden aan van alles en nog wat. Dus ik waardeer zijn inhoudelijke inbreng tot nu toe, maar ik moet vaststellen dat deze inkomensmaatregel daar weinig mee van doen heeft.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Als de heer Schouw bedoelt dat dit overgangsjaar niet kan worden gekoppeld aan artikel 23, dan geef ik hem gelijk. Ik heb mij echter beziggehouden met het gehele wetsvoorstel en ik heb gezegd dat het gratis verstrekken van schoolboeken een uitvloeisel is van artikel 23. Ik dank hem voor het feit dat hij het op dit punt met mij eens is.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Hoe komt de heer De Boer erbij dat een systeemwijziging hetzelfde is als een stelselwijziging? Hij zegt dat een stelselwijziging niet aan de orde is en dat wij daarom het rapport van de commissie-Dijsselbloem niet moeten laten buikspreken. Een systeemwijziging kan alles zijn wat leidt tot vernieuwing of verandering in een bepaalde situatie. Dat is iets anders dan een stelselwijziging. Misschien wil de heer De Boer nog eens uitleggen waarom het ongepast zou zijn om de conclusies van de commissie-Dijsselbloem te betrekken bij het wetsvoorstel?

De heer De Boer (ChristenUnie):

Mevrouw Dupuis wekte in haar bijdrage de suggestie dat de scholen plotseling worden geconfronteerd met iets volstrekt anders waardoor ze in verwarring raken.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Dat is precies het geval.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Dat is het standpunt van mevrouw Dupuis.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Misschien wil de heer De Boer nog eens uitleggen waarom hij denkt dat een systeemwijziging hetzelfde is als een stelselwijziging? Wij weten wat een stelselwijziging is: het vervangen van het onderwijs door een vrijere vorm van onderwijs, maar het gaat hier om een systeemwijziging. Dat is nu precies waarover de commissie-Dijsselbloem heeft gesproken; het almaar weer doorzetten van nieuwe voorstellen om de dingen anders te doen. Dat is een systeemwijziging en dit is een systeemwijziging.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Naar de mening van onze fracties hebben wij hier te maken een Europese aanbesteding voor de aankoop van in dit verband schoolboeken. De Europese aanbesteding is sinds jaar en dag bekend en in de non-profitsector al lang gebruikelijk. Onze fracties zien niet in waarom dit dan zou moeten vallen onder de problemen die volgens de commissie-Dijsselbloem bij het onderwijs worden neergelegd.

Ik was zojuist toegekomen aan een tweede voor ons principieel punt. Dit heeft ook betrekking op artikel 23 van de Grondwet, maar nu het zesde lid. Daarin wordt expliciet gesteld dat in het kader van de deugdelijkheid van het onderwijs – en deugdelijkheid is iets anders dan kwaliteit – met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs, dus zowel van het primair als het secundair onderwijs, betreffende de keuze der leermiddelen geëerbiedigd moet worden. Dat dit principiële punt niet vanzelfsprekend is, blijkt wel uit het feit dat in de Tweede Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel een motie werd ingediend om de regering een commissie te laten instellen die schoolboeken gaat beoordelen. Die motie werd gelukkig ingetrokken. De kardinale vraag is dan ook, of dit wetsvoorstel inderdaad die vrijheid volledig geeft. Als bijvoorbeeld tien jaar geleden voorgesteld zou zijn om schoolboeken "gratis" te verstrekken, zou deze vraag ongetwijfeld ondubbelzinnig met ja zijn beantwoord. Het van kracht worden van de Europese richtlijn inzake aanbesteding van overheidsopdrachten, dus ook van schoolboeken, maakt het echter noodzakelijk de vraag nader onder de loep te nemen.

Onze fracties hebben tijdens de schriftelijke voorbereiding gevraagd of de staatssecretaris vond dat zij bij de voorbereiding van dit wetsontwerp voldoende rekening had gehouden met de implicaties van de Europese aanbesteding. De staatssecretaris antwoordde dat dat het geval was. Onze fracties nemen de vrijheid dit niet met haar eens te zijn. De commotie die ontstaan is over de aanbesteding en het feit dat pas na de behandeling in de Tweede Kamer een second opinion is gevraagd en Brussel is geraadpleegd, bevestigt onze mening. Dit had ook eerder gekund.

Het gevolg is dat een goed wetsvoorstel van dit kabinet, dat in eerste instantie door veel partijen werd gesteund, nu in een vervelend daglicht is komen te staan. Wij zijn van mening dat het principiële karakter van de vraag of het bevoegd gezag van een school – en dus niet de individuele leerkracht, al zal die een grote inbreng moeten kunnen leveren – volledig vrij is in de keuze van de leermiddelen in eerste instantie onvoldoende is ingeschat

Mevrouw Ten Horn (SP):

De heer De Boer zegt dat het wetsvoorstel in eerste instantie door veel partijen werd gesteund. Is dit wel zo? Ik meen dat velen achter het fenomeen van gratis schoolboeken en gratis onderwijs staan, maar niet achter dit wetsvoorstel. Heb ik soms iets gemist in de voortgang van dit proces? Waren er in eerste instantie meer partijen voor dit voorstel dan alleen de coalitiepartijen?

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik ben het met mevrouw Ter Horn eens dat ik dit beter anders had kunnen verwoorden, namelijk dat veel partijen de gedachte steunen om gratis schoolboeken te verstrekken. Toen het wetsvoorstel verscheen, is met name commotie ontstaan over de Europese aanbesteding en de druk die daardoor op de scholen wordt gelegd.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Is de heer De Boer met mij van mening dat het belangrijk is om vandaag een cruciaal onderscheid te maken tussen de steun voor de gedachte van gratis schoolboeken en de steun voor dit wetsvoorstel? Dit zijn toch twee verschillende fenomenen?

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ja, dat is waar. Wij hebben in onze vragen er op gewezen dat je wellicht ook op andere wijze gratis schoolboeken kunt verschaffen. Het feit dat ik gekozen heb voor de insteek van artikel 23 geeft aan dat wij een spit dieper willen gaan dan alleen maar gratis. Wij willen ook bekijken hoe wij een grondrecht zo volledig mogelijk kunnen gebruiken, handen en voeten geven en concreet maken, ook voor het voortgezet onderwijs. Dan vallen die twee wel met elkaar samen. Dit geldt voor het gratis verstrekken van schoolboeken op de wijze die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Dit neemt niet weg dat je in principe een andere keuze zou kunnen maken.

Gelukkig heeft de staatssecretaris dus alsnog duidelijkheid gegeven. Die duidelijkheid komt met name naar voren in de memorie van antwoord aan deze Kamer. Voor onze fracties is het antwoord op de vragen van de staatssecretaris van het directoraat-generaal Interne markt en Diensten van de Europese Commissie helder en duidelijk. Scholen mogen met naam en toenaam en met ISB-nummer aangeven welke boeken zij willen aanbesteden. Dit is klip en klaar. En dan kun je natuurlijk nog wel allerlei moeilijke vragen stellen over de status van de antwoorden. En je kunt zeggen dat er ongetwijfeld nog processen komen, en dat zal ook wel, tenslotte zijn er veel belanghebbenden die hun eigen belang ongetwijfeld willen verdedigen. En ongetwijfeld zullen scholen moeten wennen aan Europees aanbesteden, maar het water van de zee wast niet weg dat scholen vrij kunnen kiezen. En daar gaat het om.

De heer Schouw (D66):

Denkt de heer De Boer dat de antwoorden van het directoraat-generaal bindend zijn?

De heer De Boer (ChristenUnie):

De staatssecretaris weet dat natuurlijk beter dan ik, maar ik dacht dat in de memorie van antwoord staat dat de rechter op een gegeven moment een definitief antwoord moet geven op deze vraag.

De heer Schouw (D66):

De rechter staat hier los van. Zijn de antwoorden van het directoraat-generaal bindend voor de Europese Commissie?

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat hetgeen de staatssecretaris in de memorie van antwoord schrijft, niet juist is.

De heer Schouw (D66):

Ik denk dat het dan toch een probleem is dat ik niets kan zeggen over de nadere stukken die de staatssecretaris ons heeft toegezonden. Die stukken betreffen namelijk juist dit punt.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Kan de heer Schouw zich voorstellen dat een dienst van de Europese Commissie een antwoord geeft dat niet getoetst is bij de Europese Commissie?

De heer Schouw (D66):

Dat kan ik mij heel wel voorstellen als de voorstellen voorzien zijn van een hypothetische inleidende paragraaf met disclaimers over hoe de antwoorden gelezen zouden moeten worden.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Welke waarde hecht u eigenlijk aan die antwoorden?

De heer Schouw (D66):

Het zijn indicaties. De staatssecretaris heeft een van de directoraten-generaal van de Commissie om advies gevraagd. Ik kan mij voorstellen dat dit directoraat-generaal heeft geantwoord: op basis van de stukken die u ons ter hand hebt gesteld, kunnen wij u die en die indicaties geven, maar wij kunnen niet oordelen voor andere dg's. Verder zou dit directoraat-generaal ook wel eens aangegeven kunnen hebben dat de Commissie niet gebonden is aan de gegeven antwoorden.

Ik wind mij hierover een beetje op, want het lijkt er nu op dat het antwoord van het directoraat-generaal zekerheid biedt. Mijn stelling is echter dat het hoogstens schijnzekerheid is.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Kan de heer Schouw zich voorstellen dat zoiets gelezen moet worden als de standaardformulering: behaalde rendementen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst?

De heer Schouw (D66):

Dat kan ik mij heel wel voorstellen. Het zou dit kabinet en deze staatssecretaris hebben gesierd als zij deze disclaimers op had genomen in de memorie van antwoord. Dat is niet of onvoldoende gebeurd, waardoor velen op het verkeerde been zijn gezet over de juridische aspecten. Ik maak maar van de gelegenheid gebruik om de staatssecretaris op te roepen deze stukken openbaar te maken. Dan kan iedereen zelf beoordelen wie gelijk heeft.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik houd vast aan mijn stelling dat het water van de zee niet afwast dat scholen vrij kunnen kiezen. Dat is conform hetgeen in artikel 23 van de Grondwet is afgesproken. En daar gaat het om. Bovendien staan scholen niet alleen voor deze operatie. Gemeenten hebben veelal al flink wat expertise op het gebied van Europees aanbesteden en ongetwijfeld zullen ook diverse besturenorganisaties hun leden adviseren en met hen de mogelijkheden die deze regeling biedt, benutten.

Zeker als er goede gunningscriteria worden gebruikt, zullen scholen de leermiddelen van hun keuze kunnen krijgen. Kan de staatssecretaris ons ook meedelen of de door ons bedoelde ondersteuning al op gang is gekomen? Wij zijn overigens van mening dat de in te stellen taskforce royaal is. Kunnen de besturenorganisaties daar overigens ook een rol bij spelen? Hoe staat het verder met de voorbereiding door de scholen? In de brief van 18 januari 2008 schrijft de staatssecretaris dat 20% van de scholen al een begin heeft gemaakt of gereed is. Wat is thans het percentage?

In ieder geval trekt dit kabinet niet alleen een fors bedrag uit voor de salarissen van leraren, maar ook nog eens honderden miljoenen euro's voor gratis schoolboeken. Wij hopen dat het kabinet dit positieve gegeven royaal voor het voetlicht brengt. Dit is namelijk houden van het onderwijs.

Dat met name gezinnen met kinderen in de middeninkomens nadrukkelijk van deze wet profiteren, is een punt dat onze fracties na aan het hart ligt. Dat zijn namelijk de hardwerkende Nederlanders. De koopkracht van deze groep komt er dus anders uit te zien dan op grond van de begroting 2008 werd aangenomen. Kan de staatssecretaris meedelen wat het koopkracht effect is?

Onze fracties willen ook ingaan op de positie van leerplichtige mbo-leerlingen. Naar onze mening beperkt de uitvoering van kosteloos onderwijs zich, conform artikel 23, tot leerlingen in het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs. Toch is het niet onredelijk om een redenatie te volgen waarbij kosteloos onderwijs zich uitstrekt tot alle leerlingen in de leerplichtige leeftijd. Dat kunnen leerlingen in het mbo zijn. Dat dan een moeilijke problematiek om de hoek komt kijken, is door de staatssecretaris duidelijk gemaakt. Dat daar financiën voor nodig zijn, is ook helder. Bovendien: wat gebeurt er als de leerplichtige leeftijd onverhoopt omhoog gaat? Wat heeft dat dan voor gevolgen? Toch vragen onze fracties zich af of niet een principiële discussie zou moeten volgen over gratis onderwijs aan alle leerplichtige leerlingen die bekostigd onderwijs volgen. Inpassen ervan in deze wet lijkt ons moeilijk. Daarom vragen wij de staatssecretaris of zij bereid is met een nadere nota over deze problematiek te komen.

Het laatste punt dat ik aan de orde stel, is de voorgenomen evaluatie van de wet. In antwoord op schriftelijke vragen van onze kant antwoordt de staatssecretaris door artikel VI van de wet nogmaals te citeren. Eerlijk gezegd hadden wij dat artikel al gelezen. Wij vragen dan ook nogmaals: op welke wijze denkt u concreet te evalueren? Oftewel: hoe evalueert u? Hebt u bijvoorbeeld een nulmeting paraat? Graag ontvangen wij een echt antwoord.

Onze fracties wachten de reactie van de staatssecretaris met grote belangstelling af.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. De SP is van mening dat het onderwijs laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk moet zijn. In ons verkiezingsprogramma wordt dan ook voorgesteld om schoolboeken rechtstreeks en gratis in bruikleen via de scholen te verstrekken. Wij hechten aan ons idee, maar vooral aan een goede uitvoering daarvan, want wij willen voorkomen dat een goed idee door een slechte uitvoering om zeep wordt geholpen.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, verplicht scholen om lesmaterialen gratis beschikbaar te stellen aan hun scholieren. Het gaat om eigen lesmateriaal van de school, de toegangskosten van het digitale lesmateriaal dat de school in een specifiek leerjaar voorschrijft, alsmede de leer-, werk-, project- en tabellenboeken en examentrainingen en -bundels. Samengevat spreken wij over gratis schoolboeken. Dit wetsvoorstel beperkt zich daartoe. Ondersteunende materialen die de scholieren ook nodig hebben, zoals atlassen, woordenboeken, agenda, laptop en sportkleding, worden niet gratis.

De gratis schoolboeken worden in het onderhavige wetsvoorstel in twee stappen ingevoerd. In het aankomende schooljaar 2008-2009 kopen of huren de ouders nog zelf de schoolboeken. Zij krijgen daarvoor een financiële tegemoetkoming van € 308 per schoolgaand kind op de middelbare school. Misschien is het overigens wel zo reëel om uit gaan van € 380. Vanaf 1 augustus 2009, of indien noodzakelijk een jaar later vanaf 1 augustus 2010, gaat het geld volgens de tweede stap direct naar de scholen. De scholen zorgen dan voor het lesmateriaal door het zelf te maken of in te kopen. Zij stellen dat materiaal gratis in bruikleen beschikbaar aan hun leerlingen.

Via de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten werd tot nu toe aan ouders met lagere inkomens een tegemoetkoming in de schoolkosten uitgekeerd, zij het dat niet alle ouders die daar wel recht op hebben, worden bereikt. Zoals gezegd, is mijn partij voorstander van gratis schoolboeken. Er zijn te veel leerlingen zonder boeken en te veel ouders met schulden die geen boeken kunnen betalen. Waarom is de SP dan vooralsnog toch tegen dit wetsvoorstel?

Het is in dit huis in het bijzonder onze taak – de heer Schouw haalde het al aan – wetsvoorstellen te beoordelen op hun uitvoerbaarheid. Zeker wanneer in de sector die deze wet zal moeten uitvoeren, het draagvlak is afgekalfd en dit wetsvoorstel wordt betiteld – ik heb het deze week meermalen gelezen – als "een politieke haastklus". Als tegenstanders van gratis schoolboeken dit zeggen, dan zou mijn fractie de schouders ophalen. Je raakt wel gealarmeerd als juist degenen die al jaren hebben gepleit voor gratis schoolboeken, nu aangeven dat er te veel onzekerheden en problemen zijn om dit wetsvoorstel zo in te voeren.

Vandaag zal vast wel vaker het gezegde "haastige spoed is zelden goed" worden aangehaald. In deze chambre de réflexion zijn wij gehouden aan een zorgvuldige behandeling van alle vragen die we bij een wetsvoorstel hebben, en de ins en outs, voors en tegens zorgvuldig af te wegen. Een voorlopig verslag van onze vaste commissie voor OCW van twaalf pagina's laat het veelvoud aan vragen zien die er bij bijna alle fracties in deze Kamer leven. Graag willen de leden van de fractie van de SP de staatssecretaris bedanken voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Een antwoord van 23 pagina's dat aan het begin van het pinksterweekend arriveerde. Zoals ik dat als kind al leerde: met Pinksteren ontstond er uit de hemel een geruis, hevige wind en werden allen vervuld van de Heilige Geest. Ik had de vurige hoop dat in de memorie van antwoord de problemen zouden zijn opgelost. Helaas zijn vele en essentiële vraagtekens gebleven. Hopelijk kan de staatssecretaris vandaag wel heldere en afdoende antwoorden geven.

Ik zal toelichten waar het mijn fractie in essentie om gaat. Dit wetsvoorstel is voor het merendeel van de scholen onuitvoerbaar vanwege de noodzaak van Europese aanbesteding. Ten eerste is en blijft het onzeker of leraren nog eigen lesboeken kunnen kiezen. Ten tweede is er administratieve rompslomp in verband met een dergelijke aanbesteding. Ten derde bestaat de kans op juridische procedures ten gevolge van aanbesteding met mogelijk onaanvaardbare gevolgen. Ook de Raad van State wees al op deze uitvoeringsproblemen. Tevens vindt mijn fractie dat het kostenverlagende effect van marktwerking niet is onderbouwd en dat het niet acceptabel is dat sommige leerplichtige leerlingen wel en andere geen gratis schoolboeken krijgen, zoals nu dreigt voor mbo-leerlingen ten opzichte van vo-leerlingen.

Laat ik met dit laatste punt van de mbo-leerlingen beginnen. Niet alleen de SP-fractie maar ook de VVD- en de PvdA-fractie hebben gevraagd waarom het mbo niet in dit wetsvoorstel is opgenomen. In de beantwoording van deze vragen is mijn fractie ernstig teleurgesteld. De staatssecretaris rekt de geest van artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind wel erg op en scheert langs onze vragen over ongelijke behandeling. In het antwoord staat dat de Algemene wet gelijke behandeling niet ziet op de non-discriminatie­grond leeftijd en dat de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid wat betreft reikwijdte beperkt is tot beroepsonderwijs en dus niet gaat over funderend, voortgezet onderwijs.

Het is voor mijn fractie niet acceptabel dat leerplichtige zestien- en zeventienjarigen – en natuurlijk hun ouders – alleen om het simpele feit dat zij mbo'ers zijn geen gratis schoolboeken ontvangen en alle andere leerplichtige leerlingen – eveneens op weg naar een startkwalificatie op de arbeidsmarkt – in het voortgezet onderwijs met dit wetsvoorstel wel dit profijt hebben. Het geeft ook een heel verkeerd signaal af aan mbo'ers: alsof deze op de praktijk gerichte leerlingen minder of geen boeken nodig zouden hebben. Wij hebben juist in onze samenleving deze goed opgeleide vakmensen hard nodig. Zijn de staatssecretaris en de regering van mening dat deze onrechtvaardige behandeling van de mbo-scholieren en hun ouders te verdedigen is? Mijn partij vindt van niet en verzoekt de staatssecretaris om reparatie van deze wetgeving. Gaarne uw gemotiveerde reactie.

De staatssecretaris geeft toe dat op dit moment op de rijksbegroting de benodigde middelen voor gratis schoolboeken voor mbo'ers ontbreken. Dat is een keuzeargument. De regering stelt haar prioriteiten anders en naar onze mening principieel verkeerd. In de memorie van antwoord staat dat gratis schoolboeken voor alle deelnemers aan het mbo circa 180 mln. zouden kosten, maar dat is geen antwoord op onze vraag. Daarom stel ik de vraag nogmaals: hoeveel bedragen de kosten voor gratis schoolboeken – uitgaande van € 308 per leerling – voor specifiek de zestien- en zeventienjarige mbo'ers? Dat kost toch veel minder, en daar is toch wel wat aan te doen? Naar ik begrijp, start in augustus aanstaande een experiment met een geïntegreerde leerroute vmbo-mbo 2. Tot op welk moment in dit geïntegreerde traject zullen de boeken gratis zijn en wanneer niet meer? Graag uw antwoorden op beide vragen.

De minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Financiën zullen vermoedelijk een gelijke behandeling van vo-leerlingen en zestien- en zeventienjarige mbo-leerlingen alleen al uit praktische overwegingen toejuichen, als ik de memorie van toelichting op de Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget (31399, nr.3) lees. Dan zouden zij vanaf 2010 de WTOS volledig in het kindgebonden budget kunnen integreren. Anders moet namelijk de WTOS dan toch nog voor een deel in stand worden gehouden. Voor de zestien- en zeventienjarige mbo-leerlingen die van de staatssecretaris van OCW dan nog geen gratis schoolboeken krijgen, moet aldus deze bewindslieden de WTOS vanaf 2010 worden gesplitst in twee delen. Namelijk in een deel dat niet samenhangt met schoolboeken, dat voorziet in een tegemoetkoming van de onderwijskosten en dat voor alle leerlingen in het kindgebonden budget wordt geïntegreerd, en een deel bedoeld voor de schoolboeken, waarvoor de WTOS alleen voor deze mbo'ers dan nog in stand gehouden zou moeten worden.

Het argument in de memorie van antwoord dat het moeilijker is om voor mbo-leerlingen een gemiddelde prijs te bepalen die als adequate tegemoetkoming kan worden gezien voor lesmateriaal, is toch een non-argument om nu de zestien- en zeventienjarige mbo'ers geen gratis schoolboeken te geven? Die som moet immers volgens de andere bewindslieden sowieso worden gemaakt; is het niet nu dan voor 2010. Heeft de staatssecretaris dit wel met haar collega's van Jeugd en Gezin en Financiën overlegd? Gaarne uw reactie.

Ik kom op het punt van de marktwerking met aanbesteding met als tweede hoofddoelstelling van dit wetsvoorstel een kostenverlagend effect op de aanschaf van schoolboeken. Graag zou mijn fractie alsnog antwoord krijgen op de eerder gestelde vraag op welk voorbeeld de verwachting gebaseerd is van een kostenverlagend effect. Zijn er resultaten bekend van aanbestedingen in Malta, Cyprus of Finland? Zo ja, ondersteunen die de verwachting?

Op onze vraag wat de regering als streefwaarden voor een evaluatie in 2011 zal hanteren, antwoordt de staatssecretaris: "de kwaliteit van het lesmateriaal minstens zo belangrijk te vinden". Ik dring er bij haar aan om op beide vragen een concreet antwoord te geven: welk soort van kwaliteitsdaling acht de regering nog acceptabel en welke kostendaling wordt minimaal nagestreefd? Als een van de twee hoofddoelstellingen van dit wetsvoorstel is, "op deze manier een bijdrage te leveren aan meer marktwerking, c.q. prijsbeïnvloeding, op de schoolboekenmarkt", dan mag toch tenminste een uitspraak worden gedaan over de streefwaarde van de prestatie-indicator? Wij begrijpen niet dat de staatssecretaris antwoordt dat dit geen zinvolle benadering is. Dus graag een concrete indicatie van nagestreefde waarde in de prijs-kwaliteitverhouding.

Is in Nederland de genoemde Onderwijsgemeenschap Venlo & Omstreken, met ondersteuning van de VO-raad, het enige voorbeeld van het doorlopen van een aanbestedingstraject? Wat is in dit concrete voorbeeld de invloed van aanbesteding op de prijs van de schoolboeken, ten positieve of ten negatieve?

Heeft de regering ook een geheel andere aanpak van de relatief hoge boekenprijzen in Nederland overwogen? Als meer wordt geïnvesteerd in personeelsuren in het onderwijs, dus als de personeelsmiddelen worden verhoogd, worden docenten in de gelegenheid gesteld om zelf, toegesneden op de school en het schooltype, lesmaterialen te vervaardigen. Daardoor kunnen de materiële kosten van de lesmaterialen wellicht dalen. Een dergelijke oplossing biedt in een veel bredere zin een positievere uitstraling en een positiever effect op de onderwijssector dan de nu voorgestelde weg van marktwerking. Dit zou kunnen leiden tot meer tevreden en gemotiveerde docenten en kwalitatief goede lesmaterialen voor een relatief lage prijs. Wellicht kan ook aanbesteding op deze wijze worden vermeden.

De staatssecretaris schrijft dat met dit wetsvoorstel de scholen wel de mogelijkheid wordt geboden om een afweging te maken zelf de schoolmaterialen te produceren dan wel in te kopen. Volgens de memorie van antwoord verkeert een onderzoek hiernaar in een afrondende fase. Waar wordt dat uitgevoerd? Zijn er al resultaten bekend, of ten minste trends en signalen en, zo ja, welke zijn dat?

Waarom overweegt de regering niet om verdere pilots uit te voeren? In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris: "Ik wil niet vooruitlopen op de discussie over het onderzoeksrapport van de commissie-Dijssel­bloem die nog met het kabinet wordt gevoerd." Iedereen begrijpt toch dat met dit wetsvoorstel juist wel op die discussie vooruit wordt gelopen? De waarschuwingen om scholen niet met extra taken te belasten en de uitvoerbaarheid grondig te testen, wordt immers volstrekt niet serieus genomen. Is juist dat de boodschap van de staatssecretaris?

Ik dacht dat ik woordvoerder voor OCW was, maar ik begin aan een hoofdstukje waarbij ik eerder het gevoel heb woordvoerder voor Economische Zaken te zijn. Ik vond het bijzonder vervelend dat wij geconfronteerd werden met vertrouwelijke stukken waarbij ik mijn collega die daar met name in is gespecialiseerd, niet kon raadplegen. Ik heb het moeten doen met mijn eigen "leken-OCW-beoordeling". Ik ga over naar het hoofdstukje "aanbesteding".

De staatssecretaris schrijft dat de Europese Commissie haar onlangs heeft laten weten dat scholen boektitels mogen specificeren. Dit is een cruciaal punt waarop juristen elkaar nog steeds, ook na deze uitspraak van de Europese Commissie, tegenspreken. Is het wel zo zeker dat leraren straks nog eigen lesboeken kunnen kiezen? Waarom heeft de staatssecretaris op dit essentiële punt geen pilot uitgevoerd, zeker omdat zij in haar memorie van antwoord schrijft dat uiteindelijke zekerheid over de betekenis van deze Europese aanbestedingsregelgeving voor het inkopen van lesmateriaal slechts kan worden gegeven door een nationale of Europese rechter?

De heer Schouw (D66):

Ik wil mevrouw Ten Horn even beschermen tegen zichzelf. Zij spreekt over een uitspraak van de Europese Commissie. Het betreft echter een brief van een directoraat-generaal waarin een indicatie staat over de wijze waarop de Nederlandse wetgeving geïnterpreteerd zou kunnen worden. Het is dus geen uitspraak.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Dat klopt. Op het ministerie van OCW geldt als kwaliteitseis dat evidence based te werk moet worden gegaan, dus evidence based onderzoek en evidence based onderwijs, en dat dus pas de implementatiefase kan worden ingegaan als voldoende duidelijk is dat bereikt kan worden wat wordt beoogd. Men zou dan toch verwachten van dat ministerie dat het op zo'n cruciaal punt deze fase zorgvuldig en met voldoende bewijs ingaat. Wij hebben immers nog maar net op het gebied van de thuiszorg zoveel brokken gezien met aanbesteding en wij maken dat nog mee. Hoeveel klanten krijgen daardoor niet de zorg die zij behoeven? Hoeveel medewerkers raken gefrustreerd omdat zij geen kwalitatief goede zorg meer kunnen leveren?

Kan de staatssecretaris uitleggen hoe wij de zinsnede uit de memorie van antwoord dat de Europese Commissie "aanbesteding met titel ook in andere lidstaten heeft geaccepteerd" moeten begrijpen? In de memorie van antwoord staat immers ook "dat lesmaterialen in de landen om ons heen nog amper onderwerp zijn geweest van Europese aanbestedingen"?

Wat de informatie over titels volgt de regering kennelijk de brief van het directoraat-generaal, maar wat betreft de optelsom van de waarde van de boeken om de noodzaak van aanbesteding te bepalen kennelijk niet. Het directoraat-generaal zegt immers dat indien de verschillende schoolboeken niet allemaal beschikbaar zijn bij één mogelijke leverancier de waarden van de boeken niet opgeteld hoeven te worden om de totale waarde van de overheidsopdracht te berekenen. De staatssecretaris schrijft dat de taskforce de scholen zal adviseren bij het bepalen van de totale waarde, en dus het beantwoorden van de vraag of het drempelbedrag wordt gehaald of niet, wel alle afzonderlijke opdrachten bij elkaar op te tellen. Is dat voer voor juridische haarkloverij? Het lijkt mij een wezenlijk verschil. Kan zij deze afwijking toelichten?

Mijn fractie acht het voorkomen van administratieve rompslomp in verband met het eventuele aanbesteden van groot belang. Ik heb nog enige vragen over de distributievariant. Als scholen kiezen voor een dienstverleningsopdracht, verplicht de Europese richtlijn niet dergelijke opdrachten van II-B-diensten vooraf aan te kondigen en in concurrentie aan te besteden. Dat staat in de memorie van antwoord. Als dit klopt, zou de zogenaamde distributievariant aanbestedingsvrij zijn. Hebben wij deze informatie uit de memorie van antwoord goed begrepen? Als dit het geval is, hoe laat zich dit rijmen met de toelichting in de memorie van antwoord bij het onderwerp extern boekenfonds dat daar de waarde van de dienst meestal die van de levering niet overstijgt en dat derhalve deze opdracht wel aanbestedingspichtig is indien het drempelbedrag wordt overschreden? Hoe zit het nu echt? Het lijkt mij niet onbelangrijk voor scholen om dit precies te weten.

Ik heb het jubileumboek van mijn eigen middelbare school, het Winkler Prins Lyceum te Veendam, er nog eens op nageslagen. Daarin wordt vermeld: "Sinds 1953 is de school aangesloten bij het centrale boekenfonds. Door deze regeling kunnen de leerlingen op een vrij voordelige wijze boeken in bruikleen ontvangen, die zij anders zelf hadden moeten aanschaffen. Alleen de administratie van de school krijgt er heel wat drukte bij - en hoe." Uit zeer onverdachte hoek, 55 jaar voorafgaand aan het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, werd bij deze school al aangegeven wat een intern boekenfonds aan extra personele belasting oplevert. Wellicht kiest een school daardoor toch eerder voor de distributievariant dan voor het oplossen van de belasting van de school via vrijwilligers, zoals in de memorie van antwoord door de staatssecretaris wordt geopperd. Is die distributievariant wel aanbestedingsvrij of heeft de school daar ook veel rompslomp van? Kan de staatssecretaris dit concreet toelichten, waar mogelijk met informatie uit de praktijk?

Hierbij wil ik het wat betreft de detailvragen over de tien pagina's van paragraaf 6 over de aanbesteding laten, op nog één constatering na. Is het niet eigenaardig dat de regering aangeeft dat scholen al sinds 1992 gehouden zijn om bij inkoop van allerlei zaken de aanbestedingsregelgeving in acht te nemen en dat de risico's die bij het niet of niet juist uitvoeren daarmee behoren tot de bedrijfsmatige risico's die scholen lopen, terwijl nu tegelijkertijd een taskforce wordt opgetuigd om zoveel mogelijk juridische procedures te voorkomen? Wat kunnen overigens de consequenties van die bedrijfsmatige risico's zijn? Moeten wij, net als in de zorg lijkt te gebeuren, faillissementen in het onderwijs voorzien? Kunnen wij binnenkort ook een topberaad in het onderwijs verwachten, zoals nu in de zorg van organisaties die bezig zijn met een constructie in de Wmo die geen Europese aanbesteding vereist om daarmee veel geld te besparen? Hierop wil ik graag een reactie.

Mijn volgende punt is de eventuele verlenging van de invoeringstermijn met een jaar. Om de tegemoetkoming nog een extra jaar belastingvrij te kunnen verstrekken, moet de fiscale wetgeving, zo lees ik in de memorie van antwoord, tijdig worden aangepast. Heeft hierover inmiddels afstemming plaatsgevonden met de bewindslieden van Financiën? Is het tijdpad duidelijk? Wanneer zal uiterlijk een besluit genomen móéten zijn over een extra overgangsjaar? Hoeveel aanbestedingsprocedures zullen naar verwachting voor die datum zijn begonnen en doorlopen? Wat gebeurt er als enige honderden aanbestedingen niet tijdig en naar wens kunnen worden afgerond? De thans lopende aanbestedingen blijken een veel langere termijn nodig te hebben vanwege onervarenheid en complexiteit. Vanaf exact welke datum zal de proactieve helpdesk van de taskforce de voortgang van de uitvoering van dit wetsvoorstel nauwlettend gaan monitoren?

Het kabinet acht de kans dat van de mogelijkheid van uitstel met een jaar extra gebruik wordt gemaakt verwaarloosbaar. Acht de staatssecretaris deze kans verwaarloosbaar, omdat de onontkoombare onvoorziene omstandigheden zich niet tijdig genoeg zullen kunnen voordoen? Gaat zij voor een big bang, op de gok, zonder onderbouwing?

Ik kom tot een afronding. Samengevat, komen de bezwaren en vragen van mijn fractie neer op de volgende hoofdpunten:

  • 1. een onacceptabele rechtsongelijkheid voor nog leerplichtige mbo'ers;

  • 2. geen of slechte onderbouwing van het kostenverlagende effect van de marktwerking;

  • 3. de onuitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel met de genoemde drie problemen, de administratieve rompslomp, de risico's van juridische procedures en de onzekerheid ten aanzien van de boekenkeuze.

De fractie van de SP is nog steeds voorstander van gratis schoolboeken, maar ziet in onderhavig wetsvoorstel veel onoverkomelijke problemen. De maand mei is historisch gezien echter een maand, waarin vaker bijzondere projecten werden geklaard, zoals de Afsluitdijk in 1932, de afsluiting van de Lauwerszee in 1969 en de Deltawet, die in mei 1958 werd aangenomen. Wie weet, ziet de staatssecretaris vandaag toch kans de onoverkomelijke problemen op te lossen. Pilots kunnen soms toegevoegde waarde hebben. Mijn fractie wacht af.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. "There is no such thing as a free lunch." Deze levenswijsheid dringt zich op bij de bestudering van dit wetsvoorstel. De hoofddoelstellingen van dit voorstel spreken de leden van de CDA-fractie aan. Het gaat in de eerste plaats om het bieden van een tegemoetkoming in de schoolkosten die ouders voor hun kinderen in het voortgezet onderwijs moeten maken. Voorts gaat het erom te komen tot een betere marktwerking op de educatieve boekenmarkt.

En toch dreigen deze positieve intenties te worden overschaduwd door de opportunity costs die kennelijk samenhangen met deze "free lunch". Daarbij dient zich naar onze mening een aantal paradoxen aan. De eerste paradox is dat, ofschoon dit wetsvoorstel tot doel heeft om de marktwerking op de schoolboekenmarkt te bevorderen, er toch bezorgdheid is ontstaan dat scholen als gevolg van dit wetsvoorstel te maken krijgen met Europese aanbestedingsregels die eveneens zijn bedoeld om de marktwerking te bevorderen. De paradox is derhalve dat je met dit wetsvoorstel meer marktwerking wilt bereiken, terwijl de kritiek erop nu net is dat je daarmee een regeling over je afroept die bij uitstek ook is bedoeld om een betere marktwerking te garanderen. De tweede paradox is dat je zou verwachten dat de Europese aanbestedingsregels in het voordeel van scholen zouden moeten zijn, omdat die moeten leiden tot de laagste prijzen voor het leermateriaal, maar dat deze aanbestedingsregels worden gezien als een bedreiging voor scholen, waarbij zelfs de grondwettelijke vrijheid van onderwijs in het geding wordt gebracht.

De verklaring van deze schijnbare tegenstellingen, want dat zijn paradoxen immers, moet naar onze mening niet in eerste instantie in het thans voorliggende wetsvoorstel worden gezocht, maar vooral in de al dan niet aanwezige gebreken en onduidelijkheden van het Europese aanbestedingsrecht. Deze worden eenzijdig geprojecteerd op het onderhavige wetsvoorstel. Tegenstanders van een betere marktwerking op de educatieve boekenmarkt lijken bovendien de onduidelijkheden en potentiële gebreken van het aanbestedingsrecht te willen uitvergroten om daarmee het wetsvoorstel gratis schoolboeken in een kwaad daglicht te stellen. Daarmee dreigt de discussie enigszins onzuiver te worden. De eigenlijke discussie zou moeten gaan over het voornemen van het kabinet om gratis schoolboeken ter beschikking te stellen, maar gaat in feite over mogelijk te ver doorgeschoten elementen van het Europese aanbestedingsrecht. De laatste discussie moeten we zeker ook voeren, maar deze staat thans niet op de agenda. Nu gaat het om de vraag of wij wetsvoorstel 31325 over het om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal kunnen aannemen.

Dat wil uiteraard niet zeggen dat wij blind zouden moeten zijn voor de mogelijke gevolgen van het Europese aanbestedingsrecht voor dit wetsvoorstel. Deze moeten zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. Waar mogelijk moeten scholen financieel en inhoudelijk op dit punt worden ondersteund.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. Ik ben het eens met collega Essers dat de gevolgen in kaart moeten worden gebracht, maar hoe verantwoord acht hij het, zonder dat die gevolgen in kaart zijn gebracht, dat wij het wetsvoorstel vandaag toch behandelen?

De heer Essers (CDA):

De gevolgen moeten in kaart worden gebracht om vervolgens tot een goede beoordeling van dit wetsvoorstel te komen, want deze hebben betrekking op de uitvoerbaarheid. Daar kom ik nog over te spreken. Ik zeg dus niet dat het aanbestedingsrecht buiten beschouwing moet blijven. Wij moeten dat in relatie zien tot dit wetsvoorstel, maar wij moeten onze algemene klachten over het aanbestedingsrecht als zodanig niet verwarren met dit wetsvoorstel.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik begrijp dat de heer Essers de gevolgen voor dit wetsvoorstel graag in kaart gebracht had willen zien, maar die heeft hij nog niet in kaart gebracht gezien.

De heer Essers (CDA):

Dan is mevrouw Ten Horn iets te snel in haar oordeel.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Mijn vraag was hoe verantwoord de heer Essers het vindt, zonder dat de gevolgen in kaart zijn gebracht, dat dit wetsvoorstel toch wordt behandeld.

De heer Essers (CDA):

De gevolgen zijn voor een deel in kaart gebracht, vooral in de memorie van antwoord. Voor een ander deel wil ik er nog nadere informatie over hebben, maar daar wil ik dit debat voor gebruiken.

De gevolgen van het Europese aanbestedingsrecht voor dit wetsvoorstel moeten dus zo goed mogelijk in kaart worden gebracht, voor zover dat nog niet is gebeurd. Waar mogelijk moeten scholen financieel en inhoudelijk op dit punt worden ondersteund. Dat is echter een andere insteek dan het wetsvoorstel veroordelen, vanwege bezwaren die voortvloeien uit het Europese aanbestedingsrecht als zodanig. Deze bezwaren moeten worden behandeld in het kader van de evaluatie van het aanbestedingsrecht. Indien gegrond, moeten deze aanleiding geven om het aanbestedingsrecht zo spoedig mogelijk aan te passen. Het eenzijdig projecteren van die bezwaren op het onderhavige wetsvoorstel zou de scholen en de ouders van de leerlingen in het voortgezet onderwijs duperen. Vandaar dat onze insteek in het debat van vandaag is dat wij het Europese aanbestedingsrecht als zodanig als een gegeven aanvaarden en dat wij het onderhavige wetsvoorstel als zodanig wensen te toetsen op de criteria van rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarbij dient men zich te realiseren dat ook los van dit wetsvoorstel scholen onder omstandigheden reeds aanbestedingsplichtig zijn, bijvoorbeeld in het geval zij thans via een boekenfonds boeken centraal inkopen of laten distribueren.

Wat de uitvoerbaarheid betreft achten wij bij onze afweging van groot belang hetgeen de staatssecretaris tot dusverre heeft gedaan en verder nog van plan is als het erom gaat de scholen bij te staan in eventuele aanbestedingsprocedures. Positief waarderen wij in dit verband de oprichting van een Taskforce Gratis Schoolboeken en een helpdesk die scholen in dezen bijstand gaat bieden. Ook krijgen de scholen gedurende een overgangsperiode van drie jaar een tegemoetkoming in de kosten van de Europese aanbesteding. Graag krijgen wij hier een nadere toelichting van de staatssecretaris op. Waar kunnen de scholen financieel op rekenen? Kunnen de kosten worden voorgefinancierd? Hoe verloopt de toekenningsprocedure, gegeven het feit dat een gelimiteerd budget beschikbaar is?

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik ken de heer Essers als een zeer verstandig woordvoerder. Vooral als belastingplannen aan de orde zijn, luister ik graag naar zijn woorden over kosteneffectiviteit en doelgerichtheid van de besteding van middelen. Ik snap dat de heer Essers vandaag de zonnige kanten van zo'n voorstel moet belichten, maar ik heb een aantal opmerkingen gemaakt over de verhouding tussen de invoeringskosten en het totale budget. Die is ongeveer 20%. Wat vindt de heer Essers daarvan? Is dat een goede norm, is het te veel of is het te weinig? Of zegt hij: zo gaat dat nu eenmaal bij Europese aanbestedingen?

De heer Essers (CDA):

Ik hoop dat dit budget niet nodig zal zijn en dat de daadwerkelijke aanbestedingskosten aanmerkelijk lager zullen uitvallen. Als het budget toch volledig wordt benut, vind ik het een fors bedrag. Dat geef ik graag toe, maar ik hoop nog steeds dat het uiteindelijk meevalt. Ik hoop dat dit vandaag wordt bevestigd.

Door het inlassen van een overgangsperiode van een jaar in het komende studiejaar hebben scholen meer tijd om zich voor te bereiden op de aanbestedingsprocedure. Door thans onvoorziene omstandigheden kan deze invoeringsperiode met hooguit een extra jaar worden verlengd. Dat blijft een merkwaardige bepaling. De staatssecretaris wenst immers niet vooruit te lopen op een omschrijving van wat die onvoorziene omstandigheden zouden kunnen zijn, simpelweg omdat ze thans nog onvoorzien zijn. Maar dan ontgaat mij de ratio achter de limitering tot één extra jaar. Met andere woorden: hoe kan de staatssecretaris uitsluiten dat er zich thans onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen die straks een langere overgangsperiode dan twee jaar rechtvaardigen? Graag een nader antwoord van de staatssecretaris.

De kwestie van de administratieve lasten van de scholen blijft een belangrijk aandachtspunt. De ervaringen met de Belastingdienst wijzen helaas uit dat voortdurende monitoring van dit proces en rapportering door de overheid en het onderwijsveld van de opgedane ervaringen noodzakelijke randvoorwaarden zijn. Bij de periodieke evaluatie van deze wet in 2011 en vervolgens telkens na vier jaar, zal dit dan ook een van de belangrijkste attentiepunten moeten zijn. In dit verband willen de leden van de CDA-fractie graag een reactie van de staatssecretaris vernemen op de in de brief van 23 mei 2008 van de Koninklijke Nederlandse Boekverkopersbond gedane uitspraak dat Actal de keuze om geen advies uit te brengen over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de administratieve lasten voor scholen, zou hebben gebaseerd op een reactie van het ministerie van OCW, waarin stond dat de administratieve lasten voor de scholen niet noemenswaardig zullen stijgen.

Voorop moet staan dat scholen zo min mogelijk problemen moeten ondervinden van allerlei juridische regels. In ieder geval mogen deze regels niet de vrijheid van onderwijs in gevaar brengen. Ik sluit mij wat dat betreft geheel aan bij mijn collega De Boer. Wat dit laatste punt betreft, bevat de memorie van antwoord belangrijke additionele informatie die nog niet voorhanden was bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Een belangrijk nieuw element is dat onlangs het directoraat-generaal Interne markt van de Europese Commissie zijn mening heeft gegeven over de Europese aanbestedingsaspecten van dit wetsvoorstel. Ook is een second opinion gevraagd van een erkend expert op het terrein van het aanbestedingsrecht, mr E.H. Pijnacker Hordijk van De Brauw Blackstone Westbroek. Zeer belangrijk is dat het directoraat-generaal Interne markt van de Europese Commissie heeft laten weten dat het van mening is dat scholen bij de aanbesteding van schoolboeken schooltitels mogen specificeren inclusief ISB-nummer, zonder daaraan de woorden "of gelijkwaardig" toe te hoeven voegen. Dit geldt zowel voor de leverings- als voor de dienstenvariant. Ook de opinie van Pijnacker Hordijk bevestigt dit. Uiteraard zijn hiermee nog niet alle zorgen van tafel. Zoals de staatssecretaris ook zelf opmerkt in de memorie van antwoord, kan uiteindelijk zekerheid over de betekenis van Europese aanbestedingsregels voor het inkopen van lesmateriaal slechts worden gegeven door een nationale of Europese rechter. Desalniettemin achten wij met name het oordeel van de Europese Commissie van belang, aangezien zij de mogelijkheid heeft om een procedure tegen Nederland te starten indien zij ervan overtuigd is dat Nederland bijdraagt aan het ontduiken van Europese regels. Wat mij opvalt in de weergave – in de memorie van antwoord – van het antwoord van de het directoraat-generaal Interne markt is de stelligheid waarmee wordt gezegd dat scholen boektitels mogen aanbesteden, inclusief ISB-nummers. De CDA-fractie verneemt graag van de staatssecretaris hoeveel zekerheid deze mededeling biedt voor het achterwege blijven van acties op dit terrein van de zijde van de Europese Commissie tegen Nederland.

De heer Schouw (D66):

Is de heer Essers van mening dat de opvatting van het directoraat-generaal ook bindend is voor de Europese Commissie?

De heer Essers (CDA):

Die vraag hebt u daarnet ook gesteld.

De heer Schouw (D66):

Daar gaat het wel een beetje om, want u spreekt in uw tekst over het oordeel van de Europese Commissie. Ik heb echter begrepen dat het niet bindend is voor de Europese Commissie en dan is het woord "oordeel" niet juist gekozen.

De heer Essers (CDA):

Nee, ik zeg dat wij met name belang hechten aan het oordeel van de Europese Commissie en ik vraag de staatssecretaris hoeveel zekerheid wij aan deze standpuntbepaling van het directoraat-generaal kunnen ontlenen, voor de positiebepaling door de Europese Commissie.

De heer Schouw (D66):

Ja ik heb begrepen dat u dat vraagt, maar ik vraag als vertegenwoordiger van een fractie die sterk voorstandster is van dit wetvoorstel, of uw opvatting is dat de brief van het directoraat-generaal ook de Europese Commissie bindt, op die punten waar zij advies over uitbrengt.

De heer Essers (CDA):

Strikt genomen zal elk advies gepaard gaan met voorwaarden. Er zullen ook zaken zijn waarvan men zegt dat uiteindelijk het oordeel aan de rechter is. Ik kan u uit mijn eigen ervaring op fiscaal terrein echter vertellen, dat als een directoraat-generaal van een Brusselse instantie met zoveel stelligheid iets verkondigt op een zo gevoelig liggend terrein, ik daar buitengewoon veel waarde aan hecht.

De heer Schouw (D66):

Ik dank u voor uw mededelingen over uw eigen ervaring, maar ik denk dat wij het toch even moeten hebben over de brief van het directoraat-generaal. Bent u het met mij eens dat daar naast de duidelijkheid die geboden wordt over de advisering ook een aantal disclaimers instaan en dat het van belang is dat wij daar met elkaar vandaag kennis van kunnen nemen?

De heer Essers (CDA):

In elk advies staan disclaimers. Ik vraag de staatssecretaris ook expliciet wat haar oordeel is over de mate van zekerheid die wij kunnen ontlenen aan dat advies.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Ik ben enigszins verbaasd. Ik hoorde tien minuten geleden door de heer Essers opmerken dat wat hem betreft de Europese regels bij bespreking van dit wetsvoorstel buiten beschouwing zouden kunnen blijven. Sindsdien spreekt hij daar echter al tien minuten over. Mag ik daaruit de conclusie trekken dat die regels wel van belang zijn voor de beoordeling van dit wetsvoorstel?

De heer Essers (CDA):

Ik heb – ik wil dat graag nog een keer herhalen – gezegd dat ik vind dat wij niet onze algemene frustratie over de Europese aanbestedingsregels moeten botvieren op dit wetsvoorstel. Als deze regels specifiek invloed hebben op dit wetsvoorstel moeten wij ze betrekken. Daarmee ben ik nu bezig.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Daarmee bent u nu bezig, maar dat betekent tegelijkertijd dat u van mening bent dat ze grote gevolgen kunnen hebben voor de toepassing en uitvoering van dit wetsvoorstel. Dan gaat het toch niet over de frustraties over de regel, maar over twijfels of de scholen dit aankunnen? Aan de ene kant maakt de heer Essers een omtrekkende beweging door te zeggen dat het eigenlijk niet relevant is, terwijl het aan de andere kant uit alle woorden die de heer Essers spreekt duidelijk wordt dat het zeer relevant is, dat het voor de scholen grote onzekerheid oplevert en dat er grote risico's aan verbonden zijn. En dan zeggen dat ze buiten beschouwing gelaten moeten worden! Ik ben het spoor echt helemaal bijster.

De heer Essers (CDA):

Nogmaals, het aanbestedingsrecht is een gegeven. In sommige omstandigheden zijn scholen nu reeds aanbestedingsplichtig, of wij dit wetsvoorstel nu aannemen of niet. Daar kunnen wij verandering in aanbrengen door de aanbestedingsregels zelf te veranderen. Mij gaat het nu om de vraag in hoeverre de aanbestedingsregels directe invloed hebben op dit wetsvoorstel. Als dat kwalijk is voor de uitvoerbaarheid vindt u mij aan uw zijde. Dan zal ik daar ook kritische kanttekeningen bij maken. Ik ben nu bezig dat terrein te verkennen, mede gelet op wat in de memorie van antwoord aan additionele informatie ter beschikking is gekomen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik beperk mij tot het wetsvoorstel van vandaag. U zegt dat de scholen sowieso al aanbestedingsplichtig zijn. Bent u van mening dat de taskforce dan ook overbodig is?

De heer Essers (CDA):

Natuurlijk niet. Die vraagstelling is nadrukkelijk naar voren gekomen op grond van dit wetsvoorstel, waardoor de aanbestedingsplicht nog een keer nadrukkelijk onder de aandacht is gekomen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Kunt u mij uitleggen waarom dat dan al niet vanaf 1992 duidelijk is?

De heer Essers (CDA):

Kennelijk omdat er tot dusverre voor scholen met de aanbestedingsregels nog niet zoveel problemen gerezen zijn.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Mag ik een bijzondere betekenis toekennen aan het feit dat de CDA-fractie vandaag haar fiscale specialist als woordvoerder op de bok heeft?

De heer Essers (CDA):

Ik ben ook hoogleraar in het onderwijs, dus dat zegt helemaal niets. Ik kom overigens nog te spreken over de fiscale regels, dat kunt u natuurlijk van mij verwachten.

Voorzitter. Een tweede punt dat opvalt, is de timing van het directoraat-generaal. Dit roept de vraag op waarom deze informatie nu pas ter beschikking is gekomen. Ik bedoel de informatie van de Europese Commissie. Heeft de Commissie zolang gewacht met antwoord geven, of is de informatie pas in een laat stadium aan de Commissie gevraagd? Ook vragen wij in dit verband de staatssecretaris om commentaar te geven op het memorandum van Stibbe van 23 mei jongstleden, ons toegestuurd door de groep educatieve uitgeverijen, over de standpunten die zij over de aanbestedingsproblematiek in het memorie van antwoord heeft ingenomen. In dit memorandum wordt onder andere gewezen op het ontbreken van een specifieke uitzondering in de aanbestedingsregels ten aanzien van technische specificaties voor lesmateriaal. Dit roept bij de leden van de CDA-fractie de vraag aan de staatssecretaris op of zij bereid is, het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten in die zin te wijzigen dat daarin een dergelijke expliciete uitzondering voor lesmateriaal wordt opgenomen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

De klomp brak al bij mevrouw Dupuis, maar nu breekt mijn klomp. U zei dat wij het niet moesten hebben over aanbesteding in het algemeen en nu vraagt u zelf de staatssecretaris of zij bereid is, iets te doen aan de aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten.

De heer Essers (CDA):

Voor zover zij specifiek betrekking hebben op de uitzondering voor lesmateriaal.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik begrijp dat u nu vraagt om in een andere wet iets aan te passen vanwege deze.

De heer Essers (CDA):

Feitelijk is uw constatering juist.

Verder verzoekt de CDA-fractie de staatssecretaris aan te geven, in hoeverre de gunningscriteria ook kansen bieden aan minder grote uitgevers of distributeurs. Zijn de geschiktheidseisen die aan de aanbieders zullen worden gesteld, zoals een minimale ervaring en omzet, niet per definitie in het voordeel van de grote marktpartijen? Ook vragen wij de staatssecretaris om aan te geven in hoeverre de variant waarbij boeken slechts door één uitgever worden geleverd en niet voor boekhandels/distributeurs verkrijgbaar zijn, nadere studie en overweging behoeft. Dat is de variant die wij tegenkomen in het boek Lijmen/Het been van Willem Elsschot: je kon alleen het Algemeen Wereldtijdschrift verkrijgen door dat te bestellen bij de heer Boorman, die uitgever en auteur tegelijkertijd was. Hoe realistisch is het om te veronderstellen dat in de toekomst meer van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt? Immers, bij die variant hoeft niet te worden aanbesteed. Kan de staatssecretaris aangeven of de met deze variant gepaard gaande mogelijke extra kosten voor scholen opwegen tegen het voorkomen van aanbestedingskosten?

Verder, evenals mevrouw Ten Horn, verzoekt ook mijn fractie de staatssecretaris om aan te geven welke ervaringen in landen als Malta, Cyprus en Finland, waar ook stelsels van gratis schoolboeken bestaan, tot dusverre met het Europese aanbestedingsrecht op dit terrein zijn opgedaan.

Het antwoord van de staatssecretaris in de memorie van antwoord op onze vraag of dit wetsvoorstel niet de positie van individuele leerkrachten zal inperken om zelf leermethoden en lesmaterialen voor te schrijven, stelt ons nog niet helemaal gerust. Natuurlijk blijven de vaksecties en daarmee de individuele leraren aan de basis van het keuzeproces voor leermaterialen staan. Natuurlijk heeft ook thans reeds het bevoegd gezag van een school de verantwoordelijkheid voor de verdeling van het totale schoolbudget. Maar neemt als gevolg van de lumpsumfinanciering het gevaar niet toe, dat de leiding van scholen die financieel krap zitten, meer belang zal hechten aan budgettaire aspecten door zo veel mogelijk over te houden van de lumpsum dan aan de oordelen van de individuele docenten over de kwaliteit van het door hen gewenste materiaal? In hoeverre dreigt daardoor de vernieuwing van het onderwijs te worden tegengegaan? Wat gaat zij eraan doen om dit te voorkomen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom vervolgens op het punt van het mbo en om precies te zijn op de kwestie of en zo ja, hoe ouders van mbo-leerlingen op enigerlei wijze tegemoetgekomen zouden kunnen worden. Wij hebben begrip voor de argumenten van de regering dat dit wetsvoorstel zich met de lumpsumfinanciering niet leent voor een regeling voor de ouders van kinderen op het mbo. Daarvoor zal specifiek maatwerk nodig zijn. Wij verzoeken de staatssecretaris aan te geven in hoeverre zij mogelijkheden ziet om buiten dit wetsvoorstel om, desgewenst dit maatwerk te leveren en in hoeverre dit maatwerk ook op zijn plaats zou zijn.

Mijn laatste punt ziet op de reeds aangekondigde fiscale aspecten. In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris dat de aan de ouders in het overgangsjaar verstrekte tegemoetkoming niet belast is, omdat er dan geen sprake is van een periodieke uitkering. Indien echter zou worden besloten, vanwege thans nog onvoorziene omstandigheden, om de overgangsperiode met één jaar te verlengen, zou er volgens de staatssecretaris wel sprake zijn van een periodieke uitkering waarover belasting moet worden afgedragen. Alleen een aanpassing van de fiscale wetgeving zou dit kunnen verhinderen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze stelling zich verhoudt tot de toelichting op de tweede nota van wijziging (stuk nr. 12), waarin uitdrukkelijk wordt gesteld: "Ook als gebruik gemaakt zou worden van de mogelijkheid om bij koninklijk besluit de invoeringsperiode te verlengen, wordt gewaarborgd dat de tegemoetkoming niet wordt belast." Daarbij moet worden bedacht dat aan het bestaan van een periodieke uitkering in de jurisprudentie onder andere de voorwaarde wordt gesteld, dat elke uitkering op zich afhankelijk moet zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Aangezien alleen de eventuele tweede uitkering van een dergelijke toekomstige onzekere gebeurtenis, namelijk het zich voordoen van thans niet voorziene bijzondere omstandigheden, afhankelijk is en daarna geen vervolguitkeringen meer mogelijk zijn, terwijl bovendien ten tijde van het ingaan van de onderhavige overgangsmaatregel de kans dat zo'n tweede overgangsjaar nodig zal zijn door de regering zelf als verwaarloosbaar wordt ingeschat, kan naar mijn mening van een belastbare periodieke uitkering geen sprake zijn. Wij zien met belangstelling de reactie van de staatssecretaris tegemoet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Na wat wij vorige week begrepen hebben naar aanleiding van het debat over de verantwoording doet dit kabinet verduiveld goede dingen, is dit kabinet ongelofelijk hard op weg om van dit land een veel beter land te maken: duurzamer, socialer, rechtvaardiger, krachtiger, Europeser, goed ingebed in de rechtvaardige en vredige verhoudingen tussen de volkeren op deze aarde. Hulde!

De heer Schouw (D66):

Hebt u de goede tekst bij u?

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik heb de goede tekst bij mij.

Wat jammer dat dit door het volk in Nederland niet zo gezien wordt, want het kabinet beklaagt zich over het negatieve imago bij de mensen in het land. De minister-president doet er nog een schepje bovenop en zegt: de mensen zeuren, zij leven in zo'n goed land en zo sociaal; het is echt jammer dat er zo veel geklaagd wordt. Maar ja, als het kabinet vooroploopt in het klagen, ondanks het feit dat het goede dingen doet die wij dan allemaal niet snappen, geeft het ook het verkeerde voorbeeld.

Het kabinet doet inderdaad goede dingen, mevrouw de staatssecretaris. Hulde! De kinderopvang, die eindelijk gratis is, is zo een succes dat die financieel uit de bocht vliegt en dus wordt ingegrepen in het succes van de kinderopvang. Nu worden de schoolboeken gratis. Eigenlijk is natuurlijk niets gratis in dit land, ook schoolboeken niet. Er wordt door ons allen een stevige prijs betaald voor de schoolboeken. Zij worden alleen om niet ter beschikking gesteld via de scholen of via uitgevers aan de kinderen op school, maar ergens betalen wij de prijs. "Met z'n allen", zou Henny Huisman zeggen. Als het een succes wordt, zo vreest mijn fractie, ondergaan de gratis schoolboeken hetzelfde lot als de gratis kinderopvang. Kan de staatssecretaris mij garanderen dat hetzelfde lot de schoolboeken niet beschoren zal zijn?

Waar was dit wetsvoorstel nu ook alweer om bedoeld? Het was bedoeld om in het licht van de exorbitant gestegen onderwijskosten die drukken op de schouders van ouders, die drukken op de schouders van met name de ouders met een smalle beurs die ook schoolgaande kinderen hebben, die mensen te compenseren. Anders zouden hun kinderen, die geboren worden in een huishouden waar een smalle beurs helaas het huishouden moet bestieren, wellicht zonder schoolboeken naar school gaan. Het onderwijs zou op die manier niet het emancipatorische effect hebben waarvoor wij met z'n allen in dit land zouden willen staan. Als wij gewoon simpel teruggaan naar het uitgangspunt dat het bedoeld was om mensen te compenseren voor de zware, niet te vermijden en noodzakelijke kosten van het levensonderhoud, van het onderwijs, vraag ik mij af waar wij inmiddels met z'n allen zijn. Verder weg dan ooit van dat doel! Ga eens terug naar dit uitgangspunt! Wat is er nodig om onderwijs toegankelijk te maken voor elk kind in dit land, ongeacht de inkomenspositie van de ouder of ouders van dat kind? Achter de schermen zal al wel iets geregeld zijn, zodat ik met verlangen uitkijk naar 23.00 uur, als het debat is afgelopen. De uitslag daarvan is overigens voorspelbaarder dan Manchester United-Chelsea!

Waarom kunnen wij niet met elkaar afspreken dat het bedrag dat hiervoor op de begroting is opgenomen, wordt gestort ten behoeve van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS)? Dan bereik je namelijk inkomensafhankelijkheid. Mijn beide zonen volgen een roc, ik heb die tegemoetkoming niet nodig, ik behoor nog tot die burgers die ergens uit een oogpunt van solidariteit vanaf willen zien, om het voor mensen die het moeilijker hebben beter te maken, zodat kinderen meer kunnen meedoen. Ik hoef dus geen beroep te doen op de WTOS, waar ik blij om ben, maar ik wil heel graag ten behoeve van een ander afzien van mijn recht. Stort dat bedrag nu in de WTOS, en rek de inkomensgrens op. Maar wat zegt het kabinet? Als wij het doen zoals het nu wordt voorgesteld, is het doeltreffender dan de WTOS. De vergoedingen die ten gevolge van de WTOS beschikbaar worden gesteld aan ouders, worden namelijk niet altijd gebruikt voor de bekostiging van de schoolboeken. Wat een wantrouwen! Hoe benadert het kabinet de burgers in dit land, die zelfredzaam moeten zijn om de mogelijkheden van dit land te gebruiken voor emancipatie! Als er dan middelen zijn ten behoeve van het emancipatieproces, dan gebruikt het plebs het niet, althans niet voor waarvoor het is bedoeld. Wat betekent dat voor de opvattingen van het kabinet over de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kindertoeslag? Hoe moeten mensen met een bijstandsuitkering worden benaderd? Gaan wij voortaan alles in natura ter beschikking stellen? De boeken gratis, de huur wordt betaald, de mensen kunnen elke maand voedselbonnen komen halen? Wat straalt het kabinet uit naar de burger die het als zelfredzaam wil benaderen? Het kabinet vertrouwt die burger niet. Tegelijkertijd krabt de minister-president zich achter de oren en zegt: wat gek toch dat de goede werken van dit kabinet door de burger niet worden gezien. Als het kabinet wantrouwen zaait, krijgt het wantrouwen terug, wat heel ernstig is. In die zin hebben wij in dit land een crisis tussen burger en het legitieme gezag, een ernstig fenomeen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik vind dit een gloedvol betoog, maar bent u ervan op de hoogte dat vooral in de grote steden kinderen wonen die zonder schoolboeken naar school komen en dat er ouders zijn die zo in de problemen zitten dat zij zich genoodzaakt zien alles wat er binnenkomt te gebruiken voor aflossing van schulden, zodat er een belangentegenstelling kan ontstaan tussen de ouder die het bedrag ontvangt en het kind dat die schoolboeken nodig heeft?

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik onderken het pro bleem. Ook onderken ik dat 2,5% van het Nederlandse volk zich schuldig maakt aan criminaliteit. Toch sluiten wij niet preventief 100% van de bevolking op achter tralies. Ik weet ook dat er mensen zijn die misbruik maken van de sociale zekerheid en andere faciliteiten uit de verzorgingsstaat. Maar dat is nooit meer dan 10% van het volk. Ik weiger om dan met alle anderen door het kabinet over één kam te worden geschoren. Het kabinet moet slimmer zijn. Als ouders grote financiële problemen hebben, waardoor zij elke tegemoetkoming gebruiken voor het dichten van andere schulden, moet je een slimmere oplossing zoeken. Maar dan ga je geen maatregel bedenken die leidt tot ongelooflijk hoge uitvoeringskosten voor scholen, waarbij het nog maar de vraag is of dat wat je denkt zeker te weten, namelijk de gang van zaken rond het Europees aanbestedingsrecht, ook klopt.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

U haalt er nu het wetsvoorstel zelf bij, maar het ging over het wantrouwen richting overheid. Verder behoren de kinderen waar het om gaat vaak tot de groep die het het hardst nodig heeft. Wij mogen ervoor zorgen dat die kinderen aan hun trekken komen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Helemaal mee eens! Maar toch komt vanuit het kabinet geen voorstel om de kinderbijslag elk kwartaal in de vorm van schoenen, broeken, regenjassen enzovoorts te verstrekken. Dit voorstel is een voorstel om sociaal te investeren voor mensen met een smalle beurs. Dit voorstel wordt nu zo ongelooflijk ingewikkeld gemaakt dat het verder afligt van het begrip "sociaal" dan eerder het geval was. Er is immers een WTOS, waarmee het onderwijs toegankelijker kan worden gemaakt voor mensen met een smalle beurs. Als wij vanavond akkoord gaan, wordt die wet opgeheven, waarmee in feite een goede faciliteit wordt weggegooid, nog voordat deze nieuwe faciliteit zich heeft bewezen.

De heer Essers (CDA):

Wilt u ook de marktwerking hierbij betrekken? Ik vraag mij namelijk af of wij met uw voorstel een oplossing kunnen bieden voor het feit dat wij in Europa de hoogste prijzen voor schoolboeken kennen. In wat u voorstelt, blijven de scholen voorschrijven welke boeken worden aangeschaft, waarna de ouders die boeken gaan kopen. In het wetsvoorstel zit veel meer een prikkel richting de uitgevers.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik geloof daar helemaal niets van. Als u eerlijk bent, bent u het met mij eens. In de Zorgverzekeringswet moest marktwerking leiden tot lagere kosten en beter betaalbare medicijnen. Jaar na jaar worden wij geconfronteerd met een verhoging van de premie, die wordt gemitigeerd, omdat er een eigen bijdrage is gekomen. Met andere woorden: er wordt een façade voor opgebouwd. Marktwerking bij de zorgverzekeraars heeft ertoe geleid dat de zorgverzekeraars over elkaar heen struikelen om te fuseren om daarmee de vrije markt steeds minder vrij te maken. Wie garandeert mij – u kunt dat niet – dat door dit systeem, waarin scholen in staat worden gesteld schoolboeken gratis ter beschikking van leerlingen te stellen, de prijs wordt gestabiliseerd of zelfs omlaag gaat? Zelfs zouden de uitgevers prijsverhogend kunnen gaan werken, want voor een groot deel worden de kinderen daarmee niet geconfronteerd, maar de overheid. Als dat gebeurt, wordt er net als bij de kinderopvang ingegrepen in het succes, door het aanbrengen van drempels. Dan zou de regeling dus inkomensafhankelijk worden gemaakt. U mag mij verwijten dat ik daar niet in geloof, maar ik kan u vragen waarom u denkt dat het wel werkt.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Even terug naar dit punt. Wanneer een school moet betalen voor boeken en daarbij kan kiezen tussen een heel luxe en uitgebreide, maar dure methode, met heel veel werkboeken, en een veel goedkopere, maar kwalitatief uiteindelijk even goede methode, denkt de heer Thissen dan niet dat er een andere afweging tot stand kan komen dan nu het geval is? Als het geld dat daar eventueel mee uitgespaard kan worden, zonder aan de kwaliteit af te doen, gebruikt kan worden voor verdere kwaliteitsverhoging in de school, zou dat geen invloed kunnen hebben?

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat kan, maar dan vraag ik mij af waarom men dat in de afgelopen decennia niet gedaan heeft. Waarom heeft men ons als ouders dan ongebreideld op kosten gejaagd?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Maar die afweging is toch nog nooit door een school gemaakt? Die hoefde niet gemaakt te worden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dus de verantwoordelijkheid van een leraar die een methode kiest, ging niet verder dan zich die vraag niet te hoeven stellen. Dat is wel een erg wantrouwig verwijt naar al die leraren die in de afgelopen jaren zeer nauwgezet zijn geweest in het kiezen van schoolboeken op grond van pedagogische en didactische overwegingen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Het is geen persoonlijk verwijt; dat is een duidelijke zaak.

De heer Thissen (GroenLinks):

Nee, dat is een collectief verwijt. Dat is nog veel erger.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Er is wel sprake geweest van een structuur waarin die afweging niet gemaakt hoefde te worden en dus in heel veel gevallen niet als zodanig gemaakt zal zijn.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik ben zelf leraar geweest en volgens mij is de heer Ten Hoeve nog steeds actief in het onderwijs. Wij probeerden met onze vakgroep leermiddelen te kiezen op basis van pedagogische en didactische overwegingen. Wij kozen het beste uit wat wij goed vonden voor leerlingen in een bepaald jaar, voor een bepaald vak. Dadelijk gaat de school invloed uitoefenen op de vrije keuze voor een methode. Dan krijg je ook onderlinge concurrentie tussen vakgroepen. Ik zat toevallig in een vakgroep waar nogal wat van mijn collega's soms met enig dedain naar keken, te weten de vakgroep maatschappijleer en levensbeschouwelijke vorming. Die mocht eigenlijk geen geld kosten. Dergelijke fenomenen zijn wel binnen de schoolteams aanwezig. Taal, rekenen, wiskunde, natuurkunde, scheikunde en economie zijn natuurlijk vele malen belangrijker dan dit soort vakken. Dadelijk gaat er op mijn oud-collega's maatschappijleer en levensbeschouwelijke vorming druk ontstaan om maar heel veel water bij de wijn te doen en maar te kiezen voor wat goedkopere methodes, die weliswaar minder goed zijn, maar wel beter betaalbaar, waardoor het totaalplaatje voor de school per leerling acceptabel is.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Allerlei tegenstellingen zouden kunnen ontstaan. Natuurlijk is dat zo. Maar er is een gemeenschappelijk belang van al die leraren en van het hele onderwijs om zo veel mogelijk middelen over te houden voor de plaatsen waar die kwalitatief het best ingezet kunnen worden. Die afweging moet gemaakt worden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Die afweging moet gemaakt worden, maar u hebt geen enkele garantie dat dat met dit systeem gaat lukken. Dus mijn fractie pleit ervoor om het geld dat het kabinet beschikbaar stelt, te storten ten behoeve van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dat heeft bovendien als grote voordeel dat men de scholen ontslaat van de enorme administratieve last en het ingewikkelde systeem van de Europese aanbesteding, het volgende grote hoofdbezwaar dat wij tegen het voorstel hebben.

Ik ga hier niet uitvoerig in discussie over de kwaliteit van de juridische adviezen. Die adviezen zijn overigens deels wonderbaarlijk tot mij gekomen, vanwege het feit dat je, als je op donderdag en vrijdag overdag werkt en niet thuis bent, een aangetekende brief niet ter hand gesteld krijgt. Dus het heeft mij nogal wat telefoontjes met de Griffie van de Eerste Kamer gekost om ervoor te zorgen dat ik het desbetreffende stuk via Valid Express vrijdagnacht, met een klap op het luik van de kruipruimte, toch in de bus kreeg. Ik heb het toen kunnen lezen, maar ik had het niet digitaal, dus ik kon moeilijk overleggen met mijn fractie. Het is dus bijzonder lastig om op het laatste moment nog een lijvig stuk te krijgen, zonder hetwelk men eigenlijk niet kan deelnemen aan dit debat.

Wij hebben in de fractie besloten dat wij er niet over gaan discussiëren of er al of niet sprake moet zijn van Europese aanbestedingen, of het gaat om levering dan wel om diensten, en of wij een boekenfonds bij de uitgever moeten laten, dan wel dat wij dat fonds zelf moeten beheren. Uiteindelijk, mevrouw de staatssecretaris, beslist de rechter dat.

Ik vrees dat er nogal wat procedures gevolgd zullen worden tegen menige school, door menig teleurgestelde uitgever. Een gerechtelijke procedure kan de school voor ongelofelijke problemen stellen. Mocht de rechter de scholen in het gelijk stellen, dan bestaat de kans dat uitgevers naar het Europese Hof gaan. Dat gaat jaren duren. Wat gebeurt er in de tussentijd? Is er dan sprake van een schorsende werking? Hebben de kinderen in die periode dan gratis geen schoolboeken? Waar kunnen zij in dat geval terecht? Of is er dan alleen nog sprake van mondelinge overdracht in de klas?

Met andere woorden: zekerheid biedt de vertrouwelijke brief van de staatssecretaris niet. Zekerheid biedt ook de reactie van een gerenommeerd advocatenkantoor op die vertrouwelijke brief niet. Overigens was de brief van dat advocatenkantoor niet vertrouwelijk, dus daar hebben wij wel kennis van kunnen nemen.

Als je als zestien- of zeventienjarige van het vmbo naar het havo gaat, dan is in de optiek van de staatssecretaris het gratis ter beschikking stellen van studieboeken geregeld. Gaat je zestien- of zeventienjarig broertje, neefje of nichtje van het vmbo naar het mbo – de doorlopende leerweg in het beroepsonderwijs, die wij allen hartstochtelijk stimuleren, omdat die een startkwalificatie geeft – dan is dat niet geregeld. Wanneer het een succes wordt en wanneer de staatssecretaris niet ingrijpt, zoals haar collega-staatssecretaris Dijksma, vrees ik dat het havo zal gaan uitpuilen en het mbo nog meer zal leeglopen, met alle gevolgen van dien. Dus als dit onzalige voorstel vanavond al moet worden aangenomen in deze Kamer, dan in vredesnaam wel met de verplichting dat de schoolboeken ook voor zestien- en zeventienjarigen – en voor mijn part in een incidenteel geval ook voor vijftienjarigen – in het mbo gratis ter beschikking worden gesteld en dat de staatssecretaris de prijs betaalt. Het gaat dan wederom niet om gratis schoolboeken, maar om schoolboeken die gratis ter beschikking worden gesteld.

De staatssecretaris wil graag een beter imago. In december geeft zij iedere ouder met kinderen in het primair voortgezet onderwijs € 308 per kind. Die € 308, zo blijkt bij navraag bij de Nederlandse Vereniging van Volkskredietbanken, is niet vrij van incasso. Dus mocht het geld terechtkomen in een gezin met schulden bij de woningbouwcorporatie, de energieleverancier, de sociale dienst of het Centraal Justitieel Incasso Bureau, dan wordt het meteen gevorderd en verdwijnt het naar een van de genoemde instellingen. Daarmee wordt dus niet voldaan aan hetgeen de staatssecretaris zo op haar sociale hart heeft liggen. Dat moet natuurlijk wel, al is het maar eenmalig, afgetikt worden. Stel je voor: je bent dat gezin met die smalle beurs, je hebt vier kinderen, je krijgt vier keer € 308, je bent in de ogen van het kabinet ongelofelijk te goeder trouw, want je wilt voor dat geld schoolboeken kopen en je doet niets met Kerstmis – geen kalkoen of haas, helemaal niets –, maar dan is het geld al weg, want je hebt nog wat verkeersboetes openstaan bij minister Hirsch Ballin of je hebt de energieleverancier nog niet betaald of je staat op het punt om uit huis gezet te worden in december. Weg zijn dan die vier keer € 308. Dus dat moet wel afgetikt worden.

Resumerend merk ik het volgende op: de staatssecretaris investeert in een beter imago, maar met dit voorstel speelt zij Sinterklaas, met op termijn een regeling die vooral ten koste gaat van de pietermannen van de scholen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel ligt mijn fractie zwaar op de maag. Laat ik maar direct met de kern beginnen: mijn fractie is vóór gratis schoolboeken, maar wij vragen ons af – dat is ook al opgemerkt door mevrouw Ten Horn – of deze doelstelling met dit wetsvoorstel op een goede manier bereikt zal worden.

In de schriftelijke voorbereiding is veel aandacht en energie besteed aan de risico's van de verplicht gebleken Europese aanbesteding. Het ging daarbij vooral om drie zaken: de belasting voor de scholen, de kans op juridische procedures en de keuzevrijheid van docenten om hun eigen lesmateriaal te kunnen blijven kiezen. Voor ons was een belangrijk punt dat de deskundigen het over deze risico's niet eens bleken te zijn. Hoe kunnen wij als Kamer, die vooral moet letten op de uitvoerbaarheid van wetten, akkoord gaan met een wetsvoorstel waarvan wij de gevolgen niet kunnen overzien? Wij hebben de staatssecretaris dan ook gevraagd de risico's nog eens voor te leggen aan een in het Europees aanbestedingsrecht gespecialiseerde jurist.

De staatssecretaris heeft dit laatste gedaan en zij heeft bovendien de interpretatie van de aanbestedingsregels voorgelegd aan het directoraat-generaal Interne Markt van de Europese Commissie. Deze komt tot de conclusie dat scholen boeken mogen bestellen met titel en ISB-nummer, zelfs zonder de toevoeging "of gelijkwaardig". De keuzevrijheid van de docent blijft daarmee overeind.

Minstens zo belangwekkend zijn de ervaringen die de Scholengemeenschap Venlo en Omstreken op eigen initiatief inmiddels met Europese aanbesteding heeft opgedaan. Zij heeft de bestaande boekenlijsten aanbesteed op basis van criteria van levering en prijs. Dat leverde, voor hetzelfde pakket, een forse korting op terwijl zij er naar eigen zeggen nauwelijks meer werk aan heeft gehad dan aan het samenstellen van de reguliere boekenlijst. De school zou ook uitkomen met het begrote bedrag van € 308. Met andere woorden: aanbesteden kan leiden tot lagere prijzen. Als de keuzevrijheid overeind blijft, de uitvoeringslast voor scholen beperkt is en er geen risico is op juridische procedures, verdient het wetsvoorstel op dit punt het voordeel van de twijfel. Sterker, het wetsvoorstel zou in zekere zin zelfs een keerpunt kunnen vormen, waarbij Europese richtlijnen niet klakkeloos worden overgenomen, maar de regering probeert om aan de Europese richtlijnen een invulling te geven die bij de specifieke Nederlandse situatie past.

Mevrouw Ten Horn (SP):

U schetst de resultaten van een pilot. Voor zover ik weet, zijn die resultaten helaas nog niet gepubliceerd, maar ik ben erg blij om die resultaten te horen. Denkt u echter dat één pilot voldoende is voor dit wetsvoorstel? Of zouden wij meer voorbeelden moeten hebben?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik kom daar straks op, want dat punt speelt ook bij ons. Eén pilot is natuurlijk niet veel.

Er zijn wel twee kanttekeningen te plaatsen bij de pilot. De eerste is dat het in Venlo om een schoolbestuur gaat waarvan de scholen al beschikken over een intern boekenfonds en het schoolbestuur zelf de distributie voor zijn rekening neemt. Voor scholen die niet of nog niet over een intern boekenfonds beschikken, zullen de kosten waarschijnlijk hoger uitvallen.

De tweede kanttekening is dat de gevolgde aanbestedingsprocedure zo "vers" is dat nog niet overzien kan worden of er juridische procedures zullen volgen en, mocht dit het geval zijn, hoe die zullen uitpakken. Het Directoraat Generaal Interne Markt heeft weliswaar uitgesproken dat schoolboeken om pedagogische redenen met titel en ISB-nummer mogen worden aanbesteed, maar uiteindelijk, zo stelt ook de staatssecretaris vast, bepaalt de nationale of Europese rechter of dit daadwerkelijk is toegestaan.

Vanuit deze beide kanttekeningen zou het voor de hand liggen om meer tijd te nemen om het wetsvoorstel in te voeren. Als de overgangsmaatregel met een jaar verlengd zou worden, ontstaat ruimte om te kunnen beoordelen in hoeverre de aanbesteding in Venlo tot procedures leidt. Er ontstaat óók ruimte waarin meer scholen die daar, net zoals die scholengemeenschap in Venlo, aan toe zijn, kunnen experimenteren met aanbesteding, zodat op basis van vrijwillige aanbesteding een werkbare aanpak ontstaat die scholen van elkaar kunnen overnemen. Er vinden pilots voor minder ingewikkelde beleidswijzigingen plaats. Kan de staatssecretaris nog eens beargumenteren waarom zij in dit geval geen heil ziet in een pilot?

Naar aanleiding van de betogen van anderen plaats ik hier twee kanttekeningen bij. Mevrouw Dupuis had het over twee scholen waar de aanbesteding helemaal mis is gegaan. Ik heb die brieven niet. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de gevolgen van die juridische procedures? Door wie worden de kosten van die procedures gedragen? Door de scholen of door het kabinet? Een tweede vraag in dit verband is: behoren juridische procedures tot de onvoorziene omstandigheden die de staatssecretaris noemt bij het eventueel verlengen van de overgangsmaatregel?

Mevrouw Dupuis (VVD):

In de pauze zal ik de brieven graag ter beschikking stellen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Graag.

Het tweede punt waarmee mijn fractie grote moeite heeft, is het feit dat de gratis schoolboeken alleen gelden voor het vmbo, het havo en het vwo en niet voor mbo-leerlingen. Mijn fractie vindt dit een merkwaardig onderscheid. Wij hebben gezamenlijk besloten dat alle leerlingen over een startkwalificatie moeten beschikken en dat een startkwalificatie inhoudt: een havo- of mbo 2-diploma. Het gaat dan om leerplichtige leerlingen. Mijn fractie kan niet uitleggen waarom voor de ene zeventienjarige leerling die werkt aan een startkwalificatie, de schoolboeken gratis zijn en voor de andere leerling niet.

De staatssecretaris heeft een aantal argumenten genoemd waarom het wetsvoorstel niet voorziet in gratis schoolboeken voor mbo-leerlingen:

  • - Zij heeft er het geld niet voor.

  • - Er is een groot verschil tussen de verschillende mbo-opleidingen. Voor een aantal mbo-opleidingen draagt de branche bij aan de kosten. Bovendien zijn de kosten verschillend samengesteld. Voor de ene mbo-opleiding vormen boeken een belangrijke kostenpost, voor een andere is dat gereedschap en voor een derde speciale kleding. Om die reden zou het niet goed mogelijk zijn om voor het mbo een met het voortgezet onderwijs vergelijkbare regeling te treffen.

  • - Anders dan in het regulier voortgezet onderwijs is in het mbo sprake van veelvuldige uitval, opnieuw inschrijven en overstap.

Wij vinden het van belang om deze argumenten nog eens goed tegen het licht te houden. Voor wat betreft het beschikbare budget is geen rekening gehouden met mbo-leerlingen. Dat is opmerkelijk. In de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris gezegd dat het "pittig" is voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs en dat deze ouders ondersteuning verdienen. Wij onderschrijven deze stellingname, maar menen dat deze minstens zozeer van toepassing is op mbo-leerlingen. Het gaat, nogmaals, immers in beide gevallen om leerplichtige leerlingen die werken aan een door ons noodzakelijk geachte startkwalificatie. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij hier ten principale tegenover staat?

Het argument dat in het mbo sprake is van veelvuldige overstap en uitval, vindt mijn fractie tamelijk wrang. Door voorgaande ministers en staatssecretarissen is de oude route mavo-havo-vwo moeilijker gemaakt. Mavo-leerlingen moesten opgaan in het vmbo om zo de vbo-leerlingen op te trekken. Om een startkwalificatie te behalen, zou bij voorkeur de wat genoemd werd"koninklijke route" gevolgd moeten worden: vmbo-mbo-hbo. Het kort en lang middelbaar beroepsonderwijs was inmiddels opgegaan in grootschalige roc's. Deze beleidskeuze betekende dat leerlingen van zestien jaar na het vmbo terechtkwamen op grote onderwijsinstellingen die zeker in het begin niet waren toegerust om jonge kinderen goed te begeleiden. De gesignaleerde uitval heeft daar zeker mee te maken. Mijn fractie vindt het zuur dat dit nu een argument vormt om de mbo-leerlingen buiten het wetsvoorstel te houden.

De roc's hebben de laatste jaren grote verbeteringen gerealiseerd in de begeleiding van mbo-leerlingen. Dat is geen gemakkelijke taak. Het zijn vaak jongeren die niet in de meest perspectiefrijke omstandigheden verkeren. Juist die groep en hun ouders verdienen onze ondersteuning. Dat brengt mij bij het laatste argument: het feit dat mbo-opleidingen divers zijn en dat schoolboeken in lang niet alle mbo-opleidingen een belangrijke kostenpost vormen. Wij onderkennen dat, maar dat neemt niet weg dat ouders met kinderen op het mbo het, net als ouders met leerlingen op het vo, pittig hebben en ondersteuning verdienen. Dit punt weegt voor mijn fractie zeer zwaar en wij overwegen om op dit punt een motie in te dienen. Gezien de diversiteit in het mbo hoeft de financiële tegemoetkoming wat ons betreft niet per definitie in de vorm van gratis schoolboeken. Maatwerk is vaak mooier dan het treffen van generieke maatregelen. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden gekeken naar de voor het mbo vaak hoge reiskosten, maar ik herhaal dat wat ons betreft ook op een andere manier in een financiële tegemoetkoming mag worden voorzien.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Maatwerk is vaak lastiger in te voeren dan generieke maatregelen. Vraagt u ook of dit op dezelfde termijn gebeurt als voor de vo-leerlingen, dus per 1 augustus?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Mijn fractie vindt dat bij dit wetsvoorstel natuurlijk van begin af aan rekening gehouden had moeten worden met mbo-leerlingen. Wij constateren dat dit niet gebeurd is en dat geen enkel kabinet, van welke signatuur dan ook, ijzer met handen kan breken. Wij willen in ieder geval dat deze fout op een afzienbare termijn goed wordt gemaakt.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik ben erg blij dat u dat onderschrijft en signaleert. Wij zouden met elkaar misschien kunnen terugkomen op het voorstel over de integratie in het kindgebonden budget. Ik weet niet wat u daarvan vindt. De ChristenUnie heeft er in deze Kamer al eerder voor gepleit om dat budget in zijn geheel te verhogen. Is dat misschien een uitweg?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Dit wetsvoorstel is al ingewikkeld genoeg. Als wij antwoord krijgen op de vraag waarom er niet wat uitgebreider geëxperimenteerd kan worden en met name op de vraag hoe de staatssecretaris denkt om te gaan met de positie van mbo-leerlingen, beraden wij ons opnieuw.

Ik was klaar met mijn betoog. Wij wachten de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Na bestudering van het voorstel en na veel gesprekken namens mijn fractie en namens de politieke partij Solidara is mijn uitgangspunt er een van sympathie.

De voorzitter:

Mijnheer Yildirim, de fractie heet Fractie-Yildirim.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

En mijn politieke partij Solidara.

De voorzitter:

U mag alles en iedereen erbij halen, maar uw fractie heet Fractie-Yildirim.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Daarover hebben wij geen meningsverschil.

Wij hebben sympathie voor het voorstel, maar wij maken ook kritische kanttekeningen bij de uitvoerbaarheid als zodanig. Wij hopen dat de staatssecretaris erin slaagt om deze wet tot uitvoering te brengen. Die komt uiteindelijk immers ten goede van mensen en gezinnen met weinig inkomen. In die zin lijkt het alsof er sprake is van inkomenspolitiek. Wij vragen ons echter af of die zodanig effectief is dat de toegankelijkheid van onderwijs als basisvoorziening voor iedereen overeind blijft. Daarover hebben wij onze twijfels. Op het gebied van wonen, levensonderhoud en vervoer, de benzineprijzen, is sprake van lastenverzwaring. Als gezinnen het met de wet bedoelde bedrag ontvangen, kan het dus zijn dat zij bij besteding een heel andere prioriteit geven dan aan schoolboeken. Die afweging zal per gezin anders uitvallen. Op dat punt hebben wij dus onze twijfels of de bedragen wel worden besteed aan het doel waarvoor zij dienen.

Het uitgangspunt om lesmateriaal gratis beschikbaar te stellen is goed. Daarmee zorgen wij ervoor dat het onderwijs niet een elitevoorziening wordt. Wij vragen ons echter af waarom het bedrag niet inkomensafhankelijk is gemaakt. Door anderen is al eerder opgemerkt dat uitvoering via de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten een beter effect sorteert dan via de voorgestelde manier. Wij vinden het jammer dat nu wordt afgeweken van de bestaande systematiek op dat gebied.

Ik weet uit ervaring dat heel veel onderwijsinstellingen te kampen hebben met aanbestedingsproblematiek. Hier en daar zijn wat ervaringen opgedaan door een aantal instituten. De Europese aanbesteding blijft echter een groot probleem. Als scholen en brancheorganisaties met de voorgestelde regelgeving worden belast, neemt de complexiteit van het proces van kwalitatief goed onderwijs voor scholen en brancheorganisaties alleen maar toe. Het gaat ten koste van het onderwijs waarvoor deze organisaties zijn opgericht. De wet draagt niet bij tot de kwaliteit van het onderwijs. De wet garandeert ook niet een inkomensafhankelijke regeling voor tegemoetkoming van schoolkosten voor ouders met weinig inkomen.

Ik heb ook grote twijfels bij marktwerking. In de praktijk blijkt dat die veelal niet kostenverlagend is, niet efficiënt en niet altijd ten goede komt van de kwaliteit. Ik vraag mij af waarom de staatssecretaris niet is gekomen met twee voorstellen in plaats van de doelstellingen van aanbesteding en tegemoetkoming in schoolkosten in één voorstel te willen regelen. Dat maakt het voorstel complex en onbegrijpelijk. De staatssecretaris komt daarmee niet tegemoet aan de ouders die de tegemoetkoming nodig hebben om hun kinderen aan het onderwijs deel te laten nemen. Zij brengt bovendien onderwijsinstellingen en brancheorganisaties ertoe om tegen de wet te ageren. Het zou goed zijn om de tijd te nemen om met deze instellingen en organisaties uit te werken hoe de Europese aanbesteding goed kan worden aangepakt. Daarnaast moet de tegemoetkoming in schoolkosten voor ouders in een apart voorstel en ook beter worden geregeld.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Wat eerst toch heel aantrekkelijk leek, gratis schoolboeken, daar is achteraf niemand meer echt gelukkig mee. Niet alleen omdat er op deze manier heel veel geld, per saldo zo'n 220 mln. per jaar, besteed lijkt te worden aan onderwijs, maar niet echt aan het onderwijs zelf ten goede komt. Het komt immers ten goede aan mensen met een inkomen dat geen recht meer geeft op tegemoetkoming van schoolkosten, dus mensen die deze kosten in principe ook zelf kunnen dragen. Maar goed, voor gratis onderwijs moet je wat over hebben. Dat heb ik ook wel.

En ook niet alleen, omdat er is sprake van een oneerlijk verschil in behandeling van de leerlingen die na het vmbo naar het mbo gaan, en dan hun schoolboeken zelf moeten betalen, en de leerlingen die naar havo of vwo gaan, die veel langer in het vo zitten en dus veel langer gratis hun schoolboeken krijgen. De regeling die nu voorligt, komt daardoor dus meer dan evenredig ten goede aan leerlingen die gemiddeld uit hogere inkomensklassen komen. Daar zijn twee oplossingen voor. Er is gesuggereerd om de regeling uit te breiden tot mbo-leerlingen. Dat is een uitstekende oplossing. Ik kan mij echter het bezwaar van de staatssecretaris voorstellen dat daarvoor veel moeilijker een sluitende regeling te treffen is dan voor het vo. Ik kan mij ook voorstellen dat dit nog meer geld kost. Geld blijkt schaars te zijn. Men kan echter ook de andere kant op denken. De regeling voor gratis schoolboeken had beter beperkt kunnen blijven tot de leerjaren die recht geven op toelating tot het mbo, dus tot vmbo en de eerste drie klassen van havo en vwo. Dat zou ook een aanzienlijk eerlijker regeling geweest zijn.

Uiteindelijk is de belangrijkste reden dat toch bijna iedereen zich opgelaten voelt met dit wetsvoorstel natuurlijk de afschuwelijke onduidelijkheid over hoe dit nu dadelijk door de scholen geregeld moet worden. Nadat de ontdekking was gedaan dat daar een Europese aanbesteding bij te pas komt, heeft de staatssecretaris in de loop van de parlementaire behandeling verschillende mogelijkheden aangedragen, adviezen ingewonnen, haar meningen bijgesteld en nog eens bijgesteld en blijkbaar geconcludeerd dat het wel los zal lopen en dat er geen rampen gaan gebeuren. Maar wat er precies gaat gebeuren, is nog allesbehalve duidelijk. Het is wel duidelijk dat er van de scholen dingen gevraagd worden die algemeen als ingewikkeld gezien worden en waar die nog geen ervaring mee hebben. Er bestaat nog steeds twijfel over de vraag of scholen niet door de procedure gedwongen zullen worden boeken te accepteren die ze niet zelf uitgezocht hebben. Er bestaat ook twijfel over de vraag hoe scholen moeten handelen om dat te voorkomen.

De staatssecretaris heeft diverse adviezen aangevraagd. Wij hebben nog veel meer stukken toegestuurd gekregen. Een van de adviezen is zelfs afkomstig van het directoraat-generaal in Brussel. Ik moet zeggen dat van alle stukken die wij daarover toegestuurd hebben gekregen mij, als leek op dit gebied, de benadering van meester Brouns nog het meest aannemelijk voorkomt. Die stelt dat scholen weliswaar niet kunnen opgeven welke boek of welk ISB-nummer zij wensen, wat in strijd zou zijn met de aanbestedingsregelgeving – hij is dat met Stibbe eens – maar dat zij wel kunnen aangeven op basis van welke gunningscriteria zij hun keuze zullen bepalen. Omdat die gunningcriteria een eigen inhoudelijke beoordeling kunnen inhouden, zal niet alleen de geoffreerde prijs, maar ook deze eigen inhoudelijke afweging bij de gunning wel degelijk een rol mogen spelen. Dit is een situatie die wenselijk zou zijn. De school kan op die manier de afweging maken tussen haar inhoudelijke wensen, die dan wel volledig geëxpliciteerd en verdedigd moeten worden, en de voorkeur die zij natuurlijk ook heeft om zo weinig mogelijk te betalen. Is de staatssecretaris het met deze benadering van mr. Brouns eens of volgt zij toch de op punten anders geformuleerde oordelen van het directoraat-generaal in Brussel, van mr. Pijnacker Hordijk of van Stibbe?

Overigens lost de benadering van mr. Brouns waarschijnlijk niet het hele probleem op. Als alle boeken van alle vakken en alle klassen en alle richtingen binnen de school in één totaal aanbesteed moeten worden, kunnen er meerdere aanbiedingen binnen komen die allemaal voor een deel gewenste en voor een deel minder gewenste boektitels bevatten. De school mag dan wel inhoudelijk beoordelen, maar zit misschien in elke mogelijke keuze opgescheept met enkele minder gewenste titels. Dat probleem wordt nog erger als – bijvoorbeeld bij een intern boekenfonds – er geen boeken vervangen moeten worden maar voorraden moeten worden aangevuld. In dat geval is een afwijkende titel immers absoluut onbruikbaar.

Ik kom tot een conclusie, die de staatssecretaris naar mijn mening ook al heeft getrokken: het gaat alleen maar echt goed als de school echt op titel kan aanbesteden. De staatssecretaris moet mij er nog van overtuigen dat dit inderdaad mogelijk is. Bovendien is in dat geval een deel van het prijsdrukkend effect van de concurrerende markt in feite uitgeschakeld, wat heel jammer is.

Wat overigens van belang zou kunnen zijn, is de vraag die wel kort behandeld wordt maar nergens een echt duidelijk antwoord krijgt, namelijk of boeken voor verschillende vakken als homogene goederen moeten worden gezien en dus voor de aanbestedingsplicht samen genomen moeten worden. De staatssecretaris wil daar veiligheidshalve van uitgaan, maar als dat niet zo zou zijn – en persoonlijk vind ik het een dwaas idee om leerboeken geschiedenis, Duits en natuurkunde als één homogeen product te moeten behandelen – dan is het hele probleem opgelost. Immers, in dat geval blijven heel veel bestellingen onder de aanbestedingsgrens. Niemand schijnt daar in te geloven, maar misschien wil de staatssecretaris daar toch nog eens haar mening over geven. Al was het maar omdat alle scholen met een intern boekenfonds tot nu toe in feite op basis van deze aanname hebben gehandeld, want geen school is op de gedachte gekomen om haar bestellingen Europees aan te besteden terwijl bijna iedere school voor alle boeken samen altijd al ruim boven de grens zat. Deze discussie heeft dus slapende honden wakker gemaakt en daarmee heel veel scholen een probleem bezorgd dat er eerder niet was in een systeem dat voor de ouders altijd heel goedkoop was. Dat is eigenlijk wel jammer. Daarom vraag ik aan de staatssecretaris of deze scholen met een intern boekenfonds eigenlijk al die jaren al in overtreding waren of niet.

Alle problemen bij elkaar hebben er toe geleid dat wij volgend schooljaar eerst met een overgangsregeling moeten werken. Die is natuurlijk goed uitvoerbaar, maar of die ook eerlijk is, is nog maar de vraag. Sommigen zullen aan de € 308 die alle ouders krijgen, niet genoeg hebben en anderen houden er van over. Scholen met een intern boekenfonds zitten bovendien met de vraag hoe zij de kosten van de boekenpakketten moeten verrekenen: iedereen hetzelfde laten betalen omdat ook iedereen hetzelfde van de regering krijgt, of verschillende prijzen berekenen voor verschillende pakketten, zoals tot nu toe gebruikelijk. Zelfs deze overgangsregeling schept weer haar eigen dilemma's voor de scholen.

Per saldo staan wij dus voor een buitengewoon moeilijke beslissing, met heel veel aspecten en een aantal gevolgen waarvan wij nog niet het gevoel hebben dat we ze kunnen overzien, maar die wel heel groot kunnen zijn en waarbij scholen het risico lopen in ernstige problemen te geraken.

Voorlopig afwegend som ik de volgende punten op:

  • 1. Gratis schoolboeken is een mooie gedachte, maar misschien kan het geld nog wel beter gewoon voor beter onderwijs gebruikt worden.

  • 2. Gratis schoolboeken is een mooie gedachte, maar het ware beter als er evenwicht was in behandeling tussen leerlingen die naar het mbo gaan en degenen die vwo volgen.

  • 3. Schoolboeken zijn erg duur, worden steeds duurder en krijgen steeds meer aanhangsels, werkboeken en andere annexen en scholen trekken zich daar tot nu toe te weinig van aan. Als ze het zelf moeten betalen zoals het wetsvoorstel beoogt, zou dit een heilzame invloed kunnen hebben op de afwegingen die ze maken.

  • 4. Bovendien zal uitdrukkelijker concurrentie door de aanbestedingen tot prijsdalingen kunnen leiden. De punten 3 en 4 wegen voor mij buitengewoon zwaar.

  • 5. Het laatste effect zou nog groter worden als de school niet bij voorbaat haar boektitels kan vastleggen maar gedwongen wordt te kiezen uit aanbiedingen met mooie maar dure en misschien minder mooie maar even goede en goedkopere boeken.

  • 6. Daar staat echter tegenover dat de school als zij niet bij voorbaat haar boektitels kan vastleggen, geconfronteerd kan worden met boeken die niet aansluiten op wat zij in voorraad heeft of dat de leraar zich genoodzaakt ziet zich ieder jaar weer in een andere methode te verdiepen, misschien wel in een methode die hem niet ligt en die hij niet wil.

  • 7. Dit probleem zou uit de wereld zijn als boeken voor verschillende vakken en richtingen niet als homogeen product beschouwd hoeven te worden.

Een opmerking daarbij: als boeken wel als homogeen product gelden, dan hebben wij met deze hele discussie, welk besluit er ook wordt genomen, de scholen met een intern boekenfonds in ieder geval een structureel probleem bezorgd dat zij tot nu toe niet hadden.

Ik hoop dat de staatssecretaris nog wat lijn in de afwegingen weet te brengen door een aantal onduidelijkheden te verhelderen, hoewel de gang van zaken tot nu toe wat dat betreft niet al te hoopgevend is. Ik wacht haar antwoord uiteraard graag af, want ik ben niet tegen gratis onderwijs, ik ben zelfs voor een betere afweging van kosten en kwaliteit door scholen. Ik ben ook van mening dat het bedrag daarvoor voldoende is, maar de afweging van kosten en kwaliteit moet dan wel echt door de school kunnen worden gemaakt.

De vergadering wordt van 16.30 uur tot 17.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik ben aan het verzoek van de staatssecretaris tegemoetgekomen om de schorsing ietwat langer te laten duren. Ik hoop dat die extra tijd is gebruikt voor een betere dan wel een nog betere beantwoording van de vragen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik bedank de Kamerleden voor hun reactie in eerste termijn en voor de betrokkenheid die daaruit sprak.

Ik begin met een opmerking vooraf over de brief uit Brussel. Deze brief is een aantal malen aan de orde gesteld en dan met name door de heer Schouw van de D66-fractie. Hij heeft aan de interruptiemicrofoon verschillende keren herinnerd aan deze brief. Ik heb er van het begin af aan naar gestreefd om deze brief zo snel mogelijk openbaar te maken. In de memorie van antwoord heb ik de brief overigens zo nauwgezet mogelijk geparafraseerd. De leden hebben dan ook een goed beeld van de belangrijke boodschap van het directoraat-generaal.

De desbetreffende commissie van de Eerste Kamer heeft mij gevraagd om haar de brief van het directoraat-generaal ter beschikking te stellen. Toen dat verzoek mij bereikte, was ik nog niet gerechtigd om de brief openbaar te maken. Vandaar dat ik de brief vertrouwelijk aan de commissie heb voorgelegd. Tegelijkertijd heb ik de commissie aangegeven dat ik de Commissie om toestemming zou vragen om deze brief alsnog openbaar te maken. Wat bij ons echter usance is, ligt in Brussel soms heel anders. Het was mijn hoop dat ik hierover gisteravond uitsluitsel zou krijgen, opdat ik de Kamer de brief vanochtend nog had kunnen toesturen. Dat is niet gebeurd, maar zojuist ben ik geïnformeerd dat de permanente vertegenwoordiger telefonisch heeft laten weten dat de brief openbaar gemaakt mag worden. Een en ander betekent dat ik er geen enkel bezwaar meer tegen heb dat de brief vanaf nu in het openbaar wordt aangehaald.

Ik bedank de leden nogmaals voor hun bijdrage in eerste termijn. Het is goed om vandaag met elkaar over het wetsvoorstel te kunnen spreken. Graag ga ik in op de vragen die de leden hebben gesteld. Ik begin mijn bijdrage met de vragen over het waarom van het wetsvoorstel en alternatieven als de handhaving van de situatie uit het overgangsjaar en de verlenging van het overgangsjaar in combinatie met pilots. Vervolgens ga ik in op de vragen over de aanbesteding van het lesmateriaal. Dan kom ik te spreken over de vragen over de positie van de docent. Vervolgens ga ik in op de vragen over het overgangsjaar 2009-2009 en daarna behandel ik de vragen over de positie van het mbo. Ten slotte zal ik de overige vragen beantwoorden.

Voorzitter. Ik vrees dat mijn beantwoording enige tijd zal vergen, maar ik wil recht doen aan alle vragen en zoveel mogelijk tegemoet komen aan de zorgen en de kritiek op de vermeende onduidelijkheden in het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik weet dat u ook bondig en adequaat kunt reageren.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik ga mij best doen. Ben ik te langdradig, laat u mij dat dan weten.

Het is goed om te beginnen met de vraag wat het kabinet met dit wetsvoorstel beoogt. Het kabinet beoogt namelijk verlaging van de kosten voor ouders met schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs en betere werking van de schoolboekenmarkt door bepalen en betalen in één hand te brengen. Er is een aantal alternatieven genoemd: verhoging van de kinderbijslag, verhoging van de WTOS enzovoorts. Het meest genoemde alternatief is echter handhaving van de overgangssituatie. Mevrouw Dupuis opperde deze mogelijkheid, terwijl de heer Thissen vooral inging op de WTOS.

De belangrijkste reden om niet voor een van deze alternatieven te kiezen is het feit dat er dan niets terecht zou komen van de betere werking van de boekenmarkt. Zolang scholen bepalen en ouders betalen, zal de forse stijging van de schoolkosten van de laatste jaren zich gewoon voortzetten. Het kabinet wil die stijging echter een halt toeroepen.

Er zijn meer redenen om niet voor deze alternatieven te kiezen. Een tegemoetkoming van € 308 is voor veel ouders goed nieuws. Het betekent voor een aantal ouders echter nog niet dat de schoolboeken ook daadwerkelijk gratis zijn. De tegemoetkoming is namelijk gebaseerd op de prijs van een gemiddeld boekenpakket. Ook in de toekomst zullen leerlingen daardoor zonder boeken op school verschijnen. Dat ouders geld voor boeken krijgen, betekent immers niet dat zij ook daadwerkelijk boeken gaan kopen. Vooral in de grote steden is dit een veelvoorkomend probleem. Mevrouw Linthorst wees hier dan ook terecht op.

De uitbetaling van de tegemoetkoming valt verder niet samen met het moment waarop de rekening op de mat valt. Wanneer de eenmalige tegemoetkoming periodiek wordt uitgekeerd, zal er bovendien belasting over moeten worden betaald. Doorgaan met de tegemoetkoming zonder betalen en bepalen in één hand te brengen, kan zelfs een stijging van de prijs van het boekenpakket in de hand werken. Waarom zuinig zijn als de overheid de eerste € 308 voor haar rekening neemt?

Een ander alternatief is de verlening met een jaar van het overgangsjaar. De gedachte hierachter is dat je dit extra jaar kunt gebruiken voor pilots. In de memorie van antwoord heb ik al duidelijk aangegeven waarom ik niets voel voor verlenging van de overgangssituatie. Verder geloof ik niet in de toegevoegde waarde van pilots. Pilots houd je om te leren en dat is lastig bij de inkoop van lesmateriaal.

Pilots zijn beperkt in de tijd. Het is inkooptechnisch echter onverstandig om te kiezen voor een aanbesteding van slechts één jaar. Samenwerken en het opbouwen van inkoopmacht ten opzichte van leveranciers en uitgevers komen in een pilot niet van de grond. Stel dat een school heeft gekozen voor een extern boekenfonds bij een distributeur en wil overstappen naar een intern boekenfonds, dan zal zij dat niet snel doen. De daarvoor benodigde investering verdien je immers niet in één jaar terug.

Bij een pilot is het belangrijk dat alle betrokkenen er een succes van willen maken. De pilot die leidt tot gratis schoolboeken via de scholen, kan echter op weerstand van twee belangrijke partijen rekenen. Ik zeg dat, omdat wij allemaal de adviezen van deze partijen onder ogen hebben gehad.

Ten slotte wijs ik erop dat wij die € 308 aan de ouders gaan uitkeren. Dat betekent echter wel dat in zo'n pilot de scholen moeten aanbesteden, terwijl het geld bij de ouders ligt. Deze punten zijn voor mij aanleiding om niet te kiezen voor het houden van een pilot.

De heer Schouw (D66):

Wellicht is het langs de staatssecretaris heen gegaan, maar mijn belangrijkste argument voor een pilot is dat wij daarmee een proefproces kunnen uitlokken. Dat proefproces kan namelijk duidelijk maken of haar beweringen over de juridische houdbaarheid van de aanbesteding steekhoudend zijn. De argumenten die zij nu naar voren brengt, wegen voor mij dan ook niet zo zwaar. Is zij bereid om alsnog in te gaan op het nut van het uitlokken van zo'n proefproces?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voor mij blijft staan dat het testen van al die verschillende pilots op de bezwaren stuit die ik zojuist noemde. Gezien de adviezen die ik heb gekregen, zie ik op dit moment dan ook geen heil in een pilot. Ik wil gewoon aan de slag met het wetsvoorstel.

De heer Schouw (D66):

Ik heb niet gepleit voor het houden van een ratjetoe aan pilots. Verder zou ik toch graag zien dat de staatssecretaris ingaat op mijn inhoudelijke punt: het uitlokken van een proefproces om meer juridische duidelijkheid te krijgen. En dat is ook mogelijk met een door het departement aangestuurde pilot.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat het onhandig is bij een pilot met aanbesteding door een school dat de ouders over het geld beschikken. Dat is echter precies wat er bij de pilot in Venlo is gebeurd. In Venlo heeft de school aanbesteed en vervolgens hebben de ouders betaald. Net als de heer Schouw zou ik het interessant vinden om door middel van een pilot uit te vinden of de door velen bejubelde aanbesteding in Venlo juridisch houdbaar is.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Heeft de staatssecretaris overwogen dat het draagvlak kan worden vergroot door evidence based te werk te gaan, door op een eenduidige wijze het onderwijs te benaderen? Pilots kunnen bewijzen dat het goed gaat, wat het draagvlak vergroot; nu is dat bijna minimaal. Hoe heeft de staatssecretaris dit gewogen?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Alle scholen met een intern boekenfonds kunnen aanbesteden; waarschijnlijk moeten zij dat zelfs. Ik neem aan dat de staatssecretaris daarop nog terugkomt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dit is een belangrijk bijkomend punt. Scholen zijn inderdaad aanbestedingsplichtig voor hun interne boekenfondsen. Doorgaans verloopt dat niet via een aanbestedingsprocedure, terwijl zij daar wel al toe verplicht zijn. Nu de discussie over aanbesteden en boeken scherper wordt gevoerd, is daar meer aandacht voor. De komende jaren zullen de scholen dus sowieso moeten gaan aanbesteden. Met dit wetsvoorstel wordt dat rechtgetrokken, nog afgezien mijn bezwaren tegen de pilots. In de brief van Brussel staan de kaders waarbinnen de aanbesteding moet plaatsvinden heel helder vermeld. Verder heb ik de Tweede Kamer beloofd dat de taskforce het aanbesteden an sich zal ondersteunen. Voor het goed uitvoeren van pilots zouden bovendien heel veel varianten moeten worden uitgewerkt. Mede omdat scholen nu al aanbestedingsplichtig zijn, is het beter om de het voorliggende wetsvoorstel in te voeren, binnen de juridische randvoorwaarden zoals ik die in beeld heb gekregen.

De heer Schouw (D66):

Staat de staatssecretaris nog steeds achter de zin in de memorie van antwoord waarin zij stelt dat echte duidelijkheid over de juridische houdbaarheid en de aanbesteding pas kan worden verkregen als de nationale of de Europese rechter daarover een uitspraak doet?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De rechter en het Europese Hof van Justitie zullen zich uiteindelijk moeten uitspreken. Naar eer en geweten kan ik melden dat wij geen procesmonopolie hebben; dat ligt uiteindelijke bij de rechter en het Europese Hof.

De heer Schouw (D66):

Die duidelijkheid kun je toch alleen krijgen door het voeren van een proefproces?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er zijn heel veel varianten te bedenken, bijvoorbeeld bij de wijze van aanbesteden en de randvoorwaarden waaronder dat gebeurt. Dat is een heel breed scala. Bovendien moet een deel van de scholen nu al aanbesteden, dus die slag zullen zij toch moeten maken. In dat licht en gezien de adviezen van het directoraat-generaal van de Commissie, ben ik van mening dat het verantwoord is om op dit moment deze stap te zetten.

De heer Schouw (D66):

Ik kan niet anders dan constateren dat de staatssecretaris nee zegt tegen het voeren van een proefproces om juridische duidelijkheid te krijgen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daarop heb ik mijn antwoord gegeven.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Het gaat niet om tal van pilots maar om de cruciale vraag of bestellen op titel en ISBN juridisch wel of niet houdbaar is. De verlenging van het overgangsjaar kan daarover wel degelijke uitsluitsel geven.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ook daarin zijn er vele varianten, zoals raamcontracten, directe levering, distributie en het oude inkoopbureau van het Rijk, die aan de orde zouden moeten komen. Gezien de aanbestedingsplicht die een deel van de scholen al heeft, de nadelen van verder uitstel en de brief uit Brussel, is er op dit moment geen aanleiding om pilots te houden. Het is verantwoord om de stap te zetten.

De heer Thissen (GroenLinks):

Volgens de staatssecretaris biedt de WTOS noch de eenmalige uitkering in september soelaas om te bereiken wat het kabinet wil: een verlaging van de schoolkosten voor ouders met schoolgaande kinderen. Volgens haar moet degene die het geld heeft – dat kan alleen de school zijn – ook bepalen, zodat de marktwerking ervoor zorgt dat de kosten voor schoolboeken omlaaggaan. Waarop baseert zij haar stelligheid? De overheid heeft ervaring met tal van aanbestedingen, zoals de hsl, de Betuwelijn, de tunnels in Roermond bij de A73 en diverse Amsterdamse projecten. Die zijn meer dan eens financieel gigantisch uit de bocht gevlogen. Wij bepalen als overheid omdat wij betalen, maar wij houden het niet in de klauwen. Er worden allerlei afspraken gemaakt waardoor wij iedere keer een prijs betalen die hoger is dan gecalculeerd. Ik vraag mij dus af waarop de stelling van de staatssecretaris is gebaseerd, zonder die op voorhand als een "Eftelingstelling" te betitelen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ga graag straks nog in op aanbesteden en marktwerking. Ik kom nog op dit punt terug.

De fracties van de ChristenUnie en de SGP hebben mij gevraagd of ik het standpunt deel dat het wetsvoorstel een verdere uitwerking is van artikel 23 van de Grondwet. In ons rechtsstelsel toetst de wetgever of wetten strijdig zijn met de Grondwet. Elkaar opvolgende wetten zijn daarom in lijn met artikel 23 van de Grondwet, ondanks dat de wetten verschillend van inhoud zijn. Overigens complimenteer ik de heer De Boer met zijn speurwerk. In zijn analyse haalde hij zelfs de toelichting op artikel 55 van de Lager Onderwijswet 1920 aan; de passage over woordenboeken en atlassen kwam mij bekend voor. Dit is zeker opmerkelijk; een compliment voor de speurzin.

Ik begrijp de redenering waarlangs de heer De Boer tot zijn standpunt komt: het wetsvoorstel is wellicht het sluitstuk van de uitwerking van artikel 23, zevende lid. Gelet op de passage waarmee ik mijn reactie op deze vraag begon, zie ik het iets algemener. Met de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP ben ik het wel eens dat het voorliggende wetsvoorstel in lijn is met de Grondwet.

Ik kom bij het blokje "aanbesteden van lesmateriaal". Mogen scholen nog wel de boeken kiezen die zij willen? Die vraag stond centraal bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Het antwoord is: ja, met naam en toenaam. Het zou voor eenieder van ons ondenkbaar zijn dat dit niet het geval was. Wel was er een discussie rond de interpretatie van de aanbestedingsregeling op het specifieke terrein van schoolboeken, met name over de "homogene opdracht" met betrekking tot distributie als opdracht voor dienstverlening. Voor mij reden om een second opinion te vragen aan mr. Pijnacker Hordijk – zoals vermeld in de memorie van antwoord – gezien zijn reputatie als expert op het gebied van Europees aanbestedingsrecht.

Vooral voor de scholen is het natuurlijk relevant om goed te weten welke mogelijkheden zij hebben binnen de aanbestedingsregels. Het advies bevestigde de door mij getrokken conclusie dat de keuzevrijheid van scholen door de aanbestedingsregels niet wordt aangetast. Titels kunnen met naam en toenaam worden genoemd. Het advies van Pijnacker Hordijk reikte op een aantal punten echter verder dan de adviezen die ik tot dan toe had ontvangen. In de memorie van antwoord ben ik daarop uitvoerig ingegaan, onder andere op de onderwijsspecificatie in relatie tot technische specificatie en de distributie als IIB-dienstverleningsopdracht.

De ruimte die Pijnacker Hordijk aangaf, is voor mij reden geweest om Brussel opnieuw te benaderen. Eind 2007 heeft de permanente vertegenwoordiging bij de Europese Unie op mijn verzoek al informatie ingewonnen omtrent de aanbestedingsplicht van scholen. Centraal stond toen de vraag: zijn scholen aanbestedingsplichtig voor wat betreft de schoolboeken, of kun je dat anders zien? Het antwoord was helder. Een aantal Kamerleden gaf aan dat het antwoord voor hen nog niet helder was, maar het is klip-en-klaar: scholen zijn aanbestedingsplichtig bij de aanschaf van schoolboeken. Half april heb ik een aantal conclusies dat op basis van het advies van Pijnacker Hordijk te trekken zou zijn, voorgelegd aan de Commissie. Dit heeft geleid tot de vlotte en heldere beantwoording die is weergegeven in de memorie van antwoord. De Kamer heeft inmiddels ook de achterliggende stukken toegezonden gekregen.

De reactie van de Commissie bevestigde andermaal dat de keuzevrijheid van de scholen niet wordt aangetast. Scholen kunnen titels met naam en toenaam noemen en zelfs ISB-nummers, zonder de toevoeging of gelijkwaardig. De commissie geeft aan dit ook in andere landen te hebben geaccepteerd. Niemand is gebaat bij juridisering en niemand is gebaat bij voortdurende discussies over de interpretatie van de regelgeving. Iedereen is gebaat bij helderheid. Die helderheid is er mijns inziens. Scholen weten waar zij aan toe zijn. De Taskforce Gratis Schoolboeken zal alles uit de kast halen om scholen te ondersteunen om de inkoop van lesmateriaal op een veilige en verstandige manier vorm te geven.

Mevrouw Dupuis (VVD):

De staatssecretaris stelt dat het helder is. Ik citeer een kort stuk uit het antwoord van de diensten van de Commissie, dus zeg maar het directoraat-generaal: "De diensten van de Commissie kunnen in dit stadium gezien de gegeven zeer korte termijn alleen hun informele en voorlopige antwoorden geven op de gestelde vragen, een en ander op basis van de overgelegde documenten." Hier staat dus dat het informele en voorlopige antwoorden zijn. Dat is toch niet stevig genoeg als het om iets gaat wat scholen in zo'n grote mate kan bezighouden in de toekomst? Ik kom overigens straks nog met een bewijs dat dit nu al speelt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb uiteraard naar aanleiding hiervan contact gezocht met de Permanente Vertegenwoordiging. Die heeft mij te kennen gegeven, na navraag bij de Commissie, dat dit het eindadvies is van de Commissie omdat de zij hier al heel ver mee gaat. Degenen die bij Europa betrokken zijn, weten dat ook. Het tweede betreft de betrokkenheid bij en de binding van de Commissie aan deze uitspraak. Ik ben bij de Permanente Vertegenwoordiging nagegaan hoe dat zit. Deze heeft aangegeven dat het normaal is dat de Commissie een slag om de arm houdt omdat zij uiteindelijk niet het procesmonopolie heeft. Het Hof van Justitie heeft het laatste woord.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Waarom hebben wij die mededeling dan niet op schrift ontvangen? Dat zou toch voor de hand liggen? Als dat het laatste is dat de Commissie hierover te zeggen heeft, zouden wij dat wel heel graag vastgelegd willen zien. Dan is er immers inderdaad een probleempje opgelost.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dit is wat ik medegedeeld heb gekregen vanuit de Permanente Vertegenwoordiging. Ik hoop van harte dat mijn woorden hier als zodanig tellen. Dit is mijn reactie op de gestelde vraag.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Wij vinden het niet voldoende.

De heer Schouw (D66):

Als ik op een stoel zat, zou ik ervan af kunnen vallen. Het is nogal wat. Mevrouw Dupuis citeerde net een aantal zaken. Het betrof een informeel en onvolledig advies. Er staat ook nog bij dat het een advies betreft van één directoraat-generaal en dat andere directoraten-generaal niet zijn geraadpleegd. Vervolgens is de laatste zin: "Deze informele en voorlopige antwoorden zullen moeten worden aangepast indien aanvullende feitelijke of juridische informatie beschikbaar komt die dit vereist." Vervolgens komt er nog een tweede alinea en dat is degene die u had opgenomen in de memorie van antwoord, namelijk: "Ten slotte moet worden opgemerkt dat uiteindelijk het Hof van Justitie de hele zaak bepaalt." U hebt die eerdere alinea's niet opgenomen in de memorie van antwoord. U zegt nu eigenlijk dat u op informele wijze hebt begrepen van de Permanente Vertegenwoordiger – die gaat er volgens mij overigens niet helemaal over, want dat is de Europese Commissie – dat het anders ligt. Dat is dus een nieuw feit. Dat nieuwe feit moeten wij wat harder hebben dan een mededeling tussen neus en lippen door staande de vergadering.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De formulering die de heer Schouw noemde, moet voor Europese begrippen, gelet op het feit dat men daar altijd vele slagen om de arm houdt, niet als uitzonderlijk worden beschouwd. Dat is het beeld dat ik heb gekregen van degene door wie ik mij daarover heb laten informeren. Het is duidelijk dat er niet meer komt vanuit het directoraat-generaal Interne Markt wat dit onderwerp betreft dan dit advies. De antwoorden zijn klip en klaar. Dat de Commissie zich uiteindelijk niet bindt, is logisch omdat zij niet het procesmonopolie heeft. Zo is mij dat ook verteld. De heer Schouw probeert hier het beeld te creëren dat er allerlei zaken niet gecommuniceerd zijn. Ik heb de Kamer direct nadat de vraag is gesteld de brief ter hand gesteld. Daarnaast heb ik zelf het initiatief genomen om te streven naar openbaarheid. Ik vind dat wij met deze brief een bijzonder belangrijk document in handen hebben op basis waarvan wij ons langs die lijn ook in de komende tijd in de taskforce en in de advisering kunnen bewegen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

De staatssecretaris beoordeelt de brief als klip en klaar. Wij hebben echter helaas ook beoordelingen van diezelfde brief waarin wordt aangegeven dat deze niet klip en klaar is. Als ik het goed begrijp, heeft zelfs de CDA-fractie in deze Kamer gevraagd of het kabinet bereid is om de aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten in die zin te wijzigen dat er een uitzondering mag worden gemaakt voor de onderwijskundige specificaties. Ik ben benieuwd wat zij vindt van de reactie van Brouns Juristiek op de memorie van antwoord waarin staat dat de onderwijskundige specificaties zoals in de brief uit Brussel zijn aangegeven geen uitzondering kunnen vormen, omdat zij niet in de uitzonderingsregels staan. In de technische specificaties voor het aanbesteden voor muziekscholen, zouden dan bijvoorbeeld muzikale eisen worden gesteld in plaats van onderwijskundige eisen. Binnen drie dagen nadat wij de brieven van de staatssecretaris hebben ontvangen, hebben wij dus alweer contraire second opinions gekregen. De staatssecretaris mag de brief dan wel als klip en kaar beoordelen, maar wij doen dat niet.

De heer Thissen (GroenLinks):

De staatssecretaris zei net dat scholen nu gelukkig weten waar zij aan toe zijn. Het enige dat scholen weten, is dat zij moeten aanbesteden. Vervolgens gaan zij het glibberige pad op van procesrisico, want de Europese Commissie en het directoraat-generaal gaan er niet over. Zij geven een juridisch beleidsadvies, waarbij een inschatting wordt gegeven zonder dat deze 100% juridisch waterdicht kan worden gemaakt. Alle scholen voor voortgezet onderwijs worden dus nu een pad op gestuurd waarop zij hoge risico's gaan lopen als de nationale rechter of het Europese Hof er een uitspraak over doet. Als dat gebeurt, zijn de gevolgen niet te overzien. Ik zou als school wel link uitkijken om in dat koude water te stappen en met de staatssecretaris te gaan zwemmen om dan ook nog een keer de kosten voor onderwijs voor ouders te verlagen. Ik vind dat ongelooflijk tricky.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb ook gezien dat er heel veel juridische adviezen over een weer gaan, mevrouw Ten Horn. Ik weet ook van wie die juridische adviezen afkomstig zijn, want ik kijk nuchter naar wat uit welke hoek komt. Dat maakt zaken soms ook wat helderder. Ik kijk naar hetgeen het directoraat-generaal mij heeft geschreven. Dat heeft een heel heldere lijn neergelegd waar het gaat om het aanbesteden van schoolboeken.

De heer Thissen vroeg of de brief 100% juridisch waterdicht is. Wij gaan de komende tijd heel erg hard aan de slag om de aanbestedingsprocedure an sich op een goede manier te laten verlopen. Er is een aantal klip en klare antwoorden van de Commissie. Natuurlijk moet ik aan het eind zeggen – daar ben ik ook in de memorie van antwoord duidelijk over geweest – dat uiteindelijk de rechter en het Hof van Justitie degenen zijn die finaal uitspraak doen. Dat geldt overigens voor alle zaken. Het geldt ook nu al voor de scholen die met een intern boekenfonds bezig zijn en dus aanbestedingsplichtig zijn.

Mevrouw Ten Horn (SP):

De staatssecretaris insinueert dat wij bepaalde adviezen, zoals dat van Brouns Juristiek, in ons voordeel aanhalen. Ik wil benadrukken dat dit juristen betreft die voor de aanbesteding zijn en die er een pleidooi voor houden omdat hiermee volgens hen de prijzen naar beneden zullen gaan. Ik citeer geen mensen die tegen de aanbesteding zijn. Ik citeer mensen die daar zorgvuldig over hebben nagedacht. Zij stellen dat wat nu door Brussel wordt gezegd, namelijk dat er mag worden aanbesteed op basis van onderwijskundige eisen aan onder andere de titel en het ISB-nummer, wel eens niet zou kunnen kloppen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. Als de brief uit Brussel klip en klaar is, hoe kan dan in de brief over de aanneming inzake het Johannes Fontanus College in Barneveld sprake zijn van een ontzettend juridische twist over allerlei vragen, onder meer over het al of niet specifiek toevoegen van de ISB-nummers? Men rolt in Barneveld nu al met elkaar over de vloer. Hoe kan dat in een situatie die volgens de staatssecretaris klip en klaar is? Ik begrijp dat niet.

De heer Essers (CDA):

Ik heb de staatssecretaris gevraagd wat de mate van zekerheid is, op basis van dit advies, dat de Commissie Nederland niet zal beschuldigen van het ontduiken van Europese regelgeving. Het is duidelijk dat hierover juridische geschillen mogelijk zijn. Dat blijkt ook wel uit de stukken. Het gaat om de vraag welke mate van zekerheid er is dat de Commissie niet tegen Nederland zal optreden als partij.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Essers heeft eigenlijk al antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Dupuis. Natuurlijk proberen belanghebbenden, vooral in een periode dat er volop wordt gedebatteerd, hun belangen te verdedigen door middel van allerlei juridische punten. Ik heb begrepen dat het in dit geval ging om een uitgever of distributeur die uiteindelijk niet heeft meegedaan aan de procedure rondom Barneveld, althans niet is overgebleven.

Op de tweede vraag van de heer Essers kan ik positief reageren. Dat staat ook behoorlijk helder in de brief. De Commissie heeft van twee landen al geaccepteerd dat het gaat zoals het gaat. Dat vind ik een heel belangrijk punt. Een van de Länder in Duitsland heeft actief toestemming gekregen van de Commissie. Dat is ons meegedeeld vanuit het directoraat-generaal. Gelet op die combinatie van factoren in de brief van Brussel, vind ik dat deze weg op een goede manier kan worden bewandeld, ook kijkend naar waar de regelgeving is ontstaan, namelijk in Brussel, bij het Europees Parlement en de Europese Commissie, en gelet op de heldere adviezen over de hoofdlijnen van de advisering aan de scholen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik heb de afgelopen weken door dit wetsvoorstel veel geleerd over Europees aanbestedingsrecht. Ik heb de indruk gekregen dat het balletje pas gaat rollen als een benadeelde partij die de gunning niet heeft gekregen een procedure start. Dat is nu in Barneveld aan de gang. Stel dat een school heeft aanbesteed en dat er juridische procedures volgen. Ook de heer Essers acht dit denkbaar. Wie draait dan op voor de kosten?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De scholen zijn verantwoordelijk voor de aanbestedingsprocedure. De scholen zijn aanbestedingsplichtig, niet alleen straks, maar nu ook al voor een deel, omdat ze te maken hebben met de Europese aanbestedingswetten. De heer Essers gaf terecht aan dat dit niet ter discussie staat. De inzet van de taskforce is er de komende tijd op gericht dat dit risico zo klein mogelijk blijft. De scholen worden ook door de taskforce bijgestaan als zij ondersteuning nodig hebben. Uiteindelijk zijn de scholen echter wel zelf verantwoordelijk voor de aanbesteding.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. De staatssecre taris stuurt de scholen op het glibberige en onzekere pad van juridische risico's in het geval van het ontstaan van jurisprudentie, nationaal dan wel Europees. De financiële gevolgen daarvan komen geheel voor rekening van de scholen, terwijl zij lumpsum worden betaald. Waar moeten de scholen die kosten verhalen? De staatssecretaris stelt dat altijd sprake is van een procesrisico, maar zij duwt daardoor ongeveer 2000 scholen voor voortgezet onderwijs dit onzekere pad met een juridisch en financieel open eind op. De rijksoverheid kan zo'n risico lopen. Bij tal van wetgevingsprojecten loopt zij dat risico ook, maar zij kan dat dragen. De rijksoverheid kan zich er ook tegen verzetten en haar eigen verhaal er tegenover zetten. De staatssecretaris legt deze kwestie echter bij de scholen neer, maar dat is een te onzekere situatie. Als ik schooldirecteur was, zou ik het wel weten: ik zou dit niet accepteren, tenzij deze kwestie door de staatssecretaris volledig wordt afgedekt.

De heer Essers (CDA):

Ik dacht dat het bedrag van 45 mln. bestemd was voor de aanloopkosten die scholen maken in de eerste drie jaar dat zij met de problematiek te maken krijgen en dit soort procedures gaan voeren. Daarom heb ik de staatssecretaris gevraagd hoe het staat met de procedure. Ik heb gevraagd wie bepaalt hoeveel de scholen terugkrijgen van de kosten die zij maken voor de aanbesteding. Ik heb niet begrepen dat er helemaal niets wordt gefinancierd.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De 45 mln. wordt gebruikt voor de kosten van een verantwoorde aanbesteding, met behulp van deskundigen die het project begeleiden. Als dat de vraag was, heb ik die verkeerd verstaan.

De heer Essers (CDA):

Dat zijn procedurekosten.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Juist. Dan heb ik de vraag inderdaad verkeerd verstaan. De kosten die te maken hebben met dit traject zullen wij aan de scholen vergoeden. Daarvoor gaat de komende jaren een vast bedrag naar de scholen. Met die 45 mln. gaat ook een bepaald bedrag richting de scholen voor de overgang van een eventueel iets duurder boekenpakket naar een wat goedkoper boekenpakket.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Stel dat een school het helemaal volgens het boekje doet, ondersteund door de taskforce en dat een leverancier die de gunning niet heeft gekregen zich benadeeld voelt en een proces begint. Wie draait dan op voor de kosten daarvan? Als de scholen opdraaien voor de proceskosten, vraag ik mij af hoe dit zich verhoudt tot het standpunt van de staatssecretaris dat wie betaalt ook bepaalt. Dan zouden de scholen ook een stem moeten hebben in de interpretatie van de brief van de Europese Commissie. Als de scholen moeten afgaan op de interpretatie van de regering, moet de regering ook verantwoordelijk zijn voor de gevolgen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De brief van de Commissie is voor mij relevant, omdat daarmee een verantwoord wetgevingsproces kan worden ondersteund. Wetten hebben ook een uitwerking op andere instanties, want die moeten ermee aan de slag, bijvoorbeeld in aanbestedingstrajecten. Dat is klip en klaar, maar wij zullen de scholen er met behulp van de taskforce en andere organisaties, zoals besturenraden en de VO-raad, zo goed mogelijk bij ondersteunen. De besturenraden zien allerlei mogelijkheden om dat op een goede manier te doen. Wij voelen ons extra verantwoordelijk om dat traject zo goed mogelijk te laten verlopen, maar uiteindelijk zijn de scholen autonoom in het maken van de afweging hoe zij tot aanbesteding overgaan. Wij zullen ze wel zo goed mogelijk adviseren, want er moet tot een veilige en verstandige route worden gekomen. De scholen moeten het zelf doen, maar dat geldt voor heel veel organisaties die onder een bepaalde wet vallen. Uiteindelijk moeten zij de opdracht die er ligt zelf uitvoeren.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. Wij begonnen dit blokje van het debat met de kwestie van het klip en klaar vaststaan van de richtlijnen vanuit Europa en wij eindigen nu met de constatering, althans de mijne, dat de scholen kwetsbaar zijn voor een aanbesteding, waarbij bepaalde bedrijven niet aan hun trekken komen als zij de gunning niet krijgen. Daar hebben zij geen groot verweer tegen, maar het gaat bij uitgevers vaak om heel grote bedrijven die de tijd en het geld hebben om een juridische procedure te starten. Dat geldt echter niet voor scholen. Hoe kunnen wij scholen toch zo kwetsbaar maken? Met behulp van een taskforce worden ze nog een klein beetje ondersteund, maar de positie van de scholen is toch principieel onjuist?

De heer Schouw (D66):

Je kunt het financieel risico voor een onzeker aanbestedingstraject natuurlijk niet bij de scholen neerleggen. Op dat punt moet de staatssecretaris met een oplossing komen. Verder moet ik vaststellen dat de 45 mln. niet ter dekking is van eventuele juridische risico's. Dat zijn andersoortige proceskosten. Dan heb ik nog een opmerking die mij in de mond werd gelegd door de staatssecretaris. Ik vond het echt een geweldige vinding: de term "actieve toestemming". Toen dacht ik: kan die brief van de Europese Commissie – waar u zo hoog van opgeeft – beschouwd worden als een actieve toestemming van de Europese Commissie?

De voorzitter:

Ik zie nog drie woordvoerders achter de interruptiemicrofoon. U wilt alle drie nog aansluiten? Ik kijk even naar de staatssecretaris, want het wordt nu wel heel veel achter elkaar. Zullen wij eerst ruimte geven voor een reactie op de reeds geplaatste interrupties?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik heb geen antwoord gehad op de vraag die ik had gesteld. Ik wil gewoon een klip-en-klaar antwoord: als een school, gesteund door de taskforce, alles volgens het boekje doet en toch een proces aan zijn broek krijgt, wie draait dan op voor de kosten?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Dit is inderdaad wel de cruciale vraag. Het gaat er natuurlijk niet om dat ieder risico van de school bij de aanbesteding gedekt wordt door het Rijk. Dat zou een onverantwoorde carte blanche zijn. Op een gegeven ogenblik kunnen er echter processen voortkomen uit de interpretaties zoals die door de staatssecretaris worden aangehangen. Als die interpretaties betwist worden lijkt mij dat een risico van het Rijk.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het allerbelangrijkste is dat wij er met de taskforce alles aan doen om juridische procedures te voorkomen. De zorgvuldigheid die daar gehanteerd wordt zal heel groot zijn. Als een school in een bepaalde situatie een sanctie krijgt, moeten wij ons ook niet voorstellen dat het daarbij om megabedragen zou gaan. Het kan gaan om 10% van de winst die uiteindelijk niet verkregen is door een uitgever of een distributeur. Dat zijn geen joekels van bedragen; wij moeten dat proportioneel bekijken. Het is wel in principe de school die aanbesteedt en eindverantwoordelijk is. Die moet uiteindelijk de eigen afweging maken.

Dan de vraag van de heer Schouw. Moet ik deze brief beschouwen als een actieve toestemming? Het antwoord daarop is dat de brief beschouwd moet worden zoals hij er ligt, met alle alinea's die erin zitten. Dat wil zeggen dat de zienswijze van het directoraat-generaal van de Commissie is zoals hier aangegeven wordt. Op basis van die brief en van die heldere uitspraken ga ik de komende tijd aan de slag met de taskforce.

De voorzitter:

Heeft de staatssecretaris een antwoord gegeven op alle gestelde vragen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, het waren eigenlijk vragen die elkaar ten dele overlapten, maar misschien heb ik wat laten liggen. Dan vraag ik excuses, ik hoor het graag.

De heer Schouw (D66):

Misschien kunt u wat meer helderheid geven over de vraag wie de rekening moet betalen als er niet goed aanbesteed wordt. U had het over sancties. Daar zijn kosten aan verbonden. Het gaat er niet over of die kosten hoog of laag zijn; het gaat om het principe. Ik begrijp dat de staatssecretaris zegt dat het principe is dat de rekening bij de scholen komt te liggen. Dat is dan klip-en-klaar; dat weten wij dan en kunnen het meenemen in onze overwegingen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat de scholen uiteindelijk eindverantwoordelijk zijn en hun eigen afweging maken. Welke ruimte heeft een school die eigenlijk niet wil aanbesteden – omdat hij het traject veel te lastig vindt – om op dat punt nog een eindafweging te maken?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Waarom wijken wij af en waarom is het zo ontzettend de moeite waard om deze weg nu ook echt in te slaan? Dat is omdat onze boekenprijzen dermate hoog zijn – ze gaan vele malen over de kop ten opzichte van andere landen – en daarmee dus ook daadwerkelijk boven de aanbestedingsgrens uitgekomen zijn. Wij hebben ook grote scholen; ook dat maakt dat wij aanbesteden of in ieder geval snel boven die grens uitkomen. Scholen krijgen straks de middelen en zullen de boeken moeten kopen. Elke school zal daarbij dan aanbestedingsplichtig zijn, tenzij men zelf het materiaal ontwikkelt. Dat willen wij gaan stimuleren. Als je het budget zelf in handen hebt, kan het heel profijtelijk zijn om dat zelf te doen. Als men echter boven de aanbestedingsgrens uitkomt en zelf de boeken gaat kopen, zal men dat moeten doen via een aanbesteding. De Commissie geeft duidelijk aan dat daar twee wegen voor zijn. Distributie – waarbij men gewoon de ISB-nummers, dus naam en toenaam kan noemen – en levering, waarbij de Commissie ook aangeeft dat naam, toenaam en ISB-nummer genoemd kunnen worden.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Mijn excuses dat er zoveel interventies nodig zijn. Ik heb nog een vraag. Wij hebben begrepen dat zodra een procedure wordt gestart door iemand die geen gunning heeft gekregen, de aanschaf wordt opgeschort. Dat lijkt mij – als het juist is – een vrij vreselijke constatering. Dat zou betekenen dat er helemaal geen boeken zijn op een moment dat die er wel behoren te zijn. Wij zouden op dat punt heel graag verheldering willen hebben van de staatssecretaris. Als er door een bedrijf een procedure wordt gestart tegen een school, betekent dat dan inderdaad dat de aanschaf wordt opgeschort en er gewoon geen boeken zijn?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij doen er alles aan om dat te voorkomen. Om het risico op ongewenste toestanden zo klein mogelijk te houden, is het voor scholen van groot belang om tijdig te beginnen met de aanbestedingsprocedure. Daar zullen wij ook op inzetten vanuit de taskforce, zodat de gevolgen van een uitspraak in een kort geding zo nodig nog tijdig hersteld kunnen worden. Overigens – en ook dat is bekend – is het gebruikelijk dat de nationale rechter, alvorens tot een uitspraak te komen, de belangen van alle partijen die in het geding zijn tegen elkaar afweegt. Hij zal zeker afwegen of het belang van een ondernemer opweegt tegen dat van een school die zonder schoolboeken komt te zitten, vooral wanneer er naar eer en geweten gehandeld is, volgens de lijn die wij van het directoraat-generaal van de Commissie hebben gekregen.

De heer Essers (CDA):

Ik sluit zeker niet uit dat in de eerste jaren procedures zullen worden gestart. De discussie die wij nu voeren zal niet afgerond worden. Ik maak een onderscheid tussen situaties waarbij een school het aan zichzelf te wijten heeft dat er een procedure wordt gevoerd – je kent de regels en je hebt er geen juist gebruik van gemaakt – en situaties waarbij de school het slachtoffer is van de eerste procedures, waarbij alle onduidelijkheden die juridisch nog zullen worden opgeworpen aan de orde komen. Ik vind het redelijk dat de 45 mln. die voor de aanloopjaren is bestemd, deels daarvoor wordt bestemd. Dat betekent dat je de taskforce niet alleen het proces laat begeleiden, maar ook daadwerkelijk juridisch advies laat geven en de procedure zover mogelijk laat voeren; althans, dat de kosten van die procedure ook voor rekening van de overheid komen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Laat ik hierop in tweede termijn nog nader terugkomen. Ik heb in ieder geval al aangegeven dat de 48 mln. die beschikbaar is geheel naar de scholen toe zal gaan, binnen allerlei gradaties. Dat is in ieder geval klip-en-klaar. Dit heeft ook betrekking op het proces van de opstart en het advies inhuren. Ik zal op dit punt in tweede termijn graag nader terugkomen.

De heer Schouw (D66):

Het spijt mij, maar dit is toch even iets te makkelijk. Ik heb net een interruptie geplaatst over het principe. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of haar principe is – dat heb ik toch goed begrepen – dat de lasten van dat soort zaken terechtko men bij de scholen. De staatssecretaris zei daarop: ja. Dan stelt de vertegenwoordiger van de CDA-fractie weer die vraag. De staatssecretaris herhaalt het principe niet maar zegt: ik kom daar in de tweede termijn op terug. Dit hele dossier kenmerkt zich door elke keer weer verschuivende zaken. Wat betekent die opmerking van de staatssecretaris? Dat zij er in tweede termijn weer een potje – 10 mln. of 20 mln. – bij doet? Waarom herhaalt de staatssecretaris niet het principe dat tien minuten geleden aan de orde was?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij zijn volgens mij met elkaar in debat. Ik ken de heer Schouw als iemand die het debat graag aangaat en vervolgens discussieert en luistert naar elkaars argumenten. Ik antwoord op uw vraag dat mijn inzet bij dit wetsvoorstel datgene is wat ik tegen u gezegd heb. De heer Essers komt er vervolgens nogmaals op terug. Ik wil voor mijzelf even die 48 mln. in beeld hebben. Er is een aantal aspecten waaraan dat geld besteed wordt. Gelet op de vele vragen lijkt het mij goed dat ik er zekerheidshalve in tweede termijn nog een keer op terugkom. Ik doe dan alleen maar recht aan uw inbreng en die van andere fracties en aan de zorgvuldigheid. Op dit moment kan ik niet anders zeggen dan wat ik zojuist tegen u heb gezegd.

Door alle interrupties – elk nadeel heeft zijn voordeel – zijn al veel vragen beantwoord. Ik zal even kort door mijn papieren bladeren. Als iets al aan de orde is geweest, draai ik het gewoon weg. Anders verval ik in herhaling en dat is waarvoor ik mij wilde hoeden.

De heer Essers vroeg of ik bereid was het besluit inzake de aanbestedingsregels te wijzigen. Over wijziging van het besluit over de aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten gaat, zoals u weet, mijn collega Van der Hoeven. Ik ben uitgegaan van de huidige wet over de aanbesteding. Daarover heb ik de vraag bij de Commissie gesteld. Daarover heb ik ook de brief gekregen. Als de heer Essers van mening is dat het goed is om daarin wijzigingen aan te brengen, dan laat ik dat graag aan hem, maar dan wel in debat met mijn collega-minister Van der Hoeven.

Er is ook gevraagd naar de kosten in algemene zin van de Europese aanbesteding, de kosten om een bureau in te huren et cetera. Volgens de berekeningen die wij hebben en op basis van de ervaringen van scholen die het op dit moment doen, varieert het van € 3000 tot ongeveer € 10.000. Zoals ik het nu inschat, zal dat bedrag naar de scholen gaan, los van de andere middelen die wij ook op een goede manier willen besteden om de scholen op een goede manier te ondersteunen.

Mevrouw Ten Horn vroeg hoe aanbesteding met de titel is te rijmen en of de Commissie het ook in andere lidstaten heeft geaccepteerd. Zij verwees naar de opmerking dat er amper ervaring is in de landen om ons heen. Malta, Finland en Duitsland werken inmiddels met een openbare aanbesteding met naam, toenaam en ISB-nummer. De Commissie heeft in de brief geschreven dat zij dit accepteert. Het gebeurt nu in drie landen, maar er zijn veel meer landen in het Europa. Het is dus een bescheiden aantal. Daarom is dat woord "amper" gebruikt in de memorie van antwoord.

De heer Essers vroeg in hoeverre de variant waarbij boeken slechts door één uitgever worden geleverd en niet voor boekhandels/distributeurs verkrijgbaar zijn, nadere studie en overweging behoeft. Bij die variant hoeft niet te worden aanbesteed. Hoe realistisch is het om te veronderstellen dat in de toekomst meer van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt? Kan de staatssecretaris aangeven of met deze variant gepaard gaande mogelijke extra kosten voor scholen opwegen tegen het voorkomen van aanbestedingskosten? Ik lees zijn vragen nog maar even op. Of er door de uitgevers in de toekomst meer gebruik zal worden gemaakt van het alleenrechtvariant is niet te voorspellen. Het houdt voor de uitgevers naast het door de heer Essers geschetste voordeel ook een risico in om producten te maken die alleen via het eigen bedrijf verkocht kunnen worden. Uitgevers maken niet voor niets gebruik van distributeurs en boekhandels om hun waren aan de man te brengen. Of de mogelijke extra kosten voor het wegvallen van het concurrentievoordeel opwegen tegen het voorkomen van de aanbestedingskosten, is wel afhankelijk van de schaal waarop het inkopen zonder aanbesteding gebeurt en de professionaliteit van de inkopende school. Naarmate de school vaker heeft aanbesteed, zodat de kosten ervan drastisch afnemen, kan het lucratiever blijken om alles in een keer bij een uitgever/distributeur te leggen. In de praktijk komt het alleenrecht ook nauwelijks voor; het gebeurt eigenlijk heel weinig. Het is slechts alleen maar als een theoretisch punt aan de orde gesteld.

Is Venlo het enige goede voorbeeld? Nee, alhoewel goede voorbeelden nog niet talrijk zijn. Het resultaat van de aanbestedingsprocedure in Venlo is een heel scherpe prijs met een fors kortingspercentage op de consumentenprijs. Het is bovendien opmerkelijk dat het contract vooralsnog aan een uitgever wordt gegund. Dat is iets waarvan distributeurs zeiden dat het nooit zou gebeuren, maar de eerste de beste keer gebeurt het dus wel.

Het andere voorbeeld, waar mevrouw Dupuis op terugkwam, is Barneveld. Die school wilde overstappen van een extern naar een intern boekenfonds om zo kosten te besparen en binnen de gemiddelde prijs van het boekenpakket te blijven. Het resultaat van de gunning is uiteindelijk dezelfde leverancier, wat wel opmerkelijk is, alleen voor veel minder geld. Dat is toch waar wij het straks uiteindelijk voor gaan doen. Alle middelen die overblijven binnen die € 308 kunnen worden ingezet voor het onderwijs. Dat is het mooie van lumpsum.

Mevrouw Ten Horn vroeg wat er gebeurt als honderden aanbestedingen niet tijdig naar wens kunnen worden afgerond en vanaf wanneer de taskforce gaat monitoren. Ik heb er alle vertrouwen in dat met behulp van de taskforce de scholen op tijd hun aanbestedingen zullen afronden. Wij zullen daar heel actief aan werken. Ook het middenveld is er heel actief bij betrokken. Besturenorganisaties zijn al volop bezig, zeggen dat zij er goed kijk op hebben en gaan ermee aan de slag. Wij zullen het ook goed steunen. Mocht blijken dat scholen het niet voor elkaar krijgen, dan lijkt het mij niet voor de hand liggen dat zo'n onvoorziene omstandigheid de oorzaak zal zijn dat overgangsregeling met een jaar wordt verlengd. Het gaat om een groot aantal scholen. Wij doen er alles aan – de taskforce is al bezig om het plan strak te trekken – om scholen goed in de kijker te hebben. Er zijn regionale bijeenkomsten. Als scholen zich zich niet aanmelden, worden ze gebeld en wordt gevraagd hoe men bezig is. Er wordt gesproken met bureaus die op dit moment scholen adviseren. Er wordt gesproken met besturenorganisaties die actief zijn in het adviseren van scholen. Wij hebben dus een heel goed beeld. De taskforce houdt nu al de vinger aan de pols bij de resultaten van de aanbestedingsprocedure die scholen starten of zijn gestart. Men is dus al volop actief in het land en men wordt ook van alle kanten benaderd.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Kan de staatssecretaris zeggen wanneer "uiterlijk" tijdig is om nog een beslissing te kunnen nemen of er onvoorziene omstandigheden zijn? Ik wil gewoon een concrete datum horen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De komende weken zal dit volop uitgezocht worden. Het zal heel goed naar voren worden gehaald, waarbij ook zal worden gekeken naar de procedure en tijd die nodig zijn om eventueel een herstart te maken. Ik wil hier niet vastgeprikt worden op een datum, want ik heb die nog niet scherp in beeld. Ik kan mij echter voorstellen dat het verstandig is om uiterlijke november of december de aanbesteding te publiceren en ervoor te zorgen dat de ruimte er is om het te doen. Dat is echter een uitvoeringspunt waarmee de taskforce aan de slag gaat.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Wij zitten hier om de uitvoering te toetsen. De staatssecretaris praat over publiceren van de aanbesteding in november of december, waarbij het mij gaat om een beslissing als zich problemen voordoen met de aanbesteding. Ik heb niet voor niets het aantal van 100 genoemd. In de memorie van antwoord staat dat bij problemen een beslissing over een tweede jaar genomen moet worden, in overleg met de collega van Financiën, nog voor het nieuwe belastingjaar. Aangezien wij hier uiterlijk de laatste dinsdag voor de kerst beslissingen moeten nemen, neem ik aan dat aanbesteden in november of december te laat zal zijn. Ik wil dus graag vandaag, misschien in tweede termijn, een concreet antwoord van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mevrouw Ten Horn stelt twee verschillende punten aan de orde. Het eerste is het eventueel gebruikmaken van de mogelijkheid in de wet voor een overgangsjaar. Dat zal bij koninklijk besluit gebeuren en kan dus gewoon via de ministerraad gebeuren. Mevrouw Ten Horn sprak over de belastingkant. Daarover is afstemming met Financiën geweest. Dat zal op dat moment geregeld worden, maar het gaat uiteindelijk over de € 308 die in december van het jaar erop uitgekeerd zal worden. Op dat moment is er voldoende ruimte om het af te wikkelen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Dan begrijp ik niet waarom u geen datum noemt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik geef antwoord op uw vraag. Ik geef als antwoord dat het mijn inschatting is dat het verstandig is om te beginnen met aanbesteden. Wij zullen dat straks via de taskforce doen. U noemt de momenten van besluitvorming in de Eerste Kamer. Wij zijn al erg ver, er staat al een projectorganisatie klaar die dit soort zaken de komende tijd zal gaan oppakken. Dit zal gebeuren op basis van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken en dat hopelijk vandaag wordt aangenomen.

Er zijn vragen gesteld over de positie van de docent. De kernvraag is of deze niet wordt aangetast door dit wetsvoorstel. Dat gebeurt in ieder geval niet door de aanbestedingsregels. Hoe zit het dan met de keuzevrijheid van docenten, nu de schoolleiding meer dan voorheen een budgettaire reden heeft om kritisch te zijn op de keuze van docenten? Laten wij vooral niet vergeten dat de keuzevrijheid van de docenten ook niet onbegrensd is. Collega's, schoolleiding en MR hebben ook in de huidige situatie een mening over de samenstelling van het boekenpakket, en ongetwijfeld ook over elkaars boeken. Laten wij ook niet vergeten dat een gemiddeld bedrag van ruim € 300 per leerling per jaar heel aanzienlijk is, vele malen groter dan elders in Europa. Daar is heel wat moois voor te kiezen, wat veel scholen ook laten zien. Het is zeker niet zo dat al die scholen die nu boekenpakketten gebruiken met een prijs onder het gemiddelde bedrag tekortschieten in de kwaliteit van hun onderwijs of in die van hun lesmateriaal. Natuurlijk zullen scholen die nu ver boven dat gemiddelde bedrag zitten kritisch zijn op de keuze die gemaakt wordt. Eerlijk gezegd denk ik dat dat heel gezond is. Men voelt het nu niet in de portemonnee en is dus te weinig kritisch, iets wat wij met dit wetsvoorstel willen veranderen. Een van de voorzitters van de ouderverenigingen gaf het erg mooi aan: het is inkopen met de creditcard van de ouders in de hand, wat toch heel anders is dan wanneer je dat als school met je eigen creditcard doet.

Het wetsvoorstel biedt ook kansen voor de docent. Er zullen echt scholen zijn die voor een deel hun eigen lesmateriaal zullen kiezen en dat zelf gaan ontwikkelen. Docenten, niet allen, vinden dat vaak een boeiende aanvulling op hun takenpakket. In die 48 mln. willen wij ook budget vrijmaken om die vliegwielfunctie daadwerkelijk haar werk te laten doen, en scholen te enthousiasmeren om eigen lesmateriaal te ontwikkelen en te gaan uitwisselen. Er zijn heel veel mogelijkheden, nu ze daar zelf iets aan kunnen overhouden. Een ding staat als een paal boven water: docenten zullen zonder meer aan de basis blijven staan van de keuze voor lesmateriaal, dat is zo en dat blijft zo. De uitspraak van de rector van Venlo gaf dat heel goed aan: eigenlijk was de procedure dezelfde als voorheen.

Komt, als een school prijsbewuster gaat inkopen, daarmee de vernieuwing en innovatie van het lesmateriaal niet onder druk te staan? Integendeel, dit wetsvoorstel is aanleiding voor een integraal leermiddelenbeleid. Daarom zou ik eigenlijk moeten spreken over gratis leermiddelen, maar voor de loop der dingen spreek ik toch maar over gratis schoolboeken, omdat dat heel prettig en helder klinkt. Maar wij willen wel kijken of wij het breder kunnen trekken. Er zijn namelijk heel veel mogelijkheden om kinderen te boeien en kennis over te brengen. De scholen moeten nadenken over wat ze willen en ze hebben nu een budget. Als het past bij de sfeer van een school, zal men ongetwijfeld de slag maken.

Om scholen meer tijd te geven zich voor te bereiden op de nieuwe situatie, hebben wij gekozen voor een overgangsjaar. Komend schooljaar ontvangen de ouders met leerlingen in het vo een eenmalige tegemoetkoming. De heer Thissen was zeer alert, want inderdaad is in de wetgeving het punt van de incasso niet voldoende afgeregeld, terwijl wij dat normaal gesproken bij de WTOS wel doen. Dat heeft ertoe geleid dat in het wetsvoorstel Variawet, dat nu bij de Tweede Kamer ligt, een bepaling is opgenomen waarin de € 308 wordt gevrijwaard van beslag en incasso, net zoals dat in de WTOS gebeurde. Wij willen dat dat geld beschikbaar komt voor boeken. Verder is gezegd dat de koopkracht van vooral de midden- en hogere inkomens er anders uit komt te zien, omdat de gratis schoolboeken nog niet in de begroting 2008 waren meegenomen. Gevraagd is wat het koopkrachteffect daarvan is. Het koopkrachtvoordeel van dit wetsvoorstel in 2008 is voor de midden- en hogere inkomens € 308 per kind. Voor een gezin met twee kinderen in het vo met een inkomen van zo'n anderhalf modaal is dat een koopkrachtvoordeel van zo'n 2%. Overigens zien wij dat niet terug in alle wolken die wij op ons afkrijgen, omdat het maar een deel van de groep betreft.

De positie van het mbo is met verve naar voren gebracht, iets wat ik heel goed begrijp. Waarom ziet het voorstel niet ook op het mbo? Gunt het kabinet dan niet ook de ouders van leerlingen in het mbo lagere lasten? Uiteraard. In principe gun je alle schoolgaande kinderen de mogelijkheid om gratis lesmateriaal te ontvangen. Toch kiest het kabinet op dit moment bewust voor het vo, en wel om een aantal redenen. In het regeerakkoord is de focus steeds het vo geweest. Het kosteloos maken van het funderend onderwijs is hiervan de achtergrond. Eerder al werd het lesgeld afgeschaft, en dit is de volgende stap. Dit wetsvoorstel is dus een op een terug te leiden naar het coalitieakkoord. In de begroting zijn vervolgens in het verlengde daarvan de middelen vrijgemaakt voor het vo. Daarbij is geen budgettaire ruimte voor het mbo gecreëerd, wat naar schatting voor het hele mbo zo'n 180 mln. zou zijn geweest. Voor de zestien- en zeventienjarigen is dat iets minder, namelijk zo'n 77 mln., en dan is de WTOS daar al van afgetrokken.

Verder is er nog een aantal praktische bezwaren op het gebied van het mbo ten opzichte van het vo. In het mbo is het moeilijker dan in het vo om te bepalen wat de gemiddelde kosten zijn van het lesmateriaal. De variëteit van de opleiding verschilt heel sterk, nog veel sterker dan in het vo. Een deel van de kosten voor het lesmateriaal, bijvoorbeeld werkkleding, gereedschap enzovoorts, is meer te zien als beroepskosten en wordt soms ook door de branche betaald. Anders dan in het vo is sprake van veelvuldig in- en uitschrijven en switchen van deelnemers tussen opleiding en leerweg. Dat heeft er alles mee te maken dat wij de kinderen zo goed mogelijk moeten begeleiden naar een opleiding die heel goed bij hen past. Jongeren zijn vaak nog hun interesses aan het ontdekken. Dat vele switchen maakt het wat lastiger om het gemiddeld per kind goed aan te geven.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik heb gezegd dat een belangrijke oorzaak van het vele overstappen en uitvallen is dat wij zestienjarige kinderen na het vmbo naar grootschalige roc's sturen. Het is dan wat zuur om de uitval vervolgens als een van de argumenten te hanteren om niet tot bekostiging over te gaan. Het is niet zo dat er veel uitval is omdat wij ze zo goed begeleiden, maar er wordt zoveel uitgevallen omdat ze zo mager begeleid worden.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik formuleerde het net andersom, maar wij hadden het wel over hetzelfde.

Het mbo gaat er niet op achteruit. In het mbo geldt een vrij ruime WTOS-vergoeding voor de lage inkomens, die fors hoger is dan die voor het vo. Daarin verandert niets. Verder is gevraagd maatwerk te verlenen voor de zestien- en zeventienjarige mbo'ers. Het is erg belangrijk om inhoudelijk naar hun positie te kijken. Het gaat bijvoorbeeld over de doorstroom vmbo-havo-vwo. Voor jongeren van het vmbo die in staat zijn de stap naar het havo te maken, moeten de belemmeringen zoveel mogelijk worden weggenomen door het stapelen en doorstromen mogelijk te maken. Dat komt ook tegemoet aan het door mevrouw Linthorst naar voren gebrachte punt dat wij in de afgelopen jaren toch in zekere zin een bepaalde stroom geactiveerd hebben, om het maar zo te zeggen. Dat is een punt dat ook in de Tweede Kamer behoorlijk leeft en dat ook in de commissie-Dijsselbloem behoorlijk leeft. Dat punt zal dan ook genoemd worden in onze reactie aan de commissie-Dijsselbloem. Twee weken geleden heb ik al in de Kamer toegezegd dat wij het punt van het stapelen willen gaan aanpakken, omdat wij vinden dat stapelen wel degelijk een heel goede lijn kan zijn voor jongeren die iets langer de tijd nodig hebben. Dat betekent dat veel vmbo'ers naar het havo zullen kunnen doorstromen. Die slag maken wij in de komende jaren. Ik verwacht daar eind 2008 meer zicht op te hebben. Ik vind het geen enkel probleem om uw Kamer toe te zeggen dat ik dit punt ook zal toezenden aan uw Kamer.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij het stapelen weer gaat bevorderen, want het is altijd een kras op mijn ziel geweest dat dit zo is tegengewerkt, maar wij moeten het nu niet andersom gaan doen. Dat het traject vmbo-havo-vwo bevorderd wordt, wil dus niet zeggen dat wij nu de overstap naar het mbo op dezelfde manier gaan behandelen als tot voor kort de overstap van vmbo naar havo. Het mbo moet ook qua faciliteiten gelijkwaardig aan het havo behandeld worden. Dat is eigenlijk de inzet van mijn fractie, want het gaat in beide gevallen om een beroepskwalificerende opleiding die een startkwalificatie moet opleveren voor leerplichtige leerlingen. Het feit dat dit kabinet het – volgens mijn fractie terecht – nodig heeft gevonden om iets extra's te doen voor ouders met schoolgaande kinderen, is niet hetzelfde als wat de staatssecretaris nu zegt, namelijk dat het mbo er niet op achteruit gaat.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het mbo gaat er in absolute zin niet op achteruit. Dat is gewoon een feit, want de WTOS wordt voor de mbo-leerlingen gehandhaafd. Relatief gezien gaat het mbo er ten opzichte van het voortgezet onderwijs misschien op achteruit, maar in absolute zin niet, want de WTOS blijft overeind.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Dat het mbo er niet op achteruit gaat, is mooi, maar nu het kabinet een maatregel treft om iets extra's te doen voor ouders met schoolgaande kinderen, vragen wij ons af of dit niet ten principale ook moet gelden voor mbo-leerlingen. In eerste termijn heb ik gevraagd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ga nog even terug naar het eerste punt van de interruptie, waar ik ook graag nog op in wilde gaan, te weten het stapelen. Laat helder zijn dat ik het stapelen heb genoemd naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Linthorst dat het zuur is dat wij dit juist gestimuleerd hebben, terwijl dit leidt tot misschien wel meer kinderen die in het mbo nu geen boekenkostenvergoeding krijgen dan in het geval waarin wij het stapelen niet gestimuleerd hadden. Ik heb aangegeven dat ik dit punt eveneens signaleer en dat wij daar wel mee bezig zijn, niet zozeer in deze context, maar in algemene zin.

Vanuit de coalitie is steeds uitgegaan van het funderend onderwijs. Dat is ook de reden waarom het coalitieakkoord er ligt. Dat is ook de reden waarom de rijksbegroting is zoals die is. Dat is het kader waarbinnen ik mijn voorstel inhoud geef. Ik begrijp heel goed dat mevrouw Linthorst zegt dat het, gelet op de leerplichtigheid van leerlingen, logisch zou zijn om ook voor het mbo 2 iets te doen, want uiteindelijk leidt ook dat tot een startkwalificatie. Ik begrijp dat heel goed en ik ben op dit moment in algemene zin ook aan het kijken – want ook mijn hart klopt voor het middelbaar beroepsonderwijs en dat bespeur ik ook bij de mensen die dit punt hier inbrengen – hoe het middelbaar beroepsonderwijs zo goed mogelijk vorm kan worden gegeven en hoe kinderen zo goed mogelijk onderwijs kan worden gegeven. Ik moet echter in alle eerlijkheid vaststellen dat ik gebonden ben aan een budget, voortkomend uit het coalitieakkoord, dat alleen voor het voortgezet onderwijs, het funderend onderwijs, voldoende is.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik heb in mijn eenvoud altijd gedacht dat funderend onderwijs onderwijs is dat jongeren toeleidt naar een goede deelname aan de arbeidsmarkt. Deelt de staatssecretaris die definitie?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat vind ik moeilijk, want volgens mij is formeel de definitie dat het funderend onderwijs behoort bij het voortgezet onderwijs, vmbo, havo, vwo. Ik wil echter voorkomen dat wij in een definitiekwestie terechtkomen, want dat lijkt mij niet goed. Ik wil in de richting van mevrouw Linthorst aangeven dat ik op zich begrip heb voor het punt dat zij naar voren brengt. Van mijn kant geef ik aan dat, ondanks het feit dat mijn hart ook warm klopt voor het middelbaar beroepsonderwijs – ik vind dat het middelbaar beroepsonderwijs veel meer verdient dan het imago dat het op dit moment heeft – ik ook van doen heb met het feit dat hiervoor de middelen in de rijksbegroting ter beschikking zijn gesteld en ik hiervoor het voortgezet onderwijs tegemoet kan komen zoals beoogd in het coalitieakkoord. Daarnaast heb ik een aantal inhoudelijke punten aangegeven op basis waarvan het moeilijker wordt om op het punt van de boeken iets eenvoudig vorm te geven, zoals wij dat op dit moment in het voortgezet onderwijs wel kunnen doen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Funderend onderwijs is wat mij betreft toch onderwijs dat een goede basis legt voor deelname aan de arbeidsmarkt. Volgens mij hebben wij dat "startkwalificatie" genoemd en dat gaat om havo en mbo 2.

Het tweede punt. Eerder zei de staatssecretaris dat het eigenlijk niet gaat om gratis schoolboeken, maar om gratis leermiddelen. Onder die noemer zou toch ook voor het mbo een voorziening getroffen moeten kunnen worden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ook daar geldt dat de door mij genoemde diversiteit per opleiding erg verschillend is, naast alle punten die ik zojuist noemde. Nogmaals, ik begrijp het punt. Ik wil niet zeggen dat ik de achterliggende redenering niet begrijp, maar ik zit ook met een aantal gegevenheden van waaruit ik dit wetsvoorstel heb neergelegd, waar overigens ook de Tweede Kamer, inclusief de PvdA-fractie, mee ingestemd heeft.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik heb twee indringende vragen over het mbo gesteld. De eerste vraag is hoe wordt omgegaan met de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo 2. Wanneer zijn de boeken nog gratis en op welk moment zijn ze niet meer gratis? Als de kinderen overgaan in de beoogde integratie, houdt dan het gratis zijn van de boeken op een gegeven moment op? Dat zou ik graag willen weten.

De tweede vraag is of de staatssecretaris overleg heeft gehad met haar collega's van Financiën en voor Jeugd en Gezin, die namelijk in de toelichting op de Wet op het kindgebonden budget aangegeven hebben dat zij voor de mbo-leerlingen de WTOS apart in stand moeten houden, omdat de wet gratis schoolboeken het mbo zou gaan uitsluiten, wat zij volgens mij niet prettig vinden.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De laatste vraag is een terechte vraag. Mijn excuses voor het feit dat ik het antwoord op de vraag niet spontaan gegeven heb. De door mevrouw Ten Horn genoemde zaak is natuurlijk afgestemd. Dat spreekt voor zich. Het mag niet zo zijn dat straks de slag gemaakt wordt en dat de mbo-leerlingen daarbij niet meer in beeld zijn. Dit punt is volledig afgestemd met de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Financiën.

Vervolgens nog een opmerking over het vmbo/mbo-traject. Ik zal het in de tweede termijn nog scherp nagaan, maar voor zover ik weet, gaan in ieder geval de eerste experimenten starten onder het vo-regime. Dat betekent, omdat wij gewoon een financieringsvorm moeten vinden die ook nog uitvoerbaar is, dat ook het vmbo/mbo-traject onder het vo-regime zal vallen. Maar laat ik voor alle zekerheid zorgen dat ik daar in tweede termijn een goed scherp antwoord op kan geven, want het betreft hier een wat technische uitwerking.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is de ontwikkeling van de zogenaamde vakscholen. Dat is een kopje van twee jaar mbo op een vmbo-opleiding, waardoor jonge mensen werkelijk startkwalificaties halen, zeker als zij BBL en BOL op niveau 1 en 2 doen. Een slimme uitgever gaat natuurlijk boeken maken die je gedurende die zes jaar kunt gebruiken. Waarschijnlijk gaat dat dus een ongelofelijk kostenverhogend aspect met zich brengen. Dan maakt men gewoon leermiddelen voor de hele vakschool: vmbo met het kopje van mbo 2. Zo zou men een en ander fantastisch kunnen omzeilen en dan komt de staatssecretaris met die € 308 per leerling per jaar maal zoveel leerlingen echt niet uit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat klinkt buitengewoon interessant, maar ik kan het even niet helemaal vatten.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik redeneer zoals een vrije ondernemer in dit land doet. Uitgevers zijn dat. Die redeneren: wij gaan het zo doen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als het onder het vo-regime valt, valt het ook gewoon onder het gemaximeerde bedrag van € 308 per leerling. Ik heb al beloofd dat ik dit punt nog even zal checken en er in tweede termijn op zal terugkomen, maar ik meen dat ik hiermee een correct antwoord geef.

De heer Schouw (D66):

Ter afronding van het blokje mbo: volgens mij heeft ongeveer de hele Kamer, met uitzondering van het CDA en de ChristenUnie, gezegd dat er een oneigenlijk onderscheid is tussen het voortgezet onderwijs en het mbo. Ik wil weten of ik uw reactie hiermee goed interpreteer: er gaat voorlopig niets af van de bestaande middelen voor het mbo, maar er komt ook geen cent meer bij.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Of er geld bij komt, zal bij de rijksbegroting zichtbaar worden, want wij hebben nog wel een paar andere punten en vraagstukken liggen op het vlak van het mbo. Wat dit punt betreft, moet ik gewoon naar eer en geweten zeggen dat het is zoals het is. Dat weet u ook, want u – althans de meerderheid van de Eerste Kamer – hebt hier zelf de begroting vastgesteld. Binnen die middelen zal ik het moeten doen. Die geven ruimte voor het voortgezet onderwijs en op dit moment geen ruimte voor het mbo.

De heer Schouw (D66):

U zegt dus: geen extra geld voor leermiddelen voor het mbo. Dat is helder.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik zou hier als staatssecretaris van OCW niets anders kunnen zeggen, want ik moet mij houden aan de begroting.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik heb de indruk dat mijn vraag niet begrepen is. Ik vraag heel expliciet wat u precies met uw collega's Rouvoet en De Jager hebt afgestemd. Uit de memorie van toelichting over het kindgebonden budget, die ik deze week nog heb gelezen en die wij hier op dit moment onder behandeling hebben – blijkt dat het kabinetsbeleid is om de WTOS te integreren met het kindgebonden budget in 2010. Dat kan echter niet, omdat u de mbo'ers niet meeneemt in deze regeling. Daardoor moet volgens die memorie van toelichting het aparte stukje "WTOS schoolboeken mbo" apart blijven staan. Dat kan dus niet geïntegreerd worden in dit hele verhaal van het kindgebonden budget, omdat het vandaag niet meegaat. Anders zou het kabinetsbeleid op dit punt wél generaal uitgevoerd kunnen worden. Wat hebt u nou precies afgestemd?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Afgestemd is in ieder geval – dat is mij uit de stukken en uit mijn advisering helder geworden – dat de WTOS-uitkering, het bedrag dat voor mbo-studenten beschikbaar is, behouden wordt en daadwerkelijk bij de mbo-studenten terecht zal komen. Laat ik met u afspreken dat ik straks ook dit punt, de precieze technische uitwerking naar het kindgebonden budget, kenbaar maak, maar daar is rekening mee gehouden. Het was immers ook mijn zorg dat dit voldoende gewaarborgd moest worden.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ben een beetje geïntrigeerd door de opmerking van de staatssecretaris dat het experiment vmbo/mbo 2 onder het regime van het voortgezet onderwijs valt. Als ik een mbo 2-opleiding had, zou ik mij dan als de wiedeweerga koppelen aan een vmbo-school. Volgens mij zou je dit alleen al op basis van de rechtsgelijkheid en de gelijke behandeling niet tegen kunnen houden. Dan krijgt de staatssecretaris de populatie zestien- en zeventienjarige mbo'ers via een zijdeur dus alsnog op haar budgettaire stoep. Hoe moet ik dat zien?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De pilot waarover wij het hebben, kent een maximum van 5000 leerlingen over twee jaar. Op dit moment zijn wij al volop bezig met de aanvragen die hiervoor binnenkomen. Zij worden getest op allerlei zaken, zoals een bewezen samenwerking. Allerlei relevante dingen worden beschouwd. Op het punt van het vo en de middelen voor de boeken, eventueel voor het mbo, zal ik straks terugkomen. Anders ga ik nu misschien een diepe beschouwing houden, terwijl ik al heb toegezegd dat ik die uitwerking straks graag in de tweede termijn wil neerleggen. Dan kan ik heel goed en verantwoord doordiscussiëren met mevrouw Linthorst.

Hoe kan ik uitsluiten dat zich thans onvoorziene omstandigheden voordoen die straks een langere overgangsperiode dan een jaar rechtvaardigen? Dat was een vraag van de heer Essers en daar hebben wij het eigenlijk al uitgebreid over gehad. Uiteraard zijn onvoorziene situaties altijd mogelijk, maar het is de bedoeling dat, als onvoorziene situaties optreden, de overgangssituatie nog één jaar wordt gecontinueerd. Aangezien in het wetsvoorstel is geregeld dat de structurele situatie op 1 augustus 2009 in werking treedt, moest een voorziening worden getroffen die regelt dat de inwerkingtreding in een dergelijk geval maximaal een jaar opschuift. Zonder die voorziening is het niet mogelijk om in te spelen op die onvoorziene omstandigheden. Daarom staat het er zo in.

De CDA-fractie vroeg om een reactie op de mededeling in de brief van 23 mei 2008 van de Nederlandse Boekenverkopersbond dat het Actal de keuze om geen advies uit te brengen over de gevolgen van dit voorstel voor de administratieve lasten voor scholen, zou hebben gebaseerd op de reactie van het ministerie van OCW dat de administratieve lasten voor de scholen niet noemenswaardig zullen stijgen. Dat moet een misverstand zijn. Wij kennen het Actal als een heel scherp orgaan dat altijd bovenop de kwestie zit. Het wetsvoorstel is ter advisering aangeboden aan het Actal. Het Actal kiest zelfstandig of het een wetsvoorstel selecteert voor advies. Het adviescollege heeft het wetsvoorstel niet geselecteerd voor advies en heeft daarin gewoon een eigenstandige afweging te maken. Meer kan ik daar niet van zeggen.

De heer De Boer van de ChristenUnie/SGP vroeg hoe er wordt geëvalueerd en of een nulmeting paraat is. Op een aantal punten is een nulmeting paraat, bijvoorbeeld op het punt van de gemiddelde prijs van een boekenpakket. Die hebben wij uitgezocht en die nulmeting benutten wij nu ook. Die gemiddelde prijs zal worden vergeleken met de gemiddelde prijs op het moment van de evaluatie, want dan heb je een goed beeld van hoe die prijs zich heeft ontwikkeld onder het regime van het aanbesteden.

Op de vraag over de experimenten ben ik zojuist al ingegaan. Als een leerling staat ingeschreven bij een vo-school, kan er een recht zijn op gratis schoolboeken, anders niet. De deelnemende school kiest waar de leerling ingeschreven staat. Soms kiest men ervoor om het mbo plaats te laten vinden bij het vmbo; soms zal de keuze ook andersom plaatsvinden.

Nu kom ik bij de vraag of ik heb overlegd met Jeugd en Gezin en Financiën. Die vraag zat dus in het pakketje "overige vragen". Ik zal het voorlezen, maar als dat mevrouw Ten Horn onvoldoende helderheid biedt omdat zij echt de uitwerking wil weten, kom ik daar conform de afspraak op terug in de tweede termijn. Mevrouw Ten Horn zei terecht dat de WTOS voor mbo'ers in 2010 inderdaad voor een deel in stand blijft. In het wetsvoorstel voor deze integratie, dat primair door de minister voor Jeugd en Gezin wordt ingevoerd, wordt dit geregeld. De vraag van mevrouw Ten Horn blijft dus staan; ik zal daar in de tweede termijn op terugkomen.

De fractie van de ChristenUnie/SGP vroeg of de taskforce al is begonnen en of besturenorganisaties daar een rol in kunnen spelen. Hoe staat het met de voorbereiding op de scholen? Hoeveel zijn er al begonnen? Er is uitgebreid contact met de besturenorganisaties, zoals er ook uitgebreid contact is met heel veel organisaties die rondom de scholen betrokken zijn bij het punt van de boeken. Zij zijn bezig om een inkoopcentrale te starten. Zij gaan de vraag dus inderdaad bij elkaar brengen om een sterke inkoopmacht te organiseren. Dat is een heel goede zaak. Als scholen onmiddellijk na de zomervakantie starten met het oog op september 2010, zijn zij gewoon op tijd. Wij gaan dat op een goede manier begeleiden. Komende week – wij hebben eerst het oordeel van deze Kamer afgewacht – gaan de brieven de deur uit naar de scholen. Dan worden er regionale bijeenkomsten georganiseerd. Wij gaan een aantal scholen die zich daar niet voor aanmelden, op de voet volgen. Wij hebben contacten met alle organisaties die advies verlenen, bijvoorbeeld Loyalis, maar er zijn meer organisaties. Kortom, wij zitten als een spin in het web. Dat was het verzoek van de Tweede Kamer en daar voldoe ik zeer consciëntieus aan.

Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord. Als dat niet het geval is, bied ik daarvoor bij voorbaat mijn excuses aan. Dat hoor ik dan graag.

De voorzitter:

U hoort het nu meteen van de heer Essers en mevrouw Ten Horn.

De heer Essers (CDA):

Misschien heb ik het gemist, maar heeft de staatssecretaris iets gezegd over de fiscale aspecten als de termijn wegens onvoorziene omstandigheden zou worden verlengd? In stuk nummer 12 staat nadrukkelijk: "Ook als gebruikgemaakt zou worden van de mogelijkheid om bij koninklijk besluit de invoeringsperiode te verlengen, wordt gewaarborgd dat de tegemoetkoming niet wordt belast."

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er is zo-even al over de financiën en de belastingen gesproken. Ik dacht daarmee de vraag voldoende te hebben beantwoord. Ik ga er echter graag nader op in. Belastbaarheid is in de inkomstenbelasting alleen aan de orde als er een bron van inkomen is. De meest voor de hand liggende bron hier is de periodieke uitkering. Zolang een uitkering eenmalig is, is echter geen sprake van een periodieke uitkering en is deze tegemoetkoming dus niet belast. Daarvoor hoeft geen fiscale regelgeving aangepast te worden. Dat is het geval in dit wetsvoorstel. Wij achten de kans dat een tweede overgangsjaar nodig is verwaarloosbaar. Voor het hypothetische geval dat er toch een tweede uitkering moet komen, verandert daarmee niet met terugwerkende kracht het karakter van deze eerste uitkering. Mocht het opnieuw aan de orde zijn, dan zal de staatssecretaris van Financiën de kwestie oplossen. Dat heb ik ook al aan mevrouw Ten Horn geantwoord. Wij hebben overigens de tijd. De mogelijkheid van het koninklijk besluit zou oktober, november benut moeten worden, zo is met de Tweede Kamer afgesproken. In december van het volgende jaar zou de uitkering gegarandeerd moeten zijn.

De heer Essers (CDA):

Het is een periodieke uitkering of niet. De staatssecretaris zegt terecht, denk ik, dat het geen periodieke uitkering is. Ook al zou er een tweede termijn komen, dan nog hoeft de staatssecretaris niets op te lossen. Wij kunnen nu al constateren dat er geen belastingheffing zal plaatsvinden. Dat bevestigt de staatssecretaris in de brief onder nr. 12.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mij is verteld dat de staatssecretaris van Financiën op dat punt adequate maatregelen zal treffen. Ik ben geen belastingdeskundige. De heer Essers is dat wel. Dat bemoedigt mij daarin dat de staatssecretaris daarin zal slagen.

De heer Essers (CDA):

Als die adequate maatregelen maar inhouden dat het niet belast wordt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daar is alles op gericht.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik heb de indruk dat de staatssecretaris een paragraaf of misschien een heel blaadje heeft overgeslagen in haar beantwoording. Het wetsvoorstel heeft twee hoofddoelstellingen: de ouders ontlasten bij de kosten van de schoolboeken voor hun schoolgaande kinderen en verlaging van de kosten van schoolboeken. Over het kostenverlagend effect heb ik een paar vragen gesteld. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij zijn geen antwoorden gegeven op de volgende vragen. Welke concrete indicatie heeft de staatssecretaris voor de nagestreefde waarden in de prijs-kwaliteitverhouding? Welke kwaliteitsdaling acht de staatssecretaris nog acceptabel? Welke minimale kostendaling wordt nagestreefd? Welke voorbeelden van concrete prijsdaling heeft de staatssecretaris voor de stelling dat de doelstelling met dit wetsvoorstel haalbaar is?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij heb ik deze vragen al beantwoord. De vraag is gesteld of € 308 genoeg is om kwalitatief goede boeken aan te schaffen. Ik ben daarop vrij uitgebreid ingegaan. Ik heb aangegeven dit bedrag vergeleken te hebben met de situatie in andere landen. Ik heb ook gewezen op het feit dat veel scholen onder dat bedrag zitten. Wij moeten dus zeer goed in staat zijn om met dit bedrag kwalitatief goede boeken aan te schaffen. Indicaties voor een percentage kostendaling zou ik hier niet willen geven. Het NMa-onderzoek laat echter zien dat er op het moment sprake is van een aanbodmarkt. Bepalen en betalen verkeren op dit moment niet in één hand en er waren voor scholen geen prikkels om tot een inkoopmacht over te gaan. Die aspecten krijgen straks hun werking op de markt. Die punten komen rechtstreeks voort uit de opmerkingen die de NMa indertijd naar voren heeft gebracht. Zoals wij het hier geregeld hebben, heeft dat tot buitengewoon hoge kosten geleid. Dat is het bewijs dat wij afwijken van de andere landen in Europa.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik constateer dat de staatssecretaris herhaalt wat zij in de memorie van antwoord heeft geschreven. Zij wil geen antwoord geven op de vraag wat de prestatie-indicator is van het kostenverlagend effect dat zij beoogt. Bewaakt de onderwijsinspectie de kwaliteit van de boeken? Krijgen wij bij de evaluatie straks een paragraaf te zien waarin de onderwijsinspectie zijn onderzoeksbevindingen over de kwaliteit van de boeken geeft?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Die laatste vraag neem ik in overweging. Ik moet eerst voor mijzelf op een rij zetten op welke punten ik de evaluatie scherp vorm en inhoud wil geven. In algemene zin ziet de onderwijsinspectie toe op de kwaliteit van het onderwijs. Die is nooit te belabberd om te noemen wat die kwaliteit belemmert. Dat kan de huisvesting zijn, de leermethode, de didactiek et cetera. Daarop geeft de inspectie altijd commentaar, los van het feit dat de hoevraag bij de school ligt.

Ik ga niet uit van een soort streefpercentage dat gehaald moet worden. De eerste pogingen die wij in beeld hebben, stemmen mij niet ontevreden. Het is prachtig als dat zich kan doorzetten. Ik heb het dan nog niet eens over grote inkoopmachten.

De heer Schouw (D66):

Ik heb nog twee eenvoudige vragen die zijn blijven liggen. Ik vraag een oordeel of bevinding van de staatssecretaris over de 20% aan invoeringskosten op het totale budget. Die kosten komen niet direct ten gunste van het onderwijs. Is dat een norm of is dat een beetje hoog? Gaat de staatssecretaris er wat aan doen om dat te verminderen? De andere vraag is ook een beetje politiek. Kan de staatssecretaris, na de honderd dagen en na het rapport-Dijsselbloem, zeggen dat een investering van 300 mln. per jaar haar topprioriteit is? Heeft zij nooit een alternatief gezien voor gratis schoolboeken voor het voortgezet onderwijs?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Gelukkig is dit niet het enige onderwerp dat ik behandel. Ik ga nog over heel veel andere dingen. Daar ben ik elke dag blij mee. Ik hoop de heer Schouw dan ook nog vaak te mogen ontmoeten in deze Kamer. Hij rekent het bedrag van 48 mln. terug naar zo'n 20% van het totaal. Dat klopt alleen voor het eerste jaar. Wij gaan dit echter jaarlijks doen. Over tien jaar bezien is dit bedrag dus relatief laag. Een ding moet helder zijn: dit geld komt niet in de zakken van uitgevers en distributeurs terecht, maar gaat naar de scholen ter ondersteuning en ter overgang van zware naar iets lichtere financiële pakketten.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de regering. Ik schors de vergadering voor de dinerpauze tot 20.30 uur.

De vergadering wordt van 19.26 uur tot 20.39 uur geschorst.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik maak in tweede instantie nog enkele opmerkingen namens onze fracties.

De staatssecretaris is een beetje bescheiden als zij spreekt over de relatie tussen dit wetvoorstel en artikel 23. Zij komt niet verder dan: het is in lijn met... Het zou niet best zijn als het niet in lijn met de Grondwet zou zijn. Wij houden vast aan: het is een verdere uitwerking van... Dat willen wij graag overeind houden gelet op het belang ervan.

Mijn tweede punt heeft betrekking op mijn vraag hoe de scholen hiermee bezig zijn en hoe ver ze al zijn gevorderd. De staatssecretaris heeft gezegd dat er uitstekende contacten zijn met de besturenorganisaties en dat er wordt nagegaan of die als inkoopcentrale kunnen functioneren. Dat is van belang omdat je dan een sterke positie hebt in de onderhandelingen met uitgevers of andere marktpartijen. Gelet op de kwaliteit van de besturenorganisaties zijn wij ervan overtuigd dat daardoor het aantal fouten dat door individuele scholen zou kunnen worden gemaakt, zal worden ingeperkt. Dit is een goede ontwikkeling.

Ik koppel hieraan de vraag waar de verantwoordelijkheid ligt. Dit punt is al onderwerp van discussie geweest en de staatssecretaris heeft er al op gereageerd. Zij stelde klip en klaar dat de verantwoordelijkheid voor de aanbesteding bij de scholen ligt. Dat is waar. Dit is ook nu al het geval als scholen aanbesteden. Zij besteden immers niet alleen schoolboeken en andere leermiddelen aan, maar bijvoorbeeld ook de bouw van een nieuwe school of het opspuiten van een terrein voor een school. Dergelijke zaken worden alle Europees aanbesteed en scholen dragen daarvoor de verantwoordelijkheid, ook als ze het niet goed doen.

Dit laat onverlet dat wij willen meegaan met de suggestie van de CDA-fractie om in de beginfase van een nieuwe situatie met nieuwe vormen van aanbesteding die tot onzekerheid bij de scholen kan leiden, ondanks het feit dat er sterke partijen zijn als besturenorgani­saties, in het beschikbare budget ruimte te scheppen voor ondersteuning van scholen, niet alleen bij het voeren van de processen, maar ook bij de bepaling van de hoogte van de kosten. De staatssecretaris zou daarop nog nader ingaan en ik ben zeer benieuwd wat zij daarover zal zeggen. Dit is voor onze fracties heel belangrijk. Dit neemt niet weg dat wij het standpunt delen dat de verantwoordelijkheid bij de school ligt.

Mijn derde punt heeft betrekking op de keuzevrijheid van de docent. Wij zijn het ermee eens dat de vrijheid van de docent niet onbeperkt is. Dat zou ook te gek zijn. Uiteindelijk bepaalt het bevoegd gezag. De ontwikkeling van eigen materiaal kan naar onze mening niet voldoende worden gestimuleerd. Zeker als groepen scholen dat doen, zijn er veel mogelijkheden. Als het mogelijk is om binnen het beschikbare budget van 48 mln. te stimuleren dat scholen samen materiaal ontwikkelen, dan verwachten wij dat dit mooie dingen zal opleveren.

Het vierde punt heeft betrekking op de positie van de leerlingen in het mbo, of liever gezegd, de positie van ouders van mbo-leerlingen en de kosten die zij moeten maken. De staatssecretaris heeft hier een aantal woorden aan gewijd. Zij heeft gezegd dat het mbo haar aan het hart gaat. Dat nemen wij niet alleen aan, wij zijn daar ook van uitgegaan. Dit moet natuurlijk ook het geval zijn. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft in de eerste termijn al een motie aangekondigd. Die bevat een aantal punten die ook onze fracties nadrukkelijk bezighouden.

Het vijfde en laatste punt gaat over de evaluatie. De staatssecretaris heeft daarover maar weinig gezegd. Ik wil nog terugkomen op de vraag van de fractie van de SP of in de evaluatie ook de kwaliteit van de boeken kan worden bepaald. Dat zou de staatssecretaris niet moeten doen, want dit is een zaak die haar niet direct aangaat. Zij kan via de inspectie de kwaliteit van het onderwijs bepalen, maar ik heb in de eerste termijn al gezegd dat de keuze van de leermiddelen vrij is voor de scholen. Dan mag de overheid, bijvoorbeeld via de inspectie, niet de kwaliteit van de boeken bepalen. Dat kan op een andere wijze. Voor de vaststelling van de deugdelijkheid van het onderwijs zijn er nog veel andere mogelijkheden.

Deze vijf punten wilde ik nog naar voren brengen. Ik laat het hierbij.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De staatssecretaris heeft een aantal vragen nog niet beantwoord. Een van die vragen is wat er gebeurt als het budget voor de scholen niet toereikend is. Welk advies geeft zij dan aan de scholen? Wij hebben geen antwoord op die vraag gekregen.

Een tweede opmerking naar aanleiding van de financiële uitwerking heeft betrekking op de invoeringskosten. Wij hebben inmiddels uitgezocht dat de uitvoeringskosten eigenlijk nooit meer dan 5% mogen bedragen. Waarom vindt de staatssecretaris dan bij de invoering van deze wet 10% tot 15% kennelijk wel acceptabel?

Ik laat verdere opmerkingen en vragen liggen om tot de kern over te gaan. Wij hebben door middel van interrupties uitgebreid gedebatteerd over de aanbesteding. Volgens de staatssecretaris zijn de regels voor de aanbesteding volgens de Europese richtlijn klip en klaar. Zij heeft ons daarvan echter niet kunnen overtuigen. Integendeel, de kern van onze kritiek op deze wet, namelijk de buitengewoon lastige uitvoering, blijft staan. Er is sprake van grote financiële en juridische risico's voor de scholen bij de aanbestedingsprocedures. Mijn fractie is van mening dat wij dit de scholen niet kunnen aandoen.

Door de overgangsregeling in de wet op te nemen, heeft de staatssecretaris het voor de Kamer wel heel moeilijk gemaakt, omdat diverse fracties wel graag willen dat er iets gebeurt. Daarom dient een aantal fracties een nieuw voorstel in. De mening van deze fracties is dat er wel degelijk redenen zijn om maatregelen te treffen als het wetsvoorstel niet door de Kamer wordt geaccepteerd. Die maatregelen zouden volgens de vier fracties die de motie hebben ingediend, moeten bestaan uit een uitbreiding van de WTOS. Het is een eenvoudige procedure vanuit het oogpunt van de wetgevingstechniek. Verder is het volgens ons een goede uitwerking van een subsidieregeling voor ouders die niet over voldoende middelen beschikken. Het betekent dat niet alle ouders voor subsidie in aanmerking komen en dat is een goede zaak voor het benodigde budget. Dat blijft daardoor immer binnen de perken.

De voorzitter:

Door de leden Dupuis, Schouw, Ten Horn, Thissen en Broekers-Knol wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voorliggende wet (31325) in de uitwerking onoverkomelijke risico's voor de scholen bevat op financieel en juridisch gebied en dus moet worden verworpen;

spreekt als haar mening uit:

  • - dat aanpassing van de WTOS-maximuminkomensgrens een goed instrument is om aan de doelstellingen van het beschikbaar stellen van gratis leermiddelen te voldoen;

  • - dat deze wet ook de leerplichtige mbo-leerlingen omvat;

  • - en dat derhalve het gereserveerde bedrag voor 31325 via de WTOS beschikbaar moet worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (31325).

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris namens de fracties van D66 en de Partij voor de Dieren voor haar beantwoording. De beantwoording was fel, soms verwarrend en vooral "processing". Ze was wel erg leuk. Ik heb er dan ook van genoten.

In eerste termijn heb ik de rol van de Kamer besproken bij de controle op de kwaliteit van wetgeving. Ik ben daarbij ingegaan op de probleemanalyse, de doeltreffendheid en de juridische aspecten. Ik zal deze drie punten als een handvat gebruiken voor mijn reactie op de beantwoording van de staatssecretaris. Onze fracties zijn op al deze drie punten overigens van mening dat het voorstel finaal door het ijs zakt.

De probleemanalyse. Wij kunnen alleen maar constateren dat alternatieve oplossingen voor het probleem van de staatssecretaris niet zijn overwogen en zelfs stelselmatig worden genegeerd. De staatssecretaris heeft de investering van 300 mln., waarover wij vandaag wellicht beslissen, niet heroverwegen. Zij heeft niet overwogen om dit geld te besteden aan andere prioriteiten in het onderwijs. Het onderwijs kent immers vele problemen die nog moeten worden opgelost. Wij kunnen niet anders dan concluderen dat het een inkomenscadeautje is van € 308 voor het komende jaar.

Er is geen logische verbinding gelegd met het mbo. Bijna de hele Kamer heeft daarover gesproken. Wij begrijpen de ratio niet achter het voorstel om het alleen maar toe te passen op het voortgezet onderwijs en dus niet op het mbo. Mevrouw Linthorst heeft hierover felle woorden gesproken en ik ben dan ook heel benieuwd naar haar tweede termijn namens de PvdA-fractie.

Gezien de probleemanalyse is de conclusie eigenlijk onvermijdbaar dat het wetsvoorstel riekt naar een inkomenspolitieke deal. De staatssecretaris glunderde niet voor niets toen zij zei dat het voorstel vooral goed is voor de middengroepen, want die gaan er 2% op vooruit. Dat is natuurlijk hartstikke leuk, maar het voorstel moet natuurlijk vooral goed zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat wij over de rug van het onderwijsveld inkomenspolitiek bedrijven. Mijn conclusie op het punt van de probleemanalyse: het voorstel zakt door het ijs.

Doeltreffendheid. Het is niet bewezen dat de aanpak van de staatssecretaris werkt. Verder lijkt het er toch wel heel sterk op dat met het voorstel geld over de balk wordt gesmeten ten behoeve van een inkomenscadeautje van € 308. Er is namelijk geen enkele garantie of waarborg dat het geld ook echt wordt besteed aan boeken. Verder voorzie ik problemen in het aanbestedingsjaar. Door andere woordvoerders zijn verschillende risico's genoemd. De aanbesteding duurt zes tot negen maanden en ik sluit dan ook niet uit dat een tweede overgangsjaar nodig zal blijken, waarin wij nog een keer een inkomenscadeautje van € 308 moeten uitdelen. Ik vind het risico hierop echt te groot en ik vind dan ook dat wij het niet moeten doen.

De invoeringskosten zijn onzes inziens onaanvaardbaar hoog. Als wij niet uitkijken, worden die kosten door de voorstellen van de fracties van het CDA en de ChristenUnie nog hoger. Zij willen immers de juridische kosten die de scholen in de aanloopfase als gevolg van claims moeten maken, betalen uit het potje met die 45 mln. De bodem van dit potje komt zo wel heel snel in zicht en ik denk dan ook dat het een financieel debacle zal worden.

De juridische aspecten. Dit debat heeft een nieuw feit gecreëerd en wel de schijnzekerheid rond de aanbesteding. De vertrouwelijke brief is niet meer vertrouwelijk en de disclaimers, waarover vrij uitvoerig is gerapporteerd, bestaan opeens niet meer. Het is allemaal prachtig en wij zullen de staatssecretaris hieraan dan ook zeker houden bij de uitwerking van de wet.

Ik moet al met al concluderen dat de brief van het directoraat-generaal van de Europese Commissie hoogstens schijnzekerheid biedt. Uiteindelijk moet namelijk de rechter duidelijkheid scheppen. Ik vind dan ook dat de staatssecretaris op dit punt zowel de Kamer als het onderwijsveld op het verkeerde been zet. De risico's rond de aanbesteding blijven namelijk bestaan en liggen bovendien op het bordje van de scholen. Dat kun je het onderwijs echt niet aandoen. Misschien moet ik de scholen maar oproepen om de staatssecretaris aansprakelijk te stellen voor eventuele debacles die het gevolg zijn van de schijnzekerheid die de staatssecretaris ontleent aan de brief.

Voorzitter. Ik stel vast dat de staatssecretaris niet 100% kan garanderen dat het goed zal gaan met de aanbestedingsprocedure. Er is hoop. Er is geloof. Maar er is geen garantie. Ik kan daarom alleen maar concluderen dat het niet gegarandeerd is dat een onderwijzer of een school die boek X wil hebben, boek X ook echt krijgt. Ook dat is een kwestie van geloof en hoop, want de staatssecretaris kan geen garantie geven.

Het wetsvoorstel is een politieke kwestie geworden. Ik begrijp dan ook wel waarom de politieke belangen van het wetsvoorstel zwaarder wegen dan de kwaliteit van de wetgeving. Dat is jammer, want de Eerste Kamer geeft daar hoog van op. Lees de jaarverslagen er maar op na. Dit wetsvoorstel is echter een casus waarin dat toch wat anders blijkt te liggen.

Mijn fracties hebben de conclusie getrokken dat de wet onuitvoerbaar is. De gratis schoolboeken zijn een sympathiek idee, maar de staatssecretaris is daardoor wel in een moeras terechtgekomen. Ze stapt nu vrolijk verder en zakt, nog steeds optimistisch en enthousiast, steeds dieper weg, zich niet realiserend dat vaste grond bijna buiten bereik is. Ik voorspel dat de staatssecretaris keer op keer in de Tweede Kamer mag komen uitleggen wat er nu weer fout is gegaan als deze wet, een echt onding, door ons wordt aangenomen. Wij kunnen ons al met al absoluut niet vinden in het wetsvoorstel. Wij zullen het voorstel dan ook niet steunen.

Wij zullen wel steun verlenen aan de motie die mevrouw Dupuis heeft ingediend. Die motie bevat een logische en eenvoudige oplossing voor het probleem dat de staatssecretaris heeft geschetst. Ik kondig verder nu al vast maar aan dat wij de motie die de PvdA-fractie waarschijnlijk zal indienen, niet zullen steunen. In deze motie wordt een onderzoek bepleit naar de verschillen tussen het voortgezet en het middelbaar onderwijs. De motie staat echter in geen verhouding tot de inbreng van de PvdA-fractie in eerste termijn. De motie is slap en nietszeggend. Maar wellicht wordt de motie nog aangepast en dan heroverweeg ik natuurlijk mijn standpunt.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. Graag dank ik de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van vandaag. Gelukkig was dit geheel en al openbare informatie. Het moet mij van het hart dat vertrouwelijke brieven, zoals wij die vorige week kregen, niet goed zijn. Dat wij vandaag nog zo veel vragen hebben moeten stellen, had met hetzelfde probleem te maken, namelijk de haast waarmee dit wetsvoorstel moest worden behandeld. Daardoor moest een nadere procedure worden overgeslagen; ook dat is niet goed. Ik loop de beantwoording van de bezwaren en vragen van mijn fractie langs via de vijf hoofdpunten die ik ook in mijn eerste termijn heb genoemd.

Uw antwoord op de vragen over de positie van mbo'ers is: ik ga daaraan niets doen in dit wetsvoorstel. Met andere woorden, het blijft discriminerend. Mijn fractie blijft zorgen houden over het imago van mbo-leerlingen; alsof zij geen schoolboeken nodig zouden hebben. In onze samenleving zijn goed opgeleide vakmensen op dit moment juist hard nodig. Het is discriminerend dat u hen niet meeneemt. Overigens laat u daarmee zien eerder aanbod- dan vraaggericht te zijn. U richt zich op vwo, mbo en hoger onderwijs, in plaats van op de leerling die moet worden toegeleid naar een startkwalificatie, ongeacht of hij die in het vo of het mbo haalt. Bovendien zadelt u uw collega Rouvoet met een probleem op, namelijk dat de WTOS niet voor de volle 100% kan worden geïntegreerd in het kindgebonden budget als dit wetsvoorstel wordt aangenomen.

U hebt geen streefpercentage genoemd in het licht van het kostenverlagende effect van de marktwerking. In feite is dit wetsvoorstel dus altijd een succes, tenzij het goed misgaat. De onderwijsinspectie zal wel extra werk hebben aan de toezegging van de staatssecretaris om de kwaliteit van de schoolboeken in de gaten te houden. Ik vrees dat het aantal fte's moet worden uitgebreid als de staatssecretaris dit wil garanderen, wat een verdere toename van de kosten rondom dit wetsvoorstel betekent.

Het wetsvoorstel is op drie punten onuitvoerbaar: het risico van juridische procedures, de administratieve rompslomp en de onzekerheid van de boekkeuze. U ziet niets in meer pilots. De juridische gevolgen zijn voor de scholen. Proceskosten worden niet vergoed. Ik wil de vergelijking met de zorg niet tot in extremis doortrekken, maar daar zijn mede vanwege de aanbestedingsproblematiek een aantal faillissementen ophanden. Kennelijk hebt u liever 100 processen dan één proefproces. De CDA-fractie heeft recent aangedrongen in dit kader op wijziging van de Aanbestedingswet door minister Van der Hoeven om dit te voorkomen.

Ook in het licht van de administratieve rompslomp wilt u geen pilot houden. Ik kwam nog met een nulmeting van meer dan 50 jaar geleden, die aantoont dat het wel degelijk administratieve rompslomp geeft. Het is onterecht dat u zegt dat Actal zelf met gegevens had moeten komen; u had er zelf ook om kunnen vragen. Onze twijfels over de administratieve rompslomp zijn dus niet weggenomen. Deze houden scholen af van hun primaire taak, het verzorgen van onderwijs.

Er komen geen pilots, dus er is ook geen zekerheid over de boekkeuze. U baseert zich op Malta of Cyprus of Finland, een van de drie of alle drie. De VVD-fractie gaat gelijk krijgen. Als deze wet wordt ingevoerd, zal bij iedere school een juridische afdeling ontstaan.

U hebt geen helderheid gegeven over de homogeniteit. U hebt ook geen uitspraak gedaan over welke distributievariant in de aanbesteding moet worden gekozen.

De noodrem op dit wetsvoorstel was het tweede overgangsjaar. U hebt geen antwoord willen geven op de vraag wanneer uiterlijk een koninklijk besluit moet worden genomen om een tweede overgangsjaar mogelijk te maken.

De SP-fractie is de verkiezingen in gegaan met het idee van gratis schoolboeken. Zij is daar nog steeds voorstander van. U hebt een groot geloof in dit wetsvoorstel. Wij houden ons echter liever vast aan een groot zeker weten. De idee van gratis schoolboeken is goed, maar de uitvoering zoals die voorligt, is dat niet. Mijn fractie is daarom tegen dit wetsvoorstel. Het is beter om een pas op de plaats te maken en het goed te regelen, in plaats via een haastklus. Wij steunen dus de motie die net is voorgelegd, waarin een aanpassing van de WTOS wordt bepleit. Verhoging van een inkomensgrens is een goed instrument om de doelstelling van dit wetsvoorstel te bereiken. Leerlingen die bezig zijn om een startkwalificatie te halen, dus ook mbo-leerlingen, moeten worden voorzien van (bijna) gratis schoolmiddelen.

De voorzitter:

Ik zou de woordvoerders vriendelijk willen verzoeken om, zoals het Reglement van Orde bepaalt, via de voorzitter te spreken. Ik geef het woord aan de heer Essers.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik stel voor, mevrouw de voorzitter, om de staatssecretaris hartelijk te danken, evenals haar ambtenaren, voor de beantwoording van onze vragen, en voor de wijze waarop zij met ons het debat is aangegaan. Om der tijd wille zal ik mij beperken tot de voor ons belangrijkste aspecten van dit wetsvoorstel. Op de meeste vragen hebben wij een bevredigend antwoord gekregen.

Er is voldoende zekerheid verschaft dat de Europese Commissie geen actie zal ondernemen tegen Nederland wegens het niet nakomen van de Europese aanbeste­dingsregels. Dat wordt niet alleen bevestigd en ondersteund door de woorden van de staatssecretaris in dit debat. Het blijkt ook uit het advies – dit is gelukkig nu openbaar – van het directoraat-generaal van de Commissie, alsmede uit de bestaande praktijk in landen als Duitsland, Finland, Cyprus en Malta. Gecombineerd met het advies van mr. Pijnacker Hordijk, is het zeer pleitbaar dat de aanbesteding beperkt kan worden tot de titels en op basis van het ISBN kan geschieden. Dit laat echter onverlet dat zeker in de beginfase een reële kans bestaat dat belanghebbenden procedures tegen scholen zullen beginnen. In dat verband is de ondersteuning door het departement in de vorm van een taskforce zeer belangrijk. Dit houdt ook financiële ondersteuning in. In die gevallen waarin het niet aan scholen is te wijten dat dergelijke procedures worden gevoerd, moeten zij financiële en juridische ondersteuning krijgen; ik ben blij dat de fractie van de ChristenUnie dit steunt. Daaronder vallen wat ons betreft ook de proces- en advocaatskosten. Ik wijs op de brief van de staatssecretaris van 11 maart 2008 (31325, nr. 11, pagina 5): de taskforce zal "waar nodig ondersteuning bieden bij de afhandeling van eventuele juridische procedures". Een deel van het voor de overgangsfase van drie jaar bestemde geld zal hiervoor moeten worden aangewend. Wij willen alsnog van de staatssecretaris een duidelijk antwoord op onze vragen naar de precieze gang van zaken wat betreft de afwikkeling van de kosten met betrekking tot de aanbesteding. Waar kunnen de scholen financieel precies op rekenen? Kunnen de kosten worden voorgefinancierd? Hoe verloopt de toekenningsprocedure gegeven het feit dat altijd een gelimiteerd budget beschikbaar zal zijn? Wij mogen de scholen op dit punt niet in het ongewisse laten.

Er is een voorstel gedaan voor een eventuele wijziging van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. De staatssecretaris zegt dat zij kennis neemt van ons voorstel en verwijst ons door naar de minister van Economische Zaken. Dat lijkt mij niet helemaal de juiste volgorde. Het is een suggestie waarover wij de staatssecretaris haar mening hebben gevraagd. Ik heb die suggestie gedaan naar aanleiding van het commentaar van Stibbe dat was gebaseerd op de memorie van antwoord. Het zou kunnen zijn dat een aanpassing van het besluit, dat de regering in eigen hand heeft, een bijdrage levert aan het bieden van meer zekerheid op dit punt. Wij verzoeken de staatssecretaris om bij de minister van Economische Zaken te informeren naar de mogelijkheden hiertoe en ons daarover nader te informeren. Het betreft immers een aangelegenheid die van belang kan zijn voor de scholen en derhalve ook direct van belang is voor de portefeuille van de staatssecretaris.

Het is nodig om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke ongerechtvaardigde verschillen tussen ouders van mbo-leerlingen en ouders van andere leerlingen. Wij zouden het zeer op prijs stellen als zo'n onderzoek werd gedaan en als daarin de vraag zou worden meegenomen of er gericht maatwerk geleverd zou kunnen worden. Mevrouw Linthorst zal hierover een motie indienen. Wij zullen die ondersteunen.

Wij zullen dit wetsvoorstel, uitgaande van een goede beantwoording van onze resterende vragen door de staatssecretaris, steunen. Aangezien ook dit debat niet de absolute zekerheid kan brengen wat betreft een aantal vragen dat met dit wetsvoorstel te maken heeft, spreekt het voor zich dat wij, meer nog dan bij andere wetsvoorstellen, dit voorstel zeer kritisch zullen blijven volgen en monitoren. Wat ons betreft zijn daarbij niet alleen de aanbestedingsregels van groot belang en de wijze waarop een en ander in de praktijk tot stand komt, maar ook de positie van de individuele leerkracht. Ik heb met genoegen naar het antwoord van de staatssecretaris op dit punt geluisterd. Ik denk dat het van groot belang is om te toetsen of inderdaad de vrijheid van de individuele leerkrachten niet wordt gelimiteerd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ook mijn fractie dankt de staatssecretaris voor haar reacties op de vele kwesties die wij aan de orde hebben gesteld, maar die hebben ons niet overtuigd. Ik meen bij haar toch een hoog Eftelinggehalte te ontdekken waar het gaat om haar rotsvaste overtuiging in dit wetsvoorstel, in de manier waarop dit zal worden geregeld. Haar idee is dat door de scholen het geld te geven een markt gaat ontstaan die zodanig in onderlinge concurrentie gaat inschrijven op de aanbestedingen van al die scholen voor voortgezet onderwijs dat dit prijsverlagend gaat werken of in elk geval niet verder prijsverhogend. Ik heb bij interruptie al gevraagd waarop zij deze stellingname met deze stelligheid baseert. In het recente verleden zijn immers door overheden genoeg aanbestedingen gedaan bij ingewikkelde kwesties die financieel volledig uit bocht zijn gelopen en niet hebben geleid tot een besparing, voor de overheidsschatkist noch voor de beurs van mensen in dit land.

Wij hebben een wet, de WTOS, die naar rato van het inkomen mensen met schoolgaande kinderen compenseert voor de gestegen, soms exorbitant gestegen, kosten van leermiddelen. Die wet functioneert. Natuurlijk is er altijd een percentage van de mensen dat het geld aan andere doeleinden besteedt. De fractie van GroenLinks wil zich echter verre houden van het wantrouwen dat spreekt uit de drive van de staatssecretaris om het anders te gaan regelen. Een overheid heeft haar burgers niet a priori te wantrouwen, zeker als maar een klein percentage misbruik of verkeerd gebruik maakt. Daar moeten wij eens mee stoppen in dit land, om vanuit de Balkenendedoctrine dan maar iedereen te wantrouwen omdat een bepaald percentage burgers slordig met overheidsregelingen omgaat.

De staatssecretaris zei in haar antwoord dat scholen nu klip en klaar weten waar zij aan toe zijn. Nou, dat dacht ik niet. Zij stuurt de scholen op glibberige paden, want zij lopen grote juridische risico's. Er kunnen procedures worden aangespannen. De kosten daarvan moeten zij zelf dragen. Ik heb een fractiegenoot die redelijk op de hoogte is van de tarieven van allerlei juridische procedures, zelfs twee. Dat is geen dubbel tarief, maar er zijn twee fractiegenoten die het weten. Een beetje procedure tot aan het Europese Hof kost tussen de € 50.000 en € 100.000. De staatssecretaris stuurt de scholen dat glibberige pad op. Zij kan scholen juridisch geen zekerheid bieden en financieel wil zij hen niet ondersteunen. Het zou zelfs kunnen zijn dat door mogelijke voorlopige voorzieningen die een procederende uitgever tegen die school gaat aanvragen, een school in enig schooljaar geen leermiddelen heeft. Dat is wel erg gratis. Mijn fractie wil absoluut uit de mond van de staatssecretaris horen dat zij die risico's voor de scholen als rijksoverheid op zich neemt.

Het wetsvoorstel moet deelname van kinderen, zeker van kinderen uit financieel zwakkere huishoudens, bevorderen. Dit is geen regeling waarmee aan inkomenspolitiek moet worden gedaan. Het gaat om onderwijs, om toerusting voor het onderwijs. Het gaat om boeken in de rugzak mee naar school, elke dag, voor leerlingen tussen de elf of twaalf en achttien jaar. Daar gaat het om. Het is niet de bedoeling dat ouders, of straks scholen, bedragen krijgen die ook voor ouders bestemd zijn die de kosten eigenlijk makkelijk zelf kunnen betalen. Ook dit brengt ons weer bij het voorstel om het via de WTOS te regelen, want die is er al. Hoog de inkomensgrens daarin op, zoals ook in de motie van de fracties van de VVD, de SP, GroenLinks en D66 wordt verzocht.

Het geld zal straks zal straks bij scholen in de lumpsum vallen. Als scholen zich moeten indekken tegen financiële en juridische risico's en tegen het risico dat zij in enig jaar vanwege procedures geen leermiddelen hebben, gaan zij vanuit de lumpsum investeren in versterking van administraties en juridische afdelingen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, dat wij de overhead van de scholen gaan vergroten terwijl wij zoveel intelligente handjes in de klas nodig hebben? Het is toch de wereld op zijn kop?

Het sociale imago van dit kabinet baart de minister-president, beide vicepremiers, het hele kabinet en een flink deel van de natie ernstige zorgen. Wij zouden ongelooflijk graag meegaan met een voorstel om te investeren in verbetering van het onderwijs en verbetering van de participatie in het onderwijs, zeker van kwetsbare leerlingen. Als van tevoren in de coalitie – dat raakt ook aan de rol van de Eerste Kamer – met elkaar al zaken worden uitgedeald, waardoor eigenlijk 's middags om 13.30 uur bij de aanvang van het debat al duidelijk is wat op het eind van de avond rond 23.00 uur de uitkomst zal zijn, werken wij allemaal samen aan het uithollen van de rol van de Eerste Kamer. Daar stond ook het een en ander over in het rapport van de commissie-Dijsselbloem. De commissie vond het onbegrijpelijk dat dit deel van de Staten-Generaal dat soms heel trots is op zijn eigen rol, namelijk dat eerst wordt nagedacht voordat wordt gedaan, zijn eigen rol blijft uithollen.

Uit dit wetsvoorstel blijkt dedain voor de uitvoering. Er blijkt dedain uit omdat scholen worden belast met dingen waar scholen niet mee moeten worden belast. Scholen moeten worden belast met op pedagogische en didactische manier voortreffelijk en excellent onderwijs aanbieden. Daarom stel ik de staatssecretaris voor om geld in de WTOS te storten. Dan krijgt zij unanieme steun van deze Kamer. Laat zij elke leerplichtige leerling tussen de elf of twaalf en achttien jaar de mogelijkheid geven om met een compensatie met goede leermiddelen naar school te gaan. Daar horen ook de leerplichtige leerlingen in het mbo bij. Dan is de staatssecretaris ook van dat probleem verlost. Keer dus terug, staatssecretaris, want anders gaat u weer dwalen, waardoor er straks weer een rapport nodig is waarin het kabinet met een gewassen nek komt te staan.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Ook wij danken de staatssecretaris voor haar antwoorden. Wij stellen de kern van het wetsvoorstel, namelijk gratis schoolboeken voor iedereen, niet ter discussie. Wij blijven wel verbaasd over de hardnekkigheid waarmee de staatssecretaris weigert wat meer tijd voor de invoering te nemen. Wij hebben in eerste termijn al aangegeven dat er eenvoudiger beleidswijzigingen of beleidsontwikke­lingen zijn geweest, waarvoor wel de tijd is genomen met het oog op een redelijke begeleiding. Wij begrijpen niet helemaal waarom dat in dit geval niet kan. Dat klemt te meer, omdat de vraag of nu wel of niet op ISB-nummer mag worden aanbesteed niet eenduidig blijkt te kunnen worden beantwoord, maar dat is wel de essentie van een aantal knelpunten. Als dat namelijk wel kan, maakt dat de uitvoeringslast voor scholen beheersbaar en blijft de keuzevrijheid van de docent behouden.

Een en ander komt neer op de vraag of het directoraat-generaal Interne Markt de juiste interpretatie van de Europese aanbestedingsregels hanteert en of dit kabinet dat ook doet. Wij zijn het erover eens dat slechts de nationale of Europese rechter definitief kan vaststellen of dat het geval is. Daarom zien wij veel liever dat de staatssecretaris meer tijd neemt in plaats van zo haastig te zijn. Een garantie van 100% is nooit te geven. Dat begrijpen wij wel, maar dat vragen wij ook niet. Het gaat echter niet aan dat een school die zich, ondersteund door de taskforce, keurig aan de regels houdt, maar toch een proces aan de broek krijgt, de risico's en kosten van dat proces, inclusief advocaatkosten en dergelijke, op zich moet nemen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Als wij in dit huis een wetsvoorstel aannemen, over de interpretatie waarvan onduidelijkheid bestaat, zijn wij, in dit geval de regering verantwoordelijk voor de gevolgen van de verkeerde interpretatie. Ik wil daarom de keiharde toezegging van de staatssecretaris dat alle kosten die voortvloeien uit een verkeerde interpretatie van de aanbestedingsregels, of die de 48 mln. al of niet te boven gaan, voor rekening van het kabinet komen en niet voor rekening van de scholen. Ik heb het niet over een deel van die 48 mln., ik heb het over alle kosten waarmee de scholen worden geconfronteerd.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik waardeer het verzoek om die keiharde toezegging, maar als wij niet uitkijken, kan het een blanco cheque worden. Stel dat het 5 mln., 10 mln. of 20 mln. wordt...

De heer Rosenthal (VVD):

...of 50 mln.

De heer Schouw (D66):

Stel dat het dat bedrag wordt. Dan is de verhouding tussen de invoeringskosten en de materiële investering die je doet, toch helemaal zoek?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Dat ben ik helemaal met de heer Schouw eens. Er zijn twee mogelijkheden. Of er is sprake van een juiste interpretatie, en dan is de kou wat mijn fractie betreft uit de lucht. Dan is het logisch, als er toch een kink in de kabel komt, dat de rekening bij de scholen wordt neergelegd. Als toch sprake is van onzekerheden, vind ik dat de staatssecretaris hier nog eens over moet nadenken. Die keuze is echter aan het kabinet en dus zijn ook de consequenties voor het kabinet. De scholen hebben geen keuze.

De heer Schouw (D66):

Maar u heeft wel een keuze. Het is aan de PvdA-fractie, als een van de grootste regeringsfracties, om hierover zekerheid te willen hebben. Ik kan mij voorstellen dat de PvdA de lijn van de pilots volgt, want dan krijg je zekerheid. Mevrouw Linthorst heeft die lijn stevig ingezet. Ik maak er een beetje bezwaar tegen dat mevrouw Linthorst nu stelt dat het kabinet zekerheid moet geven, want de PvdA heeft in eerste termijn, maar ook in de schriftelijke inbreng, een route uitgestippeld via de pilots, om zekerheid te krijgen. Als een van de grootste coalitiefracties kan de PvdA-fractie deze zekerheid afdwingen, maar zij is van dat pad afgegaan. Ik probeer u er weer een beetje op te brengen, mevrouw Linthorst

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wij zijn niet van dat pad afgegaan. Het is heel simpel. Er is geen twijfel over dat onze voorkeur uitgaat naar een langere invoeringstermijn met meer pilots. De staatssecretaris is daar echter niet toe bereid. Dat is ook een gegeven. Mijn fractie volgt nu de redenering van de staatssecretaris die erop neerkomt dat zij geen problemen verwacht. De logische consequentie daarvan is wel dat, als zij geen gelijk heeft, de kosten van de misinterpretatie voor rekening van het kabinet komen. Dat lijkt mij helder.

De heer Schouw (D66):

Ik snap dat de PvdA-fractie op een gegeven moment haar knopen telt. Daarmee aanvaardt zij wel het risico dat de invoeringskosten tot 100 mln. kunnen oplopen, waardoor een buitengewoon ongezonde en scheve verhouding ontstaat tussen de investeringen die wij graag willen doen in het onderwijs en de invoeringskosten.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Ik kan niet anders dan de staatssecretaris geloven op haar woord dat de interpretatie van het directoraat-generaal zal worden gedekt door de Europese Commissie. Wij opereren op basis van dit vertrouwen in het parlement. Ik wil wel spijkerhard hebben vastgelegd dat, als toch sprake is van een misinterpretatie, de rekening daarvan niet bij de scholen wordt gelegd. Dat kan niet waar zijn. Daar gaat mijn fractie dwars voorliggen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Noch de Europese Commissie, noch de diensten van die Commissie, in dit geval door middel van de brief van het dg, bieden enige zekerheid. Het gaat hier om een juridisch, beleidsadviserend stuk, waarin wordt onderlijnd wat de staatssecretaris beweert, maar niet meer dan dat. Er is pas definitieve zekerheid als de nationale rechter, dan wel de rechter bij het Europees Hof heeft gezegd dat het wel of niet klopt. Dit stuk is een aardige illustratie, maar je kunt je er niet op baseren, want dan word je met een kluitje in het riet gestuurd.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben in deze Kamer wel vaker te maken met nationale wetsvoorstellen, waarbij pas bij de rechter blijkt of iets juridisch al of niet houdbaar is. Ik vind dat je ervan kunt uitgaan dat, als een kabinet met een voorstel komt, daar redelijk over is nagedacht en dat de juridische risico's redelijk zijn ingeschat. Ik ga ervan uit dat hetzelfde geldt op Europees niveau. Ik wil echter wel zeker weten dat, in het onverhoopte geval dat dit niet het geval is, de rekening bij het kabinet komt te liggen en niet bij de scholen. Dat is het enige wat ik wil.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is prima. Bij andere kwesties loopt de rijksoverheid zelf ook het juridische risico, maar nu wordt dat neergelegd bij de scholen die moeten aanbesteden. Ik steun mevrouw Linthorst in haar krachtige eis dat het kabinet de consequenties trekt als het gaat om de juridische en financiële gevolgen van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Exact.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. Het laatste punt valt te begrijpen, maar ik begrijp niet dat de PvdA-fractie zich niets aantrekt van de tekst van de brief van het directoraat-generaal. Ik heb het al een keer geciteerd, maar ik doe het nog een keer, want dat is kennelijk nodig. In de brief staat: "De diensten van de Commissie kunnen in dit stadium, gezien de gegeven zeer korte termijn, alleen informele en voorlopige antwoorden geven op de gestelde vragen, een en ander op basis van de overgelegde documenten." Even verder staat: "Opgemerkt moet worden dat het hier antwoorden van de diensten van de Commissie betreft die de Commissie zelf niet binden." Hoe kan de PvdA-fractie ervan overtuigd zijn dat de staatssecretaris zekerheid kan geven over deze brief?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik zeg niet dat de staatssecretaris zekerheid kan geven. Ik heb benadrukt dat het ons liever was geweest als zij langer de tijd had genomen. Het gaat erom dat, als het directoraat-generaal een advies afgeeft, sprake is van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat daarover contact is geweest met de Europese Commissie. Dat wil echter niet zeggen, maar dat is een standaardformulering die je ook in nationale wetsteksten kunt vinden, dat de opvatting en het advies van de diensten de Europese Commissie ook binden. Wij weten het niet. Wij hadden het liever anders gezien, maar als je het niet weet, houdt het een keer op. Er is echter een keerzijde, maar daar wordt nu overheen gefietst. De keerzijde is wel dat als een school gaat aanbesteden zoals in Venlo gebeurd is, er ook inderdaad kostenreductie plaatsvindt. Die kostenreductie zit niet in mindere kwaliteit, maar in de gigantisch grote marges die door distributeurs en uitgeverijen worden behaald. Het is dus een goede prikkel om de prijzen van de schoolboeken naar beneden te krijgen, zonder dat dat ten koste gaat van de kwaliteit. Dat kan voor de scholen alleen maar op een redelijke manier als ze op ISB-nummer kunnen bestellen. Mijn fractie wil graag de absolute zekerheid dat als er een oordeel is gegeven dat kennelijk juridisch niet zo houdbaar is als de staatssecretaris nu zegt – en wij gaan voorlopig gewoon uit van wat de staatssecretaris zegt – dat dan ook de risico's en kosten ervan in hun totaliteit door het kabinet gedragen worden, en niet gedeeltelijk.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Dat begrijpen wij. De vraag blijft echter waarom wij vertrouwen zouden moeten hebben in de mededeling van de staatssecretaris dat het wel los zal lopen, omdat de staatssecretaris met de Commissie zelf geen contact heeft gehad. Zij had alleen contact met de Permanente Vertegenwoordiging en dat is toch een heel andere zaak. Wij begrijpen uw zorg, maar de situatie waarin die zorg wordt uitgesproken wordt door ons heel anders gewaardeerd. U vertrouwt nog op de mededeling van de staatssecretaris, maar volgens ons is daar geen grond voor. Dat betekent dat u de regering met een enorme hoeveelheid kosten voor de toekomst opzadelt, terwijl u tegelijkertijd zegt dat niet te willen. Dat is een onduidelijk statement.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wij zadelen de regering niet op met kosten. Als de regering meent dat de uitspraak van het directoraat-generaal niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, zadelt de regering zichzelf met die kosten op als dat niet juist blijkt te zijn. Wij zadelen niks op.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik begrijp dat de PvdA-fractie zegt: als dit wetsvoorstel wordt aangenomen liggen de kosten bij de maker van de wet. Dat vind ik terecht. U liet echter een halve minuut geleden zien hoe belangrijk pilots zijn. In de eerste termijn hebt u ook zelf aangegeven hoe belangrijk u pilots vindt. U hebt laten zien hoe Venlo met haar aanbesteding mensen kan overtuigen. Dan begrijp ik niet waarom de PvdA-fractie het zelf zo ingewikkeld maakt. Waarom maakt u geen hard punt van meer pilots? Daarmee zouden al deze zaken uitgezocht kunnen worden en voor heel Nederland allerhande problemen voorkomen. Voorkomen is toch altijd beter dan genezen?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ben het volstrekt met mevrouw Ten Horn eens. Ik heb er ook geen geheim van gemaakt dat mijn fractie het liever zo had gezien. Op een gegeven moment heb je echter te maken met een politieke werkelijkheid. Als de staatssecretaris zegt dat zij er geen heil in ziet, rest ons af te dekken wat de onwenselijke gevolgen zouden kunnen zijn.

De heer Thissen (GroenLinks):

Maar dan neemt de PvdA-fractie op dit moment toch afstand van een van de aanbevelingen van het rapport Dijsselbloem? Daarin stond: doe nou eerst eens ervaring op, laat scholen in het onderwijs nu eens ervaren wat beleidslijnen, nieuwe wetsvoorstellen, nieuwe ideeën rondom pedagogische of didactische aanpak kunnen betekenen voor scholen, uitvoerbaarheid, leraren, leerlingen en dus voor hun ouders. Dat was een van de vetste aanbevelingen, omdat wij daarbij in het verleden – zowel aan die kant als ook hier – ongelofelijke fouten hebben gemaakt. Wij hebben veel te lichtvaardig gedacht: dat komt wel goed. Dat kwam dus niet goed. Dan moet ook de PvdA-fractie – ook al ben je coalitiepartij – in een open en vrij debat durven te zeggen: ik wil vasthouden aan die pilots. Dan heb je al twee dingen waar je aan vasthoudt.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik begrijp het punt van de heer Thissen. Volgens mij hebben wij duidelijk gemaakt dat wij het ook liever zo gehad zouden hebben. Wij proberen er nu in ieder geval voor te zorgen dat, als het fout gaat, de rekening niet bij de scholen wordt gelegd.

De heer Schouw (D66):

Het is nu politiek en dat is altijd interessant. Ik moet vaststellen dat u op het punt van de pilots zegt: oké, wij nemen ons verlies. Op het punt van het mbo – ook een belangrijk punt – gaat u denk ik dadelijk ook zeggen: wij nemen ons verlies. Wat er dan nog overblijft – ik wil dat punt van de PvdA-fractie toch even markeren – is de harde toezegging dat alle juridische kosten die samenhangen met dit verhaal coûte que coûte worden betaald. Ik zal daar dadelijk bij de beantwoording van de staatssecretaris op terugkomen. Ik zal ook de coalitiefracties uitdagen op dat harde punt van de PvdA-fractie in te gaan.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Graag. Ik vind het jammer dat de heer Schouw al weet wat ik ga zeggen over het mbo en zelfs al weet dat hij de motie niet kan steunen, terwijl hij nog niet weet wat erin staat. Het zou misschien aardig zijn om dat even af te wachten.

Voorzitter. De mbo'ers en hun ouders. Volgens mijn fractie is dat een groep die minstens zoveel recht heeft op – ook financiële – ondersteuning als de ouders van leerlingen op het vo. Wij zouden nog wel iets naders willen horen over de experimenten vmbo-mbo 2 die in eerste termijn aan de orde zijn geweest. Mijn fractie is daar overigens erg voor, omdat je er dan voor zorgt dat kinderen de volledige zes jaar op een locatie blijven en niet op hun zestiende op zo'n groot roc terechtkomen, waar zij verzuipen. Volgens de staatssecretaris vallen die experimenten onder het regime van het voortgezet onderwijs. Het lijkt ons dat daarmee een juridisch tricky traject wordt ingezet. Als mbo-leerlingen die onderdeel uitmaken van zo'n experiment vallen onder het vo-regime, komen zij daarmee dus ook in aanmerking voor gratis leermiddelen. Mbo-leerlingen die dezelfde opleiding volgen op een zelfstandig mbo zouden er echter niet onder vallen. Dat lijkt ons juridisch niet houdbaar. Ik zou zelf de mbo-opleidingen subiet adviseren om hun heil te zoeken bij een combinatie met een vmbo, want dan vallen zij ook onder dat regime. Dat zou onze fractie ook goed uitkomen, want naar ons oordeel zijn er nog steeds geen goede redenen voor aan te voeren waarom ouders met kinderen op het mbo niet in aanmerking zouden komen voor een compensatie voor leermiddelen, terwijl ouders met kinderen op havo en vwo daarvoor wel in aanmerking komen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Hoe groot acht u de kans dat ouders van leerlingen op het mbo die een rechtszaak aangaan op basis van de Algemene wet gelijke behandeling, die zullen winnen?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik acht die kans heel groot. Dat is ook mijn vraag aan de staatssecretaris: denkt zij niet dat hiermee een tricky traject wordt bewandeld? Wij kunnen van mening verschillen of mbo funderend onderwijs is of niet, maar niet of een en dezelfde mbo-opleiding een en dezelfde mbo-opleiding is, en dus ook in aanmerking komt voor dezelfde faciliteiten. Een mbo-opleiding die onderdeel uitmaakt van een vmbo-mbo 2-opleiding kan niet anders – menen wij – behandeld worden dan een mbo-opleiding die zelfstandig functioneert. Voor mijn fractie – dat is al duidelijk geworden – weegt dat punt zo zwaar dat wij hierover een motie willen indienen. Wij willen hierbij uitdrukkelijk aantekenen dat de motie zich niet zozeer richt tot de staatssecretaris, maar via de staatssecretaris tot het kabinet. Het gaat hier namelijk niet om een onderwijsvraagstuk, maar om een inkomenspolitiek vraagstuk. Ik hoop dat de heer Schouw, als hij even geluisterd heeft naar wat er in de motie staat, daar misschien toch nog zoveel in kan ontdekken dat hij denkt: ach, misschien toch niet verkeerd om dat te steunen.

De voorzitter:

Door de leden Linthorst, Essers, Noten, Putters, Werner, Schuurman en De Boer wordt de volgende motie voorgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vanuit inkomenspolitieke overwegingen van belang wordt gevonden om ouders met kinderen op het voorgezet onderwijs financieel tegemoet te komen;

constaterende dat het wetsvoorstel om schoolboeken "om niet" ter beschikking te stellen niet van toepassing is op ouders met kinderen op het mbo;

constaterende dat het redelijk is dat ouders met kinderen op het mbo niet met hogere lasten voor het onderwijs worden geconfronteerd dan bij ander voorgezet onderwijs;

roept de regering op om de specifieke situatie van de ouders met kinderen op het mbo nader te onderzoeken op financiële gelijkwaardigheid in de bijdrage aan studiekosten met ander voortgezet onderwijs en verzoekt de regering de Kamer over de uitkomsten daarvan na de zomer te informeren en bij gebleken ongerechtvaardigde verschillen voorstellen te doen om deze op te heffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (31325).

De heer Thissen (GroenLinks):

Als ik mevrouw Linthorst goed beluister, heeft zij voor een groot gedeelte dezelfde punten van zorg als een flink deel van de overige fracties die niet in de coalitie zitten. Ik ben graag iemand die er altijd naar zoekt hoe bruggen geslagen kunnen worden, om voor een samenleving maar vooral voor mensen die, zoals in dit geval, gebruik maken van onderwijs, voor ouders die grote kosten van het onderwijs niet kunnen dragen, zo goed mogelijke regelingen te bedenken. Als ik de zorg van uw fractie interpreteer, zegt u eigenlijk: laten wij nu eens even de tijd nemen. Die tijd kan genomen worden door de motie die de fracties van VVD, SP, D66 en GroenLinks hebben ingediend. Die tijd kun je gebruiken om te komen met een goed wetsvoorstel dat voldoet aan een brede wens in deze Kamer om leermiddelen gratis ter beschikking te stellen – zij zijn niet gratis – aan leerlingen in het voortgezet onderwijs, inclusief mbo, uitgaande van leerplichtige leerlingen tussen elf en achttien jaar. Dan vallen ook de mbo-leerlingen en misschien leerlingen in duale trajecten eronder. Ik hoor graag uw reflectie op onze motie, zodat wij er samen uit kunnen komen en vanavond de staatssecretaris kan vertrekken en kan zeggen: yes, ik heb de unanieme steun van de Eerste Kamer. Ik moet even terug met het wetsvoorstel, maar ik heb wel aan de sociale doelstellingen van het kabinet voldaan. Zij kan dan Balkenende vannacht bellen en zeggen: Jan-Peter, wij staan er sociaal met ons imago iets beter op morgenvroeg als je wakker wordt.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Op twee punten neemt mijn fractie misschien een iets andere positie in als de fractie van de heer Thissen. Voor de inkomensgroep net boven € 30.000 die nu onder de WTOS valt, kan het behoorlijk zwaar zijn. Ik zeg altijd dat ik blij ben dat mijn jongste kind eindexamen doet. Ik heb dus geen belang meer bij het wetsvoorstel. Ik weet heel goed dat het heel pittig is als je drie kinderen tegelijk in het voortgezet onderwijs hebt. Het is vooral pittig – een tweede kanttekening – omdat er de afgelopen jaren geen enkele rem heeft gestaan op de kosten van schoolboeken. Hier wordt het bedrag van € 308 genoemd. Ik kan u verzekeren dat wij al die jaren een veelvoud ervan hebben betaald met drie kinderen tegelijk. Dat hakte er lekker in. Een derde kanttekening – ik weet dat ik de heer Thissen hiermee tegen het zere been schop, maar het is wel waar – is dat zich met name in de grote steden situaties voordoen dat kinderen zonder boeken op school komen.

Dit wetsvoorstel is niet zonder onvolkomenheden, maar het regelt drie dingen wel. Het bouwt een prikkel in voor de prijzen van leerboeken, het regelt iets voor de ouders die net boven de inkomensgrens zitten en het regelt iets voor de kinderen die ondanks een beroep op de WTOS zonder boeken op school komen.

De heer Thissen (GroenLinks):

De inkomensgrens wordt verhoogd; dat wordt gevraagd in de motie. Wat betreft de kinderen die ondanks de WTOS zonder boeken op school komen, weet ik toevallig vanuit mijn andere functie dat heel vele sociale diensten de zorgverzekeringspremie betalen en de zorgtoeslag van de Belastingdienst op een goede manier laten toevloeien. Scholen kunnen dus ook een verantwoordelijkheid nemen. Zij kunnen voor de ouders de WTOS aanvragen, die op school storten en ervoor zorgen dat het kind zijn of haar leermiddelen krijgt. Een vernuftige school die slim is, pedagogisch-didactisch goed onderlegd, kan voor dat probleem een oplossing vinden.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ben blij dat de heer Thissen nu een heel andere koers vaart dan zojuist over de WTOS en het niet aanwezig zijn van schoolboeken. Dat doet mij echt plezier, want ik ben soms namelijk wel voor bemoeizorg.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik ook heel erg; daarom bemoeide ik mij ermee!

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter, in de motie staat "na de zomer". Kunt u misschien uitleggen wat u bedoelt met "na de zomer"?

De voorzitter:

Ik kan dat niet.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Sorry, ik bedoel of mevrouw Linthorst dat kan aangeven.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik neem aan dat dit betekent in het vroege najaar, van dit jaar natuurlijk.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Mevrouw de voorzitter. U hebt mij eerder meegemaakt vanmiddag. Ik houd van concreetheid. Ik zou graag willen weten of dit voor of na de algemene beschouwingen over de begroting is.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Misschien kan de staatssecretaris daar zelf antwoord op geven. Van een aantal dingen kun je echt vinden dat ze moeten, maar je moet je soms ook realiseren dat niemand – ook de staatssecretaris niet – ijzer met handen kan breken. Ik laat het dus graag aan de staatssecretaris over om nader aan te geven wanneer zij, als zij de motie overneemt, daar na de zomer invulling aan geeft.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank natuurlijk de staatssecretaris ook heel hartelijk voor haar beantwoording van allerlei vragen. De allerbelangrijkste vragen heeft zij ook beantwoord, naar vermogen. Verder kun je ook niet vragen.

Mijn positie is wel duidelijk geworden in eerste termijn, maar het is zinvol om daarop nog eens in te gaan. Ik ben voor gratis onderwijs, voor zover dat in redelijkheid te bekostigen is. Ik ben vooral voor betalen en bepalen in een hand en voor meer concurrentie in de markt. De schoolkosten zijn de laatste jaren inderdaad excessief gestegen. Daar zit geen rem op. De twee oorzaken daarvan zijn een gebrek aan concurrentie in de schoolboekenmarkt en een gebrek aan kostenbewustzijn bij de scholen. Daaraan moet iets gedaan worden. In principe geeft dit wetsvoorstel daarop een antwoord.

De school moet gedwongen worden tot een zinvolle afweging. Daar geeft het wetsvoorstel een prikkel toe. De school moet dan echter ook kunnen krijgen wat hij gekozen heeft. Daar lag het grote probleem. De staatssecretaris zegt dat in elk geval Europees aanbesteed moet worden. Daar zijn wij het intussen allen wel over eens. Zij zegt dat de EU-diensten zeggen dat het op titel, op ISB-nummer kan. Dat is geen garantie, want die kan alleen de rechter geven, maar het is wel sterk. Ik ben het met de staatssecretaris en de heer Essers wel eens, dat wij daaruit mogen concluderen dat wij in ieder geval niet het risico lopen dat de Europese Commissie bezwaar tegen deze interpretatie zal maken. Dat staat voor mij eigenlijk wel vast.

Dan nog bestaat echter het risico van processen over deze interpretatie en verder natuurlijk het risico van allerlei processen over het niet helemaal goed voldoen aan regels of het dom aanpakken. Je kunt er alles bij bedenken. Het eerste risico moet gedekt worden. Dat ben ik volledig met mevrouw Linthorst eens. Wij maken de keuze voor de interpretatie van de aanbestedingsregels. Als dat uitgangspunt niet juist is, hebben wij hier met zijn allen de fout gemaakt en dient het Rijk ervoor te staan. Scholen kunnen allerlei andere fouten maken; daar moeten zij dan zelf voor staan.

Is het zinvol om een tweede overgangsjaar in te lassen om daarmee meer ruimte te krijgen? Ik ben geneigd het met de staatssecretaris eens te zijn en te zeggen: liever niet. Het overgangsjaar betekent een gebrekkige verdeling van de kostenvergoedingen. In wezen vergoeden wij niet precies de kosten. Het is toeval hoe het uitkomt. De een wordt er beter van en de ander slechter. Het geeft niet de marktverbetering en niet het grotere kostenbewustzijn dat wij zo vreselijk graag willen en dat voor mij essentieel is. Dus liever geen tweede overgangsjaar en zeker niet, zoals hier ook wel bepleit is, op lange termijn altijd maar gewoon meer geld verstrekken.

Ik ben dan ook tegen de motie waarin wordt bepleit om de bedragen in de WTOS op te nemen. Dat betekent dat wij aan de marktverhoudingen niets doen. Wij doen wel iets aan de bekostiging van de ouders, maar niets aan de verbetering van de situatie op de markt en de verbetering in de afweging van de scholen. Voor mij schiet de motie haar doel voorbij. Ik zal de motie niet steunen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Denkt collega Ten Hoeve niet dat er heel veel slimmere en andere mogelijkheden zijn om het monopolie van de uitgevers op schoolboeken te doorbreken? Is zo'n gecompliceerde en lastige wet – wij hebben dat allen vastgesteld – de enige optie om de prijzen van de schoolboeken naar beneden te krijgen? Is het denkbaar dat wij met een aantal slimme mensen bij elkaar gaan zitten en dat wij er veel betere oplossingen voor vinden, die de invoering van de wet om die reden niet meer acceptabel maken?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Het is misschien heel goed mogelijk daarvoor andere, wellicht heel slimme oplossingen te vinden, maar naar mijn gevoel ligt het voor de hand om, als het om de marktverhoudingen gaat, te streven naar meer concurrentie. Het gaat overigens niet alleen om de concurrentieverhoudingen op de markt, maar ook om de wijze waarop de afwegingen binnen de scholen tot stand komen. Dat bereik je ook met dit wetsvoorstel. Ik zie op dit moment geen alternatief waarin beide elementen even effectief worden opgepakt.

Blijft staan het door iedereen als onrechtvaardig ervaren verschil tussen leerlingen in de bovenbouw havo/vwo en die in het mbo. Ik voel mee met de staatssecretaris als zij zegt dat er wel praktische bezwaren te bedenken zijn om niet zomaar te beslissen tot het uitbreiden van de regeling tot het hele mbo. Daar zit financieel natuurlijk ook een groot probleem in. Immers, op het ogenblik geven wij de bovenbouw havo/vwo twee jaar langer dan vmbo-leerlingen bekostiging. Als wij het mbo erbij doen, komt daar vier jaar bij, en dan rekken wij de regeling nogal wat op. Daarvan moeten wij ons de consequenties realiseren. Maar dat hier een probleem ligt waarover moet worden nagedacht, is een feit. Aangezien de motie niet verder gaat dan dat te constateren en op te roepen tot nadenken, zal ik haar graag steunen: hier lígt een probleem.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

De motie roept niet alleen op tot nadenken, maar ook tot het doen van voorstellen bij het bestaan van ongerechtvaardigde verschillen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Daarvan ben ik mij bewust.

Dezelfde redenering geldt misschien voor de wijze waarop wij omgaan met de vergoeding voor mbo-opleidingen op de niveaus 1 en 2 die zijn ingekaderd bij een vo-opleiding. Het lijkt niet redelijk om daarbij als uitgangspunt de vraag te nemen waar deze leerlingen zijn ingeschreven. Dat leidt ertoe dat er druk wordt uitgeoefend om leerlingen zoveel mogelijk bij de vmbo-opleiding in te schrijven en niet meer bij de mbo-opleiding. Bovendien zit er in de mogelijkheden die daarvoor bestaan heel vaak een erg toevallige factor. Soms kan de opleiding het makkelijkst bij een vmbo-school worden aangehaakt, in andere gevallen zijn daar helemaal geen mogelijkheden voor. Als wij het over onrechtvaardige verschillen hebben, kweken wij hier opnieuw een dergelijk verschil. Ik kies hier dus voor bekostiging op basis van de gekozen opleidingsweg.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Wat zijn de voorstellen voor dekking van deze motie? Het zal moeten worden betaald door de overheid, dat wil zeggen door ons allen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik heb al gezegd dat ik moeilijkheden voorzie wanneer wij zouden willen proberen het hele mbo onmiddellijk in de bekostiging te betrekken. Dat is een enorme opstap ten opzichte van de situatie die wij nu bezig zijn te scheppen. Of dat nodig is om een rechtvaardige situatie te krijgen, weet ik ook niet, daar heb ik mijn twijfels over. Maar dat de huidige situatie onrechtvaardig is, daarover heb ik geen twijfels. Dat daar iets zal moeten gebeuren, lijkt mij duidelijk, maar hoever dat zal moeten gaan, daarover doe ik geen uitspraak.

Mevrouw Dupuis (VVD):

De motie van de vier andere partijen heeft die dekkingskosten niet, want die zitten voor een groot deel al in de WTOS, waarbij nog een kleine verhoging zou komen. Maar dat is in tegenstelling tot de motie van de PvdA geen open financiering. Waar is dan de dekking?

De heer Ten Hoeve (OSF):

De motie van de PvdA zou een open financiering kunnen vragen, maar dat is afhankelijk van de invulling die daaraan vervolgens wordt gegeven. De motie over de WTOS is misschien financieel wel aantrekkelijker, maar zij voldoet niet aan de eisen, want zij geeft niet de resultaten die wij willen bereiken met het wetsvoorstel dat hier op tafel ligt. Juist de onderdelen die voor mij cruciaal zijn, worden hiermee niet bereikt. Daarom stem ik tegen die motie.

In principe ben ik voor het voorstel. Dat betekent dat ik de staatssecretaris graag het voordeel van de twijfel geef wat betreft het op titel kunnen aanbesteden. Maar het procesrisico met betrekking tot de interpretatie moet worden afgedekt. In overeenstemming met de motie over het mbo zou over een regeling ten minste moeten worden nagedacht en zou gestreefd moeten worden naar redelijkheid. Verder moet worden nagedacht over de behandeling van opleidingen op niveau 1 en 2 binnen het vmbo. Ik vind dit, net als iedereen, een buitengewoon moeilijke beslissing. Ik ben ervan overtuigd dat het wetsvoorstel te haastig is ingediend. Als het er minder haastig aan toegegaan zou zijn, is het voor mij de vraag of het wetsvoorstel zou zijn ingediend. Maar het wetsvoorstel ligt er, en het is niet meer terug te draaien. Ik zie geen mogelijkheid om de concurrentie te vergroten en het kostenbewustzijn te verhogen, op een andere manier dan via een dergelijke regeling. Zelfs als wij deze regeling verwerpen, zit de helft van onze scholen, namelijk de scholen die werken met een intern boekenfonds, toch vast aan de aanbestedingen. Wij hebben deze beer losgelaten, en wij komen daar niet meer van af! Het is het verstandigst om er dan ook maar uit te halen wat erin zit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Gelet op de vragen die zijn gesteld en op de moties die er liggen, vraag ik om een schorsing van 40 minuten.

De voorzitter:

Gelet op de reacties in de zaal vraag ik de staatssecretaris of zij het met 30 minuten kan doen. Ik zie dat dat het geval is.

De vergadering wordt van 22.00 uur tot 22.30 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik wil u hartelijk danken voor uw coulante houding. Nu ik van u de gevraagde ruimte heb gekregen, zal ik proberen de beantwoording kwalitatief zo goed mogelijk vorm te geven.

Ik dank de Kamerleden hartelijk voor hun reactie in de tweede termijn. Er zijn diverse vragen gesteld. Ik hoop in mijn beantwoording dit keer geen vragen te laten liggen. Mijn beantwoording zal ik in drie blokjes verdelen: de aanbesteding, de positie van het mbo en de overige vragen.

Op de vraag van de diverse afgevaardigden wie de kosten moet dragen als de school volgens de rechter niet juist heeft aanbesteed, wil ik het volgende antwoorden. Als de school de adviezen van de taskforce heeft opgevolgd, bijvoorbeeld inzake het gebruik van het ISB-nummer, en door de nationale rechter veroordeeld wordt tot het vergoeden van de schade die een ondernemer heeft gevorderd, dan worden die kosten door mij vergoed, gehoord hebbende de zorg die de geachte afgevaardigden hedenavond massaal hebben geuit. De taskforce zal natuurlijk direct daarna de advisering aanpassen, om verdere veroordelingen van scholen te voorkomen. Als de school eigen keuzes heeft gemaakt en daardoor in de problemen komt, zou het een verkeerd signaal zijn om ook die kosten te vergoeden. Het bevoegd gezag is immers verantwoordelijk voor de eigen beleidskeuzes en de wijze van uitvoering.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat de kosten worden vergoed en dat de taskforce de advisering meteen zal aanpassen. Betekent dit dat de taskforce zou kunnen adviseren om niet meer op ISB-nummer aan te besteden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mevrouw Linthorst spreekt nu over een "als-dansituatie'. Wij zullen op dat moment moeten bekijken hoe wij de zaak zo goed mogelijk kunnen oppakken. Mevrouw Linthorst heeft gevraagd of wij de scholen die op dat moment een probleem hebben, zullen ondersteunen. Het antwoord op die vraag luidt: ja, mits men zich heeft gehouden aan de door ons gegeven adviezen.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw Linthorst maakt een buitengewoon belangrijke opmerking. Als een zaak wordt afgewezen op het noemen van het ISB-nummer, dan is de logische consequentie dat in een volgende aanbestedingsronde de zinsnede "of iets vergelijkbaars" moet worden toegevoegd. Dit betekent dat het principe waarover iedereen vandaag zo emotioneel, roerend en verplichtend sprak, het principe dat de leraar bepaalt wat er komt, onderuit wordt gehaald door de rechter en niet meer geldt. Wat gebeurt er dan in die situatie?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

In dat geval zullen wij de zaak opnieuw moeten bekijken. Op dit moment heb ik het sec over de kosten voor de scholen die in een dergelijke procedure terechtkomen. Wij gaan er natuurlijk voor om via de taskforce en het dicht opereren tegen de regelgeving, zoals wij die ook verklaard hebben gekregen vanuit het directoraat-generaal, de zaak op een goede manier vorm en inhoud te geven. Nu gaat het er echter om of wij de onzekerheid kunnen weghalen bij de scholen op het moment dat zij wel in een procedure terechtkomen. Dat doe ik hier, door mijn toezegging naar aanleiding van een vraag van mevrouw Linthorst.

De heer Schouw (D66):

Om in de terminologie van de staatssecretaris te blijven: er zijn twee blokjes: er is het blokje kosten – daar komen wij dadelijk nog op – en er is het blokje van de kern, het hart van de wetgeving. Die kern is – dat is het voorstel van de staatssecretaris – dat de docent bepaalt wat er gebeurt. Nu komt de staatssecretaris zomaar in de tweede minuut van haar tweede termijn zelf met de idee dat het heel wel mogelijk is dat die kern er bij de eerste procedure al wordt uitgehaald. Dan kan zij toch niet zeggen: Nu ja, dan zien wij wel weer wat er gaat gebeuren en dan adviseert de taskforce om het iets anders te doen. In dat geval is het fundament onder de wet weggehaald en dat u dan toch gewoon opnieuw met de Tweede Kamer in gesprek moet over hoe dit nu te doen. Want de keuzevrijheid waar iedereen zo hoog van heeft opgegeven, is er dan niet meer.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Dat bestellen op ISB-nummer was voor mijn fractie niet alleen belangrijk vanwege de keuzevrijheid, maar ook omdat je daarmee de administratieve lasten voor de scholen redelijk binnen de perken houdt. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de staatssecretaris zegt dat als er procedures komen, de advisering wordt aangepast. Maar als die advisering zou kunnen inhouden dat het hele wetsvoorstel onderuit wordt gehaald, althans de uitgangspunten ervan, dan hebben wij toch iets meer dan een "als-dansituatie" en "we'll cross that bridge when we get there".

De heer Ten Hoeve (OSF):

In wezen beginnen wij hiermee de hele discussie opnieuw.

De voorzitter:

Dat is niet de bedoeling, mijnheer Ten Hoeve.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Een aantal van ons heeft vastgesteld dat wij bereid zijn om aan te nemen dat de kans zeer groot is dat deze interpretatie juist is. Dit betekent niet dat er geen processen kunnen voorkomen. Natuurlijk kunnen die voorkomen. Daarin dienen scholen ondersteund te worden en als daar kosten uit voortvloeien, dienen zij geholpen te worden. Degenen die voor de onderhavige wet willen stemmen, gaan er niet van uit – ik ga er althans niet van uit – dat deze interpretatie uiteindelijk fout blijkt te zijn. Mocht dat wel het geval zijn, wat inderdaad niet uit te sluiten is, dan ontstaat er een nieuwe situatie, dat is waar. Als wij daar echter effectief rekening mee willen houden, dan moeten wij ons anders opstellen.

De voorzitter:

Ik zou de nog volgende woordvoerders willen vragen om korte vragen te stellen en geen herhaling van eigen standpunten te geven.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik heb een originele vraag. Betekent dit dat de staatssecretaris de scholen alleen compenseert in de boete die zij opgelegd krijgen, of ook in alle kosten van de procesgang, dus de advocaatkosten? Zijn de scholen ook vrij om zelf advocaten te kiezen? Of gaat de staatssecretaris advocaten toewijzen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb aangegeven dat ik bereid ben om de kosten, voortkomend uit processen, te bekostigen en de scholen ook te ondersteunen. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat als ik het zou betalen, ik ook bepaal. Dat lijkt mij niet meer dan redelijk, want het lijkt mij gewoon redelijk dat degene die uiteindelijk de kosten betaalt, dan ook de ondersteuning daadwerkelijk geeft. Dit punt is aan de orde gekomen in de eerste termijn en ik heb gemeend in mijn beantwoording aan te geven hoe ik met dergelijke kosten wil omgaan. Het is een punt van verdere uitwerking, maar in ieder geval heb ik toegezegd om dat te doen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat kan echt niet. De vrijheid wordt nu beperkt tot de advocaatkosten. Dadelijk lopen de kosten op, waarna de staatssecretaris de vrijheid gaat beperken om leermiddelen te kiezen, omdat daar een risico in zit met het oog op de procesgang. Dit kan gewoon echt niet.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Een andere vraag die ons heel erg zwaar op het hart ligt, is hoe ver de staatssecretaris hiermee wil gaan.

Is dit een openeindregeling? Wat voor budget wordt ervoor uitgetrokken? Waartoe is de staatssecretaris financieel bereid, als het gaat om meer scholen en cumulatief? Kunnen wij daar enig inzicht in krijgen? Het is toch heel merkwaardig dat dit zomaar wordt toegezegd, zonder dat er sprake is van een dekking en zonder dat wij enig idee hebben over hoeveel kosten het gaat. Want het ziet er toch niet geruststellend uit.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Ik wil even kijken of ik de positie van de staatssecretaris iets duidelijker kan krijgen in relatie tot de vraag van de heer Thissen, want ik zou mij zo kunnen voorstellen dat de staatssecretaris bedoeld heeft te zeggen dat zij de kosten draagt van alles wat samenhangt met die procesgang, maar dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat een school willekeurig welke advocaat inhuurt en de rekening daarvoor bij het ministerie legt. Dat kan natuurlijk niet. Ik neem aan dat de heer Thissen het daar ook mee eens zal zijn.

Wat wel kan, is dat de staatssecretaris namens de school het proces voert en de regering dan ook opdraait voor de kosten. Heb ik de staatssecretaris zo goed verstaan?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het eerste deel van uw verhaal wil ik onderstrepen. Het tweede deel – of ik dat namens de scholen ga doen – ga ik hier niet zomaar eventjes zeggen. Het gaat er wel om dat wij uiteindelijk bekijken – en dat maakt het ook beheersbaar qua kosten – dat als je het juridisch ondersteunt vanuit de taskforce, ongetwijfeld een groot aantal identieke situaties aan de orde zal zijn. Dat zullen wij dan met goede juridische adviezen beleggen. Dat maakt het inderdaad noodzakelijk dat wij zelf directe betrokkenheid hebben bij hoe die juridische advisering plaatsvindt. Het gaat uiteindelijk om het doel om scholen goed te ondersteunen. Het is onbetaalbaar dat elke school een eigen advocaat neemt. Er zijn dus wel een aantal condities waaronder dat gebeurt. Dat lijkt mij niet meer dan redelijk.

De heer Schouw (D66):

Wat de kosten betreft: als je een wet invoert en daar een besluit over neemt – wij besluiten niet om een knikkerclub op te richten; het gaat echt om een belangrijke wet – moet je ook weten wat het budget is en wat het eventueel kost. Naar mijn smaak zijn er nu veel te veel open einden. Ik vraag de staatssecretaris daarom of zij het afgelopen halfuur advies heeft kunnen inwinnen om welke kosten het gaat. Ik blijf ook terugkomen op het principiëlere punt, want ik vind dat wij daar veel te hard overheen fietsen. Als het verhaal door de rechter onderuit wordt gehaald en als wij het ISB-nummer niet meer kunnen noemen – dus als de keuzevrijheid van de docenten wordt beperkt – is het dan de politieke opvatting van de staatssecretaris dat je de wet dan gewoon moet heroverwegen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wat dat laatste betreft, sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Ten Hoeve, die erin gelooft dat wij het op deze manier goed kunnen aanpakken. Naar aanleiding van uw belangstelling voor de kosten, heb ik aangegeven dat ik die kosten in een voorkomende situatie voor mijn rekening wil nemen, vanuit de randvoorwaarden die ik zojuist heb geschetst. U vraagt welke kosten dat zijn. Kijkend naar de kosten van een dergelijke procedure, is het zojuist naar voren gebrachte bedrag van € 50.000 tot € 100.000 vrij fors. Dat blijkt uit advies dat wij hebben ingewonnen. Als het helemaal doorgaat tot aan het Hof van Justitie of als een rechter tussentijds advies vraagt bij het Hof van Justitie, kan dat een lange tijd duren, maar dan heb je een vrij complexe situatie wel compleet in beeld. Dat kun je dan benutten voor andere situaties. Alles bij elkaar genomen moet dat beheersbaar zijn. Ten aanzien van boetes die eventueel verstrekt kunnen worden, is mij verteld dat het gebruikelijk is dat, als een aanbesteding niet goed zou verlopen en doorgezet wordt, de rechter uiteindelijk kan besluiten om omstreeks 10% van eventuele niet verkregen winst neer te leggen bij degene die de verkeerde aanbesteding heeft gedaan. Kijkend naar het totaalbedrag dat wij hebben, 300 mln., veronderstellend dat alles fout zou gaan – dat is de "worst case", want u bent er buitengewoon zorgelijk over – en gelet op het feit dat de uitgevers uitgaan van ongeveer 20% winst, gaat het uiteindelijk dus om ongeveer 2%. Dan kunt u ongetwijfeld uitrekenen wat dat betekent. Ik denk dat dit beheersbaar is. Gelet op wat in deze Kamer is gesteld, zal ik bekijken of ik binnen die 48 mln. een post Onvoorzien kan creëren om daarmee zoveel mogelijk zaken op te vangen.

De heer Schouw (D66):

U sluit zich aan bij de heer Ten Hoeve, die denkt dat het wel zal loslopen. Ik moet u er echt op wijzen dat u een andere verantwoordelijkheid hebt dan de heer Ten Hoeve. U bent verantwoordelijk voor dit wetsvoorstel en voor de invoering. Ik kan niet anders constateren dan dat u eigenlijk zegt: ook als die kern uit de wet wordt gehaald door het oordeel van de Europese rechter, zal ik daar niets aan veranderen. Dat lijkt mij een duidelijke politieke boodschap.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Laat helder zijn dat u mij dat niet hebt horen zeggen. Ik heb gezegd dat ik achter het wetsvoorstel sta en dat ik uw vraag over de kosten op deze manier heb beantwoord. Ik vertrouw echter op de wet. In dat opzicht ga ik niet in op "als-dansituaties".

De heer Thissen (GroenLinks):

Het voertuig van dit wetsvoorstel begint gaandeweg deze dag steeds meer te rammelen. Steeds meer delen van het wetsvoorstel beginnen los te hangen. Wij hebben last van het gerammel, want het rammelt steeds erger, maar de risico's daarvan legt u bij de scholen. U zegt dat u de boete wel wilt dekken. Over de procesgang blijft u wat vaag, maar uw dekking is een bepaald percentage, gemeten aan die 300 mln. Doet u dat in een post Onvoorzien binnen die 300 mln. of zet u binnen uw begroting een bedrag apart in een zogenaamde post Onvoorzien? Met andere woorden: gaat er iets van die 300 mln. af om de juridische en financiële risico's af te dekken? Of zoekt u binnen uw begroting iets anders om de post Onvoorzien te vullen en zo ja, ten koste waarvan gaat dat dan?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb zojuist grove ramingen gegeven. Wij moeten uiteindelijk bekijken wat ten opzichte van scholen een realistische verwachting is. Ik zal binnen de 48 mln. die ik heb, ruimte creëren voor een post Onvoorzien, waarmee ik tegemoetkom aan de hier gestelde vraag. Verder is het de verantwoordelijkheid van het kabinet om dit op een goede manier op te lossen. Nogmaals, mijns inziens moet dit beheersbaar zijn, gelet op de informatie die ik daarover heb gekregen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik wil graag een onderscheid maken tussen twee soorten risico's die scholen lopen bij die aanbesteding. Het eerste risico betreft de boetes. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat dat risico redelijk overzichtelijk is. Dat kan misschien ook nog wel binnen die 48 mln. worden opgevangen. Dat betreft 10% van de gederfde winst; dat is allemaal nog te overzien. Veel essentiëler is natuurlijk dat een gegadigde die de aanbesteding niet gewonnen heeft, een principieel proces kan voeren op grond van het feit dat niet had mogen worden aanbesteed op ISB-nummer, omdat de concurrentie daarmee oneerlijk zou worden. Dan hebben wij het over andere proceskosten en een veel wezenlijker vraag. Ik vraag mij af of de staatssecretaris kan toezeggen dat die processen tot op het bot gevoerd worden, want dat gaat over de kern van de wet.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik blijf bij het standpunt dat ik zojuist heb aangegeven. Ons inziens heb je niet enorm veel processen lopen met heel diverse advisering. Wij zullen de advisering richting de scholen op een goede manier vormgeven. Wij gaan ervan uit dat wij, wanneer een procedure eenmaal afgerond is, op dat moment gewoon een heel goed traject hebben dat wij ook in andere situaties kunnen benutten.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik hoorde de staatssecretaris zojuist zeggen dat er meerdere aanbestedingen gelijktijdig lopen. Dat is ook de hele bedoeling, want de staatssecretaris wil dat alle scholen zo snel mogelijk gaan aanbesteden en zo snel mogelijk de adviezen van de taskforce opvolgen. Er is dus geen sprake van één casus, waarna de rest volgt, zoals in een pilotsituatie. Nee, zo snel mogelijk iedereen. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris wil dat iedereen het advies van de taskforce opvolgt. Als daar een systeemfout in zit waardoor één rechtszaak verloren wordt, gaan de scholen dus allemaal om. Dat is het beeld van lego: als een steentje omgaat, gaat de hele rij om.

De voorzitter:

Dat is domino.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Sorry, dat is het domino-effect. Hoe hoog schat de staatssecretaris de uiteindelijke kosten van het domino-effect in? Ik heb nog een vraag. De staatssecretaris heeft het vanavond steeds over de proceskosten in termen van de juridische bijstand. Als een rector van een school, die nooit gesolliciteerd heeft om dit soort aanbestedingswerk te doen, na twee of drie jaar uiteindelijk met al dit soort zaken geconfronteerd wordt en in de WAO terechtkomt, zijn dat dan ook kosten in deze zin? Ik overdrijf niet, want meerdere schoolhoofden zijn na fusieprojecten, waar zij ook niet om gevraagd hebben, in de WAO terechtgekomen. Ik noem dat als concreet voorbeeld om te weten welke soorten kosten hier nog onder vallen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Is die 48 mln. niet geoormerkt geld? Dat is toch bestemd voor hulp aan de scholen? Hoe kan dat bedrag nu dan weer uitgehold worden door deze onvoorspelbare kosten die mogelijk zullen optreden, daarin onder te brengen? De heer Ten Hoeve zei dat de beer los is, maar dat wij die niet meer kunnen vangen. Ik denk dat wij de beer moeten vangen en dat dat de taak van deze Kamer is.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het is niet reëel om te veronderstellen dat de overheid de kosten op zich neemt als iemand in de WAO terechtkomt. Mevrouw Ten Horn zal dat begrijpen.

Bij eventuele processen zullen wij bekijken wat die betekenen voor de lopende procedures. Wij moeten die zodanig bijsturen dat voorkomen wordt dat er nog meer processen komen. Het is immers onze taak om de kosten beheersbaar te houden. Dat zou dan ook mijn antwoord zijn op de vraag hoe ik omga met de verschillende processen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik probeer het eens met een heel gerichte vraag. Wij zijn de staatssecretaris erkentelijk voor de toezegging om kosten die scholen maken voor haar rekening te nemen. Dat is prima. Als aanbesteden op ISB-nummer, het centrale thema van dit debat, op bezwaren stuit zal er een proces komen. In dat geval neemt de staatssecretaris de kosten voor haar rekening. Ook zal de taskforce een andere advisering geven, om te voorkomen dat er nog meer processen gevoerd worden. Dat is een logische stap. De staatssecretaris moet dan echter vaststellen dat het wetsvoorstel niet uitpakt zoals is gedacht. Als niet op ISB-nummer aanbesteed kan worden, leidt dat immers tot hogere lasten voor scholen en tot beperking van de keuzevrijheid voor docenten. Is deze ontwikkeling dan voor de staatssecretaris reden genoeg om de wet te heroverwegen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het kabinet dient geen wetsvoorstel in om het alvast in de Eerste Kamer te heroverwegen. Mevrouw Linthorst vraagt wat te doen met de kosten. Over de kosten kan ik, als de Kamer dat wil, nog een aantal punten op papier zetten. De als-danvraag vind ik moeilijk te beantwoorden op dit moment. De situatie die zich voordoet, kan heel divers zijn. Aan de hand daarvan moeten wij bepalen hoe ermee om te gaan. Mevrouw Linthorst mag ervan uitgaan dat als er fundamentele zaken aan de orde zijn, wij bekijken wat het voor de wet betekent. Dat spreekt voor zich.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ben een optimist in hart en nieren. Ik ga ervan uit dat het allemaal goed komt. Mijn vraag is echter toch reëel, in de zin dat het voor onze fractie van groot belang is dat er op ISB-nummer kan worden aanbesteed. Ik heb daarvoor twee factoren genoemd. Als blijkt dat het niet kan, willen wij graag de toezegging dat de wet opnieuw wordt overwogen. Dat is relevant voor ons stemgedrag.

De heer Essers (CDA):

Wij hebben afgesproken om in 2011 opnieuw de situatie te bekijken. Deze wet wordt dan geëvalueerd met een monitor over de periode tot 2011. Wij hebben met zijn allen uitgesproken dat het aanbesteden op ISB-nummer belangrijk is. Uiterlijk 2011 bekijken wij de situatie dus opnieuw. Ik vind dat volstrekt uit dit debat voortvloeien.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Accepteert u daarmee dat in de tussenliggende periode scholen niet op ISB-nummer kunnen aanbesteden en dus niet de boeken van hun keuze kunnen krijgen?

De heer Essers (CDA):

Nee, ik ga ervan uit dat er op ISB-nummer aanbesteed kan worden. Anders gaan wij het debat geheel overdoen. Het is echter denkbaar dat daarover een procedure wordt gestart. Ik voorspel mevrouw Linthorst dat de uitslag van die procedure met een beetje geluk bekend is in 2011. Dan moeten wij bekijken of er sprake is van een nieuwe situatie. Dan moeten wij opnieuw naar de wet kijken.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat als er een gerechtelijke procedure aangespannen wordt, de taskforce de advisering voor de aanbesteding aanpast. Ik kan dat heel goed volgen. Als niet meer op ISB-nummer aanbesteed mag worden, zal de taskforce dus adviseren om dat niet meer te doen.

De heer Essers (CDA):

Een procedure kan heel veel aspecten bevatten. Het gaat nooit alleen over een aspect zoals dit. Het gaat ook om de technische omschrijving, de gunningscriteria et cetera. Het is evident dat daar in de vervolgadvisering goed naar gekeken wordt. Het duurt echter lang voordat de rechter op het hoogste niveau heeft gesproken. Voordat het Europese Hof van Justitie spreekt, zijn wij een aantal jaren verder. In de afgesproken procedure, waarin iedere vier jaar wordt geëvalueerd, kunnen wij dit gewoon meenemen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Ik vind het vervelend dat ik zo vaak moet interrumperen. Ik zie echter geen andere mogelijkheid. De vraag is toch wat er in de periode van nu tot 2011 gebeurt. Is dit nu iets wat wij de scholen willen voorleggen? Is de constatering na de discussie van vanavond niet dat dit eigenlijk niet kan? Als dit debat morgen in de media verslagen wordt, staat de Kamer voor aap. De Kamer is blijkbaar nog steeds bereid om een wetsvoorstel waar zo veel tegen is en waar zo weinig voor is, serieus in te voeren. Ik begrijp werkelijk niet meer wat de Kamer bezielt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mevrouw Dupuis houdt een gloedvol betoog. Laten wij terugkeren naar waar het om gaat.

Er ligt een wetsvoorstel voor gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs. Dat bergt veel voordelen in zich. De ouders worden tegemoetgekomen in kosten. Ook wordt marktwerking bevorderd. De eerste voorbeelden daarvan stemmen ook tot een zekere vreugde.

Er ligt ook een uitspraak van het directoraat-generaal van de Europese Commissie. Dat is heel bijzonder. Daarin wordt aangeven langs welke weg aanbesteed kan worden. Ook is duidelijk dat men het in een aantal gevallen geaccepteerd heeft.

Er leven zorgen over de kosten in de Kamer. Ik geef vanuit mijn verantwoordelijkheid aan dat het mogelijk moet zijn om dit op een goede manier op te vangen binnen mijn portefeuille. Ik zie kans om dat op een goede manier te plaatsen. Het bedrag van 48 mln. is daarvoor ook heel goed aanwijsbaar. Mevrouw Dupuis spreekt over goede hulp en steun aan de scholen. De juridische ondersteuning is haar grote zorg. Het is, gezien de wens die hier leeft, heel realistisch om te bekijken of wij in het genoemde budget een post onvoorzien kunnen maken. Deze punten zijn hier aan de orde. Ik meen met mijn beantwoording op een heel goede manier tegemoet te komen aan de zorgen die in de Kamer leven. De scholen mogen er niet onder leiden.

De voorzitter:

Mag ik de heer Schouw vragen op dit punt zijn laatste interruptie te plegen? Ik hoor erg veel herhalingen van zowel de regering als de Kamer.

De heer Schouw (D66):

Dan moet het u ook opgevallen zijn dat de staatssecretaris geen antwoord geeft op de vraag van mevrouw Dupuis. Ik moet die vraag dus opnieuw stellen. Dat moet u mij maar niet kwalijk nemen.

Het gaat over het punt van het uitprocederen. Stel dat de rechter zegt dat de bedachte aanbestedingsprocedure niet kan. Er komt dan gedurende twee of drie jaar een procedure richting Luxemburg. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat doet zij in de tussentijd. Denkt zij aan scenario's? Die moeten ontwikkeld worden. Het is immers niet uitgesloten dat die procedure er komt. De leerlingen blijven echter om boeken vragen. De markt moet gewoon door. Wat doen je dan? Het antwoord van de staatssecretaris is veel te kort door de bocht. Zij zegt geloof in het wetsvoorstel te hebben. Het zal volgens haar niet gebeuren. Dat kan toch niet waar zijn?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik neem aan dat de heer Schouw mij niet kwalijk neemt dat ik inga op een zorg die hier neergelegd is. Ik ben hier echter een wetsvoorstel aan het verdedigen. Ik ga dus niet in op vragen als: wat als de wet, et cetera. De heer Schouw heeft in het wetsvoorstel kunnen lezen dat er een evaluatie komt. Er ligt een aantal fundamentele waarden ten grondslag aan deze wet. Ik zal als portefeuillehouder heel goed volgen dat werkelijkheid en wet goed met elkaar relateren. Het gaat mij te ver om hier nu al op als-danvragen in te gaan.

De heer Schouw (D66):

De reden om dat wel te doen is dat er geen zekerheid gegeven kan worden. Dat heeft de staatssecretaris zelf geschreven. Die zekerheid over de door haar voorgestelde procedure kan alleen een rechter geven. Dit is geen gewoon wetsvoorstel. Dit is een geclausuleerd wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft zelf die clausule ingebracht. Ik vind dan ook dat zij de plicht heeft om na te denken over die scenario's voor het geval het fout gaat en om ons daarover te informeren.

Mevrouw Ten Horn (SP):

De staatssecretaris heeft gezegd dat zij niet wil ingaan op de als-dansituatie. Ik zou dan wel graag horen hoe hard zij staat voor het vrij kiezen van een boek.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is voor mij fundamenteel in dit wetsvoorstel. Dit is klip en klaar. Zoals het ook fundamenteel is dat leraren erbij zijn betrokken. Dit punt moet met name in de school vorm en inhoud krijgen. Verder heb ik gezegd dat ik het belangrijk vind dat scholen niet lijden onder de situatie en daarom heb ik mij bereid getoond om binnen mijn budget een goede post onvoorzien op te nemen om daaraan tegemoet te komen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Als die keuzevrijheid fundamenteel is en er loopt een zaak, kan de staatssecretaris dan nog antwoord geven op de vraag wat zij doet om het domino-effect tegen te gaan met rechtszaken vanwege de keuzevrijheid?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Op dat moment moet ik het breder bezien. Ik kan niet zo maar even zeggen: dan doe ik dit of dan doe ik dat. Het is altijd een verhaal dat meer aspecten omvat en dat ik dan op een goede manier moet beoordelen.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Er is op dit moment geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het doemscenario uitkomt dat hier rond dwaalt. Integendeel. De staatssecretaris zegt terecht dat er goede argumenten zijn om te denken dat het ISB-nummer kan worden benoemd. Sterker nog, zij heeft de stukken daar bij de hand. Deze discussie is merkwaardig en er wordt een doemscenario geschetst als er wordt gezegd: er komt een domino-effect en alles zal omvallen. Er is geen enkele aanleiding om dat te denken.

De heer Thissen (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft de stukken bij de hand van de dienst van de Europese Commissie die niet gaat over dit risico. De dienst heeft een advies gegeven, maar de gevolgen van het financiële en het juridische risico zijn daarmee niet afgedekt. Dit kan slechts na uitspraak van de nationale rechter, dan wel uiteindelijk na een procedure van het Europese Hof. Het is onze taak, collega, om hier geen rammelend wetsvoorstel aan te nemen, zeker niet in het licht van het rapport van de commissie-Dijsselbloem, maar hier garanties te vragen aan de staatssecretaris. Zij kan die ons niet geven. Het enige wat haar te doen staat, is het wetsvoorstel in te trekken en het bedrag te storten in de WTOS.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Zo krijgen wij weer een herhaling van zetten. Er loopt op dit moment geen procedure. Je kunt dus niet zeggen dat de rechter sowieso aan de orde komt. Daar weten wij nog niets van.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er zijn diverse vragen gesteld over de pilots en de processen die daarbij aan de orde zijn, met name door mevrouw Linthorst. Misschien is het goed om nog eens kort op een rij te zetten waarom pilots geen echte reële optie zijn. Mijn antwoord aan het begin van het debat werd door de vele interrupties wat opgeknipt.

Scholen zijn aanbestedingsplichtig zodra zij contracten sluiten met een waarde boven het drempelbedrag. Dat zijn ze eigenlijk al sinds 1992. Die contracten worden ook nu al gesloten. Dit is in ieder geval aan de orde voor scholen die met een intern boekenfonds werken.

Degenen die pleiten voor uitstel of afstel van het wetsvoorstel met het doel de scholen te verlossen van het aanbesteden, moeten zich realiseren dat het voorliggende wetsvoorstel de aanbestedingsregels niet wijzigt. Met andere woorden, al zouden wij een aantal scholen voor een pilot aanwijzen, dan nog worden de andere niet minder aanbestedingsplichtig voor de contracten die zij nu sluiten voor de levering van boeken.

Daarnaast biedt dit schijnzekerheid, want de uitspraak in het ene proces hoeft niet per se de uitspraak in het andere proces te zijn.

Tot slot, er zou geen sprake meer zijn van één overgangsjaar, want zo'n proces kan veel langer duren, wel twee of drie jaar. Dit betekent dat je zomaar vier of vijf jaar verder bent voordat je echt tot het verstrekken van gratis schoolboeken kunt overgaan. Als ik dan kijk naar wat ik hier heb gezegd en wat ik in de brief heb neergelegd, zeg ik dat het, alles afwegende, de beste beslissing is om nu de stap te zetten.

De heer Thissen (GroenLinks):

De staatssecretaris noemt nu een aantal aspecten en zij zegt dat de uitspraak in het ene proces, niet de uitspraak in het andere proces hoeft te zijn. De onzekerheden nemen alleen maar toe. Tot slot zegt zij in haar pleidooi dat het heel slecht zou zijn om nu te wachten met de invoering. Het zou een godsgeschenk zijn als zij nog voordat deze dag overgaat in de volgende, tot het inzicht zou komen en zich zou laten overtuigen. Als zij zou zeggen: ik debiteer hier alleen maar onzekerheden en ik probeer een Eerste Kamer te overtuigen die eerst moet nadenken voordat zij een besluit neemt, want dat is de karakteristiek van deze Kamer, ik trek het wetsvoorstel in, ik stort het geld in de regeling die wij al hebben en in de tussentijd kijk ik naar een goed doorwrocht voorstel. Ik vind het jammer, maar ik hoor de staatssecretaris alleen maar steeds meer onzekerheden opsommen over dit wetsvoorstel. Straks valt het helemaal uit elkaar en dan zeggen wij morgen ook nog dat wij een goed wetsvoorstel hebben aangenomen. Dat kan toch niet zo zijn.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik heb alleen geprobeerd aan te geven waarom pilots geen oplossing bieden. De reden is dat een belangrijk deel van de scholen al aanbestedings plichtig is, het voorstel een lange termijn kent en een pilot in dit geval niet de duidelijkheid verschaft die wij wel van een pilot verwachten. Wij willen gratis schoolboeken en de marktwerking bevorderen en dan is dit toch echt de weg die wij moeten gaan.

De heer Essers vroeg mij of ik bereid ben om het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten in die zin te wijzigen dat daarin een expliciete uitzondering voor lesmateriaal wordt opgenomen. Ik heb al aangegeven dat het eigenlijk aan mijn collega Van der Hoeven is om hierop een antwoord te geven. Ik doe dat niet om mijn verantwoordelijkheid af te schuiven, maar om de verhoudingen zuiver te houden. Ik begrijp nu echter dat het voor de heer Essers voldoende is als ik dit punt bij haar aankaart. Daartoe ben ik natuurlijk bereid.

De heer Essers (CDA):

Voor alle zekerheid: de staatssecretaris rapporteert de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat lijkt mij prima.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is dan wel mosterd na de maaltijd.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik kom nu te spreken over de positie van het mbo.

De zorgen over het mbo begrijp ik heel goed. Het is mijn verantwoordelijkheid om aan te geven wat hierover in het coalitieakkoord staat en welke financiële kaders daaruit voortvloeien. Dat moet de Kamer echter zeker niet duiden als een gebrek aan gevoel voor mijn mbo-leerlingen. Zij maken deel uit van mijn portefeuille en ik werk er bijna dagelijks aan om het mbo zo goed en zo sterk mogelijk voor de dag te laten komen. Dat verdient het mbo ook zeker, gelet op het grote aantal jongeren dat naar het mbo gaat. Bovendien heeft de samenleving die jongeren keihard nodig.

Het experiment vmbo-mbo 2 is onderwijsinhoudelijk een nieuwe leergang. Het is belangrijk om dat vooraf vast te stellen, aangezien het vmbo-mbo 2 daardoor een eigen traject kan hebben. Het vmbo-mbo 2 omvat de laatste twee jaar van het vmbo en de eerste twee jaar van het mbo. Omdat daarbij overlap niet is uitgesloten, is de mogelijkheid geschapen om de opleiding in drie jaar te doen. Dat laat ook maar weer zien dat het echt een aparte leergang is. Inhoudelijk is het dus geen vmbo en ook geen mbo. Uiteindelijk leidt het op tot een mbo 2-diploma.

Heel veel onderdelen van het beleid moeten nog worden uitgewerkt. Het vmbo-mbo 2 is een belangrijk experiment. Ik ben dat met iedereen eens. Dat is overigens ook de reden dat ik start met een ministeriële regeling. Daardoor kan het experiment namelijk snel van start gaan en scholen zijn daar blij mee, want ze willen dit experiment dolgraag. Zij willen dat overigens niet vanwege de kosten, maar omwille van de leerlingen, want zij krijgen daardoor echt nieuwe mogelijkheden. Bovendien wordt hierdoor schooluitval voorkomen.

Wij zijn dus nog druk bezig met de uitwerking. Duidelijk is echter al wel dat de eerste tranche van deze groep onder het vo zal vallen, omdat de CFI de uitvoering nog ter hand moet nemen. Dat laat echter onverlet dat het een eigenstandige leergang is. De tweede groep gaat een jaar later van start. In totaal zal het gaan om ongeveer vijfduizend leerlingen. Bezien zal worden of het mogelijk is om meer variatie aan te brengen, maar voor de eerste groep is gekozen voor het vo-regime.

De heer Ten Hoeve (OSF):

In dit geval gaat het volgens mij om mbo op niveau 1 of 2. Zo is deze opleiding toch echt gekwalificeerd. Daar doet het feit dat de opleiding binnen het vmbo wordt geplaatst, niets aan af.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het is een geïntegreerde leergang vmbo-mbo die drie of vier jaar kan duren. Het is een eigenstandige leergang die vooralsnog wordt behandeld via de vo-systematiek. Misschien dat ik meer mogelijkheden kan uitwerken voor het tweede jaar, maar gelet op de mogelijkheden van de CFI moet ik voor het eerste jaar deze weg bewandelen.

Voorzitter. Ik kom dan toe aan behandeling van de overige punten. De woordvoerder van het CDA vroeg: waar kunnen de scholen financieel op rekenen? Kunnen kosten worden voorgefinancierd? Hoe verloopt de toekenningsprocedure gegeven het feit dat er een gelimiteerd budget beschikbaar is? Op het departement wordt de ministeriële regeling uitgewerkt. Daarover heb ik de Tweede Kamer een toezegging gedaan en die zal ik nakomen. Het punt dat wij zojuist besproken hebben, zal ik daarbij betrekken.

Het gaat hierbij om de middelen die scholen zullen ontvangen als tegemoetkoming voor diverse kosten die zij moeten maken ter invoering van het gratis lesmateriaal per 1 augustus 2009. Daarover heb ik een afspraak gemaakt. Ik wil de scholen in staat stellen om een aanvraag in te dienen voor de kosten die zij eind 2007 of begin 2008 moeten maken en die samenhangen met het Europees aanbestedingsproces. De aantoonbare kosten worden in 2008 vergoed. Hierbij gaat om de scholen die nu al werken op de aangegeven manier. Dat zijn er slechts enkele. Daarnaast ontvangen in september 2008 alle scholen een vast bedrag, onder andere vanwege de nieuwe kosten voor de Europese aanbesteding. Dit gebeurt met het oog op de komende lumpsumbekostiging van het gratis lesmateriaal voor het schooljaar 2009/2010. Ten slotte ontvangen alle scholen in mei 2009 een vast bedrag per leerling ter grootte van ongeveer 10% van het lumpsumbedrag dat zij voor het gratis lesmateriaal ontvangen. Dit gebeurt ter tegemoetkoming van de diverse kosten die samenhangen met het toegroeien naar de lumpsumbekostiging. Sommige scholen moeten die slag nog maken, onder andere ter eventuele overbrugging van de verschillen. Nogmaals, er zijn scholen die een voordeel ondervinden, maar ook scholen met een nadeel. Wij geven de scholen dus een bepaald bedrag voor wat ik zojuist noemde.

Na overleg met de VO-raad en de besturenorganisaties krijgen de bovengenoemde maatregelen hun definitieve vorm. Ik zal hierover dus eerst overleg voeren. De regeling zal in augustus 2008 worden gepubliceerd. Ik probeer dus zoveel mogelijk in te spelen op de problemen die zich mogelijk kunnen voordoen, en een tegemoetkoming te geven die reëel is voor de overgang van het oude budget naar het huidige.

Kan met de 45 mln. een stimulans worden gegeven voor de innovatie bij het ontwikkelen van leermiddelen? Ik zal nagaan of dat mogelijk is. Ik wil inderdaad dat sprake is van een stimulans. Ik heb het Kennisnet voor dit doel al een bepaald budget beschikbaar gesteld. Ik zal nagaan of ik met de 48 mln. de stimulans kan versterken. Het is wel mijn stellige voornemen om dat te doen.

De woordvoerder van de ChristenUnie vroeg of het wetsvoorstel uitwerking geeft aan artikel 23. Hierover zijn de zienswijzen gewisseld. Ik meen dat wij niet zo veel van mening verschillen, maar dat de een het accent net iets anders legt dan de ander. Ik houd het bij mijn verwoording in eerste termijn. Misschien wil de geachte afgevaardigde daarmee akkoord gaan.

Wat gebeurt er als het budget niet kostendekkend is? Het budget van € 308 is voldoende. Dat is althans de gemiddelde prijs van het boekenpakket. Ik heb al aangegeven dat ik met de 48 mln. wil inspelen op het werken met overgangsbudgetten, zodat men als het ware in de nieuwe situatie kan ingroeien. Ik meen dat er op die manier een goede slag gemaakt kan worden. Nogmaals, de situatie zal per school verschillen, maar wij zijn uitgegaan van een beredeneerd gemiddelde. Wij hebben op dit punt navraag gedaan bij een aantal distributeurs en bij de SLO. Dit is het budget dat wij uiteindelijk voor de scholen beschikbaar zullen stellen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Vwo-scholen zeggen dat nu al duidelijk is dat € 308 totaal onvoldoende is. Ik heb in eerste termijn al gevraagd aan de staatssecretaris welke adviezen zij de scholen geeft over de aanvulling van de kosten.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nogmaals, ik moet uitgaan van een gemiddelde van € 308; dat is niet meer dan reëel. Ik kan op die manier de scholen lumpsum bekostigen. Mijn beeld is dat het heel goed mogelijk moet zijn om voor dat budget goede boeken aan te schaffen. Nogmaals, het is veel meer dan in andere landen wordt besteed. Veel scholen kunnen er goed mee uit de voeten. Scholen die er fors boven zouden stijgen, zullen zich goed moeten beraden op de budgetten. Bovendien krijgen zij nog een overgangsbudget.

Er is gevraagd waarom de 300 mln. niet wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs. Laat een ding helder zijn: als dit voorstel er niet was geweest, was er ook geen 300 mln. gegeven richting de OCW-begro­ting. Een groot deel, meer dan tweederde, komt voor Jeugd en Gezin en van het ministerie van Sociale Zaken. Er is inderdaad voor gekozen om ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs tegemoet te komen in de kosten voor de boeken in het voortgezet onderwijs. Die 300 mln. was niet aan de orde geweest; uiteindelijk gaat zo'n 90 mln. van de onderwijsbegroting hiernaar toe. Een heel groot deel wordt betaald door andere ministeries en terecht, omdat er een dubbele doelstelling is.

De heer Thissen (GroenLinks):

Komt het uit de armoede-enveloppe?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het komt ten eerste uit de enveloppe van Sociale Zaken...

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is de armoede-enveloppe: bestrijding van armoede enzovoorts.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat idee heb ik niet. De heer Thissen zegt dit, maar het is mijns inziens niet aan de orde. Volgens mij is het de enveloppe rondom het inkomensbeleid. Ten tweede komt het uit de enveloppe Jeugd en Gezin van minister Rouvoet.

De heer Thissen (GroenLinks):

De enveloppe rondom het inkomensbeleid is vooral bedoeld om de armoede in dit land te bestrijden, dus met die 300 mln. worden al die rijke mensen gefinancierd die die lespakketten kunnen betalen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nee, want eerst lag er het regeerakkoord en toen zijn de enveloppen gekomen. Bij de enveloppe rondom het inkomensbeleid hebben wij er nadrukkelijk rekening mee gehouden dat uit die enveloppe ook middelen zouden moeten komen voor deze doelstelling. De conclusie van de heer Thissen klopt dan ook niet.

De invoeringskosten mogen eigenlijk niet meer dan 5% bedragen; waarom zijn de invoeringskosten nu 10% tot 15%? Ik meen dat ik die vraag al heb beantwoord in de richting van de heer Schouw. Wat mij betreft, geldt dat antwoord ook voor de VVD-fractie.

Hoe garandeert u een gunstige prijs-kwaliteitver­houding en ook de kwaliteit van de schoolboeken, zo vraagt de SP-fractie. Ik moet allereerst aansluiten bij de woorden van de heer De Boer: let op dat de inspectie niet op boeken en dergelijke gaat letten. Ik heb gezegd dat de inspectie let op de generieke kwaliteit in een onderwijsinstelling en vaak niet te belabberd is om ook aan te geven welke aspecten daaraan debet of credit kunnen zijn. De inspectie zal inderdaad niet op de kwaliteit van de leermiddelen letten. Dat is echt een zaak van de school. Hier komt toch het "hoe" en het "wat" van Dijsselbloem naar voren. Het is echt aan de scholen om met die € 308 kwalitatief goede boeken te kopen, wat naar mijn mening moet kunnen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

In de memorie van antwoord hebt u gezegd dat u geen antwoord gaf op de prijs, omdat u keek naar de kwaliteit. Wat bedoelt u dan, als u zegt dat u kijkt naar de kwaliteit van de boeken en dat die in de prijs-kwaliteitverhouding belangrijk was? Zo hebt u het letterlijk gezegd in de memorie van toelichting. Wie let er dan wel op de kwaliteit van de boeken, als de inspectie er niet op let?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij hebben toch de schoolbesturen om daar goed op te letten. Ik heb stellig de indruk dat wij met € 308, vele malen over de kop ten opzichte van andere Europese landen, in staat moeten zijn om kwalitatief goede boeken te kopen.

Wanneer moet er uiterlijk een koninklijk besluit worden genomen over het tweede overgangsjaar? Ik acht die kans niet reëel. Als ik al een datum zou moeten noemen, zou dat het eind van dit jaar of begin 2009 moeten zijn. Maar nogmaals, het zal gewoon afhangen van de omstandigheden. Niet voor niets wordt er gesproken over onvoorziene omstandigheden. Die kunnen zich natuurlijk altijd en op elk moment voordoen. Op dat moment zal ik gewoon moeten kijken hoe ik daarmee omga en of ik het koninklijk besluit dan wil gebruiken.

Het aannemen van de motie van de VVD ontraad ik. Deze motie komt niet tegemoet aan de doelstelling van de kostenbeheersing, waarover ik zojuist uitgebreid heb gesproken. De stijgende kosten van de schoolboeken worden niet in de hand gehouden en dan komen er gewoon rekeningen voor de ouders. Daardoor zal het blijven voorkomen dat kinderen zonder schoolboeken op school komen. Ook alle andere aspecten die ik in dit kader heb genoemd blijven dan aan de orde. De motie komt bovendien niet tegemoet aan de vermindering van de lasten voor de ouders die de weg naar de WTOS niet weten te vinden. Er is immers nog een behoorlijke onderbenutting van de WTOS. De WTOS blijft overigens inderdaad buiten de inkomensafhankelijke uitkering. Deze wet blijft overeind. Ik zadel daar niet mijn collega Rouvoet mee op. Het is een bewuste keuze van het kabinet om deze boeken op deze manier in te voeren. De consequentie is dan dat ervoor gezorgd moet worden dat de mbo-leerlingen een beroep kunnen blijven doen op de WTOS. Dat lijkt mij niet meer dan netjes. Via de inkomensafhankelijke toeslag kan die specifieke groep niet goed in beeld worden gehouden. Dan zouden wij te veel problemen genereren.

Ik meen dat ik alle vragen heb beantwoord. Tot slot kom ik bij de motie die ingediend is door de coalitiepartijen. In deze motie wordt de regering opgeroepen om de specifieke situatie van ouders met leerlingen op het mbo nader te onderzoeken op financiële gelijkwaardigheid in de bijdrage aan studiekosten met ander voortgezet onderwijs en wordt de regering tevens verzocht de Kamer over de uitkomsten daarvan na de zomer te informeren en bij gebleken ongerechtvaardigde verschillen voorstellen te doen om deze op te heffen. Met het eerste deel van de motie kan ik uit de voeten. Ik zal er heel graag voor zorgen dat een aantal zaken goed in beeld wordt gebracht. De zorg die hier door de diverse fracties is geuit, begrijp ik. Ik wil dit heel graag goed in beeld brengen. Het tweede deel van de motie – het doen van voorstellen – is niet aan mij maar des kabinets. Dat is klip en klaar. Ik kan mij dus vinden in een deel van deze motie. Ik ben namelijk bereid om onderzoek te laten doen naar het verschil tussen mbo-leerlingen en leerlingen in het voortgezet onderwijs. Ook mij gaan de leerlingen in het mbo aan het hart. Ik ben zeker bereid de resultaten hiervan na de zomer naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Bij de indiening van deze motie heb ik expliciet gezegd dat de motie niet gericht was aan de staatssecretaris, maar via de staatssecretaris aan het kabinet. Wij weten natuurlijk ook dat de staatssecretaris hier geen toezegging kan doen over het doen van voorstellen. Kan de staatssecretaris wel toezeggen dat zij dit verzoek met verve aan het kabinet overbrengt?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als deze motie wordt aangenomen, spreekt het vanzelf dat zij bij de regering terechtkomt. Ik zal zeker de achtergrond vertellen die ten grondslag heeft gelegen aan deze motie. De betrokkenheid van de Kamer zal ik ook naar voren brengen. Ik wil over mijn positie wel helder zijn: ik kan alleen garanderen dat ik voor het eerste deel ga.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik zie de voorzitter kijken, alsof zij zegt: het wordt laat, maar mevrouw Linthorst heeft mij daarnet verwezen naar de staatssecretaris, die zou uitleggen wat wij onder "na de zomer" zouden moeten verstaan in deze motie. Ik hoor graag een concrete datum.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegen om te zeggen dat dit onderzoek er na de zomer zal liggen, natuurlijk nog dit jaar. Wellicht het najaar, waar mevrouw Linthorst het over had. Daar kan ik mij iets bij voorstellen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik heb daarnet aan mevrouw Linthorst gevraagd of dat voor of na de algemene beschouwingen is. Mag ik dat concreet vragen, als u geen datum wilt geven?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dat vind ik moeilijk te zeggen. Ik vind dat je het allereerst goed moet doen. Ik zal nader bekijken hoe ik dat aanpak. Kan ik het ervoor doen, dan zal ik het ervoor doen. Nogmaals, ik zeg tegen mevrouw Ten Horn dat wij het in alle nuchterheid bekijken. Het onderzoek ligt er. Als portefeuillehouder moet ik zeggen dat ik geen middelen heb om er een, twee, drie mee aan de slag te kunnen. Ik vind wel dat met zulke vragen geen verwachtingen moeten worden gewekt die ik niet kan waarmaken. Ik zal het onderzoek aanpakken. Dat vind ik mijn taak en dat zal ik ook doen, omdat ik de zorg van de Kamer begrijp. Dat is mijn reactie.

De heer Schouw (D66):

Ik heb nog een opmerking en een vraag. De opmerking is dat de staatssecretaris hier volgens mij namens het kabinet staat. Op zichzelf is het ook heel redelijk, als deze Kamer een vraag stelt aan de staatssecretaris, dat zij dat namens het kabinet doet. Dat dit nu niet gebeurt, daar kan ik een duiding aan geven.

Ik wil het nog even hebben over wat volgens mij cruciaal was in de tweede termijn van de Partij van de Arbeid; de spijkerharde toezegging dat alle kosten voor juridisch advies en bijstand zouden moeten worden vergoed. Ik begrijp dat het kabinet zegt dat het allemaal wel waar zal zijn, maar dat het budget is gemaximaliseerd op 48 mln. De staatssecretaris gaat daar niet overheen. Verder zegt zij wel bereid te zijn om enige, niet nader gespecificeerde proceskosten te betalen. Verder heb ik begrepen dat zij tussen neus en lippen door heeft gezegd dat zij er ook nog wel een brief over wil sturen.

Ik wil weten of ik dit allemaal goed heb geïnterpreteerd, of zij bereid is om die brief alsnog te sturen en welke elementen zij in die brief denkt te gaan opnemen. Aan de vertegenwoordiger van de Partij van de Arbeid vraag ik of dat dan die spijkerharde toezegging is dat alle kosten moeten worden vergoed.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij ben ik daarnet heel helder geweest. Ik heb het gehad over de proceskosten en dat wij deze met de taskforce zo goed mogelijk zullen ondersteunen. Op de vraag of wij dan allerlei advocaten willen vergoeden, heb ik gezegd: dat doen wij niet. Wij zullen dan gewoon ondersteuning bieden, zodat scholen dat proces op een goede manier kunnen doorlopen. Mevrouw Linthorst gaf de juridische ondersteuning op een heel goede manier aan. Als de overheid het betaalt, is het heel logisch dat de overheid ook invloed heeft op degene die dat ondersteunt. Wij zullen dat arrangeren. Ik heb uitgelegd hoe het zit met de beheersbaarheid van de kosten die vervolgens uit een proces kunnen voortkomen, zoals boetes et cetera, gelet op de ervaringen die er zijn. WAO-kosten zou ik niet voor mijn rekening nemen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik heb begrepen van de staatssecretaris dat de scholen niet opdraaien voor de kosten, als zij zich houden aan procedures en ondersteund door de taskforce alles volgens het boekje doen en dan toch worden geconfronteerd met kosten buiten hun schuld die het gevolg zijn van een verschil in interpretatie van de aanbestedingsregeling, maar ik hoor het graag als het niet zo is.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dan hebben wij het over proceskosten en kosten die voortkomen uit gerechtelijke uitspraken, boetes, et cetera. Daar zullen wij dan gewoon onze verantwoordelijkheid moeten nemen.

Ik ben zo ver. Nogmaals, recapitulerend, ik kan de aanneming van de motie voor een deel voor mijn rekening nemen en voor een deel is het aan het kabinet, en kan ik dat hier niet aanraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank mevrouw de staatssecretaris voor de reactie in tweede termijn.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Onze fractie verzoekt om een korte schorsing.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor tien minuten.

De vergadering wordt van 23.37 uur tot 23.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik stel de Kamer voor, conform de afspraak in het College van Senioren van 20 mei 2008, de stemming direct te doen plaatsvinden. Er zullen tevens twee moties in stemming worden gebracht, met de letters E en F. Volgens het Reglement van Orde vindt eerst stemming plaats over het wetsvoorstel en daarna over de moties, tenzij de Kamer anders beslist.

Het woord is aan mevrouw Dupuis

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. De fracties van de VVD, D66, GroenLinks en de SP willen graag stemmen over de motie-Dupuis c.s. met letter E voordat er over het wetsvoorstel wordt gestemd. Wij vragen daarvoor toestemming aan de Kamer. Tevens verzoeken wij om een hoofdelijke stemming.

De voorzitter:

Dit moet ik aan de Kamer voorleggen, want de Kamer gaat over haar eigen orde en haar eigen agenda, bij meerderheid.

Ik stel voor, de motie-Dupuis c.s. met letter E in stemming te brengen voordat over het wetsvoorstel wordt gestemd en daarover een hoofdelijke stemming te doen plaatsvinden.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Er is geen enkele reden om hoofdelijk te stemmen over de motie. Wel vinden wij het prima dat de motie vóór het wetsvoorstel in stemming wordt gebracht. Een hoofdelijke stemming kost tijd. Mochten leden van de Senaat afwijkend van hun fractie willen stemmen, dan moeten zij dat zichtbaar maken door op te staan dan wel te blijven zitten.

De voorzitter:

Ik constateer – gelet op instemmende gebaren – dat de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de SGP dezelfde mening zijn toegedaan als de heer Noten.

Ik stel vast dat de Kamer heeft bepaald dat eerst de motie-Dupuis c.s. in stemming wordt gebracht. Wij zullen daarover stemmen bij zitten en opstaan.

In stemming komt de motie-Dupuis c.s. (31325, letter E).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, het CDA, de ChristenUnie, de SGP en de OSF tegen deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties daarvoor, zodat zij is verworpen.

Dan stemmen wij nu over het wetsvoorstel.

Het woord is aan de heer Schouw.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik verzoek om hoofdelijke stemming over het wetsvoorstel.

De voorzitter:

In het College van Senioren is al afgesproken dat over het wetsvoorstel hoofdelijk zal worden gestemd. Ik constateer dat de Kamer daarmee instemt.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Dit wetsvoorstel zal, als het aangenomen wordt, voor blijvende, langdurige, grote onrust en onzekerheid leiden voor de scholen. Het past de Kamer niet dat deze wet erdoor heeft kunnen komen. Dat had niet mogen gebeuren.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn aan alle aanwezigen dat wij grote moeite hebben gehad met dit wetsvoorstel. Wij vinden dat de staatssecretaris op een aantal punten behoorlijke toezeggingen heeft gedaan, met name als het gaat om het niet bij de scholen leggen van de kosten. Wat ons eigenlijk over de streep heeft getrokken, is haar uitspraak van een paar minuten geleden, toen zij zei: de keuzevrijheid is voor mij fundamenteel. Daaruit trekken wij de conclusie dat er, op het moment dat zich problemen zouden voordoen bij de interpretatie van de aanbestedingsregeling, een oplossing voor wordt gezocht, omdat daarmee ook de keuzevrijheid in het geding komt.

Wij zullen in overgrote meerderheid voor stemmen. Een van onze fractieleden zal tegen stemmen, omdat het punt van het mbo en dat daar te weinig concrete toezeggingen op zijn gedaan als zeer zwaarwegend en een weeffout in de wet wordt gezien.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik heb vijf opmerkingen. Ten eerste creëert het wetsvoorstel maximale onzekerheid de komende jaren voor het onderwijs. Het legt een bom onder de rust die er moet zijn in het onderwijs. Dat vinden wij slecht. Ten tweede komen de investeringen die wij hiermee doen maar voor een deel terecht bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Zij komen vooral terecht in de bureaucratie en bovenal in inkomenspolitiek, en daar moeten wij het onderwijsbeleid niet voor inzetten. Ten derde kan ik niet anders concluderen dan dat de risico's die hieraan gekoppeld zijn, volledig worden ontkend. Ten vierde: sta mij toe te zeggen dat de toezeggingen die zijn gedaan, de hardheid hebben van roomboter die al een uur in de warme kamer heeft gestaan. En ten vijfde heeft de rol van deze Kamer als hoeder van de kwaliteit van wetgeving weer een nieuwe en buitengewoon interessante casus bij.

Vóór stemmen de leden: Tan, Terpstra, Timmerman-Buck, Vedder-Wubben, De Vries, De Vries-Leggedoor, Werner, Westerveld, Willems, Van de Beeten, Bemelmans-Videc, Van den Berg, Van Bijsterveld, De Boer, Doek, Dölle, Eigeman, Essers, Franken, Goyert, Haubrich-Gooskens, Hendrikx, Hillen, Ten Hoeve, Holdijk, Janse de Jonge, Klein Breteler, Kuiper, Lagerwerf-Vergunst, Leunissen, Linthorst, Meurs, Noten, Putters, Rehwinkel, Russell en Schuurman.

Tegen stemmen de leden: Thissen, Yildirim, Asscher, Biermans, Böhler, Broekers-Knol, Dupuis, Duthler, Elzinga, Engels, De Graaf, Hermans, Hofstra, Ten Horn, Huijbregts-Schiedon, Kneppers-Heijnert, Laurier, Meindertsma, Meulenbelt, Peters, Quik-Schuijt, Rosenthal, Schaap, Schouw, Slager, Slagter-Roukema, Smaling, Strik en Swenker.

De voorzitter:

Ik constateer dat dit wetsvoorstel met 37 tegen 29 stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Linthorst c.s. (31325, letter F).

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. De motie gaat over de mbo'ers. Vanavond, eigenlijk de hele dag, heb ik de mbo'ers naar voren gehaald, met name de zestien- en zeventienjarigen. Een deel van deze motie is voor ons niet nodig. Onderzoek is dan ook overbodig. Het is duidelijk: er wordt gediscrimineerd en er is rechtsongelijkheid. Op grond van inkomenspolitieke overwegingen hoeft mijn fractie deze motie evenmin te steunen, maar gelet op het feit dat het wetsvoorstel zojuist is aangenomen, zal mijn fractie toch deze motie steunen, vooral vanwege het laatste deel van de motie. Wij hopen dat wij hiermee extra steun geven aan de staatssecretaris in die zin dat zij zo kort mogelijk na de zomer en als het enigszins kan voor het debat met voorstellen ter zake komt. Wij willen de staatssecretaris daaraan houden. Op die manier hopen wij ook dat wij voor de mbo'ers toch wat voor elkaar krijgen.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD en D66 tegen deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.

Sluiting 00.04 uur

Naar boven