Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) (29879).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Ketting (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De eer is mij te beurt gevallen dat ik namens alle in deze Kamer vertegenwoordigde partijen het woord mag voeren.

De Wet Geluidhinder stamt uit 1979. Sinds die tijd is de wet meer dan 60 keer gewijzigd. Deze wijzigingen betroffen steeds onderdelen van de wet. Er is dus nooit een algehele herziening aan de orde geweest. Dit heeft geleid tot de huidige lappendeken, die tal van inconsistenties en onsamenhangendheden vertoont, maar bovenal onbegrijpelijk is geworden. De wet heeft de MDW-operatie – operatie marktwerking, deregulering, wetgeving – die in 1994 is ingezet, moeiteloos overleefd: de wet is sindsdien nog zo'n 25 keer op onderdelen gewijzigd.

In 2003 ging de herijking van de VROM-regelgeving van start. In de memorie van toelichting op deze ontwerpwet wordt er ook aandacht aan besteed. Luid en duidelijk wordt gesteld dat:

  • "- onnodige regels en bureaucratie moeten worden vermeden en teruggedrongen;

  • - het vertrouwen van de burgers in de overheid moet worden hersteld;

  • - ook voor de bedrijven geldt dat zij belang hebben bij overzichtelijke en consistente regels die niet onnodig ingewikkeld zijn;

  • - de regels de provincies en de gemeenten niet onnodig moeten belemmeren." En ik stop met de stelling in de memorie van toelichting: "de regels moeten goed uitvoerbaar, handhaafbaar en fraudebestendig zijn."

Hierbij kunnen wij nog de uitgangspunten voegen zoals de Eerste Kamer die hanteert bij de toetsing van wetsvoorstellen. En ik noem er een paar zonder uitputtend te willen zijn. Is er sprake van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtsbescherming? Zijn de formulering en structuur helder en begrijpelijk? Herkennen betrokkenen de oplossingen die de wetgever aandraagt als doelmatig en redelijk? Heeft de rechter voldoende houvast om te weten wat de wetgever als doelstelling voor ogen staat?

Een eerste globale toetsing aan de genoemde criteria van de regering en van deze Kamer zou, strikt genomen, een afwijzing van dit wetsvoorstel onontkoombaar maken. Desondanks heeft de commissie voor Milieu zich verdiept in de inhoudelijke aspecten van dit wetsvoorstel. Dit leidt tot de volgende aandachtspunten:

  • 1. doelstelling;

  • 2. rechtszekerheid en gewekte verwachtingen;

  • 3. toekomstige aanpak van herstel van deze wet.

Alvorens hierop in te gaan enkele algemene noties. Geluid is een ingrijpend milieuprobleem en wordt – terecht – door de burger ook zo ervaren. Hierbij hebben wij het niet alleen over geluidhinder, maar ook over de uit geluidsbelasting voortvloeiende gezondheidseffecten. Dit is ook door de regering zo onderschreven. Heeft dit dan ook geleid tot een heldere normstelling en doelformulering? In de Milieubalans 2006 staat genoteerd dat de geluidsbelasting bij voorkeur, ik onderstreep de laatste twee woorden, niet hoger zou moeten zijn dan 48 dB Lden. Het zij opgemerkt, dat slechts een derde van de woningen hieraan voldoet. Voorts wordt gemeld dat 63 dB Lden als maximale grenswaarde geldt. Het blijkt nu dat 2% van de woningen een hogere belasting ondergaat en wel alleen al langs rijkswegen zo'n 50.000 woningen. Het blijft onduidelijk welke toetsbare norm voor alle woningen wordt gehanteerd en op welke gronden. Ook na lezing van het wetsvoorstel blijft de indruk hangen dat niet hinder en gezondheid, maar het budget de bepalende factor is. Graag willen wij een reactie van de staatssecretaris.

In de Toekomstagenda Milieu, schoon, slim en sterk, staat dat voor de ernstigste gevallen in de periode 2010-2020 extra middelen worden ingezet. Het betreft hier de gevallen waarin blootstelling van meer dan 65 dB(A) langs rijkswegen en 70 dB(A) bij spoorwegen aan de orde is. Uit het stuk is echter niet op te maken tot welk niveau dan wordt gereduceerd. Naar ik hoop, kan de staatssecretaris hierover helderheid verschaffen en ook over de vraag of wij niet achter de feiten blijven aanlopen als wij met een beperkt budget een groeiend aantal woningen moeten behandelen. De geluidsproductie blijft immers steeds toenemen. Ten slotte en zeker niet in de laatste plaats kan en mag een normstelling niet alleen een fysische grootheid zijn. Zeker niet in dit geval. De effecten op aanpalende terreinen als economie, mobiliteit en planologie dienen in de beoordeling te worden meegenomen. Met andere woorden: het betreft hier een politieke afweging, ook in Europees verband, maar een politieke afweging die tot een helder en toetsbaar besluit moet leiden.

Zou de gewenste volgorde niet als volgt moeten zijn?

  • 1. Welke toegestane geluidsbelasting heeft de politieke afweging opgeleverd?

  • 2. Een inventarisatie welke woningen en waar, daar niet aan voldoen zowel langs rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen, spoorwegen en bij voorkeur ook bij luchthavens.

  • 3. Een heldere prioriteitsstelling tegen het licht van de feitelijke geluidbelasting.

  • 4. Het opstellen van actieplannen en de daarvoor benodigde financiering.

  • 5. Evaluatie en terugkoppeling naar deze plannen.

Ik verneem graag de opvatting van de staatssecretaris hierover.

Ik kom nu op enkele inhoudelijke aspecten van het wetsvoorstel. Wij hebben waardering voor alle verstrekte informatie met inbegrip van de technische uitleg door enkele ambtenaren van het ministerie. Het heeft wel enige tijd geduurd voordat deze informatiestroom op gang is gekomen, maar goede dingen blijken vaak langzaam te groeien. Dit heeft uiteindelijk een voldoende duidelijk inzicht opgeleverd, al was dit een inzicht in weinig doorzichtige complexiteit.

Hierbij is een kanttekening op zijn plaats. Wij betreuren het dat meer dan een half jaar nodig was om het stadium van plenaire behandeling te bereiken. Deze te lange periode kan niet aan dit huis worden toegeschreven. Wellicht is dit reden voor de staatssecretaris om de procesgang te evalueren? Dit ook tegen de achtergrond van een reeds eerder gevoerde dialoog tussen de vaste commissie voor Milieu en de staatssecretaris over dit fenomeen.

Het past de Eerste Kamer niet, te zeer in detail te gaan. Als dit toch gebeurt – en in dit geval is dit nauwelijks te vermijden – dan heeft dit als reden dat wij een bijdrage willen leveren aan de kwaliteit van de noodzakelijke toekomstige en verbeterde wetgeving. Gezien de beperkte reikwijdte van het onderhavige wetsvoorstel lijkt dit een beetje op de hond via de staart te laten kwispelen, maar dat zij zo.

Ik kom nu op het tweede onderwerp, rechtszekerheid en gewekte verwachtingen. Bij het lezen van de stukken, passeert een bonte verzameling van begrippen als: bestaande wegen, reconstructie van wegen, nieuwe wegen, rijks-, provincie- en gemeentelijke wegen, grenswaarden en maximale grenswaarden, heersende waarden, eerder vastgestelde waarden, gewaarborgde waarden, hoogst toelaatbare waarden, voorkeursgrens waarden, huizen die aanwezig waren, in aanbouw zijn of geprojecteerd. Dit is nog maar een losse greep. Het is onontkoombaar dat hierdoor langs dezelfde weg verschillende situaties ontstaan, verschillen tussen buren of overburen en dan nog afhankelijk van de vraag welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de betreffende weg.

Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de achterliggende reden van deze warboel de wens is om iedere keer weer de financiële consequenties binnen de perken te houden en wel te kleine perken voor het onderhavige probleem. Dit kan en mag toch niet zo zijn. Zo kan toch niet met wezenlijke belangen als hinder en gezondheid worden omgesprongen, of houdt dit wetsvoorstel een onderliggende wijziging in van de zienswijze van de staatssecretaris op de normstelling voor hinder en gezondheid? Zo ja, wat houdt deze wijziging van zijn zienswijze in?

Je hebt geen MDW- of herijkingsoperatie nodig om aan de eis te voldoen dat de overheid een betrouwbare, zorgvuldige en toetsbare rol moet spelen in de zorgvuldige behandeling van dit soort processen. Burger en bedrijfsleven dienen recht in de ogen te kunnen worden gekeken, ook al is de boodschap niet of nog niet tevredenstellend. Natuurlijk zijn de middelen niet onbeperkt en moeten dus keuzes worden gemaakt op basis van helder geformuleerde beleidsuitgangspunten. Hierbij wordt niet de nadruk alleen gelegd op de formulering van de nieuwe uitgangspunten en de uitwerking van nieuw beleid, maar ook op hoe de erfenis uit het verleden wordt aangepakt.

Het is duidelijk dat dit geen eenvoudige zaak is. De materie op zich is al complex. Deze raakt immers milieu, mobiliteit, economie, financiën, gezondheid en planologie, en dus de betrokkenheid van een vijftal departementen. En dan nog drie bestuurslagen en de EU. Dit vraagt een stevige dressuur van de staatssecretaris en ik ben benieuwd naar zijn visie hierop.

Hoe zou de toekomstige aanpak van de wet kunnen verlopen? De brief van de staatssecretaris van 6 juni jongstleden wordt hierbij als leidraad genomen. Waardering kan worden uitgesproken voor de daarin geschetste aanpak. Aangezien het nog een schetsmatige structuur betreft, wordt eraan gehecht een aantal aspecten mee te geven voor de verdere invulling.

Geluid houdt zich niet aan de demarcaties van het huis van Thorbecke en hinder evenmin. Geconstateerd wordt dat het Rijk verder is gevorderd met de aanpak van dit vraagstuk dan de provincies en gemeentes. Met alle sympathie voor decentralisatie wordt dit betreurd. Geluidbeleid kan alleen worden gevoerd door een doelmatige, samenhangende aanpak. Als voorbeeld dient dat de rijksgeluidbelastingkaart in juni 2007 klaar zou zijn. Onhelder is echter in hoeverre provincies en gemeentes deze deadline halen. De tekst van de brief is hierover niet geruststellend. Graag verheldering van de staatssecretaris dienaangaande.

Uit oogpunt van rechtsgelijkheid zouden de te hanteren normen van Rijk, provincies en gemeenten vergelijkbaar moeten zijn, en in ieder geval op elkaar afgestemd. Is dit ook het oogmerk van de staatssecretaris? En hoe wordt de handhaving ingericht? Gaarne de visie van de staatssecretaris.

De geluidsproductieplafonds spelen een prominente rol. Het is niet duidelijk welke rechtsbescherming zij bieden voor burgers en bedrijven. Zie ik het juist dat eenmaal vastgestelde waarden door deze geluidsproductieplafonds in rechte afdwingbaar zouden zijn geworden? Als dit zo is, wordt hiermede de rechtsongelijkheid dan niet vergroot? Gaarne een reactie van de staatssecretaris. De opgetreden verslechteringen vanaf de inwerkingtreding van deze wet blijven immers aanwezig. Bovendien staat in de brief – als we alles nog steeds goed begrijpen – dat voor de rijksinfrastructuur in 2008 het geluidsproductieplafond "op een bepaald niveau" wordt vastgesteld en dat zou dan de heersende waarde zijn. Als dit nog steeds te volgen is, kan dit tot niets anders leiden dan ongelijke behandeling voor vergelijkbare gevallen. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Als reden hiervoor wordt aangegeven dat "het anders zou leiden tot een enorme aanvullende saneringsoperatie". Maar is dit wel de goede invalshoek? Zou het niet beter zijn om transparant en rechtvaardig te verdelen in plaats van deze ingewikkelde en op willekeur lijkende aanpak te hanteren, ook al zou dit voor sommigen minder goed uitpakken? Terzijde zij opgemerkt dat de staatssecretaris een overgangsmarge van 1,5 dB hanteert. Begrijp ik het goed dat dit een verkeerstoename van ruim 40% (!) kan betekenen? Dan kan toch niet de bedoeling zijn? Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Ten slotte nog de actieplannen, want daarin moet het gebeuren. Na normstelling en probleeminventarisatie vormt dit toch de harde kern van de oplossing van het vraagstuk. De staatssecretaris schrijft dan ook in zijn brief "de actieplannen zijn vanwege de kenbaarheid bij de burger en noodzaak om elke vijf jaar doelstellingen te formuleren ook wezenlijk bij het traject om te komen tot groter inzicht en ook uitzicht op oplossingen bij de burger". De kwaliteit van dit taalgebruik laat ik maar voor rekening van de staatssecretaris. Maar juist hierover resteren nog enkele vragen.

Er wordt alleen een datum genoemd en wel 2008 voor het rijksactieplan, maar hoe zit het bij de provincies en de gemeenten? Daar zit volgens de Milieubalans 2006 immers het overgrote merendeel van de woningen met een te hoog blootstellingsniveau.

Voorts heb ik de Handreiking omgevingslawaai van VROM geraadpleegd. Het beeld dat hieruit oprijst, is niet geruststellend. De doorlooptijd voor het opstellen van actieplannen loopt tot 2013 en dan nog maar voor een deel van de agglomeraties en wegen. Hoe zit het dan met de rest? Verder lijkt het alsof provincies en gemeenten hun eigen normen kunnen vaststellen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn gezien de door mij eerder gemaakte opmerking over normstelling? Ten slotte is het niet duidelijk geworden of deze actieplannen afdwingbaar zijn en, zo ja, hoe en door wie.

Voorzitter. Waardering wordt uitgesproken voor het inzicht dat de staatssecretaris heeft verschaft, inzicht in de in de toekomst te nemen stappen om tot een wettelijk stelsel te komen dat de toets der kritiek wel kan doorstaan. Maar de vraag blijft hangen of de herziening wel ver genoeg gaat. Zoals bij andere milieuaspecten als de kwaliteit van lucht en water zou toch een strak en eenduidig toetsingskader aanwezig moeten zijn. Waarom ontbreekt dit bij geluid? Geluidbelasting tot een bepaald niveau wordt aanvaardbaar geacht, en daarboven dus niet! Overschrijdingen worden niet getolereerd of, indien al aanwezig, teruggebracht. Zo simpel hoort het toch te zijn?

Anders geformuleerd: de Wet geluidhinder is zo complex geworden dat de politieke uitgangspunten en keuzen niet meer herkenbaar zijn en dus ook niet meer beoordeeld kunnen worden. Dit dient bij toekomstige wetgeving te worden hersteld. Met belangstelling wachten wij de reactie van de staatssecretaris af, in de hoop dat aan de onontkoombaarheid van afstemmen wordt ontkomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is door de heer Ketting gekenschetst als "een lappendeken". Laat ik dat niet ontkennen; dat zet meteen de toon van mijn verhaal. Zijn schets van het beleid ten aanzien van de bestrijding van geluid in de verschillende wetsvoorstellen biedt een goed zicht op het wetgevingsproces in de afgelopen jaren. Ook wij vinden de materie complex. Om die reden is in 2002, toen een integrale operatie aan de orde was, bijna conceptueel teruggeschrokken van de mogelijke gevolgen. Vanwege de samenhang van de onderwerpen is toen tot fasegewijze behandeling overgegaan. Bij het aanbrengen van verbeteringen blijft de vraag evenwel wat de dragende principes, de uitgangspunten, zijn van deze wetsherziening, die ik heb toegezegd in de brief van 6 juni aan de vaste commissie voor Milieu. Een deel van het betoog van de heer Ketting gaat over het doen van handreikingen en suggesties om op een integrale manier de problematiek aan te pakken. In het eerste gedeelte van zijn bijdrage heeft de heer Ketting terecht, naast de uitgangspunten die wij zelf hebben geformuleerd bij de herijkingsprocedure in 2003, de uitgangspunten van de Eerste Kamer aangegeven. Daar is niets mis mee en ik heb daar niets op af te dingen of aan toe te voegen.

Ik kom op de inhoudelijke kant. Een van de centrale vragen van de heer Ketting is of bij het stellen van normen, budgettaire problematiek, of afstemmingsproblematiek op interdepartementaal niveau, niet net zo leidend zijn geweest als normen die gerelateerd zijn aan hinder en gezondheidsaspecten. Ik wil daar toch even bij stilstaan. Ik vind dat op het punt van hinder, zeker als het gaat om gezondheidsschade, niet aan de normstelling op het gebied van milieu als zodanig mag worden gekomen. Dat zou een verkeerde invalshoek zijn. Daarom vecht ik bij een aanpalend dossier als luchtkwaliteit niet tegen de normen, maar bezie ik realistisch of ik die normen kan halen in de huidige maatschappelijke context en de bereidheid in de samenleving om keuzes te maken voor de verschillende onderdelen van beleid en welzijn. Budget speelt een rol ten aanzien van de haalbaarheid in tijd maar niet ten aanzien van de normstelling. Wij kunnen niet alles tegelijk. Dit dossier wordt gekenmerkt door normstellingen die zelfs in beschikkingen zijn vastgelegd. Het beeld was aanvankelijk dat bij de constructie van een weg in de toekomst de problemen van mensen zouden worden geactualiseerd en opgelost, maar in werkelijkheid blijkt dat het geluid ongelooflijk is toegenomen. Wij hebben ons op sommige punten rijk gerekend door er bijvoorbeeld van uit te gaan dat auto's veel stiller zouden zijn. De motoren zijn inderdaad stiller geworden, maar de banden zijn breder geworden en de auto's groter. Wij hebben een aantal ontwikkelingen dus onderschat, waardoor de geluidshinder ver boven de verwachte normstelling is uitgekomen. Het is onze zaak om met veel moeite, in een moeilijk tijdsgewricht, die hinder terug te brengen en een heldere structuur voor de omgang daarmee te bieden. De geluidsproductieplafonds zijn daarvan een voorbeeld.

De heer Ketting heeft gevraagd of het budget van 650 mln. genoeg is om de normen van 65 dB(A) langs rijwegen en 70 dB(A) langs spoorwegen te halen. De reductie is afhankelijk van de concrete situatie en de technische en andere mogelijkheden. Een reductie van 75 dB(A) naar 64 dB(A) is een grote opgave. Een reductie van 66 dB(A) naar 64 dB(A) is veel gemakkelijker, maar dan wordt er al snel gezegd: is dit alles wat wij kunnen bereiken? Uiteraard moet het niveau altijd worden teruggebracht tot beneden de grenswaarden van 65 dB(A) en 70 dB(A).

Zoals de heer Ketting heeft geschetst, begint het beleidsvormende proces met een politieke afweging van geluidsbelasting en eindigt het met een evaluatie van de actieplannen en de financiering en de terugkoppeling daarvan. Dit is een manier van beleidsvoorbereiding waar ik helemaal achter sta.

De heer Ketting (VVD):

Ik streef ernaar met een paar interrupties een tweede termijn overbodig te maken. De staatssecretaris heeft vanavond nog andere belangwekkende verplichtingen, waarbij ik hem sterkte toewens.

Het feitelijke niveau is uiteraard van belang. Bij radioactieve straling wordt echter helemaal niet gezegd: het was toen zo hoog, wij hebben het met x verminderd, dat is een hele prestatie, dus het zou nu goed moeten zijn. Daarbij is kristalhelder dat er keiharde normen zijn: als u daaraan niet voldoet gaat de tent dicht of krijgt u een boete, als u er wel aan voldoet mag u gewoon doorgaan. Dat is heel digitaal. Wij hebben er natuurlijk begrip voor dat er slechte en nog slechtere situaties zijn, maar er moet ook een duidelijke grens zijn: wij vinden het onaanvaardbaar om Nederlandse burgers of bedrijven aan dit niveau bloot te stellen. Te hoge niveaus dienen te worden geremedieerd.

Staatssecretaris Van Geel:

Wij hebben langs rijkswegen gekozen voor een maximale blootstelling van 65 dB(A) en langs spoorwegen van 70 dB(A). Dat is niet optimaal in termen van kwaliteit van leven, maar het zijn grenzen. Ik weet niet of er in het licht van technische en financiële randvoorwaarden grenzen zijn te stellen die daar wel aan voldoen. Als staatssecretaris hoor ik eigenlijk geen tegenvraag te stellen aan een Eerste-Kamerlid: vindt de heer Ketting die norm van 65 dB(A) zelf wel of niet geschikt? Wij vinden dit een goede grens en vinden meer overlast onaanvaardbaar; dus daarvoor reserveren wij geld. Uiteraard is 60 dB(A) eigenlijk ook niet aanvaardbaar, maar 65 dB(A) wordt de absolute grens.

De heer Ketting (VVD):

Als 65 dB(A) de grens wordt, moeten wij niet gaan zeggen dat 66 dB(A) nog wel meevalt. In dat geval moet er iets gebeuren. In de Milieubalans 2007 wordt een voorkeur uitgesproken voor een bepaalde geluidsbelasting; daar had ik het zojuist over. Er ontstaat verwarring doordat er verschillende normen worden gehanteerd. Voor de burger moet volstrekt helder zijn wat de maximale geluidsbelasting is die hij voor zijn kiezen kan krijgen.

Staatssecretaris Van Geel:

Ons voornemen is om in het najaar – los van de politieke situatie op dit moment – voorstellen te presenteren. Ik zal proberen daarin in het kader van een integrale aanpak meer duidelijkheid te bieden, ook in het gebruik van het begrippenkader met onder andere "grenswaarden", "maximale grenswaarden", "heersende waarden" en "vastgestelde waarden". Over dat bouwwerk zullen wij heel helder zijn, want dan kunnen er veel misverstanden worden voorkomen. Ik zeg u toe dat er binnen dat bouwwerk ergens een grens wordt bepaald, tussen wat absoluut onaanvaardbaar is en wat nog aanvaardbaar uit oogpunt van het verstoren van de leefkwaliteit. Dat is iets anders dan "absoluut onaanvaardbaar" in termen van gezondheid.

Wat betreft de aanpak hebt u gelijk op het punt van de wijze waarop de beleidsvoorbereiding zou moeten plaatsvinden. Uw opmerking over het evalueren van de procesgang neem ik ter harte. Procedurele of ander problemen moeten niet tussen ons in staan. Als wij van mening verschillen, moet het gaan over de inhoud. Bij u bestaat blijkbaar het gevoel dat ik onvoldoende aandacht besteed aan dit soort processen en geen rekening houd met uw informatiebehoefte.

De heer Ketting heeft ook gesproken over rechtszekerheid en gewekte verwachtingen. De kern van de zaak is, of de overheid een betrouwbare en zorgvuldige rol heeft gespeeld in de formulering van uitgangspunten op dit terrein. Hij roert ook het punt aan van de integrale afweging die daarbij aan de orde is en vraagt van de staatssecretaris een stevige dressuur op dit gebied, wegens de betrokkenheid van vele departementen en bestuurslagen en van de Europese Unie. Ik ben het met de heer Ketting eens, maar hij weet zelf dat dit een complexe aangelegenheid is. Financiële belangen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheidslagen spelen een rol bij het implementeren van dit beleid. Het is een voortdurend getrek en gesjor, of het nu over Schiphol gaat of over geluid. Door de wijze waarop de wetgeving tot nu toe heeft gewerkt, is het bekende handhavingsgat ontstaan, en dat is buitengewoon te betreuren. Het oplossen daarvan is een buitengewoon complexe zaak. Wij proberen het wel te doen; ik noem het voorbeeld van de 650 mln. die beschikbaar zijn voor de specifieke knelpunten. Samen met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zet ik er sterk op in om iets bijzonders te doen voor degenen die in het verleden een beschikking hebben gehad van de overheid en voor degenen die daarbovenop met een forse overschrijding te maken hebben gehad. Het gaat om 8 à 9000 huizen. Formeel kan ik het nog niet toezeggen, maar ik zal mijn uiterste best doen om in elk geval nog iets te doen voor de meest kwetsbare gevallen, die als gevolg van de systematiek buiten elke behandeling zijn gevallen.

De heer Ketting (VVD):

Wij zullen met belangstelling volgen welke resultaten de inspanningen van de staatssecretaris opleveren. Wij zijn ons overigens zeer wel bewust van het feit dat de financiële mogelijkheden te beperkt zijn. Het gaat om een verstandige verdelende rechtvaardigheid, die zo transparant is dat men de eigen positie als burger of bedrijf kan afmeten aan die van anderen. Als dan helaas toch niet iedereen tevreden is, kan men toch zien dat men op een rechtvaardige, billijke, heldere en transparante wijze is behandeld. Welnu, dat inzicht ontbreekt thans. Dat veroorzaakt wellicht onnodig frustraties van mensen die denken dat juist zij de boot hebben gemist, terwijl dat misschien helemaal niet het geval is. Ik vind dat de overheid dan een heldere verantwoordingsplicht heeft en moet aangeven op welke wijze en met welke middelen zij wie dan helpt.

Staatssecretaris Van Geel:

De heer Ketting raakt met deze vraag een punt waaraan ik nu toekom. Hij heeft een aantal suggesties gedaan en eisen gesteld ten aanzien van de toekomstige aanpak van de wet en de wijze waarop er invulling aan wordt gegeven. Hij heeft zijn wensen geformuleerd hoe een dergelijke wet er uit zou kunnen zien. Ik wil graag ingaan op zijn opmerkingen. Hij heeft in dit verband eerst een aantal inleidende opmerkingen gemaakt. Hij heeft gevraagd of de rijksgeluidsbelastingkaart in juni 2007 klaar zal zijn. Die zal inderdaad op tijd klaar zijn. Hij vraagt ook of provincies en gemeenten op tijd klaar zullen zijn. Wij hebben de overtuiging dat de gemeenten de deadline zullen halen. Op basis van de huidige informatie die wij hebben, kan ik hem de geruststelling geven die hij vraagt.

De heer Ketting heeft ook een vraag gesteld over de vergelijkbaarheid van normen met betrekking tot de rechtszekerheid tussen Rijk, provincie en gemeenten. Wij hanteren uiteraard allemaal dezelfde maximale waarden. Dat is dus vergelijkbaar. Als gevolg van de decentralisatie kan er, zoals de heer Ketting terecht opmerkte, onder deze waarden een differentiatie ontstaan. Ik wil dat benadrukken. Verderop in zijn tekst lijkt de heer Ketting toch niet zo'n groot voorstander van decentralisatie te zijn. Ik ga uit van het principe dat is vastgelegd: dezelfde maximale waarden maar vrijheid om binnen marges een eigen invulling te geven. In dit verband wijs ik op de Wet stad en milieu waarin dit is vormgegeven. Onder dezelfde maximale waarde wordt ruimte gegeven voor eigen afwegingen.

In de brief heb ik geprobeerd een bijdrage te leveren aan het herstellen van de rechtszekerheid met betrekking tot de geluidsproductieplafonds. De bedoeling van geluidsproductieplafonds is dat deze in rechte afdwingbaar zijn. Het is een serieus instrument. Het probleem dat speelt, is welke basis je kiest. De heer Ketting vroeg zich af of hij het nog kon volgen. Hij heeft het heel goed gevolgd. De heersende waarde plus 1,5 dB is het vertrekpunt. Als wij straks een wet hebben, zal precies zoals de heer Ketting voorstelt, een open en eerlijke discussie plaatsvinden over de basis waarvan wij zullen uitgaan. Als wij uitgaan van de heersende waarde, weten wij welk pakket aan financiële middelen erbij hoort om, gelet op de ontwikkelingen van het verkeer en het geluidsvolume, de doelen te bereiken. Als wij uitgaan van een andere basis, zal dit consequenties hebben voor het prijskaartje. Ik heb van de heer Ketting begrepen dat hij wenst dat de discussie hierover in het kader van het wetsontwerp volstrekt transparant plaatsvindt. Als ik het een beetje plat uitdruk, wil hij niet dat wij met elkaar een beetje gaan rommelen om een norm vast te stellen, niet transparant zijn ten aanzien van de maatschappelijke kosten, maar later toch met een conclusie komen. Ik kan hem zonder meer toezeggen dat ik hierover een open discussie wil voeren, waarin helder aan de orde komt welk vertrekpunt wij nemen en wat daarvan de consequenties zijn. Indien wij uitgaan van een andere basis dan de huidige feitelijke waarden, zal daaraan een flink prijskaartje hangen. Ik beloof de heer Ketting dat wij open en transparant te werk zullen gaan.

De heer Ketting (VVD):

Het is misschien goed om in dit kader nog even terug te komen op de door de staatssecretaris gesignaleerde vermeende discrepantie in mijn sympathie voor decentralisatie. Deze sympathie is buitengewoon oprecht, maar de kern van mijn stelling is dat deze moet blijven binnen door de rijksoverheid te stellen kaders zodat zowel de lagere bestuursorganen als burgers en bedrijven die daarmee te maken hebben, weten waaraan zij uiteindelijk toe zijn. Ook de bestuursorganen moeten weten welke speelruimte zij hebben, zowel in decibellen als in euro's.

Staatssecretaris Van Geel:

Daarover bestaat geen misverstand. Beide elementen zullen een rol moeten spelen in de inhoudelijke discussie. Dat is mede van belang omdat een nieuwe situatie zal ontstaan waarin opnieuw financiële middelen zullen moeten worden geclaimd voor de komende jaren. Het is goed om komend najaar een beeld te hebben wat daarvoor mogelijkerwijze nodig is. Ik ben het dus met de heer Ketting eens.

Dan kom ik op de vraag over de 1,5 dB, de overgangsmarge en de verkeerstoename van ruim 40%. De heer Ketting stelt dat dit niet de bedoeling kan zijn. De norm van 1,5 dB is echter niet uit de lucht komen vallen. In de huidige situatie is reconstructie pas aan de orde als sprake is van een overschrijding van 1,5 dB. Bij de eerste 1,5 dB gebeurt dus niets. Het punt van de heer Ketting begrijp ik, maar de systematiek biedt wel rechtszekerheid en is afdwingbaar. Desondanks is inderdaad sprake van een heel forse consequentie. Een groot deel van het teveel aan geluid wordt daarmee niet weggenomen. Dat erken ik, maar dat heeft te maken met het niveau waarover wij nog komen te spreken en wat de basis dient te zijn.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. Het is een detail, maar in didactische zin wellicht ook weer niet. De Milieubalans, de nota en de brief van de staatssecretaris zijn voor een normale burger – de leden van de commissie voor Milieu schaarden zich daar tot een half jaar geleden ook onder – niet te begrijpen. Je denkt dat 1,5 dB niet zoveel is en je leest door. Als er echter bij zou staan dat die 1,5 dB een verkeerstoename van 40% betekent, schrik je enorm. Ik zit overigens nog aan de lage kant, want het kan ook 45% zijn. Die 1,5 lijkt een bagatel. Je gaat gewoon door. De beroepstermijnen verstrijken, alles is gepasseerd en je komt vervolgens tot de conclusie dat in feite een monumentale stijging kan plaatsvinden. Dat is heel erg. Op die manier groeit de waardering van de burger voor de overheid niet.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik begrijp het. Wij spreken over een brief van mijn hand, waarin ik de richting aanduid van hoe een en ander volgens mij verder moet worden uitgewerkt. De heer Ketting treedt als woordvoerder van de Kamer op. Zijn woorden worden dus breed gedragen. Ik begrijp dat de Kamer mij vraagt om een eenduidig systeem van geluidproductieplafonds. Dit moet ook handhaafbaar en transparant zijn. De genoemde normoverschrijdingen moeten ook niet worden toegestaan. Het is aan mij of mijn opvolger om te zorgen voor een voorstel dat voldoet aan die eisen van de Kamer.

Dan nog iets over de actieplannen. De heer Ketting vraagt of de actieplannen bij de gemeenten afdwingbaar zijn. Dat is het geval. Dat betekent dat, als die actieplannen niet worden ingediend, een soort bestuursdwang kan worden toegepast. Dat houdt in dat wij ze maken en dat de gemeenten betalen. Het is dus niet vrijblijvend. Een en ander is wel degelijk afdwingbaar.

De heer Ketting heeft ook nog aangegeven waar een integraal wetsvoorstel aan zou moeten voldoen. Ik heb zijn opmerking op dat punt al omarmd. Het moet simpel zijn. Het moet duidelijk zijn welke niveaus aanvaardbaar zijn. Ook de prijskaartjes moeten bekend zijn. Vervolgens moet een besluit worden genomen. Ten slotte stelt de heer Ketting dat de politieke uitgangspunten en keuzen niet herkenbaar meer zijn en dus niet meer kunnen worden beoordeeld. Die kritiek trek ik mij aan. Ik zal ervoor zorgen dat de nieuwe wet die hopelijk in het najaar bij de Tweede Kamer kan worden ingediend aan die eisen zal voldoen.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. De regering van het Koninkrijk der Nederlanden heeft eeuwigheidswaarde en, binnen die context, ook een staatssecretariaat. Laten wij hopen dat dit binnen die context ook geldt voor de staatssecretaris. Hij heeft aangegeven dat de overwegingen, zoals die binnen de commissie voor Milieu zijn geformuleerd, hem aanspreken. Ik spreek namens de commissie onze appreciatie uit voor de wijze waarop en de ruimhartigheid waarmee de staatssecretaris onze handreikingen heeft omarmd en voor de inhoudelijke aspecten die hij daarbij terecht heeft gehanteerd. In dit stadium – dit is nog maar het prille begin van een vernieuwing van de Wet geluidhinder – wordt een echte tweede termijn door deze Kamer niet nodig of wenselijk geacht, want veel toegevoegde waarde zal deze niet kunnen hebben. Wel hecht deze Kamer eraan dat de staatssecretaris deze Kamer met regelmaat en vooral geregeld op de hoogte houdt van de vorderingen van de uitvoering van zijn actieplan en vooral over het door hem in zijn brief van 16 juni aangegeven tijdschema. Wij hopen van harte, wellicht bevorderd door een tweegesprek dat wij met de staatssecretaris deze herfst zouden kunnen hebben, dat de verdere invulling van deze herziening van de wet zal plaatsvinden in een sfeer en met een inhoudelijke behandeling zoals wij zojuist van de staatssecretaris hebben mogen vernemen en op prijs hebben gesteld.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Dat zal ik graag doen. Het feit dat u dit dossier – misschien formuleer ik het nu wat cryptisch – zo belangrijk hebt geacht en een aantal dragende principes en waarden hebt geformuleerd waaraan de Eerste Kamer zeer hecht, zal het mij alleen maar makkelijker maken om de rol die de heer Ketting noemde, de rol van dressuur, daar ook te kunnen vervullen. Wat dat betreft dank voor de steun in mijn rug.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn reactie in tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven