Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 26, pagina 1193-1205 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 26, pagina 1193-1205 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo) (30187).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is ingediend om een aantal tekortkomingen in de tweede fase te verhelpen. Het gaat dan om het tegengaan van versnippering, het vergroten van de organiseerbaarheid, het bieden van meer keuzevrijheid en het realiseren van een betere aansluiting op het vervolgonderwijs, vooral in de bètarichtingen.
De fracties van PvdA, SP en GroenLinks, namens wie ik hier het woord mag voeren, zijn op zichzelf voorstander van het oplossen van knelpunten, als deze zich onbedoeld voordoen. Maar wij vragen ons af of dit wetsvoorstel in de uitwerking zijn doel niet voorbij is geschoten. Wij hebben waardering voor de wijze waarop de minister dit wetsvoorstel heeft voorbereid. Met zeer veel betrokkenen in het veld is overleg gevoerd. Maar daar kleeft ook een risico aan, want van het een komt al gauw het ander. Het gevolg is dat wat is begonnen als het repareren van onvolkomenheden, volgens sommige scholen uitgepakt lijkt te zijn als bijna een stelselwijziging. Daarbij rijst de vraag of de doelstellingen die met het wetsvoorstel worden beoogd, nog wel gerealiseerd kunnen worden.
In onze schriftelijke voorbereiding hebben wij een aantal vragen gesteld die naar ons oordeel niet helemaal bevredigend zijn beantwoord. Wij hebben de behandeling van het wetsvoorstel echter niet willen ophouden, zodat scholen zo veel mogelijk tijd wordt gegund om de wijzigingen door te voeren. Voordat wij onze instemming met het wetsvoorstel kunnen betuigen, willen wij echter wel een aantal aanscherpingen. Wij hopen die in dit debat van de minister te kunnen krijgen.
Onze grootste zorgen betreffen twee punten: de reële keuzemogelijkheden voor leerlingen en scholen en de aansluiting op het vervolgonderwijs. Ik begin met het laatste punt. In onze schriftelijke voorbereiding hebben wij als knelpunt gesignaleerd dat de HBO-raad in een brief aangeeft dat het havo-profiel C&M op basis van de verplichte vakken voor geen enkele opleiding in het hbo toegangsrecht geeft. In haar antwoord stelt de minister dat "in de brief op geen enkele wijze aannemelijk wordt gemaakt" dat een havo-leerling met dit profiel tot geen enkele opleiding in het hbo toegang zou kunnen krijgen. De minister merkt bovendien op dat de brief in de Tweede Kamer in overwegend afwijzende zin aan de orde is gesteld. Wij horen graag van de minister wat dit betekent. Hebben havo-leerlingen met een C&M-profiel nu wel of niet onvoorwaardelijk toegang tot hbo-opleidingen?
Een tweede mogelijk knelpunt betreft het opnemen van het vak natuurkunde als keuzeprofielvak in het profiel N&G. Wij hebben opgemerkt dat het risico bestaat dat aspirant-studenten geneeskunde liever opteren voor het vak aardrijkskunde, want dat is een leervak. Daarmee kunnen zij een hoger gemiddeld eindexamencijfer behalen en daarmee de mogelijkheid van rechtstreekse plaatsing in de studie. Het vak natuurkunde is eigenlijk te prefereren voor de studie geneeskunde. De minister antwoordt dat dit punt aan de orde komt bij de doorstroomregeling. De fracties van de PvdA, SP en GroenLinks willen graag weten wanneer deze doorstroomregeling wordt vastgesteld en wat het standpunt van de minister in dezen is.
Een ander punt van zorg is de mogelijke verschraling van het aanbod waar dit wetsvoorstel toe kan leiden. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd of de doelstellingen van een grotere keuzevrijheid van leerlingen en scholen niet op gespannen voet met elkaar staan. Scholen kunnen maar een beperkt aantal vakken aanbieden. Als scholen toch keuzemogelijkheden voor een klein aantal leerlingen willen bieden, is het risico groot dat deze worden gefinancierd uit vergroting van de reguliere groepen of het verminderen van het aantal contacturen. Bij een vwo-afdeling binnen een brede scholengemeenschap resulteert dit bijna per definitie in kleine groepen. De minister erkent in haar antwoord dat scholen beperkt zijn in wat zij kunnen aanbieden, maar zij gaat ervan uit dat de keuzemogelijkheden voldoende vergroot zullen worden en niet zullen leiden tot extensivering van het onderwijs.
Wij kunnen er lang of kort over praten, maar dit is typisch een punt dat in de praktijk moet blijken. Gelukkig is er een evaluatie afgesproken, waarin dit kan worden meegenomen. Wij willen die evaluatie benutten om iets meer vrijheid te geven aan de scholen. Uit contacten met het veld is gebleken dat een aantal scholen zich met tegenzin genoodzaakt ziet om het hele programma om te gooien, terwijl zij, in hun eigen bewoordingen, nu net lekker draaien. Dat is jammer.
Hoewel wij ervan overtuigd zijn dat deze minister zeer terughoudend is in het opleggen van regels of verplichtingen aan scholen, blijkt dit wetsvoorstel voor een aantal scholen toch zo uit te pakken. Het gaat dan om zaken als de verplichting om in het C&M-profiel twee maal één keuzevak uit drie aan te bieden in plaats van de huidige mogelijkheid van twee uit zes, of dat gymnasia de klassieke taal in het verplichte deel moeten opnemen. Dit zijn geen wereldschokkende zaken, maar zij dwingen scholen niet in de richting van grotere keuzevrijheid, maar van minder flexibiliteit. Om een klein voorbeeld te noemen, een leerling die een gymnasiumopleiding volgt die te hoog gegrepen blijkt, kan in de bestaande situatie relatief makkelijk afstromen naar het vwo. Als dit wetsvoorstel is aanvaard, wordt dat lastiger, want in het vwo is een tweede moderne vreemde taal verplicht en op het gymnasium niet.
In het verleden was het voor scholen mogelijk om een experimenteerstatus aan te vragen bij de inspectie, maar dat kan nu niet meer. Zo'n experimenteerstatus zou scholen de mogelijkheid bieden om op onderdelen af te wijken van het wetsvoorstel, omdat zij daar goede ervaringen mee hebben opgedaan of goede resultaten mee boeken. Is de minister bereid, het aanvragen van een experimenteerartikel mogelijk te maken voor scholen die goed functioneren, en de ervaringen hiermee te betrekken bij de evaluatie? Wij wachten de reactie van de minister met belangstelling af.
Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):
Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo. Er is een lange tijd van voorbereiding, discussie, consultatie en gedachtewisseling aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel voorafgegaan en de behandeling in de Tweede Kamer heeft geresulteerd in wijzigingen van het wetsvoorstel en aanscherpingen van wijzigingen in het Inrichtingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs en de daaraan gerelateerde Eindexamenbesluiten/besluit Staatsexamen.
Er is echter één wezenlijk punt in de vormgeving van de tweede fase havo blijven liggen, waarop de VVD-fractie geen voor haar bevredigend antwoord van de minister heeft ontvangen. Het betreft enerzijds de afwezigheid van het vak wiskunde A in het profiel Cultuur en Maatschappij in de tweede fase havo en anderzijds het aangetoonde gebrek in wiskunde/rekenkunde bij aankomende pabo-studenten. Volgens de VVD-fractie hangt het een met het ander samen. Vooropstaat dat de VVD-fractie van mening is dat wiskunde A noodzakelijk is voor de uitoefening van beroepen in de moderne samenleving waarvoor het hbo toegang verleent. Weliswaar is het nog niet zo, dat de afwezigheid van wiskunde A in het profiel Cultuur en Maatschappij een reden is om leerlingen met dit profiel niet toe te laten tot het hbo, zoals de HBO-raad heeft uitgezocht, naar wij hebben begrepen, maar de VVD-fractie vindt dat moet worden nagegaan wat de oorzaken zijn van de uitval bij hbo-studenten met het havo-profiel Cultuur en Maatschappij. Dat zou wel eens wiskunde kunnen zijn.
De negatieve ervaringen met pabo-studenten op het gebied van wiskunde/rekenkunde geven naar de mening van de VVD-fractie juist aan dat het gemis van het profielvak wiskunde A hier klemt. De minister stelt nu voor om het rekenkundig en algebraïsch onderdeel van wiskunde A aan te passen en om toelatingstoetsen voor de pabo in te stellen. Deze maatregelen zullen de rekenvaardigheden van de toekomstige pabo-studenten zeker verhogen, zo is de verwachting. Maar eigenlijk zijn het tijdelijke maatregelen die naar de mening van de VVD-fractie de noodzaak aantonen van het eventueel bijgestelde vak wiskunde A in het havo-profiel Cultuur en Maatschappij.
Gezien de lange weg die het huidige wetsvoorstel heeft afgelegd, kan de VVD-fractie zich de verzuchtingen die de minister in de memorie van antwoord heeft geslaakt over de heropening van de totale discussie over de profielen heel goed voorstellen. Niettemin dringt de VVD-fractie er bij de minister op aan om het belang van wiskunde A voor de aansluiting bij het hbo en voor een arbeidsplaats in de huidige maatschappij te erkennen. Een wetswijziging om het vak wiskunde A op te nemen in alle profielen van het havo, en wellicht zelfs in de eerste plaats in het gemeenschappelijk deel, mag toch niet als een onbegaanbare weg worden gekenmerkt. Door in overleg te blijven met het Adviespunt Tweede Fase en andere platforms in het veld moet het toch mogelijk zijn, het beleid van de minister bij te stellen.
Er is nog een punt waarop de VVD-fractie de minister graag wil wijzen. Dit punt is ook door mevrouw Linthorst genoemd. Ik doel op het experimenteerartikel waarmee scholen nu kunnen werken om een door hen samengesteld en goedwerkend programma te kunnen voortzetten. Ook wij doen het verzoek om dit punt en de ervaringen ermee mee te nemen in de evaluatie. Iets wat goed loopt en waarmee goede ervaringen zijn opgedaan, moet je niet weggooien, ook niet als er andere dingen voor in de plaats komen, want je moet maar afwachten of die goed lopen.
Met belangstelling zien wij het antwoord van de minister tegemoet.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van D66. Om het maar direct heel duidelijk te zeggen: wij zijn blij met dit wetsvoorstel en met de uitwerking daarvan in het wijzigingsbesluit voor de onderliggende regelingen. Alhoewel de profielindeling toentertijd een goede mogelijkheid was om de vakkenkeuze van leerlingen in havo en vwo wat te stroomlijnen, wat voor de school belangrijk is, en om leerlingen te dwingen tot een pakketkeuze met voldoende samenhang, wat voor de doorstroming belangrijk is, leidde de uitwerking tot een wat onoverzichtelijk geheel. De deelvakken werden in veel gevallen niet als echt zinvolle vakken gezien en soms ook wel als pure verplichting ervaren. Het aantal vakken waarmee een school moest rekenen en waarin groepen geheel of ten minste voor een deel les moesten krijgen, werd een flink stuk groter dan voor de invoering van de tweede fase. En dat maakt het roosteren moeilijk en kost extra formatie voor gemiddeld kleinere groepen. De verplichtingen voor wat betreft werkstukken, reflecties en praktische opdrachten, groeiden zodanig dat een voor een leerling behapbare planning van alle verplichtingen nauwelijks meer mogelijk was.
De praktijk leert zich in de regel, en ook in dit geval, wel behelpen door zich niet altijd aan de voorschriften te houden. In dit geval hielp ook dat de voorschrijvende instantie, het ministerie, al redelijk snel de teugels wat liet vieren, vooral om geen ruzie te krijgen met protesterende leerlingen en onder de werkdruk bezwijkende leraren. Er heeft zich, zoals hier zo-even werd geconsta teerd, intussen een nieuw evenwicht ingesteld dat op zichzelf houdbaar zou zijn. Maar het is beter om niet alles op z'n kop te zetten, maar nu wel enkele structurele verbeteringen aan te brengen. Dat is wat de minister doet. En daar prijs ik haar graag voor.
Een verbetering is de grotere overzichtelijkheid van de mogelijke vakkenpakketten en de daardoor betere organiseerbaarheid en roosterbaarheid. Een verbetering is waarschijnlijk, maar het is nog even afwachten, de verandering in benadering van het vak wiskunde: terug naar wat meer formele wiskunde en aandacht voor de basisvaardigheden. Een verbetering is de grotere vrijheid die voor leraren ontstaat om zelf te bepalen op welke manier onderdelen voor het schoolexamen een rol moeten spelen bij het onderwijs en de toetsing. Leraren hoeven niet meer verplicht allerlei vaardigheden bij allerlei vakken te toetsen. Een verbetering is het combinatiecijfer voor de kleine vakken, als een mogelijkheid om cijfers daarvan mee te rekenen, maar met een wat minder zwaar gewicht. Een verbetering is ook dat het oude vak CKV2 nu als los klein en vooral theoretisch vak "kunst (algemeen)" aangeboden kan worden.
Alles prima dus, maar desondanks nog enkele opmerkingen en bedenkingen.
Voor de meeste vakken hoeft inhoudelijk niet zo veel te veranderen, maar voor wiskunde wel. De indeling in wiskundesoorten voor de verschillende profielen verandert en de aandacht binnen het vak verschuift van contextwiskunde naar formele wiskunde. Vooral bij de wiskunde voor het profiel NT is dat een belangrijke verandering, want in feite moet met minder uren een betere basis voor een exacte vervolgstudie worden gelegd. Wij kunnen ons niet permitteren, dat de ontwikkeling van de nieuwe vakinhouden te lang duurt. De minister kan zich dat dus ook niet permitteren. Op 1 augustus 2007 moeten nieuwe methodes afgeleverd kunnen worden door de uitgevers. In feite geldt dat ook voor het nieuwe profielkeuzevak wiskunde D, alhoewel ik vrees dat het aantal scholen dat zich zo'n extra vak kan permitteren erg beperkt zal blijven. Dat hoeft overigens geen ramp te zijn; er zijn meer vakken die dienen om een school extra te profileren in een bepaalde richting. Dit vak zou kunnen dienen om zich te profileren als een op techniek en exacte vakken gerichte school. Maar dat betekent wel dat het nog eens extra aankomt op de kwaliteit van het bij natuur en techniek wél verplichte vak wiskunde B en op de vraag of dat voor de technische richtingen voldoende basis geeft.
Het blijft een buitengewoon vreemde zaak dat een diploma havo, profiel C&M volgens het advies van de HBO-raad geen doorstromingsrecht naar het hbo kan geven. Uit de brief van staatssecretaris Rutte van 22 maart jl. begrijp ik dat de minister en de staatssecretaris dat ook heel vreemd vinden, maar de vraag is wat daar verder aan wordt gedaan of kan worden gedaan. Het standpunt van de minister dat rekenvaardigheid en basisvaardigheden wiskunde in de onderbouw ondergebracht moeten worden, kan ik begrijpen en billijk ik ook. Ik zeg dit zeer nadrukkelijk. Ik hoop zeer dat bij de vaststelling van de kerndoelen voor de onderbouw dit aspect nog eens apart en voldoende duidelijk en dwingend naar voren zal komen, maar ik vraag de minister toch uitdrukkelijk of het standpunt van de HBO-raad haar nog tot handelen kan bewegen of dat zij het laat bij de constatering aan het eind van de genoemde brief: "Het bovenstaande (namelijk dat de HBO-raad dit niet zou moeten vinden) is ons beider oordeel." Daarmee schieten wij niet echt veel op.
Ons is in de memorie van antwoord op de commissievragen opgevallen dat de minister niet het risico ziet dat wij wel zien, namelijk dat door scholen de mogelijkheden voor leerlingen om ook in andere profielen dan CM vreemde talen te kiezen erg beperkt kunnen worden. De minister gaat er in de beantwoording van uit dat een school een vak dat in die school wordt aangeboden ook in ieder profiel zal aanbieden in het vrije deel. Ik denk dat scholen dat lang niet altijd zullen doen, om wat voor reden dan ook. Met andere woorden, de vrijheid van de school betekent dan beperking van de keuzevrijheid van de leerling. Het is de vraag hoever die beperking van de keuzevrijheid van leerlingen mag gaan bij vakken die in de school wél beschikbaar zijn. Dit geldt natuurlijk in principe voor nog wel meer vakken, maar bij de vreemde talen komt dat ook nog eens in strijd met het Europese streven dat juist gericht is op het meer leren van vreemde talen. En dat streven lijkt voor Nederland niet overbodig. Hetzelfde verhaal gaat trouwens op voor het aanbod van klassieke talen in andere profielen dan het CM-profiel in het gymnasium of de gymnasiumafdelingen.
Misschien kan de minister mij in dit verband vertellen hoe ik de tekst van de wijziging van het Inrichtingsbesluit WVO dat wij toegestuurd hebben gekregen, moet interpreteren. In artikel 26b over de inrichting van profielen vwo, en gelijksoortig in artikel 26c over de profielen havo, wordt op meerdere plaatsen waar diverse keuzes van vakken mogelijk zijn toegevoegd: "voorzover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt". Maar bij de mogelijkheid om het vak wiskunde A of C te vervangen door het zwaardere vak wiskunde B wordt toegevoegd: "voorzover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt". Betekent dit verschil in formulering ook dat er verschil is in de vrijheid van het bevoegd gezag om een vak dat in de school wordt gegeven binnen een bepaald profiel wel of niet aan te bieden?
De autonomie van de scholen is de afgelopen decennia een enorm stuk groter geworden. Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg gehad dat de scholen voor voortgezet onderwijs groter zijn geworden en tevens, ook onder de tweede oude fase al, dat scholen wel erg ver konden gaan in het maken van keuzes voor hun leerlingen. Dat is op zichzelf niet rampzalig, maar er is geen reden om dat proces onbeperkt door te laten gaan. Daar staat tegenover dat die autonomie ook heel veel creativiteit in de scholen heeft losgemaakt. En dat is het onderwijs naar mijn gevoel bepaald ten goede gekomen. Echter, het blijft dus de vraag hoever de autonomie moet gaan en waar er toch beter algemene regels kunnen gelden.
Ik wacht graag de antwoorden van de minister af, voorzitter.
De heer Klink (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie is verheugd over het wetsvoorstel, vooral omdat de tweede fase van het voortgezet onderwijs in inhoudelijke zin steviger wordt. Een groot winstpunt is bijvoorbeeld dat Frans en Duits als deeltalen het veld ruimen. In plaats daarvan komt, in ieder geval in het vwo, een verplichte volwaardige taal naar keuze. Door selectiever te zijn krijgt de taal de volle aandacht en niet alleen spreken en luisteren, maar ook lezen, schrijven en kennis van literatuur komen in de moderne taal weer terug. De versnippering verdwijnt. Dat geldt ook voor de profielen economie en maatschappij. Geen kleine vakken geschiedenis en aardrijkskunde meer. De profielen worden kortom gestroomlijnd. Dat dit keuzen vergt, moge duidelijk zijn en dat er soms pijn door wordt geleden, is ook helder.
Verheugd is de CDA-fractie ook dat allerlei vormvoorschriften in de eindtermen verdwijnen, voorschriften die de facto tendeerden in de richting van het zogenaamde studiehuis. Wij doen dat wel voor de programma's voor toetsing en de afsluiting van het schoolexamen. Wettelijk gezien zou er dan wel geen sprake zijn geweest van het zogenaamde studiehuis, althans van de verplichte invoering daarvan, in de lagere regelgeving is er wel degelijk sprake geweest van een min of meer opgelegde didactische aanpak.
In de programma's voor toetsing en afsluiting stonden dwingende vormvoorschriften rondom stages en werkstukken. Deze voorschriften, die in feite de inrichting en vorm van het onderwijs bepaalden en een impuls gaven aan begeleiding in plaats van aan instructie en aan vaardigheden in plaats van kennis, verdwijnen dus. Wij juichen dat toe, want uiteindelijk blijft er voor beide meer ruimte over.
Wij juichen dat ook toe, omdat een zekere ongevoeligheid van overheidswege voor pedagogische trends en soms hypes een goede zaak is. De inrichting van het onderwijs is primair een zaak van scholen. Bovendien wordt met die ongevoeligheid voor modes een kritische distantie gewaarborgd. Tijdens het beleidsdebat over governance in het onderwijs is daarvoor van onze zijde al aandacht gevraagd. Verder hebben wij toen ook gewezen op de rol van de Inspectie. Als de Inspectie bepaalde didactische onderwijsvernieuwingen bij haar oordelen gaat betrekken en scholen bij de implementatie ervan gaat bijstaan door middel van het zogenaamde stimulerende toezicht, zal zij de scholen minder afstandelijk beoordelen. Tijdens het beleidsdebat heeft de CDA-fractie gewezen op het formele toetsingskader dat de Inspectie hanteert voor het voortgezet onderwijs. Op kwaliteitsaspect 5 is gewezen, waarin wordt gesteld dat leraren niet alleen lesgeven maar ook de rol van begeleider moeten vervullen. Verder lezen wij dat leerlingen in hun schoolloopbaan een grotere verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces moeten krijgen.
Evenals bij de vormvoorschriften voor examens kan van dit soort kwaliteitsaspecten een drang uitgaan in de richting van het competentiegerichte dan wel het zogenaamde nieuwe leren. Zo ontstaan al snel landelijke trends met als uitkomst dat een paar jaar later moet worden geconstateerd dat het studiehuis en het competentiegericht onderwijs onvoldoende zijn beproefd en toch over het onderwijs zijn uitgestort. Dat is uiteindelijk ook de conclusie van de Onderwijsraad in zijn rapport Evidence based onderwijs. Wij pleiten er nogmaals voor om een helder onderscheid te maken: de Inspectie toetst de scholen op de einduitkomsten en op de tussentijdse stappen richting examens, maar over het hoe van het onderwijs leggen de scholen gericht verantwoording af aan ouders en de omgeving van de school. Het komt er dan wel op aan die ouders ook in stelling te brengen. De inspectieverslagen zouden wat ons betreft rechtstreeks naar ouders kunnen gaan, terwijl scholen de plicht zouden moeten hebben om zich daarover, bijvoorbeeld één maal per jaar, te verantwoorden.
Wij zouden het hier niet herhalen als er geen zorgen bestonden over de inhoud en de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Natuurlijk zijn er positieve dingen te melden. Meer leerlingen halen hun examens, terwijl die toch niet aantoonbaar eenvoudiger zijn geworden. Men haalt een diploma door de bank genomen ook sneller. Bovendien gaan meer havo-leerlingen naar het hbo en meer vwo-leerlingen naar de universiteit. Men maakt niet een keuze onder dat niveau. De moeilijkheidsgraad van schoolonderzoeken lijkt bovendien beter aan te sluiten bij de examens en ook dat is goed nieuws.
Aan de andere kant horen wij ook veel klachten. Er zijn berichten over tekortkomingen rond kennis die in de tweede fase is opgedaan. Wie zijn oor te luisteren legt bij universiteiten, wordt daarvan niet altijd vrolijk. Frans en Duits worden vaak onvoldoende beheerst. Pabo's klagen over rekenvaardigheid en studenten over het niveau van het wiskundeonderwijs, zelfs nu voor dit vak in de tweede fase het riante aantal van 760 uur ter beschikking staat.
Evenals in het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs komen ook in het voortgezet onderwijs meer en meer klachten over het gebrek aan echte contacturen, voorzover ik kan zien ook al in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Soms bekruipt ons de vrees dat het zogenaamde zelfstandige leren leerlingen niet altijd verder helpt bij hun kennisverwerving en scholen te vaak een alibi verschaft voor een gebrek aan ambitie. Ontstaat zo geen zesjescultuur, met in feite te weinig enthousiasme, en een cultuur waarin te weinig of geen appèl op jongeren en leerlingen wordt gedaan?
Dit onderwerp is vrij uitvoerig in de Tweede Kamer aan de orde geweest. In de motie-Vergeer c.s. is de regering verzocht om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de invoering van lesuren, studie-uren en contacturen. De minister heeft daarop afwijzend gereageerd. Terecht heeft de minister er in de Tweede Kamer op gewezen dat de Inspectie al toeziet op de wettelijke voorschriften voor onderwijstijden. In haar jaarverslag maakt zij daar nu inderdaad melding van. Als van de voorschriften wordt afgeweken, volgen zonodig sancties. Terecht stelde de minister ook dat scholen zelf gaan over de verhouding tussen directe lesuren en begeleidingsuren.
De minister gaat met andere woorden niet over de aard van de contacturen. Wij zijn dat met de minister eens, maar toch neemt dat niet weg dat het goed is om te weten hoe scholen met lesuren, begeleidingsuren et cetera omgaan en welke ontwikkelingen zich daar op dit moment voordoen. Hoe intensief is het contact nog tijdens begeleidingsuren? Stelt dat meer voor dan het uit de ooghoeken kijken of de orde nog bewaard wordt? Zijn klachten van ouders hierover niet gegrond? Welke trends doen zich verder voor?
Is het met het oog hierop niet mogelijk om de Inspectie te verzoeken hiernaar zelf een studie te verrichten en de resultaten van dit onderzoek in het volgende jaarverslag een extra accent te geven? Wellicht kan het daarna een thema zijn of worden, waarin in een inspectierapport voortaan per school inzicht gegeven wordt? Als het dan vervolgens betrokken wordt bij de horizontale verantwoording, hoeft niemand er bang voor te zijn dat de overheid zich met de onderwijsinrichting en met de vrijheid van werkvormen gaat bemoeien, de angst van de minister, terwijl ondertussen wel de eerstbetrokkenen bij de school meer zicht en greep krijgen op het schoolgebeuren. Zij gaan immers wel over de inrichting van het onderwijs.
Voorzitter. In het kader van dit wetsvoorstel spreekt de minister over eindexamenprogramma's die meer ruimte bieden voor experimenten, zonder dat de positie van het centraal examen wordt aangetast. Er blijven gedetailleerde voorschriften bestaan, zo meldt de minister ons in de aanloop naar dit debat. Die voorschriften komen echter niet van de minister zelf, maar van de CEVO waarin het onderwijsveld vertegenwoordigd is. Gaarne vernemen wij van de minister waar zij met de experimenten naar verwijst en wie er dan precies en binnen welke kaders experimenteert.
Ook anderen hebben erop gewezen dat niet alle scholen alle profielen en keuzevakken kunnen aanbieden. Leidt dat niet tot vervelende belemmeringen voor leerlingen dan wel tot de opschaling van scholen? Alleen een behoorlijke schaalgrootte zorgt immers voor voldoende leerlingen om fatsoenlijk en zonder al te veel kosten vakken te kunnen aanbieden en zo te kunnen werken aan de verbreding die de wet belooft. Als een school niet dat volledige aanbod in huis heeft, zal het wellicht concurrentienadelen ondervinden. Ook hierover hoor ik graag de opinie van de minister.
In de Tweede Kamer is uitvoerig stilgestaan bij het vak wiskunde B en het profiel natuur en techniek. Kamer en minister werden het erover eens dat het aantal uren dat aanvankelijk voor wiskunde B was ingeruimd te klein was. Het werd opgehoogd naar 600 uur en daarenboven zegde de minister toe dat 100% van de leerstof terugkeert in de examens. De schade blijft daardoor in uren gemeten begrensd. In vergelijking met de huidige situatie is dat circa 120 uur. Tegenover dat verlies aan uren in het verplichte deel staat het nieuwe vak wiskunde D, dat tot de profielvakken gaat behoren. Maar niet elke school zal dit vak willen of, vaker nog, kunnen aanbieden.
De minister heeft er ook op gewezen dat met een verbetering van de kwaliteit van wiskunde B ook een mouw valt te passen aan het urenverlies. Waaraan ontleent zij het vertrouwen dat die kwaliteit kan en zal verbeteren? Kan zij bovendien een schatting geven van het aantal scholen dat wiskunde B zal aanbieden of blijft dat voorlopig koffiedik kijken? Er zal verder overlap zijn tussen wiskunde D en wiskunde A, maar in welke mate? Die vraag is van belang, omdat naarmate de convergentie groter is, er niet alleen meer kans is dat scholen wiskunde D zullen aanbieden, maar ook de organiseerbaarheid zal toenemen. Naarmate de nabije toekomst van wiskunde D ongewisser is, zowel wat betreft de vakinhoudelijke vulling als de mate waarin scholen het vak oppakken, komt het des temeer op de genoemde kwaliteitsverbetering aan. De klachten van de leerlingen en de studenten zijn op dit punt bepaald niet gering. Zij onderstrepen het gewicht van deze vragen.
In verband met het profiel cultuur en maatschappij is een vrij uitvoerige discussie gevoerd over de vraag of wiskunde A in ieder geval voor de havo een verplicht vak zou moeten zijn. Die discussie heeft aan scherpte gewonnen door de brief van de HBO-raad die stelt dat wiskunde voor alle hbo-opleidingen van belang is. Ook anderen wezen daarop. De discussie spitste zich vervolgens toe op de pabo's. Alles overziend zijn wij, evenals de Tweede Kamer, geneigd om de minister te volgen in haar argumentatie. Het verplichte wiskundeonderwijs op de pabo's heeft er immers niet toe geleid dat studenten beter zijn gaan rekenen. Verder is de instroom van het mbo naar het hbo aanzienlijk; een wiskundige achtergrond is ook daar niet gegarandeerd. Bovendien zullen wij, naar het zich laat aanzien, binnen enkele jaren een schreeuwende behoefte hebben aan hogergekwalificeerden. Laten wij daarom geen onnodige blokkades opwerpen voor jongeren met een geringere aanleg voor wiskunde en onszelf zo niet beroven van het talent dat voorhanden is. Die overweging is ook van belang bij het profiel natuur en gezondheid. Aardrijkskunde wordt daar een profielvak, naast natuurkunde. Wij hebben daar geen moeite mee. Natuur en gezondheid moet niet alleen toegankelijk zijn voor leerlingen met een bèta-aanleg. Daarmee blokkeer je ongewild mensen in hun leertraject en latere loopbaan. Bovendien gelden zeker hier de overwegingen rond de arbeidsmarkt. Straks zal een op de vier werknemers actief moeten zijn rond en in de zorgsector. Een te sterk bètaprofiel kan daarbij belemmerend werken. Misschien is het wel van belang om bij het vaststellen van de doorstroomprofielen richting geneeskunde bij de weging van de cijfers rekening te houden met het al dan niet aanwezig zijn van natuurkunde in het pakket. Is een meer gewogen loting mogelijk?
Mijn fractie moet van het hart dat wij ons er niet tegen hadden verzet als leerlingen bij de profielen economie en maatschappij en cultuur en maatschappij hadden kunnen kiezen tussen geschiedenis en aardrijkskunde als profielvak. Wij leggen ons echter neer bij de keuze van het kabinet voor geschiedenis als verplicht vak. Daar zijn wij uiteindelijk niet ongelukkig mee omdat geschiedenis van belang is in een onzekere en vooral vluchtige tijd. Aardrijkskunde kan eventueel als keuzevak worden gekozen.
Ik begon ermee, te zeggen dat de CDA-fractie verheugd is over dit wetsvoorstel. Wij hopen dat deze wet een bijdrage zal leveren aan een betere kwaliteit van het onderwijs. Wij beseffen maar al te goed dat goed onderwijs van veel meer afhankelijk is dan van wetten. De inzet van de leerkracht, het management van de school en een heldere verantwoordingsstructuur zijn minstens zo wezenlijk. Mijn fractie heeft in deze bijdrage het wetsvoorstel vanuit die context willen beoordelen. Wij zien de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.
De vergadering wordt van 14.28 uur tot 14.41 uur geschorst.
Voorzitter: Timmerman-Buck
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. Eerst zal ik een aantal algemene opmerkingen maken. Vervolgens ga ik in op de onderwerpen organiseerbaarheid en keuzemogelijkheden, onderwijstijd en de rol van de inspectie, het experimenteerartikel, de aansluiting op het hoger onderwijs en de doorstroomrechten. Uiteindelijk kom ik op "diversen", een aantal zaken die ik niet kwijt kon in de andere onderdelen, zoals de ruimte in de examenprogramma's.
Het is waar wat de heer Klink en mevrouw Linthorst hebben gezegd. De heer Klink zei aan het einde van zijn betoog: "Wij beseffen maar al te goed dat goed onderwijs van veel meer afhankelijk is dan van wetten. De inzet van de leerkracht, het management van de school en een heldere verantwoordingsstructuur zijn minstens zo wezenlijk." Daar gaat het om. Wat wij met wetten doen, is zaken mogelijk maken en piketpalen slaan. Ook dat moeten wij doen, want als wij die niet sloegen, zou er een te grote vrijheid zijn waardoor de kwaliteit van het onderwijs in het gedrang komt. Ik ben het ook eens met mevrouw Linthorst die zei dat er over deze voorstellen langdurige discussies zijn gevoerd met alle betrokkenen in het onderwijsveld. Dat is goed geweest omdat daardoor draagvlak is ontstaan. Een aantal scholen zegt nu: voor ons hoeft het allemaal niet. Zo zit deze wereld echter niet in elkaar. Indien je als wetgever gezamenlijk tot de conclusie komt dat zaken moeten veranderen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, dan kan het niet zo zijn dat enkele scholen zeggen dat zij dat niet doen en gewoon doorgaan zoals zij bezig waren. Ik kom daarop dadelijk in het licht van het experimenteerartikel nog terug.
Het is goed dat er een grote overeenstemming is met het onderwijsveld en dat er over dit onderwerp ruim en vaak is overlegd met de Tweede Kamer. Er moet nu een aantal verdere keuzes worden gemaakt die samenhangen met algemene ontwikkelingen in het beleid. In het kader van de discussie over de koers van het voortgezet onderwijs zijn wij op zoek naar nieuwe modaliteiten in het bestuur, het beleid en de verantwoording. De ontwikkeling van het onderwijs moet liggen waar zij thuishoort, namelijk bij de scholen en de leraren. Dat betekent niet dat de wetgever volledig afstand neemt. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het stelsel in zijn geheel blijft bij de overheid liggen. Daarom blijft zij wettelijke normen stellen, regels op het gebied van externe toetsing, landelijke examenprogramma's en de onderwijstijd. In dat licht spreken wij vandaag over een wetsvoorstel voor de inrichting van de bovenbouw van vwo en havo. Het streven is een nieuw evenwicht tussen die verantwoordelijkheden. Dat betekent autonomie voor scholen, maar er moeten regels zijn waarbinnen zij die autonomie vorm en inhoud kunnen geven. Wij willen een onderwijsprogramma dat beter organiseerbaar, beter werkbaar en beter leerbaar is en dat meer ruimte laat aan scholen en leerlingen.
Diverse leden van deze Kamer hebben vragen gesteld over de organiseerbaarheid en de keuzemogelijkheden. Mevrouw Linthorst vroeg zich af of scholen het wel kunnen organiseren: kunnen alle scholen wel alle profielkeuzevakken aanbieden? Ook de heer Klink en anderen hebben daarover vragen gesteld. Het wetsvoorstel heeft een expliciet doel. De heer Ten Hoeve heeft zojuist de verbeterpunten naar voren gebracht: beter studeerbaar, beter werkbaar en beter organiseerbaar. Het onderwijsveld steunt die voorstellen nadrukkelijk. Dit geldt ook voor de schoolleiders, die verantwoordelijk zijn voor de organisatie. Er is meer dan voldoende gesproken met de mensen op de werkvloer en met de organisaties, die zich op hun beurt zeer uitvoerig hebben verstaan met hun achterban. Het Tweede Fase Adviespunt heeft gesproken met individuele scholen. Vóór de invoering van de profielvakken waren alle vakken keuzevakken, behalve Nederlands. Nooit is in dat systeem als probleem naar voren gekomen dat geen enkele school alle vakkenpakketten kon aanbieden. In de praktijk boden veel scholen een groot aantal combinaties aan. De invoering van de profielen hield een vereenvoudiging in, omdat de profielen grotendeels vaste vakkenpakketten waren. De profielen blijven bestaan. Inderdaad komt er een groter aantal keuzemogelijkheden, maar dat is altijd nog maar een fractie van het aantal keuzemogelijkheden dat er was vóór de invoering van de profielen. De organiseerbaarheid wordt groter, wat een van de doelen was. De huidige profielen leiden tot problemen die het organisatorische voordeel van de vaste vakkenpakketten ten dele tenietdoen. Dat heeft te maken met de versnippering van vakken en met het naast elkaar bestaan van kleine deelvakken, hele vakken en noem maar op. Daar stoppen wij dus mee.
Er zou een organisatieprobleem zijn omdat niet alle scholen alle profielkeuzevakken kunnen aanbieden. Dat hoeft echter helemaal niet. Het zou ook zinloos zijn om op alle scholen Fries, Turks, Italiaans en dans aan te bieden, om maar een paar vakken te noemen. Er zijn twintig profielkeuzevakken. Op sommige scholen zijn dat interessante vakken voor leerlingen, maar op andere scholen is dat niet het geval. In zijn algemeenheid zullen de scholen ongeveer de helft of meer van de profielkeuzevakken aanbieden. Het gaat dan om vakken als Frans, Duits, aardrijkskunde, één of twee van de kunstvakken, beeldende vormgeving of muziek. Natuurlijk bestaat er ook keuze uit een aantal bijzondere vakken, waarmee een school zich kan profileren. Het is ook de bedoeling dat scholen zich profileren en keuzes maken; daar is niets mis mee.
Het klopt dat de school beslist wat er wordt aangeboden. Er moet echter altijd ten minste één profielkeuzevak worden geboden; in het profiel CM zijn dat er twee. Verder gelden er geen voorschriften. Als wij voorschriften gaven voor het aantal of de aard van de aan te bieden vakken, zouden de scholen in de problemen kunnen komen, omdat dan wordt voorgeschreven dat zij bepaalde vakken moeten aanbieden.
Bepalend voor de keuze van de school is het eigen profiel van de school en hetgeen de leerlingen vragen. Er is geen enkele reden om scholen toe te staan, daarvan af te wijken. Het model geeft veel keuzemogelijkheden. Tegen mevrouw Linthorst zeg ik: als scholen een en ander konden laten zoals het is, zouden er twee systemen naast elkaar bestaan. Dat zou pas echt organisatorische problemen geven, bijvoorbeeld bij de doorstroming van de ene school naar de andere. Het geeft ook rechtsongelijkheid, bijvoorbeeld bij de gewogen loting. Aan het Tweede Fase Adviespunt hebben wij gevraagd te inventariseren wat scholen van plan zijn. In het algemeen zijn scholen van plan om het bestaande aanbod te handhaven, maar daarnaast overwegen zij ook om voor hen nieuwe vakken aan te bieden, zoals het nieuwe bètavak en wiskunde D, maar ook maatschappijwetenschappen en Spaans. Ik denk dat de problemen die de PvdA-fractie veronderstelt zich niet zullen voordoen. Op dit moment komen zij niet aan de orde in de inventarisatie van het Tweede Fase Adviespunt.
Er is dus gekozen voor keuzemogelijkheden, maar ik denk niet dat dit leidt tot verschraling van het onderwijs, noch tot schaalvergroting. Elke school kan een redelijk aantal keuzes aanbieden. Dat behoort tot het eigen profiel van de school. Ik ben het met de heer Klink eens dat je dit concurrentie kunt noemen. Het behoort echter ook tot de keuze van het profiel. Ik vind het erg belangrijk dat wij scholen stimuleren om voor het eigen profiel te kiezen.
Ik ben het met de heer Ten Hoeve eens dat wij niet voor 100% kunnen veronderstellen dat scholen elk vak dat zij aanbieden ook zullen aanbieden als keuzevak in het vrije deel. Het hangt inderdaad af van de roostermogelijkheden. Met wat daarover in de memorie van antwoord staat, is niet bedoeld iets anders te beweren. Het gaat erom dat het voor een school in zijn algemeenheid mogelijk en zelfs organisatorisch aantrekkelijk zal zijn om een vak dat toch moet worden aangeboden, ook aan te bieden in het vrije deel. Het zal niet altijd mogelijk zijn, maar vaak wel. Dit gaat op voor de vreemde talen. Ook het Fries behoort tot de verruimde mogelijkheden.
De heer Ten Hoeve wees op een verschil in het concept van het Inrichtingsbesluit tussen de tekst over de vervanging van de ene soort wiskunde door de andere en die over de andere gevallen waarin een vak wordt gekozen. Ik vond dat bijzonder scherp opgemerkt. Dit verschil heeft echter niet de inhoudelijke betekenis die de heer Ten Hoeve veronderstelt, want in beide gevallen bepaalt de school de keuzemogelijkheid. Bij de vervanging van wiskunde A door wiskunde B in de profielen Natuur en Gezondheid en Economie en Maatschappij is er sprake van een meer uitgebreide omschrijving, te weten: ... voor zover het bevoegde gezag dit vak, te weten wiskunde B, als onderdeel van dit profiel aanbiedt ... Dat is nodig, omdat er anders een misverstand zou kunnen ontstaan. Wiskunde B wordt door een school namelijk altijd aangeboden, als verplicht vak in het profiel Natuur en Techniek. Dit betekent echter niet, dat de school het zou moeten aanbieden in de andere profielen. Dat is de bedoeling van de tekst.
Dit brengt mij tot het tweede blokje, over de onderwijstijd en de rol van de Inspectie. Met name de heer Klink heeft daarover vragen gesteld. Ik ben het met hem eens dat de Inspectie de vrijheid van de scholen niet feitelijk verder moet inperken. In de hele discussie over governance is dat ook een belangrijk punt. Het toegroeien naar meer horizontale verantwoording moet inderdaad plaatsvinden. In de tussenliggende fase hebben wij het verticale toezicht nodig, om ervoor te zorgen dat er geen rare dingen gebeuren. De Inspectie moet zich niet met het "hoe" gaan bemoeien, omdat dan toch weer zou worden voorgeschreven welke didactische aanpak de school moet kiezen. Vanochtend heb ik het onderwijsjaarverslag over het afgelopen jaar aangeboden gekregen. Daarin werd geconstateerd dat er met name problemen zijn op het niveau van het technisch lezen. Dit is erg belangrijk, omdat het de basis vormt voor het verdere lezen. Daarbij is er sprake van een aanpak waarbij je alle stappen in de didactiek moet doorlopen en voor voldoende oefenmogelijkheden moet zorgen. Wij moeten met elkaar bezien op welke manier wij dit probleem gaan aanpakken, maar dat is iets anders dan dat de Inspectie zich zou mogen bemoeien met alle pedagogisch-didactische keuzes die een school maakt.
De heer Klink vroeg ook naar de invulling van de contacttijd. De motie-Vergeer waarover hij sprak, is overigens door de Tweede Kamer verworpen, dus die is verder niet aan de orde. Volgens de heer Klink zou de Inspectie in algemene zin de invulling van de contacttijd moeten bezien en daarover moeten rapporteren in het onderwijsverslag. Ook per individuele school zou de Inspectie hieraan aandacht moeten besteden, zodat de ouders op de hoogte blijven. Dat zijn twee verschillende zaken, die overigens wel gecombineerd kunnen worden. De Inspectie ziet toe op de omvang van de contacttijd. Zij ziet er in dat verband op toe dat men zich met name houdt aan het voorschrift betreffende de 1000 uren. Ik heb de scholen aangekondigd dat hierop scherper zal worden gelet en dat sancties mogelijk zijn. Wat mevrouw Vergeer wilde, ging echt veel verder. Zij wilde dat de Inspectie ook zou letten op de vorm die de contacttijd aanneemt. Dan ontstaat het effect dat de heer klink en ik absoluut niet willen, namelijk dat de Inspectie de methode van onderwijs gaat beoordelen. Er is dus wel sprake van scherper toezicht op de regels inzake onderwijstijd, maar niet van toezicht op de invulling, want de keuze op dat gebied wordt overgelaten aan de scholen zelf.
Elk jaar bepaal ik, samen met de Inspectie, welke thematisch onderzoeken er gaan plaatsvinden in het komende jaar. Het thema onderwijstijd komt daarbij in ieder geval aan bod. Het gaat om een scherper toezicht op de regels over onderwijstijd en de vraag of die regels inderdaad gevolgd worden. Het jaar daarna, dus volgend jaar, komt dit thema ook aan de orde in het onderwijsverslag.
Dat brengt mij tot mijn derde blokje over het experimenteerartikel. Mevrouw Linthorst vroeg, en mevrouw Kalsbeek sloot zich daarbij aan, of scholen die dat willen, niet met toepassing van een experimenteerartikel de vrijheid kunnen krijgen om af te wijken en sommige zaken te laten zoals deze nu zijn. Dat zou wel een beetje raar zijn. Een experimenteerartikel is er om nieuwe dingen uit te proberen. Een experimenteerartikel is er niet voor bedoeld, nieuwe dingen weg te schuiven en te zeggen: wij doen lekker niet mee. Dat is niet de bedoeling van een experimenteerartikel.
Daar komt bij dat er inderdaad een experimenteerartikel is in de wet, maar die is bedoeld zoals de term aangeeft, namelijk ter beproeving en niet om van een of andere vernieuwing af te zien. Het wetsvoorstel draagt nu juist bij aan vernieuwing. Scholen krijgen meer mogelijkheden om zelf keuzes te maken, zij het binnen grenzen. De piketpalen zijn hier de profielen. Als je het zou toestaan om daarin eigen keuzes te maken, door bijvoorbeeld elementen van het huidige systeem te handhaven – dat is wat mevrouw Linthorst in feite vraagt – dan leidt dat tot chaos en tot organisatorische problemen.
Ik kan zo zes thema's noemen. Daar komen allemaal varianten op, die allemaal hun eigen centrale examen zouden hebben. Ik zie echt niet hoe ik dat zou moeten organiseren. Bij de gewogen loting zou de kans om ingeloot te worden bij de ene school hoger worden dan bij de andere school. Dat leidt dus tot rechtsongelijkheid. Er zouden organisatorische problemen ontstaan bij de doorstroming tussen scholen, bijvoorbeeld door verhuizingen, of bij de doorstroom van havo naar vwo. Het hoger onderwijs zou geconfronteerd worden met grote verschillen tussen de instromende studenten. Dat zou het voordeel van de profielen tenietdoen en dus leiden tot aansluitproblemen. Voor al die varianten zouden er eigen leerboeken gemaakt moeten worden, de oplage daalt, de kosten gaan omhoog, de markt verschraalt en de keuzemogelijkheden in boeken wordt kleiner. Kortom, dat moeten wij dus echt niet doen.
Wij moeten leren van de ervaringen die opgedaan zijn bij de invoering van de profielen. Toen konden scholen zelf een invoeringsjaar kiezen, 1998 of 1999. Dat leidde ertoe dat in verband met het overgangsrecht meerdere jaren twee systemen naast elkaar bestonden. Dat heeft geleid tot grote problemen, bijvoorbeeld bij examens. Ik vind dat wij dat geen tweede keer moeten doen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Kan de minister even uitleggen wat zij bedoelt met al die grotere aantallen examens, leerboeken enzovoorts? Ik vraag niet om een uitbreiding van het aantal vakken. Ik vraag om de combinatie van andere vakken mogelijk te maken, bijvoorbeeld bij het profiel C&M de combinatie van twee uit zes in plaats van twee keer één à drie. Dat levert niet meer examenvakken op. Het zijn dezelfde vakken die al worden aangeboden, alleen in een andere combinatie. Als ander voorbeeld heb ik de verschuiving genoemd van een klassieke taal naar het vrije deel in plaats van het verplichte deel. Dat levert ook niet meer vakken op. Zou de minister dat nog kunnen toelichten?
Minister Van der Hoeven:
Voor die twee elementen gelden andere problemen, niet de zaken die ik zonet noemde. Daar heeft mevrouw Linthorst gelijk in. Als je de profielen als piketpalen ziet van deze wet en dan zeg je: doe maar wat je altijd al gedaan hebt, dan gebruik je een experimenteerartikel niet om iets nieuws te doen, maar om gewoon het oude te houden. Dat moeten wij niet doen.
Verder is het zo – dat weet mevrouw Linthorst net zo goed als ik – dat scholen en leerlingen altijd de mogelijkheid hebben, een extra vak erbij te kiezen, waardoor zij in feite wel dezelfde vakken kunnen blijven doen. Zij doen er iets extra's bij. Ook dat is een mogelijkheid die er nu al is. Ik vraag mevrouw Linthorst heel indringend om daar nog een keer over na te denken.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Ik heb grote waardering voor deze minister, maar ik wil haar wel vragen om bezwaren aan te voeren tegen de voorbeelden die ik noem en niet tegen andere voorbeelden. Het gaat niet om wereldschokkende dingen. Het gaat om dit soort dingen en ik zou graag van de minister willen weten wat daar de bezwaren tegen zijn.
Minister Van der Hoeven:
Dat heb ik net gezegd. Ik vind dat een experimenteerartikel er is om experimenten mogelijk te maken en dus niet om bestaand beleid te continueren, terwijl je eigenlijk met elkaar als wetgever ander beleid hebt afgesproken. Voorts is het geen enkel probleem om binnen de piketpalen van de profielen zoals zij er nu komen te liggen, ook nog een extra vak toe te voegen. Dat kan nu ook. Je ziet ook dat veel studenten – met name de betere studenten, want daar gaat het in de meeste gevallen om – de keuze maken om er inderdaad nog iets aan toe te voegen en daarmee hun kans op een doorstroommogelijkheid te vergroten. Zoals ik al zei, ben ik van mening dat wij moeten leren van de ervaringen die wij opgedaan hebben bij de invoering van de profielen. De wet staat niet toe wat mevrouw Linthorst wil. Als zij dat toch wil, moet dus de wet veranderd worden. Ik hoef haar niet uit te leggen wat dat voor consequenties zou hebben.
Dat brengt mij bij blokje vier, de aansluiting van het hoger onderwijs en de doorstroomrechten. Dat is interessant. De HBO-raad en de VSNU hebben daarover hun adviezen uitgebracht. Aan het eind van dit schooljaar worden de nieuwe eisen in de doorstroomregeling vastgelegd. Ik heb daarover nog wat nader overleg nodig. Het advies van de HBO-raad om leerlingen uit te sluiten als zij geen wiskunde in hun pakket hebben, stuit overigens alom op weerstand. Het is in strijd met de afgesproken uitgangspunten en wordt op geen enkele manier inhoudelijk onderbouwd.
Uitgangspunt is toch continuïteit ten opzichte van de huidige regeling. Uitgangspunt is ook dat er voor elke opleiding ten minste een profiel is dat direct toegang geeft. Dat zal ik in de doorstroomregeling als uitgangspunt handhaven. Wij zullen het advies van de HBO-raad over wiskunde in alle profielen dan ook niet volgen. Het is een advies en de doorstroomregeling is een ministeriële regeling. Zo hebben wij het met elkaar in de wet geregeld.
Ik ga er nog wel enig overleg over aan, dat heb ik toegezegd. Het kan niet zo zijn dat een leerling met het profiel C&M havo geen enkel doorstromingsrecht zou hebben, omdat in dat profiel wiskunde niet meer verplicht is. Dat kan niet en daar is geen reden voor. Voor de meeste opleidingen waarover het gaat is specifieke wiskundekennis op dit niveau niet nodig. Wij praten dan bijvoorbeeld over dans, de lerarenopleiding Duits, de sociale academie.
Voor de pabo heb je rekenen nodig. Dat klopt, maar dat is een ander verhaal. Mij valt op dat de rekenproblemen in de pabo in al die jaren die wij gehad hebben met daarin wiskunde als verplicht vak helemaal niet zijn opgelost. Het zit hem dus niet in de wiskunde. Het zit hem in het rekenen. Daarom hebben wij daarover ook een aantal afspraken gemaakt, dat heb ik gemeld in de Tweede Kamer. Er moet voor gezorgd worden dat rekenen beter tot zijn recht komt en dan moet er dus ook voor gezorgd worden dat jonge mensen die naar de pabo willen, kunnen rekenen, dat zij een toets maken om te bezien in hoeverre zij daarin achterliggen en dat zij, als dat zo is, een bijspijkerprogramma volgen. Daar is niets mis mee. Dan gaat het ook daadwerkelijk om rekenen, en niet alleen om inzichtelijk rekenen, maar ook om hoofdrekenen en alle andere rekenvarianten zoals die in het basisonderwijs geleerd moeten worden.
Natuurkunde is verplicht voor de doorstroming naar medische opleidingen. Dat is nu nog niet aan de orde, zeg ik tegen de heer Klink. Het wordt voorgesteld in het advies over de doorstroom van de VSNU. Ik sta daar in beginsel niet negatief tegenover, maar geneeskunde is één opleiding. Niet alle medische opleidingen leiden op tot geneeskunde. Er zit dus een aantal andere aspecten aan het geheel van die doorstromingsregeling, waarover ik eerst nader overleg aanga. Het kan niet zo zijn dat bijvoorbeeld aardrijkskunde geen doorstroommogelijkheid zou geven naar bepaalde opleidingen in de medische hoek. Dat wil niet zeggen dat het vak natuurkunde niet verplicht kan worden gesteld voor toelating tot de studie geneeskunde. Dat regelen wij in de doorstroomregeling.
De loting moet plaatsvinden onder studenten met het juiste vakkenpakket en niet onder andere studenten. Er moet eerst in de doorstroomregeling worden vastgesteld wat de vereisten zijn. Onder de groep die daaraan voldoet, vindt de loting plaats. Deze loting is een noodoplossing omdat het aanbod van studenten groter is dan het aantal beschikbare plaatsen. Er wordt eerst geselecteerd op natuurkunde. Dat voorkomt ook dat leerlingen die geneeskunde willen gaan studeren geen natuurkunde kiezen omdat zij denken dat zij bijvoorbeeld voor aardrijkskunde een hoger cijfer kunnen halen en dus een grotere inlotingskans hebben. Dit is de wijze waarop wij eraan tegemoet komen. Dit voorstel zal verder worden uitgewerkt in de doorstroomregeling.
Het vijfde blokje betreft wiskunde. Ik begin met het rekenen op pabo-opleidingen. Pabo-studenten moeten goed kunnen rekenen, dat is onbetwistbaar. Het betreft niet alleen havo-leerlingen, want een groot gedeelte van de instroom op pabo's komt uit het mbo. Er moet dus iets worden gedaan aan de instroom. Daarnaast moeten ook de pabo's zelf meer aandacht geven aan rekenen, taal en technisch lezen. Die zaken moeten pabo-opgeleiden beheersen. Er is afgesproken dat er een analyse wordt gemaakt van het probleem en dat wordt gezocht naar mogelijke oplossingsrichtingen waarbij geen enkele oplossing bij voorbaat wordt uitgesloten. Dat wordt gedaan door een extern bureau. Het onderzoek moet voor 1 juni 2006 klaar zijn. Ik kan daar niet op vooruitlopen.
Voor de instroom van 2007 zijn afspraken gemaakt over een tijdelijke voorziening. Alle leerlingen die naar de pabo willen, ook mbo'ers, maken een diagnostische toets die landelijk is gestandaardiseerd. Die kan al worden gedaan vanaf het moment van voorinschrijving, dus in het laatste jaar van havo of mbo. Dat geeft mensen de mogelijkheid om bij te spijkeren. Over een programma daarvoor vindt overleg plaats tussen het departement, hbo-instellingen, scholen voor voortgezet onderwijs en de BVE-sector. Bij de start van de pabo-opleiding wordt die toets opnieuw gemaakt en na één jaar wordt een bindend studieadvies gegeven. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek dat op 1 juni 2006 moet zijn afgerond, zal ik tot een definitieve oplossing komen. Voorlopig is echter op deze manier het probleem voldoende ondervangen en teruggebracht waar het hoort.
Ik ben het eens met de heer Ten Hoeve dat het vak wiskunde voldoende moet voorbereiden op technische en exacte studies. Dat moet niet afhankelijk zijn van de keuze voor wiskunde D. Wij proberen dat te bereiken door een combinatie van maatregelen. Het aantal studielasturen voor wiskunde B is verhoogd, in het vwo van 520 naar 600. Dat is minder dan de 760 studielasturen die er nu voor staan, maar het is ongeveer even hoog als het aantal uren dat er voor stond voor de invulling van de profielen. De 760 uren van nu, was wel een erg groot aantal in vergelijking met dat voor andere vakken. Alle stof blijft voorlopig opgenomen in het centraal examen. Dat heeft ook effect op het aantal uren contacttijd dat scholen voor het vak beschikbaar zullen stellen.
Het effect van de inhoudelijke overeenstemming die nu lijkt te zijn ontstaan over vergroting van de aandacht voor de formele wiskundige vaardigheden, moet niet worden onderschat. De uitbreiding van het aantal uren in 1998 is gebruikt voor het toevoegen van meer hogere onderwerpen en werkstukken. Die zijn mede oorzaak van de geconstateerde problemen. Dat er nu echt weer tijd wordt gemaakt voor het oefenen van de elementaire vaardigheden, die ook in het examen aan de orde zullen komen, is winst. Velen in het hoger onderwijs en vele leraren onderschrijven dat. Uiteraard wordt in elke discussie over welk vak dan ook naar voren gebracht dat meer uren, nog meer uren, gewenst zouden zijn. Dat vinden niet alleen de wiskundeleraren, maar ook die van bijvoorbeeld gymnastiek of talen. Dat is een andere discussie.
De heer Klink vroeg of de kwaliteit van wiskunde B beter zal worden. Dat is het geval. Er is overlap van wiskunde D met wiskunde A. Ongeveer de helft van het programma van wiskunde D zal bestaan uit stof die ook in wiskunde A wordt aangeboden. Dat zal de mogelijkheid vergroten voor scholen om wiskunde D aan te bieden. Ik weet nu nog niet hoeveel scholen dat gaan doen. Daar is het nog wat te vroeg voor.
Er zijn verschillende vragen gesteld over het profiel cultuur en maatschappij op het havo, met name door mevrouw Kalsbeek. Zij vroeg of opnieuw wiskunde kan worden opgenomen in dat profiel. Dat zit er niet in. Alleen de HBO-raad wilde dat. Ik vind echt dat wij afmoeten van het beeld dat de havo een afgeleide is van het vwo. Die twee scholen hebben echt een eigen functie. Het havo leidt op voor het hbo. Voor hbo-opleidingen op het gebied van maatschappij en cultuur is over het algemeen geen speciale wiskundekennis nodig. Ik heb al een paar voorbeelden daarvan genoemd. De pabo is een speciaal geval, dat heb ik al gezegd.
Als wij wiskunde weer zouden toevoegen aan dat profiel, terwijl dat inhoudelijk niet is onderbouwd, maken wij het voor een aantal mensen wel heel erg moeilijk om met het talent dat zij hebben naar een hbo-opleiding te gaan. Als de Kamer het toch wil, moet de wet worden gewijzigd. Dan moet er dus opnieuw een inhoudelijke discussie worden gevoerd. Het parlement moet dan ook aangeven welk vak uit het profiel moet worden gehaald. Ik neem aan dat bekend is hoe de discussie hierover in de Tweede Kamer is verlopen. Begin 2007 komt er overigens een advies voor de langere termijn van de profielcommissies. Ik raad de Kamer aan om dit af te wachten.
Onder het zesde blokje, diversen, is er eigenlijk nog maar één vraag die behandeld moet worden, namelijk die van de heer Klink over de ruimte in de eindexamenprogramma's en de experimenten. De term experimenten wekt misschien een beetje verwarring. Er zijn eindexamenprogramma's. Voor het centraal schriftelijk eindexamen zijn per definitie regels nodig. Die worden opgesteld door de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO). Leraren hebben de syllabus van de CEVO nodig voor de voorbereiding op het centraal examen. Daarnaast bestaat er een schoolexamen. Scholen krijgen de vrijheid om te kiezen hoe zij toetsen in het schoolexamen. Op dit moment is in de lagere regelgeving met de verschillende programma's voor toetsing en afsluiting precies voorgeschreven op welke manier de afsluiting middels het schoolexamen vorm moet krijgen. Dat soort detailregelgeving verdwijnt. Daardoor ontstaan meer keuzemogelijkheden met betrekking tot de wijze waarop het schoolexamen kan worden georganiseerd. De scholen krijgen dus meer ruimte dan zij op dit moment hebben.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. De minister zei dat scholen nooit in staat zijn geweest om alle vakken aan te bieden. Dat klopt natuurlijk. Het gaat om de vraag of er met dit wetsvoorstel een risico op verschraling bestaat. Ik heb al gezegd dat wij dit zullen moeten afwachten. Er zal een evaluatie plaatsvinden. In deze context verbaast de reactie van de minister op het voorstel om een experimenteerartikel op te nemen mij. De minister zegt dat scholen niet moet worden voorgeschreven wat zij moeten aanbieden. Dat geldt blijkbaar niet waar het gaat om een experimenteerartikel. Daar heeft de minister een aantal argumenten voor genoemd, bijvoorbeeld dat van verschillen tussen instromende studenten. Volgens het huidige wetsvoorstel mag een leerling met een C&M-profiel twee keer een vak uit drie kiezen. Wat maakt het voor de instroom uit of dat twee keer een uit drie vakken is of twee uit zes vakken? Ik zie daar geen verschil tussen. Volgens mij is de chaos op zijn minst niet groter.
Het experimenteerartikel is niet voor behoud, maar voor vernieuwing, aldus de minister. Dat valt mij van haar tegen, want zij is altijd voor rust in het veld. Er zijn scholen die net lekker draaien sinds de zeven jaar geleden ingestelde stelselwijziging. Waarom zou je die niet de mogelijkheid bieden om dat uit te bouwen, te borgen en te bestendigen? Waar komt het verzet van de minister vandaan?
De minister voerde ook het argument van de overstap tussen scholen aan. Doordat scholen een iets andere invulling geven, kan de overstap van de ene naar de andere school moeilijker worden. Daar staat wel tegenover dat een aantal andere overstappen die ik in de eerste termijn heb aangehaald, zoals die van gymnasium naar vwo, eenvoudiger worden. Ik begrijp het dus niet helemaal. Mijn fractie is er ook niet door overtuigd geraakt. Zij overweegt op dit punt een motie in te dienen.
Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording van de vragen. Mijn fractie heeft verzocht om opname van het vak wiskunde A in het profiel. Dat vergt een wetswijziging. Mijn fractie beseft dat uiteraard, maar heeft ook gezegd er alle begrip voor te hebben dat dit traject al heel veel tijd in beslag heeft genomen en dat de minister blij is dat het zo ver gekomen is. Dat is mijn fractie ook. Laat dat duidelijk zijn. De minister zegt dat de adviescommissie voor de profielen in 2007 een advies uitbrengt. Wil zij de commissie dan expliciet vragen om het vak wiskunde A in het C&M-profiel te betrekken? Natuurlijk zal mijn fractie het advies van de commissie terzake ook met belangstelling bestuderen. Toch vraagt zij expliciet dat daarnaar wordt gekeken. Zoals de heer Klink zei, kan ik mij voorstellen dat er opleidingen zijn waarin wiskunde absoluut geen rol speelt. Toch kan ik dat weerleggen, want in de huidige maatschappij komt dit vak in zo veel opleidingen naar voren. Dit is zelfs op de dansopleiding het geval, al zou je het niet meteen zeggen. Die bevat ook onderdelen die een zeker wiskundig inzicht vergen. In deze maatschappij hebben wij gewoon wiskunde nodig. Dat mag je niet frustreren door dat vak niet aan te bieden. Dat is meer het punt van mijn fractie. Je moet dat uiteraard ruim zien. Het gaat in dezen inderdaad om het havo, maar mijn fractie vindt dat het om arbeidsplaatsen in de maatschappij in haar totaliteit gaat. Voor sommigen is daar jammer genoeg wiskunde voor nodig. Hier wilde mijn fractie op wijzen.
Ik wacht de motie van mevrouw Linthorst over het experimenteerartikel af. De minister zegt dat het experimenteerartikel dient tot het mogelijk maken van experimenten. Dat is natuurlijk zo. Deze scholen hebben dat artikel daarvoor ook gebruikt en zijn gekomen tot een goede combinatie. Zij willen die graag voortzetten. Experimenteerartikelen zijn mooi om iets op te zetten, maar als blijkt dat iets goed loopt, moet de mogelijkheid bestaan om daarmee door te gaan. Daarom steunen wij de woorden van mevrouw Linthorst.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Ik ben het verregaand eens met wat de minister heeft gezegd, dus ik bedank haar ook voor haar antwoorden. Ik ben gelukkig met wat zij heeft gezegd over de doorstroomregeling die nog komt en het feit dat zij niet van plan is om het advies van de HBO-raad te volgen. Dit kan inderdaad niet. Er is ook geen reden voor. Ik ben het voorts volledig eens met wat de minister heeft gezegd over rekenen en wiskunde.
Ook ben ik het eens met de minister dat het experimenteerartikel niet moet worden gebruikt voor het handhaven van bestaande situaties. Daar is een experimenteerartikel niet voor. Hierbij moet ik zeggen dat ik niet helemaal inzie dat de elementen die mevrouw Linthorst noemt, scholen echt iets opleveren, zowel qua organiseerbaarheid als qua extra mogelijkheden voor leerlingen die ermee kunnen worden geschapen. Wat dan eigenlijk wel?
De minister heeft gezegd dat niet alle scholen alle vakken hoeven aan te bieden. Ik ben het daar volledig mee eens. Scholen moeten keuzes maken. Er is een harde kern van vakken die alle scholen moeten aanbieden. Wat daaromheen zit, kan dienen ter profilering van scholen en is mede afhankelijk van de mogelijkheden van scholen in termen van leerlingenaantallen.
De minister heeft gezien waar ik mij zorgen over maak, maar heeft dat exclusief geprojecteerd op het Fries. Dat was mijn bedoeling eigenlijk niet. Ik maak mij er zorgen over dat scholen veel mogelijkheden hebben om het aanbod van de vakken die zij wel geven, voor leerlingen te beperken. Ik zie om mij heen gebeuren dat het er in een hele hoop gevallen op neerkomt dat leerlingen die een NT- of NG-profiel kiezen, in het vrije deel uitsluitend de kans hebben om te kiezen tussen natuurkunde, aardrijkskunde of economie. Daardoor kunnen zulke leerlingen maar één vreemde taal kiezen. Dat zelfde geldt voor enkele andere vakken, maar bij vreemde talen doet zich dat het duidelijkst voor, omdat die vakken zo algemeen van karakter zijn dat die in wezen in elk profiel passen. In de gymnasiumopleiding zie je ook gebeuren dat wederom voor de NT- en NG-profielen in het vrije deel uitsluitend deze vakken worden aangeboden. Daardoor kan zelfs een gymnasiast in deze profielen geen tweede vreemde taal kiezen, zelfs geen tweede klassieke taal. Dat is voor een gymnasiast natuurlijk erg vreemd. Ik heb er geen problemen mee als hij die niet kiest, maar ik heb er wel problemen mee dat hij die niet kán kiezen. Ik besef dat wij moeilijk kunnen terugkomen op de vrijheid van de scholen die in ons systeem zit ingebakken. Tegen scholen is namelijk gezegd dat zij naar eigen inzicht kunnen handelen. Het is dus vreselijk moeilijk om dat terug te draaien. Toch vraag ik mij af of wij er op den duur niet voor moeten zorgen dat verplicht wordt gesteld dat algemene vakken algemeen worden aangeboden.
De heer Klink (CDA):
Voorzitter. Ik heb nog drie opmerkingen. De motie-Vergeer is in de Tweede Kamer onvoldoende ondersteund. De bedoeling ervan was niet zozeer om de Inspectie van het Onderwijs een instrument ter hand te stellen om zich met de onderwijsvormgeving te bemoeien, als wel om inzicht te krijgen in hoe men precies omgaat met begeleidingsuren, contacturen en lesuren en in hoe vaak lessen daadwerkelijk intensief zijn of lessen zijn waarbij vanuit een ooghoek alleen maar orde gehouden wordt. Het lijkt mij belangrijk om inzicht te krijgen in de patronen van de afgelopen jaren, niet om de Inspectie of de overheid of ons als wetgever in staat te stellen om ons weer met het onderwijsproces te bemoeien, maar wel om langs die lijnen inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen het onderwijs en wellicht op langere termijn. Daar gaat natuurlijk wel wat tijd overheen. Dan kunnen ouders daar nadrukkelijk van in kennis worden gesteld, al was het maar om ze bewust te maken van het feit dat er vraagstukken liggen en zij aan de school kunnen vragen hoe die daar nader invulling aan geeft en welke risico's daarmee gepaard gaan. Wij juichen het toe dat de inspectie op dit punt thematisch onderzoek kan doen, als de minister met haar beantwoording heeft willen toezeggen dat zij dit aan de inspectie zal vragen. Gaarne hoor ik van de minister of dit de strekking van haar antwoord was.
Wat het experimenteerartikel betreft, heb ik de indruk dat de afgelopen jaren één groot experiment zijn geweest en dat de uitkomst daarvan is dat wij nu een wetsvoorstel behandelen dat daarin verbetering wil brengen. Het lijkt mij afbreuk doen aan het woord "experiment" om nu een hardheidsclausule te creëren voor scholen die eigenlijk wel tevreden zijn met de bestaande wetgeving.
Daarbij komt dat ik niet kan overzien wat meer keuzemogelijkheden voor leerlingen zou behelzen die afbreuk doen aan datgene wat wettelijk is voorgeschreven. Daar komen de opmerkingen van mevrouw Linthorst namelijk op neer. Ik stel mij voor dat bijvoorbeeld bij natuur en techniek het vak wiskunde niet meer wordt gekozen. Dat lijkt mij toch buitengewoon merkwaardig in een profiel natuur en techniek. Ook bij economie en maatschappij zou dan ook geen wiskunde meer worden gekozen. Als dat nu niet de bedoeling is – wat ik afleid uit het feit dat mevrouw Linthorst nu opstaat om iets aan mij te vragen – zouden er in die keuzemogelijkheden vervolgens weer nadere beperkingen moeten worden gesteld. Daarmee zouden wij de discussie van de afgelopen twee jaar opnieuw gaan voeren over de vraag wat wel en wat niet bij een profiel hoort. Ik noem het vak wiskunde in het kader van de profielen natuur en techniek en economie en maatschappij doordat dit vak nodig is voor de doorstroomprofielen. De zorgvuldige afweging hiervan zou ik nu dan ook niet aan een experiment willen onderwerpen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik heb in mijn termijn een aantal voorbeelden gegeven waarbij het gaat om kleine verschillen, te weten twee uit zes vakken in plaats van twee keer één uit drie. Dat betekent dat men filosofie of een tweede vreemde taal zou mogen geven, of filosofie en tekenen, in plaats van uit ieder cluster van drie vakken er één te moeten kiezen. Het gaat natuurlijk niet om de voorbeelden die de heer Klink noemt. Bovendien zou een school zo'n experiment alleen maar mogen aanvragen bij de inspectie, die het zal toetsen. Het gaat echt om kleine zaken. In deze Kamer voeren wij heel vaak discussies over autonomievergroting, over het laten van de verantwoordelijkheid bij professionals, over verdiend vertrouwen en over ruimte geven. Het verzet hiertegen verbaast mij, want het gaat juist niet om grote afwijkingen. Het gaat erom dat scholen die hun programma hebben ingericht op een manier die voor de school en voor de leerlingen tot volle tevredenheid is nu worden gedwongen om het aanbod te veranderen, terwijl het voor het functioneren en de mogelijkheden van de leerlingen geen verschil maakt.
De heer Klink (CDA):
Dit brengt mij bij mijn derde opmerking. Wanneer wij dit in dit wetsvoorstel zouden willen regelen, moeten wij inderdaad met nadere criteria komen. Met het proces moet worden geregeld wanneer en binnen welke condities men in aanmerking komt voor een experiment en wanneer niet. Het lijkt mij nogal vergaand om dat nu in dit wetsvoorstel te regelen. Voorzover het al mogelijk is, denk ik aan een meer algemene bepaling in de onderwijswetten die de minister de bevoegdheid geeft om experimenten te openen of iets van die strekking. Het komt mij echter voor dat het onnodig vertragend is om het in dit kader te gaan regelen.
Wat het vak natuurkunde en het profiel natuur en gezondheid betreft, ondersteun ik de woorden van de minister. De strekking van mijn argumentatie was nu juist dat natuurkunde in mijn beleving niet als verplicht onderdeel in dat profiel zou dienen te worden opgenomen, ook gezien de arbeidsmarktontwikkelingen. Ik doel dan op de schaarste die zal ontstaan in de gezondheidszorg en elders. Dat doet bij mij de vraag rijzen of wiskunde wel over de hele linie een verplicht onderdeel zou moeten zijn, dus ook bij het profiel cultuur en maatschappij.
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. In het kader van dit wetsvoorstel hebben wij een uitgebreide discussie gevoerd over de vraag wat wel en niet bij een profiel hoort en hoe het zit met de doorstroomrelevantie. Die discussie hebben wij nu afgerond en moeten wij ook afronden, namelijk door het aannemen van dit wetsvoorstel. Die discussie moeten wij ook niet opnieuw heropenen.
Met de profielen geven wij inderdaad het speelveld aan. Binnen dat speelveld is er sprake van autonomie. Mevrouw Linthorst moet hier dan ook niet van verbazing gaan steigeren. Bij elke autonomie geven wij aan tot hoe ver zij reikt. Die plicht hebben wij als wetgever. Dat is ook wat hier gebeurt.
Mevrouw Linthorst heeft enkele voorbeelden genoemd. Voorbeelden bewijzen echter niets. In dit geval gaat het om het principe dat scholen de vrijheid zouden krijgen om in allerlei opzichten af te wijken. Dan ontstaat er chaos. Dat wil ik niet. Ik vind ook dat wij dat niet moeten doen. Ik wil wel graag van mevrouw Linthorst weten om welke scholen en om welke problemen het dan echt gaat en of wij kunnen bezien of zij binnen het wetsvoorstel, dus binnen de piketpalen van de profielen, tot een oplossing kunnen komen. Dat zeg ik graag toe. Er zullen best zaken zijn die kunnen worden opgelost als men dit binnen de piketpalen van de profielen beziet. Er zullen misschien ook enkele zaken zijn waarvan wij zeggen dat zij niet kunnen worden opgelost, maar dat wij dat ook niet wilden in het kader van deze nieuwe wetgeving.
Het experimenteerartikel is niet bedoeld zoals mevrouw Linthorst heeft verondersteld. Dan zouden wij handelen in strijd met de geest van de wet, dus dat moeten wij niet doen. Wij zouden het nader moeten regelen in dit wetsvoorstel, zoals de heer Klink heeft aangegeven. Als hij de verantwoordelijkheid wil nemen om op deze manier het onderwijsveld een jaar langer te laten wachten op de invoering van deze wet, is dat – met alle respect – het probleem van mevrouw Linthorst, die dat veroorzaakt, en waarmee wij allemaal te maken kunnen krijgen. Ik meen niet dat zij dat wil. Als zij het wel wil, moet zij het vooral doen. Als zij echter het belang van het onderwijs wil dienen, vind ik dat zij akkoord zou moeten gaan met het voorstel dat ik binnen de mogelijkheden van de nieuwe profielen wel wil nagaan welke oplossingen kunnen worden gevonden.
Mevrouw Kalsbeek heeft mij gevraagd of ik in 2007 aan de profielcommissie wil vragen om ook over de positie van het vak wiskunde in het profiel cultuur en maatschappij een oordeel te geven. Dat zeg ik haar graag toe. Overigens hebben alle leerlingen in de onderbouw wel een aantal jaren wiskunde gevolgd.
De heer Ten Hoeve wil eigenlijk de keuzemogelijkheden gaan verplichten. Dan maken wij het wel heel lastig voor scholen. Ik wil er wel voor zorgen dat wij in de evaluatie ook meenemen hoe de ontwikkeling verloopt en of de vrees van de heer Ten Hoeve zal uitkomen. In de opzet van de evaluatie zullen wij de feitelijke ontwikkeling meenemen. Bij de evaluatie hebben wij dan de mogelijkheid om zonodig zaken bij te stellen.
De heer Klink antwoord ik bevestigend op zijn vraag over de inspectie en de onderwijstijd. Ik zal daarin aangeven dat ik graag wil dat dit in het kader van het thematisch onderzoek wordt meegenomen, zodat wij ook hierover nadere informatie zullen krijgen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
De minister heeft toegezegd dat zij binnen de piketpalen die zijn geslagen wil zoeken naar oplossingen. Om welke scholen gaat het dan? Ik heb bijvoorbeeld een brief van de rectoren van de 35 zelfstandige gymnasia. Daarin komen expliciet vragen naar voren over klassieke talen in het vrije deel en over twee uit zes vakken in plaats van twee keer één uit drie. Valt dat binnen de piketpalen van de profielen of valt dat daarbuiten?
Minister Van der Hoeven:
Naar mijn mening valt dit buiten de piketpalen van de profielen. Over de klassieke talen in het vrije deel is ook uitgebreid gesproken in de Tweede Kamer. Er is niet voor niets voor gekozen om dit profiel zo te laten als het is. Dat is niet voor niets gebeurd. Het is vooral ingegeven door verzoeken van gymnasia om deze zaken te laten zoals zij zijn. In reactie op de opmerkingen die de heer Ten Hoeve hierover heeft gemaakt, heb ik gesteld dat ik de feitelijke ontwikkelingen zal monitoren opdat wij deze in de evaluatie kunnen meewegen.
Twee uit zes valt buiten de profielen. Binnen de profielen valt wel de mogelijkheid om er een extra keuzevak bij te doen. Het gaat er om dat deze zaken de facto worden opgelost.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Natuurlijk gaat het daarom. De minister zegt dat juist de gymnasia erop hebben aangedrongen om het te laten zoals het is, met de klassieke talen in het vrije deel. In het profiel zitten de klassieke talen echter in het verplichte deel. Dat is een groot probleem voor de gymnasia. In eerste termijn heb ik gesteld dat dit de afstroom van leerlingen waarvoor het gymnasium te hoog gegrepen blijkt, belemmert. In het vwo zit een tweede moderne taal in het verplichte deel, maar op het gymnasium niet omdat daarin de klassieke taal zit die tot nu toe in het vrije deel zit. De 35 zelfstandige gymnasia hebben ervoor gepleit om deze in het vrije deel te laten zitten. De minister doet wel toezeggingen, maar de argumenten die ik aanvoer vallen kennelijk buiten de piketpalen. Met dergelijke toezeggingen kan ik dus niet zo erg veel.
Minister Van der Hoeven:
De eerste toezegging ten aanzien van Twee uit zes valt buiten de piketpalen. Aan het oplossen van het probleem als zodanig kan wel degelijk worden tegemoetgekomen door het toevoegen van een extra keuzevak. Deze scholen willen een blok van zes vakken, waaruit je er twee kiest. De discussie hoe de profielen er moeten uitzien en wat onderdeel van de profielen moet uitmaken, ronden wij hiermee af. Ik heb dat ook al gezegd in antwoord op vragen van de heer Klink. In de toekomst hebben wij een gemeenschappelijk deel, de profielvakken en de verdieping of verbreding. Dat is het voorstel. Daarvan kunnen wij niet voor een paar scholen afwijken.
Mevrouw Linthorst weet net zo goed als ik dat het verzoek van de directeuren van de 35 zelfstandige gymnasia heeft geleid tot een amendement in de Tweede Kamer. Dat is niet aangenomen om de doodeenvoudige reden dat er ook andere, niet zelfstandige gymnasia zijn. De gepresenteerde plannen leiden daar in ieder geval tot een oplossing en tot een betere organiseerbaarheid van de profielen. De 35 gymnasia zouden het liever anders zien, maar het is voor hen geen echt probleem. Dat kunnen zij niet hard maken.
De voorzitter:
Op verzoek van de fractie van de Partij van de Arbeid schors ik de vergadering.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De voorzitter:
Het is mij gebleken dat er behoefte is aan een derde termijn. Ik stel voor, hiertoe gelegenheid te geven.
Daartoe wordt besloten.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. De minister heeft ons in een lastig parket gebracht. Zij heeft geschermd met de consequenties van een jaar uitstel van het wetsvoorstel. Daarvoor willen wij niet graag verantwoordelijk zijn. Dat neemt niet weg dat er wel een reëel probleem ligt. Mag ik de woorden van de minister zo verstaan, dat haar toezegging om nog eens goed naar de problematiek te kijken ook inhoudt dat zij bereid is om de grenzen van wat mogelijk is op te zoeken en scholen bij uitzondering toe te staan om een afwijkende oplossing te kiezen mits zij deze goed kunnen onderbouwen? Dat zou alleen moeten gelden voor scholen die goed functioneren en waarop de doorstroming van leerlingen boven elke twijfel is verheven. Het zou dan meer gaan om het handhaven van de geest van de wet dan om de strikte letter van de wet. Zou ik de minister aldus mogen verstaan?
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. Dat gaat natuurlijk niet. Dat weet mevrouw Linthorst zelf ook. Laat ik nog even iets meer zeggen over het debat in de Tweede Kamer. Ik heb daarover zojuist al een opmerking gemaakt. Er is daar een amendement ingediend door de SP, GroenLinks, D66, de Groep Wilders, de VVD en de LPF om zaken zo te regelen als de PvdA-fractie in dit huis wil. Dat amendement heeft het niet gehaald. Het is raar om dat dan alsnog onder de noemer van een experiment te gaan doen. Dat kan niet. Daar beginnen we niet aan. Mevrouw Linthorst vraagt eigenlijk dat wij de letter van de wet maar de letter van de wet laten en de grenzen opzoeken. De grenzen zijn al aangegeven met de piketpalen. De grenzen worden bepaald door de profielen die wij in de wet vastleggen. Daarvan moeten wij niet afwijken. Niet voor de een en niet voor de ander. Wat goed onderbouwd voor de een geldt, geldt goed onderbouwd ook voor de ander. Ik heb niet de mogelijkheid om een dergelijke uitzondering generiek te maken.
Ik weet wel dat dit probleem op meerdere terreinen speelt. Ik weet ook dat al vaker is gevraagd om iets in wetten in te bouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een discretionaire bevoegdheid. Ik ben wel bereid om in een notitie aan te geven wat dit zou betekenen en waartoe het zou leiden, om op basis daarvan vervolgens te concluderen waarom wij het wel of niet zouden moeten doen. Op de uitkomst daarvan loop ik niet vooruit. Ik geef grif toe dat dit iets anders is dan wat mevrouw Linthorst vraagt. Ik kan deze notitie aan beide Kamers toezenden. Het is vervolgens aan hen of zij erover met mij willen debatteren of niet. Dat kan ik wel toezeggen, maar de vraag van mevrouw Linthorst om de grenzen van de wet op te zoeken komt er in feite op neer om over de grenzen van de wet heen te gaan. Dat kan niet.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik vroeg toch iets anders. Ik vroeg om scholen die goed functioneren de ruimte te geven om dat te blijven doen. Doelt de minister op een discussie over een mogelijke discretionaire bevoegdheid van de minister op dit terrein?
Minister Van der Hoeven:
Er is vaker gesproken over uitzonderingsbepalingen waarmee onder nader te bepalen voorstellen iets zou kunnen worden toegestaan. Op dit moment is dat niet geregeld. Ik wil er in zijn algemeenheid best een notitie over opstellen en deze aan de Kamers voorleggen. Dat staat los van dit wetsvoorstel. Hoe je het wendt of keert, de wens van de 35 gymnasia is in de Tweede Kamer afgewezen omdat het niet binnen deze wet past. Dat zou alleen het geval zijn geweest als het amendement zou zijn aangenomen, maar dat is niet het geval. Als wij het toch zouden gaan doen, doen wij iets waarvan wij weten dat het niet binnen de grenzen van de wet past. Daartoe ben ik niet bereid.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20052006-1193-1205.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.