Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 21, pagina 926-939 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 21, pagina 926-939 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Verandering in de Grondwet, strekkende tot wijziging van de bepaling inzake de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester (28509).
De beraadslaging wordt hervat.
De heer Van Thijn (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoord en voor zijn oprechte poging om ruimte te scheppen voor de verschillende invalshoeken. Maar onze indruk is dat hij onvoldoende ruimte heeft gekregen van de coalitiepartners enerzijds en van het kabinet anderzijds. Ik kom daar nog op terug. De minister heeft gezegd dat de kern van het debat van vandaag is dat de grondwetgever de wetgever de vrijheid laat. Wij hebben moeten vaststellen dat de wetgever die vrijheid niet heeft. Er is een regeerakkoord en er liggen panklare wetsvoorstellen. Er zijn verschillende opties, zoals die van ons, namelijk verkiezing van de burgemeester door de raad. Er is echter maar één optie aan de orde en dat is de optie van de minister. Wat het hoofdpunt betreft, is de onomkeerbaarheid van het proces dat de minister in gang wil zetten, fnuikend voor het democratisch gehalte van het debat, want het proces is in feite dichtgeschroeid.
Ik constateer dat noch het CDA, noch de VVD erg veel ruimte heeft gegeven. Zij zijn überhaupt niet op de vraagstukken ingegaan die door ons aan de orde zijn gesteld. Zij vinden dat dit debat niet hier maar elders gevoerd moet worden. Wij hebben ons enorm verbaasd over de opstelling van het CDA. Het wil wel meewerken aan het verwijderen van de burgemeestersbenoeming uit de Grondwet mits die er straks weer in zal komen. Van deconstitutionalisering naar reconstitutionalisering. Dat doet mij denken aan de Belgische koning die een dag aftrad om de abortuswetgeving niet te hoeven tekenen. Wij vinden die houding niet erg consistent, maar ook niet erg behulpzaam ten opzichte van de minister.
De heer Dölle (CDA):
Voordat de vergelijking met het Belgisch koningshuis ons boven het hoofd groeit, wijs ik erop dat wij niet hebben gezegd dat wij voor het wetsvoorstel zullen stemmen mits het vervolgens weer gereconstitutionaliseerd wordt. Die weergave is zeker niet gespeend van fantasie. Ik herken mij daar helemaal niet in. Wij hebben wel in een ander verband over reconstitutionalisering gesproken. Ik kom daar in mijn termijn nog op terug, die het karakter van een stemverklaring zal hebben.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ik ben zeer benieuwd.
Ik vergis mij er toch niet in dat de VVD met een zekere gretigheid heeft vastgesteld dat met deze voorstellen de weg naar een verkiezing van de burgemeester door de raad is afgesneden en dat dit pure winst is. Dit bevestigt onze indruk dat de democratische gang van zaken, het open overleg, volledig is afgegrendeld.
D66 heeft in een interessant betoog, maar weinig relevant voor het bieden van een helpende hand aan de minister, vastgesteld dat de VVD-wens om een sterke burgemeester te realiseren – die in dit debat overigens niet aan de orde is geweest – niet past in het constitutionele regime. Met andere woorden: er is nog altijd hopeloze verdeeldheid tussen de drie coalitiepartners.
De heer Engels (D66):
Ik wil vandaag minstens één keer een interruptie geplaatst hebben en dit lijkt mij een goed moment, omdat het gaat over de coalitie, waarvan wij deel uitmaken. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om tegen de heer Van Heukelum te zeggen dat het niet aan hem heeft gelegen dat de contextuele grenzen van deze grondwetsherziening zijn opgerekt. Dit punt is daarmee van de baan. Er is geen sprake van een hopeloze verdeeldheid. De opmerkingen van de VVD illustreren juist dat er op basis van wetgeving die nu voorligt bij de Tweede Kamer nog ruimte is voor de noodzaak om daarover een open debat te voeren. U spreekt over modaliteiten, zoals een "zware" burgemeester die zou afstuiten op de Grondwet. U bent op vele opmerkingen nog niet ingegaan, bijvoorbeeld dat de door de raad gekozen burgemeester volkomen systeemvreemd is in het dualistisch bestel. De vraag is of daar niet de conclusie uit getrokken moet worden dat degenen die dat model voorstaan, zichzelf buiten het democratische proces plaatsen in plaats van dat zij anderen daarvan de schuld geven.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ik ben in ieder geval blij dat de heren weer in gesprek zijn en dat wij daarvan getuige mogen zijn. Ik zou een aantal voor- en nadelen kunnen noemen van een verkiezing door de raad, maar ik heb nu juist begrepen dat dit niet aan de orde is. De openheid van het debat beperkt zich dus tot de ene modaliteit van het regeerakkoord.
Mevrouw de voorzitter. Ik heb in mijn betoog twee onderwerpen centraal gesteld. De minister heeft daarop gereageerd. Ik heb gesproken over de fasering. Het is ons geworden dat de big bang dus niet doorgaat. Dat was al meegedeeld, dus dat is geen nieuws. Wij hebben nog geen flauw idee hoe de fasering er uit zal zien. Dat plaatst ons voor een enorm dilemma, want naarmate wij daar meer informatie over willen hebben, begeven wij ons enerzijds op het pad van de overzijde van het Binnenhof, en dat willen wij ook niet, maar anderzijds tasten wij zonder die informatie in het duister en moeten wij een oordeel baseren op een modaliteit die wij niet kennen.
Tijdens het debat hebben wij aan de interruptiemicrofoon nog de gedachte geopperd dat als je de gemeenten de maat neemt – de een is wel toe aan de verkiezing van een burgemeester en de ander niet, afhankelijk van het welslagen van de dualiseringsoperatie – het oordeel kan worden overgelaten aan die gemeenten. Waarom worden de gemeenten niet uitgenodigd om zelf te kiezen tussen de ene of de andere modaliteit? Wat is daar eigenlijk op tegen als wij gewikkeld zijn in een proces van democratische vernieuwing? Waarom moeten wij de gemeenten de vernieuwing door de strot duwen? Waarom zouden wij hen zelf niet kunnen vragen om hier een verlossend woord te spreken? Ik zou hierop nog graag de reactie van de minister vernemen, want hij wees die gedachte wel heel snel van de hand.
Het tweede punt dat ik aan de orde wil stellen, is de politiebevoegdheid. De minister heeft een poging gedaan om geruststellende woorden te spreken, erkennend dat hier een majeur probleem aan de orde is, want wie wil er nu een burgemeester kiezen die onvoldoende te vertellen heeft over het belangrijkste onderdeel van zijn beleid, namelijk de politie. De minister heeft in de eerste plaats een beetje gegoocheld met woorden en hij heeft toegegeven dat dit geen toeval is. Dit kan ook niet, omdat in "politieland" de woorden gezag en beheer heel bekende woorden zijn.
Minister Remkes heeft gisteravond de troostrijke woorden gesproken dat het gezag in deze kabinetsperiode niet ter discussie staat. Dit deed mij even denken aan de heer Docters van Leeuwen die voor de camera van een briefje moest uitspreken dat het gezag van zijn minister niet ter discussie stond. Minister Remkes heeft dit blijkbaar willen zeggen over zijn collega van bestuurlijke vernieuwing, maar hij heeft zijn woorden niet per ongeluk gekozen. De heer Remkes heeft niet voor niets gesproken over gezag en niet over beheer.
Nu zegt deze minister dat in ieder geval vaststaat dat er in deze kabinetsperiode niet zal worden gesleuteld aan de zeggenschap en de invloed van de burgemeester en met name de korpsbeheerder over de politie. Blijkbaar heeft hij niet de ruimte gekregen – anders had hij die wel gepakt – om regelrecht over het beheer te spreken.
Nog afgezien van het feit dat deze kabinetsperiode normaal gesproken niet meer zo lang duurt, stelt een toezegging dat er in deze kabinetsperiode geen voorstellen zullen worden gedaan in die richting, ons niet tevreden, omdat wij echt denken aan het politiebestel en de lokale inbedding op een wat langere termijn. Wij zouden niet willen dat een volgend kabinet voor het blok zou worden gezet zoals ook gebeurt met het stelsel van de verkiezing van de burgemeester.
Al met al vinden wij het verkieslijk om de invoering van de gekozen burgemeester in welke variant dan ook, in een rustiger tempo voor te bereiden en die niet in 2006, maar in 2010 integraal in te voeren. Te zijner tijd moeten daar dan ook de nodige grondwetsvoorzieningen voor worden getroffen.
Op dit moment, bij de huidige stand van zaken, zal ik mijn fractie moeten adviseren om haar stem aan de grondwetsherziening te onthouden.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing heeft niet alleen tot taak om te letten op de kroonjuwelen van zijn partij, maar ook en vooral om toe te zien op de juwelen van de democratie. Als mijn fractie vandaag en onder deze voorwaarden de oude burgemeester uit de Grondwet haalt, krijgen wij een nieuwe burgemeester die wij in grote meerderheid niet willen. Anderhalve eeuw staat de burgemeester al in de Grondwet. Dat blijft zo tot het moment waarop wij besluiten om de aanstelling van de burgemeester te veranderen: dan halen wij hem uit de Grondwet.
Vervolgens wil de CDA-fractie de nieuwe burgemeester weer in de Grondwet zetten. De scheidsrechter mag een fluitje hebben, maar moet die weer inleveren op het moment dat er een overtreding wordt begaan. De minister heeft terecht opgemerkt dat dit weinig consistent is. Ik ben dat met hem eens, maar dat geldt lang niet voor alle punten. Als senaatsfractie heeft mijn fractie de verantwoordelijkheid om te kijken naar de grondwettelijkheid, de uitvoerbaarheid en de consistentie van voorliggende voorstellen.
De grondwettelijkheid. De minister heeft gezegd dat de gemeenteraad het belangrijkste orgaan moet blijven. Hij heeft gesproken over het hoofdschap dat in de Grondwet is opgenomen. Hoe verhoudt zich dat tot zijn voorstel voor de direct gekozen burgemeester?
De uitvoerbaarheid. Wij hebben uitgebreid gesproken over de dualisering en de problemen die zich daarbij in veel gemeenten voordoen. De minister is met een toezegging gekomen: een gefaseerde invoering, deels in 2006 en deels in 2010. Over 2006 spreekt hij over een beperkt aantal gemeenten waarin de rechtstreeks gekozen burgemeester kan worden ingevoerd. Vager kun je het niet omschrijven. Voor mijn fractie is het in ieder geval veel te vaag.
De heer Van Thijn heeft voorgesteld om de gemeenten dan maar zelf te laten bepalen of zij wel of niet de voorkeur geven aan de burgemeester van de minister. Dat is heel democratisch, maar ook de minister lijkt hier niet zo heel veel voor te voelen. Ik zou de minister willen oproepen om te laten zien dat hij ook hier de kunst van het loslaten beheerst.
Mijn fractie staat voor een aantal dilemma's. Als wij in 2006 gaan experimenteren in een aantal grote gemeenten, doen wij dat juist in die gemeenten waar de problemen met de bevoegdheden op het gebied van orde en veiligheid het grootst zijn. Dat is een dilemma voor mijn fractie.
Een ander dilemma is dat wij twee typen burgemeester naast elkaar krijgen. Ik weet wel een uitweg. Wij kunnen ze bijvoorbeeld allemaal in 2010 laten kiezen.
De minister heeft een toezegging gedaan over de fasering. Dat is ook een dilemma voor mijn fractie, want die fasering moet nader worden ingevuld in de Tweede Kamer. Daar hebben wij vanavond helaas niet zo veel aan! Nog een dilemma. Hoe die uitwerking van de fasering eruit gaat zien, is niet aan de Eerste Kamer en zelfs niet aan de Tweede Kamer. Voor een belangrijk deel beslissen de fracties van het CDA en de VVD hier namelijk over. Morgen voeren zij daarover geheim overleg. Deze toezegging kan ik vanavond dus niet bij mijn besluitvorming betrekken.
Politie en veiligheid. De minister zegt dat het gezag van de burgemeester niet ter discussie staat. Dat wil ik wel geloven! Het was een aardige voorzet van de heer Remkes die de heer De Graaf aardig heeft ingekopt. Het was echter niet wat wij vroegen. Wij vroegen naar de bevoegdheden en de beheerstaken van de burgemeester.
De minister zei dat de rechtstreeks gekozen burgemeester geen belemmering mag zijn voor het beheer van de politie. Maar hoe dan? Het is allemaal nogal vaag. Wij hebben om harde toezeggingen gevraagd, maar wij hebben boterzachte toezeggingen gekregen. Mijn fractie is daarover teleurgesteld.
De minister heeft in zijn bijdrage waarschijnlijk niet voor niets vooral over het verleden gesproken. Hij heeft heel weinig gezegd over het heden. Als historicus heeft mij dat zeer bevredigd, maar als politicus kan mij dat niet bekoren. Ik heb eigenlijk niets gehoord in de bijdrage van de minister wat ik niet al wist. Ik heb het idee dat ik tegenover een minister sta die wel wil, maar die niet kan bewegen.
Voorzitter. Wij kunnen de minister niet de ruimte geven die hij niet krijgt van de regeringscoalitie en die hij niet krijgt van de regeringspartijen. Dat kan en mag de minister ook niet van ons verwachten. Ik begon mijn bijdrage in eerste termijn met de opmerking: "De gekozen burgemeester had een feestelijke verbetering moeten worden van de lokale democratie, maar eindigt, naar het zich laat aanzien, in een bestuurlijke kater." Die zin blijft staan. Ik heb in de bijdrage van de minister niets gehoord wat die angst kan wegnemen. Voorstemmen vandaag is niet goed, tegenstemmen is niet ideaal. Wat zou de minister van uitstel vinden? Dan kunnen wij opnieuw een open debat voeren, zodat de minister zijn valse start goed kan maken en fris kan beginnen. Een open debat over de lokale democratie en de positie van de burgemeester daarin. Dat levert een uitkomst op, die wij in het voorjaar van 2006 kunnen voorleggen aan de kiezers. Dan zouden wij het zelfs al in 2010 netjes kunnen invoeren.
De heer Van Heukelum (VVD):
Voorzitter. Ik kan betrekkelijk kort zijn. Allereerst wil ik de minister danken voor zijn reactie op datgene wat wij in eerste termijn hebben gezegd.
Ik wil nog even terugkomen op artikel 125, lid 1, het hoofdschap van de raad. Het valt te betreuren dat de minister niet bereid is om daarover nu al enige toezegging te doen. Daarover hebben wij een verschil van mening. Ik ben en blijf van mening dat de huidige formulering van artikel 125 niet of nauwelijks inhoud heeft en dat er totaal verschillend over wordt gedacht. Mijn fractie zal afwachten hoe de positie van de burgemeester in de nieuwe wetgeving – als die er komt – wordt vastgelegd. Op dit punt zal mijn fractie dan ongetwijfeld nog terugkomen.
Bij interruptie heb ik al aangegeven er niet zo gelukkig mee te zijn dat in feite een voorschot wordt genomen op de discussie over de gekozen burgemeester, zoals die aan de overkant nog moet plaatsvinden. Ik betreur dat de minister er toch op is ingegaan, hoewel ik het begrijp. De verleiding is groot om eraan mee te doen, maar dat zal ik niet doen. In eerste termijn heb ik dat niet gedaan en ook nu zal ik het niet doen. De minister heeft een aantal dingen gezegd, toegezegd of niet toegezegd, maar ik ga ervan uit dat de finale besluitvorming te zijner tijd in gemeen overleg tussen de Tweede Kamer en het kabinet zal plaatsvinden.
De heer Platvoet (GroenLinks):
De VVD-fractie moet klare wijn schenken. Ik hing aan de lippen van mevrouw Van den Broek-Laman Trip – in overdrachtelijke zin want ik zag haar op televisie – toen ik haar hoorde zeggen dat dit debat ook voor de VVD-fractie nog lang geen gelopen race was omdat zij nog wat toezeggingen wilde van de minister over de versterking van de positie van de burgemeester. Iedereen die het interview heeft gezien, kan mij daarin volgen. Ik verwacht eigenlijk dat u in tweede termijn die vlag van uw fractievoorzitter overneemt en dit bij de minister op zijn bordje deponeert.
De heer Van Heukelum (VVD):
Ik begrijp dat u dat wilt. Ik heb overigens een ander interview met mevrouw Van den Broek gehoord dan u blijkbaar hebt gehoord. Zij heeft inderdaad namens de VVD-fractie gezegd: wij zullen voorstemmen, mits er een sterke burgemeester komt. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat mijn fractie vindt dat de wetsvoorstellen die er liggen, voldoende zijn om onze positie te bepalen. Dat laat onverlet dat wij uiteraard nog komen te praten over die wetsvoorstellen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
U vindt de burgemeester nu voldoende sterk?
De heer Van Heukelum (VVD):
Ik zal aan het eind van mijn betoog nog eens herhalen waarom ik hem voldoende sterk vind.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Zij heeft het in dat interview wel degelijk voorwaardelijk gesteld. U kruipt er nu onder uit, maar goed.
De heer Van Heukelum (VVD):
Ik kruip er helemaal niet onder uit, ik vind dat aan die voorwaarde is voldaan.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Nee, want zij kende het wetsvoorstel al op dat moment. Het moest een sterkere burgemeester worden. Van Aartsen laat ook niet na om dat op elke spreekbeurt in het land te verkondigen. Ik vind het prima als dat in het land en voor de televisie gebeurt, maar dan moet de VVD het ook hier doen.
De heer Van Heukelum (VVD):
Vanmorgen heb ik nogmaals aangegeven dat ik vind dat het bij dit debat niet moet gaan om – er moet ook geen voorschot op worden genomen – de wetsvoorstellen zoals die aan de overkant liggen. Daarin ben ik buitengewoon zuiver geweest. Ik wil mij nu niet laten verleiden om er wel een voorschot op te nemen. Wij zullen er te zijner tijd ook nog in dit huis over aan de praat komen, en dan bezien wij wat wij er als fractie mee doen.
Voorzitter. In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik namens mijn fractie onze zegeningen tel. Aan de wetsvoorstellen zoals die thans bij de Tweede Kamer liggen wordt ongetwijfeld nog het nodige geschaafd. Maar één ding staat vast: met deze wetsvoorstellen is de weg naar een door de raad gekozen burgemeester, waar wij faliekant tegen zijn, afgesloten. Voor mijn fractie is dat pure winst.
De heer Van Thijn heeft zijn betoog in eerste termijn beëindigd door zich wat zorgelijk uit te spreken over het feit dat koning Gilgamesh zich mogelijkerwijs in zijn graf zal omdraaien. Volgens mij heeft de heer Van Thijn iets met omdraaiende lijken. In de eerste lezing van dit wetsvoorstel, in januari drie jaar geleden, eindigde hij namelijk met de volgende woorden: "In elk geval moet worden voorkomen, zo houd ik de heer Luijten voor" – en zo houd ik nu de heer Van Thijn voor – "dat Thorbecke zich wederom, zoveel jaar na dato, in zijn graf zou moeten omdraaien." Dat geef ik de heer Van Thijn graag mee.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ik neem mijn woorden terug, want het gaat hierbij om een onomkeerbaar proces.
De heer Van Heukelum (VVD):
Laat hij zich maar omkeren dan!
Voorzitter. Al in eerste termijn mocht het duidelijk zijn, maar dat mag het nu zeker in tweede termijn zijn, dat mijn fractie voor de voorliggende grondwetswijziging zal stemmen.
De heer Engels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Hoewel het niet de wens van mijn fractie was, heeft het debat over de grondwetswijziging zich nu toch verbreed naar toekomstige wetgeving over de positie van een gekozen burgemeester. De heer Van Thijn heeft Van der Hoeven aangehaald, die ik overigens ook zeer bewonder. Met deze verwijzing is het sluitstuk van dit debat dus niet meer zozeer gericht op de formele reikwijdte van de onderhavige grondwetswijziging, als wel op de feitelijke context of ambiance van de politieke discussie over de gekozen burgemeester. Dat is een politieke realiteit. Daarom veroorloof ik het mij om daarover nu in tweede termijn nog een enkele opmerking te maken. Zonder dat mijn fractie er expliciet om heeft gevraagd, heeft de minister over de fasering een heel belangrijk signaal afgegeven. Dat geldt zeker als je bedenkt dat wij nu spreken binnen de context van een grondwetswijziging voor deconstitutionalisering. Mijn fractie is van oordeel dat wij op dit moment niet hoeven te beschikken over exacte kennis van de modaliteit. Dat hoort nu in eerste instantie toch thuis in het debat tussen regering en Tweede Kamer.
In dat verband is gevraagd waarom wij het niet aan de gemeente kunnen overlaten. Dat zou immers democratisch zijn. Anders dan men misschien zou verwachten is dat niet de weg die wij zouden willen gaan. Er zijn twee argumenten voor. In de eerste plaats is in artikel 132 van de Grondwet bepaald dat de wetgever de inrichting van het provinciale en gemeentelijke bestuur regelt. Wij hebben dat ook altijd gedaan. In de tweede plaats dateert het beginsel van een uniforme inrichting van het gemeente- en provinciebestuur uit de tijd van Thorbecke. Het was namelijk een van zijn belangrijke grondbeginselen van de inrichting van het gemeentelijk bestel. Op zichzelf klinkt het heel aantrekkelijk om nu opeens te beslissen dat gemeenten zelf mogen besluiten over een zeer belangrijk inrichtingspunt. Wij hebben dat echter bij bijvoorbeeld de dualisering helemaal niet overwogen. Het zou volkomen in strijd zijn met de weg die wij tot nu toe hebben gevolgd.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Een uniforme staatsinrichting, ook op lokaal niveau, is er natuurlijk ook niet als de gefaseerde invoering plaatsvindt die het kabinet voorstelt. De minister wil namelijk de gekozen burgemeester in 2006 invoeren in grote steden en niet in kleine gemeenten. Het eerste argument, namelijk dat de wetgever over de inrichting van het gemeentebestuur gaat, lijkt mij ook niet erg valide. Het lijkt mij ook heel logisch. In een wet kan natuurlijk worden vastgelegd dat de keuzevrijheid bij de gemeenten komt. Zij kunnen dan beslissen of ze een direct gekozen burgemeester willen of een burgemeester gekozen door de gemeenteraad. Dat hebben twee partijen nu al bepleit. Misschien komt er straks nog een derde bij. Dat lijkt mij een fantastische uitweg, ook voor D66.
De heer Engels (D66):
Het spijt mij verschrikkelijk, maar hoezeer ik met de heer Platvoet allerlei paden voor verdere democratisering zou willen opgaan, op dit punt is het gewoon niet mogelijk. Wij hebben namelijk eenmaal gekozen om de wetgever dat soort beslissingen te laten nemen. Dat geldt onder meer als het gaat om de inrichting van het gemeentebestuur.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dus u ontkracht nu ook wat wij in eerste termijn nog in een interruptiedebat uitwisselden? U zegt: wij hebben een keuze gemaakt en dat is het gewoon. Dat open debat waar wij het over hadden met die open uitkomst, dat u nog verdedigde in eerste termijn, is er in tweede termijn niet meer.
De heer Engels (D66):
U gaat nu echt appels met peren vergelijken. Ik heb het nu over een heel andere discussie, namelijk die over de vraag of de keuze met betrekking tot de invoering van een gekozen burgemeester moet worden overgelaten aan de gemeenteraad. In eerste termijn hebben wij gesproken over de vraag of überhaupt over dit fenomeen een open discussie plaatsvindt.
De heer Platvoet (GroenLinks):
De inzet daarvan was natuurlijk een open discussie over de meest wenselijke vorm van het kiezen van een burgemeester.
De heer Engels (D66):
Wij voeren elke open discussie binnen de grenzen van de Grondwet en de wet zoals die op dit moment bestaan. Dat zult u toch niet ontkennen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
U voert een open discussie binnen de grenzen van het regeerakkoord. Dat is juist het probleem.
De heer Engels (D66):
Nee, ik heb nu tot twee keer toe heel duidelijk gemaakt dat dit niet de grenzen zijn waar mijn fractie vanuit gaat.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Kunt u accepteren dat de uitkomst van de discussie iets kan zijn dat in strijd is met het regeerakkoord op dit punt?
De heer Engels (D66):
Dat zou in theorie heel goed mogelijk zijn.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Ja, natuurlijk. Zou u dat ook voor uw rekening willen nemen?
De heer Engels (D66):
Dat hangt ervan af wat de uitkomst van zo'n open discussie is.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Wij praten niet over 88 modellen. Wij praten over twee modellen, namelijk de bevolking kiest de burgemeester of de gemeenteraad kiest de burgemeester.
De heer Engels (D66):
Daar wil ik heel helder over zijn. Dat heb ik net ook al aan de heer Van Thijn laten weten. De door raad gekozen burgemeester is voor mijn fractie geen optie omdat die volkomen systeemvreemd is in onze optiek. Dat is volkomen helder.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Daar wil ik ook nog iets over zeggen. Ik had het al opgeschreven voor mijn eigen termijn. Ik vind het een onzinargument dat de door de raad gekozen burgemeester wezensvreemd is. De burgemeester is immers lid van een college van burgemeester en wethouders en de wethouders worden ook gekozen door de gemeenteraad.
De heer Engels (D66):
Ik sluit niet uit dat deze discussie nog op een andere manier een vervolg krijgt.
Ik heb nog een opmerking over de politie. De heer Van Thijn vroeg waarom er niet regelrecht over het beheer wordt gesproken en wordt gezegd dat de bevoegdheden zo blijven als zij nu zijn. Ik had het idee dat er in het debat over de politie steeds een verschuiving plaatsvindt waar het gaat over de verhouding tussen gezag en beheer. Ik heb het idee dat het verhaal zich op een gegeven moment heeft toegespitst op de positie van de korpsbeheerders. Ik heb het kabinet heel duidelijk horen zeggen dat de invoering van de gekozen burgemeester op geen enkele manier een beletsel is om de huidige bevoegdheden ten aanzien van het gezag over en het beheer van de politie te handhaven. Ik trek daar de conclusie uit dat de lokale inbedding van de politiebevoegdheden gewaarborgd blijft.
De slotconclusie van de heer Van Thijn is dat de gekozen burgemeester integraal zou moeten worden ingevoerd in 2010 inclusief de daarbij behorende herzieningen van de Grondwet, welke dat ook zouden zijn. Mijn vraag is wat in dat verband precies zijn uitspraak betekent dat dit geldt voor de huidige omstandigheden of onder de huidige omstandigheden. Welke omstandigheden zijn dat precies en wat zou ons ertoe moeten nopen om het hele verhaal af te blazen en inderdaad met een grondwetsherziening aan te koersen op invoering in 2010? Mijn fractie ziet dat op dit moment niet. Wij blijven vinden dat er geen enkele reden is om in deze tweede lezing af te zien van de deconstitutionalisering van de benoemde burgemeester.
Het debat heeft zich voor een deel verbreed naar de toekomstige positie van de gekozen burgemeester. Wij hebben ons uiteraard gebogen over de serieuze vragen en bezorgdheden die met name van de zijde van de PvdA-fractie naar voren zijn gebracht. Wij zijn er vooralsnog onvoldoende van overtuigd dat die aanleiding zouden kunnen zijn om af te zien van instemming met deze deconstitutionalisering.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Als ik het door een politieke bril bekijk, vind ik dat het een wat vreemd debat is geweest. De vraag is wie nu eigenlijk dit voorstel verdedigt. De minister doet dat natuurlijk. Daar wordt hij voor betaald en hij heeft er ook zijn ziel en zaligheid aan verkocht. Als ik rondkijk in deze zaal en kijk naar de manier waarop het debat tot nu toe is verlopen, valt mij op dat door de coalitiepartijen niet heldhaftig wordt gestreden voor het binnenloodsen van deze grondwetswijziging. Ik heb al iets over de opstelling van de VVD-fractie gezegd. Die heeft laten doorschemeren dat zij eigenlijk vindt dat er nog wel wat meer bevoegdheden naar die burgemeester moeten gaan. Mijn interpretatie van de CDA-opstelling is eigenlijk dat die fractie het wel mooi vindt wanneer andere fracties de kastanjes uit het vuur halen in die zin dat zij er wellicht toe geneigd is om de grondwetswijziging te verwerpen. Er gebeurt dan iets wat in het verkiezingsprogramma van het CDA staat.
De heer Dölle (CDA):
Dat staat niet in het verkiezingsprogramma van het CDA.
De heer Platvoet (GroenLinks):
De kroonbenoeming staat in uw verkiezingsprogramma.
De heer Dölle (CDA):
Ja, die wel.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dat bedoel ik ook. Wij praten toch over een grondwetswijziging om de kroonbenoeming uit de Grondwet te halen?
De heer Dölle (CDA):
Wij hebben het nu over de deconstitutionalisering. U betrekt er steeds van alles bij. Het gaat een beetje te ver om iets aan een fractie toe te schrijven, waarvan zij op geen enkel moment blijk heeft gegeven. Dat doet u nu. Als er één fractie is die wat opvallend opereert, is dat wel om met de woorden van mevrouw Halsema te spreken "mijn Eerste-Kamerfractie". Ik doel op het verschil in opstelling tussen GroenLinks aan de overzijde en GroenLinks hier. U hebt hier voor de eerste lezing gestemd en nu bent u tegen. Dat wil ik op zijn minst "capricieus" gedrag noemen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
In eerste termijn heb ik haarfijn, haarscherp en omstandig uitgelegd waarom wij onze analyse maken. Wij zijn daar niet de enige in. De situatie waarin de eerste lezing tot stand kwam en de situatie waarin de tweede lezing tot stand is gekomen, verschillen enorm. Nu praten wij namelijk over het dubbelbesluit. Dat kunt u ook niet ontkennen. Dit is door iedereen erkend. Dat is voor ons een belangrijke reden om ons op te stellen zoals wij doen.
De heer Dölle (CDA):
Bij deze opstelling is er sprake van constitutioneel power play. Dit is bij de PvdA ook enigszins het geval. U gebruikt uw stem (ik stem voor of tegen) afhankelijk van een buitenconstitutioneel onderwerp. In het ene geval is dat de inhoud van de Politiewet en in het andere geval de inhoud van de Kieswet en de Gemeentewet die nu bij de Tweede Kamer aan de orde zijn. Dat is toch het instrumentaliseren van het stemgedrag bij gelegenheid van een grondwetsherziening?
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dat hebben wij niet gedaan. Dat is het regeerakkoord geweest. Vervolgens was dat dit kabinet. Als deze grondwetswijziging wordt doorgevoerd, heeft dat een wet tot gevolg die de direct gekozen burgemeester regelt. Wij moeten bekijken of dat te handhaven is en of dat verstandig is. Tevens moeten wij bekijken of dat uit wettelijk oogpunt een goede weg is. Daarom is het dubbelbesluit voor ons een vaststaand gegeven. Dat heb ik ook betoogd in eerste termijn.
De heer Dölle (CDA):
Ik probeer het nog een keer. Ik verval ook in uw vaste stiel van het interrumperen. In de Tweede Kamer heeft uw fractie zich drie keer uitgesproken en hier in de Eerste Kamer twee keer: een keer bij de schriftelijke voorbereiding van "Peper" en een keer bij de eerste lezing voor deconstitutionalisering. Daar ziet u nu van af, omdat er een regeerakkoord is. Een regeerakkoord is inderdaad een politiek feit van de eerste orde. Het is ook een feit dat dit zo hoort bij het Nederlandse parlementaire stelsel. Ik meen dat linkse partijen, met name ook uw partij, een grote waarde hechten aan het fenomeen programma-akkoord op gemeentelijk niveau en regeerakkoord op landelijk niveau. Daarin wordt als het ware de politieke macht uit de verkiezingsbus overgebracht naar het regeerbeleid. Dat is toch heel normaal?
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dat is volkomen normaal. Als acht initiatiefnemers van een ander Nederland het voor elkaar krijgen dat er een linkse coalitie komt, zal die linkse coalitie natuurlijk ook een regeerakkoord hebben. Dat spreekt voor zich. Als u dan in de oppositie bent, zult u zich niet geroepen voelen om dat regeerakkoord uit te voeren, net zoals ik mij nu niet in de positie voel om het regeerakkoord van deze coalitie uit te voeren.
Voorzitter. Ik was bezig te constateren dat de rol van de minister bij het onderhavige wetsvoorstel vrij eenzaam was. Hij is daarin niet echt veel gesteund door de coalitiefracties. Blijkbaar heeft eenieder daar eigen afwegingen bij. Dit brengt mij bij de uitdrukking: succes heeft vele vaders, maar de mislukking is vaak een wees. In dit geval gaat het echter om een éénoudergezin. Minister De Graaf is die ene ouder.
De minister is niet echt ingegaan op mijn opmerkingen over het wetgevingstraject. Wij vinden het wetgevingstraject voor de gemeentelijke inrichting nogal chaotisch. Invoering vindt niet overal gelijktijdig plaats en ze is onevenwichtig; ik heb er wat voorbeelden van gegeven. Ik moet het de heer Dölle onmiddellijk nageven, ook als je let op het verloop van dit debat en de opstelling van de verschillende fracties, kun je je niet aan de indruk onttrekken dat er wel enige chaos heerst. Partijen als de PvdA, de SP en GroenLinks, die eigenlijk altijd voor het schrappen van de Kroonbenoeming zijn geweest, zetten hun kritiek op het dubbelbesluit nu heel sterk aan. Zij vragen zich af of het wel verstandig is om deze bepaling op dit moment te schrappen, terwijl het CDA juist in de andere richting gaat. Je ziet de vreemde figuur dat een monarchistische partij als de VVD vóór het schrappen van de Kroonbenoeming is, terwijl ik als republikein daar juist een heleboel kritische kanttekeningen bij plaats, juist vanwege het dubbelbesluit van deconstitutionalisering en de direct gekozen burgemeester uit het regeerakkoord. De minister heeft gezegd dat deconstitutionaliseren de kunst van het loslaten is. Maar om nog een breed gedragen uitwerking van het kiezen van de burgemeester te verkrijgen is ook het loslaten van het regeerakkoord een kunst die beoefend zou moeten worden.
Ik zal niet al te veel meer zeggen over de direct gekozen burgemeester, want ik heb al kort uiteengezet waarom wij die niet zo zien zitten, maar ik constateer ook een ommezwaai in de publieke opinie hierover. In de discussie die hierover – gelukkig – wordt gevoerd, wordt het steeds meer mensen duidelijk dat zij de personifiëring in de politiek in de figuur van één sterke man of vrouw die voor vier jaar wordt gekozen en die bevoegdheden krijgt van de pluriforme en democratisch gekozen gemeenteraad, niet willen. Er zijn ook heel andere reacties waar te nemen, zoals vluchten naar voren: burgemeester Leers van Maastricht die zijn CDA-pet in de bosjes gooit en die als zelfstandige kandidaat de verkiezingen in wil gaan. Het zijn komische randverschijnselen van de discussie die nu wordt gevoerd.
Een belangrijk element in de discussie is de gemeentelijke spankracht: is het verantwoord om gemeenten terwijl de dualisering nog niet is afgerond, ook op te zadelen met de direct gekozen burgemeester? De heer Elzinga, de vader en de moeder van de dualisering, laat elke week weer in zijn columns in Binnenlands Bestuur met allerlei argumenten doorschemeren dat de gemeenten er in 2006 nog niet rijp voor zullen zijn. Wij vinden dat het onvermogen van de landelijke politiek, van de coalitiepartijen om tijdig voor zorgvuldige wetgeving voor de benoemde burgemeester te zorgen, niet op de gemeenten afgewenteld moet worden.
De minister heeft een toezegging voor een gefaseerde invoering gedaan. Die hadden wij ook al uit de media begrepen, dus in die zin was het geen echt nieuws. Elk debat heeft zijn eigen dynamiek, dat is het mooie van een debat. In de dynamiek van dit debat is nog een ander model naar voren gekomen, toegelicht door de heren Van Thijn en Van Raak. Ik sluit mij bij hen aan. Wat is er nu eigenlijk tegen om de gemeenten zelf te laten bepalen of zij een door de bevolking te kiezen burgemeester of een door de gemeenteraad gekozen burgemeester willen. Ik vind dit een model dat in de huidige situatie wel te verdedigen is en ik ben benieuwd naar de reactie van de minister hierop.
Mijn conclusie op het punt van het gezag over de politie is dat de minister hierover eigenlijk niets meer heeft gezegd dan in de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel in twee instanties. Er is al sinds 1993 al sprake van een centralisatie van het gezag over en het beheer van de politie en wij zijn er niet gerust op dat de invoering van de direct gekozen burgemeester dit proces zal stoppen. Integendeel, wij kennen wat dat betreft de discussies die gevoerd zijn in politieland, respectievelijk in de boezem van de regering en met deelname van de minister van Justitie. Dat zijn discussies die uit zijn op een verdere centralisatie van de politietaken. Kortom, wij vinden dat een bijzonder negatief effect, ook van de eventueel direct gekozen burgemeester.
De heer Dölle (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik zeg de minister dank voor de beantwoording in eerste termijn. Wij kunnen niet zeggen dat na dat debat de rechtspolitieke afweging die onze fractie eigenlijk bij alle vier, vijf gelegenheden heeft gemaakt, is veranderd. Deze kwam erop neer dat wij vonden dat de aanstellingswijze grondwettelijk geborgd moet zijn, in tegenstelling tot de opvatting van achtereenvolgende kabinetten dat dit beter niet het geval kan zijn. Er is wat dat betreft ruimer geargumenteerd, er is beter toegelicht en er is verantwoord, maar wij kunnen niet zeggen dat onze overtuiging op dat punt is veranderd.
Dat neemt niet weg dat er sinds twee jaar een nieuw element in de discussie is, een nieuw element in de politieke context waarin wij als fractie en als partij opereren. Dat is het al door meerderen genoemde hoofdlijnenakkoord. Dat document bevat als zelfstandig en als essentieel element de belofte de deconstitutionalisering te steunen. Het is voorgelezen in eerste termijn en ook het kabinet heeft dit opnieuw laten weten bij de nadere memorie van antwoord.
Nu zijn wij uiteraard geen contractspartner, noch zijn wij formeel bij die afspraak betrokken, ook niet doordat het partijcongres en het partijbestuur van het CDA er impliciet mee hebben ingestemd. Het "pacta sunt" servanda of, kort door de bocht gezegd, het zich houden aan het gegeven woord, geldt formeel voor ons dan ook niet. Het hoofdlijnenakkoord is echter voor onze fractie geen tekst die tot niets verplicht, ook niet waar het betreft deze kwestie.
De stelling van de regering in de nadere memorie van antwoord naar aanleiding van vragen van de fractie van GroenLinks, namelijk dat een kabinet zonder akkoord geen kabinet is, lijkt ons onjuist. Maar het is waar dat in het Nederlandse parlementaire stelsel, zeker na de Tweede Wereldoorlog, het regeerakkoord het document is dat het vertrouwen organiseert tussen een vaste meerderheid van de Tweede Kamer en het kabinet dat daarin zijn politieke grondslag vindt. Er moet iets zeer bijzonders aan de hand zijn, indien je als Eerste-Kamerfractie de facto de expliciete afspraken, door de zusterfractie aan de overzijde gemaakt en in stand gelaten door bestuur en congres, met terugwer kende kracht na twee jaar op een hoofdpunt demonteert en aldus de basis onder het kabinet wegslaat.
Desondanks zijn er uitzonderingen denkbaar: bijvoorbeeld omdat de wetgeving niet handhaafbaar is of omdat de rechtszekerheid ernstig in gevaar komt, dan wel omdat er strijd is met een hogere regeling of omdat er bij de sluiting van het regeerakkoord niet voorzien kon worden dat omstandigheden substantieel zouden veranderen. Misschien zijn er nog wel meer uitzonderingen te noemen, maar die omstandigheden zijn in deze concrete kwestie – de deconstitutionalisering, die op zichzelf een juridisch simpele operatie is – niet aanwezig. Wij zullen er dan ook onze steun aan geven.
Wij willen hier wel aan toevoegen dat dit oordeel wat gemakkelijker werd gemaakt door enkele bijkomende ontwikkelingen. Dat betreft de terugkeer van de regering op haar voornemen om het hoofdschap van de raad uit de Grondwet te halen. Voorts noem ik de opstelling van de regering in dit verband bij de Wet dualisering medebewindsbevoegdheden, waarin meer ruimte werd geboden aan dat hoofdschap. Verder is er de relativering door de regering van haar aanvankelijke opstelling ten aanzien van de reconstitutionalisering van elementen van de nieuwe aanstellingswijze. Ik herhaal nog eens – ik heb het tegen de heer Van Thijn gezegd, maar de heer Van Raak vertelde het verhaal ook – dat wij nooit de eis hebben gesteld van reconstitutionalisering, omdat wij anders niet zouden instemmen. Wij zouden dat niet gehaald hebben, maar die eis hebben wij ook niet gesteld.
Dit brengt mij op mijn tweede en laatste punt, de vervolgwetgeving. Anders dan andere partijen hebben wij de vervolgwetgeving niet of nauwelijks bij deze discussie over de deconstitutionalisering betrokken. Wij hebben ook de publiciteit niet gezocht met het afhankelijk maken van ons standpunt over de deconstitutionalisering van de inhoud van de vervolgwetgeving. Het ging vandaag dus niet – ik zeg dit nogmaals met de grootst mogelijke nadruk – om de gekozen burgemeester als zodanig. In de periode voorafgaande aan dit debat en tijdens dit debat is soms de indruk gewekt dat dit wel zo was. Wij betreuren dat, omdat daarmee afbreuk is gedaan aan het belang van de zaak die vandaag wel aan de orde is. Mocht de onderhavige grondwetswijziging in deze Kamer de vereiste meerderheid halen, dan kan daaruit op geen enkele wijze consequenties worden verbonden voor het standpunt dat onze fractie zal innemen over het mogelijk in deze Kamer later te behandelen concrete wetsvoorstel met betrekking tot de gekozen burgemeester. De uitgangspunten daarvoor, zoals het leggen van het hoofdschap bij de raad, en dus het hebben van een collegiaal bestuur en het voorkomen van strijdigheid met de Grondwet, zijn door de heer Werner aangegeven bij de algemene politieke beschouwing in 2003 en 2004. Dat alles moet dus niet tot het misverstand leiden dat wij neutraal zouden staan tegenover de derde fase, de fase die komt na het sluiten van het Hoofdlijnenakkoord en de deconstitutionalisering, dus de fase van de vormgeving van de figuur van de gekozen burgemeester. Het profiel van de gekozen burgemeester valt als zodanig niet onder het beslag van het Hoofdlijnenakkoord. Wij zullen bij dit alles kiezen voor de invalshoek van het hoofdschap van de raad. Ik ga hierop verder niet in, want daarmee zouden wij in onze eigen kuil vallen, nee, in ons eigen zwaard, want dan zouden wij ons ook bezighouden met de vraag hoe die vervolgwetgeving er moet uitzien. Ik wil alleen nog kort aangeven waarom voor ons dat hoofdschap van de raad zo belangrijk is. Dit is niet zomaar een punt. Het gaat er voor ons om dat met het leggen van het hoofdschap bij de raad onze visie bij uitstek tot uitdrukking komt: de raad vertegenwoordigt de gehele gemeenschap van ingezetenen. Daarin is de beste garantie gelegen voor het idee dat alle groepen en geledingen verantwoordelijkheid nemen voor het lokale bestuur. Dat gebeurt dan zowel via de raad als via het collegialiteitsbeginsel, ook in het gedualiseerde college.
Verder wordt met dit hoofdschap ook de positie van politieke partijen geschraagd. Het is waar dat die onder druk staan. Volgens oud-senator Vis, partijgenoot van de minister, zou het zelfs om oude olifanten gaan, op weg naar het woud der vergetelheid om daar te sterven. Dat valt overigens nog te bezien, maar in ieder geval zien wij als christendemocraten de meerwaarde van dergelijke formaties boven een rond personen en pragmatiek georganiseerde politieke cultuur nog wel degelijk.
Sinds 1848 kent dit hoofdschap een bepaling in de Grondwet. Het vertolkt de ambitie van een zelfbewust land en een zelfbewust volk. Zij wil op deze manier de publieke zaak van gemeenten op hoofdlijnen in handen leggen van een college van burgers dat door diezelfde zelfbewuste burgerij is samengesteld.
Ten slotte geeft het hoofdschap voor ons aan dat het parlementair stelsel dat wij landelijk en provinciaal kennen en dat voorzichtig ook zijn intrede in Europa doet, eveneens op lokaal niveau geldt en dat ook daar het beleid en het bestuur in laatste instantie dienen te worden gelegitimeerd door de volksvertegenwoordiging, waarvan het het vertrouwen niet kan ontberen.
Als de vervolgwetgeving hier aan de orde komt, zullen wij de discussie met veel vertrouwen aangaan.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Wij onderschrijven volledig de aubade die de heer Dölle brengt aan het belang van het parlementair stelsel. CDA en GroenLinks kunnen op dit punt tot het einde der tijden met elkaar optrekken.
De heer Dölle (CDA):
Dat is wel wat lang.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Nou ja, wij maken het eind der tijden niet meer mee. Ik wil u echter een vraag stellen.
Bij de voorbereiding van zo'n debat en bij de bestudering van de problematiek, probeer je natuurlijk een oplossing te bedenken. Ik dacht aan een variant. Het regeerakkoord wordt niet helemaal uitgevoerd en daarom dacht ik: wij stemmen voor de deconstitutionalisering, maar wij zorgen er tegelijk voor dat het wetsvoorstel voor de direct gekozen burgemeester niet wordt aangenomen. Voor dat voorstel hebben wij namelijk een beter alternatief. Begrijp ik uit uw opsomming met de kritiekpunten op het vervolg van het wetgevingstraject, dat het wetsvoorstel dat nu aan de overzijde in behandeling is, voor de CDA-fractie in de huidige vorm niet aanvaardbaar is?
De heer Dölle (CDA):
Natuurlijk is dat niet zo. Ook de figuur van de gekozen burgemeester wordt in het regeerakkoord genoemd. Ik zeg alleen dat wij ons betrekkelijk vrij zullen opstellen bij de bespreking van de juridische vormgeving van de figuur van de gekozen burgemeester. Wij zullen de ins en outs van de wetgeving dus beoordelen, maar de aangegeven grenzen in aanmerking nemen. Wij kunnen ons ook niet anders opstellen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Ik wil vooropgesteld hebben dat onze fracties met genoegen naar de reactie van de minister hebben geluisterd. Wij treffen elkaar, wanneer het gaat over de staatsrechtelijk zuivere wijze van benadering van het onderhavige wetgevingsproces – dat had de minister al begrepen – met name op het punt van de onderscheiding tussen hetgeen tot de taak van de grondwetgever behoort en hetgeen op het niveau van de gewone wetgever ligt. Niettemin is het begrijpelijk, ook voor ons, dat de koppeling in de tijd tussen het voorstel tot grondwetswijziging en de wetsvoorstellen tot invoering van de gekozen burgemeester die bij de Tweede Kamer liggen in deze Kamer de facto worden ervaren als wat hier wel is genoemd een "dubbelbesluit"; ik geef die term voor beter. In eerste termijn heb ik welbewust de positie van de Eerste Kamer bij deze samenloop, die naar mijn inzicht niet uit een objectieve noodsituatie voortvloeit, aan de orde gesteld. Daarop is overigens niet gereageerd, zo stel ik in tweede termijn vast.
De minister heeft uit onze eerste bijdrage aan het debat ook begrepen dat onze wegen uiteengaan, wanneer het gaat over de vraag of deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de commissaris van de Koningin en van de burgemeester een wenselijke zaak is. Onze fracties menen dat een grondwettelijk geregelde wijze van aanstelling van beide ambten, zijnde een van de hoofdorganen van de provincie respectievelijk de gemeente, wel wenselijk is. De minister zal willen verstaan dat bij die keuze van onze fracties niet Thorbecke onze leidsman is geweest. Op de achtergrond speelt misschien een rol – ik wil dat in dit debat niet verder uitdiepen – dat tussen ons mogelijk een verschil van opvatting bestaat wat nu de ideale vorm van democratie is. Het is denkbaar dat daar de wortel van het verschil ligt, maar ik laat dat rusten.
Wij blijven hechten aan een onafhankelijk orgaan binnen de besturen van de decentrale overheden. In dit verband konden wij de woorden van de minister in zijn termijn over de onafhankelijkheid van de gekozen burgemeester niet zo goed plaatsen. Misschien heeft hij er behoefte aan om daarop terug te komen.
Zo konden wij ook niet echt uit de voeten met zijn schets van het stelsel van de decentrale eenheidsstaat. De minister merkte op dat de positie van de commissaris van de Koningin en van de burgemeester wat hun rijkstaken betreft door de ontwikkelingen is achterhaald, al is er nog een onderscheid tussen beide. Wij hebben in eerste termijn aandacht besteed aan de eenheid van de decentrale eenheidsstaat en sloten niet uit dat er ooit behoefte zou kunnen bestaan aan het belasten van de genoemde ambtsdragers met zekere, eventueel tijdelijke, rijkstaken. Misschien voelt de minister behoefte om alsnog op het aspect van de eenheid van de decentrale eenheidsstaat in te gaan. Hij zal hebben begrepen dat er in onze visie en benadering een verbinding ligt met de benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koningin.
Ons standpunt komt niet voort uit behoudzucht als zodanig, maar is gebaseerd op het uitgangspunt dat er goede en doorslaggevende redenen moeten zijn voor verandering. Ik heb in eerste instantie duidelijk gemaakt dat men op dat punt op goede gronden met elkaar van mening kan verschillen.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Dát de modaliteiten waaronder de gekozen burgemeester straks moet worden ingevoerd vandaag aan de orde zouden komen, is voorstelbaar en was te verwachten, maar het had niet mijn voorkeur, zoals vanmorgen duidelijk is geworden. Dat de regering de meest ideale vorm van de gekozen burgemeester gekozen heeft in haar voorstellen, staat voor mij niet echt vast. Maar de keuzes die op dat gebied mogelijk zijn, hebben voor mij toch wel iets betrekkelijks, vergeleken met de heel principiële keuze waar wij vandaag voor staan.
Ik kom tot dat waardeoordeel als ik zie naar hoe de situatie is bij de partijen die mijn achterban vormen. Daar is volledige overeenstemming over het feit dat wij de benoemde burgemeester achter ons moeten laten, en dat er nu een gekozen burgemeester moet komen. Er is echter geen spoor van overeenstemming als het gaat om de vraag, hoe de gekozen burgemeester precies moet worden ingevuld. Ik vrees dat dat bij meer partijen het geval is. Ik denk bij de Partij van de Arbeid, de VVD, zelfs bij D66, en over de andere partijen durf ik mij niet uit te spreken. Deze democratisering moet er in ieder geval wel komen. Hoe die wordt ingevuld, daarover moet nog worden gepraat, en daar kun je verschillende kanten mee uit. Desondanks is het wel van belang dat er goede hoop bestaat op een juiste, naar alle redelijkheid uit te voeren invoering van waarvoor straks wordt gekozen. In alle eerlijkheid: deze regering is er soms niet al te sterk in om invoeringsmethoden en –termijnen te kiezen die ook zicht geven op een redelijke en betrouwbare invoering. Wat dat betreft is het een goed ding dat de minister vandaag toezeggingen heeft gedaan over de termijnen waaronder hij zijn voorstellen wil wijzigen. Dat geeft goede hoop dat er een betrouwbare, redelijkerwijs uitvoerbare invoering van de gekozen burgemeester te vinden zal zijn, hoe die er dan ook precies uit mag zien.
Op dit moment de optie "terug naar af" kiezen en opnieuw beginnen, en jaren verliezen voordat wij weer op hetzelfde punt staan, heeft voor mij geen enkele aantrekkelijkheid. Ik kan mij niet goed voorstellen voor wie het dat wel heeft.
De heer Hessing (LPF):
Voorzitter. Ik heb vanmorgen gezegd dat de heer Noten mijn nachtrust heeft verstoord. Ik heb vanmorgen met schroom de heer Van Thijn tegengesproken, dat doe ik geen tweede maal. Ik heb goed geluisterd naar de minister, en ik realiseer mij heel goed dat ook ik mij vanmorgen schuldig heb gemaakt aan een discussie over het onderwerp dat nu aan de orde is enerzijds, en de vervolgwetgeving anderzijds. Dat herhaal ik nu niet. Ik vraag de minister mij vooral op het punt van functie en rol van korpsbeheerder, waarvan hij heeft gezegd dat de gekozen burgemeester daaraan geen afbreuk zal doen, nog sterker te overtuigen dan hij al heeft gedaan.
De vergadering wordt van 20.45 uur tot 21.35 uur geschorst.
Minister De Graaf:
Mevrouw de voorzitter. Ik bied mijn verontschuldiging ervoor aan dat ik even tijd nodig had om mij te prepareren op de beantwoording in tweede termijn. Ik dank de woordvoerders voor hun opmerkingen. Laat ik beginnen met de fracties die hebben aangegeven om hen moverende redenen steun te willen verlenen aan het voorstel voor de grondwetsherziening in tweede lezing, daarvoor te danken. De redenen kunnen verschillen. Ik ben heer Dölle dankbaar voor zijn opmerking dat de regering wat dieper op de argumentatie is ingegaan en enige verheldering heeft kunnen bieden. Zijn fractie blijft er staatsrechtelijk van overtuigd dat de aanstellingswijze in beginsel in de Grondwet thuishoort. De heer Dölle heeft echter op nieuwe ontwikkelingen gewezen en in dat verband noemde hij onder andere het Hoofdlijnenakkoord.
Om misverstanden te voorkomen, wijs ik erop dat de regering is teruggekomen op de voornemens over het hoofdschap. Dat geldt overigens niet voor dit kabinet, want dit was al eerder het geval. Het is juist en het stemt overeen met mijn eigen opvatting dat de heer Dölle geen conclusies aan deze behandeling en het eventueel verkrijgen van een tweederde meerderheid voor deze grondwetsherziening wil verbinden voor het oordeel van zijn fractie over de vormgeving van de wetsvoorstellen die thans bij de Tweede Kamer liggen. In eerste termijn hebben wij al uitvoerig gesproken over de scheiding tussen de grondwetgever en de wetgever. Ik verwacht ook niet dat een dergelijk automatisme zich zal voordoen.
Ik zeg eigenlijk hetzelfde tegen de heer Van Heukelum. Ik verschil overigens met hem van mening over de betekenis van deze grondwetsherziening. Het aanvaarden ervan is geen slot op de deur voor welke vorm van aanstelling van de burgemeester dan ook. Dat het kabinet voorstellen heeft gedaan voor de introductie van een rechtstreeks gekozen burgemeester is ook geen slot op de deur. Dat slot is er pas als beide Kamers zich met nadruk over die wetsvoorstellen hebben uitgesproken.
Het is jammer dat ik in eerste termijn een aantal fracties in die zin niet heb kunnen plezieren dat ik in voldoende mate tegemoet ben gekomen aan hun bezwaren. Er kan sprake zijn van een verschil van mening over de grondswetsherziening als zodanig. De heer Holdijk heeft daar zowel in eerste als in tweede termijn met nadruk blijk van gegeven. Sommige woordvoerders zijn nader ingegaan op een aantal elementen zoals de gefaseerde invoering en andere opties. Ik ga kort in op enkele punten die door de heer Van Thijn zijn genoemd. Hij sprak van de onomkeerbaarheid van het proces dat in feite is dichtgeschroeid. De term "onomkeerbaarheid" krijgt al snel een lading die geenszins mijn bedoeling was en is. Een eventuele beslissing geldt niet voor het einde der tijden. Als de grondwetsherziening wordt aanvaard, gaat het om wetgeving die ten aanzien van wanneer en waar de burgemeester wordt gekozen voor een andere verhouding tussen de bestuursorganen van de gemeente zorgdraagt, maar ook feitelijk een recht van burgers schept om in de plaatsen waar de invoering van toepassing is ook daadwerkelijk een burgemeester te kiezen. Het is voor het kabinet van belang dat, indien beide Kamers de wetgeving aanvaarden die na deze grondwetsherziening aan de orde is, er ook in de nabije toekomst gemeenten zijn waar kan worden gekozen. Ik heb al gezegd dat dit niet voor alle gemeenten in Nederland geldt. Het is dus geen automatisme, zo zeg ik tegen de heer Van Thijn, dat als in 2006 in een aantal gemeenten de burgemeester wordt gekozen, dat vier jaar later ook in alle andere gemeenten gebeurt. Dat zou wel mijn inzet zijn, maar dat kan een nadere keuze van de wetgever zijn.
De heer Van Thijn (PvdA):
Wij moeten dit dus zien als een experiment, een pilot?
Minister De Graaf:
De woorden "pilot" en "experiment" doen geen recht aan de betekenis van de wetgeving. Als in een aantal gemeenten – ik heb gesproken over de grotere gemeenten – in 2006 de burgemeester wordt gekozen, is de beslissing om dat in de overige gemeenten vier jaar later te doen geen automatisme. De wetgever kan van mening zijn dat naar de invoering in alle gemeenten nader gekeken moet worden, dat dit nog niet of op een andere wijze of in aangepaste vorm wordt ingevoerd. Dat is per definitie het recht van de wetgever. Het is juridische techniek of voor invoering in de andere gemeenten een nader besluit is vereist.
De heer Van Heukelum (VVD):
Betekent dit dat alles na 2006 weer open ligt?
Minister De Graaf:
Nee, de wetgever kiest voor invoering van de gekozen burgemeester. In een aantal gemeenten vindt in 2006 daadwerkelijk de verkiezing plaats. Maar tussen 2006 en 2010 kan de wetgever terugkomen op eerdere besluitvorming respectievelijk eerdere besluitvorming aanvullen. Dat is per definitie eigen aan het gegeven dat de wetgever zijn eigen besluiten kan aanpassen. Al zou ik het willen, ik kan dat niet voorkomen.
De heer Van Thijn (PvdA):
Als dat zo logisch is, waarom heeft u dat dan niet eerder bedacht, gelet op de bezwaren tegen de onomkeerbaarheid van het proces? Dit klinkt nu erg logisch.
Minister De Graaf:
Het is toch uit de aard der zaak zo dat als in een deel van de gemeenten de burgemeester in 2006 wordt gekozen, de wetgever voornemens kan zijn om dit in alle gemeenten in 2010 in te voeren, maar daarvan ook kan terugkomen? Dat is toch per definitie aan de wetgever zelf? Ik kan dat niet anders zien.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dient u een nota van wijziging in inhou-dende dat de directe verkiezing van de burgemeester in 2006 alleen betrekking heeft op de 25 gemeenten?
Minister De Graaf:
Er kan nader worden bepaald of wij de wet in een aantal gemeenten thans laten ingaan en een nader besluit nemen voor de overige gemeenten. Dat wil dus zeggen dat wij een invoeringsbesluit nemen. Omgedraaid, kan je ook zeggen dat de wet geldt voor alle gemeenten met uitzondering van de gemeenten waarvoor dat nog niet in 2006 het geval is.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Het besluit of in 2010 de burgemeester in alle gemeenten wordt gekozen, wordt dus niet nu genomen, maar doorgeschoven naar een volgende periode?
Minister De Graaf:
Het heeft mijn voorkeur dat de Kamer in wetgeving uitspreekt dat dit in 2010 in alle gemeenten wordt ingevoerd, maar als de wetgever inbrengt dat dit nog een apart invoeringsbesluit vergt, is dat technisch-juridisch absoluut mogelijk.
De heer Van Heukelum (VVD):
Ik raak zo zachtjes aan een beetje in verwarring. Punt een vind ik dat dit debat niet hier moet worden gevoerd, maar aan de overkant. Ik kan nog leven met het feit van een gefaseerde invoering, maar als ik de minister nu beluister, begin ik zo langzamerhand ook voor een "big bang" te voelen, want welke garantie heb ik überhaupt nog dat het wetsvoorstel niet wordt teruggedraaid? Wie weet wat er nog zal gebeuren.
Minister De Graaf:
Ik vrees dat de heer Van Heukelum net zo min als ik zelf ooit de garantie zal krijgen dat de wetgever in de toekomst zal doen wat wij nu willen. Dit geldt overigens niet alleen voor dit onderwerp. Ik besef dit ook en in die zin moet het woord onomkeerbaar per definitie worden gerelativeerd, behalve in de kwesties waarnaar de heer Van Thijn eerder heeft verwezen toen hij sprak over het theaterstuk.
Ik zal niet ingaan op de opvattingen van de heer Van Thijn over de houding van andere fracties in dit huis; dit is ook niet aan mij.
Wij hebben over twee punten nader gediscussieerd. De heer Van Thijn heeft de suggestie gedaan dat gemeenten zelf mogen bepalen of zij het willen. Ik ben daar geen voorstander van. In de eerste plaats, omdat het een verantwoordelijkheid van de wetgever is om te bepalen waar en wanneer het recht van burgers ontstaat. In de tweede plaats, omdat ik van mening ben dat het naast een slagvaardig stadsbestuur juist gaat om het recht van burgers om de burgemeester zelf te kiezen. De vraag is of de meerderheid van de gemeenteraad ter plaatse een beslissing moet nemen of dat de wetgever dit op nationaal niveau moet doen. Ik meen oprecht dat de beste keuze is dat de wetgever dit op nationaal niveau doet. Daarbij kan de wetgever beslissen om dit gefaseerd in te voeren of dit afhankelijk te stellen van de ervaringen. Dit heb ik al eerder gezegd.
De heer Van Thijn (PvdA):
De minister heeft gesproken over een fasering, afhankelijk van het welslagen van de dualiseringsoperatie in verschillende gemeenten. De gedachte is om zolang nog niet vaststaat hoe dit kan worden gemeten, de gemeenten zelf daarvan een beoordeling te laten geven. Dit moet natuurlijk allemaal passen in een wettelijk kader en natuurlijk mag de uniformiteit van het bestuur in Nederland niet op de schroothoop worden gegooid, maar ik kan mij voorstellen dat dit selectieproces, het oordeel van de gemeenteraden van de betreffende gemeenten, een belangrijke rol krijgt in de modaliteit die de minister aangeeft. Dit is de grondgedachte en die past ook in de democratiseringsgedachte.
Minister De Graaf:
Ik meen dat de wetgever een besluit moet nemen waar dit in 2006 zou moeten worden ingevoerd. Ik heb daar indicaties voor gegeven; het betreft de grote gemeenten. Ik denk dat het dan niet verstandig is om te zeggen dat het bijvoorbeeld wel in Amsterdam en niet in Rotterdam kan worden ingevoerd, omdat het afhankelijk is van de vraag of de gemeenteraad het een goed idee vindt. Dan kunnen ook andere overwegingen een rol spelen dan de vraag of men er in objectieve zin klaar voor is, want dat is moeilijk meetbaar zoals u weet.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ook dat is lokale democratie.
Minister De Graaf:
Ja, lokale democratie is heel veel, wij kunnen ook een groot deel van onze Gemeentewet overlaten aan de gemeenten, maar dat wilt u niet en dat wil ik ook niet. Wij willen toch dat een aantal competenties op nationaal niveau worden vastgelegd door de wetgever, niet alleen de verhoudingen tussen de gemeenten, maar ook de rechten van burgers.
De heer Platvoet (GroenLinks):
De minister zegt dat het moeilijk meetbaar is of gemeenten er klaar voor zijn. Toch meent hij dat hij dit kan doen, want hij zegt dat hij op grond van het onderzoek door Berenschot, een vrij globaal onderzoek, die conclusie kan trekken. Ik denk dat de gemeenten daar zelf beter toe in staat zijn dan iemand in Den Haag.
Minister De Graaf:
Die iemand in Den Haag laat zich natuurlijk voorlichten op grond van diezelfde onderzoeken. Wat mij betreft is een ding zeker, namelijk dat uit onderzoeken blijkt dat grotere gemeenten makkelijker de dualisering hebben kunnen opvangen dat kleinere gemeenten. Als er sprake is van dualisering ligt daar dus ook het criterium naar de grootte van de gemeenten. Ik heb dit al eerder gezegd en ik herhaal het nu nog eens.
Voorzitter. Politie en Veiligheid. De heer Van Thijn en ik, maar ook de heren Platvoet en Van Raak, zullen het met elkaar eens zijn dat burgemeesters nu en in de toekomst daarbij een buitengewoon belangrijke rol zullen spelen. Zeker de introductie van de gekozen burgemeester is geen argument tegen de positie van de burgemeester bij het veiligheidsbeleid. In tegendeel, het is juist een argument dat de positie van de burgemeester daarbij wordt versterkt.
De heer Van Thijn was teleurgesteld over mijn formuleringen. Het woord "zeggenschap" komt overigens niet helemaal uit de lucht vallen. Het is een behoorlijk oude term die gezag en beheer includeert. Ik heb geenszins willen aangeven dat het verstandig is om in de komende tijd te knabbelen aan de beheerspositie van de burgemeesters die dat beheer thans voeren. Ik doel dan op de korpsbeheerders.
In de komende jaren moet er mijns inziens ook geen afbreuk worden gedaan aan de positie van de korpsbeheerder. Eerder heb ik dan ook al aangegeven dat er in het geheel geen causale relatie dient te zijn met de introductie van de gekozen burgemeester. Ik zeg de Kamer wel nadrukkelijk dat er een evaluatie wordt uitgevoerd. Vervolgens zal er een debat moeten worden gevoerd over de uitkomsten van die evaluatie. Het zal duidelijk moeten worden wat een onafhankelijke evaluatie kan opleveren voor toekomstige gedachten over het politiebestel. Als die toekomstige gedachten leiden tot een vertaling in wet- en regelgeving, zal dat zeker niet in de komende nabije jaren gebeuren.
De heer Dölle (CDA):
Ik begrijp dat u dus niet wilt vooruitlopen op de evaluatie?
Minister De Graaf:
De evaluatie wordt op dit moment uitgevoerd. Het zou naar mijn smaak uitermate vreemd zijn als de Eerste Kamer, de Tweede Kamer of de regering niet zou willen weten wat de uitkomst daarvan is. In reactie op de heer Van Thijn heb ik gezegd dat er in de komende jaren geen afbreuk moet worden gedaan aan de positie van de huidige korpsbeheerders. Als die evaluatie leidt tot de conclusie dat het aantal politieregio's moet worden verminderd, zal ook de heer Van Thijn het met mij eens zijn dat daarover in principe gesproken moet kunnen worden. Zo moet er ook worden nagedacht over de vraag hoe de gekozen burgemeesters met elkaar dienen om te gaan in de bovenlokale samenwerkingsverbanden en de politieregio's.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ik vraag u dus wel om vooruit te lopen op de evaluatie. Dat kan ook niet anders, want dit is het moment. Dit is het moment! Nu moeten wij hom of kuit bieden. Nu moeten wij ons standpunt bepalen! Jammer voor de commissie-Leemhuis, maar dan lopen wij maar vooruit op de evaluatie. Als u dat niet wil, moeten wij de besluitvorming opschorten tot de evaluatie is afgerond. Dat wil u ook niet.
Minister De Graaf:
Ik zei zojuist tegen u dat de positie van de korpsbeheerder in deze kabinetsperiode niet zal veranderen naar aanleiding van de evaluatie. Dat wil echter niet zeggen dat het onmogelijk is dat deze evaluatie leidt tot gedachtevorming die in een later stadium, bijvoorbeeld bij een volgende formatie, tot besluiten leidt. Ik kan daarop niet vooruitlopen, want stel dat de partij van de heer Van Thijn in een volgend kabinet zitting neemt, dan is het best mogelijk dat zijn partij heel frisse en creatieve gedachten heeft over het politiebestel. Ik kan daar nu nog niets over zeggen en op dat moment ga ik er niet meer over.
De heer Van Thijn (PvdA):
U spreekt zich nu helder uit. U doet dat echter niet als de heer Dölle u weer eens aanmaant om de evaluatie af te wachten.
Minister De Graaf:
Ik heb u al gezegd dat de evaluatie buitengewoon zinvol is voor de periode daarna.
De heer Dölle (CDA):
Aan de positie van de korpsbeheerder wordt niet getornd in deze kabinetsperiode. Zo verstond ik ongeveer uw reactie. Heb ik dat goed verstaan, staat het los van de evaluatie, en is dat het kabinetsstandpunt?
Minister De Graaf:
Ik heb heel zorgvuldig geformuleerd. Als ik dat weer herformuleer, moet ik mezelf onder de loep nemen om te bepalen welke komma ik zonet anders heb gezet. Dat wil ik proberen te vermijden.
De heer Dölle (CDA):
Ik begrijp dat u dat zo zegt. Heb ik echter goed begrepen dat u zegt dat aan die positie in deze kabinetsperiode niet wordt getornd?
Minister De Graaf:
Ik heb aangegeven dat er wetgeving ligt bij de Tweede Kamer. Het ging mij om de vraag naar het effect van de evaluatie. Als er gedachtevorming plaatsvindt die tot initiatieven aanleiding geeft, zal die in deze kabinetsperiode dus geen effect ressorteren. Na de verkiezingen kunnen dan bij een formatie knopen worden doorgehakt. Iets anders is dat dit kan worden voorbereid, maar daarover kan ik nog niets zeggen omdat ik niet weet wat er uit de evaluatie komt.
De heer Dölle (CDA):
U spreekt dus eigenlijk een verwachting uit.
Minister De Graaf:
Het is een vrij reële verwachting.
De heer Dölle (CDA):
Ja, maar een verwachting.
Minister De Graaf:
Voorzitter. De heer Van raak heeft gesproken over dezelfde onderwerpen, zoals het dilemma van de grote steden. In antwoord op de heer Van Thijn heb ik ook een aantal vragen van de heer Van Raak reeds beantwoord.
De heer Van Heukelum was wat ongelukkig met mijn opmerking over artikel 125, lid 1. Ik zou menen dat het debat over hoe het wetsvoorstel over de gekozen burgemeester, als dat uw Kamer zal bereiken, in elkaar zit, ook dan gevoerd moet worden. De heer Van Heukelum heeft dat zelf ook benadrukt. Dan kan worden ingegaan op vragen zoals: raakt het wetsvoorstel het hoofdschap van de raad, wat houdt dat dan in, en is het wetsvoorstel daarmee in overeenstemming?
Ik heb het gevoel dat de heer Engels geen vragen meer aan mij heeft gesteld in tweede termijn. Mocht ik dat niet goed hebben begrepen, dan bied ik bij voorbaat mijn excuses aan.
De heer Platvoet heeft aangegeven dat het wetgevingstraject chaotisch zo niet onevenwichtig is. Daarover verschil ik met hem van mening. De wetgeving die thans voorligt bij de Tweede Kamer, vind ik buitengewoon evenwichtig. Je kunt voor of tegen de rechtstreeks door de burgers gekozen burgemeester zijn; dat debat moet in volle hevigheid worden gevoerd. De heer Platvoet is daar duidelijk geen voorstander van. Als je er wel voorstander van bent, kun je vervolgens nog een stevig debat voeren over of de bevoegdheden van de burgemeester wel krachtig genoeg zijn of juist te krachtig, of de verhoudingen tussen gemeenteraad, college en burgemeester wel goed geregeld en evenwichtig zijn, of de wethouders wel een voldoende stevige positie hebben. Daarover lopen de meningen uiteen. Dat is echter onderdeel van het democratisch debat, dat ik in volle hevigheid wil voeren. In die zin is het debat ook echt open. Zoals ik al eerder heb gezegd, ik heb geen blaadje gekregen van wie dan ook met dit is de uitkomst van beraad in welke kamer in Den Haag dan ook. Als deze Kamer zou instemmen met de deconstitutionalisering, ga ik dat debat vastberaden in. Dan bekijken wij wel wat eruit komt. In dat kader is sprake van gemeen overleg tussen regering en Staten-Generaal.
De heer Van Raak (SP):
De minister zegt dat hij nog niet kan voorspellen wat de uitkomst zal zijn van de overleggen in de verschillende kamertjes. Doelt hij daarmee ook op de gesprekken die vanaf morgen zullen plaatsvinden tussen CDA en VVD? Ik kan mij voorstellen dat hij nog niet weet wat daaruit komt.
Minister De Graaf:
Ik heb niet het idee dat pas morgen voor de eerste keer tussen verschillende fracties en fractieleden wordt gesproken. Ik merk het wel als ik in de Tweede Kamer sta en hoor welke amendementen men wil indienen. Ik vind dat dit ook de goede methode is.
Voorzitter. De heer Dölle heb ik al op een paar punten beantwoord, dus daar volsta ik mee. De heer Ten Hoeve heeft nog eens nadrukkelijk gewezen op een redelijke invoering. Ik vat zijn woorden zo maar kort samen. Ook na wat ik daarover heb gezegd in het onderhavige debat, heb ik de indruk dat daaraan tegemoet kan worden gekomen. De heer Hessing heeft nog eens gewezen op de positie van de korpsbeheerder. Ik heb niet de behoefte om daarover nu weer zeer uitvoerig te spreken. Ik hoop dat hij daarvoor respect heeft.
De heer Holdijk vroeg naar de eenheid van de gedecentraliseerde eenheidsstaat. Hij meent dat de eenheid wordt benadrukt door de kroonbenoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koningin. Dat is vanzelfsprekend een zeer respectabel standpunt. Naar het oordeel van de regering is de gedecentraliseerde eenheidsstaat door de wetgeving en de wetgevende macht voldoende gewaarborgd. Overigens zijn de hoofdelementen van de gedecentraliseerde eenheidsstaat in de Grondwet opgenomen. Ook zonder de kroonbenoeming wordt daaraan in voldoende mate recht gedaan naar het oordeel van de regering.
Ik heb geprobeerd goed te luisteren naar de Kamer. Uit zowel de eerste als de tweede termijn is gebleken dat het luisteren ook is vertaald in een aantal standpunten. Het gaat nu om de mogelijkheid waarover ik in eerste termijn sprak. Ik doel op het grondwettelijke slot dat zolang de discussie heeft geremd. Velen hebben gezegd dat het zo niet langer kan, dat de wetgever de ruimte moet worden gegeven en dat wij naar andere aanstellingsvormen moeten om het grondwettelijke slot weg te halen. Die kans is er nu. Zoals de heer Van Thijn mij nazegde, zeg ik hem nu na: dit is het moment. Ik doe dan ook een dringend beroep op de fracties en natuurlijk de individuele leden van die fracties om de stap te zetten en aan het belangrijke moment bij te dragen. Ik meen daarbij oprecht dat de Kamer niet hoeft te vrezen voor overhaaste wetgeving. De wetgeving zal wel met een zekere snelheid komen, maar zij zal zorgvuldig plaatsvinden. Bovendien wordt in acht genomen wat ook in het onderhavige debat is gewisseld. Dat is niet onbelangrijk. Wat mij betreft maakt ook dat deel uit van de gehele geschiedenis van zowel de grondwetswijzigingen als de wetswijzigingen. Ik hoop dat de Kamer het wetsvoorstel met voldoende meerderheid aanvaardt.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn reactie in tweede termijn. Normaliter zou ik de beraadslaging sluiten en komen tot afhandeling van het wetsvoorstel. De PvdA-fractie heeft mij evenwel verzocht de vergadering ongeveer een half uur te schorsen. Ik stel voor, dat verzoek in te willigen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 22.01 uur tot 22.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Er is geen derde termijn aangevraagd.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Er is verzocht om hoofdelijke stemming over het wetsvoorstel.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.
De heer Van Thijn (PvdA):
Voorzitter. Mijn fractie heeft de balans opgemaakt. Er waren twee springende punten. Op het tweede punt, dat van het beheer van de politie, heeft de minister naar tevredenheid geantwoord. Op het eerste punt, het onomkeerbare proces, hebben wij problemen behouden. Wij hebben voorgesteld om in de eerste fase in 2006 de keuze aan de gemeente in te laten. Dat is afgewezen. Als wij nu goed wegen wat er is gezegd, is de situatie zo dat in 2006 x gemeenten, waarschijnlijk 25 of meer, de gekozen burgemeester ontvangen, of zij dat willen of niet. In 2010 wordt de tweede tranche doorgevoerd, tenzij – dat is altijd zo bij wetgeving – de wetgever tussentijds besluit om het toch anders te doen. Uiteindelijk gaat de gekozen burgemeester door in twee tranches in de periode 2006 tot 2010. Ik heb uitgelegd, met tal van argumenten, dat wij met deze gedwongen route waarbij de wetgever niet meer vrij is niet kunnen leven. Wij stemmen dus tegen de herziening van de Grondwet op dit punt.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Gaandeweg het debat is denk ik voor iedereen duidelijk geworden dat wij hier spraken over een dubbelbesluit. Aan de orde was de deconstitutionalisering van de burgemeester, het uit de Grondwet halen van de kroonbenoeming, om zo de weg vrij te maken voor de direct gekozen burgemeester. GroenLinks is daar op grond van een aantal goede argumenten tegenstander van. Wij vinden dat de gemeenteraad de burgemeester moet kiezen.
Toch hebben wij een concessie gedaan. Wij hebben in de tweede termijn duidelijk gemaakt dat wij zouden kunnen leven met de gekozen burgemeester als gemeenteraden zelf volgend jaar kunnen uitmaken of zij een direct door de bevolking gekozen burgemeester willen of een door de gemeenteraad te kiezen burgemeester. Dat was al een heel eind verwijderd van onze oorspronkelijke opvatting. Helaas heeft de minister deze uitgestoken hand niet aangenomen. Dat betekent dat wij – dat zeg ik echt niet met vreugde want die kroonbenoeming zint ons helemaal niet – tegen het verwijderen van de kroonbenoeming uit de Grondwet zullen stemmen. Wij doen dat overigens in de wetenschap dat de huidige praktijk er de facto op neerkomt dat de gemeenteraad de doorslaggevende stem heeft in de keuze voor de burgemeester.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Als Galileï heb ik deze hele dag gekeken of ik kon zeggen: en toch beweegt-ie. Wij hebben een aantal grote telescopen opgesteld, maar de conclusie was steeds: hij beweegt niet. Misschien kan hij ook niet bewegen. Handreikingen van ons en van anderen voor een meer democratisch traject zijn helaas niet aanvaard. Wij kunnen dan ook helaas – ik zeg het niet graag – niet anders dan tegen stemmen.
In stemming komt het wetsvoorstel.
Vóór stemmen de leden: Dölle, Dupuis, Engels, Essers, Franken, Van Gennip, De Graaf, Hessing, Van Heukelum, Hoekzema, Ten Hoeve, Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije, Ketting, Klink, Van Leeuwen, Lemstra, Van der Linden, Luijten, Nap-Borger, Van den Oosten, Pastoor, Rosenthal, Russell, Schouw, Schuyer, Swenker, Terpstra, Timmerman-Buck, Vedder-Wubben, Wagemakers, Walsma, Werner, Woldring, Van de Beeten, Bemelmans-Videc, Bierman-Beukema toe Water, Biermans, Broekers-Knol, Van den Broek-Laman Trip, Van Dalen-Schiphorst, Dees en Doek.
Tegen stemmen de leden: Van Driel, Eigeman, Hamel, Holdijk, Jurgens, Kox, Van der Lans, Leijnse, Linthorst, Maas-de Brouwer, Meindertsma, Meulenbelt, Middel, Van Middelkoop, Noten, Platvoet, Pormes, Putters, Van Raak, Rabbinge, Slagter-Roukema, Sylvester, Tan, Van Thijn, Thissen, Westerveld, Witteman, Witteveen, De Wolff, Van den Berg en Doesburg.
De voorzitter:
Ik constateer dat 31 leden tegen en 42 voor het wetsvoorstel hebben gestemd, zodat niet de vereiste tweederde meerderheid is behaald en het wetsvoorstel is verworpen.
Sluiting 23.10 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20042005-926-939.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.