Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het
wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met
de strafbaarstelling van beledigende uitlatingen en het aanzetten tot haat,
discriminatie of gewelddadig optreden wegens een lichamelijke, psychische
of verstandelijke handicap (strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap)
(28221).
(Zie vergadering van 1 maart 2005.)
De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie ondersteunt dit wetsvoorstel dat beledigende
uitingen aan het adres van mensen vanwege hun handicap én discriminatie
in het sociaal-economisch verkeer vanwege een handicap strafbaar stelt. Mijn
fractie betreurt de weigering van de minister om met haar te waken voor innerlijk
consistente anti-discriminatiewetgeving. Zij deelt zijn opvatting niet, dat
een op functiegeschiktheid gericht selectiebeleid ooit kan kwalificeren als
een doelgerichte uitsluiting van mensen vanwege een handicap. Dit laatste
kan naar ons oordeel niet privaatrechtelijk, bijvoorbeeld in het arbeidsrecht,
noch strafrechtelijk. Uitsluiten met de intentie om iemand uit te sluiten
puur omdat hij of zij gehandicapt is, willen wij juridisch uitgebannen zien
en dat is van een andere orde dan een functiegericht selectiecriterium waardoor
mensen met bepaalde functierelevante kenmerken niet in aanmerking komen.
Echter, in het debat van vorige week heeft de minister klip en klaar gesteld,
dat hij dit laatste met ons deelt, dat ook hij de uitsluiting met als intentie
uitsluiting vanwege een handicap niet aanvaardbaar acht én dat dit
in zijn visie ook de strekking is van artikel 429quater, tweede lid. Dit in
aanmerking nemend, heeft mijn fractie besloten, over haar bezwaar tegen de
kreupele formulering van de bepaling heen te stappen en het wetsvoorstel steun
te geven.
De heer Wagemakers (CDA):
Mevrouw de voorzitter. De zorgen van de CDA-fractie over een bepaald artikel
van dit wetsvoorstel zijn gelijk aan de bezwaren die de minister de Tweede
Kamer met kracht heeft voorgehouden toen die door amendering een bepaald artikel
toevoegde. Maar toen de minister die stemming verloor is hij Saulus Paulus
geworden en heeft hij met verve, althans meer dan plichtmatig, de verdediging
op zich genomen van datgene wat hij tot op dat moment had bestreden.
Dit stelt mijn fractie voor een probleem. Er ligt de volgende keuze voor.
Of mijn fractie kan dit wetsvoorstel haar steun onthouden omdat
de door haar geuite bezwaren valide zijn, maar dat zou onbedoeld het effect
hebben als zou zij geen werk willen maken van het bestrijden van discriminatie
van gehandicapten. Of mijn fractie kan dit wetsvoorstel aanvaarden omdat ook
zij van mening is dat onze samenleving op dit punt van discriminatie van gehandicapten
een inhaalslag heeft te maken en zal zij voor de rest moeten bouwen op de
verwachting dat de gesignaleerde problemen in de praktijk grotendeels voorkomen
zullen worden als het openbaar ministerie en de rechterlijke macht, mede lettend
op hetgeen tijdens de parlementaire behandeling aan de orde is geweest, dit
wetsartikel met wijze terughoudendheid zullen hanteren.
Staande voor die keuze zal mijn fractie ook in dit geval in de vergelijking
die ik schetste Paulus volgen en haar steun niet aan dit wetsvoorstel onthouden.
De heer Holdijk (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ook deze stemverklaring leg ik af mede namens de
fractie van ChristenUnie.
Tijdens het debat van verleden week over het onderhavige wetsvoorstel
is voldoende gebleken dat onze fracties zich con amore kunnen verenigen met
artikel I, onderdeel A van het wetsvoorstel, de aanvulling van de artikelen
137c tot en met f van het Wetboek van Strafrecht, zodat deze artikelen in
de toekomst ook de discriminatie wegens een lichamelijke, psychische of verstandelijke
handicap strafbaar stellen.
Tijdens dat debat van verleden week is bovendien gebleken dat onze fracties
zeer grote moeite hebben met onderdeel B, met name met het bestanddeel van
de delictsomschrijving van artikel 429quater, tweede lid, vervat in de woorden
"zonder redelijke grond". De criteria voor wat als redelijk en onredelijk
zal worden aangemerkt, zijn op dit moment in aanzienlijke mate onbepaald.
De normen voor wat als een onevenredige belasting moet worden beschouwd, moeten
nog ontwikkeld worden of zijn nog in ontwikkeling, zoals ook blijkt uit de
stukken van de minister.
Wij vinden het onverantwoord om personen, bedrijven en instellingen reeds
met straffen te bedreigen, zolang niet duidelijk is wat in redelijkheid van
hen mag worden gevergd, willen zij van vervolging gevrijwaard blijven. De
minister heeft in het debat een minimale opening geboden door te opperen om
de wet in elk geval niet eerder dan per 1 januari 2006 in werking te
laten treden. Ervan uitgaande dat hij aan deze suggestie – die wij als
een toezegging hebben opgevat – gevolg zal geven, zijn wij bereid om
onze steun aan het wetsvoorstel te geven.
Het wetsvoorstel wordt met algemene stemmen aangenomen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.