Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen inzake het in 2005 te voeren beleid.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Financiën van harte welkom. De staatssecretaris heeft, uiteraard met excuses, laten weten dat hij hier binnen vijf minuten zal zijn.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Terpstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Hoewel volgens mij in strijd met alle normen en waarden die in dit huis gelden, begin ik in dit debat als vertegenwoordiger van een van de regeringspartijen. Ik zeg dit maar voor alle zekerheid, opdat men mij niet koppelt aan de grootste oppositiepartij. Ook het CDA moet er echter rekening mee houden dat anderen in het verkeer al of niet met een bestelauto af en toe wel eens vast kunnen zitten. Dat blijkt voor de staatssecretaris te gelden, maar ook voor de heer Van Driel.

Vandaag behandelen wij de Miljoenennota 2005 en de daarbij horende stukken. Als grote aanhanger van de publicaties van het Planbureau wil ik ook speciaal wijzen op de MEV 2005. In beide stukken wordt veel aandacht besteed aan de positie van Nederland in Europa en aan de positie van Europa ten opzichte van de andere blokken in de wereld. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de arbeidsparticipatie in verband met de vergrijzing van de bevolking.

Naar mijn mening geeft de miljoenennota vergeleken met vroeger minder duidelijke overzichten van het beleid. Wel wordt veel meer uitgelegd wat de achterliggende gedachten zijn, aangevuld met mooie teksten, zoals de motivering van de aanleg van de A50: "zodat ook Jan Marijnissen eerder thuis kan zijn als hij met de auto op werkbezoek gaat." En dit terwijl de SP tegen bijna elke nieuwe weg heeft gestemd en ook weer op infrastructuur wil bezuinigen in hun tegenbegroting. Ik vind dat het kabinet wel heel sociaal bezig is om de oppositie zoveel ruimte in de stukken te geven, terwijl die eigelijk zelf een beleid voert waarmee de A50 nooit aangelegd had kunnen worden. Voor deze brede geste heb ik overigens grote waardering.

Van de brede benadering van de problemen in de miljoenennota en de MEV is tot mijn spijt in veel debatten weinig te merken. In zekere zin geldt dit ook voor de debatten aan de overzijde bij de algemene en ook de financiële beschouwingen. Die waren zeer op nationale vraagstukken gericht zoals de no-claimkorting en de topsalarissen in de zorg. Deze nationale invalshoek kom je volgens mij ook tegen bij alle tegen- of beter-begrotingen van de oppositiepartijen, waarbij ik er overigens grote waardering voor heb dat ze die begrotingen toch maar hebben gemaakt.

In een inleiding voor de Europese Unie van Christen-democratische Werknemers, een organisatie binnen de EVP, stelde de oud-premier en oud- minister van Financiën van Ierland John Bruton vast dat Europa in de jaren twintig van de vorige eeuw zeer slecht heeft gereageerd op de eerste globaliseringsbeweging met alle negatieve gevolgen van dien. De uitdaging voor Europa is volgens hem het deze keer beter te doen. In de jaren twintig kwamen Japan en de USA op, nu is dat het geval met de veel grotere landen India en China.

Volgens de MEV houdt ons land zich nadrukkelijker dan de meeste EU-leden bezig met de noodzakelijke hervormingen en versterking van de economische structuur. De regering heeft een indrukwekkende hervormingsagenda gepresenteerd. Daarvoor bestaat bij onze fractie grote waardering. Veel te lang is een aantal belangrijke vraagstukken blijven liggen. Onze fractie is ervan overtuigd dat hervormingen nodig zijn om ook op lange termijn een goed sociaal stelsel in stand te houden. Dit is vooral van belang voor de zwakkeren in de maatschappij. In de overgangsfase zijn pijnlijke maatregelen onvermijdelijk. Daarbij wil onze fractie de laagstbetaalden zoveel mogelijk ontzien of, zoals onze fractievoorzitter het vorige week heeft verwoord: ook bij de noodzakelijke hervormingen willen wij dat de overheid een schild voor de zwakke is en blijft. In dit licht gezien zijn wij heel gelukkig met het onlangs afgesloten concept-sociaal akkoord.

De reacties op de globalisering in Europa stemmen ons nog niet vrolijk. Aan de Lissabon-strategie worden wel mooie woorden gewijd, maar het uitvoeren van de aanbevelingen gaat moeizaam. In de jongste Ecofin-raad van de vorige week is hier ook over gesproken. De Europese Commissie schrijft dat "zichtbare vooruitgang met structurele vervormingen het consumentenvertrouwen kan vergroten." Hoe beoordeelt de minister van Financiën de voortgang in Europa op het punt van de Lissabon-strategie en de hervormingsmaatregelen?

Van de woordvoerders van de andere fracties in dit huis, met name van de oppositiepartijen, hoor ik graag hun reactie op de toch wel enigszins puur nationale tegenbegrotingen van hun partijgenoten aan de overkant. Men kan toch de grote problemen niet blijven ontkennen?

Volgens een studie van Goldman Sachs zal in de loop van deze eeuw de economische en politieke kaart van de wereld behoorlijk worden opgeschud. In 2040 zouden Brazilië, Rusland, India en China samen meer dan de helft van het wereldinkomen genieten. Van de oude blokken zou alleen Amerika deze ontwikkeling een beetje kunnen bijbenen. De relatieve op zichzelf door ons positief gewaardeerde machtsverschuiving zou vooral ten koste gaan van het "oude" Europa. In dit verband is het ook interessant dat juist nu Brazilië, India, Japan en Duitsland een vaste zetel opeisen in de Veiligheidsraad.

Tijdens een presentatie voor de CDA-fracties uit Eerste en Tweede Kamer heeft de econoom van de ING Von Dewall zich beperkt tot India en vooral China. Het aandeel in het wereldinkomen van deze landen zou stijgen van 6% in 1980 tot 30% in 2025. In dezelfde periode daalt het aandeel van de VS van 22% naar 21%, maar Europa daalt van 20% naar 12%! Alleen al door de grote omvang van de bevolkingen wordt de rest van de wereld in zekere zin volgens Von Dewall gemarginaliseerd.

Deze trend is ook duidelijk zichtbaar in de groeicijfers van de MEV uitgesplitst per regio. China groeit sinds 2001 met meer dan 8% per jaar. De hoge Chinese groei heeft onder meer Japan uit een periode van stagnatie gehaald. In hoofdstuk 2 van de MEV worden de prestaties van de grote blokken met elkaar vergeleken. Uit deze cijfers blijkt dat Europa het beter doet op het gebied van de overheidsfinanciën, maar veel slechter op het gebied van de werkgelegenheid. In de debatten wordt het kabinet vaak verweten het beste jongetje uit de financiële klas te willen zijn. Volgens mij volledig ten onrechte. Dit kabinet verdient deze grote waardering en lof niet. Immers, van de 15 Eurolanden hebben er tien een kleiner tekort dan Nederland. Wat betreft de schuldpositie zitten wij net iets onder het Europees gemiddelde. Onze schuldquote nadert de 60%. Zeven landen zitten daar boven met Italië, België en Griekenland als uitschieters.

Onlangs is het tienjarig bestaan van de euro gevierd. Volgens onze fractie is het gehele project om te komen tot monetaire stabiliteit in Europa zeker de moeite waard gebleken. De monetaire stabiliteit is sterk toegenomen. De groei in de eurozone is echter net als vorig jaar lager dan in een aantal landen buiten de eurozone. Hoogstwaarschijnlijk komt dit alleen al door het grote gewicht van Duitsland. De kop in veel kranten is geweest dat de euro niet heeft geleid tot een hogere economische groei. Heeft de minister hier een verklaring voor, of waren toen de verwachtingen op het gebied van bevordering van de economische groei te hoog gespannen?

Uit de macrocijfers voor Nederland blijkt een dramatische omslag in onze economie. Terwijl wij het extra goed deden in de laatste vijf jaar van de vorige eeuw is nu het omgekeerde het geval. Binnen Europa zitten wij nu in de staart. Opvallend is dat deze dramatische omkeer zich binnen hetzelfde systeem heeft voorgedaan. Zoals wij al wisten, heeft het poldermodel door de jaren heen goede en slechte tijden gekend. Je moet dan ook niet te snel concluderen dat het poldermodel niet meer bestaat. Normen voor het poldermodel zijn vaak geweest het aantal centrale akkoorden en het aantal stakingen. Voor zover ik weet, zijn er in de jaren negentig geen centrale akkoorden gesloten tussen werkgevers, werknemers en de overheid. In de eerste jaren van deze eeuw al twee. Wel zijn aan het eind van de vorige eeuw akkoorden gesloten tussen werkgevers en werknemers onderling, zoals het flexakkoord. Er is dit jaar gestaakt, maar dat was ook het geval in bijvoorbeeld 1991 en heel erg in 1995. De stelling dat men dit jaar weer heeft gestaakt na jaren van rust, is volgens dr. Van der Velden van het Internationale instituut voor sociale geschiedenis in strijd met de werkelijkheid.

Ons model gaat gelukkig niet zo gauw verloren, zoals ook weer is gebleken met het afsluiten van het jongste akkoord. Wij zijn gelukkig met deze overeenkomst. Hervormingen vereisen immers ook een draagvlak in de samenleving. Over dat draagvlak is verleden week uitgebreid gesproken bij de politieke beschouwingen. In de pers is een discussie gevoerd over de vraag of de hervormingsagenda nog wel voldoende overeind staat. Bij onze fractie leeft de vraag of de jongere generatie niet te veel wordt belast ten opzichte van de oudere generatie. Op beide punten horen wij graag de visie van de minister.

In de MEV wordt een vergelijking gemaakt met de vorige moeilijke perioden 1983-1984 en 1994-1995. De huidige lage groei wordt alleen negatief overtroffen in de jaren tachtig en dertig. Vergeleken met de jaren tachtig onder Lubbers I staan wij er nu beter voor als het gaat om het overheidstekort, de werkloosheid en de afhankelijkheid van olie. De huidige hoge olieprijs is nog een grote onzekere factor, slecht voor de werkgelegenheid en de koopkracht, maar goed voor de inkomsten van de staat. De lage dollar compenseert dit voor een deel, maar is als zodanig ook weer een probleem op zich. Tijdens de G20 is hier uitgebreid over gesproken. Is de minister positief gestemd over de resultaten van dat overleg?

De lonen reageren nu veel langzamer op de stijgende werkloosheid dan tijdens Lubbers I, voor een deel omdat de lasten toen werden verlaagd en nu juist verhoogd. In de discussie over het beleid wordt sterk gekeken naar de omvang van de bezuinigingen. Gesteld wordt soms dat het kabinet het herstel van de economische groei met de bezuinigingen in de weg staat. Maar zou het verhogen van de lasten in de vorm van pensioenpremies, zorgpremies en belastingen in dit kader niet veel belangrijker zijn? Ik moet daarbij wel opmerken dat de pensioen- en de zorgpremies voor een deel buiten de overheid om worden verhoogd. Geldt dit dan ook niet voor de selectieve lastenverhogingen voor bepaalde inkomensgroepen in een groot aantal tegenbegrotingen? Ook hierop zie ik graag een antwoord van de minister van Financiën tegemoet.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom op de begroting zelf. In 2005 worden de uitgaven voor 10,5 mld omgebogen en worden de lasten verhoogd met 8,5 mld. Het totaalbeeld is een optelsom van de afspraken in het strategisch akkoord, het hoofdlijnenakkoord en de aanvullende maatregelen 2003, 2004 en 2005. In 2005 wordt bijna 1,75 mld extra uitgetrokken voor veiligheid, onderwijs, mobiliteit en zorg. Onze fractie steunt deze keuze van harte. De bezuinigingen moeten dus komen van het volume en de beloning van ambtenaren, het versoberen van de regelingen in de sociale zekerheid, het bevriezen van de uitkeringshoogte en het bezuinigen op diverse subsidieregelingen. Als wij kijken naar de zogenaamde uitgavenijklijnen in het hoofdlijnenakkoord dan zit het rijk en de sociale zekerheid daar volgens mij onder en de zorg daar boven. Dit beeld spoort volledig met het verleden.

Daar alle bezuinigingen zijn ingeboekt ten opzichte van de verwachte meerjarengroei moeten wij ook letten op de absolute ontwikkeling van de uitgaven. Daaruit blijkt dat absolute dalingen alleen voorkomen bij het openbaar bestuur en bij subsidies aan het bedrijfsleven. Alle andere uitgavencategorieën stijgen in reële termen. Het meest geldt dat voor de internationale samenwerking, rentebetalingen, veiligheid, onderwijs en zorg. Ook dit spoort weer volledig met onze wensen, uiteraard afgezien van de rentebetalingen.

In de miljoenennota wordt uitgebreid gemotiveerd dat wij onze problemen niet kunnen oplossen door nog meer schulden te maken. Ook in Japan en Duitsland is dat niet gelukt. Japan is pas weer gaan groeien na een exportexplosie richting China. Wel is het land opgezadeld met een staatsschuld van 160%. Voor de financiering van de vergrijzing is het funest dat de rentebetalingen in dat land steeds groter worden, maar dat geldt tot op zekere hoogte ook voor Nederland. Daar ook bij ons de staatsschuld stijgt, nemen ook hier de rentebetalingen toe met 400 mln in 2005, 500 mln in 2006 en 800 mln in 2007. Het valt op dat de discussie om de ruimte tot 3% op te vullen vergeleken met vorig jaar nu bijna geheel verdwenen is. Alleen in de tegenbegroting van GroenLinks wordt de schuld nog verhoogd. Bij de PvdA wordt het tekort zelfs iets minder. Financieel woordvoerder Ferd Crone wees hierbij op Duitsland waar het vergroten van het tekort ook niet heeft gewerkt. Als het in een groot land niet werkt, werkt het in een kleintje al helemaal niet. Volgens mij vergeleken met verleden jaar een verbetering van het debat waaraan nog te weinig aandacht is geschonken. Vandaar dat ik namens onze fractie hier de heer Crone lof wil toezwaaien, althans op dit punt. De discussie wordt daardoor beperkt tot het afwegen van de omvang van de bezuinigingen en de lastenverhogingen en uiteraard de verdeling daarvan. Alle tegenbegrotingen gaan dan ook over dit thema. Er wordt minder en anders bezuinigd en de lasten worden extra verhoogd voor bepaalde groepen.

Dit jaar werd de bekende Tinbergen-lezing gehouden door minister De Geus en prof. Hans-Werner Sinn. In zijn lezing ging de laatste heel sterk in op de daling van de beroepsbevolking in Japan en Europa. Terwijl in de USA de bevolking door immigratie en geboortecijfers tot 2030 nog met 125 miljoen stijgt, daalt de bevolking binnen de Europese Unie met 20 miljoen. Voor Japan en Europa leidt dit ruwweg tot een verdubbeling van de kosten van de pensioenen en de volksgezondheid. In dit licht vinden wij het geheel terecht dat het kabinet de vraag centraal stelt of onze verzorgingsstaat wel vergrijzingsbestendig genoeg is. De opvang van de stijgende kosten van de vergrijzing in de vorm van meer AOW, hogere pensioenen en hogere ziektekosten, vereisen volgens het kabinet grote ingrepen. Wij zijn het daarmee eens. Het oorspronkelijke idee, de stijging van de kosten van de AOW te financieren uit de beperking van de staatsschuld, wordt nog steeds aangehangen, maar voorlopig stijgt de schuld alleen maar. In de tegenbegrotingen is naar mijn idee van deze urgentie niets te merken. Een andere verdeling van de welvaart is het belangrijkste discussiepunt. Voor zover men iets doet aan de werkgelegenheid worden banen bij de overheid geschapen, nu toch niet direct het grootste probleem in ons land!

Volgens prof. Sinn ligt de oorzaak van de vergrijzing bij de daling van de geboortecijfers. Deze daling is het grootst in Japan, Italië, Spanje en sommige nieuwe EU-lidstaten. Indien men het probleem zou willen oplossen met een vergroting van de immigratie en de verhouding tussen ouderen en jongeren in Europa gelijk wil maken aan die in de VS, dan zou Europa volgens prof. Sinn, die zich daarbij baseert op cijfers van de VN, tot 2025 ongeveer 175 miljoen immigranten moeten opnemen. Volgens hem is er dan ook alle reden om naar de geboortecijfers in Europa te kijken.

Binnen Europa voert alleen Frankrijk een bevolkingspolitiek. Voor Duitsland heeft prof. Sinn een voorstel ontwikkeld om de gezinsgrootte mede bepalend te laten zijn voor de hoogte van de pensioenen. Een interessante gedachte, waar ik het nu niet over wil hebben. Ook prof. Bovenberg bepleit dat ons land relatief meer geld zou moeten besteden aan de jeugd in navolging van Scandinavië en Frankrijk. Is het volgens het kabinet gewenst dat ook wij het Scandinavische en Franse voorbeeld meer gaan volgen, in de zin van een verbetering van de kinderopvang, het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg en het meer geld stoppen in het onderwijs opdat er op langere termijn sprake zou kunnen zijn van een meer evenwichtige bevolkingsopbouw?

Tot nu toe is het beleid van het kabinet gericht geweest op het aanpakken van de lage arbeidsparticipatie van de huidige bevolking. Volgens de miljoenennota heeft de nieuwe Bijstandwet bewezen dat dit beleid succes heeft. Volgens de MEV hebben de gemeenten in 2004 reeds 250 mln op de nieuwe Bijstandswet kunnen "verdienen" door een betere reïntegratie van mensen uit de bijstand. Dan moet het ook kunnen bij de WW, de WAO en de oudere werknemers. Onze fractie steunt het beleid van het kabinet op dit punt. Wij steunen het sociaal akkoord, zijn blij dat met betrekking tot de WAO het SER-advies wordt gevolgd en wachten met spanning het SER-advies over de WW af. Wij kunnen ons voorstellen dat de SER ook zal letten op de relatie met de flexibilisering van de arbeid en de positie van jongeren op de arbeidsmarkt, zoals ook bepleit door het CDJA – de CDA-jongeren – op het jongste CDA-congres.

Gemeten in mensen loopt ons land Europees niet meer achter. Dit is wel het geval in gewerkte uren. Het zou kunnen zijn dat Europeanen in het algemeen en Nederlanders in het bijzonder vrije tijd belangrijker vinden dan welvaart. Indien men dan ook de gevolgen van een lager inkomen accepteert, is dat volgens ons geen enkel probleem. Acht de regering een dergelijke andere Europese welvaartsontwikkeling op langere termijn houdbaar, mede in het licht van het jongste rapport van het Sociaal-cultureel planbureau? De burger heeft een realistische kijk op de toekomst, maar wil die eigenlijk niet, want hij heeft toch liever meer vrije tijd en rust. De vraag is of Europa wel zo'n alternatieve inkomensontwikkeling kan verdragen.

Mevrouw de voorzitter. Collega Essers behandelt het belastingpakket dat uitgebreid aan de orde zal komen in december. Onze fractie zal bij het belastingplan speciaal letten op eventuele terugwerkende kracht en eventuele dubbele belastingheffing. Tevens willen wij nadenken over de wenselijkheid de premieverhoging als gevolg van de no-claimkorting in de verzilveringsregel op te nemen. In de tegenbegrotingen van veel partijen speelt de beperking van de aftrekbaarheid van hypotheekrente en pensioenpremies boven de 45.000 euro een grote rol. Naar onze mening zijn dergelijke voorstellen schadelijk voor het vertrouwen in de overheid en ook niet bepaald bevorderlijk voor het vertrouwen in het herstel van de economie. Zelf heb ik het idee dat beperking van de hypotheekrenteaftrek veel zwaarder de jongeren zal treffen dan de ouderen. Gelet op de wenselijke solidariteit van oudere met jongere generaties ben ik daar dus ook niet zo voor.

Hoewel veel debatten alleen over de koopkracht gaan, is ook de werkgelegenheid van groot belang. Uit de cijfers blijkt dat in de periode 2004-2005 de totale werkgelegenheid in Nederland is gedaald met 1%. In de marktsector is de daling 2% en voor zelfstandigen 1%. De groei zit bij de overheid (bijna 1%) en de zorgsector (3,25%). In dit licht is het terecht dat het kabinet de werkgelegenheid met name in de marktsector wil bevorderen. Het nog meer banen scheppen bij de overheid, zoals de meeste oppositiepartijen bepleiten, is naar onze mening de weg van de minste weerstand en leidt op termijn niet tot verbetering van onze structurele positie in de wereld.

Zorgwekkend is de werkgelegenheidspositie van laagopgeleiden. Dit probleem speelt niet alleen bij ons, maar ook elders in Europa. Het valt op dat zowel de coalitiepartijen als de oppositiepartijen iets willen doen aan de kostenkant, óf via tijdelijke dispensatie van het minimumloon – zoals de coalitiepartijen hebben bepleit – óf via subsidieregelingen op arbeid, zoals blijkt uit veel tegenbegrotingen. Ziet het kabinet kans hier te komen tot een soort nationale aanpak? Iedereen blijkt immers iets aan de kostenkant van laagopgeleiden te willen doen!

Onlangs heeft het Raad voor werk en inkomen een rapport geschreven over vergrijzing en vervanging. Daarin worden door de grote uittreding van veel oudere werknemers op korte termijn weer spanningen op de arbeidsmarkt verwacht in een aantal sectoren, met name de overheid, onderwijs, quartaire diensten en de chemie. Tevens bestaan er regionale verschillen en verschillen naar opleidingsniveau. De raad bepleit vooral veel te doen aan scholing. Mogen wij er op lange termijn van uitgaan dat bij voortgaande vergrijzing de werkloosheid in Europa min of meer automatisch zal gaan dalen onder voorwaarde dat er voldoende gebeurt op het gebied van scholing? De reeds eerder door mij geciteerde prof. Sinn is namelijk van mening dat de vergrijzing juist zal leiden tot meer werkloosheid, omdat niet alleen de werknemers, maar ook de werkgevers, de ingenieurs en de kunstenaars – dus de werkscheppers – ook ouder worden. Wat is de mening van het kabinet op dit punt? Welke redenering acht het het meest waarschijnlijk: dat de werkloosheid door vergrijzing automatisch verdwijnt of juist zal toenemen?

Door de veelheid van individuele posities worden de koopkrachtcijfers steeds gevarieerder. Niet voor niets werkt het CPB steeds meer met puntenwolken. Tevens valt het op dat de grote koopkrachtschokken in het leven van mensen niet in de cijfers voorkomen, zoals ontslag, echtscheiding en ziekte. Hoewel met alle onzekerheid omgeven, blijkt uit de cijfers dat zowel in 2004 als in 2005 de AOW'ers relatief gezien het meest worden ontzien en relatief gezien duidelijk worden beschermd. Ook valt op dat gezinnen met kinderen relatief minder inleveren. Wij steunen deze twee prioriteiten. Het algehele koopkrachtbeeld blijft negatief en kan nog negatiever uitvallen als de olieprijs hoog blijft en bepaalde bezuinigingen worden geruild met lastenstijgingen.

Mevrouw de voorzitter. Bij de start van dit kabinet is een begin gemaakt met een omvangrijke hervormingsagenda op een groot aantal terreinen. Veel alternatieven in de vorm van de tegenbegrotingen komen er op neer dat er geen hervormingen nodig zijn of dat deze hervormingen gemakkelijk zouden kunnen worden vertraagd. Beide benaderingen vindt de CDA-fractie geen nastrevenswaardig alternatief voor het voorgestelde beleid.

Wij wensen het kabinet dan ook succes met het werken aan een toekomstgericht beleid met het doel te komen tot een evenwichtige en houdbare samenleving. Wij zijn ervan overtuigd dat het te laat of geen maatregelen nemen in ieder geval op langere termijn ten koste zal gaan van de zwakkeren in onze samenleving. Wij spreken het vertrouwen uit dat het kabinet met wijsheid het beleid zal uitvoeren.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Vanmorgen ben ik teruggekomen uit Rome waar ik gisteren een inleiding heb gehouden voor de Raad van ministers van de FAO. Het leek erop dat ik niet tijdig hier kon zijn en heb daarom de heer Van Driel gevraagd mijn bijdrage uit te spreken. Dat is echter niet nodig.

Natuurlijk heb ik aandachtig naar de bijdrage van de heer Terpstra geluisterd. Het was heel duidelijk geen standpunt van een oppositiepartij. Op de zelfgenoegzame toon en ook het gemak waarmee AOW'ers worden bediend, kom ik in tweede termijn zeker nog terug, want ik vind dat eigenlijk niet kunnen.

Ik zal in mijn bijdrage niet in detail op allerlei elementen van de miljoenennota ingaan. Het past mij niet om hier te herhalen wat in de Tweede Kamer al heel uitgebreid is gedaan via schriftelijke vragen en heel ingewikkelde en langdurige betogen. Ik wil bezien wat de ontwikkeling is geweest van onze minister van Financiën in de afgelopen jaren. Dat is van belang voor het financieel-economisch beleid.

Op woensdag 23 mei 1990 sprak drs. G. Zalm bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de economische politiek vanwege de stichting Het Vrije Universiteitsfonds, zijn inaugurele rede uit. Deze rede was getiteld Mythen, paradoxen en taboes in de economische politiek. Ook bij andere gelegenheden heb ik dankbaar gebruik gemaakt van deze titel, want ik vond hem uitnemend. Daarover niets dan lof. Nu zo'n 14 jaar later en na een periode van zo'n 10 jaar praktische politiek is het de vraag of de doorwrochte analyse en de duidelijke opvattingen en standpunten inzake de economische politiek nog in dezelfde mate door de huidige minister van Financiën worden gehuldigd. Dat lijkt, gezien de Miljoenennota 2005, niet het geval. Deze wordt enerzijds gedomineerd door een aantal analyses en diagnoses die in lijn zijn met de opvattingen van de jonge hoogleraar van 1990. Dat zien wij ook in het eerste deel van de miljoenennota. Anderzijds vinden wij in de miljoenennota ook een groot aantal mythen en taboes die de toenmalige theoreticus zo verafschuwde. Sterker nog: in de miljoenennota lijken een aantal verblindende inzichten voor te komen die bij de financiële beschouwingen in de Tweede Kamer hebben geleid tot het ontbreken van vernieuwende inzichten en vernieuwende voorstellen van de zijde van de regering. En dat zeg ik over een bewierookt politiek econoom, een begenadigd wetenschapper en een veel geprezen minister van Financiën in de jaren negentig.

Wat heeft er de laatste jaren plaatsgevonden waardoor wij nu worden geconfronteerd met een afnemende pragmatiek bij de minister van Financiën, die het politieke debat eertijds zo waardeerde en goed argumenteerde? Waarom wordt er een beleid gevoerd waarvan vrijwel iedere positief ingestelde criticus moet vaststellen dat het de problemen niet oplost, maar juist verergert? Dit beleid creëert schade voor de samenhang in de samenleving, ook financieel-economisch, en het zal vele jaren kosten om deze schade weer te herstellen.

Ik zal een en ander illustreren om daarmee duidelijk te maken dat het financieel-economische beleid van de huidige regering niet gericht is op de realisatie van maatschappelijke doelen, maar op financiële doelen op de korte termijn. Vanwege de zware hypotheek die deze kortetermijndoelen op de samenleving leggen, zullen deze bovendien niet worden gerealiseerd. De regering dreigt gevangen te raken in de negatieve spiraal van de procuratiehouder en is niet in staat die te doorbreken, want er wordt niet gebouwd aan de samenleving, maar slechts afgebroken.

De veelvuldige pleidooien voor hervormingen en de dwingende noodzaak van ingrijpende veranderingen worden door de PvdA-fractie onderschreven, doch dat geschiedt vanuit een visie op de toekomst. In de miljoenennota is die visie niet alleen door mij, maar ook door vele economen van VVD- en CDA-huize niet te ontwaren.

In de rede van 1991 stelt de aantredende hoogleraar de volgende taboes aan de orde. In de eerste plaats het taboe dat tot het einde de Tweede Wereldoorlog lag op het ter discussie stellen van de sluitende begroting. Dat taboe werd door rood-roomse coalities doorbroken in de jaren vijftig. In de jaren zestig ging het om het taboe om de werkgelegenheidsontwikkeling te verklaren uit andere factoren dan de bestedingen. De korte periode waarin het kabinet-Cals begin jaren zestig functioneerde, maakte hier een eind aan. Voorts noem ik het taboe in de jaren zeventig om de werkgelegenheidsgevolgen van het minimumloon ter discussie te stellen. Dat taboe werd door het kabinet-Den Uyl al doorbroken.

Inmiddels zijn hier de volgende taboes bijgekomen. De heer Bomhof heeft, gevolgd door zijn supporter Zalm, het taboe aan de orde gesteld rond het algemeen verbindend verklaren van cao's. Zalms leerling De Geus heeft gepoogd deze solidariteitsregel – het is dus geen taboe – te doorbreken. Gelukkig is dat niet gelukt, onder andere door een grote demonstratie op het Museumplein. Voorts koestert minister Zalm het bepleite taboe van de absolute grens van het financieringstekort. Zal Zalm ook in staat zijn dit taboe in te ruilen voor de genuanceerde opvatting die hij als Ecofin-voorzitter moest uitdragen om de schuldenlast in relatie te brengen met andere economische karakteristieken? Geen Europese minister koesterde dit laatste taboe méér dan de huidige Nederlandse minister van Financiën. Waarom doorbrak hij zelf dit taboe niet en differentieerde hij niet, zoals nu in feite is afgedwongen door de collega's van de andere Europese naties? Dat is opvallend voor een minister die om pragmatische redenen geen grote taboes wil vestigen. Kan de minister zijn verlichtende inzichten dienaangaande toelichten?

Feit is gelukkig dat de minister in zijn uitspraken als Ecofin-voorzitter een genuanceerd beeld schetst waarin naast het financieringstekort, ook schuldenlast, betalings- en handelsbalans, arbeidsproductiviteit en een groot aantal andere indicatoren worden meegenomen om de dynamiek en concurrentiekracht van een land te karakteriseren. In de eerste hoofdstukken van de miljoenennota is daarvoor ook aandacht en worden doelen geformuleerd die de PvdA-fractie van harte ondersteunt. Ik noem er een aantal: een sterke economie, een slagvaardiger overheid, een betere democratie en een veilige samenleving. Dat zijn prachtige doelstellingen. Ik voeg daar nog een doestelling aan toe, namelijk een sociaal beleid. Het is niet voor niets dat er de laatste tijd, vooral ook in deze Kamer, veel aandacht wordt gegeven aan deze in de hoofdlijnennota ontbrekende doelstelling. Ook tijdens de algemene beschouwingen vorige week was hiervoor terecht, ook vanuit de CDA-hoek, veel aandacht. Waarom heeft dit kabinet dat niet in zijn hoofdlijnen opgenomen? Ik sprak over taboes die de minister zegt te verafschuwen, doch die hij tot voor kort koesterde en ook in het debat in de Tweede Kamer innam. Kan hij, na de nieuwe inzichten als Ecofin-voorzitter en door ervaring wijs geworden, nog eens uiteenzetten hoe hij aankijkt tegen de combinatie van karakteristieken die de grondslag vormt van het stabiliteits- en groeipact? Ik vraag hem met name iets te zeggen over de groei die door middel van dit pact moet worden gerealiseerd.

In zijn rede van 1990 spreekt de aantredende hoogleraar over mythes. Mythes worden in dit verband gekarakteriseerd als uitspraken die niet waar hoeven te zijn, maar die door veelvuldige herhaling het karakter van een geloofsovertuiging krijgen. Zo toont Zalm in zijn rede van 1990 aan dat het derde kabinet-Lubbers waarin minister Kok de pecunia beheerde, meer gesneden heeft in de collectieve voorzieningen dan de kabinetten-Lubbers I en II met CDA-ministers van Financiën. De mythe heerste echter dat het kabinet-Lubbers III juist meer ruimte zou hebben geboden voor groei van de collectieve voorzieningen. Ook nu hoor ik datzelfde geluid weer van de heer Terpstra. In feite ontkrachtte Zalm de mythe dat onder leiding van PvdA-ministers zou worden potverteerd. Het tegendeel is waar. Juist PvdA-ministers op de post Financiën slaagden er na de Tweede Wereldoorlog in een zuinig financieel beleid te voeren en tegelijkertijd aan de rechtvaardige verdeling van lasten te werken. Zo blijken Hofstra, Vondeling, Kok en Duisenberg met zijn 1%-norm beheerders van de financiën te zijn geweest die kunnen worden getypeerd als zuinig, rechtvaardig en vooral uit op het dienen van brede maatschappelijke doelen. Zij boekten indrukwekkende resultaten, zoals grote groeicijfers van de economie en het in bedwang houden van het financieringstekort en de staatsschuld. Dat zijn feiten die de mythes die veelvuldig heersen, logenstraffen. Dat is bij ministers van Financiën van andere politieke huize juist niet het geval. Ook minister Zalm is hard op weg om zijn imago, dat in de jaren negentig is opgebouwd, om zeep te helpen. Geen zuinigheid, maar wel een onrechtvaardiger verdeling.

Dat laatste blijkt veelvuldig het geval te zijn geweest bij ministers van CDA-huize. Zo liepen de overheidsfinanciën volledig uit de hand tijdens het kabinet-Van Agt. Tijdens de kabinetten-Lubbers I en II werd weliswaar beleden dat de financiën moesten worden gesaneerd en dat er, aldus Wiegel, puin moest worden geruimd, maar tegelijkertijd liep het financieringstekort op en verslechterde de concurrentiekracht van Nederland. De mythe over de kabinetten-Lubbers I en II versus het kabinet-Lubbers/Kok werd door de toenmalige hoogleraar Zalm ontzenuwd. Nu doet hij pogingen om een nieuwe mythe te vestigen, namelijk dat de oppositie, in casu de PvdA, niet bereid is aan echte hervormingen te werken en niet bereid is tot ombuigingen. Sterker nog: uit verschillende interviews blijkt dat hij spijt heeft van een aantal zaken die tijdens het kabinet-Kok II hebben plaatsgevonden. Was er bij de PvdA-fractie dan geen bereidheid om aan die hervormingen te werken? Zeker wel! Dat blijkt ook duidelijk uit de tegenbegroting, de verlichte financiële beschouwingen hier en aan de overkant en de vele studies en beschouwingen die juist vanuit de PvdA naar voren zijn gebracht.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Rabbinge heeft zojuist een historische schets gegeven van alle ministers van Financiën in het verleden. Voor een deel ben ik het met hem eens, want er zijn veel socialistische ministers van Financiën geweest die het financieel heel goed hebben gedaan. Is nu zijn advies aan deze minister van Financiën om veel meer te gaan bezuinigen? Hoe zou de heer Rabbinge de goede naam van minister Zalm willen redden?

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik kom daar nog op terug, mijnheer Terpstra. Als u goed luistert, dan zult u merken dat het niet alleen een kwestie van bezuinigen is, maar ook een kwestie van investeren en het vestigen van vertrouwen.

Aan die mythe is recent een verblindend inzicht toegevoegd, daar de minister niet in staat en bereid bleek de tegenbegroting van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer serieus te bekijken. Hij deed deze af met een ruggenmergreactie als zou deze niet degelijk zijn, niet overeenkomen met Europees beleid en worden gekenmerkt door potverteren. De minister lijkt niet meer in staat en bereid te zijn om alternatieven serieus te bekijken, ook als deze in maatschappelijke termen beter scoren. De tegenbegroting scoort namelijk beter op het gebied van werkgelegenheid, inkomstenverdeling, milieueffecten en vooral concurrentiepositie van Nederland dan de eigen miljoenennota van het kabinet. Waarom, zo vraagt de PvdA-fractie in deze Kamer zich af, is de minister zo verblind geraakt door de eigen inzichten dat iedere kritische zin verdwenen is?

In de miljoenennota wordt op diverse plaatsen melding gemaakt van de externe ontwikkelingen van de economie. Termen als "broos herstel", "structurele zwakheden" en "verslechterde internationale concurrentiepositie" hebben alle als gevolg dat de economische ontwikkeling omlaag wordt gepraat. De minister weet als geen ander dat economie een gedragswetenschap is waarin de toon en de verpakking van de informatie vaak belangrijker is dan de inhoud. De toon die het kabinet aanslaat, vooral in de miljoenennota, is deprimerend en weinig bewust van eigen kracht. Negatieve feiten die al jaren bekend zijn, zoals de vergrijzing, de noodzaak van ouderen voor ouderen waarover de WRR al in 1993 een uitgebreid advies schreef, noodzakelijke wijzigingen in werk en bijstand, langer werken en de kosten van solidariteit, worden uitvergroot. Positieve punten, zoals de nog steeds zeer hoge arbeidsproductiviteit en sterke economische bedrijfstakken en sectoren, worden daarentegen uiterst minimaal behandeld. Kortom: een aantal taboes, mythes en verblindende inzichten lijken de basis te vormen voor de economische politiek en niet de kracht en dynamiek die op vele plaatsen bestaat. Het in de put praten is nu usance geworden.

Dat heeft ook tot gevolg dat er geen selectief en specifiek beleid wordt gevoerd, maar wordt volstaan met een aantal totaal overbodige generieke maatregelen zoals de verlaging van de vennootschapsbelasting. Deze verlaging is niet ruim, zoals wordt gesteld in de miljoenennota, maar wijkt met 31% niet zo sterk af van het Europese gemiddelde dat op 26,5% ligt. Andere vestigingsvoorwaarden blijken aanmerkelijk belangrijker dan deze vennootschapsbelasting voor het aantrekken van buiten- en binnenlandse investeerders. In het belastingdebat vorig jaar in deze Kamer werd dat ook volledig beaamd door alle woordvoerders in deze Kamer en de staatssecretaris. Toch wordt doorgegaan met deze generieke maatregel die de goede bedrijven niet nodig hebben en de zwakke bedrijven onvoldoende verlichting geven. Het voorstel komt voort uit zwakte en speelt niet in op sterkte. Juist de sterke kanten van de economische karakteristieken bieden perspectief. De PvdA-fractie is ervan overtuigd dat de kracht van de Nederlandse economie moet worden versterkt zodat daarmee de internationale concurrentiekracht wordt bevorderd en dat daarvoor reëel perspectief bestaat.

Dat perspectief is gebaseerd op het inzicht dat in tijden van crisis een pro- of anticyclisch beleid moet worden gevoerd waardoor de spiraal naar beneden – waar Nederland nu in zit – wordt doorbroken. Dat vergt vele sociaal-economische maatregelen die in de tegenbegroting staan en ook in deze Kamer verschillende keren aan de orde zijn geweest. Het vraagt bovendien een creatief, stimulerend en uitdagend financieel beleid. Niet alle aandacht moet gaan naar de statische balans, maar er moet ook oog zijn voor de dynamische inkomsten- en uitgavenritmiek. Er moet niet alleen aandacht zijn voor kostenbesparingen, maar ook voor selectieve investeringen.

In de miljoenennota en vooral ook in de Macro Economische Verkenning 2005 wordt veel aandacht gegeven aan de ontwikkeling van de mondiale economie. De rol in de wereldeconomie van China en India, maar ook van Brazilië en Rusland zal sterk groeien. Dat is ook niet zo verwonderlijk als wij zien dat de Verenigde Staten en Europa nu met zo'n 10% van de wereldbevolking, zo'n 80% van de wereldeconomie bepalen. In de komende decennia zal dat drastisch veranderen en dat is eigenlijk een heel goede ontwikkeling. Wij kunnen daar ook gebruik van maken door actief te investeren in bijvoorbeeld Azië. Veel studies in de jaren tachtig en negentig van onder andere het CPB, de WRR, de OECD, maar ook Shell en gerenommeerde Amerikaanse economen, lieten dat al zien. Dat is op zich niet nieuw, maar wel lijkt Europa in de meest recente beschouwingen en de Macro Economische Verkenningen achter te blijven. Dat is wel een nieuw inzicht, dat vooral is gebaseerd op de verwachting dat Europa niet tijdig de instituties en bedrijven zal weten aan te passen. Dat is op zich zorgelijk. Die bedreiging van de Europese economie werd in feite ook al meegenomen in een aantal van de scenario's die het CPB, nog onder leiding van Zalm, in 1989 en 1990 ontwikkelde. Ook toen al spraken wij over ontwikkelingen in scenario's die werden getypeerd als de Pacific Rim en de European Renaissance. De realisatie van de European Renaissance werd door velen in de jaren negentig bepleit. Dat zou veel vergen van bedrijven en overheid.

In de miljoenennota is echter niets meer van die uitnodigende scenario's waar te nemen. Er wordt gesteld dat de concurrentiekracht moet worden versterkt, doch de maatregelen om dat tot stand te brengen, blijven achterwege. Ik heb de miljoenennota aandachtig bestudeerd, maar er wordt alleen een pleidooi gehouden voor lagere arbeidskosten per eenheid product en een generieke maatregel zoals de ingevoerde verlaging van de vennootschapsbelasting. Voorts wordt er gesteld dat er meer innovatie moet komen. Daartoe hebben wij het Innovatieplatform. In de periode van meer dan een jaar dat het platform bestaat, heeft het niets meer laten zien dan op zich goede pleidooien voor meer mogelijkheden voor kennismigranten en de identificatie van sleutelgebieden, die op zich ook goed zijn. Meer middelen voor kennis en innovatie zoals in verschillende adviezen bepleit door Wijffels, zijn er niet. Wij hebben wel de BSIK-regeling, die in feite neerkomt op ICES/KIS. De BSIK-regeling is nu ingevoerd, maar dit is in feite het resultaat van het eervorige kabinet. Die regeling wordt echter vrijwel helemaal kapot geregeld door overdreven regelzucht van de ministeries. Daarom laat het bedrijfsleven al op verschillende plaatsen weten dat het daar niet van gediend is en trekt zich terug. Het is een typisch voorbeeld van een PPS-constructie, maar door de ontzettende regeldrift van de ministeries geven zij niet meer thuis.

Innovatie vergt een andere attitude op de ministeries en een veel betere facilitering door de overheid. Dit moet door de minister worden afgedwongen. Bovendien dienen goede initiatieven te worden bevorderd, hetzij direct, hetzij via aangepaste regelgeving of via fiscale facilitering. Op dit moment vindt alleen afremming plaats. Dat bevreemdt, maar het past bij de houding en de opvatting van de minister van Financiën, die steeds laat weten dat het goed gaat indien het ministerie van Financiën het voor het zeggen heeft. Dat dirigistische staatskapitalisme komt ook naar voren in de verhoudingen met lagere overheden, waterschappen en instellingen als universiteiten. Het ademt een maakbaarheidsconserva tisme dat wij sedert de jaren dertig niet meer hebben gekend. Waarom niet meer verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij lagere overheden en bij bedrijven? Kan niet beter worden vertrouwd op de verantwoordelijkheden van deze lagere overheden en kan niet beter via een stimulerend en faciliterend beleid worden gewerkt? Kan niet worden geholpen bij investeringen?

Op zowel micro-, meso- als macroniveau blijkt het in perioden van crises beter om selectief te stimuleren in combinatie met een strakke kostenbeheersing. Op macroniveau is er selectief stimuleringsbeleid met behulp van actieve innovatieprogramma's nodig. In de sleutelgebieden zou veel meer moeten worden geïnvesteerd door middel van PPS-constructies, maar dat blijft nog achterwege. De smart mix, die nu naar voren wordt gebracht als een enorme innovatie, is in feite een druppel op een gloeiende plaat. Van universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs mag een actievere rol bij vernieuwing en innovatie worden verwacht. Dat geschiedt evenwel niet als het door Financiën afgedwongen rigide controlebeleid wordt doorgezet.

Op microniveau blijkt uit een recente analyse van banken en werkgevers dat selectieve investeringen de beste garantie zijn voor groei. Uit de indertijd uitgebrachte notitie Voorlopers en achterblijvers in de Nederlandse bedrijven, blijkt dat bedrijven die in perioden van crises, naast kostenbeheersing en afslanking, ook kozen voor selectief investeren, het beste door de crisis heen kwamen. De procuratiehouder delfde het onderspit ten opzichte van de ondernemer.

Bij een analyse op mesoniveau, waarbij bedrijfstakken worden vergeleken, blijkt hetzelfde. Een geactualiseerde Porter-analyse – de analyse die wij in de jaren negentig allen omarmden – waarin naast economische ook ecologische en sociale criteria zijn opgenomen, toont aan dat een aantal van de Nederlandse bedrijfstakken perspectiefvol zijn en goed tot zeer goed scoren. Nog steeds is het zo dat in de toptien van 200 Nederlandse bedrijfstakken, zeven bedrijven voorkomen uit de agri-business. In de miljoenennota wordt daarover nauwelijks iets gezegd. Het is heel opvallend dat die bedrijfstakken, ook als je ecologische en sociale doelen meeneemt, zo hoog scoren. Dat heeft alles te maken met de sterke innovatiedrift in die bedrijfstakken en de bereidheid nieuwe markten te verkennen. Op het moment dat je ziet dat 80% van de producten naar het buitenland wordt uitgevoerd en er grote markten in China liggen, moet je daarop inspelen. Daar moet dan ook worden geïnvesteerd. Het generieke beleid van de regering werkt dan niet.

Uit het voorgaande blijkt dat er werkelijk veel perspectief is voor de Nederlandse economische ontwikkeling en dat het mogelijk is de Lissabon-doelstellingen te realiseren. Nederland kan net als in de jaren negentig tijdens de kabinetten-Kok weer tot de top van Europa behoren. De doelstellingen die het kabinet zegt na te streven, worden door de PvdA-fractie onderschreven. Dit kabinet en deze minister van Financiën zullen die echter niet realiseren als zij hun beleid niet bijstellen. Dat is een verandering die ogenschijnlijk marginaal is, maar in werkelijkheid zeer veel en grote gevolgen heeft. Hervormingen? Ja! Meer en betere internationale oriëntatie? Ja! Maar ook: minder generiek, maar meer specifiek en selectief, minder vanuit het Korte Voorhout bedacht en meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden en andere instituties. Verder: meer faciliteiten, meer ruimte bieden, een goed sociaal kader, meer vertrouwen uitstralen en meer zekerheid, vooral sociaal. Vertrouwen win je niet, maar straal je uit. Er moet afscheid worden genomen van het staatskapitalisme en het sterk financieel centralistische denken. Er moeten meer verantwoordelijkheden worden gelaten bij lagere overheden, inclusief voor financiën. Voorts moet er minder over innovatie worden gepraat en moet er meer aan innovatie worden gedaan.

Om ieder misverstand te voorkomen, benadruk ik het volgende. De PvdA-fractie bepleit niet het in Duitsland gevoerde generieke stimuleringsbeleid, dat overigens inmiddels is bijgesteld. De PvdA-fractie bepleit ook zeker niet het asociale en voor de wereldstabiliteit riskante beleid van de Verenigde Staten. Daar wordt immers op grote schaal potverteerd. Daar worden financieringstekorten gerealiseerd die met geen pen te beschrijven zijn en die de rest van de wereld belasten omdat die moet bijdragen aan de financieringstekorten die de Verenigde Staten zich denken te kunnen permitteren. De PvdA-fractie wil zich houden aan afspraken over het financieringstekort en andere indicatoren uit het stabiliteits- en groeipact, maar wenst een veel grotere flexibiliteit, creativiteit en vooral ook een positieve toonzetting van de regering.

De PvdA-fractie wil dat de minister van Financiën afscheid neemt van het Thatcheriaanse denken als hij in Europa of internationaal actief is. De kreet "I want my money back" is voor Nederland contraproductief. Hij praat dan als penningmeester en niet als maatschappelijk ondernemer. Het gaat er niet om nettobetaler of netto-ontvanger te zijn. De Europese markt is voor Nederland van uiterst grote betekenis en biedt een veel groter perspectief. Alleen al voor de "flowers" en de "food" zijn de inkomsten voor Nederland een veelvoud van de netto uitgaven. Daar liggen mogelijkheden en daar moeten wij gebruik van maken. Op deze wijze moet ook naar de financiën worden gekeken, niet als beheerder van de huishoudportemonnee, maar als ondernemer. Die perspectieven kunnen aan de hand van nog veel meer voorbeelden worden geïllustreerd. Tegelijkertijd is ook zichtbaar dat de kasbeheerder er in feite alles aan doet om die ontwikkelingen, in strijd met zijn eigen inaugurele rede over economische politiek, te frustreren. Dat kan de minister veranderen. In financiële zin zijn het marginale wijzigingen, maar de maatschappelijke gevolgen zijn enorm. De spiraal omlaag kan worden doorbroken en de weg omhoog kan weer worden ingeslagen. Dan kan Nederland weer net als in de jaren negentig het beste jongetje van de Europese klas worden en niet, zoals nu, de matig presterende en door anderen niet begrepen autist.

De PvdA-fractie heeft vertrouwen in de toekomst en dit vertrouwen is gebaseerd op de intrinsieke kracht van de bevolking, de bedrijven, de instituties en de verschillende overheden. Die kracht moeten wij benutten. Dat is geen naïef optimisme en geen blind vertrouwen in de toekomst, maar een realistische koers die met de verouderde slogan "werk, werk, werk" wederom sterk en sociaal kan worden in de solidaire en samenhangende samenleving.

De heer Schuyer (D66):

Ik wil nog een vraag stellen over iets dat de heer Rabbinge een minuut geleden heeft uitgesproken. Het gaat mij om de positie van nettobetaler. Is de PvdA-fractie vóór een nettobegrenzer in Europa?

De heer Rabbinge (PvdA):

Een nettobegrenzer?

De heer Schuyer (D66):

Ja, zodat je een maximum nettobetaler kan zijn. Of vindt u dat geen onderwerp van betekenis?

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik vind het belangrijk dat je op een goede wijze naar die zaken kijkt. Een nettobegrenzer zou kunnen. Daar heb ik op zich geen bezwaar tegen. Wij kunnen het ons echter heel goed permitteren om een nettobetaler te zijn, want dat is investeren voor ons allen. Wij zijn daar zeer mee gediend. Nederland heeft ook op dit moment erg veel profijt van de vergroting van de Europese Unie. Anders dan velen denken en zeggen, vinden een heleboel van onze krachtige bedrijfstakken een grotere markt door de vergroting van de Europese Unie. Dat is te zien in de groei die wij de komende maanden tegemoet kunnen zien, juist in de zojuist door mij genoemde bedrijfstakken.

Voorzitter. Na dit in mijn ogen constructieve en kritische commentaar op de financiën, wacht mijn fractie de reactie van de regering met belangstelling af.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Van 1994 tot 2002 was ik acht jaar wethouder in de centrumstad Roermond, een stad met het hoogste werkloosheidspercentage in de provincie Limburg. Tegelijkertijd is dit de stad met het hoogste percentage miljonairs in de provincie Limburg. Deze stad wordt gekenmerkt door een onevenwichtige bevolkingsopbouw. Naar verhouding zijn de lage inkomensgroepen oververtegenwoordigd. Middengroepen wonen in de buitenwijken, maar die buitenwijken zijn wel zelfstandige gemeenten. Over herindeling valt en viel in de provincie Limburg nauwelijks te spreken. In die complexiteit van opgaven, als wethouder met een brede sociale portefeuille, heb ik acht jaar Zalm en Paars meegemaakt. Onze carrières liepen parallel, minister.

Er was sprake van decentralisatie met overheveling van gelden, taken en verantwoordelijkheden naar gemeenten, maar tegelijkertijd vaak ook van forse besparingen op de rijksbegroting. Gemeenten konden aan mensen uitleggen waarom de kwaliteit van de dienstverlening achteruit móest gaan vanwege het feit dat de financiële polsstok te kort was. Lagere inkomensgroepen trokken vaak aan het kortste eind. Gemeenten waren het die in 1994 konden vertellen aan mensen met een handicap dat het WVG-pakket wat zuiniger was dan het WVG-pakket toen het nog onder de regie van het Rijk werd uitgevoerd. De eerlijkheid gebied te zeggen dat wij wel een instrument kregen om mensen aan de onderkant weer actief te krijgen op de arbeidsmarkt door middel van de gesubsidieerde arbeid. Tijdens de kabinetten-Balkenende I en II is juist daarop echter weer fors bezuinigd. Gesubsidieerde arbeid wordt namelijk door diezelfde minister van Financiën – toen al, maar nu nog sterker – gezien als een financiële kostenpost en niet als een investering in het sociale rendement van een samenleving. Het is een investering in de kwaliteit van de samenleving.

De VVD was en is in Roermond de dominante factor. Dat zal de minister niet berouwen, denk ik. Ook in Roermond is de VVD nooit echt tevreden. In Roermond heeft de VVD veel leden. Er wonen ook veel VVD-leden in het buitenland, de zogenaamde fiscale vluchtelingen in Belgisch Limburg. Zij hebben als toetje van de minister van Financiën een aantal jaar geleden de mogelijkheid gekregen om de hypotheekrente af te trekken als zij in Nederland inkomen of loon verdienen. Ik heb begrepen dat dit de Nederlandse schatkist zo'n 300 tot 400 mln euro per jaar kost.

Over de hypotheekrente gesproken, snapt mijn fractie werkelijk niet waarom de minister de discussie over beperking van de aftrek van de hypotheekrente niet open wil voeren. Het kost nu al 9 mld euro per jaar en dat bedrag loopt in 2007 op naar 11 mld euro. Electorale overwegingen zouden een reden kunnen zijn dat de minister daar niet over wil debatteren. Het opvallende is echter juist dat de VVD-fractie, als de hoeder van de huidige mogelijkheden voor hypotheekrenteaftrek, in de peilingen zwaar op verlies staat. De partijen die hier wel voor pleiten en open het debat aangaan, staan daarentegen fors op winst. Ik zou daar graag eens een reactie op krijgen van de minister. De fractie van GroenLinks is niet voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek, maar voor aftopping van de mogelijkheden van hypotheekrenteaftrek. We hebben in dit land 3,1 miljoen huurwoningen en 3,3 miljoen koopwoningen. Een klein gedeelte van de mensen wordt getroffen wanneer wij de hypotheekrenteaftrek aftoppen. Van dat geld zou je kunnen investeren in zaken die van belang zijn voor de toekomst van dit land, bijvoorbeeld in het onderwijs, in de sociale zekerheid, in de kwaliteit van de verzorgingsstaat enzovoort. Wij snappen werkelijk niet waarom dit een taboe is.

De decentralisatie van rijkstaken naar gemeenten gaat door. Dit jaar maakten we de invoering mee van de Wet werk en bijstand, wij zullen in 2006 een gedeelte van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning meemaken, onder het motto van de modernisering van de AWBZ. Dat betekent dat een openeindfinanciering, van bijstand, van AWBZ, voor de rijksoverheid wordt beknot, maar wel vertaald naar alle ruim 460 gemeenten. Al die gemeenten krijgen nu dus te maken met die openeindfinanciering. De zorgplicht blijft voor burgers die overheidsdienstverlening nodig hebben en daar ook recht op hebben, maar de financiële mogelijkheden van de gemeenten worden tegelijk beperkt als het OZB-plan per 2006 wordt ingevoerd. Ik ben blij dat het overleg tussen IPO, VNG en kabinet de instelling van een commissie heeft opgeleverd die in april 2005 met voorstellen moet komen om het belastinggebied en de financiële mogelijkheden van de lagere overheden meer in kaart te brengen. Ik heb alleen het idee dat voor het kabinet over een uitbreiding van het belastinggebied niet valt te spreken. Graag een reactie hierop. Het is namelijk van tweeën een: als het kabinet gelooft dat gemeenten adequaat diensten voor hun bewoners kunnen organiseren – of dat nou de Wet werk en bijstand is of de Wet maatschappelijke ondersteuning – moeten de gemeenten ook de middelen daarvoor worden gegeven, moeten gemeenten dit zelf voor een deel kunnen beheersen of beïnvloeden; als het kabinet wil gaan beknotten en gelden besparen op de rijksbegroting, kan het niet met dat concept gemeenten die zorgplicht opleggen – tenzij het burgers die nu recht hebben op die voorzieningen, plaatst op een achterstand ten opzichte van de overheid, omdat ze van recht naar gunst of voorziening gaan. Graag een reactie hierop van het kabinet. In de Wet maatschappelijke ondersteuning verdwijnt immers het recht van de AWBZ op dienstverlening en het recht op kwaliteit van de zorg; er komt een Wet maatschappelijke ondersteuning die bij gemeenten de zorgplicht neerlegt. Vanwege de principiële gemeentelijke autonomie van beleidsvoorbereiding is het immers mogelijk dat burgers geen recht of aanspraak meer kunnen doen gelden, maar overgeleverd zijn aan gemeentelijke beleidsplannen, waardoor dit meer het karakter krijgt van een gunst.

Ik ben het zeer eens met het kabinet als het burgers in dit land meer wil aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid. Er ontbreekt daarbij echter een hernieuwde visie op wat de burger van de overheid kan verwachten: op welke wijze garandeert de overheid dat zij de burgers die zelfredzaamheid nastreven en hun verantwoordelijkheid nemen, op een betrouwbare wijze faciliteert? Eigenlijk zijn dit bewegingen die tegen elkaar in werken: categoriale regelingen voor mensen met een smalle beurs die het al lastig hebben, zijn of worden afgeschaft, de hoogste inkomensgroepen profiteren nog steeds het meest van allerlei vormen van rijksbeleid. Bijna 10% van de huishoudens in dit land komt niet rond. De schuldenproblematiek van huishoudens neemt toe. De mogelijkheden om hun positie te verbeteren, nemen stelselmatig af omdat de budgetten daarvoor zijn beknot. Is het kabinet bereid om afspraken te maken over een lastenplafond, dus dat bijvoorbeeld per huishouden de kosten voor huur, zorg, sociale zekerheid en energie slechts tot een maximumdeel van hun inkomen mogen stijgen? Is het kabinet bereid om te zoeken naar fiscale of gemeentelijke mogelijkheden om een en ander te faciliteren?

De levensloopregeling die aanvankelijk, in de voorstellen van het CDA, was bedoeld om het hogedrukpanleven wat te vergemakkelijken, lijkt met het Sociaal akkoord te zijn vervangen door een compensatieregeling voor ingrijpen in vut en prepensioen. In onze perceptie zou een levensloopregeling de burgers in staat moeten stellen om de vaak complexe opgaven van werken, zorgen, leren en ontspannen, vaak in combinatie in verschillende leeftijdsfasen, op een of andere manier te accommoderen. Wij hebben het idee dat met het nieuwe Sociaal akkoord die kern van levensloopregeling aan het verdwijnen is.

Het kabinet roept voortdurend op om langer en meer te gaan werken. Op zichzelf zijn wij het niet oneens met langer of meer werken. Maar hoe wordt ervoor gezorgd dat er kansen op de arbeidsmarkt blijven voor die groep van 2 miljoen mensen, van wie er nu al 250.000 zijn ingeschreven bij het CWI en het overige gedeelte het risico loopt om banen te verliezen in verband met het vertrek van banen aan de onderkant van het loongebouw naar lagelonenlanden? Hoe wordt ervoor gezorgd dat zelfredzame burgers die op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken, ook in staat zijn om die eigen verantwoordelijkheid om te zetten in activiteit op de arbeidsmarkt? Met andere woorden, wat voor appèl wordt gedaan op werkgevers, welke financiële mogelijkheden wordt hun geboden om mensen die mogelijk verstoken blijven van betaalde arbeid, in dienst te nemen, na het afschaffen van SPAK/VLW? Wij pleiten ervoor dat meer mensen aan het werk gaan, maar die kunnen niet zonder een overheid die daarvoor baanopeningen creëert, zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid.

Voorzitter, tot slot. In alle jaren dat ik wethouder was, heb ik altijd het debat gezocht met de minister van Financiën, omdat ik hem voortdurend betrapte op dominant gelddenken. Het is net alsof het penningmeesterschap in Den Haag leidender is geworden dan het, om het met een CDA-woord te zeggen, rentmeesterschap. Vorige week beklaagde de VVD-fractievoorzitter zich dat de VVD zo weinig aan haar trekken komt. Laten nu alle andere partijen het gevoel hebben dat deze minister van Financiën wel een erg dominante factor is, in ieder geval in Balkenende I en II, en ik vermoed ook wel in Paars II...

De afgelopen decennia waren politiek te karakteriseren als liberaal-dominant marktdenken, waarin onderwijs werd verbeeld als kostenpost, evenals sociale zekerheid en zorg; en niet als investeringsmogelijkheden om mensen hun talenten zelf te laten realiseren, te laten werken aan hun eigen ontwikkeling, om daarmee de samenleving vitaal te maken. Zichzelf realiserende en emanciperende burgers zijn goud voor de samenleving. Dat is niet in geld uit te drukken en zeker niet als kostenpost te karakteriseren. Ik zou graag willen dat deze minister van Financiën meer visie ontwikkelde op de toekomstmogelijkheden van mensen in dit land, ook van hen aan de onderkant die het lastig hebben, kwetsbaar zijn, een handicap hebben, en toch aan de slag willen en willen participeren. De discussie in dit land zou moeten gaan over de vraag, hoe we aan deze mensen een participatiegarantie kunnen bieden, ook wanneer ze weinig te makken hebben. Investeren in talenten en menselijk kapitaal is vitaal voor onze samenleving. Dat kan niet zonder een solidaire en medeverantwoordelijkheid nemende overheid. Dat is politiek van optimisme en vertrouwen, niet de somberheid die al te vaak uit het penningmeesterschap blijkt.

De voorzitter:

Mijnheer Thissen, ik wil u van harte gelukwensen met uw maidenspeech, die u zo kort na uw aantreden in deze Kamer heeft gehouden.

Het lidmaatschap van de Eerste Kamer is niet uw eerste politieke functie. Zestien jaar lang was u actief in de lokale politiek: acht jaar als fractievoorzitter in Roermond en acht jaar als wethouder. Daarnaast hebt u nogal wat partijpolitieke functies vervuld, eerst binnen de PSP, later bij GroenLinks. Als wethouder van Roermond had u onder andere welzijn, sociale zaken, onderwijs, jeugdzaken en cultuur in uw portefeuille. Uw nevenfuncties heeft u in het Limburgse ook met name op dat terrein vervuld. Sinds 2002 bent u voorzitter van Divosa, de landelijke vereniging van directeuren van sociale diensten. Die ervaring zal u hier zeker van pas komen, en ik weet zeker dat de Kamer van die ervaring profijt zal hebben.

Ik zei al, het lidmaatschap van de Eerste Kamer is niet uw eerste politieke functie, maar misschien is het ook niet uw laatste. In oktober 2000 zei u namelijk in een artikel in Elsevier – ik citeer: "Wij, GroenLinks, hebben een aantal wethouders die als minister niet zouden misstaan, en enigszins lachend reken ik mijzelf daar ook toe".

De heer Thissen (GroenLinks):

U weet echt álles!

De voorzitter:

Mijnheer Thissen, u maakt geen deel uit van de regering, maar wat mij betreft kunt u nú worden geciteerd met de uitspraak dat het nóg eervoller is om deel uit te maken van een orgaan dat de regering controléért.

Ik wens u bij uw werk in de Eerste Kamer heel veel succes!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Vanochtend heb ik in drie uur en tien minuten de 200 kilometer tussen Venlo en Den Haag afgelegd. Dat ligt niet aan mijn auto, die overigens ook niet is voorzien van een onbedoeld grijs kenteken. Ik heb mijn bijdrage vandaag weer geleverd aan de 100 mln euro fileleed.

Voorzitter. In de Miljoenennota 2004 schreef de minister dat een forse koerscorrectie nodig is om een duurzaam ontsporen van de overheidsfinanciën te voorkomen. Mijn fractie achtte de door het kabinet voorgestane sanering van de collectieve uitgaven noodzakelijk. Wel vroeg mijn fractie zich vorig jaar af of de bezuinigingen wel voldoende zouden zijn. Dat die vraag terecht was blijkt, helaas, uit de Miljoenennota 2005.

Het gaat niet goed met de Nederlandse economie. Binnen Europa maakt Nederland deel uit van de minst presterende landen, en dat terwijl Europa al slechter presteert dan Amerika en Azië. Nederland maakt deel uit van de staartgroep. In de Miljoenennota 2005 werkt het kabinet de hervormingsagenda verder uit om, onder andere, het fundament van de economische ontwikkeling van Nederland te verstevigen. Met de Raad van State vraagt mijn fractie zich af of met deze miljoenennota wel voldoende versterking van de economische groei, voldoende werkgelegenheid en voldoende houdbare overheidsfinanciën worden bereikt. Indicatoren van bijvoorbeeld de OESO en het IMF wijzen immers maar nauwelijks uit dat het met Nederland beter gaat. Deze vraag klemt temeer daar de regering in de onderhandelingen met de vakbonden behoorlijke concessies heeft moeten doen. Toegegeven zij, dat deze miljoenennota meer dan die van vorig jaar er een is van "geen woorden maar daden"; dat spreekt mijn fractie in elk geval aan.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Mag ik de woordvoerder van de VVD zeggen dat je naar aanleiding van zijn klaagzang bijna zou vergeten dat wij in een van de rijkste landen van de wereld wonen. Wat jammer toch dat we geen andere partijen in de regering hebben gehad die dit allemaal hadden kunnen voorkomen.

Hij zegt dat de vakbond behoorlijke concessies heeft moeten doen. Nu hoorde ik de heer Terpstra zeggen dat hij zo blij was met het Sociaal akkoord. Geldt dit ook voor de VVD?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb niet gezegd dat de vakbonden behoorlijke concessies hebben moeten doen, maar dat de regering behoorlijke concessies heeft moeten doen.

De heer Kox (SP):

Dat begrijp ik. Maar bent u blij met het Sociaal akkoord, of zit u ermee in uw maag?

De heer Biermans (VVD):

Als u het goed vindt, kom ik daar later in mijn betoog op terug.

De heer Kox (SP):

U wilt daar nu nog geen antwoord op geven?

De heer Biermans (VVD):

Dan zou ik twee keer hetzelfde moeten zeggen en daar heb ik een grote hekel aan. Ik vertel het u zo meteen.

Kan de minister aangeven waarom mijn fractie aan deze miljoenennota en de hervormingsagenda van de regering het vertrouwen moet ontlenen dat het wel goed komt met de Nederlandse economie? Welke toetsbare doelstellingen worden door het kabinet nagestreefd? Waaraan kunnen wij het succes van het regeringsbeleid afmeten? De communicatie over de maatregelen uit de miljoenennota is de afgelopen maanden zeer bekritiseerd. Hierover is wel genoeg gezegd. Het is echter van groot belang dat het kabinet, ook gaande de kabinetsperiode, steeds helder communiceert in hoeverre de geformuleerde doelstellingen worden gerealiseerd. Economie is, inderdaad, grotendeels psychologie. Het kabinet moet het gevoel geven dat Nederland met het beleid dat het kabinet voorstaat, de goede kant op gaat. Vervolgens zullen ook wij als volksvertegenwoordigers deze boodschap moeten uitdragen. Alleen dan zullen de burgers bereid zijn te ontpotten en meer geld uit te geven aan duurzame zaken, hetgeen de economie uiteraard zal stimuleren.

In de Rijksbegroting Financiën 2005 worden vier beleidsprioriteiten benoemd. Namens mijn fractie ga ik hierop in. De eerste beleidsprioriteit betreft "houdbare overheidsfinanciën en trendmatig begrotingsbeleid". "Het begrotingsbeleid richt zich op het bereiken van een houdbaar pad van de overheidsfinanciën en het op termijn aflossen van de staatsschuld en op het naleven van de Europese vereisten om aldus in 2005 de situatie van een buitensporig tekort te beëindigen", zo lezen wij in de Rijksbegroting. Vrij vertaald: Nederland heeft in het verleden te veel uitgegeven, moet in 2005 niet meer uitgeven dan er inkomsten zijn en moet, als het beter gaat, zijn te hoge schuld aflossen. Mijn fractie onderschrijft deze aanpak, maar vraagt zich wel af of met de voorgenomen bezuinigingen komend jaar de uitgaven inderdaad niet hoger zijn dan de inkomsten. Het zal toch niet zo zijn, dat de minister ervan uitgaat dat de problemen door een aantrekkende economie vanzelf verdwijnen? Graag een reactie van de minister hierop. Bij het vorenstaande maak ik overigens de kanttekening dat ook bewindslieden in het kabinet-Kok de hand niet voldoende op de knip hebben gehouden. Mijn fractie prijst deze minister omdat hij uit het verleden de les heeft getrokken dat in goede tijden kost wat kost gespaard moet worden.

Er zijn vele visies op de hoogte van de staatsschuld mogelijk. De hoogte van de staatsschuld zal echter altijd in relatie met de economische groei bezien dienen te worden. Hoe stabieler en hoger de groei, hoe betrekkelijker de hoogte van de staatsschuld is. De regering gaat blijkbaar voor een beperking van de staatsschuld, omdat in haar visie de economische groei op korte, en wellicht middellange, termijn beperkt is. De regering streeft blijkbaar een duurzame groei na. Dit vereist een zeer waakzaam beleid, waarbinnen het aflossen van de hoge staatsschuld van 58 mld euro een vereiste is. In goede tijden zal derhalve een terughoudend begrotingsbeleid gevoerd moeten worden, oftewel: er moet gespaard worden. Zoals reeds gezegd, heeft het verleden aangetoond dat dit buitengewoon moeilijk is. Welke garanties kan de minister geven dat dit beleid in de hopelijk nabije toekomst wel wordt gevoerd? Het is in dit kader goed dat de minister streeft naar een EMU-tekortplafond voor gemeenten en provincies. Uiteraard past hierbij de waarschuwing dat de centrale overheid de gemeenten en provincies niet mag opzadelen met nieuwe taken zonder daarvoor een passende financiële compensatie te leveren.

Aan de randvoorwaarden van het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteits- en Groeipact kan wel enige zekerheid voor het plafond van de staatsschuld worden ontleend, maar zoals bekend staan deze randvoorwaarden ter discussie. Mijn fractie is geen voorstander van het oprekken van deze voorwaarden. Wat is de visie van de minister in dezen, hoe denkt hij de discussie te beïnvloeden en hoe zal deze discussie zich ontwikkelen? Is een breed gedragen compromis, dat vervolgens ook con amore wordt nageleefd, überhaupt wel mogelijk? Mijn fractie is wat dat betreft niet hoopvol gestemd: enkele Europese lidstaten moesten al via de rechter worden gedwongen hun afspraken na te komen! Ten slotte, een beperking van de bijdrage aan Brussel kan ook leiden tot een lager Nederlands begrotingstekort en indirect tot een lagere staatsschuld!

De tweede beleidsprioriteit betreft de corporate governance, of in goed Nederlands: goed ondernemingsbestuur. Het is een goede zaak dat deze code inmiddels is ingevoerd en het is verheugend dat de code royaal wordt toegepast. Verder wordt er aan een veelheid van toezichtwetgeving gewerkt. Er komt toezicht op accountants, op financiële dienstverleners, op de financiële verslaglegging van beursgenoteerde ondernemingen et cetera. Al deze wetgeving is het gevolg van falend zelftoezicht door grenzen opzoekende en soms overschrijdende ondernemingen en hun dienstverleners. Financiële schandalen zijn de directe aanleiding voor de overheid om het toezicht zelf ter hand te nemen, c.q. te delegeren aan een toezichthouder met een zelfstandige positie, zoals de Autoriteit financiële Markten. De vraag die zich dan opdringt, luidt: wie houdt er toezicht op de toezichthouder? De controle van de rechter beperkt zich tot zuiver juridische vraagstukken. De rechter kan niet de politiek-democratische controle vervangen. Er mag geen staat in de staat ontstaan. Wellicht kan de minister van Financiën aan de hand van zijn relatie met de AFM ingaan op dit thema. Ik bedoel overigens niet te suggereren dat die relatie niet goed is, deze vragen zijn voorbeeldsgewijs bedoeld. Welke verantwoordelijkheden ziet de minister voor zichzelf weggelegd? Hoe houdt hij controle over de door hem aan de AFM gedelegeerde bevoegdheden? Mijn fractie acht het zeer noodzakelijk dat in alle onderdelen van de keten duidelijk is welke taken en bevoegdheden men heeft en aan wie men verantwoording dient af te leggen.

Een aantal toezichthouders in de Europese financiële sector is doende om informeel een centrale autoriteit te vormen. Gedacht wordt bijvoorbeeld ook aan een Europees agentschap om knopen door te hakken op het terrein van de internationale verslaggevingstandaard. De minister is een voorstander van een dergelijke samenwerking. Welke rol ziet hij voor zichzelf weggelegd om deze doelstelling dichterbij te brengen? Nederland is niet uniek, maar wel zeer vooruitstrevend in het creëren van toezichthouders. Feit is dat ondernemingen hun activiteiten dáár onderbrengen waar het toezicht het geringst is. Welke acties kan de minister ondernemen tegen het "toezichtshoppen" naar landen zoals Luxemburg en Ierland?

De derde beleidsprioriteit betreft de terugdringing van de administratieve lasten: ontbureaucratisering, deregulering en het terugdringen van administratieve lasten, het klinkt mijn fractie steeds weer als muziek in de oren. Het proces verloopt echter zeer traag; de vergelijking met de processie van Echternach – twee stappen vooruit, één achteruit – dringt zich op. Pas 3 mld van de 16,4 mld te reduceren lasten is geïnventariseerd en als beleidsvoornemen aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De VVD-fractie heeft grote twijfel bij de haalbaarheid van dit kabinetsplan. Kan de minister deze twijfel wegnemen?

Ondernemers verwijten bestuurders een gebrek aan inlevingsvermogen. Vergunningentrajecten zijn te stroperig, procedures lopen te lang. Slechts de helft van de Nederlandse gemeenten scoren in de ogen van de ondernemers een voldoende. Onze publieke sector scoort internationaal gezien slechts een magere voldoende. De overheid dient meedenkend, enthousiast en creatief te zijn, kortom positief voorwaardenscheppend. Dat is in de ogen van mijn fractie de beste garantie voor een ontbureaucratiseerde overheid – u hoort al aan het woord dat dit niet goed is. Dat betekent overigens ook dat de overheid zich moet bezinnen op vragen als: Wat zijn de kerntaken van de overheid en welke taken dienen dan afgestoten te worden? Welke doelstellingen moeten worden nagestreefd en hoe kan de realisatie van die doelstellingen worden gemeten? Welke regelgeving past daar het beste bij en hoe meten we of met de regelgeving de doelstellingen zijn of worden bereikt? Terughoudendheid van de politiek is zeer op haar plaats; te vaak wordt er gereageerd op en vervolgens geregeerd naar aanleiding van incidenten. Graag een reactie van de minister op deze bespiegelingen.

Ik plaats de meldingen in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties in het vorengenoemde kader. In 2002 hebben 138.000 meldingen geleid tot 107 processen-verbaal. Daarvan nam de Koninklijke Marechaussee op Schiphol eenderde voor zijn rekening. Er gebeurt merkwaardig weinig met de door het bedrijfsleven aangeleverde informatie. Hoe denkt de minister de effectiviteit van de Wet MOT te vergroten? Of is hier sprake van een niet-werkende wet, die mede in het kader van de administratieve lastenverlichting dient te worden afgeschaft of tenminste dient te worden aangepast? Er zijn blijkbaar minder ongebruikelijke transacties dan aanvankelijk werd gedacht. Misschien is het zaak de grenzen op te trekken, zodat er een beheersbaar aantal meldingen gedaan wordt? Ik noem de wet MOT als voorbeeld voor een andere kijk op de wetge ving, met name om te bezien of na verloop van tijd een aanpassing van de wet noodzakelijk is.

De vierde beleidsprioriteit betreft de modernisering van de Wet op de vennootschapsbelasting. Nederland heeft geen concurrerend fiscaal klimaat meer. Veel voordelen zijn verdwenen uit de wet, deels door bemoeienis van de EU, maar ook door een overkill aan reparatiewetgeving. De wetgeving is zo moeilijk, dat zekerheid over de gevolgen daarvan nauwelijks te geven is. Het fiscale klimaat is geen factor meer waarmee wij internationaal kunnen concurreren. Hoewel de barometer van het fiscale vestigingsklimaat stijgende is, is het zaak om het nog "leuker" te maken.

De leden van de VVD-fractie juichen het toe dat de staatssecretaris en zijn medewerkers mede op haar verzoek met grote voortvarendheid werken aan een herziening van de Wet op de vennootschapsbelasting. De staatssecretaris heeft gesteld, dat de modernisering van de vennootschapsbelasting budgettair neutraal dient te zijn. Uit onderzoek is gebleken dat bij een verlaging van het effectieve tarief met 1 procentpunt de directe buitenlandse investeringen met circa 2,4% toenemen. Bij mijn fractie is de vraag gerezen of er berekeningen zijn gemaakt, of te maken zijn, die uitwijzen wat de economische gevolgen zijn van een verdere verlaging van het tarief voor de vennootschapsbelasting dan in het kabinetsvoornemen besloten ligt. Met andere woorden: wat zijn in die situatie de inverdieneffecten? Wellicht kunnen Ierland en Estland als voorbeelden dienen van landen die op een zeer progressieve wijze, gebaseerd op het liberale gedachtegoed, de tarieven van de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting hebben verlaagd. De belastinginkomsten zijn ondanks – of misschien moet ik zeggen: dankzij – een rigoureuze belastingverlaging hoger geworden. Hoe kijken de minister en de staatssecretaris hiertegen aan? Het kost de minister ongetwijfeld enige moeite om de angstvisioenen over het socialistische inverdienen uit de jaren zeventig te laten voor wat ze zijn.

Hoe staat de staatssecretaris trouwens tegenover een Europees minimumtarief? De VVD-fractie ziet hier overigens niets in en ziet concurrentie op belastingtarieven als een van de middelen om de economie uitdagender en dus gezonder te maken. Tegenover een harmonisatie van de grondslagen staat zij wel positief. En hoe staat de staatssecretaris tegenover een speciaal vennootschapsbelastingtarief voor R&D-winsten, royalty-, merk- en patentwinsten, en winsten uit financieringsactiviteiten? De gemeenschappelijke noemer, en daarmee tevens de dreiging die uitgaat van genoemde activiteiten en winsten, is dat deze gemakkelijk naar een ander land zijn te exporteren.

Ik kom toe aan het laatste onderwerp, samen te vatten onder het hoofd "ondernemerschap". Naar de mening van de VVD-fractie is ondernemerschap dé motor van onze economie. "In de ondernemingen moet het geld worden verdiend, dat essentieel is om de kwaliteit van ons voorzieningenniveau in stand te houden" zo betoogde mijn fractievoorzitter vorige week op deze plaats. In antwoord op de vraag waarom niet meer mensen de sprong naar het ondernemerschap wagen, gaf zij al vijf mogelijke redenen: de slechte conjunctuur, de torenhoge administratievelastendruk, het gebrek aan interesse voor het ondernemerschap in het onderwijs, de geringe overheidsbemoeienis met innovatie en de te geringe dienstbaarheid van de overheid. Ik wil daaraan nog graag enkele noties toevoegen.

Het eerste punt betreft durf, lef, presteren (de gemiddelde Nederlander wenst geen prestatiemaatschappij), strijdlust of, zo men wil, risicovol gedrag. Ondernemen is risico nemen. Vaak gaat het goed, af en toe fout. Als het fout gaat, wordt de failliete ondernemer in Nederland gestigmatiseerd. Onderzoek heeft uitgewezen dat een ooit failliet gegane ondernemer een betere ondernemer is dan zijn collega, die deze ervaring mist. Welke bijdragen zouden de minister en de staatssecretaris van Financiën kunnen en willen leveren om een doorstart van een onderneming na faillissement en een hernieuwd ondernemerschap voor de failliet te bevorderen? De positie van de crediteuren mag overigens hierbij niet uit het oog worden verloren.

Het tweede punt betreft de financiering van nieuwe ondernemingen. De praktijk wijst uit dat dit, ook als er sprake is van een goed plan, vaak moeilijk is. Tante Agaath is ter ziele. De financierbaarheid van een onderneming wordt positief beïnvloed door een goed ondernemingsplan. Wellicht geeft de invoering van een ondernemingsplanvoucher, te vergelijken met het kennisvoucher, een garantie op een goed ondernemingsplan en daarmee op de financiering van de onderneming. Zien deze bewindslieden in dezen een rol voor zichzelf weggelegd? Ik zag dat zij mij bemoedigend toelachten.

Graag wil ik op deze plaats een pleidooi houden voor het aantrekken van een commissaris door het MKB. Bij MKB'ers bestaat welhaast een natuurlijke, maar ongefundeerde weerzin tegen pottenkijkers. Toch blijkt het hebben van een commissaris, bijvoorbeeld in de persoon van een succesvolle oud-ondernemer, bedrijven inventiever en stabieler te maken. Hij kan putten uit zijn jarenlange ervaring en uit zijn veelal grote netwerk. Ook op het punt van de overdracht van en opvolging in ondernemingen kan hij zijn toegevoegde waarde tonen. De komende vijf jaar zullen naar verwachting 100.000 ondernemingen van eigenaar verwisselen. Er is sprake van een complete generatiewisseling. De belangrijkste factor om een overdracht of opvolging succesvol te laten zijn, is dat de emoties onder controle zijn. De overdragende ondernemer moet afstand doen van "zijn kind", de overnemer moet rekening houden met de cultuur van de onderneming.

Er zijn echter meer kritische succesfactoren. Een daarvan is de financiering van de overdracht. Een andere is de fiscaliteit. De staatssecretaris heeft al een aantal maatregelen genomen om de overdracht van een bedrijf fiscaal minder te belemmeren. De leden van de VVD-fractie zijn van mening, dat nog verdergaande maatregelen gewenst zijn, zelfs maatregelen die verdergaan dan die welke de vorige week in de Tweede Kamer zijn toegezegd. Ik noem: een soepele uniforme waarderingsmethode voor de bepaling van de waarde van een onderneming, betaling van de belasting over de verkoopprijs van aandelen als de koopsom daadwerkelijk binnenkomt, het laten vervallen van elke medeondernemingstermijn, een volledige belastingvrijstelling als er sprake is van een bedrijfsoverdracht binnen de familie (die dan wel een continue moet zijn), zoals in Spanje. Wat is de visie van de staatssecretaris in dezen?

Het volgende punt betreft een meedenkende Belastingdienst. Vinkenslag heeft de Belastingdienst angstig gemaakt. Te vaak wordt een constructieve oplossing geblokkeerd door de vrees buiten de regels te treden. Op zich is dit een begrijpelijke reactie. De Belastingdienst hoort immers streng te zijn in de handhaving. Toch is het naar de mening van de VVD-fractie zaak, dat de Belastingdienst weer durf en lef vertoont. Fiscale compromissen ten aanzien van de duiding van feiten en de gevolgen van die duiding zijn noodzakelijk voor een goed functionerend bedrijfsleven. De staatssecretaris heeft benadrukt, dat de Belastingdienst "niet in een kramp mag schieten". Hoe denkt de staatssecretaris het lef van de inspecteur te laten terugkeren? Uiteraard zal de inspecteur zijn werk dienen te doen binnen heldere kaders van recht en wet, en uitgaande van een gelijkheid van rechten. De VVD-fractie is van mening, dat de aanhoudende stroom aan besluiten van het CPP (Centrum voor proces- en productvernieuwing van de Belastingdienst) hieraan niet direct een bijdrage aan levert. Er ontstaat een oerwoud aan regelgeving die zich aan de democratische controle dreigt te onttrekken.

Mevrouw de voorzitter. Sta mij toe, in dit kader een persoonlijke noot te plaatsen: mij schoot als enthousiast amateurkok, die jarenlang met een aantal vrienden in verenigingsverband heeft gekookt, het recente besluit over de BTW-gevolgen van een kookclub in het verkeerde keelgat. Ik vraag mij af of het maatschappelijk gezien wel gewenst is over contributies BTW te heffen. Kan de staatssecretaris – het is een algemene vraag, want dat besluit hebben wij alweer te pakken – aangeven welke kaden de besluitenstroom van het CPP indammen?

In de afgelopen twee jaar heeft volgens het Deloitte-rapport Made in Holland III – en u weet, dat ik enige binding heb met dat bureau; ik zeg het er voor de zekerheid maar bij – maar liefst 31% van de maakindustrie substantiële productiecapaciteit overgebracht naar het buitenland. Favoriete landen zijn China, Polen en Tsjechië. Van de ondernemers is 55% van mening dat lagelonenlanden op termijn ook R&D-taken gaan overnemen. Het rapportcijfer voor de overheid bij de stimulering van R&D-activiteiten in de Nederlandse industrie is 4,6, terwijl 69% van de ondervraagde ondernemers de overheid een onvoldoende uitreikt. Onder andere daadkracht van de overheid, aandacht voor bèta's en uitwisseling van kennis en kunde zijn noodzakelijk om de maakindustrie uit het slop te halen. Hierbij past de opmerking, dat het bedrijfsleven tot nog toe zelf ook bepaald niet uitblinkt met initiatieven en bijdragen hieraan.

Buiten al die maatregelen zijn investeringen in kapitaalsintensieve productiemiddelen noodzakelijk. Verder is beheersing van de loonkosten een absolute noodzaak. De arbeidskosten moeten omlaag om weer concurrerend te kunnen zijn. Het minimumloon legt een inkomensbodem in de arbeidsmarkt en dat is goed, maar vormt tevens een blokkade om mensen (weer) aan het werk te krijgen. Mijn fractie is ook van mening, dat ondernemers onder bepaalde voorwaarden uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst moeten kunnen bieden tegen een loon dat onder het minimumloon, maar boven het uitkeringsniveau ligt. Wij moeten langer, flexibeler en meer, maar zeker ook slimmer en productiever gaan werken. Wij zijn verwend. Het gros van de Nederlanders vindt het wel best. De psychologische rek is er bij velen uit. 4% langer werken door vrije dagen in te leveren en de werkweek te verlengen levert onze economie minstens 13 tot mogelijk 20 mld euro extra op, zo blijkt uit CPB-berekeningen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik neem aan dat de woordvoerder van de VVD-fractie hierop niet verderop in zijn betoog terugkomt, zodat mijn interruptie nu op haar plek is. Ik heb een viertal vragen aan hem

Mijnheer Biermans, weet u wat u hier zegt als u stelt: wij zijn verwend? Dat geldt natuurlijk wel voor ons hier en dat geldt misschien ook voor uw kookclub.

Wij zijn verwend. Het gros van de Nederlanders vindt het wel best. De psychologische rek is er bij velen uit. Wilt u met mij de straat op gaan en dat tegen al die mensen die vanavond uit een fabriek of ander bedrijf komen, vertellen? Wilt u zeggen: u vindt het blijkbaar wel best, hè? De rek is er wel uit, hè? U hebt het wel gehad, hè? Wilt u tegen die mensen zeggen: u bent verwend?

Als het waar is wat u zegt – en dat is natuurlijk altijd mogelijk – wie heeft de mensen dan zo verwend gemaakt? Nogmaals breng ik in herinnering dat uw partij de afgelopen kwart eeuw hier aan de macht is geweest. Wij zouden dan moeten zeggen: dit is het resultaat van het werken van de VVD. Als u zegt "dat hebben wij niet gedaan, dat heeft iemand anders gedaan" wie is er dan wel verantwoordelijk voor? Vindt u het als liberaal goed om te zeggen: ik vind dat mensen langer en harder moeten gaan werken voor hetzelfde geld? U zegt wel dat het 20 mld oplevert voor onze economie, maar van wie is die economie dan? Komt die 20 mld rechtstreeks bij de minister van Financiën terecht om er leuke dingen van te doen? Of komt dat bedrag voornamelijk terecht bij het bedrijfsleven dat er in uw plannen steeds minder vennootschapsbelasting over gaat betalen?

Kunt u deze vragen beantwoorden?

De heer Biermans (VVD):

Eerlijk gezegd, heb ik de indruk dat ik meestal weet wat ik zegt. U hebt daaraan twijfel. Die twijfel mag u houden.

De heer Kox (SP):

U vindt dus echt dat de mensen te lui zijn geworden.

De heer Biermans (VVD):

Ja. Dat blijkt ook uit onderzoeken die zijn gedaan. De Nederlander in z'n algemeenheid wil geen prestatiemaatschappij.

De heer Kox (SP):

Dat geldt ook voor de mensen die de straten maken, rioolbuizen leggen, in de fabriek werken, uw brood bakken?

De heer Biermans (VVD):

Misschien is het handiger dat ik even de vragen alle vier afloop, dan geef ik in elk geval een compleet antwoord.

In antwoord op de vraag wie het zover heeft gebracht dat het lef er niet meer is, merk ik op dat er mijns inziens in het verleden succesvolle daden zijn verricht; succesvol in die zin dat deze ons hebben gebracht waar wij nu zijn. Dat is de waarheid. Dat dit succes ons vervolgens lui heeft gemaakt of verwend heeft gemaakt, zoals ik het heb uitgedrukt, is ongetwijfeld ook waar. Ik heb het dan niet over de mensen die dagelijks keihard aan het werk zijn. Ik heb het dan over al die andere mensen die ook aan het werk kunnen zijn. De regering neemt maatregelen om dat mogelijk te maken. Ik zeg niet dat zij niet willen werken, maar wel dat zij moeten kunnen gaan werken.

De heer Kox (SP):

De vraag was: wie heeft het zover laten komen? Is daarvoor bijvoorbeeld enige verantwoordelijkheid van de politiek?

De heer Biermans (VVD):

Ik denk het wel, maar...

De heer Kox (SP):

En wie regeerde er dan de afgelopen 25 jaar?

De heer Biermans (VVD):

...niet in de negatieve zin waarop u doelt. Ik bedoel alleen maar te zeggen dat de politiek en de vorige kabinetten het zover hebben laten komen. Zij hebben namelijk gezorgd voor succes. Alleen, dat succes moeten wij ook proberen te behouden voor de generaties na ons. Daarom zijn er nu maatregelen nodig en daarom is het tijd dat iedereen wakker wordt en gewoon aan het werk gaat.

U had het ook over langer en harder werken voor hetzelfde geld. U zult begrijpen dat ik daar geen voorstander van ben. Iedereen die harder, langer of zelfs inventiever of slimmer gaat werken, moet gewoon zijn deel van de beloning daarvoor krijgen.

De heer Kox (SP):

De rekensom die u hier maakt, is er wel op gebaseerd.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb gezegd dat als die doelstelling wordt bereikt, het bruto nationaal product met 13 tot 20 mln zal toenemen.

De heer Kox (SP):

Ik kan hier bijna niet tegenop, voorzitter. Concluderend, zeg ik dat de heer Biermans stelt: wij zijn verwend geworden en dat verwennen is door iedereen gebeurd, maar gelukkig niet door de kabinetten in de afgelopen kwart eeuw waarin mijn partij heeft gezeten, want die hebben het eigenlijk allemaal goed gedaan en kabinetten waarin mijn partij zit, zorgen er ook voor dat het in de toekomst zo zal zijn. Verder bedrijft hij een economie die ik niet kan begrijpen. Hij zegt, dat hij erop tegen is dat mensen harder en langer werken voor hetzelfde geld, maar hij presenteert ons een berekening die wel daarop is gebaseerd. Misschien snapt de minister van Financiën het.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Als u het mij toestaat, wil ik nog één poging wagen. Overigens, na verloop van tijd houd ik altijd gewoon op, dan mag iedereen wat mij betreft z'n gedachten houden. En dat is trouwens maar goed ook.

Ik betoog dat Nederland een succesvol land is en vooral is geweest en dat er heel veel is opgebouwd. Ik weet niet of het onvermijdelijk is, maar het zit wel van nature in de mens dat je, als je maar elke dag wordt verwend en je in het succes kunt wentelen, op een gegeven moment meer moeite hebt om een extra drive te tonen. Daar had ik het over.

Gelukkig is de stijging van de loonkosten het afgelopen halfjaar zeer gering geweest. Het is buitengewoon spijtig, dat de vakbonden voor komend jaar inzetten op een loonsstijging van, zij het maximaal, 1,25%. Nederland kan zich dat niet permitteren. Het is ook te betreuren, dat de vakbonden onvoldoende solidair zijn met de jongeren. De verzorgingsstaat moet versoberd worden om de vergrijzingskosten op te vangen. De vakbonden realiseren zich te weinig hoe schadelijk stakingen zijn voor het Nederlandse vestigingsklimaat. Het is jammer dat de vakbonden voor het kortetermijngewin gaan. Niet het kabinetsbeleid is het probleem. Het probleem is dat Nederland te lang een land van te veel rechten en te weinig plichten is geweest. Iedereen, ook de vakbonden, moet doordrongen zijn van de noodzaak, dat de stormbal wordt gehesen.

De heer Kox (SP):

De woordvoerder van de VVD had mij beloofd dat hij zou terugkomen op zijn appreciatie van het sociaal akkoord. De heer Terpstra vindt het heel fijn dat het tot stand is gekomen. De heer Biermans zegt dat er forse concessies zijn gedaan en legt eigenlijk uit dat de vakbonden een kortetermijnpolitiek voeren. Hij is er dus niet tevreden mee.

De heer Biermans (VVD):

Ik ben er inderdaad niet tevreden mee. Ik dacht dat dit al bleek uit het begin van mijn betoog. Het blijkt ook uit de alinea die ik net heb uitgesproken. Achteraf kan ik overigens niet anders dan constateren dat het goed is dat partijen weer allemaal aan tafel zitten en met elkaar praten, want dat is voor de toekomst het succes, zij het dat ik de regering echt wel wil meegeven dat zij straks moet vasthouden aan de koers die zij heeft gekozen.

De heer Kox (SP):

U zegt met wat meer mitsen en maren dan de heer Terpstra per saldo toch blij te zijn, maar in de voorafgaande zin zegt u dat vakbonden niet snappen hoe schadelijk stakingen zijn. Zonder die stakingen en acties was dit sociaal akkoord toch niet totstandgekomen? Dan hebben die toch een opbrengst waarmee u per saldo ook blij bent? Het is het een of het ander.

De heer Biermans (VVD):

Ik vraag mij af of wij er zo diep op in moeten gaan.

De heer Kox (SP):

Het is per slot van rekening maar een sociaal akkoord!

De heer Biermans (VVD):

Mijn kijk op onderhandelen is: je moet vanaf het eerste moment steeds alle mogelijkheden openlaten. Ik vind het doodzonde dat het zover moest komen doordat er allerlei harde eisen op tafel lagen die mensen niet meer bij elkaar konden brengen.

De heer Kox (SP):

Dat was natuurlijk ook weer niet de schuld van de VVD. De schuld lag weer bij anderen.

De heer Biermans (VVD):

Als mensen aan het praten zijn, moeten zij allen ook zichzelf aankijken.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik denk dat het nuttig is om een vraag te stellen aan de heer Biermans, omdat hij nogal stellige opvattingen hier naar voren brengt die hij zegt te ontlenen aan onderzoek. Hij zegt dat de Nederlander lui is geworden, dat er veel te veel vet op de botten zit en dat er allerlei dingen zijn veranderd met als gevolg dat wij nu economisch gezien slecht presteren. Ik ben het ermee eens dat wij het slechter doen, maar dat heeft mijns inziens niet te maken met de lagere arbeidsproductiviteit. Immers, met de arbeidsproductiviteit staan wij nog steeds vrijwel aan kop in de wereld. Ik vraag mij af aan welk onderzoek hij die gedachte ontleent. Waarop baseert hij zich? Ik wil die informatie graag van hem hebben, omdat de feiten en inzichten waarover ik beschik, en die ik deels heb ontleend aan de miljoenennota en deels aan andere studies, in strijd zijn met wat hij hier beweert.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb de woorden lui en vet op de botten niet gebruikt. Dat zijn woorden die niet in mijn hoofd opkomen. Ik heb gezegd dat wij verwend zijn. Wat de arbeidsproductiviteit betreft, moet je kijken naar het aantal uren dat iemand werkt, naar de werkpotentie die iemand heeft en naar het arbeidspotentieel in Nederland. Als je werkt, moet je ervoor zorgen dat de productiviteit daarbij zo hoog mogelijk is. Ik ben nu enigszins onthand, want de onderzoeksrapporten waaraan ik dit heb ontleend, liggen op mijn plaats in de bankjes, maar ik wil hierop best straks terugkomen. Ik zal u deze zo dadelijk laten zien.

De heer Thissen (GroenLinks):

Graag hoor ik precies op wie u doelt als u zegt: wij zijn verwend. Zijn dat al die mensen die onder Paars II, toen er sprake was van hoogconjunctuur, de inkomstenbelasting in de hoogste schaal verlaagd hebben zien worden naar 52%? Of zijn dat al die mensen met een smalle beurs die de afgelopen jaren hebben moeten meemaken en dat er is bezuinigd op de hoogte van de huursubsidie, dat er extra eigen bijdragen in de zorg zijn gekomen, dat hun kansen op de arbeidsmarkt erg laag zijn als zij tien jaar in de WAO of vijf jaar in de bijstand hebben gezeten, omdat werkgevers nu weer de keuze hebben tussen net afgestudeerden en mensen die langdurig in een WAO-, WW- of bijstandsuitkering hebben? In redelijkheid kunt u toch niet die mensen bedoelen als u zegt: wij zijn verwend? Dan bedoelt u toch ons hier in de zaal die allen een goed inkomen hebben en een lage belasting moeten betalen in tijden van hoogconjunctuur en niet meer belasting hoeven te betalen in tijden van laagconjunctuur, omdat het nodige geld dan wordt gepakt van de mensen met de laagste inkomens?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb gezegd dat wij verwend zijn. Met wij bedoel ik iedereen die zich dat moet aantrekken.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik vind dat zo flauw, omdat mensen met de laagste inkomens dit soort geluiden elke dag horen en het gevoel krijgen dat zij zelf de schuld zijn van het feit dat zij in die positie zitten. Dat is absoluut niet het geval. Gaat u maar eens met een WAO'er mee die solliciteert op een vacature. U zult zien dat er dan niet voor die WAO'er wordt gekozen. Die krijgt dit baan niet, ondanks alle pogingen die wij doen om dat wel te bereiken. Ik wil dat u afstand neemt van uw opmerking over verwend zijn. Wij kunnen het niet maken, die mensen verwend te noemen.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb natuurlijk meer termen gebruikt dan verwend. Gaat u er maar rustig vanuit, dat ik niet bedoel dat arbeidsongeschikten, die nauwelijks of niet in staat zijn om werk te doen, verwend zijn. Ik doel op de combinatie tussen het succes van Nederland in de afgelopen decennia en de toekomst die wij hebben. Als wij niet op een andere manier omgaan met het werk, het potentieel en de capaciteiten die wij hebben, gaat het zeker fout. Voor de een geldt dan de term verwend, voor de ander moeten wij misschien ander werk of andere mogelijkheden tot ontplooiing zoeken. Ik neem aan dat u het met mij eens bent, dat het voor iedereen goed is om gewoon werk te hebben, en liefst zo goed mogelijk betaald.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daarmee ben ik het van harte eens, maar niet vanuit het morele oordeel over verwend zijn. U vervreemdt hele groepen van u door deze verwend te noemen terwijl zij het niet zijn.

De heer Biermans (VVD):

Verbetering van de economie is de remedie voor alle problemen waarvoor wij nu en onze kinderen straks staan. Dat de overheid zich ook moet houden aan de regels die zij uitvaardigt, zal iedereen volmondig beamen. Of toch niet? Hoe is het te plaatsen, dat bepaalde ambtenaren van 57 jaar en ouder mogen stoppen met werken? Hoe kijkt deze minister daar tegenaan?

De minister van Financiën is coördinerend minister voor PPS-constructies. PPS-constructies kunnen een goede bijdrage leveren aan het succes van overheidsprojecten. De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan hem. Zou de overheid, indien het bedrijfsleven niet enthousiast meedoet en meebetaalt aan projecten, niet buitengewoon terughoudend moeten zijn om die projecten uit te voeren? Tegen het bedrijfsleven zeg ik namens mijn fractie: het past niet om alleen maar met het orderboekje klaar te staan, er dient ook sprake te zijn van het samen met de overheid dragen van risico's. Door de weigering om te participeren in de risico's van PPS-projecten komen deze vaak niet van de grond. Welke mogelijkheden ziet de minister om projecten vaker dan nu het geval is via een PPS-constructie te realiseren? Waaraan kunnen wij het succes van zijn beleid afmeten? Welke concrete doelstellingen streeft hij na?

De VVD-fractie is van mening, dat het Europese aanbestedingsbeleid het identificeren en vervolgens committeren van marktpartijen bemoeilijkt. Welke rol kan de minister spelen om deze rem weg te doen verdwijnen? Aan de staatssecretaris de vraag, of de fiscus de financiering van PPS-samenwerking niet onnodig belemmert door deze te behandelen als onderhanden werk en niet als een door het consortium zelf voortgebracht bedrijfsmiddel, waarop mag worden afgeschreven.

Ik rond af. De leden van de VVD-fractie steunen het kabinetsbeleid ondanks de kritische noten van harte. Het is niet een conservatief, maar een progressief beleid, dat erop is gericht welzijn en welvaart óók op termijn veilig te stellen. Wij zijn benieuwd naar de reacties van de minister en de staatssecretaris.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik had het zo druk met het maken van aantekeningen over hoe ik bijvoorbeeld op collega Biermans moest reageren, dat mijn hele verhaal in de war is geraakt. Ik heb de blaadjes weer even moeten sorteren om een heel vreemd verhaal te voorkomen.

Afgelopen jaar bij de financiële beschouwingen nodigde collega Platvoet mijn partij uit, rond Prinsjesdag een tegenbegroting te leveren. Het was hem namelijk opgevallen dat de minister van Financiën mijn partij als soberste linkse partij prees, die niet steeds maar een tandje bijzette op het financieringstekort om haar wensen gerealiseerd te krijgen. En in alle collegialiteit vroeg collega Platvoet zich natuurlijk af of dat wel waar was, een partij die zo links en toch zo sober kon zijn. Effe checken, dacht hij.

Wij zijn graag collegiaal. Dus, dit jaar lag er een alternatieve begroting van de SP, afgestempeld en al door het Centraal Planbureau. En naar ik aanneem, als zodanig tot tevredenheid van de minister van Financiën, want het begrotingstekort dat de regering voor haar rekening neemt, is hetzelfde als dat waarop volgens het CPB de alternatieve begroting van de SP uitkomt. Wederom dus geen gerommel met de derailleur, maar gewoon een kwestie van een andere krachtverdeling, van een andere verwerving en verdeling van middelen. Ik zal speciaal voor de heer Terpstra nog even uitleggen hoe wij het hebben gedaan, want het is fijn dat de woordvoerder van de grootste coalitiepartij nú en de grootste coalitiepartij stráks, tenzij Wilders haar voorbijgaat, weet hoe het werkt met die alternatieve begrotingen.

Hetzelfde begrotingstekort aanhouden als de regering doen wij niet omdat wij zo hechten aan het Stabiliteitspact. Dat heeft ook geen zin, want dat pact was dood en begraven op het moment dat Frankrijk en Duitsland dag met het handje zeiden tegen de 3%-tekortnorm. Ik weet dat de minister van Financiën dat anders zou willen, maar kan hij, in de beslotenheid van deze Kamer – er is toch niemand bij – niet gewoon zeggen dat in de Europese Unie de wet geldt dat grote landen meer gelijk willen zijn dan kleine landen, en dat wij daaraan onze conclusies moeten verbinden?

Ook al is het Stabiliteitspact dood, wij als SP laten het tekort in onze alternatieve begroting niet verder oplopen dan het kabinet doet, en wel omdat wij ons met het kabinet realiseren dat elke euro die wij vandaag boven ons budget uitgeven, op enig moment zal moeten worden terugverdiend. En als wij het niet doen, moeten de generaties na ons het doen. Als wij nu wat al te gul met hun centen omspringen, hangen er straks bij onze kinderen en kleinkinderen hooguit fotootjes van ons op het dartbord.

Laat ik hier ook aangeven, dat voor ons niet de hoogte van het tekort, maar het rendement van de investeringen maatgevend is. Landen met de kleinste staatsschuld zijn doorgaans niet de meest florerende. Een begrotingstekort op zich zegt weinig. Vraag het maar aan de Amerikanen!

Zalmse zuinigheid is op zich geen verkeerde eigenschap. Wij hebben dat vorig jaar ook al aangegeven. Welbeschouwd is het eigenlijk raar, dat wij in een zo rijk land als het onze, geld tekortkomen om onze wensen te honoreren. Leg dat maar eens uit aan de bevolking van Mauritanië of Namibië. Wij zwemmen in het geld en klagen nog over tekorten. Structureel is naar de mening van mijn partij een streven naar een balans en zelfs een overschot alleszins verdedigbaar. Iets anders overhouden dan een vette schuld voor je kinderen en kleinkinderen is toch een stuk aardiger.

Maar, voor ons is zuinigheid een deugd en gierigheid een ondeugd, zoals mijn collega Van Raak vorig jaar hier vertelde. Gierigheid betekent verkeerde, ontspoorde zuinigheid. Een samenleving die onvoldoende onderhouden wordt, verbrokkelt en verloedert en een noodgedwongen grote renovatie straks kost altijd meer dan periodiek onderhoud nu. Wij vinden dat de regering zuinig lijkt, maar gierig is. Haar beleid wordt naar eigen zeggen ingegeven door haar hervormingsagenda, waarmee zij haar structurele verbouwingsplannen voor onze samenleving bedoelt. In de Tweede Kamer heeft mijn partij al aangegeven, dat het volgens ons niet zozeer om renoveren als wel om amoveren gaat, niet om verbouwen, maar om afbreken. Op het Binnenhof zou een bord op zijn plaats zijn met de tekst "Hier sloopt Aart-Jan de Geus voor Gerrit Zalm" of "Hier sloopt het CDA voor de VVD". De laatste tekst kan worden aangevuld met "en ook voor D66", want ik begrijp na het laatste D66-congres dat dit kabinet eigenlijk de hervormingsagenda van de links liberalen aan het uitvoeren is. De regering investeert ten onrechte te weinig in zaken die vooral voor de komende generaties van belang zijn. Te weinig investeren in onderwijs, zorg en openbaar vervoer heeft straks voor onze kinderen en kleinkinderen ook een rekening tot gevolg! Wat hebben de mensen die na ons komen aan de mededeling: daar staat de spaarpot, als het huis waarin die spaarpot staat in verval verkeert en de stabiliteit ervan in gevaar is?

Met onze alternatieve begroting gaven we aan dat het ook anders had gekund. Ik zeg dat ook tegen de heer Terpstra. Met hetzelfde geld geven wij meer aandacht aan een eerlijker inkomensverdeling en handhaven wij de maatschappelijke solidariteit, ook in de toekomst. Daarmee leveren wij het schild waarover de heer Terpstra spreekt, maar waarbij hij niet de centen legt. Mijn partij investeert beduidend méér in zorg en onderwijs, wat ook meer banen oplevert. Omdat dat niets voor niets gaat, investeren we beduidend minder in zaken zoals offensiefmateriaal van defensie en we maken geen haast met het afronden van grote infrastructurele projecten, ook al omdat deze na afronding ons nog meer geld gaan kosten. Mijn voorstel is om de Betuwelijn nu al aan te melden voor de werelderfgoedlijst. Misschien wordt die dan in de toekomst een winstgevende zaak. De piramides in Egypte doen het wat dat betreft immers ook niet slecht!

Als onze alternatieve begroting uitgevoerd zou worden, zouden mensen met de laagste inkomens in 2005 niet armer maar juist een beetje rijker worden. Uitvoering van onze begroting zou leiden tot lagere huren, een verbeterde huursubsidie, beter openbaar vervoer en een ruimer pakket en geen no-claimkorting in de zorgverzekering. Dat leveren wij allemaal, mijnheer Terpstra. Onze begroting levert ook 12.000 extra banen op, geeft meer ruimte aan jeugdzorg, maatschappelijke opvang en kinderopvang, om maar wat zaken te noemen waarvoor uw collega Van Leeuwen met ons zo graag pleit, mijnheer Terpstra. Wij helpen de duurzame landbouw alsmede de culturele voorzieningen. Wij gaan niet prutsen met het grijs kenteken en komen ook niet aan ontslagvergoedingen van mensen die altijd hard gewerkt hebben. Wel halen we wat geld weg bij mensen die er toch al te veel van hebben. Ook hier geldt de eerste Wet van Gossen van het afnemend grensnut. Daarom kun je daar gemakkelijk wat geld weghalen. Ik hoor daar straks graag collega Terpstra over. Wij doen dat ook door de hypotheekrente wat anders aan te pakken en het woningforfait wat te verhogen. Verder toppen wij de fiscale facilitering van de pensioenopbouw af boven anderhalf keer modaal en we maken de AWBZ-heffingen wat eerlijker. Is dat allemaal slecht, deugt dat allemaal niet, mijnheer Terpstra?

De verdere verlaging van de vennootschapsbelasting voeren wij niet door, maar af. De miljoenennota meldt dat er in de EU sprake is van een dalende trend in de vennootschapsbelasting en zegt dat wij daarin maar moeten meegaan. Tegelijkertijd geeft de miljoenennota ook aan dat Nederlandse lucratieve regelingen door andere landen gekopieerd zijn. Is dat een geval van eigens schuld, dikke bult? Hadden wij dat niet gedaan, dan waren zij niet zo wijs geworden, hadden wij de vennootschapsbelasting niet hoeven te verlagen en had de minister van Financiën meer geld gehad. Ik vind de verlaging van de vennootschapsbelasting een voorbeeld van verwennerij, mijnheer Biermans. Weet u wie er verwend zijn in dit land? De grote ondernemers en de rijke lui. Die zijn verwend. Wij hebben gezegd: Blijf lekker zitten, je hoeft minder belasting te betalen en je krijgt ook nog een exorbitante beloning. Als u het daarmee oneens bent, hoor ik dat graag. Ik herhaal: grote ondernemers en rijke lui zijn in twee opzichten verwende mensen geworden.

Ik kan nog wel verdergaan met aan te geven hoe het allemaal anders en beter zou kunnen voor hetzelfde geld, althans naar de mening van mijn partij. Maar er is een probleem met onze alternatieve begroting: de minister van Financiën wil haar niet overnemen. Zomaar niet. Dat heeft hij in de Tweede Kamer al gezegd. Ik denk niet dat hij vandaag hier zal zeggen: Ik heb er nog eens over nagedacht, Kox, wij doen het toch maar. Dat is natuurlijk lastig. Het was wel even schrikken voor ons, na al het voorbereidende werk! Maar eigenlijk wisten we het vorig jaar al toen de minister hier aan mijn collega Van Raak uitlegde dat het niet om centen maar om meningen ging.

Een begroting is geen centenkwestie, het een politieke kwestie. Deze regering kiest onder aanvoering van deze vice-premier voor een neoliberale koers en dat is allemaal terug te vinden in de begroting. Wie kiest voor meer markt en minder overheid, kiest voor meer vrijheid voor ondernemingen en voor minder rechten van werkenden en mensen zonder werk. Dat laatste was volgens mij het echte onderwerp van de clash tussen regering en vakbonden. Naar mijn bescheiden mening wilden de premier en de vice-premier gewoon afrekenen met de vakbonden. Dat past in een neoliberale visie. Dat hebben wij ook gezien in Engeland en in Amerika. Misschien kan de minister van Financiën het ook nog eens even uitleggen? Ik ben blij dat die poging mislukt is dankzij het toedoen van 300.000 mensen op het Museumplein.

Typerend zijn de pleidooien in de miljoenennota om het arbeidsaanbod te vergroten. Als je het goed leest, is dat niet om mensen aan het werk te helpen, maar om de lonen laag te houden en de winsten hoger te maken. Arbeidsschaarste is in de ogen van ondernemers immers een dure zaak. In dat licht moeten we naar mijn mening het gehamer van de regering zien op het vergroten van de arbeidsparticipatie. En wat te denken van het verhaal over de arbeidsproductiviteit? Het verhaal dat men het in Amerika beter doet, is zo lang als het breed is. Ais je langer werkt, heb je meer productie. Dat is nogal logisch, maar de arbeidsproductiviteit per uur per man hoort hier zeker niet tot de treurige gevallen van de wereld. Wij zijn goed bij de pinken wat dat betreft. Wellicht kan de minister van Financiën ons dat nog even uitleggen en enige relativering aanbrengen in de verwijzingen naar Amerika? In mijn beperkte economische visie maken de Amerikanen er een potje van. Het is geen kunst om zo groot te worden als je leeft op de pof van de hele wereld. Door de enorme begrotingstekorten die Amerika zich permitteert, staat de euro zeer sterk ten opzichte van de dollar en dat beperkt onze exportpositie. Ondertussen maken wij onze rijke ondernemers rijker, zodat zij geld aan de Amerikanen kunnen uitlenen. Zo financieren wij onze eigen ondergang. In het beroemde boek Geschiedenis van de Nederlandse Stam wordt uitgelegd dat wij dit in de 18de eeuw ook zo deden. Toen leenden wij al ons geld uit aan de Engelsen, zodat de Engelsen ons een kopje kleiner konden maken. Ik vraag de minister van Financiën of hij enige parallel ziet tussen de geschiedenis van toen en nu.

De miljoenennota bevat het verwijt dat ondernemingen te lang een te grote interne arbeidsreserve hebben aangehouden. Betekent dit dat de regering vindt dat onze ondernemers te sociaal en te weinig liberaal zijn? Hadden zij de mensen al eerder moeten ontslaan omdat dit beter geweest was voor de Nederlandse economie?

Uit alles blijkt dat deze regering zich laat leiden door dogmatiek, niet door arimethiek. In tegenstelling tot wat we hier horen, onder andere in de voortreffelijke maidenspeech van de heer Thissen, is dit geen boekhouderskabinet maar een ideologisch kabinet. Inderdaad, de minister van Financiën heeft zich ontwikkeld van pragmaticus tot politicus. Niet elke verandering is echter een vooruitgang!

Ik heb geen zin om hier te gaan zitten mopperen dat het allemaal stank voor dank is dat wij een alternatieve begroting hebben gemaakt en de minister haar niet heeft overgenomen. Zo gaat dat nu eenmaal in de politiek. En wie weet, wellicht hoeft de oppositie van nu volgend jaar niet eens een gezamenlijke tegenbegroting te maken. Misschien mogen we dan wel de échte begroting maken en kan de huidige minister van Financiën daarop commentaar leveren vanuit zijn nieuwe positie.

Kabinetten vallen helaas nooit door anderen, zelfs niet door ons. Kabinetten vallen altijd door zichzelf. Interne verdeeldheid is een voorwaarde en die voorwaarde lijkt aardig te worden vervuld, ook op het terrein van de financiën. Vandaar dat ik even vroeg naar het verschil in appreciatie tussen CDA en VVD van het sociaal akkoord. Als ik zie hoe de regering, de afzonderlijke bewindslieden en de drie regeringspartijen de laatste maanden met elkaar omgaan, constateer ik enig verdeeldheid, ook op financieel vlak. Ik doel nu dus niet op de hoogoplopende discussies over de gekozen burgemeester en zelfs niet op de godslastering. Want wat je ook over God kunt zeggen, financieel gezien is hij budgettair neutraal. Dat klopt toch? Voor gelovigen is God overal, alom en overvloedig aanwezig. Dat is economisch gezien geen plus of geen min. Ik doel echter niet op die discussie maar op de verdeeldheid over de begroting zoals die bleek aan de overkant van het Binnenhof tussen de regering en de coalitiefracties. Die heeft uiteindelijk geleid tot een versleuteling van de regeringsbegroting met 1 mld op een achternamiddag. Ik wil graag horen of de minister van Financiën toen hij dit vernam in de beslotenheid van zijn kamer in de buurt van opmerkingen zoals bedoeld in artikel 147 is gekomen, of vond hij het allemaal maar normaal wat de heer Verhagen en consorten toen deden?

Hoe denkt de minister zijn begroting rond te krijgen? Is die helemaal op orde? Hoe groot is het gat van het Museumplein? Kan de minister ook reageren op wat ik tijdens de laatste NAVO-assemblee even tussendoor te horen kreeg, namelijk dat de eisen die de zogenaamde Europese grondwet stelt op het gebied van veiligheid en defensie ten minste 50 mld euro zullen vergen? Welke gevolgen heeft dat voor Nederland, of wordt daarmee nog geen rekening gehouden?

Deze Kamer heeft het gemakkelijk: zij hoeft alleen maar "ja" of "nee" te zeggen tegen de miljoenennota. Zeggen wij hier in meerderheid "nee", dan heeft de minister een probleem; zeggen wij hier in meerderheid "ja", dan heeft de samenleving een probleem. De keuze is hard maar eenvoudig, zo lijkt het. Laat de bewindslieden proberen ons van hun gelijk te overtuigen. Het is een zware klus, maar "nee" heb je en "ja" kun je krijgen.

De heer Schuyer (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek ook namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.

Bij de vorige week gehouden algemene politieke beschouwingen heeft de minister-president melding gemaakt van een heel voorzichtig herstel van de economische situatie in ons land. Het accent dient volgens mijn fractie te liggen bij het begrip voorzichtig. Want ook al is dit pril herstel waarneembaar, het steekt af tegen de ontwikkelingen die buiten de Europese zone plaatsvinden. Het herstel in Japan is steviger en de groei in de Aziatische regio neemt wellicht iets af, maar is niettemin nog steeds imposant te noemen. Binnen de Europese zone hangt Nederland zeker niet onderaan, maar zit ook niet in de kopgroep. Nederland zit onder het midden. Vroeger was Nederland voor wat zijn economische ontwikkeling betreft gekoppeld aan Duitsland en nu aan het Europa van de 25. Dat is voor ons een gunstige omstandigheid. Immers, de grootste economie van de Eurozone, de Duitse, heeft binnen het Europese kader nog extra problemen. Aan de andere kant is Duitsland zo dominant voor de Nederlandse markt dat de problemen daar afstralen op Nederland en bijvoorbeeld minder op een Euroland als Griekenland.

Bij dit alles komt ook de discussie over de dure euro ten opzichte van de dollar. Ik plaats bij dit laatste altijd wel de kanttekening dat de start van de euro lag rondom de $1.16 en dat het vergelijken met het diepste punt, ongeveer $0.83 cent, een oneigenlijke vergelijking is. Maar goed, op dit moment hebben we met de realiteit van die dure euro rekening te houden. Hoewel voorspellingen op het terrein van de economische ontwikkelingen buitengewoon onzeker zijn, moeten er heel wat ingrepen plaatsvinden om het perspectief van een stevig groeiende economie in het zicht te houden. Het kabinet heeft dat onderkend en voorstellen gedaan om de problematiek te lijf te gaan.

Inmiddels is een deel van die voorstellen weer enigszins afgevlakt. Ik heb vorige week al gesteld dat daaraan een risico verbonden is. Immers, als de nu voorgestelde ingrepen in de duur van het arbeidzame leven, in de sociale zekerheid en in de pensioenopbouw niet voldoende blijken, staan we over enige tijd weer voor pijnlijke keuzes. Ik hecht eraan dat de minister van Financiën daarbij eens wat uitvoeriger stilstaat. Wat is zijn verwachting voor bijvoorbeeld de komende vijf jaar? Zal hetgeen nu is afgesproken voldoende blijken voor de oplossing van de vraagstukken waar we dan voor staan?

In het voorgaande noemde ik het bestaan van de euro voor de Nederlandse economie een uiterst positief aspect. Het is verstandig als de minister ook daarbij eens uitvoerig blijft stilstaan. Immers, er is in de bevolking wel een sentiment dat het allemaal door Europa komt en dat we vroeger de harde gulden hadden. Met het oog op het aanstaande referendum over de Europese grondwet is het goed om dat type sentimenten ook nadrukkelijk met de feiten te bestrijden. Naar de mening van mijn fractie is het bestaan van de euro en het lidmaatschap van de tien nieuwe lidstaten economisch voor ons land alleen maar positief te duiden. De heer Rabbinge zei daar ook iets over. Immers, er is een afzetgebied ontstaan voor ongeveer 500 miljoen mensen en daarmee is het, althans met gunstige ontwikkelingen en de juiste ingrepen, mogelijk om de concurrentie aan te gaan met economische activiteiten die voor een miljard of meer mensen werken.

Zo er ooit een argument gevonden zou moeten worden om financiële beschouwingen in de Senaat te combineren met de belastingvoorstellen, dan is het wel dit jaar. Immers, de plannen zoals bij prinsjesdag gepresenteerd zijn door de uiteindelijk toch bereikte overeenstemming met de sociale partners aanmerkelijk bijgesteld. De exacte consequenties zijn voor ons op dit moment nog nauwelijks in zijn geheel te overzien. Het gevolg is dat wat de fractie van D66 betreft deze algemene financiële beschouwingen nogal een steriel karakter hebben. In het voorgaande heb ik weliswaar enkele aspecten aangestipt van meer mondiale aard, maar ook daarvoor geldt dat het denken uitgaat van de situatie van dit moment, terwijl bekend is dat die situatie zich niet zal voordoen. De olieprijs en de ontwikkelingen in het Midden-Oosten – om nog weer twee andere punten te noemen – kunnen de perspectieven in één klap een geheel ander aanzien geven. Juist voor de voorstellen die het kabinet doet voor de dekking van de begroting 2005, geldt dat in mindere mate. Immers, die voorstellen zijn gebaseerd bijvoorbeeld op sociologische ontwikkelingen die moeilijk te ontkennen zijn en ook niet in een handomdraai er anders komen uit te zien. Het is daarom verstandig om ook bij de algemene financiële beschouwingen aandacht te besteden aan de belastingvoorstellen, ook al krijgen we daarvoor later nog de gelegenheid in meer specifieke zin.

Eigenlijk is op dit moment alleen de vraag relevant, of wij het over de richting van het beleid eens kunnen zijn. En het antwoord daarop is "ja". Veel van de argumenten zijn uiteraard door de regering zelf genoemd onder andere de noodzaak dat meer mensen aan het werk blijven en de noodzaak het sociale stelsel en het zorgstelsel te behouden op een niveau dat ook de financieel zwakken in de samenleving kunnen rekenen op een vangnet. Dat dit vangnet er anders uit komt te zien dan nu het geval is, is onvermijdelijk en behoeft nog geen dramatische gevolgen te hebben. Zeker nu de polder toch weer zijn werk heeft gedaan, geldt dat het schokeffect wel is geëlimineerd. Het is wel de vraag of wij alle veranderingen ook verbeteringen zullen vinden. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de aanpak niet zo krachtdadig is dat gesteld kan worden dat we in één keer door de zure appel heen bijten. Dat zou betekenen dat we volgende jaren weer het risico lopen fors te moeten bijstellen met alle mogelijkheden van nieuwe arbeidsonrust. Zover we nu kunnen nagaan, is gelukkig wel het beginsel van de individualisering gehandhaafd. Hoe dit in de praktijk gaat functioneren, is in de schoot der toekomst verborgen. Stortingen van werkgevers in collectief beheerde pensioenfondsen bijvoorbeeld kunnen op persoon direct worden opgevraagd om daarmee zelf voorzieningen te treffen of om het geld aan andere zaken te besteden. Zien we dit juist, zo vraag ik de bewindslieden. En vreest de regering niet dat dit element van het beleid leidt tot een behoorlijke stijging van de administratievelastendruk voor de bedrijven en ook voor de fiscus? Ook op deze vragen ontvangen wij graag een gedocumenteerd antwoord. Trouwens dit is maar één aspect waarbij wij zorg hebben over het beleid inzake de vermindering van de administratievelastendruk. Kan de regering een overzicht overleggen waar nu precies de administratievelastendruk vermindert en waar deze toch enigszins zal gaan toenemen? In dit verband is het zinvol om daarbij ook de positie van de lokale overheid te betrekken.

Veel van het beleid kan in de samenleving alleen geaccepteerd raken als ook datgene wordt aangepakt dat in algemene zin op weinig begrip kan rekenen. Ik doel op twee aspecten die meestal kernachtig worden aangeduid. Ten eerste is dat de "graaicultuur"en ten tweede de constatering dat veel sociale en subsidieachtige uitkeringen terechtkomen bij mensen die deze eigenlijk niet nodig hebben. Erkend moet worden dat de overheid beperkte middelen heeft om het graaien tegen te gaan. Bovendien wordt iets soms wel graaien genoemd dat toch genuanceerd moet worden benaderd, omdat bijvoorbeeld de beloningsstructuur van organisaties daarbij een rol speelt. Als men als uitgangspunt wenst te nemen het salarisniveau van de minister-president, moet daarbij wel worden meegenomen dat dit kabinet, met onze volledige instemming overigens, voor elke volgende ministersploeg een verhoging van 30% ten opzichte van het huidige niveau heeft vastgesteld. Met dat uitgangspunt voor ogen wordt heel wat minder als onaanvaardbaar hoog gekwalificeerd dan veel mediaberichten ons willen doen geloven. En de collega's aan de overzijde houden ons inziens ook wel erg weinig rekening met dit feit in hun reacties. Dat alles neemt niet weg dat we de regering willen complimenteren met haar beleid om onredelijke beloningsstructuren aan te pakken.

Bij het tweede aspect, te weten dat uitkeringen vaak terechtkomen bij hen die het niet in de eerste plaats nodig hebben en dat zij die het wél nodig hebben veelal de weg onvoldoende kennen om er gebruik van te maken, ziet men in de opstellingen van partijen beweging. Het meest recente voorbeeld daarbij is uiteraard de uitspraak van minister Dekker over de hypotheekrente. Wij vonden die uitspraak overigens buitengewoon genuanceerd. Er wordt immers inderdaad veel over de hypotheekrente verhaald, zonder dat daarbij het totale palet precies in ogenschouw wordt genomen. Je kunt wel zeggen dat het 11 mld kost, maar daartegenover staan ook opbrengsten die daaraan rechtstreeks toegerekend dienen te worden. Het is niet de eerste keer dat mijn fractie stelt dat er nauwkeurig studie van moet worden gemaakt en in vorige beschouwingen heb ik daartoe ook aanzetten gegeven. Om het eigen woningbezit te stimuleren, heb ik de suggestie gedaan om te bekijken of de btw op nieuwbouw niet zou kunnen worden afgeschaft. Dat systeem wordt gehanteerd in Duitsland.

Op hetzelfde vlak begeeft zich de discussie over de fiscalisering van de AOW. Het is onweerlegbaar dat de generatie die binnenkort van de AOW gebruikmaakt, aanmerkelijk méér aanvullende pensioenopbouw heeft. Men kan wel de stelling aan dat de AOW aanvullend bij die opbouw gaat geworden. Dat én het fiscale regime voor ouderen zijn op hun noodzaak te bezien. Deze beide onderwerpen zijn moeilijk in verband te brengen met nivellering. Immers, het gaat bij de AOW niet meer om werkenden en bij de hypotheekrente gaat het om de vraag of het wel terecht is dat er sprake is van fictief inkomen – het woongenot – en daarom de kosten van verwerving van dat inkomen kunnen worden afgetrokken. Dat je een systeem handhaaft dat eigen woning bezit blijft stimuleren, staat voor mijn fractie overigens niet ter discussie. Dat er geen sprake zou zijn van nivellering, geldt echter in veel mindere mate voor variabele kinderbijslag, studiefinanciering en in zekere zin ook huursubsidie. Vandaar dat deze in het bijzonder met voorzichtigheid dienen te worden bezien. Immers, de vergroting van de wig tussen zij die werken en zij die een uitkering hebben, dient te worden bevorderd. Mijn fractiegenoot Bakker heeft daarin in de Tweede Kamer een duidelijke positie gekozen. Het is niet nodig die hier nog eens te herhalen.

Bij dit alles doet zich wel de vraag voor, waarom deze kwesties in de aandacht staan. Voor veel partijen zal het antwoord zijn: om de overheid een groter budget toe te vertrouwen. Natuurlijk is dat niet ondenkbaar, maar voor de fractie van D66 is er een andere overweging. Wij hebben op deze plaats al jaren gepleit voor een flat tax en daarvoor is het nodig ruimte te maken. Overigens is de ontwikkeling naar een vorm van flat tax al voor een deel ingezet als je naar de tariefopbouw kijkt.

De aanpak die het kabinet kiest bij de vennootschapsbelasting, heeft onze steun. Het past in het systeem om de concurrentiepositie van ons land te verstevigen. Dat is ook nodig voor het herstel van de economie. De staatssecretaris heeft aan de overzijde terecht opgemerkt dat hier sprake is van een brede Europese problematiek. Immers, geen land is erbij gebaat om de race naar de bodem van de schatkist te moeten gaan. Wat heeft Nederland nu tijdens het voorzitterschap precies gedaan om dat ten minste bespreekbaar te krijgen? En hoe zijn de afspraken met het Luxemburgse voorzitterschap op dit dossier? Eigenlijk geldt hetzelfde voor de successieproblematiek. Op dit moment is er een goed beleid in de steigers gezet voor de erfopvolging. Volgens mijn fractie is de problematiek van het successierecht echter méér dan dat. Ik heb bij het debat over het nieuwe belasting stelsel in 2000 wel gesteld dat er meer mensen kapitaalvlucht realiseren vanwege de successie dan vanwege de toen aanwezige vermogensbelasting. Hoe zien de bewindslieden dit en zijn er cijfers voorhanden die deze stelling zouden kunnen onderbouwen?

Tot slot nog een kort woord over het EMU-saldo en onze nettobetalingspositie. Wij steunen het kabinet om een plafond af te spreken over de nettobetalingspositie. Eigenlijk kunnen we ons niet goed voorstellen dat dit er niet zou kunnen komen indien er goed overleg wordt gevoerd met de Europese partners. De manier waarop een en ander naar de samenleving moet worden gecommuniceerd, dient afgewogen te zijn. Ik sluit mij in dezen aan bij de opmerkingen van de heer Rabbinge. Hij geeft heel nadrukkelijk aan dat er enorme inkomsteneffecten zijn voor een open economie als de onze die tot de grootste behoort en heel veel winsten maakt die op zichzelf niet zichtbaar zijn in dat EMU-saldo. Het is enigszins appels met peren vergelijken. Daarom pleiten wij ook voor een plafond. Met name in de voorlichting aan mensen over de Europese constitutie is het nuttig om niet alleen dat element te benadrukken, maar ook te wijzen op de winsteffecten die een open economie als de Nederlandse heeft op andere terreinen en die niet direct in dat EMU-saldo te zien zijn. De manier waarop een en ander naar de samenleving wordt gecommuniceerd, dient dan ook afgewogen te zijn. Op dit punt valt er nog wel wat te verbeteren. Nu wordt te gemakkelijk het sentiment bespeeld van een te duur en een over de balk smijtend Europa. Daar hebben we kritiek op en we dringen er bij de bewindslieden op aan, die toon te matigen in het belang ook van het sentiment bij het komende referendum.

Het staatje ten aanzien van het EMU-saldo op blz. 16 van de miljoenennota laat zien dat er langs de grens gelopen wordt. In het licht dat we langs die grens niet de enigen zijn, is dat acceptabel. Als we goed zijn geïnformeerd, is 0,7% van het EMU-tekort toe te schrijven aan de uitgaven bij de lagere overheden. Is dat juist? Kunnen de bewindslieden daarvan de systematiek nog eens uitleggen? Ik heb begrepen dat er veel op dit terrein aan de definities ligt. Als dat inderdaad zo is, is er toch al!e reden om hieraan extra aandacht te geven. Want het aftrekken van 0,7%, zou de situatie op dit dossier in een klap een geheel ander aanzien geven.

Voorzitter. Wij wachten met belangstelling de beantwoording af.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Een van de mooie kanten van deze Kamer, zo merk ik op namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP, is dat er geen noodzaak is om bij de financiële debatten met een tegenbegroting te komen. Dat scheelt ons een hoop werk. Dat zeg ik ook tegen collega Kox die zo-even hier de tegenbegroting van de heer Marijnissen aanbeval. Dat mag hij natuurlijk doen, maar ik behoud liever mijn zelfstandigheid, zelfs tegenover mijn eigen fractie aan de overzijde van het Binnenhof.

Belangrijker is dat wij ons geheel kunnen concentreren op onze controletaak. Deze gedachten ontsprongen mij toen ik, al bladerend door de Handelingen van het parallelle debat in de Tweede Kamer, ontdekte hoeveel discussietijd er daar was besteed aan de tegenbegrotingen van de meeste oppositiefracties, waarvoor ik overigens waardering heb, laat daarover geen misverstand bestaan. Toen realiseerde ik mij dat de minister van Financiën een groot voorstander van tegenbegrotingen moet zijn. Immers, elke minuut daaraan besteed, leidt af van de aandacht voor zijn stukken. Zelfs op het terrein van financiën kennen wij Machiavelli! Ik zie aan de minister van Financiën dat hij deze observatie herkent.

Goed dus dat er nog een Eerste Kamer is waar de minister de volle aandacht kan krijgen en waar de details achterwege kunnen blijven. Voor dat laatste is alle reden, want er is de laatste tijd opvallend weinig aandacht voor de algemene lijnen. Daarnaast ontbreken er op dit moment economen van naam met een bredere maatschappelijke oriëntatie die ons via een zogenaamd economendebat kritische zin kunnen bijbrengen. Dat kunnen wij echter de minister moeilijk verwijten. Wat dan overblijft, is de steriele discussie over de verplichtingen ingevolge het Groei- en Stabiliteitspact en de onderdelen van de jaarlijkse ombuigingen.

In werkelijkheid is er echter veel aan de hand, maar dat krijgt te weinig kritische reflectie. Zijn wij écht bereid het zo genaamde Rijnlandmodel in te ruilen voor het Angelsaksische? Zij wij echt bereid kritisch te kijken naar de oorzaken van de stagnatie in ons land, zin en onzin van loonkostenmatiging, het gebrek aan vertrouwen in onze economie, de retoriek of de werkelijkheid van de kenniseconomie en de financiële relatie met de decentrale overheden? Ik zou het op prijs stellen wanneer de minister in dit debat eens in algemene zin zou willen reflecteren op deze thema's waarop ik in het vervolg van mijn betoog ook zelf zal ingaan.

Ik begin met het eerste, het sociaal-economische model dat wij passend en wenselijk achten. In feite ging daar ten dele ook de strijd met de sociale partners over. Dat de vakbeweging hieraan nieuw zelfvertrouwen heeft ontleend, acht ik een goede zaak met het oog op het zo noodzakelijke evenwicht binnen onze maatschappelijke polder. Het sociaal akkoord van begin november is, zo formuleerde het SER-kroonlid Paul van der Heijden in de NRC van 12 november, een rite de passage van een samenleving die zich ontwikkelt van een collectieve industriële samenleving naar een individuele kennissamenleving. Zo geformuleerd mag deze overgang als vrijwel onvermijdelijk worden gekenschetst, maar er is wel degelijk ruimte voor een eigen afweging tussen individualisme en solidariteit. Van der Heijden wijst erop dat collectieve arrangementen ook voordelen hebben. Voor de werkgevers blijven bijvoorbeeld de transactiekosten laag en voor de werknemers ontbreekt de noodzaak telkens weer ingewikkelde individuele afwegingen te moeten maken voor hun sociale zekerheidspakket.

Herkenbaar is ook zijn pleidooi om cruciale afspraken over loon, pensioen en vakantie niet op ondernemersniveau te maken, maar per sector. Daarmee wordt ook een halt toegeroepen aan het opdringen van Angelsaksische arbeidsverhoudingen, waarin de individuele onderneming en daarbinnen de aandeelhouder zo centraal staan. Als op andere fronten stelling wordt genomen tegen het opdringen van vreemde culturele expressies – een woord van mevrouw Verdonk – dan ook hier! Nederlanders zijn bereid een deel van hun rechten en plichten collectief te regelen, omdat ze waarde hechten aan de notie van solidariteit. Het kabinet zou daar aansluiting bij moeten zoeken. Wil de minister hierop reageren en wil hij daarbij meenemen de stand van zaken in de gedachtevorming binnen het kabinet over een tijdelijke buitenwerkinstelling van de algemeenverbindendverklaring ten aanzien van sectorale CAO's? Is met het sociaal akkoord die dreiging nu van de baan of lagen er meer principiële overwegingen ten grondslag aan de eerder geuite dreigementen terzake?

Ik wil proberen nog een spa dieper te steken. Dit kabinet is geobsedeerd door internationale ranglijstjes met allerlei cijfers waar het met enige zelfkwelling voortdurend ontwaart dat Nederland het toch zo slecht doet. Ik vraag mij af of het kabinet zich wel realiseert dat dit permanente gesomber een self-fulfilling prophecy kan worden. Om nog even in de Engelse taal te blijven: een prophecy van een race to the bottom. Ik ben ervan overtuigd dat mensen hier nerveus van worden en terecht, want het leidt tot een voortdurende onzekerheid over elementaire zaken als de financiële toekomstverwachting, de pensioenvoorziening, enz., enz. Het netto effect is een gebrek aan vertrouwen dat zich vertaalt in terughoudendheid bij investeringen en consumptie. Het kabinet zou zichzelf eens de vraag moeten stellen of het daar niet mede debet aan is. Ik hoef deze minister niet uit te leggen – zeker niet na enkele andere woordvoerders voor mij – dat economie voor een niet onbelangrijk deel psychologie is. Welnu, begrijpt hij dan niet dat de burger bij al deze onheilsverhalen het zekere voor het onzekere neemt en massaal gaat sparen in plaats van investeren? De burger weet niet waar hij aan toe is en dat komt deels omdat het kabinet hem niet uitlegt dat er goede gronden zijn om enig vertrouwen in de toekomst te hebben. Waar komt die onzekerheid van het kabinet vandaan? Ik veronderstel omdat het er niet meer in gelooft dat er nog enige nationale ruimte bestaat om de eigen verzorgingsstaat zelfstandig vorm te geven. Dit kabinet roept van de Nederlandse economie het beeld op van een stuurloze roeiboot op de oceanen van onze globaliserende economische stromingen, waarbij het overlevingsrecept is het zoveel mogelijk ballast overboord gooien om de zaak drijvende te houden. Daarom wordt zo gehamerd op loonmatiging, wordt de vennootschapsbelasting fors verlaagd en wordt de structuur van ons arbeidsbestel en de onderneming gestroomlijnd naar Amerikaans recept.

Wat zijn echter de feiten? Volgens de OESO is de belastingdruk in de rijkste landen de laatste drie decennia fors gestegen – in de Europese Unie zelfs van 33 naar 41% – heeft de globalisering niet geleid tot convergentie van belastingregimes en zijn in de OESO-landen de uitgaven voor de sociale zekerheid met enkele procentpunten gestegen. Kortom, er is blijkbaar geen dwingende noodzaak voor een afbraak van de verzorgingsstaat of een collectief arrangement met een andere benaming, want ook ik ben de term "verzorgingsstaat" om meer dan één reden allang beu, maar dat is een kwestie van terminologie. Nog even terugkijkend: alleen de sterk toegenomen ongelijkheid in de inkomensverdeling is een negatieve post.

Waar het om gaat, is dat er kennelijk iets mis is met het verhaal van de noodzakelijke beleidscompetitie, de daarbij behorende belastingafbraak en de race to the bottom. En toch is dat het deprimerende verhaal van dit kabinet. Ik houd er niet van, zoals het kabinet in de miljoenennota om de haverklap doet, selectief met voorbeelden te komen van landen waaraan wij ons zouden moeten spiegelen. Het gezonde verstand zegt dat bedrijven ons land niet automatisch verlaten na enkele negatieve fiscale prikkels. Dat zegt overigens niet alleen ons gezonde verstand, maar ook de werkelijkheid om ons heen. Er zijn veel meer vestigingsfactoren die tellen, en daarnaast is er het ervaringsfeit dat steeds meer bedrijven in de diensteneconomie dicht op hun afzetmarkt blijven zitten. Kortom: wees eens gewoon blij dat de Chinezen hun welvaart zien groeien, maar gebruik dat niet om de Nederlandse burger bang te maken. Er is daarom een alertheid op andere punten nodig. Ik denk aan de noodzaak van innovatie en het werken aan de kenniseconomie.

De heer Kox (SP):

Als ik hem zo hoor spreken, is de heer Van Middelkoop een man naar mijn hart.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daar was ik al bang voor.

De heer Kox (SP):

Ik deel met u die bezorgdheid over het feit dat onze regering zich zo bezorgd gedraagt. Je zult maar premier van Mali zijn en dit gesomber aanhoren. Die premier moet minstens denken: het valt hier in Mali best mee, want in Nederland gaat het allemaal veel slechter. Waarom gaat het zo? Onze minister van Financiën is toch niet de eerste de beste, zo hebben wij eerder gehoord tijdens een langdurig exposé. De minister heeft ervoor doorgeleerd en hij zit al lang in de politiek. Waarom doet hij het voorkomen dat het allemaal zo somber is in dit land, terwijl wij een van de rijkste landen zijn, waar het allemaal keurig loopt. De heer Van Middelkoop stelt die vragen wel aan de regering, maar hij heeft er zelf zeker ook over nagedacht.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Jawel, maar mijn eerste zorg is en blijft dat het kabinet door zijn uitstraling mede debet is aan het sombere zelfbeeld dat wij hebben gekregen. Dat zelfbeeld vertaalt zich weer in onvoldoende consumentenvertrouwen en minder investeringen.

De heer Kox (SP):

Dat begrijpt de minister van Financiën waarschijnlijk ook. Waarom doet hij het dan toch? Als u daar een oplossing voor hebt, dan weet ik weer heel wat meer. De minister van Financiën kan dan straks uitleggen of wij zijn psychologie goed hebben doorgrond.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik moet dan gissen, want de minister van Financiën moet die vraag allereerst beantwoorden. Het zou kunnen zijn dat hij te veel een markteconoom is. Markteconomen moeten altijd maar afwachten hoe vraag en aanbod zich tot elkaar verhouden. Zij hebben bovendien een redelijk negatief beeld van de rol van de overheid in de sociale economie. De markteconoom vindt het eigenlijk zonde van zijn goede geld – ik overdrijf een beetje – dat hij geld moet uitgeven aan bijvoorbeeld sociale zekerheid. Het zou kunnen. Laten wij het maar op de tafel van de minister van Financiën leggen, want daar moet het eigenlijke antwoord vandaan komen. Ik begrijp de prikkel van de heer Kox aan mij wel en die prikkel geef ik door aan de minister van Financiën. Wij hebben inmiddels voldoende narigheid op zijn tafel gelegd, maar daar zijn wij ook voor.

De heer Rabbinge (PvdA):

De heer Van Middelkoop typeert de minister als markteconoom, maar mikt de minister niet vooral op de macro-economische beschouwingen zonder te kijken wat er in de bedrijfstakken en bedrijven aan mogelijkheden ligt? Op het moment dat je daar specifiek naar kijkt, dan zie je dat juist daar de kracht zit. Dan kun je wél positieve verhalen houden, omdat je die kracht kunt benutten om goed te functioneren op de nieuwe markten in bijvoorbeeld China of India. De deprimerende verhalen van nu kunnen dan achterwege blijven. Ik leg dit nu aan de heer Van Middelkoop voor omdat hij zegt dat wij een alternatief moeten bieden. Ik leg het aan hem voor en vraag hem erop te reageren, waarna hij het kan doorgeven aan de minister van Financiën.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Als ik mij goed herinner, vraagt u opnieuw aandacht voor het verhaal van collega Rabbinge. Dat mag u doen, maar het is mij niet ontgaan dat u het kabinet iets vergelijkbaars verweet, namelijk: leg nu eens meer de nadruk op alle succesfactoren in onze economie. U noemde natuurlijk de agrarische industrie, nog altijd een van de grote succesfactoren in de internationale economie. Dat lag voor de hand en dat mag u doen. Ik denk dat wij op het niveau van de economische psychologie enigszins analoog opereren. Inmiddels heb ik al twee bijstanders. Ik zie dat de heer Schuyer gaat staan. Hij gebaart echter dat het voor iets anders is. Volgens mij is dit een toereikende ad-hoccoalitie om wellicht te proberen de minister van Financiën vandaag het pand iets anders te laten verlaten, dan hij is binnengekomen.

Ik ga even verder, met iets wat in het verlengde van deze interruptie zeer functioneel is. Er is een alertheid op andere punten nodig. Ik denk aan de noodzaak van innovatie en het werken aan de kenniseconomie. Het kabinet wil het budget voor de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk verhogen. Hoe staat het echter met het rendement van deze regeling? Is deze zo laag, namelijk 1 à 2% als wel wordt beweerd, en wordt die verhoging daadwerkelijk pas in 2007 ingevoerd? Dat is toch geen vertrouwenwekkende maatregel? Anders gezegd, wat doet het kabinet op dit punt met de Lissabon-agenda? Daarin staat dat overheid en bedrijfsleven samen 3% van het BBP moeten besteden aan wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling. We halen de 2% niet eens. Is dat voor een hoogontwikkeld land niet gewoon een systeemfout in ons uitgavenpatroon, van overheid en bedrijfsleven? Concreter: wat doet het kabinet met de aanbevelingen van het Innovatieplatform? De nota "Vitalisering van de kenniseconomie" werd onlangs niet naar buiten gebracht door de voorzitter van het platform, de minister-president, maar door SER-voorzitter Wijffels. Betekent dit dat het kabinet deze nota niet voor zijn rekening neemt? Dat zal toch niet waar zijn.

Dan wil ik graag eens horen wat nu precies de ratio is van het almaar benadrukken van het belang van loonmatiging. De minister zal het met mij eens zijn dat generieke loonmatiging niet meer van deze tijd is. Loondifferentiatie kan bijdragen aan de vermindering van bijvoorbeeld de schaarste aan technisch geschoolde werknemers. Meer algemeen lijkt het dat het kabinet arbeidstijdverlenging ziet als panacee voor onze economische kwalen. Dan heb ik het over langer werken zonder looncompensatie. Wil de minister toch eens een beschouwing geven over de evidente keerzijde van deze oplossing? Immers, arbeidstijdverlenging zonder compensatie verhoogt de werkloosheid. Wat structureel belangrijker is, is dat dit middel niet de economische dynamiek en groei bevordert, maar remt. In ESB van 29 oktober formuleert prof. Den Butter het zo, ik citeer: "Het is immers juist wenselijk dat niet-productieve banen verdwijnen en vervangen worden door productieve banen. Een goed vormgegeven stelsel van sociale zekerheid draagt bij tot een soepel verloop van deze processen van baanvernietiging en baancreatie. Dat heet de 'irrigatiefunctie' van de sociale zekerheid. Dat zouden de economen beter aan de werkgevers moeten uitleggen". En aan het kabinet, zo voeg ik daaraan toe.

Arbeidstijdverlenging met looncompensatie zou meer voor de hand hebben gelegen op de krappe arbeidsmarkt in de tweede helft van de jaren '90. Maar ja, in de markteconomie lopen we voortdurend achter de feiten aan. Zorgelijk was dat het kabinet in de brief van de ministers Brinkhorst en de Geus "Kiezen voor groei" paniek probeerde te zaaien, overigens op herkenbare manier, met het betoog dat Nederlandse werknemers gemiddeld 1340 uur per jaar werken, terwijl dat in Europa 1615 uur zou zijn, een verschil van 20%. De aanbeveling is dan natuurlijk om Nederland naar het Europese gemiddelde te brengen. Ik meen echter dat dit cijfermateriaal thuishoort in het bekende boekje "How to Lie with Statistics". Het lage Nederlandse cijfer weerspiegelt immers vooral het hoge aandeel van deeltijdwerkers. Kijken we uitsluitend naar voltijdwerkers, dan werken die in Nederland circa 4% minder dan het gemiddelde in de EU en is het presenteren van een verschil van 20% gewoon paniekzaaierij. De conclusie moet daarom zijn dat er veel minder redenen zijn dan het kabinet voorstelt om iedereen te pressen langer te werken. Mag ik een reactie op dit cijfermateriaal en mijn conclusie?

Ik rond af met twee meer losstaande zaken. In de miljoenennota lees ik dat er stappen zijn gezet om de ontwikkeling van de financiën van decentrale overheden beter te monitoren. Prima, ik hoop dat die overheden daar de vruchten van mogen plukken. Dat zou ook kunnen met de onlangs tussen het kabinet en het IPO en de VNG afgesproken omgangsregels. Het is de bedoeling, zo heb ik begrepen, dat de decentrale overheden meer bestuurlijke en financiële bewegingsvrijheid krijgen. De gerechtvaardigde klacht van de gemeenten dat zij steeds meer verworden tot uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid, wordt kennelijk serieus genomen. Prima. Het zal de minister niet verbazen dat ik bij dit thema ook de OZB-plannen betrek. Klopt mijn waarneming dat in april het Bestuurlijk overleg met een alternatief moet komen voor de afschaffing van de OZB? Hoe serieus moet een eventueel alternatief worden genomen? Als ik het goed heb begrepen, zal dit alternatie namelijk ook moeten worden gedragen door het kabinet zelf, dat partner is in het overhedenoverleg. Is de minister nu bereid om zijn oorspronkelijke plannen in de wachtkamer of de ijskast te plaatsen? Dat is een logische vraag. Ik zie hem nee schudden, maar pas als hij die bereidheid heeft, neemt hij dat alternatief serieus. Graag wil ik een uitleg van de verhouding tussen bestaande plannen en het aangekondigde alternatief. Men zit toch niet voor Jan Joker te werken in dat Overhedenoverleg! Is de minister het met mij eens dat een koppeling van eventueel alternatief en OZB-afschaffing in elk geval het voordeel heeft dat slechts een keer met herverdeeleffecten rekening hoeft te worden gehouden? Aan welke eisen moet dit alternatief overigens voldoen? Is het kabinet bereid om in elk geval het autonome belastinggebied van gemeenten op niveau te houden? Eerlijk gezegd, is dat een minimale vraag. Past dat niet bij de erkende noodzaak van flexibiliteit voor de gemeenten? Als je ziet welke taken de gemeenten er de laatste jaren bij hebben gekregen in de sfeer van werk en inkomen en nog bij krijgen in het kader van de WMO, dan is er alle reden om de gemeenten op dit punt meer serieus te nemen. Hoe kan de minister overigens rechtvaardigen dat de eerste stap die hij bij de afschaffing wil doen, leidt tot de noodzaak van meer toezicht en dus meer bureaucratie en meer regels? Dat is toch in strijd met andere centrale kabinetsdoelstellingen?

De heer Terpstra (CDA):

Ik dank de heer Van Middelkoop voor zijn positieve beschouwingen over het Rijnlandse model. Ik heb uit zijn partij wel eens heel andere geluiden gehoord. Het gaat...

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daar geloof ik niks van.

De heer Terpstra (CDA):

...dus vooruit. U zegt op een aantal gebieden dat het wel meevalt en dat het met Nederland minder somber gesteld is dan het lijkt. Ik kan daarin voor een deel met u meegaan. De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal gepensioneerden in de komende twintig jaar is volgens mij een van de belangrijkste redenen waarom de regering vindt dat er iets moet gebeuren. Moet je in uw visie ook iets aan die verhouding doen of zegt u dat je die met wat wijzigingen in de statistieken wel kunt wegredeneren?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Nee, dat kun je niet wegredeneren. Ik vind het op dit moment buitengewoon modern en zeer relevant om een nieuwe solidariteitsdiscussie te voeren waarin vragen aan de orde moeten komen over solidariteit tussen en binnen generaties. Aan de orde moet bijvoorbeeld komen de solidariteit binnen de generatie van 55- en 65-plussers enzovoort; een generatie met zeer veel welvaart. Ik vind dat wij ons als senioren – ik ben zelf 55 – moeten afvragen of er niet te veel lasten worden gelegd op de schouders van de relatief steeds kleiner wordende generatie van dertigers en veertigers die zich het apezuur moeten werken. Misschien weet u dat van huis uit. Ik zie het in ieder geval wel in mijn naaste omgeving. Het is een zeer noodzakelijke discussie. Natuurlijk zat die discussie ook achter het najaarsakkoord. Dat is volstrekt legitiem. Niet alles wat het kabinet doet is verkeerd. Ik zie aan u dat ik uw vraag heb beantwoord.

Overigens, in het debat over het Rijnlandmodel of de Angelsaksische verhouding is sprake van een consistente lijn van mijn politieke groepering, mijnheer Terpstra. U moet niet de suggestie wekken als zouden wij vroeger in een heel liberaal of een heel socialistisch vaarwater zijn terechtgekomen. Ik heb destijds nog de debatten gevoerd met minister Melkert, die toen zei: Ich bin ein Rijnlander. Daar was hij ontzettend trots op, en misschien niet ten onrechte. Ik ben hem toen bijgevallen. Dat doe ik tot op de dag van vandaag. Nederland is Amerika niet en wij moeten vooral niet die kant opgaan, althans op dit punt.

Terug naar de decentrale overheden. De vraag is dus wat partners bereid zijn te investeren in het zogenaamde Overhedenoverleg. Kennelijk is niet iedereen daar gerust op. Ik las namelijk in het persbericht in de Staatscourant dat wanneer de deelnemers aan dat overleg het niet met elkaar eens worden, de Raad van State de overheden een advies kan geven. Bij die mededeling heb ik toch even met mijn ogen geknipperd en ik zag dat nu om mij heen ook gebeuren. Is dit een taak van de Raad van State? Kan de minister mij aanwijzen waar een dergelijke adviesbevoegdheid een basis heeft in de Wet op de Raad van State? Ik heb wel gezien dat er, naar ik meen in artikel 16, een soort algemene adviesbevoegdheid in is neergelegd, maar toch niet voor dit soort doeleinden. Het lijkt mij misbruik van dit artikel. En met alle respect voor dit voorname college: waaruit bestaat de bijzondere bekwaamheid van dit college om deze taak naar behoren te vervullen? Gebiedt de eerlijkheid niet te zeggen, dat het niet zozeer om adviseren als wel om arbitreren gaat? Welnu, dat is in elk geval geen taak van de Raad van State. Ik begrijp slecht waarom de raad hierin is gestapt, maar voor het antwoord op die vraag moet ik natuurlijk elders zijn. De belangrijkste vraag – en daarop wil ik in dit debat echt een antwoord – is of het wel zuiver is om de Raad van State te laten adviseren of arbitreren, want dat is het materieel, in zaken die hij wellicht later in de vorm van een wetsvoorstel weer ter advisering voorgelegd krijgt. Op dat moment heeft de raad een mentaal belang bij een bepaald resultaat. Is de raad dan nog wel voldoende vrij om in alle onafhankelijkheid te adviseren? Het komt mij voor dat hier enkele principiële zaken in het geding zijn. Graag opheldering.

Mijn laatste punt gaat over de ZBO's. Natuurlijk weet ik best dat het ministerie van BZK hier een eerste bevoegdheid heeft, maar die wordt materieel sinds jaar en dag in hoge mate gedeeld met het ministerie van Financiën. Een aantal maanden geleden werden wij gealarmeerd door enkele dwarse aanbevelingen van een IBO-werkgroep onder leiding van oud-collega Kohnstamm. Het is jammer dat hij niet meer in de Kamer is, anders had ik graag een debat hierover met hem gevoerd, voorzover hij dat tenminste op prijs had gesteld. Nu heb ik zelf ook eens een IBO-werkgroep geleid en daarom bevreemde mij alleen al die overdaad aan publiciteit. Ik meen mij te herinneren, dat assertieve publicitaire activiteiten met een IBO-rapport, dus nog voor het kabinet een standpunt heeft ingenomen, niet in het protocol zijn opgenomen. Mijn eerste vraag is dus: waarom nu ineens deze publicitaire heisa? De minister van Financiën is daarvoor formeel toch verantwoordelijk? Dat hoop ik in ieder geval, omdat ik dan tenminste een keurig antwoord krijg.

Dan de inhoud. Met alle respect, die vind ik bestuurlijk reactionair en zeer ongewenst. Ik ben als lid van de Tweede Kamer nog betrokken geweest bij de Kaderwet ZBO, die na aanvaarding door die Kamer nu alweer bijna drie jaar door de regering wordt opgehouden. Aan die kaderwet was al een politieke geschiedenis voorafgegaan van meer dan tien jaar, zo niet meer. Over stroperigheid gesproken. Er was een consensus gegroeid, gestimuleerd door enkele Tweede-Kameruitspraken, die ons bestuur rijp maakte voor een regeling als vervat in de kaderwet. Dat kan men toch niet zomaar terzijde schuiven? Men kan er toch niet helemaal niks mee doen? Over luiheid gesproken! Ik wil dus van deze sleutelminister, want zo spreek ik de heer Zalm maar even aan, naast de opheldering over de gang van zaken, horen hoe nu verder wordt gegaan met de kaderwet. Wat is zijn inzet daarbij? Hij wil een man van daadkracht zijn. Welnu, zeg ik tegen hem, wees dat nu eens niet alleen met euro's, maar ook met een goede bestuurlijke ordening van onze zelfstandige bestuursorganen. Wij hebben er inmiddels al veel te lang alleen maar over gepraat.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.55 uur tot 13.30 uur geschorst.

Naar boven