Aan de orde zijn:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2005 te voeren beleid.

De voorzitter:

Ik heet de minister-president, de aanwezige ministers en staatssecretarissen van harte welkom in dit huis.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de Voorzitter. We leven in een prachtig land. Met deze zin had ik mijn betoog op 26 oktober willen openen en niet zonder reden, want we zijn een rijk land, met goed opgeleide en mondige mensen. Dat is niet vanzelfsprekend en zeker niet altijd zo geweest. Nog in de 19de eeuw behoorde Nederland met Portugal en Ierland tot de achterlijkste landen in Europa met een belabberde hygiëne, een zeer hoge kindersterfte, analfabetisme alom en een onvoorstelbare armoede. Maar de bewoners wisten het heft in eigen handen te nemen, organiseerden zich in maatschappelijke verbanden en wisten binnen enkele generaties te emanciperen tot volwaardige burgers. Er ontstond een samenleving die gebaseerd is op zelforganisatie en solidariteit, te vaak te badinerend "Polder" genoemd.

In een land dat van oudsher een land van minderheden is, werd een uniek politiek en maatschappelijk compromis gesloten met als resultaat dat wat nu de verzorgingsstaat heet. Dus vond mijn fractie drie weken geleden dat het op zijn plaats was om te wijzen op de kracht van dit land en zijn burgers en op zijn vermogen om maatschappelijke veranderingen aan te gaan. Wij wilden erop wijzen dat onze polder geen model is dat je naar believen aan en uit kunt zetten, maar dat het een erfenis is uit een krachtige geschiedenis die een maatje groter is dan wij in het hier en nu vormen. Dus vond mijn fractie het gepast om de regering te vragen of niet juist dat geloof in onze eigen kracht het fundament zou moeten zijn onder haar beleid. Er moet gezocht worden naar kansen in plaats van gehamerd wordt op alles wat fout dreigt te gaan. Mensen moeten worden gemobiliseerd met het uitgangspunt op hoop, zij moeten niet verlamd worden door vrees. Coalities moeten worden gesloten in plaats van conflicten worden aangegaan.

De algemene beschouwingen werden echter in de Eerste Kamer drie weken uitgesteld en nu twijfel ik. Is het wel gepast, een dergelijke openingszin? Er is een afschuwelijke moord gepleegd, scholen en moskeeën staan in brand en ruiten van kerken worden ingegooid. Kun je dan nog steeds zeggen dat we in een prachtig land leven? Is het niet domweg naïef om dat te beweren? Volgens mijn fractie zijn twee redeneringen mogelijk.

Of we zaten er drie weken geleden naast en leven we helemaal niet in een prachtland, zijn we eerder kinderen van de inquisitie dan van de verlichting en zijn we niet tolerant, maar eigenlijk gewoon ongeïnteresseerd. Zeker zolang het ons goed gaat. Zodra we ons bedreigd voelen, verdwijnt het laklaagje beschaving, nemen we woorden als "oorlog" in de mond en gaan we het gevecht met rechte rug aan.

Of, en dat is de andere mogelijkheid, is wat drie weken geleden waar was, dat nu nog steeds. Ook op 16 november leven we nog steeds in een prachtig land en wordt dit, hoe paradoxaal dat ook klinken mag, misschien een moment in onze geschiedenis waarop we iets gaan leren. Als de verwarring zo groot is als nu, word je stil. Dat zijn de momenten waarop je pas echt op zoek kunt naar wat ons verbindt. Wat het is in onze samenleving dat haar zo de moeite waard maakt? Wij gaan op zoek naar kansen, naar nieuwe mogelijkheden om mensen te mobiliseren en om nieuwe coalities sluiten.

Volgens mijn fractie is dat een politieke keuze. De vraag is wie er gaat winnen: wordt dat Ali B. of wordt dat Mohammed B? Aan wie denken we als we onze wetten maken en als we onze begrotingen opstellen? Wie hebben we voor ogen als we als we ons onderwijs inrichten en de discussie over arbeidsparticipatie voeren? Mevrouw de voorzitter, ik heb drie witte zoons van 13, 11 en 8. Mohammed B. zal nooit hun voorbeeld worden. Ali B. is het al. En ja, mevrouw de voorzitter, we leven in een prachtig land, maar dat wil niet zeggen dat de leden van mijn fractie de ogen sluiten voor de problemen waar we voor staan.

Er is nogal wat te doen de komende jaren: Het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst ons op een grote kloof tussen verwachting en werkelijkheid. Mensen hebben het gevoel dat ze op weg zijn naar een samenleving die ze niet willen. Onze welvaart staat onder druk. De productiviteitsontwikkeling blijft achter, het innovatieve vermogen is onvoldoende ontwikkeld en de participatie in het arbeidsproces van ouderen, vrouwen en groepen jongeren baart zorgen. Onze verzorgingstaat staat onder druk. Ik wijs op de betaalbaarheid en de kwaliteit van een toenemende vraag naar zorg, op de kwaliteit van het beroepsonderwijs en op een toenemende onzekerheid over de toekomst van de sociale zekerheid. Verder bestaat het vraagstuk van de solidariteit met jongeren. De doorsneepremie maakt de pensioenen betaalbaar en dat is een groot goed, maar hoe zit dat als het aantal 65-plussers stijgt en het draagvlak voor de financiering smaller wordt?

Gelijktijdig leren we uit het rapport Sociale Uitsluiting in Nederland van het SCP dat één op de tien volwassen Nederlanders te maken heeft met één of meer vormen van sociale uitsluiting. De belangrijkste risicogroepen zijn alleenstaande ouders, uitkeringsontvangers, mensen die werkloos zijn geweest, niet Westerse allochtonen en mensen met een slechte beheersing van de Nederlandse taal. Tot slot noem ik de spanningen in de samenleving rondom het vraagstuk van integratie. Bij velen bestaat steeds meer het gevoel dat we op een vulkaan leven. We worden geconfronteerd met grenzeloze agressie door religieuze criminelen en extremisten. Het gevolg van dat alles is een toenemende onzekerheid in de samenleving. Het gaat goed, maar het wordt slechter. Mensen worden bang, voelen zich machteloos, een speelbal van anderen, slachtoffer van het grote boze systeem en onmachtig om daarin hun eigen werkelijkheid te creëren. Nu zijn er mensen, bestuurders, managers, die denken dat angst een goede voedingsbodem is voor veranderingen: zolang mensen zich zeker en veilig voelen, hechten ze aan het oude. Onzekerheid is in deze visie een voorwaarde voor verandering. De leden van mijn fractie geloven dat niet. In tegendeel: angst verlamt, zeker als die gepaard gaat met een gevoel van machteloosheid. Het leidt tot frustratie en frustratie leidt tot ofwel agressie ofwel een zelfgekozen uitsluiting. Voordat we het weten, hebben we een samenleving die bestaat uit ofwel boze, ofwel ongeïnteresseerde burgers.

Het is de overtuiging van mijn fractie dat als we onze samenleving willen mobiliseren, dat dan niet angst en onzekerheid, maar vertrouwen en perspectief de sleutelwoorden moeten zijn, hoewel we gelijktijdig met het woord vertrouwen graag zuinig omgaan. Vertrouwen laat zich niet afdwingen. Zelfs erom vragen lijkt ons onzinnig. Je kunt het hebben, je kunt het geven en je mag er op hopen. Dat zijn zo ongeveer de werkwoorden die erbij horen. Zelfs het werkwoord "verdienen" is in relatie tot het begrip "vertrouwen" misplaatst. Het reduceert vertrouwen tot een zakelijke transactie die het niet is. Met perspectief daarentegen kun je naar de mening van mijn fractie niet royaal genoeg zijn.

Als het onze ambitie is om de samenleving te mobiliseren, de bedreigingen weg te nemen en in te ruilen voor een nieuw maatschappelijk elan, is dan het afnemend vertrouwen in het gezag van politiek en overheid, zie het rapport van het SCP, en de toenemende kloof tussen beleid en uitvoering, zie het verslag van de Algemene Rekenkamer, niet ons grootste probleem? Moeten we dan niet, voordat we beginnen aan een sanering van onze sociale zekerheid, het activeren van onze arbeidsmarkt, het dynamiseren van ons lokaal bestuur en het ter discussie stellen van het stroperige poldermodel, eerst eens goed nadenken over de rol en verantwoordelijkheid van politiek en overheid zelf? Begint ook hier niet de verandering bij jezelf?

Als we terugkijken op het afgelopen jaar en als we proberen de conflicten en spanningen waarin we nu zitten, of die we misschien net achter de rug hebben, te analyseren, wat leren we dan? Ik geef enkele voorbeelden. Het kabinet wil nieuwe wetgeving doorvoeren, nog voordat de evaluatie van de huidige is voltooid. Wij zien dat in de discussie over dualisering en het wetsvoorstel van meer mensen in een cel. Het kabinet delegeert wel verantwoordelijkheden naar het lokale niveau delegeert, maar het haalt gelijktijdig de middelen die daarvoor nodig zijn weg en het verkleint de ruimte voor een eigen financieel beleid. Denk aan discussies over de bestuurlijke boete, de WAZ en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het kabinet grossiert in "niet"-wetten. Wellicht bestaat dit begrip helemaal niet, maar laat ik het hier introduceren. Wat zijn niet-wetten? Dat zijn wetten die dingen verbieden. Ze sluiten wegen af en openen geen nieuwe paden. Bij de discussies over VUT en prepensioen hebben wij dit goed kunnen merken. Wel een verbod en afschaffen, maar nauwelijks een nieuw perspectief. Het kabinet drukt het dogma van de gekozen burgemeester als democratisch fenomeen er doorheen. Gelijktijdig verkleint het de bevoegdheden van die te kiezen bestuurder. Denk hierbij aan de rol van de burgemeester bij de lokale veiligheid. Het dogma van de marktwerking wordt doorgezet, bijvoorbeeld in de zorg, zonder dat daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de afhankelijke positie van de zorggebruiker en met het feit dat 80% van de zorgkosten na het 65ste levensjaar worden gemaakt en 20% zelfs in de laatste twee levensjaren. Een klein illustratief voorbeeld van dat dogma is de wet die we binnenkort in de Senaat zullen behandelen: de invoering van de no-claimteruggaaf. De vraag is hier heel eenvoudig: waarop baseert de regering de veronderstelling dat een no claim van EURO 255 zal leiden tot minder zorgconsumptie? Dat het tot een administratief gedrocht zal leiden, is duidelijk en dat dit een "voorlopig" administratief gedrocht wordt, is ook duidelijk: de regering heeft al aangekondigd dat er in 2007 weer een nieuwe regeling komt. Dat is toch raar gedoe? Het kabinet stimuleert scholen tot risicomijdend gedrag. Alleen leerlingen van wie scholen menen te weten dat er VWO in zit, krijgen na de brugklas een VWO-advies. Het oordeel wordt gebaseerd op het aantal zittenblijvers en geslaagden. Bovendien krijgen de scholen financiering voor een beperkt aantal jaren. Bij overschrijding draaien ze er zelf voor op, terwijl je toch zou willen dat scholen uit leerlingen proberen te halen wat erin zit. Verder zien wij een kabinet dat meerdere malen op zijn minst dreigt om de polisvoorwaarden van verzekeringen met terugwerkende kracht te wijzigen.

Kortom, wij zien een kabinet dat in de greep is van een maakbaarheidsconservatisme. Het is een ideologisch gedreven kabinet dat op centralistische wijze probeert te decentraliseren. Het dringt de samenleving op een dirigistische manier ondoordachte vormen van marktwerking. Door in te spelen op gevoelens van angst en onzekerheid denkt het dat het een nieuw vertrouwen in economie, samenleving en cultuur creëert. Daarmee heeft dit kabinet een ongekende haast. De bestuursstijl is bruusk en dit najaar, zie het conflict rond VUT en prepensioen, is het in conflict met iedereen, inclusief zichzelf.

Naar onze opvatting is dit niet de manier om de samenleving te mobiliseren, het is hooguit een manier om haar in het gareel te laten lopen. Het kabinet grossiert in paradoxen en werkt volgens principes de principes van management by law: een poging om de samenleving te veranderen door wetten te veranderen. Volgens ons geen erg kansrijke veranderingsstrategie. Zo mogen wij aanschouwen dat de gemeentelijke bestuurlijke elite elkaar ontmoet in een circustent op het Malieveld. Bedreigend voor het kabinet zal deze bijeenkomst niet zijn geweest, hopelijk wel verontrustend.

De leden van mijn fractie weten dat de samenleving niet maakbaar is. Zoveel verstand hebben we. Desondanks hebben ook wij de ambitie om de samenleving te veranderen. Ook wij willen dat onderwijs en zorg toegankelijk en betaalbaar blijven, dat we op weg gaan naar een innovatieve en krachtige economie met een hoge arbeidsparticipatie en dat we naar een sociaal zekerheidstelsel groeien dat niet alleen rechtvaardig maar ook activerend werkt. Ook wij willen het vraagstuk van de solidariteit met jongeren aanpakken en oplossen, maar onze ambitie reikt verder. Wij willen ook een samenleving waarin mensen geïnteresseerd zijn in elkaars verschillen en geen samenleving waarin mensen bang zijn voor alles wat anders is. We willen de samenleving dichterbij brengen waarin buren elkaar helpen als het kan, waarin geluk iets anders is dan geld en waarin soms wel eens een beetje tijd over is. Kortom: niet alleen vriendelijker en veiliger, maar misschien eerlijker en rustiger. Met de gebruikelijke mix van wetten en geld komen we hier niet ver. Vriendelijkheid laat zich niet afdwingen door algemene maatregelen van bestuur en angst laat zich niet wegnemen door kaderwetten.

Ik ben nu halverwege mijn betoog en ik ben niet voor niets begonnen met de stelling dat we in een prachtig land wonen. Misschien was het voorgaande af en toe wat chagrijnig en zuur. Ik probeer een breuk in mijn verhaal te maken en schenk aandacht aan het feit dat het onze taak is om ervoor te zorgen dat ons prachtige land nog mooier wordt. Waar zou een succesvolle veranderstrategie, en dus een succesvol kabinetsbeleid, aan moeten voldoen? Ik mag niet om een perspectief mag vragen zonder er zelf een te schetsen. Ik noem wat uitgangspunten. Misschien moet meer dan nu worden geanticipeerd op de grote maatschappelijke beweging. Die beweging is er een van steeds hoger en beter opgeleide mensen die gebruik kunnen maken van steeds betere en snellere informatie waardoor ze, door allerlei vormen van zelforganisatie, goed in staat zijn om een grotere autonomie op verantwoorde wijze zelf inhoud te geven. Dat is iets anders dan een ongebreidelde politieke keuze voor het individuele belang. Het is veel eerder het doorzetten van de democratiserings- en medezeggenschapsideeën uit de jaren zeventig, maar dan niet democratisering en medezeggenschap als doel op zichzelf, maar als onderdeel van een effectieve strategie om problemen die zich decentraal voordoen ook decentraal op te lossen.

Een succesvolle veranderstrategie moet volgens ons gebaseerd zijn op continuïteit in wet- en regelgeving. Wij moeten ervoor waken dat innovatie en vernieuwing niet iedere keer weer gefrustreerd worden door een nieuwe politieke context. Wij moeten het idee laten verdwijnen dat de samenleving zich laat veranderen door wetten te veranderen. Er moet een beleid worden ontwikkeld dat zich kenmerkt door minder groots en meer meeslepend. Dat betekent dat successen worden vergroot, hoe klein ze ook zijn. Incidenten mogen niet terzijde worden geschoven, maar ze mogen ook niet tot de belangrijkste aanjager van vernieuwing worden gebombardeerd. De overheid moet het voorbeeld geven. Zij moet rust en vertrouwen uitstralen in plaats van dat ze erom vraagt. Zij moet bereid zijn om te leren van opgedane ervaringen. Zij moet niet bang zijn voor argumenten van anderen. Zij moet erin slagen om op basis van gedeelde beelden over de maatschappelijke problemen een coalitie te sluiten met sociale partners, brancheorganisaties en lokale bestuurders, niet omdat draagvlak zo fijn is, maar omdat het nodig is om gemotiveerd en met overtuiging aan de slag te gaan.

Kortom: het kabinet zal de illusie moeten opgeven dat de samenleving verandert als we de wetten en regels veranderen. Een bedachtzamer en behoedzamer optreden is nodig. Wetten en regels moeten ons helpen om het leven te leven. Dat moet het criterium zijn waaraan wij ze toetsen in plaats van aan al die steeds technischer wordende handhavingtoetsen. Plaats de ideeën voor de techniek, maak het beleid minder groots, minder totaal maar wel meeslepend en wervend. Reageer minder op incidenten, propageer de successen, ga de discussie aan met uitvoerders en met burgers. Durf te experimenteren, leer te leren. Cultiveer de kunst van het luisteren.

Laat ik proberen concreter te worden door een aantal voorbeelden te noemen. Overigens zijn het slechts voorbeelden. Ik ruil ze graag in voor andere. Wat zou er gebeuren als we onze energie nu eens niet richten op het verlengen van het arbeidscontract van alle witte mannen van middelbare leeftijd die nu fulltime – lees 36 uur – werken, maar op alle veelal jonge vrouwen die nu 20 uur werken? Wat gebeurt er met de participatie, de betaalbaarheid van de sociale zekerheid en oudedagsvoorziening als we die contracten naar gemiddeld 28 uur weten te brengen? Wat is daarvoor nodig en klopt de veronderstelling dat dit met erg lage transactiekosten gerealiseerd kan worden? Welk beleid hebben we dat daarop gericht is? Wat doet onze grootste werkgever, de overheid zelf, op dit terrein?

Ik geef nog een voorbeeld. Als we meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt willen, waarom beginnen we dan onmiddellijk te sleutelen aan het ontslagrecht? Ook hier lijkt weer de werknemer van middelbare leeftijd met een langdurig dienstverband in een grotere onderneming de norm. Waarom proberen we niet juist dat geweldige flexibele potentieel van de zelfstandigen zonder personeel en de kleinere ondernemingen te versterken? Het kabinet doet hier iets aan, maar er is veel meer mogelijk. Heeft de overheid als werkgever wel eens gedacht aan terugkeergaranties voor mensen die de stap wagen? Heeft het kabinet eraan gedacht, de sociale zekerheid als vangnet enige tijd overeind te houden voor mensen die de stap wagen? Wordt de levensloopregeling toegankelijk gemaakt? Kijken wij opnieuw naar de eisen die het UWV aan het zelfstandig ondernemerschap stelt?

Ik wijs op het vraagstuk van de starters op de woningmarkt. Het moet toch mogelijk zijn om hen perspectief te bieden door samen met corporaties, marktpartijen en financiële instellingen beschikbaarheid en betaalbaarheid centraal te stellen en uit te zoeken wat daar de meest geëigende instrumenten voor zijn? Beschikbaarheid van voldoende bouwlocaties en grondprijzen is hierbij cruciaal. Waar blijft de huurbrief waaruit het woonakkoord valt lezen? Dit akkoord is in overleg tussen overheid, woonbond, woningcorporaties en marktpartijen tot stand gekomen. Er zijn of komen allerlei voorstellen om marktprikkels in de zorg te introduceren, maar welke initiatieven zijn er eigenlijk om de "arbeidslust" in de zorg te verhogen? Wordt er nagedacht over hoe het werk voor het verplegend personeel zo georganiseerd kan worden dat er loopbaanpaden gaan ontstaan? In de zorg werken meer dan 1 miljoen mensen. Is men hiermee bezig of is zorg niet veel meer dan verzekeren? Het thema arbeidslust komt ook terug in de innovatieagenda die door de AWVN en FNV-Bondgenoten is opgesteld. Er is sprake van tal van voorstellen die slimmer en leuker werken met elkaar combineren. Ieder voorstel op zichzelf is allesbehalve groots, maar allemaal bij elkaar zijn ze absoluut meeslepend. Vind het kabinet dat het in een dergelijke discussie, of zelfs ontwikkeling, een rol kan spelen? Doet het dat ook? Probeert het deze ideeën over te nemen voor de eigen bedrijfstak? Met veel enthousiasme is de commissie-De Boer op zoek naar banen voor jongeren met minder mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Het gaat moeizaam, maar het ligt niet aan het enthousiasme van de heer De Boer. Men kan een steuntje in de rug gebruiken. Het Innovatieplatform heeft een nota gepresenteerd over het belang van het vmbo-onderwijs voor het innovatieve vermogen van onze economie. Waarom vinden wij deze onderwerpen niet terug in het onlangs gesloten sociaal akkoord? Wel loonmatiging, sociale zekerheid en oudedagsvoorzieningen, maar geen investeringen in jongeren, participatie van vrouwen en versterking van de positie van het vmbo-onderwijs.

Als laatste voorbeeld noem ik de toenemende groep daklozen. De Britse regering formuleerde in 1998 een doel: het aantal "buitenslapers" moest in 2002 met 2/3 zijn gedaald en dat is gelukt door een nauwe samenwerking tussen verschillende overheden, corporaties, opvanginstellingen, justitie en politie. Er is opvang gerealiseerd en drang en dwang zijn toegepast met als sluitstuk strafrechterlijke sancties. Dat alles vond plaats onder de bezielende leiding van een minister-president die voor de uitvoering van die ambitie een aparte organisatie in het leven riep. Als Engeland dat kan, dan moeten wij dat ook toch kunnen?

Het zijn voorbeelden, maar ik kan me voorstellen dat het kabinet zegt dat het hiervoor geld nodig heeft. Ik durf de stelling aan dat dit niet waar is. Het gaat niet om meer of minder geld. Het gaat om een andere inhoud van beleid, een andere manier van werken. Als ik u daar niet van kan overtuigen, dan wil ik een paar suggesties doen. Waarom bent u absoluut niet bereid om na te denken over het vraagstuk van de hypotheekrente? Langzaam maar zeker is de regering de enige die op dit punt geen enkele stap wil zetten. Waarom wilt u niet nadenken over het maximeren van pensioenopbouw? Dit komt toch alleen ten gunste van de buitengewoon hoge inkomens op het moment waarop dit soort discussies buiten beeld blijft? Waarom is het onbespreekbaar om topinkomens extra te belasten?

Tot slot wil ik apart aandacht schenken aan het integratiedebat, voor zover het die naam nog verdient. Naar de mening van mijn fractie zijn er drie verschillende invalshoeken die ieder een eigen benadering vragen en die absoluut niet met elkaar verward mogen worden. Ten eerste gaat het om het vraagstuk van de veiligheid. Ook mijn fractie is hier de naïviteit voorbij. Het is absoluut nodig dat er hard wordt ingezet op het bestrijden van extremisme en terrorisme. Hier past: regering regeer! Mijn fractie wil u ook laten regeren, maar ik heb wel drie vrijblijvende adviezen. Regeer in ieder geval "kleurenblind". Laat zien dat achtergrond en motieven voor extremisme voor deze regering niet relevant zijn. Of het nu Marokkaanse jongeren zijn of Hells Angels, of het nu een haringkar of shoarmatent gaat. Mijn tweede advies is om daarbij de hulp van anderen in te roepen. De oproep van de Amsterdamse wethouder Aboutaleb in de moskee om het publiek gezag te helpen bij het opsporen van risicohaarden is daar een voorbeeld van. Laat geen ruimte voor misplaatste loyaliteit. Mevrouw de voorzitter, is het mogelijk om in de Tweede Kamer, juist op dit punt wat rust in de tent te brengen? Moet u niet een keer in overleg treden met de fractievoorzitters aan de overzijde en proberen om het politieke opportunisme wat aan banden te leggen? Kan worden onderzocht of er een Kamerbreed gedragen beleid tot stand kan worden gebracht? Juist nu en op dit onderwerp is iedere vorm van eensgezindheid zo gewenst.

De heer Schuyer (D66):

De heer Noten spreekt de voorzitter aan. Meent hij werkelijk dat het een taak van de voorzitter is om met de fractievoorzitters aan de overkant een gesprek te voeren over dit onderwerp?

De heer Noten (PvdA):

Ja, dat is mijn mening.

De heer Schuyer (D66):

Waarvan akte!

De heer Noten (PvdA):

U hebt het goed begrepen en dat is fijn.

Ik kom bij mijn derde advies. Probeer ons in deze tijden zo weinig mogelijk lastig te vallen met Haags gedoe. Sikkeneurige discussies tussen ministers over competenties brengen ons nergens. Het zijn genante vertoningen en ze dragen niet bij aan een groter vertrouwen in een krachtdadige overheid.

De tweede lijn is die van de dialoog. Ik spreek dus over dialoog en niet over retoriek. In tijden als deze helpt retoriek even niet. Wel helpt het besef dat door de moord op Theo van Gogh ook de Marokkaanse gemeenschap zelf hard getroffen is. Ook helpt het besef dat maatschappelijke uitsluiting misschien geen reden, maar wel een voedingsbodem is voor extreem gedrag. In die zin verdient de minister president een compliment omdat hij zijn best doet. Hij gaat naar Uden en praat daar met moeders en kinderen en laat zien dat hij ook hun minister-president is. Hij bezoekt een Haagse wijk en hij viert het einde van de ramadan in een moskee. De vragen die hem daar worden gesteld zijn niet eenvoudig te beantwoorden, maar hij probeert het en dat is goed want het zijn de vragen die ertoe doen. Ik hoop alleen maar dat het geen oprisping is. Dat het meer is dan een onderdeel van crisismanagement, dat het door gaat als straks de gemoederen weer wat bedaard zijn en dat het uiteindelijk ook tot uitdrukking komt in een meer programmatische aanpak. Een dialoog is namelijk echt iets anders dan een inburgeringsexamen. Overigens past bij een dialoog het besef dat we maar één soort Nederlandse staatsburgers hebben en dat zijn alle burgers met de Nederlandse nationaliteit. Dezen worden allemaal hetzelfde behandeld, ongeacht afkomst, ras en geloof. Dit alles zou ons bijna doen geloven dat we te maken hebben met een Nederlands vraagstuk dat opgelost kan worden als we maar voldoende repressief zijn en gelijktijdig oprecht de dialoog aangaan, maar dat is natuurlijk niet waar. Dit zou de geopolitieke aspecten ontkennen evenals het feit dat er in Turkije, Marokko en Egypte nog altijd vele malen meer aanslagen door fundamentalisten worden gepleegd dan in ons land. Er is niet alleen sprake van een botsing tussen beschavingen, maar veel eerder van een botsing binnen beschavingen. In die zin is er inderdaad een grote behoefte aan vrede, maar niet zozeer hier als wel in het Midden-Oosten. Minister Bot heeft in de zomer de initiatiefnemers van Genève, Jossie Beilin en Jasser Rabbo ontvangen en alle support toegezegd. Zijn dat alleen mooie woorden geweest, hoe belangrijk ook, of is daar verder nog inhoud aan gegeven? Naar onze mening is de Roadmap to Peace een kans op vrede, hoe klein ook, en verdient zij het om krachtig te worden opgepakt. Nederland is voorzitter van de Europese Unie. Zou een initiatief niet op zijn plaats zijn? Laten wij een keer niet wachten op de Verenigde Staten. Zeker nu, bij het overlijden van Arafat, lijkt ons een dergelijke poging de moeite waard.

In dit verband kan ik het niet nalaten om het ook te hebben over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Ik zal het kort houden. De oorsprong van de Europese Unie ligt in ons verlangen naar vrede en politieke stabiliteit. Het is nog maar een generatie geleden dat Europa in brand stond en ons eigen land op een afschuwelijke wijze werd getroffen. Met een pijnlijke precisie vond een holocaust plaats. Het lijkt wel of we het zijn vergeten en de vrede hebben aanvaard als een vanzelfsprekendheid, maar dat is ze niet. Als we nog steeds die vrede willen en die politieke stabiliteit, zullen we moeten doen wat onze voorgangers deden: grenzen opheffen, samenwerken, anderen toelaten en niet buitensluiten. Kortom, alles moet in het werk worden gesteld om Turkije volwaardig en netjes binnen de EU te verwelkomen.

Samenvattend kom ik tot een afronding: sturen we op angst of sturen we op perspectief? Is de insteek daarbij verandering door conflict of door het sluiten van coalities? Deze centrale vragen stelt mijn fractie aan het kabinet. Het gaat erom dat wij met de goede dingen bezig zijn. Ik heb al enige tijd visioenen van een kabinet-Balkenende II dat in het voorjaar van 2005 valt en wel in de Eerste Kamer en bovendien over de gekozen burgemeester. Dat is schrikken, niet zozeer dat het kabinet valt en ook niet dat dit in de Eerste Kamer gebeurt, maar wel dat het over de gekozen burgemeester valt. Terwijl er zoveel behoefte is aan een regering die daadwerkelijk regeert, struikelt het over plannetjes voor bestuurlijke vernieuwing die de problemen van een halve eeuw geleden moeten oplossen. Het zijn ongenuanceerde en onvoldragen plannetjes waar nauwelijks iemand om gevraagd heeft en die zich eerder kenmerken door een ideologische gedrevenheid dan door praktisch inzicht.

Mevrouw de voorzitter, misschien wil het kabinet me een plezier doen: als het dan toch valt, mag het dan vallen over iets zijn wat de moeite waard is?

De heer Schuyer (D66):

Meent de heer Noten dat de gekozen burgemeester een zaak is van de vorige eeuw? Mag ik hem erop wijzen dat Nederland het enige land in Europa is die nog geen gekozen burgemeester kent? Zijn we daarmee progressief? Hoe moet ik de heer Noten verstaan?

De heer Noten (PvdA):

Ik sprak over de problemen van de vorige eeuw, zoals een niet transparant lokaal bestuur. Het huidige lokale bestuur is volgens mij zeer adequaat en transparant. Ik heb mij niet principieel tegen de gekozen burgemeester uitgesproken. Ik kan me heel goed voorstellen dat de gekozen burgemeester de uitkomst van een goed debat over de inrichting van lokaal bestuur kan zijn, maar het is niet het begin en daar lijkt het nu wel op.

De heer Kox (SP):

De heer Noten zei dat de kans bestaat dat het kabinet in de Eerste Kamer over de gekozen burgemeester gaat vallen. Ook sprak hij de hoop uit dat het kabinet over iets anders valt. Mij is het om het even: hoe eerder, hoe beter! Betekent dit echter dat de PvdA over de deconstitutionalisering van de burgemeestersbenoeming in deze Kamer een ander standpunt zal innemen dan in de Tweede Kamer? Voor een val van het kabinet hebben wij dat wel nodig!

De heer Noten (PvdA):

Wij hebben de discussie in dit huis over de deconstitutionalisering nog niet afgerond. Zoals u weet, zit er nog een fase voor. Wij hebben er een principieel punt bij omdat wij ons afvragen of dit punt na twee verkiezingen überhaupt nog aan de orde moet zijn. Het debat daarover moet eerst zijn afgerond. Verder beoordelen wij het wetsvoorstel op zijn eigen merites. Deconstitutionalisering is deconstitutionalisering; gekozen burgemeesterschap is gekozen burgemeesterschap. Het zijn twee verschillende wetsvoorstellen.

De heer Kox (SP):

Uw oproep is geen losse flodder.

De heer Noten (PvdA):

Neen, mijn oproep is geen losse flodder.

De heer Kox (SP):

Wij mogen dus zwaar geschut van de PvdA tijdens dat debat verwachten.

De heer Noten (PvdA):

U mag in alle debatten, zoals uit het verleden ook blijkt, van de PvdA zwaar geschut verwachten.

De heer Kox (SP):

Dat was mij nog niet opgevallen, maar daarvoor dank!

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De afschuwelijke moord op Theo van Gogh, een weerzinwekkende misdaad, heeft duidelijk gemaakt dat ook Nederland niet vrij is van extremistische en terroristische netwerken en organisaties die de democratie, de rechtsstaat en de menselijke waardigheid ernstig bedreigen. Dit kwaad moet ook naar de mening van mijn fractie met kracht bestreden worden. Dat zal waarschijnlijk niet kunnen zonder in te leveren op de beleving van onze burgerlijke grondwettelijke rechten en vrijheden. Tot hoever onze fractie bereid is daarin te gaan, zal zij aan de hand van de concrete voorstellen hier in deze Kamer uitdiscussiëren.

Met alle kritiek die ongetwijfeld te geven is op de instanties die bij de bestrijding betrokken zijn, wil ik ook waardering uitspreken voor de medewerkers van deze instanties en instellingen die zich soms met gevaar voor eigen leven inzetten voor de veiligheid van onze samenleving.

Naast repressieve maatregelen blijft het onverkort noodzakelijk ook preventief te blijven investeren in het waarden- en normendebat. Er is in de toekomst geen andere weg dan een weg in gezamenlijkheid, hoe moeilijk die ook zal zijn. Het kunnen beleven van eigen religies, al dan niet in combinatie met eigen levensovertuigingen en levensstijlen, vraagt ook om waarden die wij allen met elkaar delen; waarden die juist garant staan voor de veiligheid, de menselijke waardigheid, het respect voor elkaars leven, voor elkaars eigendommen, voor de schepping en voor non-discriminatie. Kortom, waarden die de burgers zich eigen gemaakt hebben en die in hen geworteld zijn en die ten grondslag liggen aan internationale verdragen zoals het Verdrag inzake de fundamentele rechten van de mens en in onze Grondwet zijn verankerd. Daaraan werken in scholen, bedrijven en kerken dat is de opgave. Dat geldt ook voor maatschappelijke organisaties, de media en de overheden. Een diepgaand debat over de vraag naar de identiteit van onze samenleving en die van Europa is noodzakelijk. Wij vragen het kabinet, dit debat met kracht voort te zetten en aan te moedigen. Langs die weg kunnen degenen die dreigen af te haken en te ontsporen wellicht nog op tijd van het dwaalspoor afgehouden worden en kan erger worden voorkomen.

Deze preventieve aanpak is al eerder door ons bepleit. Mijn voorgangster, mevrouw Timmerman-Buck, hield daarover in haar bijdrage aan de algemene politieke beschouwingen van 2001 een indringend betoog. Zij sprak ook over een niet vrijblijvend inburgeringsprogramma om het Nederlanderschap inhoud te geven.

Ik wil ook niet voorbijgaan aan de vaak heftige discussies in de afgelopen weken over de vrijheid van meningsuiting. Vrijheid van meningsuiting is niet zo absoluut dat je zomaar alles kunt roepen; niet in de stadions, niet in de moskeeën en niet in de media. Kwetsen, oproepen tot haat en geweld en beledigende discriminerende taal mogen niet bij wet, maar daarnaast is er ook nog gewoon burgermansfatsoen. Je kunt bij het uitdragen van je mening ook een beetje rekening houden met hoe dit bij de ander zal overkomen. Op die verantwoordelijkheid heeft de minister-president dit weekend dan ook terecht gewezen.

Regeren is vooruitzien. Hoe vaak is de politiek niet verweten niet over de grenzen van de eigen regeerperiode heen te kunnen kijken en de aandacht te veel te richten op de dingen van de dag; kortzichtigheid dus. Dit kabinet doet het anders en pakt op daadkrachtige wijze een groot aantal zaken aan die met het oog op de toekomst geboden zijn en betrekt nadrukkelijk de langere termijn in zijn beleid. Dat is nieuw en voor velen even wennen. De sense of urgency dat het roer om moet wordt echter lang niet door iedereen in de samenleving gedeeld of op dezelfde wijze beleefd.

Laten we de feiten eens op een rijtje zetten. Niemand kan er omheen dat de vergrijzing de komende decennia diep ingrijpende gevolgen heeft voor de jongeren, voor de werkgelegenheid, de woningbouw en voor de kosten voor de gezondheidszorg. De trend van steeds langer studeren, steeds eerder ophouden met werken en dus in doorgaans goede gezondheid een steeds langere periode genieten van het pensioen is op de langere termijn niet vol te houden en zal doorbroken moeten worden. Over 25 jaar zal een kwart van de bevolking ouder dan 65 jaar zijn. Dat betekent dat waar nu tien werkenden tegenover drie gepensioneerden staan, dit de komende decennia zal verdubbelen naar zes gepensioneerden. De gevolgen daarvan zijn groot. Ik wijs er overigens op dat wij de vergrijzing niet uitsluitend als een bedreiging. In een generatiebewust beleid liggen ook even zovele kansen.

Niemand kan er omheen dat de kaart van Europa ingrijpend gewijzigd is. De EU is uitgebreid met tien nieuwe lidstaten en de globalisering heeft ervoor gezorgd dat grote delen van de wereld die wij nog kennen als ontwikkelingslanden thans onze grootste concurrenten aan het worden zijn, zo het al niet zijn. India, China en delen van Zuid-Amerika zullen Europa de komende decennia voorbijstreven. Ook dit heeft grote gevolgen voor ons land. Veel economische bedrijvigheid zal in ons land niet meer rendabel zijn en verplaatst worden naar andere werelddelen met groot verlies aan werkgelegenheid.

Deze fundamentele veranderingen zijn allemaal wel eerder onderkend maar de gevolgen ervan zijn te lang genegeerd in het beleid of danig onderschat. Het ging toch zo goed in de vette jaren negentig waar veel problemen nog konden worden afgekocht met geld? Het ging toch zo goed met het financieringstekort van de overheid dat omsloeg van een tekort in een overschot waardoor wij optimistisch dachten de staatsschuld af te kunnen lossen in één generatie? Het ging toch zo goed met de koersen van de aandelen? Nog nooit werd door particulieren zo massaal naar de beurs getrokken. We waren toch zo mooi – al dan niet collectief – verzekerd voor vrijwel alles wat ons kon overkomen?

De eeuwwisseling is dan ook meer dan een verspringen van de jaartelling. Het markeert ook een keerpunt in onze geschiedenis en een ruw ontwaken uit de in de jaren negentig ook politiek gevoede droom. Het blijkt namelijk niet allemaal zo mooi te zijn we dachten en de gouden bergen zijn als sneeuw voor de zon verdwenen. De onzekerheid en onvrede daarover zijn groot en velen vragen zich af hoe dit allemaal in zo'n korte tijd heeft kunnen veranderen. Daarbij komt nog dat we de ergste economische inzinking meemaken sedert de jaren tachtig. Die is overigens minder conjunctureel maar vooral structureel van aard is. De onzekerheid wordt nog vergroot omdat tal van instrumenten die zekerheid moeten bieden – zoals de sociale zekerheid – zelf ook hervormd worden.

Dit kabinet pakt de nieuwe uitdagingen van nu en van de toekomst krachtdadig aan door middel van een forse hervormingsagenda. De WW, WAO en de bijstand worden of zijn reeds hervormd en meer gericht op arbeidsparticipatie. Dat is op zichzelf juist, maar in een tijd van toenemende werkloosheid roept dat extra spanningen op die om zorgvuldig maatwerk vragen. De VUT wordt in versneld tempo afgebouwd om te worden vervangen door een moderne levensloopregeling. De economische bedrijvigheid wordt meer gericht op diensten, kennis en innovatie, op datgene waar onze kansen liggen: de kenniseconomie, waarbij ook de innovatieve kracht van de Nederlandse industrie wordt onderkend. De gezondheidszorg moet hervormd worden om de sterke groei in de vraag flexibel op te kunnen vangen. Het onderwijs wordt gedereguleerd opdat de professionals in het onderwijs meer ruimte krijgen voor maatwerk en de nieuwe economie zal forse investeringen in het onderwijs vragen, gericht op het levenslang leren. Het financieringstekort wordt binnen de 3% EMU-norm gehouden: Het goed om te zien dat ook hier de rekening niet doorgeschoven wordt naar onze kinderen en kleinkinderen. Die bezuinigingen doen natuurlijk extra pijn. De CDA-fractie is tevreden dat binnen deze budgettaire beperkingen de prioritaire gebieden zoals de veiligheid, de zorg en het onderwijs zijn ontzien, alhoewel de Tweede Kamer daaraan wel heeft moeten bijdragen!

De koers en daadkracht van het kabinet wordt door de CDA-fractie op hoofdlijnen gesteund. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat het draagvlak in de samenleving verbetering behoeft. Dat vraagt intensieve communicatie, maar ook een adequate informatievoorziening. Je kunt wel gelijk hebben, maar je moet het ook nog krijgen!

Het moet gezegd worden, de presentatie van het beleid was verbrokkeld en daardoor was de samenhang niet altijd even duidelijk. Dit telt des te meer omdat er altijd al een natuurlijke weerstand is tegen veranderingen en de pijn van bezuinigingen nooit op een enthousiast onthaal zullen kunnen rekenen. De hervormingsagenda is niet gering en het overgrote deel van de bevolking was er ook niet op voorbereid. Als je een jaar geleden op een verjaardagspartijtje aan mensen had gevraagd wie er graag in plaats van VUT of prepensioen een levensloopregeling wilde hebben, was de kans groot dat slechts een enkeling wist waar je het over had. Er moet dus in ieder geval hard, nog harder gewerkt worden aan het scheppen van draagvlak.

Onze fractie is dan ook buitengewoon verheugd over het feit dat het kabinet en de sociale partners elkaar weer hebben gevonden in een nieuw sociaal akkoord. De christen-democratie heeft de gespreide verantwoordelijkheid altijd hoog in het vaandel staan en hecht zeer aan een respectvolle omgang met maatschappelijke organisaties. Even leek het erop dat het kabinet bezig was de positie van de werknemersorganisaties te ondermijnen en voorgoed wilde afrekenen met het poldermodel. Gelukkig is dit een misvatting gebleken. Maar er is meer om blij mee te zijn. Het akkoord met de sociale partners heeft ook de problemen die onze fractie had met bijvoorbeeld de levensloopregeling en de hervormingen van de WAO weggenomen. Het allerbelangrijkste is toch wel dat het draagvlak voor de hervormingen aanzienlijk is vergoot en de sociale partners volop hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid in de uitvoering van een houdbaar systeem van sociale zekerheid blijven behouden. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de sociaalchristen-democratische opvatting over de inrichting van de samenleving en de rol van maatschappelijke organisaties. Ik wil het kabinet en de sociale partners van harte complimenteren met het bereikte resultaat.

Ook dit jaar kan ik niet voorbijgaan aan dat belangrijke punt, het herstel van het vertrouwen in de overheid. De overheid is goed in beleid maken maar presteert matig in het uitvoeren van beleid. Het kabinet heeft het bevorderen van een slagvaardige overheid terecht hoog op de agenda geplaatst want de kritiek en het ongenoegen in de samenleving is nog steeds groot. In september jl. heeft ook deze Kamer uitvoerig gedebatteerd over de kloof tussen beleid en uitvoering. Toen zijn Kamerbreed een tweetal moties aangenomen. De bewindslieden minister Remkes en minister De Graaf hebben in hun reactie van 21 september hun sympathie voor de moties uitgesproken en aangegeven nader overleg te willen plegen met de minister van Justitie inzake de motie-Van Thijn en met andere meest betrokken bewindslieden over de motie van mevrouw Bemelmans. Wanneer mogen wij het standpunt van de regering over deze moties tegemoet zien? Onze fractie gaat er vanuit dat de regering beide Kamerbreed gesteunde moties zal uitvoeren.

Het verleden leert dat op vrijwel alle beleidsterreinen heel wat grote operaties geheel of gedeeltelijk zijn mislukt als gevolg van problemen in de uitvoering. Ik noem de vele hervormingen in het onderwijs, de sociale zekerheid en de vele voorgenomen stelselwijzigingen in de gezondheidszorg, die niet of slechts gedeeltelijk ten uitvoer zijn gebracht. Wie de beleidsvoornemens van het kabinet op zich laat inwerken, mag zich terecht de vraag stellen of alles wat thans op 1 januari 2006 moet ingaan ook echt operationeel uitvoerbaar zal zijn, los van de politiek of van draagvlak. Het lijstje is indrukwekkend: een nieuw WAO-regime, afschaffing van de fiscale facilitering van VUT en prepensioen, een zeer veelomvattende wijziging van de ziektekostenverzekeringen, invoering van de wet maatschappelijke ondersteuning, een zorgtoeslag, liberalisering van de huren, een gekozen burgemeester, een nieuw kiesstelsel, afschaffing van de OZB, om maar een aantal grote punten te noemen. Met de aanneming van een wet is de uitvoering echter nog niet geregeld. Wij vragen de regering, teneinde te voorkomen dat de grote hervormingen zouden stranden in de uitvoering, om bij de wetgeving terzake uitvoerig te rapporteren over wat zij heeft ondernomen om een efficiënte en doeltreffende uitvoering te waarborgen.

Een goed functioneren van de overheid begint met kwalitatief goede wetgeving en het afschaffen van overbodige en onzinnige regelgeving. Gelukkig kan geconstateerd worden dat vrijwel alle departementen daar veel werk van maken. De CDA-fractie wacht de verdere ontwikkeling op dit terrein dan ook met vertrouwen af. Wil het groeiend beroep op de rechter teruggedrongen worden en de cultuur van gedogen beëindigd worden, dan zal allereerst de kwaliteit van de wetgeving verbeterd moeten worden. Het afgelopen jaar bewerkstelligde deze Kamer 20 novelles, meer dan er doorgaans in een hele regeerperiode totstandkomen. Met name het overgangsrecht vraagt de volle aandacht, zeker nu zulke fundamentele veranderingen worden voorgestaan en gebroken wordt met het verleden. Juist op dat punt heeft de regering echter wat steekjes laten vallen.

In een beschouwing over het functioneren van de overheid kan niet voorbijgegaan worden aan de positie van de lokale overheden. Het CDA is vanuit zijn traditie een voorstander van decentralisatie en van krachtige gemeenten en provincies die ook een adequate politieke armslag bezitten. Decentralisatie wordt alom beleden, maar de gevolgtrekking dat het zo kan zijn dat de ene gemeente zus handelt en de andere zo en dat burgers dus verschillend behandeld zouden kunnen worden, afhankelijk van de plaats waar zij wonen, lijkt voor menigeen veel moeilijker te verteren. Toch is dat onherroepelijk tot op zekere hoogte het gevolg van echte decentralisatie die ook maatwerk, op de individuele burger toegesneden ondersteuning, mogelijk maakt. Burgers en hun organisaties die een andere opstelling van de gemeenten op een bepaald punt wensen, zullen zich ook allereerst tot hun eigen lokale overheid dienen te wenden. Actief burgerschap, een ideaal van de christen-democratische beweging, begint met een lokale democratie die er echt toe doet en die niet slechts uitvoeringsinstantie is van nationaal vastgelegd beleid.

Zo moet onze zorg ook verstaan worden. Decentrale overheden ondergaan in korte tijd een bombardement van zware veranderingen. Er is sprake van decentralisatie, een gekozen burgemeester, afschaffing van de OZB en veel nieuwe taken, bijvoorbeeld ingevolge de WMO, terwijl de recent ingevoerde dualisering in de praktijk nog voor veel problemen zorgt. De CDA-fractie neemt twee tegengestelde bewegingen in het beleid waar. Enerzijds wil men de lokale democratie nieuw leven inblazen. Dit vraagt om vergroting van de politiseerbare marges voor gemeenten en provincies, de "ware vrijheid" dus. Anderzijds worden deze marges uitgehold door bijvoorbeeld het eigen belastinggebied in te perken en de centrale regie op grond van het gelijkheidsbeginsel te versterken. Ik nodig de minister-president uit te verhelderen waar het kabinet nu staat in dit spanningsveld.

Het regeerakkoord voorziet ook in een aantal staatkundige hervormingen om de band tussen kiezer en gekozene te verstevigen. Twee daarvan noemde ik reeds: de gekozen burgemeester en de wijziging van het kiesstelsel. Bij de algemene politieke beschouwingen van vorig jaar heb ik namens de CDA-fractie gezegd dat de fractie, net zoals in het CDA-verkiezingsprogramma staat, hecht aan de benoemde burgemeester, maar dat zij, gelet op het regeerakkoord, bereid is om andersluidende voorstellen niet op voorhand al zonder meer te verwerpen. We zijn nu een jaar verder en binnenkort is het zo ver. Bij de behandeling van het deconstitutionaliseringsvoorstel in deze Kamer wil onze fractie een stevig debat met de regering over haar opvattingen over de positie van decentrale overheden in de Grondwet. Het is niet voor niets dat onze fractie in het verleden meerdere malen tegen gelijksoortige voorstellen tot grondwetsherziening heeft gestemd. Inzet van onze zijde is daarbij de opvatting dat decentrale overheden, voor wat betreft de hoofdelementen van hun inrichting, in de Grondwet verankerd behoren te zijn.

Na de eventuele aanneming van het deconstitutionaliseringsvoorstel hier, het ophalen van de grondwettelijke slagboom dus, gaat het vervolgens om een wijzigingsvoorstel van de Gemeentewet waarin de nieuwe gekozen burgmeester vorm krijgt. Onze fractie zal die voorstellen onderzoeken in het licht van het advies van de Raad van State, dat zeer kritisch is en uitmondt in het zware dictum het voorstel zo niet aan de Tweede Kamer te zenden, en in het licht van het vorig jaar bij de algemene politieke beschouwingen en ook nu weer herhaalde uitgangspunt van het hoofdschap van de raad. Onze fractie gaat er overigens vanuit dat de behandeling van deze voorstellen in de Tweede Kamer pas zal plaatsvinden nadat deze Kamer heeft ingestemd met de deconstitutionalisering.

Ook over het voornemen om het kiesstelsel te wijzigen staat de CDA-fractie niet te juichen. Wij hebben begrepen dat het debat over wijziging van het Nederlandse kiesstelsel met betrekking tot de Tweede Kamer op en achter het toneel volop woedt. De Eerste Kamer past uiteraard terughoudendheid op dit moment. Wel moet het mij van het hart dat de CDA-fractie niet onverdeeld gelukkig is met sommige ontwikkelingen. Zij hoopt dat de zoektocht van de regering en de Tweede Kamer naar een stelsel dat Kamerleden oplevert met meer regionale binding in een slagvaardig parlement, succes kent en tot een nieuwe goede balans leidt. Het gevaar daarbij te verzanden in een moeras van compromissen waarin de aanvankelijke bedoeling wegzakt, is echter niet denkbeeldig. Het kiesrecht mag niet zo gemuteerd raken dat het huidige stelsel wordt afgelost door een ingewikkeld systeem dat eerdere niet in elkaars verlengde liggende idealen wil verenigen en dat ons daarom juist verder van huis brengt. Wij zullen de voorstellen verder wachten.

Sprekend over staatkundige hervormingen is onze fractie in het jaar waarin wij herdenken dat het Statuut van ons Koninkrijk 50 jaar bestaat, benieuwd naar de reactie van de regering op de voorstellen van de commissie-Jessurun over de bestuurlijke financiële toekomst van de Nederlandse Antillen. Onderschrijft het kabinet de noodzaak dat in gezamenlijkheid belangrijke stappen moeten worden gezet en wanneer is het standpunt van het kabinet te verwachten?

De regering doet in haar beleid een groter beroep op maatschappelijke krachten en de eigen verantwoordelijkheid van burgers. De CDA-fractie kan zich in algemene zin goed vinden in dat streven, maar heeft toch een paar vragen over de concrete uitwerking. Ook de CDA-fractie is ervan overtuigd dat velen te gemakkelijk zijn gaan leunen op de collectieve verzorgingsarrangementen, hetgeen het draagvlak voor de ver doorgeschoten verzorgingsstaat heeft ondermijnd en deze schier onbetaalbaar heeft gemaakt. Een omvorming van de verzorgingsstaat naar een sociale rechtsstaat, waarin de overheid de sociale grondrechten respecteert en ook de opdracht nakomt om een schild te zijn voor de zwakken, is hierbij uitgangspunt. In haar ijver te hervormen heeft de CDA-fractie wel eens de indruk dat te gemakkelijk naar de eigen verantwoordelijkheid wordt verwezen, zonder dat voldoende is nagegaan of degenen wie het betreft, zelf in de positie verkeren die eigen verantwoordelijkheid ook werkelijk te kunnen dragen. Daar ligt de grens van de eigen verantwoordelijkheid en het begin van de solidariteit. Die solidariteit kan zich in vele vormen voordoen tussen gezonden en zieken, tussen ouderen en jongeren, tussen rijk en arm en, nu zeer actueel, tussen en binnen de generaties. Wij vragen nadrukkelijk aan het kabinet om, wanneer een beroep op de eigen verantwoordelijkheid wordt gedaan, dan ook duidelijk aan te geven dat deze door de betrokkene ook in redelijkheid gedragen kan worden. Wij hebben dat wel eens een beetje gemist.

Veel mensen zijn geschrokken, toen zij hoorden dat door de liberalisering van de huren de huur tot 2010 wel met 25% zou kunnen toenemen. Hoe zit het hier met de bescherming van de woonlasten voor de lagere inkomens? Het CDA pleit voor een plafond, een bepaald percentage van het inkomen, voor de lasten van burgers voor onder meer het wonen. Vorig jaar hebben wij het daar bij de algemene politieke beschouwingen ook al uitvoerig over gehad. Wordt nu echt aan dat systeem van maximalisatie van de woonlasten gewerkt? Waarom is daar in de berichtgeving niet nadrukkelijk naar verwezen?

De CDA-fractie wil dat de zorgtoeslagen die gekoppeld zijn aan de nieuwe basisverzekering tegen ziektekosten, duurzaam voldoende compensatie bieden voor de lagere inkomensgroepen. Onze fractie is er nog niet van overtuigd dat het voorstel dat thans bij de Tweede Kamer is ingediend, dat al in voldoende mate doet.

Er is een tweede aspect in de rol van de overheid, zoals de regering deze ziet, waarvoor onze fractie aandacht vraagt, namelijk de privatisering. Ook in het christen-democratisch gedachtegoed moet zo veel mogelijk aan de samenleving zelf worden overgelaten: subsidiariteit dus. De overheid moet niet doen wat mensen het beste zelf kunnen regelen. Maar schieten wij soms niet te ver door met de marktwerking en het privatiseringsstreven? Zo zet de CDA-fractie nog steeds vraagtekens bij de voorgenomen privatisering van Schiphol. De mainport Schiphol vormt een uitzonderlijk groot strategisch en economisch belang voor Nederland met uitzonderlijke risico's met betrekking tot gezondheid, milieu, veiligheid en overlast voor de omgeving. Vormt de luchthaven Schiphol niet een zodanig uniek belang voor Nederland dat wij eigenlijk niet moeten willen dat het toezicht en het bestuur in handen komen van mensen die wellicht minder oog hebben voor het publieke belang en die niet gauw een lager rendement voor lief zullen nemen als het publieke belang dat vraagt? Bovendien lopen wij dan het risico dat de aandeelhouders het behoud van Schiphol als mainport helemaal niet als nastrevenswaardig zien.

En wat te denken van een andere mainport: de haven van Rotterdam? Zou de regering er voorstander van zijn dat de gemeente Rotterdam, naar analogie van Schiphol, het Havenbedrijf zou privatiseren met het risico dat de aandelen bijvoorbeeld in handen komen van de reders? Rijk en gemeente kunnen straks een overheids-NV neerzetten waarin de rijksoverheid weer voor een derde gaat participeren. Met andere woorden: de richting die het kabinet met gedeeltelijke privatisering van Schiphol inslaat, staat haaks op de lijn ten aanzien van mainport Rotterdam.

De liberalisering van de energiesector is Europees afgedwongen. Privatisering en overname van de Nederlandse energiemaatschappijen, inclusief de elektriciteitscentrales, door buitenlandse bedrijven lijken onontkoombaar nu de NMA een fusie van de Nederlandse energiebedrijven afwijst. Dat gevaar wordt nog groter, als de distributienetten worden afgesplitst. Wat betekent dit voor de leveringszekerheid, de werkgelegenheid en de investeringen in de centrales? Dreigt op termijn dan niet een verlies aan werkgelegenheid, kennis en innovatie in de energievoorziening en dreigt deze sector dan niet verloren te gaan voor Nederland met alle consequenties van dien? Het financiële gewin op korte termijn uit de verkoop van de aandelen zou ons op langere termijn wel eens duur te staan kunnen komen. Voorzichtigheid lijkt hier geboden, zoals ook de Energieraad heeft geadviseerd.

Verder missen wij in het beleid een verdere uitwerking van "de maatschappelijke onderneming". In onze kring wordt hiermee gedoeld op een private, niet op winstuitkering gerichte onderneming die specifiek is toegesneden voor het op private basis uitvoeren van geheel of gedeeltelijk publieke taken. Scholen, woningbouwcorporaties en ziekenhuizen behoren daartoe. Met name in de hervormingsplannen voor de gezondheidszorg lijkt regelrecht afgekoerst te worden op pure vrije marktwerking met daarbij behorende op winstuitkering gerichte instellingen. In zijn recente brief van 20 oktober 2004 over de liberalisering van de zorgsector heeft de minister van VWS het ook letterlijk over het toestaan van uitkeerbare winst aan ziekenhuizen, zelfstandige behandelcentra en instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg. De CDA-fractie is er nog even niet aan toe dat de winst die gemaakt wordt op de behandeling van psychiatrische patiënten, wordt uitgekeerd in de vorm van dividend aan de aandeelhouders. De directie die dergelijke voorstellen zal moeten voorleggen aan de cliëntenraad, zal het waarschijnlijk niet overleven. Ik beveel de heer Hoogervorst dan ook aan om kennis te nemen van het artikel in Onderneming en Maatschappij van de hand van J.P. Balkenende, getiteld De maatschappelijke onderneming. Er is meer dan alleen maar markt of overheid.

Het kabinet wil de concurrentiepositie van Nederland in de wereld verbeteren en werken aan een duurzame en sterke economie. Loonmatiging is geboden, maar nog belangrijker is het beleid gericht op het versterken van de kenniseconomie. Dit vergt forse investeringen in het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en het onderwijsachterstandenbeleid. Van de 1,5 miljoen kinderen in het basisonderwijs behoren thans ongeveer 400.000 leerlingen tot de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid, van wie de helft van autochtone afkomst en de helft van allochtone afkomst. Hier zal dus fors in geïnvesteerd moeten worden opdat ook zij in de toekomst kunnen meekomen. De CDA-fractie is verheugd dat de bezuinigingen op deze post door de Tweede Kamer ongedaan zijn gemaakt. Bij- en nascholing zullen met de verdere ontwikkeling van de kenniseconomie en langer doorwerken steeds belangrijker worden. Natuurlijk ligt er een belangrijke taak voor het postinitiële onderwijs bij de werkgevers en sociale partners. Maar zou het niet passen in het kader van de doelstellingen van de levensloopregeling om de mogelijkheid om boven de dertig op lifetime basis door te studeren, te verruimen en daarvoor studiekostenvergoeding te verkrijgen?

Vorig jaar hebben wij een indringende gedachtewisseling met de regering gehad over het principe van de rechtvaardige oorlog. Wanneer is een zogenaamde preëmptieve aanval verantwoord, in welke situatie en met welk mandaat? Het Adviescollege Internationale Vraagstukken heeft een boeiend rapport uitgebracht over dit onderwerp. De regering heeft recentelijk haar standpunt aan de Kamer doen toekomen, waarvoor wij erkentelijk zijn. Wij komen daar bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken zeker op terug. Intussen gaat die discussie door: mag soevereiniteit van de staat dekmantel zijn voor terroristen, mogen onder die protectie massavernietigingswapens ontwikkeld of verhandeld worden, en vooral kunnen we, mogen we regeringen die hun eigen volk uitmoorden ongestraft hun gang laten gaan? Internationaal begint er daarom ook een discussie op gang te komen over het recht van humanitaire interventie. Geen nieuwe Rwanda's, en hoe lang nog mag de tragedie in Darfur voortduren? Kan de regering zeggen wat zij vindt van die discussie en kan zij zeggen wat volgens haar de condities zullen zijn op basis waarvan een humanitaire interventie gerechtvaardigd is? We vragen dit ook met het oog op de wenselijkheid dat na de verkiezingen in de Verenigde Staten een opening komt, om het transatlantische partnerschap een nieuwe invulling te geven. Zullen de VS hun koers nog sterker verleggen naar het unilateralisme en meer toegeven aan de neiging om de zaken zelf ter hand te nemen, of zullen zij, nu gebleken is dat men wel met een overmacht van wapens een oorlog kan winnen, maar daarmee nog niet de vrede gevestigd is, noch in Irak noch in Afghanistan, mogelijk een grotere bereidheid tonen om meer samen te werken met de volkerengemeenschap? De bereidheid daartoe is mede afhankelijk van de eensgezindheid in Europa om bereidheid te tonen echte medeverantwoordelijkheid te nemen voor de aanpak van mondiale problemen. Europa en de VS hebben elkaar hard nodig voor die mondiale agenda. De Verenigde Staten ons om haar te ontlasten bij vredesmissies en humanitaire interventies en wij de VS voor een effectieve bestrijding en bescherming tegen terrorisme. Uit een transatlantische peiling blijkt dat Europa en de VS verder uiteen drijven als het gaat om diplomatieke en veiligheidskwesties, maar economisch steeds meer verstrengeld raken. Welnu, Nederland heeft goede relaties met Washington en wij hopen daarom van harte dat de regering met het EU-voorzitterschap alles in het werk zal stellen om te proberen een nieuwe invulling te geven aan het Atlantisch partnerschap.

Het kabinet toont moed door een groot aantal problemen die zijn blijven liggen en uitdagingen voor de toekomst grondig aan te pakken. De CDA-fractie heeft veel waardering voor de inzet van het kabinet. Er wordt waar nodig gebroken met het verleden en gebouwd aan de toekomst. Ook worden de eerste positieve resultaten waarneembaar. De eerste tekenen van teruglopende criminaliteit zijn er, in weerwil van alles wat er gebeurt. De wachtlijsten in de zorg nemen af, de export groeit weer, economisch herstel dient zich aan. Op het gevaar af te veel hooi op de vork te willen nemen, zal het onze fractie niet verbazen als in het ambitieuze programma uiteindelijk toch enige temporisering noodzakelijk zal blijken te zijn. Maar over de hele linie kan de regering rekenen op de volle steun van onze fractie. Ik wacht het antwoord van de regering dan ook in vertrouwen af.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Nederland heeft op 2 november zwaar verlies geleden. Een afschuwelijke moord werd gevolgd door een ketenreactie van aanslagen en pogingen daartoe op moskeeën, scholen en kerken. Mensen voelen zich kwetsbaar, onveilig. Zijn soms in verwarring. Twee collega-parlementsleden kunnen niet meer normaal functioneren. De uitoefening van wezenlijke grondrechten: de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs en godsdienst en het recht gevrijwaard te worden van discriminatie staan onder druk. Scheidslijnen ontstaan tussen bevolkingsgroepen. Xenofobie dreigt. Wat GroenLinks betreft, is maar één scheidslijn gerechtvaardigd en noodzakelijk: die tussen het overgrote deel van de bevolking enerzijds en individuen die geweld toepassen of prediken anderzijds. Het komt er meer dan ooit op aan die grens met zoveel mogelijk mensen en organisaties te onderstrepen en degenen die zich aan de verkeerde kant van de lijn bevinden te isoleren en, waar mogelijk, te vervolgen.

Maar daarmee zijn we er niet. Met name op het terrein van het minderheden- en integratiebeleid rijst de vraag: hoe verder? De integratie is grotendeels geslaagd, zei de commissie-Blok afgelopen jaar nog. Maar in de maatschappelijke situatie van dit moment lijken successen uit het verleden geen garantie meer te bieden voor de toekomst. Er zal forser dan ooit geïnvesteerd moeten worden in een vreedzaam en respectvol samenleven van bevolkingsgroepen uit verschillende culturen en in eerbiediging door iedereen van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat. We moeten bezien hoe fundamentalisme voet aan de grond krijgt, nota bene bij mensen die op papier goed geïntegreerd lijken te zijn. Wat zijn daarvan in een verhardende samenleving als de Nederlandse en in de internationale context sinds met name 2001 de voedingsbodems? Ik neem aan dat de regering naast haar inzet op het gebied van veiligheid ook haar inzet ter bevordering van duurzame integratie en bestrijding van segregatie en xenofobie nog uiteen zal zetten. Een plan van aanpak is toegezegd, maar misschien kan de regering in dit debat al de hoofdpunten van dat beleid uiteenzetten. Ik neem aan dat dat geen restauratie betreft van het artikel over godslastering. Daaraan heeft mijn fractie in het geheel geen behoefte. Het artikel heeft zijn nut bewezen in de tijd dat Reve werd vervolgd, en daaraan hebben wij overgehouden dat wij allemaal de tekst over de ezel met de omzwachtelde hoefjes, die wellicht gaat spartelen, op ons netvlies hebben staan. Sindsdien is dat artikel terecht in de vergetelheid geraakt, waar het volgens ons ook hoort. Dat neemt niet weg dat het recht op vrijheid van meningsuiting ook wat onze fractie betreft niet absoluut is. Ik denk dat het goed is dat de minister-president uiteen zet dat waar de vrijheid van meningsuiting grenst aan xenofobie, de regering een forse inzet zal kiezen om tot bestrijding daarvan over te gaan.

De troonrede begon dit jaar met haast een smeekbede om vertrouwen. Een kabinet dat om vertrouwen vraagt, moet volgens de fractie van GroenLinks eerder beginnen met nadenken over de vraag wat er nodig is om vertrouwen waard te zijn. Dat geldt zeker als je het minst populaire kabinet sinds 60 jaar bent. Het is dan niet genoeg om te roepen dat de last van de vergrijzing bij ongewijzigd beleid niet te dragen zal zijn. Daar is iedereen het over eens. Het is onvoldoende om de mantra van de eigen verantwoordelijkheid te blijven herhalen. Dat vergt argumenten. Vertrouwen win je alleen maar door responsief optreden en door het respecteren van democratische waarden. Door aan te tonen dat wat je wilt rechtvaardig is. En dat wat je doet doeltreffend is. Een regering die vertrouwen verlangt, treedt en blijft in overleg met de samenleving. Stelt niet hautain dat er geen alternatief is: serieuze, ja zelfs betere alternatieven zijn er genoeg. Ze vlogen het kabinet de afgelopen maanden om de oren, en beslist niet alleen van de drie linkse oppositiepartijen. Aan het kwart miljoen betogers van 2 oktober hoefde echt niet uitgelegd te worden dat de Nederlandse economie versterkt moet worden en dat een modernisering van de sociale zekerheid noodzakelijk is. Zij, en velen met hen, kwamen in actie tegen de arrogantie van de macht die koste wat het kost zijn eigen sociaal onrechtvaardige agenda wilde uitvoeren. Zij verzetten zich tegen een premier die van de normen en waarden zegt te zijn, maar de waarden van rechtvaardigheid en solidariteit alleen maar met de mond belijdt. Tegen een kabinet dat steeds maar weer het ranglijstje laat zien waaruit moet blijken dat we teveel vrije dagen hebben maar de ranglijstjes negeert waaruit blijkt hoe de inkomensongelijkheid toeneemt en het onderwijs zienderogen verschraalt. Dan heb ik het nog niet eens over het ranglijstje waar wij de toppositie op innemen, namelijk over de uitstoot van broeikasgassen. Mag de economische ontwikkeling ook een beetje duurzaam zijn?

Welke lering heeft het kabinet zelf getrokken uit de afgelopen maanden? Betreurt het kabinet zijn top-downbenadering, die leidde tot de sociale onrust van afgelopen herfst? Begrijpt het kabinet de maatschappelijke weerzin tegen het prevaleren van zogenaamde daadkracht boven draagvlak? En had het resultaat dat eervorige week in de vorm van een najaarsakkoord werd bereikt niet veel sneller en met minder gezichtsverlies bereikt kunnen worden? Zou dat voor het consumentenvertrouwen niet beter zijn geweest, zoals het CPB in de macro-economische verkenning van dit jaar aangaf?

Balkenende II ontziet de hogere inkomens en legt de pijn bij de kwetsbaren en de middeninkomens. Waarom verdwijnen volgend jaar de ID-banen, wordt er opnieuw in de huursubsidie gesneden en kiest het kabinet voor nominaal gelijke premies in de ziektekostenverzekering? Waar zijn de vergelijkbare ingrepen in de bovenkant van het inkomensgebouw? Waarom gaat het belastingtarief in de tweede schijf omhoog en dat in de hoogste schijf niet? Waarom haakt het kabinet niet aan bij de groeiende maatschappelijke roep om een discussie over de nog steeds ongebreidelde hypotheekrenteaftrek, die de schatkist nu 9 mld euro per jaar kost en in 2007 maar liefst 11 mld euro? Gisteren viel dan eindelijk het H-woord, maar de illusie dat dat werkelijk tot een ander beleid zal leiden, heeft slechts enkele uren geduurd. Klopt het dat het kabinet tot aan 2007 geen enkele maatregel zal voorstellen om deze kostenpost te gaan beperken?

Waarom weigert het kabinet vermogende ouderen aan te spreken op hun bijdrage aan de kosten van de vergrijzing? Waarom wordt de aftrekbaarheid van pensioenpremies niet afgetopt? Waarom geldt het appel van het kabinet op de eigen verantwoordelijkheid eigenlijk zo selectief voor de mensen die de minste kansen hebben hun eigen lot te beïnvloeden? Dat zijn de vragen waar het kabinet maar geen antwoord op geeft. En dat is precies waarom het het kabinet aan populariteit ontbreekt. Het gaat niet om beter uitleggen, om beter communiceren, zoals de heer Werner zei. Dit kabinet heeft, een andere conclusie is niet mogelijk, geen kaas gegeten van sociale rechtvaardigheid.

Het kabinetsbeleid is niet alleen niet rechtvaardig, maar op veel onderdelen evenmin doelmatig. Neem kennis en innovatie, de sleutel voor economische groei en dankzij D66 een speerpunt van dit kabinet, althans, dat zou het moeten zijn. Maar na de oprichting met veel bombarie van het innovatieplatform werd het akelig stil. Hoe staat het daar eigenlijk mee? Hoe kan D66 over twee jaar zijn deelname aan dit kabinet verdedigen? Dan moet er wel wat meer te melden zijn dan de snellere afgifte van verblijfsvergunningen aan kenniswerkers van buiten de EU. Vergeet het kabinet ondertussen niet dat we het niet alleen moeten hebben van hoogopgeleiden en superspecialisten, maar dat een goed opgeleid middenkader even belangrijk is? Dat je dus op het leerachterstandenbeleid van kansarme kinderen niet moet korten. Dat je doorstroommogelijkheden van leerlingen niet moet verkleinen, maar vergroten. Wat brengt dit kabinet concreet in het zicht in de strijd tegen schooluitval en verbetering van het vmbo?

Het buikpijndossier van de WAO is een ander voorbeeld van ineffectief beleid. Zijn vriend en vijand van de WAO het er net over eens dat het beleid van Paars – PEMBA, Poortwachter – zijn vruchten afwerpt, wil het kabinet voor 10 mld euro een kostbaar privatiseringsavontuur aangaan. Waarom eigenlijk? Om het beeld te bevestigen dat Paars niets zou hebben gedaan? De verzekeraars staan er intussen watertandend bij. De dupe zijn kleine werkgevers zonder reïntegratiemogelijkheden, en vooral de gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die met een uitkering ver onder het sociaal minimum het slachtoffer worden van een verhardende prestatiemaatschappij waarin het reïntegratiebeleid verder wordt afgebroken. Het najaarsakkoord bevat op het punt van de WAO slechts heel marginale verschuivingen en geen antwoord op deze kritiek. Graag krijg ik hierop een reactie van het kabinet.

Nederland draagt bij aan de democratische en economische opbouw van Irak, aldus de troonrede. Met de regering zegt mijn fractie dat de militairen die Nederland naar Irak heeft uitgezonden groot respect verdienen. Maar de fractie van GroenLinks voegt daaraan toe dat zij met het verkeerde doel naar de verkeerde oorlog zijn gezonden. Een oorlog die, naar zelfs Kofi Annan onlangs durfde toe te geven, in strijd was met de internationale rechtsorde. De massavernietigingswapens: het kabinet was ervan overtuigd dat ze er waren en dat ze de aanval legitimeerden. Een kardinale misvatting. De steun van de bevolking: het kabinet was ervan overtuigd dat het Iraakse volk de coalitie als bevrijders zou binnenhalen. Een tweede misvatting, de coalitie wordt eerder als een bezetter dan als een bevrijder gezien. Een snelle aanval om Saddam uit te schakelen en dan zou Irak niet meer hoeven te lijden, ook Nederland geloofde erin. Een derde misvatting. Water, elektra, werk en andere eerste levensbehoeften, ze zijn er na anderhalf jaar nog steeds niet. 18 mld dollar Amerikaans wederopbouwgeld blijft onuitgegeven.

Een regime change om te voorkomen dat Saddam een onzalig verbond met Al-Qa'ida zou aangaan. Terroristische groeperingen hebben inmiddels hun kans schoon gezien en Bin Laden is in Irak een goedlopend filiaal begonnen. In de moslimwereld nemen de antiwesterse gevoelens toe; helaas weer een misvatting.

Hoe is het mogelijk dat Nederland zich zo ernstig heeft verkeken op de inzet van de aanval op Irak en op hetgeen zou volgen? Hoe is het mogelijk dat de regering met haar misvattingen wegkomt in de Tweede Kamer en dat de Eerste Kamer op geen enkel moment in de afgelopen anderhalf jaar zelfs maar één beleidsdebat heeft gewijd aan de kwestie-Irak? Wij bespraken Irak wel in de marge van debatten over andere onderwerpen, maar de vraag of het mogelijk is dat wij in de toekomst nogmaals op basis van dergelijke misvattingen coalitiepartij worden in een oorlog als die welke nu in Irak woedt, hebben wij onszelf niet gesteld. Zeker waar de Tweede Kamer afziet van eigen onderzoek naar de oorzaak van de verkeerde taxaties van dit kabinet, zou het op onze weg liggen om diepgaand te onderzoeken hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat Nederland nog eens op basis van zulke ernstige misvattingen steun verleent aan een oorlog. Ik zou het op prijs stellen om niet alleen van het kabinet, maar ook van de collega's een reactie te vernemen.

De minister-president is, door een verontrustende ziekte geveld, meer dan een maand uit de running geweest. Wij hopen dat hij zijn taken inmiddels weer in goede gezondheid kan uitvoeren en dat zijn blessure hem geen parten meer speelt. Ondanks onze fundamentele kritiek op zijn beleid wensen wij hem persoonlijk alle goeds. Wij zien de verdediging van zijn kabinetsbeleid met kritische belangstelling tegemoet.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie is verheugd, dat de minister-president hersteld is en vandaag zelf de discussie met de Eerste Kamer over het beleid voor volgend jaar kan en wil voeren.

"Vrijheid is leven zonder angst", dat was de beginzin van mijn algemene beschouwing drie jaar geleden. Vele sprekers hebben toen uitvoerig stil gestaan bij 9-11, zoals het later is gaan heten. Terrorisme en extreem moslimfundamentalisme werden krachtig veroordeeld, maar alles gebeurde ver weg. Nu is het dichtbij. In een democratie is de overheid verantwoordelijk voor de veiligheid van haar inwoners, waarbij moet worden aangegeven dat zij die verantwoordelijkheid niet kan waarmaken zonder steun van de inwoners zelf. Wij ondersteunen van harte de lijn die dit kabinet vorige week heeft ingezet. Keihard moeten wij optreden tegen terroristen en terreurgroepen die door middel van geweld, moord en doodslag hun normen en waarden aan onze samenleving trachten op te dringen. Het is terecht dat het kabinet hier tegenover een compromisloos standpunt heeft ingenomen. Ook de reacties, brandstichting en bommen, die op de gruwelijke moord van Van Gogh volgden zijn onacceptabel. Ik vraag de minister-president vandaag zijn visie over de onheilspellende situatie in Nederland te geven. Er is vorige week al uitgebreid over gediscussieerd aan de overzijde van het Binnenhof.

De moord op de heer Van Gogh heeft velen een relatie doen leggen met de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid is een groot goed, maar heeft haar grenzen. "De ware vrijheid luistert naar de wetten" zei Jacques Perk. Het is de rechter die uitmaakt waar en wanneer de wettelijke grenzen zijn overschreden. Dat is gemakkelijk gezegd, maar ook de rechters zijn kinderen van hun tijd, en de tijd die achter ons ligt was lankmoedig in zijn uitleg van wat kon en niet kon. Ik verneem graag van het kabinet of dit het noodzakelijk acht, wettelijke criteria omtrent de vrijheid van meningsuiting aan te passen. Onze minister-president wil een dialoog aangaan. Kan hij wat explicieter aangeven wat hem hierbij voor ogen staat? Een dialoog met wie, waarover en met welk doel? Meer wil ik hier vandaag niet over zeggen.

Wij zijn verheugd dat het kabinet een akkoord heeft bereikt met de vakbonden en de werkgevers. De consequente lijn van het kabinet is uiterst noodzakelijk. Onze samenleving vergrijst en economisch gesproken zitten wij in een dal. Dat vraagt om ingrijpende maatregelen die door de samenleving niet zonder slag of stoot worden aanvaard. De VVD-fractie deelt de visie van het kabinet als het gaat over de consequenties van de demografische situatie van ons land in de eerstkomende dertig jaar. De eens zo kenmerkende piramide van de bevolkingsopbouw waarbij er altijd meer jongeren dan ouderen waren, is veranderd in een grillige kerstboom die topzwaar dreigt te worden. Die kerstboom kan omvallen, tenzij hij tijdig wordt gestut. Wellicht moet er zelfs even een boomchirurg aan te pas komen om ervoor te zorgen dat die kerstboom zonder al te veel schade overeind blijft staan. Hoe stutten wij deze boom?

Wij leven in een land waar solidariteit een groot goed is. Het gaat dan meestal om horizontale solidariteit tussen mensen, dat wil zeggen dat mensen in vergelijkbare omstandigheden premies of belasting opbrengen om met elkaar bepaalde risico's te dekken of voorzieningen mogelijk te maken. Wij kennen ook de verticale solidariteit: de werkende generatie die de premies opbrengt voor de AOW-uitkeringen. Het gaat dan om solidariteit tussen generaties. En zolang er maar meer jongeren dan ouderen zijn, is het geen probleem en dat was tot nu toe het geval. Maar nu is dat tijd om de andere kant te bezien. Het gaat nu om de vraag in hoeverre ouderen solidair zijn met de jongeren. Ouderen moeten nu bereid zijn, voor jongeren een klein stapje terug te doen. Is het kabinet van oordeel dat het zo juist gesloten sociaal akkoord ook die solidariteit omvat?

Oudedagsvoorzieningen aanpassen is een kwestie van lange adem. Burgers moeten de tijd hebben om zich hieraan aan te passen en waar nodig hun eigen maatregelen te nemen. Hoewel regeren vooruitzien is, gaat het nu niet over de komende vier of tien jaar, maar over een periode van twintig tot dertig jaar. Dat vereist een zeer consistent volgehouden overheidsbeleid over vele jaren. Dat betekent ook dat de maatregelen die nu worden genomen "waterproof" moeten zijn. Ze moeten bijvoorbeeld passen in Europese regelgeving. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat, als de overheid van hen inspanningen vraagt, de aard ervan niet telkens wordt veranderd. Gaarne een reactie van het kabinet op deze bespiegelingen.

Hoe houden wij die kerstboom voor de langere termijn overeind? Het antwoord op die vraag is verhoogde arbeidsparticipatie. Niet alleen moeten meer mensen aan het werk, met name vrouwen, zoals de 20-jarigen die de heer Noten noemde, allochtonen en ouderen, maar ook zullen mensen weer langer moeten doorwerken. Gelukkig beginnen eerder genomen maatregelen succes af te werpen. In dit verband is het goed, op te merken dat de maatregel die het kabinet neemt om meer allochtonen Nederlands te leren spreken belangrijk is. Op die manier kunnen wellicht grote groepen allochtonen (weer) aan het werk. De gemiddelde eindleeftijd voor arbeidsparticipatie is gestegen van 60 naar 62 jaar en daarmee zitten wij in de Europese middenmoot. Maar dit kan en moet nog verder omhoog. Wij willen mensen ook graag meer keuzevrijheid geven, om tijdelijk even uit de arbeidsmarkt te stappen of zelfs eerder met werken te stoppen, maar dan wel op eigen kosten: men moet er dan zelf voor sparen. De afspraken daarover in het sociaal akkoord spreken ons aan. Kan het kabinet nog aangeven wat de consequenties van het akkoord zijn voor de kleine ondernemers? Gaan zij niet kapot aan een levensloopregeling die de structuur van een klein bedrijf kan ontregelen?

Samenvattend, de VVD-fractie van mening dat de koers van het kabinet een juiste is. Het verhaal lijkt hard, maar is sociaal. Hard nu, om sociaal te blijven morgen. Want als wij nu niets doen, dan gaat het gewoon mis. Mis met de gezondheidszorg, mis met het onderwijs, mis met de sociale zekerheid, mis met de verticale solidariteit. En daar wordt iedereen in dit land de dupe van.

Dat gezegd hebbend, moeten wij ophouden in onze eigen somberte te blijven steken. Mijn partij heeft groot vertrouwen in de kracht en het aanpassingsvermogen van de Nederlandse burgers. Onze samenleving is sterk, open en creatief. Wij hebben in principe in huis wat wij nodig hebben. Maar soms denk ik: wij zouden wel eens wat meer ambitie mogen hebben. Daarover wil ik de volgende tien minuten spreken. Ik wil spreken over ondernemerschap, onderwijs en innovatie, en over een overheid die daarvoor de voorwaarden schept.

Eerst moeten onze economische plaats bepalen. Het gaat – nu word ik weer een beetje somber – al jaren niet goed met de Nederlandse economie. Binnen Europa maakt Nederland deel uit van de groep van minst presterende landen. En dat terwijl Europa het al slechter doet dan Amerika en Azië, waar China en India onstuimig groeien. Nederland is in enkele jaren tijd geduikeld van de kopgroep naar de staartgroep. Wie denkt dat het vanzelf goed komt met de groei, komt bedrogen uit. Uit de conjunctuurindicator van de OESO blijkt dat het herstel van de economie deze herfst al zijn hoogtepunt bereikt. Wachten op betere tijden is dus geen optie. Als wij niets doen, zijn die betere tijden al voorbij nog voordat ze zijn begonnen!

Hoe zijn wij in die staart beland? Wij hebben concurrentiekracht verloren. Door de jarenlange bovenmatige loonstijgingen en verbeteringen van de overige arbeidsvoorwaarden heeft Nederland zich uit de markt geprijsd. De Nederlander heeft veel vrije tijd en werkt weinig uren. Waar ligt de sleutel tot herstel en tot hogere welvaart? Volgens mijn fractie moet die worden gezocht in ondernemerschap; ondernemerschap gericht op groei van de omzet en van het aantal banen. In de ondernemingen moet het geld worden verdiend dat essentieel is om de kwaliteit van ons voorzieningenniveau in stand te houden. Juist op het gebied van ondernemerschap staat Nederland er niet goed voor. Dat verklaart voor een deel onze teleurstellende economische prestaties. Ik noem een aantal onthullende cijfers. In 2003 zakte Nederland op de index van nieuw ondernemerschap ver weg. Wij staan nu in de achterhoede van de twintig onderzochte OESO-landen! Slechts 3,6% van de mensen tussen de 18 en 64 jaar houdt zich met nieuw ondernemerschap bezig, tegen 4,6% in 2002. In Nederland geeft 68% van de bevolking de voorkeur aan veilige loondienst boven ondernemerschap. Dit gegeven is redelijk dramatisch. Is het kabinet het met deze conclusie eens? Naar onze mening vereist het belang van ondernemerschap daarom het commitment van het gehele kabinet. En die boodschap moet tot in de haarvaten van alle betrokken departementen doordringen.

De heer Kox (SP):

De fractievoorzitter van de VVD schetst in haar eigen woorden een dramatisch beeld en geeft aan waar het allemaal fout is in dit land, niet alleen nu, maar in een proces van jaren en jaren.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Nee.

De heer Kox (SP):

U zei daarstraks: het gaat al jarenlang fout.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Nee.

De heer Kox (SP):

Ik heb twee grote oren, maar goed. In ieder geval hebt u gezegd dat het niet goed gaat in dit land. Als u dat zo zegt, denkt u dan: verdorie, wij hadden de liberalen de afgelopen 25 jaar nooit in de regering moeten laten? Immers, uw politieke richting is in die tijd de meest constante factor in de politiek geweest. Krijgen wij na deze schets van dit dramatische beeld ook nog zelfkritiek te horen?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Wat wilt u daarna horen?

De heer Kox (SP):

Als het al jaren fout is gegaan en wij in zo'n dramatische positie zitten, wil ik graag horen hoe dat komt en wie daarvoor verantwoordelijk is. Uw partij is de meest constante politieke factor.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik heb gezegd dat het naar onze mening de laatste paar jaar – dus niet al jaren en jaren – ontzettend snel naar beneden is gegaan. Het is juist dat ook de VVD in al die kabinetten heeft gezeten, maar niet alleen en er waren soms compromissen nodig die wij wel moesten sluiten.

De heer Kox (SP):

U zat wel in de regering, ook de laatste jaren, maar de andere partijen deden het verkeerd, zoals het CDA, de PvdA en D66?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Dat hebt u mij niet horen zeggen. Ik heb alleen maar gezegd dat je in dit soort kabinetten wel compromissen moet sluiten!

De heer Kox (SP):

Met uw eigen rol daarin is nooit iets mis geweest? Het is niet mogelijk dat er iets verkeerds is gegaan vanwege een liberale visie?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik heb aangegeven dat met name in het kabinet-Kok stevige compromissen moesten worden gesloten waar de VVD ook verantwoordelijk voor was. Natuurlijk, stel je voor!

Mevrouw de voorzitter. Ik zei dat het belang van ondernemerschap naar onze mening het commitment van het gehele kabinet verdient. Niet alleen de minister van Economische Zaken, maar ook die van Financiën, Sociale Zaken, Verkeer en Waterstaat en Onderwijs zouden het belang van ondernemerschap veel nadrukkelijker in hun beleid moeten betrekken. Een goed voorbeeld is in dit verband de nota Ruimte van het kabinet en de keuzes die daarin worden gemaakt. Dat wij moeten kiezen voor gerichte economische ontwikkeling en daarbij niet iedereen te vriend kunnen houden, is evident. Wel vragen wij hoe het kabinet ervoor denkt te zorgen dat alle goede voornemens in die nota ook in daden worden omgezet en hoe het daarover regie wil voeren. Gaarne een reactie van de minister-president.

De heer Noten (PvdA):

Ik vind het begrip ondernemerschap wel erg breed. Moet ik mij daar de grote ondernemers bij voorstellen, die van de Shell, ING, of juist die 4,6 die gedaald was naar 3,6 waar u net over sprak, startende ondernemers, met name in het midden- en kleinbedrijf? Is het laatste het geval, hebben die misschien dan niet andere behoeften en belangen dan de Shell's en de ING's van deze wereld?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Als ik over ondernemerschap spreek, doel ik op alle ondernemingen, maar ik ben het van harte met u eens dat het niet eenzelfde beleid kan zijn en dat er voor kleinere ondernemers ander beleid zou moeten worden gevoerd dan voor grote. Ik heb dat overigens zojuist ook nog nadrukkelijk gesteld toen ik vroeg hoe de levensloopregeling voor juist de kleinere ondernemers zou uitpakken.

Mevrouw de voorzitter. Waarom wagen niet meer mensen de sprong naar ondernemerschap? Ik heb het ook nu dus met name over de kleine ondernemers. Waarom vinden Nederlanders het ondernemerschap geen aantrekkelijk alternatief voor een baan in loondienst? Ik wil vier clusters van mogelijke oorzaken noemen. Daarbij richt ik mij uiteraard alleen op zaken waar wij politiek iets mee kunnen doen en wil ik mij niet wagen aan bespiegelingen over de risicomijdende volksaard!

Ten eerste de conjunctuur. Daarover zal ik kort zijn. Over het inkomen van veel ondernemers – ik heb het weer over de kleinere – zijn de laatste tijd alarmerende berichten gekomen. De inkomenspositie van zelfstandigen en starters is de afgelopen jaren aanzienlijk verslechterd. Cijfers geven zelfs een teruggang van 25% aan en dat is zorgelijk. Uit onderzoek blijkt dat in landen waar het ondernemerschap wél een aantrekkelijke optie is, de economische terugloop van de afgelopen jaren nauwelijks gevolgen had voor het aantal ondernemers en starters. In de Verenigde Staten, Canada en Australië blijft men het avontuur gewoon aangaan. Wat zijn de verwachtingen van het kabinet over de conjunctuur op middellange termijn?

De tweede cluster is die van de administratieve lastendruk. Dat blijft een belangrijk punt. De administratieve lasten voor bedrijven veroorzaakt door de overheid bedroegen 17,1 mld euro, waarvan 8,5 mld door Europese en 8,6 mld door Nederlandse regelgeving. Wij prijzen de plannen van minister De Geus voor deregulering van de Arbo, een uitstekend initiatief. Het gaat hier vaak om Europese wetgeving waar wij in Nederland nog "een kop bovenop" bovenop doen. Die kop kan dus direct weg. Maar ondanks zulke goede bedoelingen en de intensieve aanpak is het nog absoluut niet gelukt om de administratieve lasten met een kwart verminderen. Ook dit jaar moesten wij weer tot ons groot verdriet in de miljoenennota lezen dat de lastendruk is gestegen. Onlangs waarschuwden belastingadviseurs en anderen dat de administratielast voor bedrijven maar liefst met 760 mln stijgt. Waar is het kabinet nu eigenlijk mee bezig? De minister van Economische Zaken heeft eerder dit jaar in dit Huis met verve verkondigd dat de doelstelling zal worden gehaald. Denkt het kabinet dat nog steeds? En gaat het dan ook om regels waar ondernemers echt iets van merken? Ik zag onlangs in de Staatscourant bladzijden vol met afgeschafte regels. Prachtig, dacht ik toen, maar toen bleken dat sommige al vanaf 1961 ergens op een plank lagen te stoffen.

In het kader van de deregulering vindt mijn fractie dat het moment is gekomen om de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties ter discussie te stellen. Het is niet meer van deze tijd ondernemers direct of indirect te verplichten mee te betalen aan de instandhouding van product- en bedrijfsschappen. Die zijn verantwoordelijk voor extra regeldruk richting ondernemers. Zij hebben publiekrechtelijke bevoegdheden zonder dat zij onder democratische controle vallen. Dat stuit ons liberalen tegen de borst. Bij een "andere overheid" hoort dat de medebewindstaken die nu door de PBO's worden uitgevoerd, worden overgeheveld naar de departementen die wél onder directe ministeriële verantwoordelijkheid staan, en dat de overige regels die PBO's maken wellicht moeten worden afgeschaft. Kan het kabinet onderzoeken in welke gevallen dat mogelijk is? De vermindering van het aantal organen met regelgevende en verordenende bevoegdheden levert onherroepelijk een vermindering van het aantal regels en verordeningen op en verbetert naar onze overtuiging het ondernemersklimaat.

Ik merk overigens wel op dat ook in het geval van de administratieve lastendruk de liefde van twee kanten moet komen. Nu komt het nog wel eens voor dat de overheid een regel wil afschaffen en het bedrijfsleven hem wil handhaven. Recentelijk nog was er verzet van het beroepsgoederenvervoer tegen het voorstel van minister Peijs om de vrachtbrief af te schaffen. Dat schiet het natuurlijk niet op. Wat doet het kabinet om dit goed te managen?

De derde cluster is onderwijs en innovatie. Helaas is ondernemerschap nog steeds een bijna witte vlek in de curricula van het onderwijs. In het vmbo zal meer aandacht moeten worden besteed aan selectie en opleiding van leerlingen die aanleg hebben voor het ondernemerschap. Het is prima dat de Tweede Kamer op 4 oktober Kamerbreed heeft gevraagd om de basisvorming voor het vmbo af te schaffen. Ook in deze Kamer is in mei aangedrongen op minder theorie en meer praktijkgericht onderwijs. Wij zijn van mening dat dit inderdaad de leerlingen van het vmbo zal helpen om gemotiveerd te blijven en niet vroegtijdig af te haken. Ook bij allochtone leerlingen ligt een ondernemerspotentieel dat absoluut dient te worden aangeboord.

Van basisschool tot universiteit moet nadrukkelijk meer aandacht komen voor het ondernemerschap. Essentieel is dat al vanaf een jonge leeftijd meer competitieve elementen in het onderwijs worden ingebracht. Jonge mensen moeten niet tevreden zijn met een 6-, de school moet uitdagen tot topprestaties. De VVD-fractie is het van harte eens met het voorstel van het kabinet dat universiteiten en hoge scholen meer beleidsruimte wil geven, bijvoorbeeld door selectie aan de poort, differentiatie bij collegegelden, top-mastersopleidingen. Wanneer gaan de experimenten die deze voorstellen mogelijk maken nu van start? Het duurt allemaal zo lang. Het kabinet moet ook wat dit betreft enorme haast maken.

Dan kom ik bij de innovatie. De VVD-fractie is verheugd over het systeem van vouchers, dat onlangs van start is gegaan. Met deze vouchers ter waarde van EURO 7500 kunnen bedrijven bij universiteiten en hogescholen kennis inkopen, een prima idee dat zowel de bedrijven als de kennisinstituten voordeel oplevert. Wij hebben begrepen dat de minister van EZ hiervoor 30 mln euro heeft uitgetrokken. Kennelijk is dit een van de resultaten van het Innovatieplatform. Kan de minister-president nog andere concrete uitkomsten tot nu toe van het Innovatieplatform noemen? Het schiet naar de mening van de VVD-fractie nog niet erg op met dit platform. Er zijn sleutelgebieden aangewezen. Dat klinkt prima, maar wat gebeurt daar nu verder mee?

De vierde cluster van factoren die ondernemers beter van dienst zouden kunnen zijn, betreft de overheid zelf. Dan heb ik het niet over de regels, maar over de overheidsorganisatie. Een grote ergernis bij ondernemers, maar ook bij burgers, is dat de overheid zich vaak niet houdt aan de wettelijk opgelegde termijnen van besluitvorming rond verzoeken van burgers of bedrijven. Hetzelfde geldt voor onder overheidstoezicht staande organen, zoals het UWV. Als bedrijven of een burger een dag te laat beroep of bezwaar aantekenen tegen een besluit van de overheid worden zij niet ontvankelijk verklaard. Als de overheid haar termijnen overtreedt met vaak vele maanden gebeurt er niets. De burger is machteloos. Daarmee verspeelt de overheid het in haar gestelde vertrouwen. Nu kunnen burgers onderling, als iemand in gebreke blijft, schadevergoeding vragen of de wettelijke rente claimen. Dat is een uitstekende prikkel om je aan de regels te houden. Ook prima is het systeem dat de Belastingdienst hanteert: rente betalen als je te laat je aanslag betaalt en rente krijgen als je teveel hebt betaald. Vandaar dat onze fractie sympathie heeft voor het PvdA-voorstel aan de overkant om de overheid een boete te laten betalen voor iedere dag dat zij te laat is met een besluit. Gaarne hierover de visie van het kabinet.

Mevrouw de voorzitter. Dan een woord over de overheid als werkgever. De sollicitatieplicht voor 57-jarigen wordt ingevoerd. Ruim een kwart van de medewerkers bij de rijksoverheid behoort tot de 50+-groep. Bij gemeenten, provincies, in het onderwijs en de gezondheidszorg zien wij dezelfde trend. Al deze organisaties moeten op een fundamenteel andere manier met deze groep medewerkers omgaan. Uitzitten tot de VUT-gerechtigde leeftijd is er binnenkort niet meer bij. Recentelijk heeft de Arbeidsinspectie vastgesteld dat bedrijven nauwelijks aandacht besteden aan hun oudere medewerkers. Wij hebben geen reden te veronderstellen dat dat anders is bij de overheid. Veel ambtenaren hebben rond hun 45e levensjaar wel zo ongeveer het voor hen bedoelde opleidings- en trainingspakketten doorlopen. Als wij willen dat deze medewerkers tenminste tot hun 65ste een productieve bijdrage leveren aan de organisatie, moeten wij in hen investeren.

Leeftijdsbewust personeelsbeleid staat nog in de kinderschoenen. De regering als groot werkgever zou zich hier als gangmaker kunnen manifesteren. Een aantal 50-plussers begint voor zichzelf en start een eigen bedrijfje. Dat is, zie mijn betoog, prima, maar de andere vele 50-plussers mogen niet uitgeblust en vastgelopen op hun verantwoorde Arbo-stoel blijven zitten. Graag verneem ik van de regering welke initiatieven op rijksniveau genomen worden met leeftijdsbewust personeelsbeleid en op welke schaal dat gebeurt. Ik wil graag weten welk deel van het budget voor vorming en scholing aan deze groep wordt besteed. Ook zou ik het kabinet willen aansporen dit echt belangrijke personeelspunt met IPO en VNG te bespreken.

Mevrouw de voorzitter. Na dit toch wat sombere verhaal over alle obstakels die een ondernemer op zijn weg vindt, prijst de VVD-fractie zich gelukkig dat er in ons land nog steeds mensen zijn die voor eigen rekening en risico blijven ondernemen, die de uitdaging aangaan, de zorg voor personeel aandurven, die de bureaucratie de baas proberen te blijven en daarnaast ook nog een bedrijf leiden. Daar hebben wij grote bewondering voor en zouden graag zien dat meer mensen dit pad opgingen. Dat is in het belang van het land als geheel. Daarom moeten ondernemers naar onze mening centraal worden gesteld in het beleid. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat ondernemers van de overheid, op rijks-, provinciaal én op gemeentelijk niveau op hun vragen en verzoeken een oprecht "ja" te horen krijgen in plaats van het nu gebruikelijke "nee, daar moeten wij nog over denken", of "over een jaar bent u aan de beurt als het bestemmingsplan wordt gewijzigd". We moeten streven naar een ondernemende overheid die trots is op zijn ondernemers en die hun weg plaveit in plaats van er voetangels en klemmen op te leggen.

Ik wil graag mijn beschouwing besluiten, maar niet alvorens een aantal opmerkingen te maken over een paar uiteenlopende onderwerpen.

Wij spreken vandaag niet over Europees beleid. De conventie is getekend, het Europees parlement heeft zijn tanden laten zien en het referendum komt eraan. Aan deze onderwerpen werd vorige week een apart debat gewijd. Er is één punt dat mijn fractie hier op dit moment naar voren wil brengen: de Europese regelgeving en de uitleg daarvan door de diverse ministers. Ondanks het feit dat in het regeerakkoord nadrukkelijk staat dat Nederland niet verder zal gaan in haar regelgeving dan Europa van ons vraagt, constateren wij keer op keer dat dit wel gebeurt. Ik noem hier de Telecommunicatiewet, de Tabakswet, de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek, de Wet financiële zekerheidsovereenkomsten en zo zijn er nog meer.

Wij vragen met nadruk of het kabinet inderdaad voornemens is de Europese regels niet te verzwaren? Handelt het kabinet dan ook naar?

De VVD fractie ondersteunt het beleid van minister Verdonk. Zij heeft een buitengewoon lastige portefeuille. Het is belangrijk dat het aantal asielzoekers in Nederland terugloopt. De asielzoekers die hier komen omdat zij in hun land vervolgd worden, zijn welkom. Wij zijn verheugd dat per 1 november de AMvB's in werking zijn getreden die de leeftijdsgrens voor huwelijksmigratie verhogen naar 21 jaar en een inkomenseis stellen van 120% van het minimumloon. Verwacht het kabinet dat daarmee het aantal van 20.000 "migratiebruiden" per jaar aanzienlijk zal dalen?

Tot slot en vraag op het terrein van de minister van BZK. Wat doet het kabinet nu eigenlijk aan het verminderen van de bestuurlijke drukte in dit land? Het kabinet komt met een wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen om zogenaamde WGR-plus regio's in te stellen. Dit wetsontwerp dat thans aan de overkant aan de orde, zet in op een rücksichtsloze voortzetting van de zeven kaderwetgebieden in WGR-plus regio's. Het zijn gebieden waar belangrijke ontwikkelingen moeten plaatsvinden, ook voor onze economie en werkgelegenheid. Zij zijn dus belangrijk voor ondernemers. De Raad van State en vele anderen zijn zeer kritisch over dit voorstel. Dreigt er niet opnieuw een periode van onduidelijkheid, dubbel werk, ambtelijke en bestuurlijke drukte, competentiediscussies en lange procedures? Kan het kabinet aangeven welk doel hiermee wordt nagestreefd?

Het Kabinet wacht in de nabije toekomst moeilijke beslissingen. Eenheid van beleid en samen ervoor gaan is essentieel. Het geeft geen pas dat overheden elkaar onderling in het openbaar verwijten maken, zoals onlangs nog uitgebreid gebeurde. Ook kibbelende bewindslieden dragen niet bij aan het beeld van een krachtdadige overheid. Ik wil hierop gaarne een reactie hierop van de minister-president.

Wij vragen van dit kabinet ook om op elk beleidsterrein steeds scherp aan te geven wat de bevoegdheden en mogelijkheden van het Rijk zijn, wat de taak is van andere overheden en waar géén overheidstaak ligt. Nog veel te vaak reageert de regering op zaken die haar absoluut niet aangaan. De VVD-fractie zal de activiteiten van het Kabinet met veel belangstelling volgen en waar mogelijk en nodig met kracht ondersteunen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben blij dat de minister-president weer bij ons is om onze algemene politieke beschouwingen aan te horen.

Toen ik vanochtend over het Plein naar het Binnenhof liep, stond Willem van Oranje er nog even zwijgzaam bij als altijd, onaangedaan door de uitslag van gisteren. En hier om de hoek stond Willem Drees ook nog steeds met een stalen gezicht de wereld in te kijken. De twee heren gedroegen zich als Erasmus over wie ik vannacht droomde. Erasmus zei mij: maak je geen zorgen, ik ken de mensen, leest u mijn boeken maar. Hij toonde mij zijn Lof der zotheid. Zie het van de positieve kant, zei de Rotterdamse filosoof tegen mij. Het is gelukkig een Rotterdammer geworden. Als jullie die koudegrond filosoof uit betondorp gekozen hadden, was een Amsterdammer de grootste Nederlander aller tijden geworden; dat was pas echt een probleem geweest. Met andere woorden, mevrouw de voorzitter, voor optimisme is altijd wel enige grond. Het is ook wetenschappelijk vastgesteld: optimisten leven langer, als wij althans de krant mogen geloven. Een optimist durft dat nog wel aan, zelfs in deze tijden. Dat is goed nieuws, voor optimisten althans. Pessimisten zullen zeggen: zie je wel, wij zijn altijd de pineut. Als optimisten langer leven, zal de wereld statistisch gezien stap voor stap steeds optimistischer worden. Dat is geen geruststellende gedachte in een periode waarin er zoveel is om ons zorgen over te maken en waarin pessimisten zoiets hebben van: zie je wel, wij hebben het altijd wel gezegd!

Ik hoor al erg lang tot de klasse der optimisten. Volgens sommigen is het bij ons al bij de geboorte fout gegaan. Daarvoor hoefde ik het laatste boek van Jan Marijnissen uit 2003 niet te lezen. Wat niet wegneemt dat ik dat boek "Nieuw optimisme" aan eenieder als volledig legaal stimulerend middel kan aanbevelen. Ook dat kan helpen om de dag van vandaag in een meer positief perspectief te bezien. Dat doet mij overigens vragen wanneer de nieuwe Balkenende uitkomt.

Als je binnen enkele weken tijd geconfronteerd wordt met het afslachten van een man door een andere man die meent dat je iemand om zijn mening van het leven mag beroven, als je in de dagen daarna opgeschrikt wordt door de ene na de andere schanddaad van mensen die menen dat zij andere mensen mogen bedreigen omdat zij vinden dat die iets vinden dat zij niet zouden mogen vinden, als je krantenfoto's ziet van bekladde en verbrande moskeeën, in brand gestoken en gebombardeerde scholen, als je leest over de groeiende angst onder onze bevolking dat dingen akelig uit de hand gaan lopen, als je dat allemaal meemaakt dan moet zelfs een optimist alle zeilen bijzetten om er nog iets van te maken.

Gelukkig word ik weer gevoed in mijn optimisme als ik zie hoe massaal Nederland protesteerde tegen de laffe moord op Theo van Gogh. Toen ik op de 2de november 's avonds op de Dam stond met een heleboel andere mensen en met hen riep dat dit zo niet kon, gaf mij dat, ondanks alles, een goed gevoel. Toen ik in de dagen daarna allerlei mensen, individueel of namens een of andere organisatie, migranten, autochtonen, vaders, moeders, jongeren, bisschoppen, dominees en imams hoorde zeggen dat dit zo niet kon, dat zij dit niet accepteerden, gaf mij dat, ondanks alles een goed gevoel.

Toen ik de schoolkinderen van de verbrande en gebombardeerde Brabantse islamitische scholen hoorde zeggen in een tongval die van geboorte ook de mijne is, dat zij er geen snars van begrepen dat er in hún land zoiets kon gebeuren, gaf mij dat, ondanks alles, een goed gevoel, want hún land is míjn land!

In moeilijke tijden vind je op onverwachte manieren inspiratie. Ik bijvoorbeeld bij een meisje dat Sabine heet, Sabine Dardenne. Zij is een van de slachtoffers van Marc Dutroux. Zij was 12 toen zij op weg naar school van haar fiets werd gerukt, ontvoerd, opgesloten, verkracht en bijna vermoord. Zij is nu net 21, zij heeft een boek geschreven en zegt daarmee een streep te zetten onder dat deel van haar verleden. Zij was slachtoffer maar voelde zich nadien in de rechtszaal sterker dan de dader. Zij wenst niet haar hele leven slachtoffer te blijven, getraumatiseerd en daardoor niet in staat tot een normaal leven. Zij wil leven, trouwen, kinderen krijgen en gelukkig zijn. Dat is heel moeilijk, maar zij hoopt dat het haar gaat lukken omdat zij het wil. Wat zo'n jong meisje in haar eentje aandurft, mag je ook vragen van een volwassen samenleving, als die zich op haar manier verkracht, vernederd en een stukje vermoord voelt. Veel mensen zijn bang geworden door deze moord en de vele aanslagen die erop gevolgd zijn. Er is zeker reden om bezorgd te zijn, maar wij moeten ook verder. Wij mogen niet in onze slachtofferrol berusten, wij moeten net als Sabine iets gaan doen.

Volgens mij deugen de meeste mensen in dit land. Dat maakt het met alle mitsen en maren ook zo'n fijn land om in te leven. Maar ook hier geldt dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Om te blijven deugen, moeten wij beginnen met af te spreken of te herbevestigen dat wij ons niet tegen elkaar laten uitspelen. Onze maatschappij is verdeeld, zeker. Er is sprake van gekozen onderscheid en ook van opgelegd onderscheid. Het eerste is in orde, een pluriform Nederland is onze karaktertrek. Het tweede is slecht. Een maatschappij waarin de tegenstellingen groter worden, is precies wat wij niet willen. De strijd tegen de tweedeling is een al lang geleden verklaard doel van mijn partij en van vele anderen. Op dit moment dient de echte waterscheiding in onze samenleving echter niet te lopen tussen autochtoon en allochtoon, tussen jong en oud, tussen rijk en arm, tussen links en rechts, tussen progressief en conservatief, tussen christen en moslim. Naar mijn mening ligt de echte waterscheiding op dit moment tussen democraat en extremist. Iedereen moet kiezen aan welke kant hij of zij staat.

Wie aan het fundament van onze samenleving, aan onze democratie, geen boodschap heeft en zich er met geweld tegen verzet, heeft hier weinig te zoeken, ongeacht zijn afkomst, ongeacht zijn motivatie. In Nederland kan en mag veel, mits iedereen afblijft van het wezen van de democratie en het recht op vrijheid en veiligheid. Het maakt mij niet uit of iemand zegt zich bij zijn schanddaad te laten leiden door een fundamentalistisch islamitisch geloof of een racistisch westers geloof in white power. Tegen zulke mensen moeten wij onszelf beter beschermen. Een democratie heeft het onvervreemdbare recht, de plicht zelfs, om zich te beschermen tegen dat wat haar bedreigt. Wie de democratie bedreigt, hoeft niet om genade te vragen. Die moet maar eerder nadenken.

Tot de bescherming van de democratie hoort ook waakzaamheid tegen maatregelen die, wellicht met de beste bedoelingen bedacht, feitelijk ons democratisch bestel en besef ondermijnen. Ik pleit dus ook tegen een "lange halen snel thuis"-politiek als reactie op het extremisme. Ik zeg dit met name tegen de ministers van Justitie, van BZK en voor Integratie. In moeilijke tijden zijn mondige mensen onmisbaar, maar vrijheid van meningsuiting betekent ook verantwoordelijkheid voor wat je zegt. Wij hebben niet voor niets vastgelegd dat mensen met wat zij zeggen, anderen niet mogen discrimineren of anderszins beledigen.

Het allerbelangrijkste is dat wij de samenhang in de samenleving herstellen. Dat moeten wij naar onze mening altijd al doen, maar nu is het extra dringend. Als dat niet gebeurt, kunnen overal broedbedjes ontstaan waarop extremisten van allerlei soort hun zaad kunnen strooien. Dat betekent, naast allerlei andere zaken: weg met de getto's, zowel de zwarte als de witte, weg met witte en zwarte scholen, weg met elke discriminatie, weg met de groeiende ongelijkheid en vooral weg met wij en zij. Laten wij ervoor zorgen dat wij samen wonen en leven in plaats van apart, dan kunnen wij van elkaar leren en van elkaar profiteren. Dan kunnen wij ons ook samen verweren tegen extremisme van welke kant ook. Ik neem aan dat de regering die opvatting deelt. Het is in ieder geval iets wat de meeste mensen in Nederland willen. Dat is ook precies wat de SP al jaren bepleit. Het parlement heeft dat na lang aarzelen inmiddels ook vastgesteld. Nu is het tijd om te handelen. Wie hier woont, hoort er hier ook bij, met alle rechten en met alle plichten. Daarover gaan wij met niemand onderhandelen. Ik neem aan dat dit ook de visie van de regering is.

Zoals gezegd, ook zonder alle ellende van de afgelopen weken vinden wij dat het herstellen van de samenhang in de samenleving uitgangspunt van het beleid moet zijn. Dat willen wij dus ook in de begroting voor 2005 zien. Wij zien dat echter niet. Hoe verzekeren wij iedereen ervan dat 'ie erbij hoort, mee mag doen en ook mee moet doen? Het kabinet had er bij zijn aantreden plannen voor. Vorig jaar heb ik al kritische vragen gesteld over het realiteitsgehalte ervan. Ik heb er zelfs tien gevulde koeken in geïnvesteerd in de hoop dat het kabinet zou presteren wat het beloofde. Dat is geen onverdeeld succes gebleken. De koeken die mijn partij uitdeelde aan de mensen die op 2 oktober uit alle delen van het land naar Amsterdam kwamen, hadden een hoger rendement. De demonstranten in Amsterdam zijn er immers in geslaagd om de regering tot het Museumplein-akkoord te dwingen. Volk dat deugde, blokkeerde daarmee ten minste voor een deel een aantal plannen van een kabinet dat niet deugde. Ik ben daar erg blij mee. Geldt die vreugde inmiddels ook voor het kabinet of denkt de premier daar nog anders over? Ziet hij het akkoord van de straat als een akkoord dat hem in de weg staat, dat hij liever niet had gezien, of vindt hij het alleszins okay? Beoordeelt hij de aangebrachte wijzigingen als van ondergeschikt belang en, zo ja, hadden die concessies dan niet beter vóór de zomer gedaan kunnen worden? Heeft het kabinet met zijn houding de verhoudingen in de samenleving niet nodeloos onder spanning gezet?

Ik vind dat deze regering de samenleving helaas te vaak en te veel onder spanning zet, op tal van terreinen. Daarmee worden mensen eerder verdeeld dan verenigd.

  • - Neem de voorgenomen no-claimkorting. Hoe je het ook wendt of keert, daarmee worden gezonde mensen tegenover zieke mensen gezet, zo zeg ik tegen minister Hoogervorst. Waarom wordt niet het hele plan geschrapt in plaats van nu onder druk van alle protest voor een halve-bakoplossing te kiezen?

  • - Met het achterblijvende vmbo-onderwijs wordt het ene kind op achterstand gezet ten opzichte van het andere, zo zeg ik tegen de minister van OCW. Indien deze minister behoort tot de inner circle van de premier en van de machtigste partij van dit land, dan luidt mijn advies aan haar: zorg dat je dan ook gehoord wordt en sla eens op tafel in die club; zorg dat er werkelijk een hoopgevend perspectief komt voor het schooltype waar het grootste deel van onze kinderen naar toe gaat.

  • - Door het weghalen van de solidariteit in de regels rondom het pensioen worden jonge en oudere mensen tegenover elkaar gezet. Dat zeg ik met name tegen de ministers van SZW en van Economische Zaken, die in de afgelopen maanden met hun uitspraken vaker olie op het vuur dan op de golven hebben gegooid, terwijl de een met zijn vakbondsverleden en de ander met zijn eruditie en ervaring toch beter hadden kunnen weten.

Wij twijfelen er niet aan dat de regering met ons allen het beste voor heeft, maar zij kiest een wel erg merkwaardige variant op de Schumpeteriaanse theorie van de creatieve destructie. Iets soortgelijks zien wij terug in de Lissabon-strategie die Europa sociaal wil houden door het steeds liberaler te maken. Daarvan is inmiddels vastgesteld dat het een flop geworden is. Dat zou de regering moeten leren. Voor zover wij het kunnen bekijken, probeert de regering de samenhang in de samenleving te beschermen door haar af te breken. Dat is geen goede weg.

Ik wil ervoor pleiten dat wij in deze dagen niet de solidariteit met de rest van de wereld naar achteren drukken. Mijn fractie bedankt, naar ik aanneem namens de hele Kamer, minister Van Ardenne dat zij tegen haar aanvankelijke voornemen in toch heeft besloten om dit jaar de letterlijk broodnodige noodhulp te geven aan de mensen in Gaza. Nog beter zou het zijn om die hulp ook de komende jaren voort te zetten. Voor relatief weinig geld geven wij dan het grote signaal dat wij de Palestijnen niet vergeten.

Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen in Irak. Met de verkiezingen in zicht staat dat land in brand. Op Nederland rust een zware verplichting. Immers, wie tegen de wil van de Verenigde Naties een oorlog politiek steunt, wie daarna deelneemt aan een omstreden bezettingsmacht, die dient zich meer nog dan anderen in te zetten voor de vrede en de wederopbouw. Het is goed dat wij onze militairen terughalen, het zou nog beter zijn als wij onze civiele middelen sturen. Hoe gaan wij dat doen?

Het jaar 2005 wordt ook het jaar van het eerste en voorlopig het laatste nationale referendum. Dat is een extra reden om daarbij geen scheve schaats te rijden, als onze bevolking ja of nee mag zeggen tegen die grondwet. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het referendum werkelijk free and fair zal zijn?

Over veel andere zaken hebben wij het wel bij de behandeling van de afzonderlijke begrotingen met de leden van het kabinet. Volgende week komt de minister van Financiën al hier om met ons te praten over de manier waarop hij onze centen wil gaan uitgeven. Onze positie daarover is in twee woorden: tjonge jonge...

Ik heb mijn algemene verhaal zo wel gedaan en zie de reactie van de minister-president met buitengewone belangstelling tegemoet. Ik hoor graag waaraan hij zich in deze tijden vasthoudt, wat hem inspireert en wat hij leert van wat er nu gebeurt. Ook hoor ik graag of hij mogelijkheden ziet om onze bevolking een perspectief te bieden voor een optimistischer toekomst. Uit het feit dat het goed gaat met de voet van de premier, leid ik af dat er geen reden is om ons te verzetten tegen de gedachte dat het ook beter zou moeten kunnen met het beleid.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Het is fijn dat de minister-president weer in ons midden is. Zo te zien, is hij ook echt gezond in ons midden.

Bij een eeuwwisseling ontstaat vaak de behoefte om te filosoferen over de vraag of er echt iets meer verandert dan bij een gewone jaarwisseling. Terugkijkend op de twintigste eeuw, is wel gezegd dat deze maar van korte duur was. De val van de Berlijnse muur in 1989 zou een fundamenteel nieuw tijdperk inluiden. Niet alleen verdween de dreiging uit het oosten; maar er kwam ook een ander economisch perspectief. De introductie van de euro is daarvan het meest tastbare voorbeeld. Voor Europa zijn die gebeurtenissen ook heel moeilijk te overschatten, maar de catastrofes van 11 september 2001 en van enkele data daarna zijn voor lange tijd mondiaal wellicht van grotere invloed. Het is onmiskenbaar dat vanaf die datum veel politieke aandacht gaat naar de beveiliging van de samenleving en dat dit veel mensen rechtstreeks raakt. Nederland heeft misschien met de illusie geleefd dat de storm aan ons land voorbij zou gaan, maar die is na de gewelddadige moorden wreed verstoord.

Het ontstaan van de multiculturele samenleving, de trots van de tweede helft van de twintigste eeuw, wordt aan het begin van de eenentwintigste eeuw met heel wat minder onbevangenheid bezien. Hoe er mee om te gaan, is een politieke aangelegenheid geworden. En de overheid heeft onder ogen te zien dat tegen de gewelddadigheid zoals wij die nu beleven, nog geen antwoord is gevonden. Terecht lijkt de constatering dat de overheid alleen het antwoord niet kan vinden, maar dat de samenleving als geheel een verantwoordelijkheid dient te voelen voor de ontstane situatie. Daarnaast zijn er sociologische ontwikkelingen die Europa een ander aanzien geven. De bevolkingspiramide is aan forse wijziging onderhevig: veel ouderen en minder jongeren. Dat heeft ingrijpende consequenties voor de duur van het werkzame leven en de houdbaarheid van de pensioenen. Zekerheden die overigens nog maar heel kort bestaan, komen ter discussie. Een herijking van het begrip solidariteit vindt plaats. Waar deze eigenlijk nooit diachronisch, dus dwars door de tijd werd gezien, wordt nu de interpretatie van solidariteit ook bezien vanuit het perspectief dat deze generatie geen roofbouw mag plegen op de komende.

Het gevolg is een kritische houding tegenover collectieve regelingen. Dat heeft zeker te maken met individualisering, waar D66 achter staat, maar niet alleen. Collectieve regelingen die tot nu toe vanzelfsprekend een algemene geldigheid hebben, veroorzaken gevoelens van onbehagen, omdat ze een verdelingsmechanisme van de financiële middelen tot gevolg hebben waarbij aantoonbaar overheidsgeld terechtkomt bij personen en instanties die dat niet of minder nodig hebben. De voorbeelden daarvan zijn talrijk. Kinderbijslag is een belangrijke verworvenheid die voor veel mensen de gelegenheid schept de kinderen net dat beetje extra te geven dat een kinderleven rijker maakt, maar lang niet eenieder heeft dat extraatje nodig. Voor de komende generatie gepensioneerden is de AOW veelal een aanvulling op het pensioen. Dat kan de discussie oproepen of het mogelijk is om gepensioneerden met grote pensioenen niet mee te laten betalen aan het AOW-pensioen. De hypotheekrente mag zich de laatste tijd in veel aandacht verheugen. De stimulering van eigenwoningbezit dient onverminderd te worden voortgezet, maar harmonisatie van de aftrekmogelijkheid tegen een voor ieder gelijk percentage wordt niet meer bij voorbaat in de taboesfeer geplaatst. Studiefinanciering is een voorbeeld waarbij in de laatste jaren meer dan honderd wijzigingen in de regels zijn gemaakt. Ook hierbij geldt dat geld terechtkomt op plaatsen die nauwelijks bedoeld kunnen zijn, als wij tenminste de verplichting van ouders om de scholing van hun kinderen mee te bekostigen, als een normale verplichting wensen te blijven beschouwen.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Het antwoord daarop wordt ook binnen mijn partij bepaald niet eenduidig gegeven. Over één aspect bestaat binnen D66 echter geen verschil van inzicht: over dit type problemen dient discussie te worden gevoerd en ook tot besluitvorming te worden gebracht. Alleen wanneer datgene ter discussie wordt gesteld dat voor velen met overvloed in relatie wordt gebracht, is er een maatschappelijk brede acceptatie te verwerven om ook de noodzakelijke hervorming van de sociale zekerheid, de vut en de pensioenproblematiek, de arbeidsduur in uren en in jaren aan de orde te stellen. De noodzaak daartoe is voor D66 aan geen enkele twijfel onderhevig. Het is mede een motief geweest om aan dit kabinet deel te nemen.

De bezinning op de positie van de overheid; het onrustige partijpolitieke beeld waar schommelingen van tien tot twintig zetels gewoon zijn geworden, de aanmerkelijke groei van de invloed van de visuele media ten koste van de schrijvende media, de herbezinning op onze democratische structuren en op de rechtstaat, zijn naast de reeds genoemde ontwikkelingen voorbeelden van een gistende wereld. Dat leidt tot één onontkoombare conclusie: we leven, meer dan ooit in het verleden aanwijsbaar, in een snel wijzigende wereld die op tal van terreinen – economisch, politiek, en cultureel in de meest brede betekenis van het woord – op zoek is naar een nieuw evenwicht. Hoe daarmee om te gaan, en welke structuren daarbij het beste passen, zijn vragen die bepaald niet eenduidig worden beantwoord. Sterker, niemand, de politieke partijen niet uitgezonderd, is in staat daar op dit moment een consequent en richtinggevend antwoord op te geven. Natuurlijk wordt dat wel geprobeerd en juist omdat de richting niet eenduidig is, ontstaan tegenstellingen.

Hoewel... als je scherp analyseert, is er veel meer overeenstemming over een te volgen richting dan het lijkt. Het is het tempo waarin en de mate waarmee men overgangssituaties accepteert, die als conflicten worden vergroot. Geen van de aan de onderhandelingstafel aanwezige partijen ontkent dat er op termijn een langere werkweek dient te komen, geen van de partijen ontkent dat langer doorwerken bij een voortgaande levensverlenging onontkoombaar is, geen van de partijen ook ontkent dat herziening van ons sociale zekerheidsstelsel en herziening van onze gezondheidszorg geboden is. En zelfs de partijen die niet aan tafel zitten, de oppositie, is niet doof voor de argumenten. Allen zijn het er ook over eens dat hetgeen ik nu gemakshalve maar samenvat met het begrip graaicultuur, maar dat veel meer omvat dan alleen de beloningsaspecten, dient te worden bestreden om de andere ingrepen te kunnen legitimeren.

Als het kabinet één ding te verwijten valt, is dat het volledig falen om het noodzakelijk te voeren beleid adequaat te communiceren. Drie hoofdrolspelers hebben los van elkaar ieder een eigen lied gezongen en de dirigent was onzichtbaar. Natuurlijk is het waar dat alle partijen verwijten te maken zijn, maar wij spreken vandaag het kabinet toe. Gelukkig is op het laatste moment een overeenstemming met de overlegpartners bereikt. Op dit moment vinden we dat belangrijk, ook al achten we de gekozen oplossingen niet op alle punten verbeteringen. Gelukkig is het idee van individuele deelname aan regelingen min of meer behouden; maar onder kritiek bij de fractie staat wel het gebrek aan solidariteit met de jonge generatie die naar het lijkt de rekening betaalt. In de nu verschijnende studies over de voorstellen van het kabinet wordt duidelijk dat het doel van het kabinet, te weten langer deelnemen aan het arbeidsproces – hetgeen voor D66 niet ter discussie staat – ook met andere middelen kan worden bereikt. Het uitgangspunt dat maatregelen niet meer collectief maar individueel worden aangegaan (hetgeen zoals gesteld voor D66 ook niet ter discussie staat) behoeft niet ten koste te gaan van solidariteit. Het is immers wel zeker dat bij cao-onderhandelingen stortingen in pensioenkassen kunnen worden afgesproken die de solidariteit als uitgangspunt hebben en die dan uiteraard alleen bestemd zijn voor de deelnemers aan die regeling. Toen de werkweek 48 en 40 uur was en de pensioenleeftijd ook werkelijk 65 jaar was zonder VUT, bestond er voor de zogenoemde slijtende beroepen het functioneel leeftijdsontslag, bijvoorbeeld voor verpleegkundigen, politie en in de bouw. Door veel effectievere scholingsmogelijkheden is het wellicht mogelijk om die groepen wellicht ander werk te laten doen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, maar dat geldt niet voor allen. Het is met een kijk op het recente verleden derhalve echt niet nodig nu weer uitvoerige studie te verrichten welke beroepen precies als slijtend worden ervaren. Daar is ervaring mee.

De Telegraaf van 9 oktober opende met het nieuws dat medici verwachten dat het nog maar een ruime generatie duurt of het bereiken van de leeftijd van 100 jaar is redelijk algemeen geworden. Dat staat dus voor de deur en met dat perspectief voor ogen is het nodig dat er wijzigingen ontstaan in ons sociaal stelsel, de zorg en de duur van het werkzame leven. Dat mag het kabinet niet veronachtzamen, de richting van de voorgestelde maatregelen is juist, en de minister die stelt dat dit het begin van een verdergaande ontwikkeling zal zijn die in heel Europa gestalte krijgt, heeft het gelijk aan zijn zijde, maar er zijn meer wegen die naar Rome leiden en daarvoor dient het kabinet een open oor te hebben. Dat ontbreekt nu vaak. Als het bericht uit de Telegraaf op waarheid berust en er is geen aanleiding daaraan te twijfelen, dan is het duidelijk dat ook het beleid bij de gezondheidszorg intensieve aandacht behoeft. De minister van Volksgezondheid verdient waardering voor de pogingen die hij onderneemt om daar niet alleen aandacht voor te vragen, maar ook vanwege het begin van nieuw beleid dat hij aan het parlement voorlegt. Het is curieus te ervaren dat zelfs een bescheiden voorstel als de no-claimteruggaaf al tot veel rumoer leidt. Behalve dat het onontkoombaar is dat mensen de eigen bijdrage meer in overeenstemming brengen met hetgeen in Europa algemeen is, is het ook noodzakelijk het speelveld van de gezondheidszorg preciezer af te bakenen. Daar wordt een begin mee gemaakt en dat steunen we.

Er is tenminste één minister die geneigd zal zijn het falen van het kabinet inzake communicatie te verwijten aan de media. Ik doel op de minister van justitie. Sinds het kortstondig optreden van minister Nawijn kennen we het fenomeen van de minister die spreekt als mens en de minister die spreekt als minister. Anders dan wellicht uit deze formulering blijkt, heb ik begrip voor ministers die een persoonlijke verzuchting slaken en kamerleden doen er verstandig aan daar niet direct op in te springen. Bij Nawijn was daar echter alle reden voor en hetzelfde geldt voor hetgeen de minister van justitie heeft beweerd over de pers. Een paar citaten: "De persvrijheid wordt niet bedreigd door een gebrek aan vrijheid, maar door een teveel aan vrijheid, waar u dames en heren van de pers zo'n onverantwoord misbruik van maakt." "Uw berichtgeving schept een eigen wereld die de echte wereld verdringt. U breekt reputaties. U maakt levens kapot. U bent een bron voor onrust en oorlog." "Bij iedere andere tak van bedrijvigheid zou de wetgever allang hebben ingegrepen."

De heer Werner (CDA):

Eenieder heeft de vrijheid om te zeggen wat men vindt over wat bewindslieden zeggen. Maar als u citaten aanhaalt, zou het prettig zijn als deze ook juist zijn. Ik weet niet waar u ze vandaan heeft gehaald, maar ik heb deze citaten niet teruggevonden in de redevoering van minister Donner. Hij heeft op geen enkele wijze in beschuldigende zin over de pers gesproken, hij heeft slecht gesproken in termen van kan-bepalingen.

De heer Schuyer (D66):

Ik heb de citaten uit het weekmagazine M van de NRC. Daarin werden al deze citaten letterlijk zo benoemd. Ik laat er overigens nog een aantal weg.

De heer Werner (CDA):

Dat is precies wat de heer Donner heeft bedoeld: wat je in de krant leest, is niet altijd wat mensen hebben gezegd.

De heer Schuyer (D66):

Bij deze aantallen wens ik niet zonder meer voor waar aan te nemen, maar ik hoor het graag van de minister-president.

De minister van Justitie heeft onlangs ook de vrijheid van meningsuiting inzake godslasterlijke aspecten genoemd. Daar zijn andere ministers overheen gegaan. Ik hoor graag van de minister-president wat het standpunt van het kabinet op dit onderwerp wordt. Ik wil niet nalaten de minister van Justitie te complimenteren voor soms radicale standpunten ten aanzien van de bewaking van een fatsoenlijke rechtsstaat. Daarbij vindt hij ons aan zijn zijde. Wij hebben met de minister van Justitie te maken in de vorm van een kameleon.

Burgemeester Wallage van Groningen maakt zich overigens ook zo'n zorgen over de pers en stelt dat de overheid zijn eigen communicatie moet verbeteren door rechtstreeks met de burger te communiceren. Dat gaat nog uit van de naïeve vooronderstelling dat de overheid vertrouwd wordt in hetgeen ze zegt. Het kabinet kent hoge ambities met het formuleren van een hervormingsagenda. Maar als we de voorstellen die nu langzamerhand op ons af komen aan de ambities relateren, dan is er op diverse beleidsterreinen een gevoel van teleurstelling. Een consequente visie op het openbaar vervoer in de Randstad is in de Nota mobiliteit niet terug te vinden. Op het terrein van het mediabeleid dient volgend jaar het oogstjaar te worden. Maar wat mogen we op dat terrein nu precies verwachten, zo vraag ik de minister-president? Wij verwachten dat het voorstel om de burgemeester te kiezen dit parlementaire jaar deze Kamer bereikt. Wij verheugen ons net als de heer Werner op een grondig debat, en verwachten dat wij dat kunnen doen in het perspectief van de afspraken in het regeerakkoord. Ook wij willen de hoofdelementen van de inrichting van de lokale overheid in de Grondwet verankeren. De discussie zal gaan over wat die hoofdelementen zijn.

De minister-president heeft een persoonlijke inzet op het dossier van normen en waarden. Wat hem daarbij in ieder geval is gelukt, is het gegeven dat velen er over praten en dat het daarmee op de agenda staat; zelfs geldt dat ook in Europa. D66 gunt hem dat succes, ook al is het wel zeker dat de invulling van die begrippen door ons anders wordt gepercipieerd. Eigenlijk is het zo dat praten erover niet bij D66 past, het gedrag is doorslaggevend. Leiderschap zonder autoritair gedrag bijvoorbeeld. Een kritische houding tegenover hypes, respect voor de vrije meningsuiting en de erkenning van het belang van de vrije pers. Aandacht voor het behoud van de verworvenheden van onze rechtstaat, een asielbeleid dat helaas streng moet zijn, maar dat de ruimte laat om echte vluchtelingen bij twijfel hier te laten verblijven. De minister-president verdient waardering voor zijn optreden bij de calamiteiten die ons land teisteren. Ik weet dat ook daar kritiek op is, te laat, te weinig dominant en met te weinig uitstraling van gezag. Die kritiek wordt onzerzijds niet gedeeld. Maar zorg er voor dat de prioriteit om in Nederland aanwezig te zijn doordringt bij alle kabinetsleden. Daar spreken wij U wel op aan: ook op dit dossier leiderschap.

Tot slot willen we gezegd hebben, dat wij de minister-president graag een rustiger vaarwater hadden gegund bij het herstel van zijn ziekte. Ik begon deze beschouwing met de constatering dat we leven in een gistende wereld die op zoek is naar nieuw evenwicht. Het kabinet heeft op een aantal beleidsterreinen de consequentie genomen om Nederland binnen de Europese gemeenschap stevig te verankeren in de 21ste eeuw. Maar daarvoor is wel een breed draagvlak nodig en het verwerven van dat draagvlak is een uitermate zwak punt in het regeringsbeleid. Misschien komt men er een paar jaar mee weg, maar als bij een wisseling van de wacht alles weer anders gaat, dan is het ingezette beleid uiteindelijk niet vruchtbaar. Het kabinet doet er verstandig aan dat goed voor ogen te houden.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Bijzonder verheugd en dankbaar is de CU-fractie dat de minister-president na toch wel een ernstige ziekte hier in deze Kamer aanwezig kan zijn. Alhoewel het hem nauwelijks mogelijk zal zijn in deze roerige tijden nog eens af en toe rust te nemen, willen we hem dat wel toewensen!

Ik begin met een veelgehoorde vraag: Hoe is mogelijk dat velen, met het CDA als grootste regeringspartij, het huidige kabinet als een liberaal kabinet zien? Door de confrontatie tussen het kabinet en de sociale partners is er weinig kritische aandacht geweest voor andere ontwikkelingen die het kabinet voorstaat. Vanwege de bezuinigingspolitiek en de beoogde hervormingen wil het kabinet de burgers meer verantwoordelijkheid laten dragen. Met het oog op de overdracht van waarden en normen wordt veel aandacht gevraagd voor gemeenschappen, waaronder het gezin. Maar lukt dat wel als het kabinet geen eind maakt aan het onkritisch volgen of zelfs bevorderen van het individualiseringsproces in onze samenleving? Van die trend gaat een averechts effect uit op herstel van verantwoordelijkheden en op de overdracht van waarden en normen. Ook blijven de gevolgen van de individualisering als een loden last op de publieke financiën drukken. Dat is een paradox die blijkbaar velen ontgaat. En toch zal daarover gediscussieerd moeten worden.

Wat is er dan mis met dat individualiseringsproces en daarmee met de verantwoordelijkheid die het kabinet van de burger eist? In de individualisering gaat men uit van het individu als kleinste bouwsteen van de maatschappij. Voor de verdedigers van het individualiseringsproces zijn bijvoorbeeld huwelijk en gezin alternatieven voor andere meer of minder permanente relaties. Daarom verdwijnt in onze maatschappij meer en meer het huwelijk als rechtsinstituut. Men neemt de rechtsgevolgen van het verbreken van huwelijken minder ernstig. De bekostiging van het levensonderhoud van vele gescheiden partners en van de kinderen betekent inmiddels een enorme belasting van de publieke kas. De ontbinding van vele gezinnen zorgt ook voor een groot jeugdprobleem in de vorm van verslaving, terreur en criminaliteit. De financiële lasten daarvan komen eveneens voor een groot deel op de schouders van de overheid terecht. Is deze analyse juist? Wat doet het kabinet aan de problemen?

Ook andere maatschappelijke ontwikkelingen vormen een bedreiging van de gemeenschapszin, zoals flexibilisering van de arbeidsverhoudingen en de scheiding van wonen en werken. Vooral markt, media en informatietechnologie leveren aan deze atomisering van de maatschappij hun bijdrage. In dit klimaat individuen verantwoordelijkheden toekennen, betekent dat die steeds beter voor zichzelf gaan zorgen en steeds minder aandacht hebben voor de gemeenschap. Duidelijke illustraties daarvan zijn aan de ene kant de sociale uitsluiting van 10% van de Nederlanders en aan de andere kant de wantoestanden en fraudezaken die de laatste jaren bij multinationals en overheids- en onderwijsinstellingen aan het licht zijn getreden.

Als de overheid meer sociale verantwoordelijkheid van de burgers vraagt, moet zij de voorwaarden daartoe ook bieden. Het gezin is de grondvoorwaarde voor gemeenschapsvorming en opvoeding tot gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. En opvoeden kost veel tijd. Als daar weer meer aandacht voor komt, wordt ook de verantwoordelijkheid waarop het kabinet steeds een beroep doet, niet langer alleen gezien als zelfredzaamheid, maar meer als verantwoordelijkheid voor elkaar. Dan wordt een begin gemaakt met versterking van solidariteit en met vermindering van groeiende kille eenzaamheid en alle nare gevolgen van dien. Versterking en bescherming van het gezin zijn temeer nodig, omdat het gezin veel kleiner is dan vroeger. Naast de problematiek van de vergrijzing hebben wij ook met een verjongingsproblematiek te maken. Er zouden vanwege de scheve demografische opbouw van de bevolking binnen jonge gezinnen eerder en zelfs meer kinderen geboren moeten worden. Jonge gezinnen moeten daarom – ook financieel – in plaats van extra te worden belast, extra worden gesteund. Terecht mag dan ook van de oudere generatie worden gevraagd langer te werken. En daarom mogen ook in een tijd van financiële schaarste – of publieke armoede – allereerst van de hogere inkomens – als vertegenwoordigers van private rijkdom – financiële offers worden gevraagd. Waarom gebeurt dat niet, zo vraag ik de minister-president.

Er is nog een ander zorgwekkend gevolg van de individualisering in de zin van zelfredzaamheid: de zorgcapaciteit in de samenleving wordt vernietigd. Vele zwakkeren kunnen vanwege de individualisering in de maatschappij niet meer terugvallen op voldoende zorg van vrijwilligers en zijn daarom op professionele zorgverleners aangewezen. Omdat de overheid op thuiszorg bezuinigt of marktwerking op de zorg wil loslaten, die alleen goed is indien er alleen maar sterke partijen zijn, kunnen de kwetsbaren zich steeds minder staande houden. Ook hier is een andere benadering nodig. Eenzamen en kwetsbaren moeten zich niet bedreigd voelen, maar juist meer beschermd.

De noodzaak om meer aandacht aan gemeenschapszin te geven wordt ook duidelijk in de eenzijdige inrichting van onderwijs en zorg. Deze zijn grootschalig georganiseerd aan de hand van uitwendige criteria als input, output, winst, effectiviteit en efficiëntie. Leerlingen en patiënten delen vaak in hetzelfde lot: zij zijn nummers, die gemakkelijk kunnen worden weggecijferd. Deze geest heeft, om de boel draaiende te houden, het bureaucratisch managerdom sterk bevorderd. Reorganisatie op reorganisatie bevestigt deze trend. Steeds minder aandacht krijgen de gemeenschap en de vorming daartoe. Inhoud van onderwijs en zorg verschralen op ontstellende wijze. Ontwikkelingen naar kleinschaligheid en gemeenschap moeten onzes inziens sterk worden bevorderd.

De door mij tot nu toe gegeven analyse wordt bevestigd in het recentelijk verschenen rapport 2004 van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Door individualisering en informalisering van de maatschappij is de individuele burger in meerderheid tevreden met het eigen leven en ontevreden met de samenleving. Ook daarbij doet zich dezelfde paradox voor als in het regeringsbeleid: men wil individualisering en krijgt die, maar ten koste van gemeenschapszin die men ook hoog schat. Onzes inziens is er alle reden om bij het kabinetsbeleid meer in te zetten op versterking van de maatschappelijke gemeenschappen en verbanden. Deelt de minister-president deze visie?

Op dit punt aangekomen lijkt het mij gewenst te onderstrepen dat velen teleurgesteld zijn in de inbreng van het CDA in het kabinetsbeleid. Waarom horen we het CDA zo weinig positie kiezen tegen het liberale klimaat van het huidige kabinet? Dat is temeer bevreemdend, omdat het CDA in zijn visie op de verhouding overheid en maatschappij wel een goed verhaal in zijn principiële bagage heeft. Terecht moeten verantwoordelijkheden volgens het CDA aan maatschappelijke gemeenschappen en verbanden worden toegekend. Het spreken over de verantwoordelijkheid van de burger in het huidige beleid is daar echter niet op gericht. Het zou overduidelijk moeten worden dat op allerlei beleidsterreinen de invloed van de individualisering wordt teruggedrongen en de gezonde grondslagen van de samenleving worden versterkt.

Op grond van de voorgaande beschouwing willen wij graag van de minister-president een beschouwing horen over de verhouding van individu en gemeenschap in het kabinetsbeleid en over de consequenties daarvan voor onder andere gezin, onderwijs en zorg. En is hij het ermee eens dat ten gunste van de kwaliteit van onderwijs en zorg en om de reorganisatiedrift bij beide sectoren terug te dringen het aantal managers sterk moet worden verminderd?

Een van de zwaarste vraagstukken waarmee ons land al jaren tobt, is het zogenaamde integratiebeleid. De kabinetsreactie op het rapport van commissie-Blok markeert een waterscheiding in beleidsdenken en aanpak. Allereerst door het afstand nemen van het multiculturalisme als normatief ideaal en het stellen van een grens aan het cultuurrelativisme. Minister Verdonk heeft in feite– en dat moet eerlijk onder ogen worden gezien – welbewust een halt toegeroepen aan de doorwerking van islamitische praktijken in onze samenleving en rechtsorde. Dat was nodig, maar het moet wel gepaard gaan met een gelijktijdig respecteren van de religieuze en cultische betekenis die de islam voor de moslims heeft. Wie iemand respecteert in dat wat hem het dichtst aan het hart ligt, die levert een bijdrage aan het vertrouwen dat de basis is van goed burgerschap. Minister Verdonk overschrijdt daarom een grens, die zij niet mag overschrijden, wanneer zij imams wil testen op hun kennis van de koran en oordeelt het niet wenselijk te achten dat er zoveel verschillende interpretaties van de koran in Nederland bestaan. Zij is terzake niet bevoegd en levert met deze benadering een bijdrage aan de vervreemding van allochtonen, die wij nu juist aan onze samenleving willen binden. Wil de minister-president hiervan afstand nemen?

Om misverstanden te voorkomen: vanzelfsprekend moet de overheid optreden indien in moskeeën dingen gebeuren die tegen de rechtsstaat indruisen of deze trachten te ondermijnen. Vanwege het groeiende wantrouwen tussen bevolkingsgroepen zal het kabinet naar wegen moeten zoekt om moslimleiders als sleutelfiguren een meer proactieve en openbare rol te laten spelen in het integratiedebat. Dat loopt dan van een openlijke afwijzing van bepaalde fundamentalistische praktijken, geweldgebruik met een religieuze rechtvaardiging, tot een reflectie op de scheiding van moskee en staat in onze westerse samenleving. Men legt dan de geestelijke verantwoordelijkheid daar waar die hoort te liggen namelijk bij de moslims zelf en juist daarmee betuigen wij respect voor het voor hen wezenlijke.

Naar aanleiding van de recente moord hebben vele moslims gelukkig van de redenen daartoe afstand gedaan. Gelukkig hebben ook veel moslims ertegen geprotesteerd. Toch willen wij een suggestie doen die mogelijk van blijvende waarde kan zijn. Kan het overlegplatform tussen moslims of moslimgroeperingen én de overheid niet meer aanzetten geven om duidelijk te maken waarin deze groeperingen en de overheid gezamenlijk overeenstemmen inzake publiek gedrag? Ziet het kabinet hier mogelijkheden voor een vredestichtende en activerende rol?

Overigens is het goed te bedenken dat wij het jihadisme moeten onderscheiden van de integratieproblematiek van moslims in onze cultuur. De leider van de aanslagen van 11 september 2001 en de moordenaar van Van Gogh waren geïntegreerde moslims. Het gevaar van het jihadisme heeft andere oorsprongen dan de integratieproblematiek. Mijn vraag is of dit wel voldoende wordt onderscheiden en of wij wel voldoende zien dat het gevaar van het jihadisme internationaal is en blijkbaar ook gevaarlijke nationale vertakkingen kent. Hoe staat het met de analyse van het jihadisme en de oorzaken ervan en met de opsporing van jihadisten binnen het kader van internationale samenwerking? Het jihadisme is op het wereldtoneel momenteel onzes inziens een zeer groot, zo niet het grootste gevaar. Klopt dat?

Maar er is nog meer aan de hand. Het jihadisme is duidelijk antisemitisch. Maar ook anderen zijn het. Wij vergeten gemakkelijk dat het antisemitisme weer opleeft. Wie beseft dat het antisemitisme diepe sporen heeft getrokken in de Westerse cultuur en nu weer groeit – wat blijkt uit de toename van het aantal antisemitische gewelddadigheden in Europa – zal niets nalaten om zeer alert te blijven in de strijd tegen het antisemitisme. Ook zal er alles aan moeten worden gedaan om het Midden-Oostenconflict niet naar Europa te exporteren om daarmee het antisemitisme te rechtvaardigen. Wat doet het kabinet – ook als voorzitter van de EU – in dit verband?

De heer Kox (SP):

De zorgen over het oplevend antisemitisme delen wij, denk ik, allemaal, maar in de afgelopen weken hebben wij vooral een opleving gezien van het anti-islamisme om het zomaar te noemen. Er zijn gelukkig geen synagogen in brand gegaan, maar moskeeën en islamitische scholen wel. Zou het niet goed zijn om in deze context vast te stellen dat gewelddadigheden en dergelijke niet zijn gericht tegen één religieuze groep, tegen meerdere groepen? Ik kan mij voorstellen dat aanhangers van de andere religie anders denken: wij komen er bekaaid af in het verhaal van mijnheer Schuurman.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik verbaas mij hooglijk over deze opmerking. Ik heb inzake het integratiedebat de conclusie getrokken dat wij respect moeten hebben voor de moslims, en dat in toenemende mate. Ik heb geen bezwaar tegen wat u in uw interventie stelt. Integendeel, ik ben ermee begonnen.

De heer Kox (SP):

U hebt het nu over antisemitisme. Ik stel voor om het in één adem te noemen met het anti-islamisme, want daarvan hebben wij de afgelopen dagen in Nederland voorbeelden gezien.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

U kunt dat in mijn verhaal beslist niet vinden, mijnheer Kox. De gedachte aan anti-islamisme werp ik verre van mij.

De heer Kox (SP):

Ik beschuldig u nergens van. Ik zeg alleen dat het in deze tijd voor een parlement zaak is om op zijn woorden te passen. Als wij waarschuwen tegen het een, moeten wij ook waarschuwen tegen het ander. Als wij het daarover eens zijn, dan is het prima.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik ben het daarmee helemaal eens, maar ik zie dat er op het ogenblik eenzijdig wordt gewaarschuwd voor de moslims en dat wij veel te weinig aandacht hebben voor een veel dieper probleem: het antisemitisme. Ik benadruk dat in het bijzonder. Ik kan er wel voorbeelden van geven, maar vind die zo pijnlijk dat ik u deze liever onder vier ogen geef dan hier.

Mevrouw de voorzitter. Een laatste onderwerp. De viering van het 50-jarige bestaan van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kan, gezien de ontwikkelingen in de Nederlandse Antillen, een keerpunt worden. Het land de Nederlandse Antillen is stuk. Er zijn voorstellen gedaan om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. Wij verzoeken de regering om met duidelijke, concrete, maar ook voorzichtige voorstellen te komen, op tijd, niet te vroeg. Wij verzoeken de regering ook duidelijk te maken welk kostenplaatje aan die plannen vastzit, zodat iedereen die zich over een nieuw statuut moet uitspreken dat op een verantwoorde en voor de toekomst hoopvolle wijze kan doen.

Tot slot. Voor het komende jaar wensen wij de regering als geheel en elk lid afzonderlijk Gods zegen en wijsheid toe.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ook onze fractie waardeert het ten zeerste dat deze algemene politieke beschouwingen kunnen plaatshebben in het bijzijn van de minister-president. Het past daarbij, op te merken dat vice-premier Zalm, die wij helaas missen, hem bij de algemene beschouwingen over de miljoenennota in de Tweede Kamer op onzes inziens adequate wijze heeft vervangen. De vervanging verliep soepel en zonder dat voor een paleisrevolutie behoefde te worden gevreesd.

Voorzitter. Vandaag twee weken geleden werd ons land opgeschrikt door een geslaagde moordaanslag op een van onze burgers. De religieus-ideologische motieven die daaraan ten grondslag bleken te liggen, maakten duidelijk dat ook Nederland niet ontkomt aan verschijnselen van moslimradicalisme en -extremisme. Het waren juist die motieven die een golf van tegengeweld in de vorm van brandstichtingen in kerken en islamitische gebouwen teweegbrachten. Het gevaar van escalatie dreigde, waarbij twee bevolkingsgroepen tegenover elkaar zouden komen te staan. Het is zaak dat iedereen het hoofd koel houdt, emoties beheerst en zich een zekere zelfcensuur oplegt in zijn reacties. Wat de overheid betreft, mag deze houding niet in de weg staan aan alert, hard en consequent optreden tegen dergelijke uitingen van extremisme, niet met de botte bijl, maar met precisie, intelligentie en veel wijsheid, gericht op resultaten, een scherp onderscheid makend tussen wettige uitingen van religie en criminele uitwassen. Voorkomen moet worden dat zich tegenover een islamitische jihad een soort seculier-liberale jihad ontwikkelt. Wij wensen het kabinet en de betrokken overheidsdiensten doortastendheid bij hun inzet toe.

Ook deze problematiek onderstreept het belang van de praktisering van waarden en normen. Wij waarderen het dat het kabinet deze zaak op de politieke agenda heeft gezet. Het wil ons echter voorkomen dat er een zekere steriliteit in de discussie is opgetreden. Het lijkt er toch wel snel op dat wij gewoon fatsoenlijk moeten zijn en beleefd in de omgang met anderen. Wil de discussie blijvend resultaat opleveren, dan is een integrale benadering van het mens zijn nodig. Dan is er meer aan de orde dan alleen de publieke handelingssfeer, waar de overheid zich uiteraard op richt. Wij kunnen er niet aan voorbij zien dat het niet om individuele en incidentele daden gaat, maar om totale levensstijlen. En voor zover het om een collectiviteit gaat, is een culturele context van beslissend belang. Cultuur en religie zijn volgens ons niet van elkaar te scheiden, althans niet binnen het bijbels christendom.

Vrijheid die het individuele subject tot grondslag van de sociale orde maakt zonder een normatieve, bovenmenselijke gemeenschappelijke context, ontspoort vroeg of laat. Normatieve vrijheid, die uitsluitend een negatieve grens kent dat niet goed is wat de ander schaadt, ontbeert een positieve gerichtheid. Altijd zullen twee zijden van vrijheid in aanmerking moeten worden genomen: vrijheid ván en vrijheid tót. Dát bewustzijn zou een vruchtbare impuls aan het waarden- en normendebat kunnen geven.

Voorzitter. Overgaand naar de bespreking van enkele aspecten met betrekking tot de rijksbegroting en de miljoenennota, zijn wij er ons van bewust dat, niettegenstaande het budgetrecht van de Eerste Kamer, zij niets aan de begroting kan veranderen. Zij kan alleen de begroting in zijn geheel verwerpen en dat is nooit gebeurd. Zelfs bij referendum kan de begroting niet gewijzigd worden. Ook door de Tweede Kamer aangenomen amendementen op de begroting zijn zeer, zeer schaars. Enige becijfering leert dat op het totaal van de ingediende begrotingen het aantal aangenomen amendementen in geld vertaald kleiner is dan 1%, om precies te zijn 0,14 tot 0,18% in de achterliggende jaren.

Het regeerakkoord en budgetdisciplineregels verschaffen Financiën een stevige positie ten opzichte van het parlement. Dat bindt zich vrijwillig aan de financiële kaders van het regeerakkoord en zelfs aan de budgetdisciplineregels, ook al zijn dit slechts interne kabinetsafspraken. Parlementariërs sabelen ieder voorstel tot verhoging van een begroting door een collega neer met de dooddoener "en waar is uw dekking?" Vergaande en vrijwillige politieke zelfbinding kunnen gezien worden als teken van de smalle marges en invloed van ons parlement in de begrotingsallocatie. Een grote voorstelling van de invloed van onze beschouwingen op het gebeuren rond de begroting behoeven wij ons dan ook niet te maken.

Aanzienlijk groter lijkt daarentegen de invloed van werkgevers- en werknemersorganisaties, getuige het sociaal akkoord dat in de nacht van 5 op 6 november jl. tot stand kwam. Voordat wij op dit akkoord terugkomen, willen wij echter even stil blijven staan bij wat eraan voorafging.

De formele uitkomst van de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer eind september was dat de Tweede Kamer, zij het met nipte meerderheid, het kabinet steunde bij het doorzetten van de ambitieuze hervormingsagenda, die moet leiden tot een grootscheepse en noodzakelijke ombouw van veel arrangementen van de verzorgingsstaat. Daaraan was voorafgegaan een periode van een ijzige verhouding tussen het kabinet en de werknemersorganisaties. Acties, demonstraties en stakingen volgden. Dat verzet zou rijzen vanuit verworven rechten en gevestigde belangen tegen hervorming van de verzorgingsstaat behoefde niet te verwonderen. Wij erkennen volstrekt de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners voor aangelegenheden die de eigen relatie betreffen. Het kabinet draagt echter een even volstrekt eigen verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Want er zijn in ons land ook nog andere categorieën dan werkgevers en werknemers, bijvoorbeeld zelfstandigen, studenten en scholieren en anderen die door welke oorzaak ook, niet of niet meer in staat zijn om aan het arbeidsproces deel te nemen. Bovendien moet de vrijheid van de individuele werknemer bewaakt worden. Ook dat is een overheidstaak!

Acties en politieke demonstraties moeten kunnen. Weliswaar is het beeld opgeroepen alsof de acties in naam van héél de samenleving plaatsvonden, maar dat beeld klopt natuurlijk niet. Veel moeilijker te accepteren vinden wij echter de stakingen die hebben plaatsgevonden en die voor een deel – namelijk die in het openbaar vervoer – wél de samenleving in volle breedte troffen. Natuurlijk weten wij dat het stakingsrecht in een arrest uit 1986 door de Hoge Raad als grondrecht is aangemerkt en dat artikel 6 van het Europees Sociaal Handvest het recht op het voeren van collectieve actie is erkend, zij het onder de voorwaarden dat deze de spelregel- en de misbruiktoets kunnen doorstaan. Niettemin vinden wij dat stakingen door werknemers tegen (voorgenomen) overheidsbeleid niet kunnen, hoewel dat standpunt geen gemeengoed is. Zij doen te veel denken aan politieke stakingen die wij volgens mij allen verwerpen, althans in normale omstandigheden. Wat is het oordeel van de regering op dit punt?

Terugkerend naar het sociaal akkoord, valt op dat alle betrokkenen opgelucht en tevreden lijken. Men spreekt van een win-win-akkoord. Het akkoord tussen kabinet, werkgevers en werknemers kent geen verliezers, maar drie winnaars, zegt men. De vakbeweging claimt het resultaat van haar massale acties, de werkgevers oogsten rust in de bedrijven en matiging van de loonkosten en het kabinet heeft aan draagvlak en zo aan gezag gewonnen. De polarisatie, waarbij termen vielen als asociaal en rotkabinet, is ten einde en het poldermodel is weer springlevend. Toch blijven er vragen. Dat de onzekerheid bij de vakbeweging na de succesvolle demonstratie is omgeslagen in zelfverzekerdheid, is te verstaan. Daar is ook reden toe als het waar is dat men voor het uiteindelijk succes een uiterst geringe prijs heeft hoeven te betalen en men op vrijwel alle punten zijn zin heeft gekregen. Of is dit retoriek? En wat het kabinet betreft, heeft men in feite laten zien dat het in de afgelopen maanden gevolgde spoor niet juist was en is het kabinet tot inkeer gekomen? Ik denk vooral aan het punt dat de heer Werner aan de orde stelde, namelijk overgangsmaatregelen en overgangsrecht. Heeft men te ver willen ingrijpen op een terrein waar niet de eerste verantwoordelijkheid lag? Graag zouden wij horen wat de prijs is die voor het draagvlak en het herstel van de vrede wordt betaald in termen van consequenties voor de rijksbegroting in de komende jaren.

Verder is en blijft voor ons een vraag of de rekening voor dit sociaal akkoord voor de jongere generaties niet te hoog is. Gaan wij inderdaad langer door werken? Gaat het aantal mensen in de WAO duurzaam omlaag? Zal de WW niet worden misbruikt om van ouderen af te komen? Verbetert de concurrentiepositie van Nederland daadwerkelijk? Het zal allemaal nog moeten blijken. Consensus en pacificatie zijn waardevol als de hervorming van het sociale zekerheids- en zorgstelsel er uiteindelijk maar niet (teveel) bij inschiet.

Voorzitter. Voortbordurend op het sociaal-economische thema en het sociaal akkoord, willen wij nog stilstaan bij één van de centrale doelstellingen van de hervormingsagenda van het kabinet, te weten verruiming van de arbeidsmarkt door langer, dat wil zeggen tot op hogere leeftijd dan thans gebruikelijk is, te blijven werken. Ten principale heeft deze doelstelling onze steun. Het lijkt soms als een straf gezien te worden dat men bij een goede gezondheid, tot zijn 65ste aan het werk blijft. Het blijkt echter uit het Sociaal en Cultureel Rapport 2004 opnieuw dat mensen liever eerder dan later met pensioen gaan. De noodzaak om bij handhaving van het pensioenniveau langer te werken, is overduidelijk. De Nederlander werkt gemiddeld 35 jaar, terwijl de resterende levensverwachting bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd op dit ogenblik op 15 tot 20 jaar ligt. Iedereen kan zien dat in die omstandigheden een effectieve pensioenleeftijd van 62 jaar of eerder onhoudbaar is, tenzij men bereid zou zijn tijdens zijn werkzame leven een kwart van zijn inkomen voor pensioen opzij te leggen. Tegelijkertijd is bekend hoe moeilijk het voor een 50-jarige of oudere is om, als hij hoe dan ook zijn baan is kwijtgeraakt, een nieuwe arbeidsplaats te vinden. Daarnaast speelt een rol dat sinds 2000 de jeugdwerkloosheid oploopt. Het kabinet heeft dit voorjaar een taskforce Jeugdwerkloosheid ingesteld en het beleid lijkt vruchten af te werpen. Stond de teller bij het Centrum voor Werk en Inkomen begin dit jaar nog op 60.000, nu zijn dat er 7000 minder, maar nog altijd meer dan 50.000. Er is een groot belang mee gemoeid dat het allemaal niet te lang duurt, zodat er geen verloren generatie ontstaat. Over een jaar of tien is de generatie babyboomers met pensioen en dan zijn goed ingewerkte jonge arbeidskrachten hard nodig.

Nog één ander aspect willen wij ter sprake brengen. In de zgn. Industriebrief schrijft het kabinet "te onderzoeken hoe het aanpassen van het ontslagrecht kan bijdragen aan verbeterde flexibiliteit van de arbeidsmarkt". Er is het voorstel gelanceerd om de ontslagvergoeding af te trekken van de WW-uitkering. Dat lijkt ons een onzalig idee. Het is de beroemde smeerolie, die veel procedures voorkomt, althans tot minder pro forma procedures leidt. Het voorstel zal daarentegen tot meer inhoudelijk verweer aanleiding geven, al was het alleen maar om het ontslag uit te stellen. Advocaten zullen koortsachtig op zoek gaan naar mogelijkheden om de kortingsregeling te omzeilen. Bij dreigende collectieve ontslagen zal in het kader van een sociaal plan, waarbij het onder andere gaat om een suppletie op de werkloosheidsuitkering, langer over die plannen onderhandeld worden en zal een reorganisatiebesluit vaker worden aangevochten door ondernemingsraden in een procedure bij de Ondernemingskamer. Wie wordt er beter van en is de flexibiliteit ermee gediend, of wordt daarmee alleen maar de juridisering bevorderd? Als de regering werkelijk iets wil doen aan de flexibiliteit in het Nederlands ontslagrecht, waarom begint zij dan eindelijk niet eerst met de uitvoering van het advies van de commissie-Rood, namelijk de afschaffing van de preventieve ontslagtoets, waarover nu al zo'n 50 jaar wordt gediscussieerd?

Voorzitter. De afspraak van een jaar geleden dat de looneisen twee jaar lang 0% zouden bedragen, is in het sociaal akkoord vervallen. Loonmatiging was en is alleszins te verdedigen, mits daar een beheersing van de lastendruk tegenover staat. De lokale lastendruk blijft echter continu stijgen, zonder dat de burger er iets of iets extra's voor terugkrijgt. Hoe gaat het met die lokale lastendruk, nu het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb op de lange baan is geschoven, de maximalisering van de ozb-stijging is teruggedraaid, de Zalmsnip wordt afgeschaft en van de nieuwe waardebepaling van de WOZ een gemiddelde waardestijging van 50% valt te verwachten? Terugkomend – en eindigend tegelijkertijd – op het begin van mijn bijdrage, zou ik willen zeggen dat vice-premier Zalm méér gelijk had dan hij zelf misschien besefte toen hij enkele dagen geleden zei dat ons land in oorlog is tegen het terrorisme, wat hem door sommigen kwalijk is genomen. Er is inderdaad een strijd der geesten gaande. Christenen hebben daar weet van. Duivelse machten in velerlei gedaanten hebben het gemunt op het rijk van Christus. Gewapende strijd is geboden, echter niet met geweld maar met de geestelijke wapens van Efeze 6: een strijd voor vrede, gerechtigheid en onderlinge verdraagzaamheid. Dat einddoel zal in deze aardse bedeling nooit en zeker niet ten volle worden bereikt. Maar de overwinning staat vast, dankzij Christus, die naar het woord van de Heidelbergse catechismus (ik verwijs naar zondag 18) "alleding regeert, die ons met zijn macht tegen alle vijanden beschermt en bewaart, die al zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen zal en als redder en rechter zal triomferen." Dat perspectief wens ik ons allen toe. In dat perspectief worden veel maatschappelijke strijdvragen en zorgen – hoe serieus op zichzelf ook– in het juiste licht geplaatst.

Ik moge besluiten met een variatie op de laatste zin van de troonrede maar dan nu richting het kabinet: Bij uw verantwoordelijke en zware taak, mag u zich gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met ons om kracht en Gods zegen voor u bidden.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Van de regering wordt daadkracht, bezonnenheid en wijsheid vereist. Dat is niet gemakkelijk in deze dagen maar de regering handelt op een wijze die mijn respect heeft. Dat geldt ook voor de minister-president. En bij de regering hoort dan volgens het grondwettelijke systeem, en zo nu en dan ook duidelijk zichtbaar, de Koningin.

Daadkracht is vereist, want in dit land hebben wij rechters en geen moordenaars om te bepalen waar de grens ligt van de vrijheid van meningsuiting. Bezonnenheid en wijsheid zijn echter even hard nodig om dit land te leiden in de maatregelen en vooral in de houding die nodig zijn. Dat moet er voor zorgen dat de waarden waarop onze rechtsorde gebaseerd is door iedereen hier gerespecteerd en zo mogelijk ook mee gedragen worden.

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen zonder discriminatie gelijk behandeld. Dat is niet alleen een uitgangspunt voor het handelen van de overheid maar moet het uitgangspunt zijn voor het handelen van ieder op ons grondgebied tegenover alle anderen op ons grondgebied. Dat uitgangspunt impliceert altijd wederzijds respect en kan nooit leiden tot assimilatiedwang, tot het uitoefenen van dwang op anderen, om te worden zoals ik ben. Helaas heeft de politiek meer dan éénmaal de indruk gegeven dat wél te willen, anderen alleen te willen accepteren als zij geen andere loyaliteiten meer hebben dan alleen die aan Nederland en geen andere waarden dan alleen die van de mainstream in het huidige Nederland. Dat lost het probleem niet op, het verergert het. Ik stel met waardering vast dat vooral de minister van Justitie daar tegenwicht tegen probeert te bieden. Er kan gediscussieerd worden over de vraag of hij daarvoor de juiste middelen zoekt.

Het lijkt na de laatste ervaringen al bijna een onschuldige ruzie, maar enkele weken geleden was het land in rep en roer om heel andere zaken. Een kabinet kan ook te daadkrachtig zijn en te snel willen. Dat uiteindelijk de polder toch nog levend blijkt te zijn, is wat mij betreft een geruststellende gedachte, juist ook in onze huidige situatie. Het eindresultaat van dat polderoverleg is mij in een aantal opzichten naar de zin. Wij komen daarop uiteraard bij gelegenheid nog wel terug. Ondanks het feit dat de vakbeweging geapaiseerd is, houd ik echter wel het gevoel dat de regering nu of binnenkort, duidelijker dan tot nu toe gebeurd is, moet aantonen dat zij niet schroomt om ook de bovenkant van de maatschappij aan te pakken. En daarvoor lenen zich bij uitstek enkele maatregelen die door de oppositiepartijen naar voren worden geschoven. Pak de renteaftrek van de eigen woning aan, zoals door de Raad van State uitdrukkelijk wordt geadviseerd en kort geleden zelfs door een minister is genoemd. En begrens de pensioenopbouw tot 100% van een op bijvoorbeeld EURO 50.000 gemaximeerd eindloon.

Het eerste wordt in de toekomst zonder enige twijfel onvermijdelijk, zowel omdat wij de budgettaire opbrengsten daarvan nodig zullen hebben, als omdat onze regeling zó uitzonderlijk is dat zij in Europees verband geen eeuwigheidswaarde kan hebben. Hoe sneller een begin wordt gemaakt, hoe geleidelijker het doorvoeren van maatregelen kan plaatsvinden en dus hoe geleidelijker het effect op vraag en aanbod en prijzen kan doorwerken. Het tweede, het begrenzen van de pensioenopbouw, zou de mogelijkheid die nu aan mensen die jong beginnen met werken, wordt geboden om eerder uit te treden, minder cynisch kunnen maken. Wie jaarlijks 2% pensioenopbouw mag plegen van een heel hoog salaris, heeft immers ook, maar dan al lang voor hij veertig dienstjaren heeft, voldoende opgebouwd om zichzelf ver vóór zijn 65ste een rustige oude dag te gunnen. Waarom benut de regering deze twee mogelijkheden niet om een alleszins aannemelijk ethisch en sociaal acceptabel resultaat te bewerkstelligen en duidelijk aan te tonen dat niet alleen de onderkant van de samenleving wordt gepakt? Waarom?

In het Noorden speelt van alles: Langman, waddengas, zweeftrein. Ik begin met het laatste. De schaal waarop wij in Nederland moeten denken, is zodanig dat echt snelle en dus zeer dure verbindingen, die eigenlijk alleen voor de grotere afstanden lonen, in feite alleen voor verbindingen met het buitenland in aanmerking komen. De afstanden op de binnenlandse lijnen zijn altijd zo klein dat de tijdwinst beperkt blijft gezet tegenover de gigantische investeringen. Van Amsterdam naar Groningen per zweeftrein – dat is de snelste mogelijkheid – neemt 43 minuten in beslag, maar de kosten bedragen 6,94 mld. Per Hanzelijn-plus – dat is de goedkoopste oplossing – neemt dezelfde reis 96 minuten in beslag, maar zijn de kosten ook maar 1,47 mld. De reistijd nu is 135 minuten, dus ook met de goedkoopste oplossing is nog bijna 30% winst te boeken. Met de magneetzweeftrein is dat weliswaar 68%, maar met nog steeds een zeer beperkt effect op het aantal arbeidsplaatsen en met een aanzuiging van zo'n 15.000 inwoners waarvan je je moet afvragen of het Noorden daar nou blij mee moet zijn.

Daar tussenin ligt het alternatief van de intercity op het Zuiderzeelijn-tracé. Dit kost ruim 1 mld meer dan de Hanzelijn-plus, maar daarvoor wordt dan wel een uitbreiding aan het spoorwegnet gerealiseerd waarmee nieuwe gebieden worden ontsloten, waarmee plaatsen als Emmeloord en Drachten worden aangesloten en waarmee Groningen toch nog een kwartier dichter bij Amsterdam wordt gebracht dan met de Hanzelijn-plus. Als wij een goed openbaar vervoer niet alleen in de Randstad, maar ook in en naar het achterland nastreven, dan lijkt de keuze niet moeilijk: een Zuiderzeelijn, maar dan als intercity. Dat heeft bovendien het voordeel dat er niet alleen voor passagiers, maar ook voor goederenvervoer extra mogelijkheden komen die er bij een HSL of een zweeftrein niet zijn. Telt dat voor de regering ook mee in de beslissing? Wij zitten toch niet te wachten op een nieuwe Betuwelijn waar maar op één manier gebruik van kan worden gemaakt?

Op het winnen van Waddengas wordt in het Noorden tot op heden enigszins verdeeld, maar overwegend negatief gereageerd: Naar mijn overtuiging zijn in principe echter wel de juiste beslissingen genomen door de regering. De kokkelvisserij is ongetwijfeld zeer veel schadelijker voor het Waddengebied dan gaswinning met de moderne technieken ooit zal zijn. Bodemdaling is op het vasteland veel verwoestender dan in het Waddengebied, waar door de natuur zelf waarschijnlijk voldoende aanvulling met nieuw zand plaatsvindt. Dat daarover in het Noorden echter een wat negatieve stemming heerst, is niet verwonderlijk als van al de aardgasbaten, dus ook van deze nieuwe baten, vrijwel niets naar de provincies gaat waar het gas vandaan gehaald wordt en als dan bovendien wel tegelijk de Langman-gelden worden afgebouwd. Natuurlijk zijn er wel enkele secundaire effecten van de gaswinning waar het Noorden van profiteert. Energy-valley is daar een sterk voorbeeld van. En van het Waddengas mag straks wel 500 mln naar een Waddenfonds. De Staat zal er zelf echter miljarden – 20 mld? – aan verdienen, waardoor het gevoel toch ook recht te hebben op een deel van de opbrengsten, dus niet bevredigd wordt. Principieel: van wie is het gas eigenlijk? Nederland heeft niet lang geleden nog eens binnen Europa benadrukt dat aan de nationale soevereiniteit over de bodemschatten niet getornd mag worden. Is dat niet egoïstisch? Net zo egoïstisch als wanneer Groningen zou zeggen: het gas is van ons en iedereen blijft er af? Of het gas van Nederland is, of van Europa of van Groningen of van de boer onder wiens land het ligt, ligt natuurlijk wel vast in wetgeving, maar een antwoord dat het rechtvaardigheidsgevoel bevredigt is moeilijker te geven. Is de regering niet met mij van mening dat de verhoudingen scheef zijn als het noorden het gas onder zich vandaan moet laten halen, daardoor schade oploopt aan gebouwen en kwetsbaarder wordt voor de stijgende zeespiegel, en niets terugkrijgt dan, nu, een waddenfonds van 500 mln euro waarover dan ook nog de minister de baas wil blijven? Zou de regering zich eens willen beraden op een onderhandelingsinzet waarbij, niet alles, maar een fair deel van de aardgasbaten rechtstreeks ten goede kan komen aan de leverende regio, zodat er dan verder ook niet meer over Langman-gelden gepraat hoeft te worden en mogelijk ook tegelijk de loden last van de zweeftreinbeloftes kan worden afgeworpen! Overigens stel ik mij voor dat bij een dergelijke regeling in de noordelijke besluitvorming, die dan overigens wel goed geregeld moet zijn, de zogenaamde Waddenacademie niet de allerhoogste prioriteit zou krijgen. Vindt de regering dat gasopbrengsten alleen aan de staat toekomen of kan het ook anders?

Vorig jaar bij de algemene beschouwingen heb ik gepleit voor opheffing van het land Nederlandse Antillen, omdat niemand zich daarmee kan identificeren, maar de Nederlandse regering was daar toen nog beslist niet aan toe. De commissie-Jessurun komt nu tot een zelfde oordeel: hef het land Antillen op en bepaal voor elk eiland apart welke positie daarvoor binnen het Koninkrijk de meest geschikte is. Hoe de staatsrechtelijke, economische en monetaire verhoudingen precies zullen moeten worden is nog lang niet volledig ingevuld, maar de vraag mag wel gesteld worden of de Nederlandse regering nu, een jaar later, wel bereid is om met de eilanden in principe afzonderlijke relaties aan te gaan. Die uitspraak is nog niet gedaan Is de regering bereid tot zo'n principiële uitspraak?

Overigens lijkt mij dat de Antilliaanse premier een heel sterk punt heeft als hij, uitgaande van de huidige, maar wat mij betreft ook de toekomstige staatkundige verhoudingen, concludeert dat het wel van de gekke zou zijn als wij burgers uit alle landen van de Europese Unie zonder problemen toelaten en daar geen eisen bij kunnen stellen, maar barrières opwerpen tegen en eisen stellen aan burgers van ons Koninkrijk met hetzelfde paspoort als wij. Als er problemen zijn, moeten daar oplossingen voor gezocht worden, maar de oplossing die Nederland nu blijkbaar wil is toch onredelijk en discriminerend? Wie de wet overtreedt wordt beboet of opgesloten of heropgevoed, maar wie dat nog niet gedaan heeft, heeft er recht op als volwaardig burger behandeld te worden. Het Nederlanderschap is volgens het statuut een koninkrijksaangelegenheid en geen intern Nederlandse zaak. Kan de regering dan discriminerende oplossingen verdedigen?

Ten slotte een laatste vraag, aansluitend aan mijn eerste punt. In de Tweede Kamer werd bij een schriftelijk overleg over de "sluitende aanpak van taalbeleid" vanuit de CDA fractie de opmerking gemaakt "dat taalkennis .. thuis begint..en dat sommige kinderen een grote taalachterstand oplopen doordat de ouders thuis geen Nederlands spreken. Deelt de minister de mening .. dat de eerste verantwoordelijkheid voor de taalontwikkeling bij de ouders ligt en dat daar dus in eerste instantie Nederlands gesproken dient te worden? Hoe denkt de minister de eigen verantwoordelijkheid van ouders op dit punt beter te stimuleren?".

Het antwoord van de minister van OCW op de gestelde vraag was niet zeer helder en daarom stel ik de vraag hier nog eens, maar dan wel andersom. Is de regering het met mij eens dat de noodzaak van actieve bevordering van integratie, dus ook van taalbevordering, er nooit toe mag leiden dat er op welke wijze dan ook druk wordt uitgeoefend om tot assimilatie te komen, ofte wel tot het opgeven van je eigen identiteit. Is de regering het met mij eens dat de eigen taal, één van de meest sprekende kenmerken is van de eigen identiteit en dat een voor ons vreemde taal natuurlijk niet door de Nederlandse regering bevorderd hoeft te worden, maar dat de drang tot integratie doorschiet als wij ons willen bemoeien met zo iets persoonlijks als de taal die je met je vrouw en je kinderen spreekt? Ik ben ik en jij bent jij! En trouwens, is de regering het ook niet met mij eens dat de aanwezigheid van tweetalige burgers voor dit land heel nuttig kan zijn?

De beraadslaging wordt geschorst.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik weet niet hoe het aan het begin van deze vergadering is gegaan, maar hebben wij bericht van verhindering ontvangen van de fractievoorzitter van de LPF? Of heeft hij afgezien van deelneming aan deze algemene politieke beschouwingen?

De voorzitter:

De fractievoorzitter van de LPF heeft vanmorgen de presentielijst getekend en was bij de aanvang van de vergadering hier aanwezig. Hij heeft mij meegedeeld in de namiddag verplichtingen te hebben in Parijs.

De heer Kox (SP):

Hij is nu weg?

De voorzitter:

Ik weet het op dit moment niet precies, mijnheer Kox. Als u het per se wilt weten, kunt u het aan een bode vragen.

Ik attendeer erop dat wij ongeveer een kwartier minder spreektijd hebben gebruikt dan was voorzien. In overleg met de minister-president heb ik besloten dat wij daarom niet om kwart over drie, maar al om drie uur verder gaan met de plenaire vergadering. Ik wijs erop dat de reactie van de regering op de algemene politieke beschouwingen waarschijnlijk om vijf over drie zal beginnen. Ik verwacht eenieder evenwel voor de herdenking om drie uur hier.

De vergadering van het College van senioren vangt om half drie aan.

De vergadering wordt van 13.36 uur tot 15.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Met leedwezen heeft de Eerste Kamer kennisgenomen van het bericht van overlijden van de heer J.W. Verbeek op 10 november jongstleden. Hij maakte deel uit van deze Kamer van 13 september 1983 tot 8 juni 1999 voor de VVD. Hij was woordvoerder Buitenlandse Zaken en voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van juni 1991 tot juni 1995. De heer Verbeek speelde een prominente rol in de provincie Zuid-Holland. Zo was hij van 1971 tot 1988 lid van de Provinciale Staten, waarvan de laatste tien jaar als fractievoorzitter. Hij maakte ook gedurende vier jaar deel uit van de Rijnmondraad. Voor de VVD was hij actief als voorzitter van de afdeling en de kamercentrale Rotterdam en als lid van het hoofdbestuur. Niet onvermeld mag blijven dat hij zeventien jaar voorzitter was van de directie van het facilitair bedrijf NOS, later de NOB. Voorts was hij hoofdingeland van het Hoogheemraadschap Schieland en voorzitter van de Stichting Humanitas Huisvesting Rotterdam.

In zijn maidenspeech in deze Kamer in 1984, maar ook vele malen nadien, bepleitte hij de herinvoering van drie moderne talen als verplicht eindexamenvak in het middelbaar onderwijs. Zijn buitenlandinteresse in deze Kamer bleek uit zijn lidmaatschap van de Assemblee van de West-Europese Unie, de raadgevende vergadering van de Raad van Europa alsmede van de Beneluxraad. Zijn collega's in dit huis herinneren hem als een open en opgewekt persoon, recht door zee en duidelijk. Hij was zeer betrokken en idealistisch bij zijn inzet voor zijn partij en het werk in de senaat.

Bij het overlijdensbericht stond een gedicht van Rawie, dat luidde:

  • Ik hoef mij niets meer af te vragen

  • Langzaam vervaagt het onderscheid

  • tussen de nachten en de dagen

  • Ik ben ontzonken aan de tijd.

Hij is niet ontzonken en zal niet ontzinken aan onze herinnering. De Eerste Kamer gedenkt de heer Verbeek met dankbaarheid en respect. Zijn familie wensen wij kracht toe dit verlies te dragen. Ik verzoek eenieder een ogenblik stilte in acht te nemen.

(De vergadering neemt korte tijd stilte in acht.)

Naar boven