De voorzitter:
Ingekomen is een brief van mevrouw Marian Soutendijk-van Appeldoorn van
8 september 2004 met de mededeling dat zij het lidmaatschap van de Eerste
Kamer met ingang van vandaag wenst te beëindigen.
Van deze brief is mededeling gedaan aan de minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en aan de voorzitter van het Centraal Stembureau voor
de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Ik stel
voor, de brief voor kennisgeving aan te nemen.
De voorzitter:
Mevrouw Soutendijk is twaalf jaar lang lid geweest van de Tweede Kamer.
Haar lidmaatschap van deze Kamer heeft slechts ongeveer één
jaar geduurd. Dat ligt blijkens haar brief in het geheel niet aan haar ervaringen
in dit huis met ons als collega's, met het ondersteunend personeel of met
de Kamerwerkzaamheden als zodanig. Die hebben, zo begrijp ik haar brief, het
nemen van haar beslissing eerder bemoeilijkt.
In haar brief stelt zij dat zij de combinatie van haar werk als rechter
en het Eerste-Kamerlidmaatschap als een ernstige belemmering ervaart bij de
uitoefening van deze functies waardoor het haar niet mogelijk is gebleken
in beide functies gelijktijdig volwaardig en onbevangen te functioneren.
Zoals wij allen weten, zijn er geen formele belemmeringen voor deze combinatie.
Gebleken is ook dat in het verleden, en dat geldt nu nog, leden van deze Kamer
in bepaalde situaties onder bepaalde voorwaarden op een zuivere wijzen konden,
en kunnen, omgaan met beide typen functies. Echter, als dat bij iemand gaat
wringen, siert het de betrokkene dat deze zo snel mogelijk een heldere keuze
maakt. Wij kunnen niets anders doen dan de beslissing van mevrouw Soutendijk
respecteren. Wij kunnen niets anders doen dan haar vertrek betreuren en wij
wensen haar in haar werk alle succes en wijsheid toe.
Vanmiddag is er gelegenheid om persoonlijk afscheid te nemen van mevrouw
Soutendijk, die nu op de tribune is gezeten.
Ik deel aan de Kamer mede dat door mij zijn benoemd tot leden van de commissie
tot onderzoek van de geloofsbrief van het benoemde lid der Kamer, de heer
H. Franken, de leden Luijten (voorzitter), Leijnse en Kox.
Ik deel voorts aan de Kamer mede dat de ingekomen missives van de voorzitter
van het Centraal Stembureau en de geloofsbrief van de heer Franken inmiddels
in handen zijn gesteld van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief.
Het is mij gebleken dat de commissie haar taak reeds heeft verricht. Ik
geef derhalve het woord aan de heer Luijten, voorzitter van de commissie tot
onderzoek van de geloofsbrief van de heer Franken, tot het uitbrengen van
het rapport.
De heer Luijten:
voorzitter der commissie
Mevrouw de voorzitter. De commissie welke de geloofsbrief van het benoemde
lid van de Kamer, de heer H. Franken, heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren
dat de geloofsbrief en de daarbij ingevolge de Kieswet overlegde bescheiden
in orde zijn bevonden.
VoorzitterHet rapport van de commissie is neergelegd ter griffie ter inzage
voor de leden. De commissie adviseert de Kamer, de heer Franken als lid van
de Kamer toe te laten.
De voorzitter:
Ik dank de heer Luijten voor het uitbrengen van het rapport en de commissie
voor het verrichten van haar taak. Ik stel aan de Kamer voor, het advies van
de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen.
(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)1
De voorzitter:
Ik verzoek de griffier de heer Franken binnen te leiden.
Nadat de heer Franken door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen
van de voorzitter de voorgeschreven eden af.
De voorzitter:
Ik wens u geluk met uw benoeming en verzoek u in ons midden plaats te
nemen, maar niet dan nadat ik de collega's in de gelegenheid heb gesteld u
met uw benoeming te feliciteren.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ingekomen zijn twee beschikkingen van de voorzitters van de Eerste en
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:
een, houdende aanwijzing van de heren Rosenthal en Dijsselbloem en mevrouw
Ferrier tot vertegenwoordiger in de Euro-Mediterrane Parlementaire Assemblee;
een, houdende aanwijzing van de heer Van Winsum tot lid van de NATO Parlementaire
Assemblee.
Deze beschikkingen liggen op de griffie ter inzage. Ik stel voor, deze
beschikkingen voor kennisgeving aan te nemen.
De voorzitter:
De overige ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage
ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling.
Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen,
neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.