Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2004 (29200 XIII).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor haar bijdrage in eerste termijn, zowel voor de steun die is uitgesproken als voor de kritische kanttekeningen die zijn geplaatst.

Mijn betoog is als volgt opgebouwd. Ik hoop allereerst een inleiding te houden over algemene punten die te maken hebben mijn rolopvatting als minister van Economische Zaken. Daarna wil ik iets zeggen over de conjuncturele ontwikkelingen, over de WTO, over de ontwikkelingen rond Cancun en over de Europese dimensie van het economische bestel. Vervolgens ga ik in op mijn opvattingen over de begrippen marktordening, sterke markt, sterke overheid en kennis en innovatie. Daarna zal ik iets zeggen over de duurzaamheidsproblematiek, waarover de heer Van der Lans veel heeft gesproken. Daarna ga ik in op het begrip "ruimte om te ondernemen" en vervolgens maak ik wat afsluitende opmerkingen. Ik spreek namens twee bewindslieden, van wie er één thans afwezig is, dus ik behandel vanavond de dubbele portefeuille.

Het doet mij buitengewoon veel genoegen om binnen twee weken tijd twee maal diepgaand en inhoudelijk van gedachten te wisselen over de Nederlandse economie. Het is terecht dat het begrip economie, voor het eerst in vele jaren, weer centraal staat in het Nederlandse beleid. Dat is het geval wegens de vele uitdagingen en problemen waar wij voor staan en wegens de invloed op het algemeen welbevinden. Dit geeft ook aan dat financiële omvang niet altijd het belang van een portefeuille bepaalt, zoals in sommige Haagse kringen wel wordt gemeend.

Als minister van Economische Zaken sta ik voor een duurzame economische groei en voor de dynamiek van de economie. Het gaat om de welvaartscreatie van Nederland. Het groeivermogen vraagt aan de ene kant om een goede marktordening en aan de andere kant om een kwalitatief hoogwaardige en efficiënte overheid. Een goede werking van de arbeidsmarkt, van de kapitaalmarkt en van de goederen- en dienstenmarkten vereist een sterke overheid, die marktwerking met heldere regels en goed toezicht afdwingt. Ik zie een duidelijke rol voor de overheid weggelegd wat betreft het vermogen van onze economie om welvaart te genereren. Dat kan niet alleen aan de markt worden overgelaten. Tegelijkertijd moet ik ook kritisch naar de overheid kijken, want elk overheidsingrijpen beïnvloedt het groeivermogen van de Nederlandse economie. Niet al het overheidsingrijpen is goed voor de totale welvaart. Er is verwezen naar de bijdrage van de heren Bovenberg en Teulings, die dit hebben aangeven in hun "Calculus van het publieke belang".

Het is mijn verantwoordelijkheid om de rol van de overheid in de maatschappij en de economie voortdurend in lijn te brengen met de welvaartscreatie van Nederland. Dat is een andere rol dan die van de minister van Financiën, die vooral kijkt naar de kosten van het overheidsingrijpen. Ik ben allereerst geïnteresseerd in de maatschappelijke baten en in de effecten van overheidsbeleid op de welvaart, ook wanneer die niet direct in financiële termen te meten zijn. Daarin ligt de zelfstandige verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken voor het structurele groeivermogen. Daarbij zijn beleidsterreinen betrokken als de flexibilisering van de arbeidsmarkt, de ruimtelijke ordening, de infrastructuur, het technologisch-wetenschappelijk onderwijs en het onderzoek. Het belangrijkste instrument daarbij is ordening. Dit vraagt om regelgeving en om handhaving daarvan. Financiële instrumenten spelen daarbij uiteraard een belangrijke rol, maar niet de enige. Dat Economische Zaken geld moet inleveren is niet uitzonderlijk; alle departementen doen dat, dus wij ook. Bij de begroting heb ik de beleidsmatig belangrijkste uitgaven zo veel mogelijk ontzien, zoals die voor duurzame energie. Dit zeg ik tegen de heer Van der Lans. Pijnlijke maatregelen waren echter onontkoombaar. Bovendien speelt een rol, dat ik zaken op een andere manier wil aanpakken. Ik wil inderdaad meer oplossen via ordening en het scheppen van randvoorwaarden. Economische Zaken blijft een regisseur, een initiator en een katalysator van economische, maatschappelijke veranderingen.

Tegen de heer Kox zeg ik dat het denken over de rol van de overheid in de afgelopen 30 jaar wezenlijk is veranderd. Sommigen zijn daarin een beetje blijven staan. Mijn denken heeft ook die verandering doorgemaakt. Wij zijn afgestapt van de maakbare samenleving uit de jaren zeventig. De globalisering en de internationalisering hebben mij er in ieder geval van overtuigd dat die maakbare samenleving op nationaal vlak niet kan en ook niet gewenst is. Na het falen van die benadering zijn wij in de jaren 90 doorgeslagen naar het andere extreem, namelijk een terugtredende overheid. De gedachte was toen dat wij de economie wel aan de markt kunnen overlaten, maar dat kunnen wij niet, zoals de recente geschiedenis heeft laten zien. Marktwerking en marktordening vragen om een duidelijke en heldere, maar vooral ook om een sterke rol van de overheid. Als marktmeester, maar ook in het industriebeleid – ik noem dat woord uitdrukkelijk nadat het in deze zaal menig jaar niet is gebruikt – in het consumentenbeleid en in het beleid van de netwerksectoren. Voor die rol is de minister van Economische Zaken verantwoordelijk.

Ik heb een paar opmerkingen over de doelstelling van mijn beleid en over de agenda waar ik voor sta. De algemene doelstelling is uitzicht op een structurele economische groei van 3% in het jaar 2010. Dat betekent een verhoging met eenderde ten opzichte van de huidige situatie. Die groei hebben wij nodig om onze maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Het knelpunt van de Nederlandse samenleving is op dit ogenblik dat ons structurele groeivermogen structureel onder druk staat. Voor u staat dus een minister van groei met een forse uitdaging. Tegen de heer Kox zeg ik: ik ben niet berustend. Dat is niet mijn aard en berusting spreekt ook niet uit de uitingen van het kabinet. Wat u hoort, is realisme. Realisme betekent dat men ook moet realiseren dat ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn. Er is geen conservatief kabinet aan het werk, maar een kabinet dat met kracht probeert nieuwe uitdagingen op een nieuwe wijze te benoemen. Die maatregelen zijn allereerst noodzakelijk om de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven te verbeteren, om de werkgelegenheid te garanderen en om onze economie te revitaliseren. Alleen met een vitale economie kunnen wij de essentie van de verzorgingsstaat ondanks de toenemende vergrijzing van de bevolking in stand houden. Kiezen voor groei nu – en ik zeg er bewust "nu" bij – is zeker geen keuze tegen de verzorgingsstaat. Het is een keuze voor een duurzame verzorgingsstaat. Daar zit een wezenlijk element van verandering.

Om die uitdaging te realiseren, heb ik een economische agenda met vijf speerpunten. In de eerste plaats noem ik het werken aan het Europese groeivermogen, waarbij ik uitdrukkelijk de Europese context als leidinggevend zie; in de tweede plaats een sterke overheid in de markt; in de derde plaats het stimuleren van kennis en innovatie, daar hebben wij twee weken geleden over gesproken; in de vierde plaats het streven naar duurzame ontwikke ling en in de vijfde plaats het creëren van ruimte om te ondernemen. Ik zal op ieder van die punten nader ingaan. Naast deze vijf punten is mijn Leitmotiv – en eerlijk gezegd is dat ook de motivatie waarom ik in dit kabinet zitting heb genomen – de mentaliteitsverandering en de cultuuromslag die in het denken in Nederland over economie noodzakelijk is. Wij moeten gaan voor de top. Wij moeten niet klagen, maar doen. Onze blik moet meer naar buiten worden gericht en wij moeten leren van anderen, ook van Amerika. Ik verwijs in dat verband naar de wereldkampioenschappen die het afgelopen weekeinde in Hamar hebben plaatsgevonden. Het was fantastisch om te zien wat twee Amerikanen wisten te presteren, terwijl zij nog geen twee jaar serieus schaatsen. Wij zijn altijd dol op de Nederlandse schaatsers, maar de meesten van hen hebben het op hun vierde geleerd en zijn op hun twintigste zover dat zij aan de top staan. Het gaat om een mentaliteit en om een inzet, om het willen excelleren. Het leren waarderen van excellente prestaties is naar mijn gevoel van essentiële betekenis. Ik zei het al, het is een Leitmotiv en twee weken geleden hebben wij over dit zelfde thema gesproken.

Groei wordt bepaald door vrijwel alle aspecten van het maatschappelijk-economisch verkeer. Daarom spreek ik niet alleen over ordening en regelgeving of over subsidies en fiscale instrumenten, want zonder groei van de cultuur kan de discussie hierover niet tot wezenlijke resultaten leiden. Ik zou even een uitstapje in de historie willen maken. Er is een studie van Needham en Landis geweest naar het gebrekkige groeivermogen van de Chinese Mandarijnenstaat, ongeveer zes eeuwen geleden, ondanks zijn buitengewoon hoogwaardige technologische prestaties. Het ging om de vraag waarom de Chinese economie toen niet geprofiteerd heeft van alle uitvindingen die men daar deed. Het buskruit is niet in Nederland uitgevonden, evenmin als de boekdrukkunst en het kompas. Het zijn alle Chinese uitvindingen, het zijn technologieën die aan de basis hebben gestaan van de Westerse expansie aan het begin van de Renaissance. Deze studie, die eenieder in deze Kamer natuurlijk kent, heeft laten zien dat de op stabiliteit georiënteerde en in procedures verzandende ambtenarencultuur van de Chinezen in die tijd het economisch en maatschappelijk gebruik maken van die uitvindingen in de weg stond. Het is dus om de economie te kunnen verbeteren noodzakelijk om niet alleen te spreken over hervorming van de arbeidsmarkt of de kapitaalmarkt, opdat wij niet vervallen tot de Chinese Mandarijnenstaat van de 21ste eeuw en Europa geen cultureel museum wordt. Het gaat om een verandering van mentaliteit, om de vitaliteit van onze cultuur. Dit vraagt om een structurele vergroting van ons sociaal en cultureel innovatievermogen. Pas als dat op orde is, kunnen wij echt gaan werken aan het economisch groeivermogen van Nederland, want anders stuiten alle maatregelen waarmee wij bezig zijn, op een muur van onwil, onbegrip en lamlendigheid. Daarom werk ik met staatssecretaris Rutte ook aan het thema van sociale innovatie. Het gaat dus inderdaad om veel meer dan technologische innovatie. Sociale innovatie heeft betrekking op het organisatorische innovatievermogen van bedrijven en op het beter betrekken van werknemers, van menselijk kapitaal bij het innovatieproces.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik ben erg gefascineerd door deze beschouwing over de Nederlandse cultuur en over de noodzaak om te leren excelleren, want wij hebben in het afgelopen weekend flink op de broek gekregen. Maar een historische redenering is ook dat de Nederlandse cultuur in gelijkwaardigheid, in gelijkheid een belangrijke waarde heeft. Deze waarde staat in zekere zin haaks op de cultuur van willen excelleren. Maar volgens dezelfde redenering zou je ook kunnen zeggen dat waardering van het historische ons ook veel heeft opgeleverd, namelijk de verzorgingsstaat, een redelijk niveau van welvaart en niet zulke schrijnende armoedegevallen als in de Verenigde Staten. In elke cultuur moet men bereid zijn tot vernieuwing, maar men moet ook de prestaties koesteren die het verleden heeft opgeleverd. Moeten wij nu het element van de Nederlandse traditie van gelijkheid, van collectiviteit, van voor elkaar zorgen, naar het Amerikaanse model achter ons laten of moeten wij daarop voortborduren?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. De heer Van der Lans noemt nu een zeer interessant element. Hij sprak van gelijkwaardigheid en gelijkheid. Het is verre van mij om de verworvenheden van de verzorgingsstaat ter discussie te stellen, maar de context is in de afgelopen dertig jaar – ik beperk mij tot deze periode, omdat de heer Kox naar de jonge Brinkhorst verwees, dertig jaar geleden, toen ik in de politiek begon – wezenlijk veranderd. De elementen van de verzorgingsstaat die te maken hebben met gelijkwaardigheid en met sociale cohesie, genoemd door mevrouw Sylvester, moeten wij zeker handhaven. Maar als ik zeg dat de context is veranderd, dan betekent het dat ik niet naar een Amerikaans model streef, maar dat wij wel moeten beseffen dat de Nederlandse economie ondanks alle internationale elementen zeer nationaal georganiseerd was. Ook de institutionele structuren waren nationaal. De impact van het buitenland op Nederland in politieke zin is eigenlijk veel later ontstaan. Volgens mij is het als volgt: wij dachten dat wij een economische interne markt konden maken die dateerde van het begin van de jaren zestig zonder dat politieke instellingen moesten worden aangepast. Het huidige effect is dat wij in een grote Europese economie functioneren met politieke instellingen waar vaak andere elementen zijn dan de nationale. Die werken zodanig door in onze samenleving dat het aspect van polder (in een min of meer gesloten structuur gezamenlijk oplossingen maken) vervangen wordt door beleidsconcurrentie over de grenzen heen. Dat is naar mijn gevoel de wezenlijke reden dat wij onze instellingen moeten aanpassen.

Immers, de polderstructuur heeft te maken met een sociale cohesie van mensen die elkaar min of meer begrijpen. Natuurlijk is er een verschil in denken tussen de heer Schouw en de heer Terpstra. Relatief is er echter een Nederlandse politieke cultuur die leidt tot "give and take". Dat geven en nemen is mogelijk in een nationale cultuur, omdat iedereen bereid is om niet het maximale na te streven en om te aanvaarden dat er een vermindering is van de nationale ontvangst ter wille van het grotere geheel.

In de Europese context leidt dat naar mijn gevoel altijd tot suboptimale oplossingen. Als ik mij niet vergis, zei de heer Luijten terecht dat wij moeten gaan kiezen. Daar kom ik nog op terug. Het vermogen om niet werkelijk te kiezen en altijd een klein beetje van dit en een klein beetje van dat te doen, heeft ertoe geleid dat wij, relatief gesproken, in internationale performance zijn achtergebleven. Dit is een toevoeging.

De doelstelling om de sociale cohesie te handhaven, staat voor mij evenzeer overeind. Met name mevrouw Sylvester heeft hierover gesproken. Ons verschil van mening zal hooguit gericht zijn op de vraag wat de modaliteiten zijn en dus niet op de doelstelling.

De conjunctuur vormt het tweede hoofdpunt in mijn betoog. Ik zal er niet zoveel over zeggen. Wij weten namelijk allemaal waar wij ongeveer staan. Het is wel evident dat in het begin van het jaar 2004 de economie zich wereldwijd lijkt te herstellen. De Amerikaanse economie is de motor achter het herstel. Ik zeg dit met enige reserve, omdat er ook een aantal negatieve aspecten in die ontwikkeling zijn. In het tweede halfjaar van 2003 is de groei in de VS sterk versneld. Het vierde kwartaal is de economie echter wat minder gegroeid. Verwacht wordt dat Amerika in 2004 ongeveer 4% economische groei heeft. De Europese economie vertoont een veel voorzichtiger herstel. Wij verwachten na drie achtereenvolgende kwartalen van stagnatie voor het eurogebied in het derde kwartaal een groei van ongeveer 0,4% van kwartaal op kwartaal. Ik spreek niet eens over structuur, maar zelfs in dat opzicht doet Nederland het verhoudingsgewijs niet goed. De groei is hier nog steeds het laagst van het hele eurogebied, maar het lijkt erop dat Nederland het dieptepunt van het tweede kwartaal van 2003 is gepasseerd. In het derde kwartaal is de economie voor het eerst in drie kwartalen niet gekrompen, maar gelijk gebleven.

Ontegenzeggelijk is de wereldwijde opleving. Die is belangrijk voor een open economie als de onze. Dat is ook nodig, want het dal waar wij door gegaan zijn, is dieper geweest dan het dal van het begin van de jaren negentig. De gemiddelde groei van het BBP in de periode van 1991 tot 1993 was 1,9% en nu bedraagt de groei van 2001 tot 2004 0,4%. Daarmee zijn wij gelijk gekomen aan de periode van de jaren tachtig. Ook de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de productie in de marktsector is slechter dan die in het begin van de jaren negentig.

Het is niet allemaal kommer en kwel. De export zal onze economie uit het dal leiden. Na een krimp van 0,75% in 2003 verwacht het CPB voor 2004 namelijk een groei van ongeveer 1%. De onzekerheid daarbij vormt de ontwikkeling van de dollarkoers. Wij weten namelijk allemaal dat een dure euro het economische herstel flink kan hinderen. Ik kan inderdaad met de heer Luijten stellen dat er lichtpuntjes zijn. Ik heb al gezegd dat zwartkijken niet mijn natuur is. Het is echter van groot belang dat wij de problemen benoemen; wij zitten niet te kniezen. Nederland heeft zeker een aantal unique selling points. Ik zal het zo meteen hebben over onze geografische ligging, de infrastructuur, de mainports en de kwaliteit van onze beroepsbevolking. Verder moeten wij niet vergeten dat wij op een aantal belangrijke variabelen er structureel beter voor staan dan aan het begin van de jaren tachtig en negentig. De arbeidsdeelname is in de afgelopen decennia flink gestegen en de werkloosheid ligt nog steeds op een lager niveau dan bij eerdere crises het geval was. In de jaren negentig hebben wij er 1,3 miljoen banen bij gekregen. Natuurlijk is daarnaast het inkomen voor velen aanzienlijk verbeterd. Dat wordt in deze tijd van crisis vergeten. Ik zeg dit met name tegen de heer Kox. Er is een fundamentele uitdaging. De VVD-fractie heeft erop gewezen dat onze economische uitgangspositie een stuk slechter was dan een aantal jaren geleden werd gedacht. In antwoord op de vraag van de heer Kox merk ik op dat het groeisucces van het einde van de jaren negentig slechts door een paar incidentele factoren werd opgestuwd, zoals daar zijn de bestedingseffecten vanwege de sterke stijging van de huizen- en aandelenprijzen. Dat kon niet oneindig doorgaan. Bedrijven hebben toen inderdaad forse winsten behaald. Die hebben wel degelijk tot maatschappelijke baten geleid. Niet alleen aandeelhouders hebben daarvan geprofiteerd, maar ook bedrijven hebben in die jaren veel meer geïnvesteerd, zelfs te veel. Toen de aandelenmarkt instortte, bleek dat bedrijven er financieel vaak veel slechter voor stonden dan zij dachten. De voordelen van de ICT bleken enigszins overschat te zijn. Nu is er sprake van enig herstel, maar de luchtbel van de ICT is zeker doorgeprikt. Door de overige investeringen hebben bedrijven schulden. Veel bedrijven zijn bezig met het terugverdienen van die schulden.

Ook structurele aspecten hebben onze positie uitgehold. Allereerst is onze concurrentiepositie in de afgelopen jaren flink verslechterd. Sinds 1997 zijn onze loonkosten per eenheid of product met 12% meer gestegen dan die van onze concurrenten. Wij hebben overigens na 1982 tot 1994 de tijd nodig gehad om onze loonsituatie te herstellen en weer te kunnen concurreren. De zelfde 12% die wij in die periode hebben gewonnen, hebben wij in zes jaar verloren, namelijk tussen 1997 en 2003. Dit betekent dat loonmatiging een essentiële component is van het herstel van onze concurrentiepositie. Vandaar dat het belang van het najaarsakkoord met de nulgroei voor de lonen voor de jaren 2004 en 2005 overeind staat. Ik waardeer zeker dat de sociale partners en de overheid samen hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Dat heeft ook met de voor mij zo essentiële sociale cohesie te maken.

Het groeivermogen staat ook onder druk. Ik heb de percentages van 3 en 2 al genoemd. Om groei voor de toekomst veilig te stellen, heeft het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord ambitieuze voorstellen gedaan om het groeivermogen van onze economie te vergroten. Het gaat om arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit. Natuurlijk gaan wij daarnaast niet voorbij aan de forse budgettaire problematiek van het kabinet. Daarom hebben wij flinke ombuigingen gemaakt. In antwoord op de vragen van de heren Van der Lans en Van den Berg merk ik op dat iedere ombuiging en budgettaire bezuiniging op de korte termijn pijnlijk zijn voor de groei. Dat kan niet anders. Dit moet worden geplaatst in het perspectief van de winst op de langere termijn, zoals het CPB in de MEV 2004 zegt. Het beleid voor de middellange termijn is goed. Op de korte termijn heeft dit echter zeker tot een bepaalde vraaguitval geleid. Dat is onvermijdelijk en gezien de vergrijzing, noodzakelijk. Het goed voorbereid zijn op die ontwikkeling en op de vergrijzingsproblematiek heeft dan ook een hoge politieke prioriteit. Het verdwijnen van werkgelegenheid is vooral het gevolg van conjuncturele ontwikkelingen en niet van een overvloed aan regelgeving. De heer Van den Berg vroeg hiernaar. De regelgevingen op het terrein van ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn evenmin debet aan de verslechtering. Dat is namelijk ook weer een conjuncturele kwestie. Dat die regelgeving wel structureel de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie verslechtert, staat natuurlijk buiten kijf.

Ter wille van de tijd en ook omdat wij nog vele malen met elkaar zullen discussiëren over de WTO, zal ik daarover kort zijn. De opleving van de Nederlandse economie is afhankelijk van de wereldeconomie. Daarom ben ik zoals vele anderen teleurgesteld door de mislukking van de WTO-conferentie in Cancun. Er is de afgelopen maanden gelukkig een nieuwe dynamiek ontstaan. Ik was eind januari in Brussel bij het informeel overleg van de handelsministers. Het initiatief van de Amerikanen heeft voorlopig meer procedurele dan inhoudelijke betekenis. Ook zij hechten belang aan multilaterale onderhandelingen. Het is van groot belang dat zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten de draad weer willen oppakken, maar er zijn 132 leden. De tijd dat de Verenigde Staten en Europa gezamenlijk het wereldmodel bepaalden is voorbij. Ik hoop eind deze maand naar een aantal lidstaten, naar Japan, China en India te gaan om te checken in hoeverre er daar mogelijkheden bestaan om de draad weer op te pakken. Ik zal in juni de UNCTAD-conferentie in Brazilië bijwonen. Ik zal die bijeenkomst gebruiken om de belangrijkste spelers op dit terrein te spreken. Ik hoop dat wij onder het Nederlandse voorzitterschap kunnen komen tot een hervatting van de mislukte conferentie van Cancun.

EZ is niet betrokken bij de subsidieverlening onder andere aan Milieudefensie. Persoonlijk vind ik dat je als overheid niet bang moet zijn om organisaties te steunen die soms een je onwelgevallig geluid laten horen. Tegelijkertijd hebben die organisaties ook een verantwoordelijkheid, ook jegens de landen wier belangen zij menen te dienen. Daarover verschil ik soms sterk van mening met antiglobalisten. Daar heb ik ook uiting aan gegeven. Ik ben echt van mening dat globalisering ontwikkelingslanden kan helpen om de mogelijkheden van de wereldmarkt beter aan te grijpen. Als het multilaterale handelsstelsel gaat verdwijnen of aangetast wordt, dan zullen met name de zwakkeren daarvan de dupe worden.

Het bedrag van 200 mld is vooral gericht op de gedeeltelijke liberalisatie. De 650 mld zou het gevolg zijn van een totale liberalisatie en zover zijn wij nog steeds niet.

Ik kom op het thema dat ik genoemd heb: Europa is binnenland. De noodzaak om het groeivermogen te vergroten is geen typisch Nederlands probleem. Heel Europa kampt met de financiering van de kosten van de vergrijzing. Ik hoef maar te verwijzen naar Frankrijk, Italië en Duitsland. Het gaat om de afnemende groei van de arbeidsparticipatie en daarmee het toenemend belang van de arbeidsproductiviteitsgroei. De Europese Commissie heeft in het recente "spring report", dat een voorbereiding is voor de Europese top van het voorjaar, een aantal belangwekkende opmerkingen opgenomen. Er wordt met zoveel woorden gezegd dat aanpassing van de sociale arrangementen noodzakelijk is om het groeivermogen te versterken en daarmee de verzorgingsstaat en de sociale cohesie op lange termijn zeker te stellen. Ik kies een andere richting voor het bereiken van sociale cohesie dan de PvdA. Via dynamiek en zelfontplooiing wil ik creativiteit losmaken en op die manier groei, meer welvaart voor de samenleving genereren. Dat is naar mijn gevoel de beste basis voor de sociale cohesie. Nogmaals, qua doelstelling hebben wij geen verschil van mening. Alleen de weg naar die sociale cohesie loopt niet via het plat houden van de structuur, maar via het geven van scherpte aan de structuur. Als wij doorgaan op de ingeslagen weg, kunnen wij het realiseren van de Lissabondoelstellingen vergeten. Dan heb ik het niet alleen over de economische doelstellingen, maar ook over de sociale en duurzaamheidsambities van de EU. Ik ken geen land ter wereld waar de milieu- en duurzaamheidsdimensie overeind bleven terwijl de economie in elkaar donderde. Ook in Europa is het al lang geen keuze meer tussen enerzijds groei en anderzijds solidariteit en milieu, zoals sommigen menen. Lissabon is een dwingende noodzaak. Als wij er niet in slagen veranderingen tot stand te brengen, zal zowel ons sociale model als ons ecologische model als ons economische model daaronder lijden.

Voorzitter. Een Europees probleem vraagt om een Europese aanpak. Europa is binnenland geworden. Europese regels bepalen de inrichting van de Nederlandse economie, en dat is maar goed ook. De lidstaten moeten zich niet willen onderscheiden op het terrein van monetaire en begrotingstekorten. Dat is niet goed voor het Europees vermogen om welvaart te creëren. De lidstaten moeten zich ook houden aan de Europese kaders op het terrein van het consumenten-, industrie- en mededingingsbeleid. Ook denk ik in dit verband aan de liberalisering van de netwerksectoren. De beleidsvrijheid op die terreinen is wel groter dan die voor het monetaire en budgettaire beleid. Ik merk wel dat zich in belangrijke mate spanning voordoet, zowel in deze Kamer als in die aan de overkant. Misschien is die spanning aan de overkant nog wel meer te merken dan hier. Die spanning betreft de nationale politieke reflexen aan de ene kant en het maken en het uitvoeren van de Europese groeiagenda aan de andere. Wat mij betreft moeten wij niet meedeinen op de overschatte golven van neoprovincialisme, traditionalisme en conservatisme en angst veinzen en angst zaaien voor Europa. De uitbreiding van de Europese Unie en de totstandkoming van de interne markt zijn vooral goed voor de Nederlandse economie. Mijns inziens wordt dat nog door te weinigen benadrukt. Gelukkig kon vanavond nog in dit huis worden geconstateerd dat de meerderheid pleit voor het vrije verkeer van werknemers in de hele Europese Unie en dus ook voor de werknemers uit de nieuwe lidstaten. Het provincialisme dat in sommige delen van de politiek hoogtij viert, is een groot gevaar voor het structurele herstel van onze economie, want dat vraagt om een Europese agenda voor groei en de economische realiteit mag niet de dupe worden van de politieke waan van de dag. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om dat mee helpen te voorkomen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Houdt in de ogen van de minister de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen een grotere beperking in van het aantal mensen uit de nieuwe EU-landen die hier aan de slag zouden kunnen dan die welke de regering voorstaat? Moet, gelet op de woorden van de minister, deze motie geduid worden als een vorm van neoprovincialisme of neoconservatisme? Mag ik uit zijn woorden opmaken dat de minister niet blij is met deze uitspraak van de Tweede Kamer?

Minister Brinkhorst:

U zegt het zelf. Het kabinet heeft zich vorige week beziggehouden met de signalen van de Tweede Kamer en daarbij zijn standpunt gehandhaafd. Ik heb vandaag kennis genomen van zowel de aanneming van de motie aan de overkant als van uw krachtige signaal dat u het op dit punt met die overkant niet eens bent. Wij zullen beide elementen betrekken bij het overleg in het kabinet. Ik ben hier als bescheiden dienaar van de Kroon. Voor mij is dit een van de elementen waaraan ik consequenties zal verbinden.

Mevrouw de voorzitter. Ik sprak over de Europese agenda voor de groei. De versterking van het Europese groeivermogen vereist een uitgekiende mix van beleidscoördinatie enerzijds en beleidsconcurrentie anderzijds en maatregelen op Europees niveau naast maatregelen die door de landen zelf kunnen worden genomen. Ik heb al gezegd dat het bijzonder belangrijk is om het monetaire en budgettaire beleid op Europees niveau vast te stellen, want de macro-economische stabiliteit in de eurozone is een noodzakelijke voorwaarde voor het groeivermogen van de Europese economie. Kortgeleden heb ik de discussie over het monetaire debat weer eens tot mij laten doordringen. Toen wij de euro tot stand brachten, was een aantal gerenommeerde Amerikaanse economen van mening dat de euro slecht was. Ik vroeg mij af of zij dat standpunt nu nog zouden innemen. Het is evident dat wij ons op dit punt niet moeten willen onderscheiden en dat wij via budgettaire en monetaire maatregelen niet in staat zijn om onze concurrentiepositie ten opzichte van elkaar te versterken. Het is echter wel zaak dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Natuurlijk staat het kabinet als één man achter de minister van Financiën als het gaat om het borgen van de stabiliteit. Wat de macro-economische stabiliteit betreft staan Economische Zaken en Financiën zij aan zij in de Ecofin-raad. Naast het bevorderen van de stabiliteit dient evenwel de dynamiek van de Europese economie bevorderd te worden in de raad voor het concurrentievermogen. Dat is een andere zaak. Daar staat de minister van Economische Zaken centraal. Ik kan de heer Terpstra en mevrouw Sylvester dan ook garanderen dat de raad voor de concurrentiekracht voor mij prioriteit geniet en dat ik met man en vrouw – de vrouw is thans afwezig – werk aan versterking van die raad. De sterke coördinatie van het hele Lissabonproces door één commissaris en door één raad zal de voortgang van het proces zeker ten goede komen. Daar laboreert de Europese institutionele structuur, dat er geen herkenbaar gezicht is waar het gaat om de Europese groeiagenda. Zoals bekend is de heer Zalm woordvoerder in de Econfin-raad, wat niet wegneemt dat ik mij actief bemoei met de inhoudelijke voorbereiding. Het feit dat mijn hoogste ambtenaar voorzitter is van het Economic Policy Committee verzekert de inbreng van EZ in de Ecofin-raad.

Het is evident dat dit een speerpunt in de komende periode is. Dit is een deel van de cultuuromslag waarover ik het eerder had. Conform de conclusies van het rapport van oud-minister-president Kok wil de Commissie dat de Europese lidstaten employability, dus het vermogen om benoemd te kunnen worden, om werk te kunnen krijgen, verkiezen boven baanzekerheid. Dat is wel degelijk een nieuw element in onze Nederlandse context. Op dat punt moet onze mentaliteit veranderen. De productiefactor arbeid moeten we daar inzetten waar zij het meeste opbrengt. Alleen op die manier is duurzame werkgelegenheidsgroei gewaarborgd.

Naast die Europese dimensie zijn lidstaten ook zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om het structurele groeivermogen te vergroten. Daarmee gaat het niet goed, simpelweg omdat gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Dat geldt ook voor Nederland. Nederland en Europa zouden net zo streng voor zichzelf moeten zijn als voor de nieuwe toetreders. Daar leggen we de meetlat geweldig hoog en roepen steeds: stel je voor dat het in de andere landen zo slecht gaat. Welnu, lidstaten moeten streng zijn voor zichzelf, afspraken moeten worden nagekomen en afgedwongen door versterking van de communautaire instellingen en het opvoeren van de peer pressure: doen wat je zegt, man en paard noemen.

Ook met het geklaag dat Brussel te veel doet, neem ik geen genoegen meer. Brussel krijgt de schuld van zaken waaraan het part noch deel heeft. Ik noem de administratieve lasten. Het valt mij de laatste jaren steeds vaker op dat de Brusselse democratie de schuld krijgt van de administratieve lasten waaronder Nederlandse bedrijven en burgers lijden. Als er één organisatie de afgelopen jaren systematisch de administratieve lasten heeft verlaagd, is het de EU wel geweest. Het gelijk trekken van regels in alle lidstaten heeft geleid tot een enorme verlichting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, die anders nationaal zouden zijn.

Daarnaast is veel regelgeving van de EU buitengewoon zinvol in de plaats getreden van de nationale regels. Ik noem de Prijzenwet en de Warenwet. Die zijn goed voor de transparantie van de markt, en dus voor de consument. Deze twee wetten, en de Wet op de jaarrekening, zijn voor driekwart verantwoordelijk voor de regels vanuit de Europese context. De Prijzenwet is goed voor ongeveer 80% van de administratieve lasten die EZ zou genereren. Het gaat simpelweg om het etiketteren van prijzen op producten. Dat wordt als Europese last gezien. Maar als we dat niet op die jampotjes zouden zetten, zouden we er nationale prijzen op zetten. Het lijkt mij van belang dat degenen die erover klagen, die dimensie ook eens meenemen. Als we de Europese regelgeving afschaffen, zouden we die direct weer nationaal invoeren. Nu heeft het bedrijfsleven het voordeel dat de regelgeving in ieder land hetzelfde is, en dus zijn de totale administratieve lasten lager. Geen misverstand: het is natuurlijk zaak om ook in de EU voortdurend te zoeken naar mogelijkheden om de lasten van de noodzakelijke informatieverplichtingen voor burgers en bedrijven tot een minimum te beperken. Daarom hebben wij dat tijdens het Europees voorzitterschap hoog op de agenda gezet. Maar het is wel van groot belang dat we die dimensie in het oog houden. Ik kan de heer Luijten meedelen dat het kabinet onverkort vasthoudt aan een reductie van de administratieve lasten van 25%. Dat is moeilijk, maar zeker niet onmogelijk. Minister Zalm en de staatssecretaris, zeker als zij weer terug is, zullen zich daar samen met mij hard voor maken. Ten slotte op dit punt een heel kleine cri de coeur. Ik sprak laatst iemand die uit Brussel verhuisde naar Nederland, en bij zijn verhuisboedel een auto moest meenemen. Het kostte ongeveer 28 vergunningen om die auto te importeren. Gelukkig is Nederland een paar geweldig slimme ondernemers rijk die dat kunnen doen, natuurlijk tegen vergoeding van kosten. Alleen het verhuizen van een auto van een Europese naar een nationale context kost dus € 750 en 28 vergunningen. Dan praten we over administratieve lasten die vanuit Europa komen. Ik hoop dat ik wat dit betreft op instemming van de Kamer kan rekenen. Ik zal de betrokkenen doorgeven dat wij gaan werken aan een verandering van dat soort van toestanden.

Globaal gesproken, doet de EU soms niet te veel, maar te weinig. Ze is vaak te lief. De Europese Unie zou zich veel sterker moeten maken op het dossier van de fiscaliteit. Grondslagharmonisatie is noodzakelijk, opdat de Europese bedrijven niet te maken krijgen met 25 verschillende stelsels voor de vennootschapsbelastingen, maar slechts met één stelsel. Lidstaten zouden dan onderling kunnen concurreren op de hoogte van het tarief. Als dit ooit tot stand komt, zal het na mijn tijd zijn, maar ik leg deze visie hier neer en ik vraag daarvoor de aandacht van de Kamer. Ook deze kwestie is van groot belang voor het internationale bedrijfsleven.

De migratiestroom van studenten tussen de lidstaten is bedroevend laag in vergelijking met de VS. Bijna 75% van de Nederlandse studenten komt tijdens de studie, ondanks het bestaan van Erasmusprogramma's, überhaupt niet over de grens. Dat is typisch iets waarop een cultuuromslag moet plaatsvinden. We moeten vaker ons licht over de grens opsteken, juist in een open economie als de onze.

Op Europees niveau ondersteun ik het initiatief van de heer Busquin, Europees Commissaris voor Research & Development, om te komen tot een Europese greencard voor onderzoekers van buiten de EU. Ook in Nederland kunnen en moeten wij veel meer doen. In tegenstelling tot veel landen om ons heen trekken wij de laatste jaren steeds minder kennismigranten aan. De vraag is hoe dat komt. Voor ons innovatievermogen worden wij juist steeds afhankelijker van het aantrekken van toptalent uit het buitenland. Er zijn veel te veel onnodige problemen. De leges zijn te hoog. Er is geen sprake van één loket. Een van onze beroemdste wetenschappers, de nanotechnoloog Cees Dekker wees daar recent nog op. Ook op dat terrein is sprake van te veel bureaucratie. Hij vond begin vorig jaar een heel goede postdoctoraal student te Los Angeles. Door alle procedures kan betrokkene op zijn vroegst pas in mei van dit jaar beginnen. We verliezen daarmee ongeveer 15 maanden. Dat is de realiteit. Recent heeft het Innovatieplatform over die problematiek een advies uitgebracht. Wij voeren dat nu uit in het Deltaplan bètatechniek. Er komt nu één loket voor werkgevers en kennismigranten. De leges worden verlaagd. Ik heb de ministers van Justitie en voor Vreemdelingenzaken gevraagd snelheid te betrachten bij de uitvoering ervan. De minister van OCW heeft Senter/EG-liaison de opdracht gegeven tot de oprichting van een informatieportaal voor mobiliteitscentra.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Zijn dit niet de onvoorziene bijeffecten van een veel strenger toelatingsbeleid waar ons land onder lijdt? Krijgen wij niet de rekening gepresenteerd van het beleid dat elders wordt gevoerd, maar met andere bedoelingen?

Minister Brinkhorst:

Ik ben van mening dat dit meer te maken heeft met de onverbeterlijke regelzucht die wij vele jaren geleden uit het oosten hebben geïmporteerd en een deel van onze nationale cultuur is geworden dan dat het met enige actuele conjunctuurproblemen te maken heeft.

Dan iets over corporate governance. Verschillende corporate-governancestructuren in Europa hinderen de ontwikkeling van een Europese kapitaalmarkt en een markt voor corporate control. Ook in het kader van de normen en waardendiscussie is dat een belangrijk issue. De verschillen moeten weg. Tegelijkertijd moet de transparantie van het ondernemersbestuur in de richting van de aandeelhouders en de samenleving omhoog. Na Ahold en Parmalat beginnen wij in Europa eindelijk door te krijgen dat het toezicht op, de transparantie van en de verantwoording door het ondernemersbestuur geen Amerikaans probleem is. Het is ook geen gevolg van het Angelsaksische besturingsmodel. Dezelfde problemen blijken ook in het Rijnlandse of het Mediterrane model van corporate governance voor te komen. Of je nu de aandeelhouders of alle stakeholders centraal plaatst, we zien dezelfde problemen. Kritiek vanuit het ene culturele model op het andere geeft naar mijn gevoel dan ook geen pas. We kampen er allemaal mee. Dus moet de EU er ook mee aan de slag. Als iets het Europese investeringsklimaat bedreigt, en dus ook het Nederlandse, dan is dat het slecht functionerende systeem van corporate governance. De vraag is wat ik doe om het proces te versterken, want la critique est aisée, et l'art est difficile: kritiek is gemakkelijk, kunst is moeilijk.

In de eerste plaats heeft het kabinet van de hervormingen van de arbeidsmarkt en het stimuleren van innovatie een prioriteit gemaakt. Ik verwijs nogmaals naar het Innovatieplatform. In de tweede plaats ben ik zelf sterk bezig met het versnellen van de implementatie van de Europese richtlijn in Nederlandse regelgeving, waarvoor ik ook de steun van deze Kamer nodig heb. Ik heb daarvoor het wetsvoorstel versnelling implementatie opgesteld, die het mij mogelijk maakt om Europese richtlijnen op het terrein van de ordening sneller door te voeren. Ik heb net dezer dagen het positieve advies van de Raad van State op dit wetsvoorstel ontvangen, zodat ik het hopelijk binnenkort bij de Staten-Generaal voor behandeling zal indienen.

In de derde plaats zal tijdens het Nederlands voorzitterschap geprobeerd worden om een aantal belangrijke dossiers te bespoedigen, zoals de dienstenrichtlijn. Dat gebeurt ook tijdens de voorjaarstop in Luxemburg, waarmee ik ook reageer op een vraag van de heer Schouw.

Over de agenda voor het Nederlandse groeivermogen werk ik enige punten wat verder uit, te weten een sterke overheid in de markt, waarbij ook het toezicht aan de orde is, kennis en innovatie, de duurzaamheiddiscussie en ruimte voor ondernemen.

Een sterke overheid in een sterke markt betreft een kritisch dossier. Veel dingen zijn niet goed gegaan. Wij moeten echter niet vergeten dat er ook dingen wel zijn bereikt. Veranderingen zijn opgetreden op het terrein van de telecomwetgeving, de notarissen, de makelaars en de winkelsluitingstijden, waardoor meer concurrentie mogelijk is. Voor mij zijn marktwerking en liberalisering geen dogma. Toetssteen is de positie van de consument, die er op termijn echt beter van moet worden. Wat zijn de lessen uit het verleden? De publieke belangen zijn niet of onvoldoende benoemd, waardoor het onduidelijk is waarvoor de overheid wel en niet verantwoordelijk is. Ook hebben wij publieke belangen soms onvoldoende tegenover elkaar afgewogen. Belangen moeten helder worden geformuleerd en uiteindelijk tot keuzes leiden.

Wij hebben de burger, de consument en de klant te veel uit het oog verloren. Ik ben het met mevrouw Sylvester eens dat voor Economische Zaken een nadrukkelijker positie is weggelegd in het consumentenbeleid en dat dit uit meer dient te bestaan dan een website. Over de uitvoering van de website is drie jaar geleden uitvoerig nagedacht. Op dat moment bleek daarvoor geen marktpartij beschikbaar te zijn om dat te doen op de door Economische Zaken gewenste wijze. Ik wil wel bezien of de website op termijn door een betrouwbare marktpartij kan worden overgenomen. Nog voor de zomer zal de staatssecretaris komen met een strategisch actieprogram voor de consument waarin ook wordt ingegaan op de rol van toezichthouder bij de consumenten en de witte vlekken rond de handhaving. Daarbij rust wat minister Donner en mij betreft geen taboe meer op een eventuele rol voor publieke toezichthouders als het om zware, oneerlijke handelspraktijken gaat. Dit punt staat momenteel ter discussie in Brussel. Wij zijn in de laatste fase van de afronding van een richtlijn.

Naast het probleem van de burger en de publieke belangen, denk ik dat wij de problemen van de overgangsfase in de richting van liberalisering hebben onderschat of miskend. Wij fixeerden ons zo sterk op het eindbeeld, dat wij ervan overtuigd waren dat dit vanzelf wel zou ontstaan. Dat is een misvatting. Halverwege een traject gebeuren er altijd onvoorziene zaken waarmee geen rekening is gehouden. Sommigen wezen daarop met de opmerking dat de overheid goed is in het bedenken van plannen, maar dat uitvoering niet haar sterkste kant is.

Kortom, in de komende jaren vereist het marktordeningsbeleid in ieder geval een helder optredende overheid, een centrale positie van de consument en meer aandacht voor de transitieperiode. Een sterke markt vraagt om een sterke overheid.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De minister spreekt over de mogelijke problemen bij de overgang naar liberalisering in juli van dit jaar. Wanneer is er een grens bereikt? Op welke wijze pakt hij zijn verantwoordelijkheid op? Hoe wil hij de publieke belangen borgen? Op welke wijze en op welke termijn wil hij ingrijpen?

Minister Brinkhorst:

Ik zal straks iets zeggen over de liberalisering in de energiemarkt, maar mijn concrete antwoord is als volgt. Ik heb de energiebedrijven gevraagd om mij per 1 maart helderheid te geven en de factureringsproblematiek op te lossen. Ik heb de Tweede Kamer een brief geschreven – daarvan hebt u waarschijnlijk een afschrift gekregen – waarin staat dat ik op dat ogenblik een analyse van een externe consultant zal vragen om te bezien of die problemen inderdaad zijn opgelost. Waarschijnlijk medio maart zal ik een brief over de privatiseringsdimensie aan de orde stellen. De problematiek van de liberalisering en de problematiek van de privatisering zijn immers weliswaar twee verschillende zaken, maar er is een sterke politieke koppeling. Op dat ogenblik zal de discussie daarover met uw Kamer kunnen plaatsvinden.

Ik kom terug op het punt "sterke markt, sterke overheid". Ik zal dat toespitsen op het punt dat de overheid helder moet optreden omdat dat wezenlijk noodzakelijk is om het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen. Naar mijn oordeel komt een heleboel van de politieke ellende die wij de afgelopen jaren hebben gehad, door het gevoel dat een terugtredende overheid geen ontzag en gezag meer creëert, waardoor de burger zegt: als de overheid dat toch niet doet, geef mijn portie dan maar aan fikkie en dan laten wij het zitten. Tegen die tendens keer ik mij met kracht en ik probeer daartegen stelling te nemen vanuit mijn visie op het ordenend beginsel, ook van economische zaken.

Ik kom nu bij het toezicht. Er zijn veel vragen gesteld over de rol van de toezichthouders. Uw Kamer daagt mij uit om een toetsingskader voor toezichthouders te ontwikkelen. Ik ben daarvoor. Ik heb goede ervaringen met een dergelijk beleidskader, zoals ik dat heb neergezet op het terrein van de netwerksectoren. Het beleidskader voor de toezichthouders presenteer ik voor de zomer in een brief aan de Tweede Kamer.

Wat bedoel ik op het punt van dat toezicht met "een helder optredende overheid"? Allereerst gaat het om een duidelijke scheiding tussen politiek beleid en de toezichthoudende rol. Simpel gezegd komt het hierop neer: de minister en de Kamer stellen het beleid, de regels en eventueel het beleidskader vast. Ten tweede houdt de toezichthouder toezicht op de naleving van die regels. Ik ben voor een krachtig, onafhankelijk toezicht, maar binnen de kaders die door de politiek zijn vastgesteld. De beleidskaders worden dus vastgesteld door de politiek: door de minister in samenspraak met de Tweede Kamer, maar natuurlijk wel met de kennis en de ervaring van de toezichthouder, want het gaat ook om de kwestie van de uitvoering. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de regels en de naleving daarvan moet bij de minister en de Tweede Kamer liggen. Zij houden dus toezicht op de toezichthouders, maar de minister is niet verantwoordelijk voor de besluitvorming in individuele gevallen. Ik ben er derhalve voorstander van dat de NMa zo snel mogelijk een ZBO wordt. Er is dus geen toezichthouder los van de overheid, maar daarmee wordt wel een heldere verdelingsstructuur geschapen.

De heer Schouw (D66):

Als ik de minister goed begrijp, wil hij de toezichthouders wel op afstand hebben onder de conditie dat hij 100% politiek verantwoordelijk en dus ook aanspreekbaar is op het reilen en zeilen ofwel het totale functioneren van de toezichthouder.

Minister Brinkhorst:

Ja, dat hebt u heel goed begrepen. Het gaat erom dat de individuele beslissingen binnen die toetsings- en beleidskaders en de gestelde regels door de toezichthouder worden genomen. Bij die individuele zaken grijp ik ook niet in, maar zodra er in die besluiten een tendens is die niet correspondeert met de beleidskaders, is de minister verantwoordelijk. Ik heb bij mijn aantreden geconstateerd dat er op dat punt lacunes waren. Ik noem daarbij de Opta; ook met de DTe heb ik kortgeleden afspraken gemaakt. De desbetreffende brief is in afschrift aan de Kamer gegeven. Er bestaan nu beleidskaders voor de DTe; dat zijn de toetsingselementen die de Kamer in staat stellen om controle op de minister uit te oefenen.

De heer Schouw (D66):

Ik zou het ontzettend plezierig vinden als de minister wil toezeggen om in zijn brief waarin hij een toetsingskader aangeeft, ook gebruik te maken van een aantal inzichten van grote organisaties die de overheid op afstand heeft gezet, maar waarbij de politiek wel 100% verantwoordelijk is gebleven. Je ziet dan immers vaak dat de controle en de aansturing gewoon verdraaid lastig zijn. Ik snap het principe. Dat kan ik ook volgen. De praktijk is echter weerbarstiger dan het principe. Ik zie dan ook graag dat de minister in zijn beleidsbrief rekening houdt met de ervaringen die zijn opgedaan in de praktijk. Zo stoten wij niet voor de tweede of de derde keer onze neus.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb uit het betoog van de minister begrepen dat de Tweede Kamer voor de zomer een toetsingskader ontvangt. De heer Schouw stelde daar net een vraag over. De minister geeft een aantal belangrijke uitgangspunten aan, zoals scheiding en de vraag waar politieke verantwoordelijkheid eindigt en de verantwoordelijkheid van de toezichthouder begint. Kunnen wij echter een toetsingskader verwachten waarmee de minister ook zijn collega's helpt, die immers allemaal met dit toezichtsvraagstuk worstelen? Gaat het om een toetsingkader dat het gehele veld bestrijkt en waarmee wij allemaal uit de voeten kunnen?

Minister Brinkhorst:

Het is de bedoeling dat ik de brief niet namens mijzelf stuur. Wij kennen toezichthouders op verschillende gebieden. De motie-Heemskerk, van een partijgenoot van mevrouw Sylvester aan de overkant, spreekt daarover. Het zal geen brief zijn die ik zonder het kabinet stuur. De bedoelde elementen zullen dan ook een rol spelen. Wij leven met de naweeën van de terugtredende overheid. Toen is de zaak op afstand gezet, zodat de politiek er geen zicht op had. Het is een beetje de gedachte van de 18de eeuw: Onze Lieve Heer als klokkenmaker. Wij zetten de klok in beweging en die zal wel blijven tikken totdat de veer afgelopen is. Zo werkt het niet.

De heer Schouw (D66):

Ik heb de toezegging van de minister gevraagd om gebruik te maken van de ervaringen die zijn opgedaan met het op afstand zetten van organisaties met behoud van 100% politieke verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen duidelijk ja of nee op gehoord. Een andere vraag is of de minister in deze brief iets van een visie op de toezichthouders kan ontwikkelen. Er is immers sprake van een autonome groei. Iets van een visie helpt om een en ander te begrijpen en in te kaderen.

Minister Brinkhorst:

In mijn betoog heb ik reeds een visie aangegeven. Mijn visie is dat het niet gaat om een "Freischwebende Intelligenz" of om atomen die rond dwarrelen in het heelal. Het gaat om organisaties die een belangrijke rol spelen bij de uitvoering en die uiteraard in een politiek kader zijn ingebed. De heer Schouw sprak over toezichthouders die niet meer onder controle staan. Dat is ook in mijn democratische wijze van zien ondenkbaar. Het politieke kader is bepalend. Wel moet duidelijkheid bestaan over welke taken men kan vervullen. De ervaringen van het verleden neem ik vanzelfsprekend mee. Ik heb net gesproken over de ontwikkelingen in de afgelopen jaren die positief waren, zoals die bij de telecom en bij de notarissen en makelaars. Dat soort elementen wordt meegenomen als ik het toetsingskader voor de toezichthouders aan de orde stel.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Wij kennen straks een zorgautoriteit met de minister van VWS als politiek kader. Wij hebben een verkeersautoriteit met de minister van Verkeer en Waterstaat en de Kamer als politiek kader. Dit kan in politiek opzicht verkokering met zich brengen. Toezichten worden dan op verschillende manieren aangestuurd omdat het in de departementale kokers blijft zitten. Is het denkbaar dat wij naar een model gaan van een mededingingsautoriteit met kamers die verschillende terreinen bestrijken en die binnen dezelfde logica opereren? Dat kan door een trio minister bestuurd worden. Zo wordt de verkokering weggehaald. Gaat het te schetsen kader ook over dit type problemen? Wordt in die richting gedacht?

Minister Brinkhorst:

De wens van de heer Van der Lans is voor een deel al vervuld. Als hij de problematiek echt bestudeerd had, zou hij weten dat er een vervoerskamer is en een toezichthouder op energiegebied die als deel van een kamer van de NMA functioneert. Ik sluit niet uit dat zoiets ook gebeurt voor de zorg. De reden waarom de Opta nog steeds zelfstandig functioneert, is dat sommige gebieden ex-antetoezicht kennen en andere gebieden ex-posttoezicht. De energiesector, de telecom, en de post kennen ex-antetoezicht, omdat hier oligopolistische of monopolistische structureren voorkomen. Niet de hele Nederlandse economie is echter oligopolistisch, maar die sectoren zijn wel degelijk onderworpen aan ex-posttoezicht. Zo heeft de NMa na de bouwenquête zware boetes opgelegd. Het is echter niet mogelijk, ook niet als er een bouwkamer in het leven zou worden geroepen, om vooraf toestemming te geven. Het ex-ante- en het ex-posttoezicht moeten met elkaar worden verbonden. Daarover moeten wij ook met elkaar verder discussiëren. Dat is de reden dat ik deze elementen in het toetsingskader aan de orde zal stellen.

De splitsing van de NMa's in organisaties voor opsporing en sancties is niet alleen geen goed idee, maar ook niet noodzakelijk. Het is namelijk altijd mogelijk om tegen de beslissing van de NMa bij de rechter in beroep te gaan. Overigens heeft de NMa een goede trackrecord bij de rechter. Het overgrote deel van de zaken tegen de NMa is namelijk ongegrond verklaard. Splitsing is naar mijn mening ook ongewenst, omdat de rechterlijke macht overbelast is en splitsing dus alleen maar zal leiden tot vertraging. Ten slotte wijs ik erop dat het geen unicum is in het Nederlandse rechtssysteem. Bij de verkeerspolitie gebeurt hetzelfde en men kan de NMa dan ook zien als de onmisbare verkeerspolitie van de Nederlandse economie.

In de notitie die ik in de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen, zullen verschillende elementen aan de orde komen. De heer Van der Lans maakt zich zorgen over de explosieve groei van het aantal toezichthouders. Ik maak mij echter vooral zorgen over het feit dat de politiek geen invloed heeft op al die toezichthouders. Misschien denken wij overigens wel hetzelfde over deze zaak.

Ik ben de heer Van der Lans een antwoord schuldig op zijn vraag of de Mededingingswet op dit moment bedrijven weerhoudt onderlinge afspraken te maken die een maatschappelijk belang dienen. Dat is zeker niet het geval. Zolang de mededinging niet wordt beperkt, mogen brancheorganisaties en bedrijven elke afspraak maken die ze wensen. Als de mededinging wel wordt beperkt in de vorm van prijsafspraken of afspraken over marktverdeling – de zogenaamde hard-coreovertredingen – dient het belang van de mededinging zwaar te wegen.

Om de niet-economische belangen te waarborgen zijn er in concrete gevallen vaak alternatieven denkbaar die geen hard-coreafpraken zijn. Zelfs als die alternatieven de mededinging beperken, bestaat de mogelijkheid voor ontheffing van het kartelverbod. Dat is in de praktijk ook gebeurd en daarom denk ik dat het niet noodzakelijk is om extra maatregelen te nemen. Er is in de huidige Mededingingswet voldoende ruimte om economische en niet-economische doelstellingen tegen elkaar af te wegen. Ik noem de vaste boekenprijs.

De Mededingingswet en de Europese regelgeving geven voldoende ruimte voor niet-economische doelstellingen. Of daarbij in de praktijk culturele, sociale en duurzame belangen voldoende tot hun recht komen, moet worden bezien. Ik denk dat bijvoorbeeld de concentratie in de media voldoende reden is om hierop later nog eens terug te komen.

Mevrouw Sylvester en anderen hebben vragen gesteld over het roemruchte dossier van de netwerksectoren, dat veel politieke en maatschappelijke discussie heeft losgemaakt. De publieke belangen en de transitiefase waren lange tijd onduidelijk en bovendien was er geen heldere afweging gemaakt tussen de publieke belangen. In de afgelopen jaren hebben wij geleerd dat de netwerksectoren niet vergelijkbaar zijn met andere economische sectoren.

Samen met de financiële sector zijn de energie-, de telecom-, de ICT- en de postsector, de basissectoren waarop de economie draait. Het zijn funderende sectoren van de economie, die kunnen worden vergeleken met de financiële markten, waarop De Nederlandsche Bank, de AFM en de verzekerings- en pensioenkamer zeer krachtige toezichthouders zijn. De netwerksectoren vereisen ook dergelijke toezichthouders. Het beleid op dit terrein is radicaal veranderd. De publieke belangen – voorzieningszekerheid, leveringszekerheid, efficiëntie en milieukwaliteit – zijn helder benoemd, Die moeten duidelijk tegen elkaar worden afgewogen en zij moeten prevaleren boven kortetermijnefficiëntie. De rol van de consument staat daarbij centraal. Ik wil zeer uitdrukkelijk rekening houden met de transitiefase en dat vraag weer om die stevige rol van de overheid. Dit betekent niet dat de overheid alles moet doen in die sectoren. De productie en distributie kunnen beter door private partijen worden verzorgd, zolang de publieke belangen goed zijn gewaarborgd. Dat gebeurt door wet- en regelgeving en door krachtige toezichthouders. Daarom moeten wij wel blij zijn met de liberalisering van de postmarkt in 2007, waar de SP-fractie mijns inziens ten onrechte zo bang voor is.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Het doet mij deugd dat u de transitiefase zo belangrijk vindt. Volgens mij is het ook uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de transitie ordentelijk verloopt. Ik heb echter nog geen antwoord gekregen op mijn vraag. U zult een aantal onderzoeken instellen en een extern adviesbureau zal een aantal proposities onderzoeken. Mijn vraag was echter niet bij wie u het werk gaat uitzetten, maar wat u zelf gaat doen. Wanneer is er voor u een grens bereikt? U hebt gezegd dat u uw politieke verantwoordelijkheid neemt. Kunt u aangegeven wanneer het voor u genoeg is geweest? Dan weten wij waarvan wij op aan kunnen en leunen wij niet op de uitkomsten van onderzoeken. Wij weten dan waaraan wij die uitkomsten kunnen toetsen.

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat er sprake is van een misverstand. Op 1 maart is het uur U, maar of het dan zo ver is, wil ik laten onderzoeken door het externe bureau, zodat u niet op mijn blauwe ogen hoeft af te gaan, maar op een externe structuur. Het is niet zo dat ik de zaak uitbesteed, maar ik wil een verificatie hebben van datgene wat ik heb toegezegd. Die verificatie is het moment waarop een en ander onherroepelijk plaats zal vinden. Als zou blijken dat de elementen die ik heb genoemd, te weten de consumentenbescherming, de transparantie, de facturering en de achtervang bij faillissement van een toeleverancier niet goed zijn geregeld, kan men daarop worden aangesproken. De afgelopen tijd heb ik op deze gebieden het nodige in gang gezet en om die reden heb ik de liberalisering met een half jaar uitgesteld. Ik ben dolblij dat ik dit heb gedaan, want anders zouden wij met zijn allen met de vingers tussen de deur zitten. Ik laat het dus niet aan anderen over; ik heb zelf de dames en heren op de mat geroepen en ik heb aangegeven dat het op 1 maart voor elkaar moet zijn. Ik heb op dat punt toezeggingen gekregen, maar geloven is één en doen is iets anders. Ik wil het dus laten verifiëren, dat is alles.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik begrijp dat u externen inhuurt voor de verificatie. U maakt duidelijk aan welke elementen u zult toetsen. Het zal er wel op neerkomen dat een aantal dingen goed gaat en een aantal dingen niet. Kunt u daarin een prioritering aangeven? Wat is voor u het belangrijkste punt? Wat moet er in die overgang echt goed gaan? Wanneer is er een punt bereikt dat u gaat ingrijpen? Wij willen daar graag iets meer duidelijkheid over hebben.

Minister Brinkhorst:

Ik doe het niet als het een rotzooi wordt. Ik kan hier wel heel veel geleerde theorieën over hebben, maar als uit de verificatie blijkt dat het onverantwoord zou zijn, ontstaat er een andere situatie. Ik kan daar echter niet in abstracto iets over zeggen. Ik heb toezeggingen gekregen, maar als die niet worden nagekomen, dan zwaait er wat. Dan zwaait er ook wat voor de minister, overigens, want kennelijk heb ik dan mijn huiswerk niet goed gedaan. Ik heb dus ingezet op een spoor dat nogal scherp is. In de komende maanden zal het doek opgaan en dan zult u zien welke poppetjes er staan.

Ik ben nog een antwoord schuldig inzake de problematiek van de privatisering. Ik ben daar heel pragmatisch in. Voor mij is het geen kwestie van ideologie. Eigendom moet besproken kunnen worden als een instrument om al dan niet op efficiënte manier publieke belangen te borgen, niet meer en niet minder. Privatiseren is dan ook geen doel op zich, maar nationaliseren is dat ook niet. De heer Schouw vroeg mij specifiek naar Schiphol. De NV Luchthaven Schiphol is op dit moment voor ongeveer 80% eigendom van de staat, voor ongeveer 20% van de gemeente Amsterdam en voor ongeveer 1% van de gemeente Rotterdam. Het is een voornemen geweest van het vorige kabinet, neergelegd in het voorstel tot wijziging van de Luchtvaartwet, om Schiphol naar de beurs te brengen. Op dit moment speelt de vraag of dit voornemen moet worden doorgezet. De kernvraag daarbij is de waarborging van het publieke belang, in het bijzonder het belang van Mainport Schiphol voor de economische ontwikkeling van de Randstad. Ook speelt in dit verband de vraag wat de voor- en nadelen van een eventuele beursgang voor de NV Schiphol als bedrijf zullen zijn. Ik kan de heer Schouw melden dat het kabinet zich binnenkort op deze vragen zal beraden.

In de privatiseringsnotitie waar ik het over had, zal ik ook ingaan op de positie van de netwerkbedrijven. Gerelateerd aan de privatiserings- en liberaliseringsdiscussie is de vraag naar de rol en de onafhankelijkheid van een netwerkbedrijf ten opzichte van de andere handelsbedrijven op de markt. De vraag is tweeledig: hoe houden wij de goede kwaliteit van het netwerk in stand en hoe zorgen wij ervoor dat de toegang tot het netwerk voor alle handelsbedrijven gelijk is? Met andere woorden: hoe voorkomen wij machtsmisbruik? Voorzieningszekerheid en een efficiënte mededinging op de energiemarkt zijn de twee publieke belangen die hier op een subtiele en voldoende wijze moeten worden gewaarborgd.

Ik heb al het een en ander gezegd over de energieproblematiek. Ik kan u voorts melden dat de consumentencampagne is gestart. Daarmee worden de consumenten gewezen op de mogelijkheden en de kansen die de liberalisering hen biedt. De EU beveelt ons ook aan om de burgers beter te informeren over de liberalisering. Dat die liberalisering onder de door mij geschetste omstandigheden voor de consumenten voordeling zal zijn, is absoluut mijn overtuiging.

Vanwege de tijd zal ik het terrein kennis en innovatie slechts heel kort behandelen. Wij hebben daar uitvoerig over gediscussieerd. Mocht de Kamer in tweede termijn behoefte hebben om daarop terug te komen, dan is daar alle gelegenheid voor. Ik wil nog iets zeggen over de wisselwerking van het nationale en het regionale beleid op het gebied van innovatie. Mevrouw Sylvester vroeg er naar en het is ook door de heer Terpstra behandeld. Wij zullen in de regio Eindhoven-Leuven-Aken heel concreet bezien hoe de wisselwerking met alle actoren – dus bedrijfsleven, kennisinstellingen en lokale overheden – beter vormgegeven kan worden. Een bezoek met de heer Kleisterlee aan Leuven zal in de loop van maart plaatsvinden, dat was een kwestie van een tijdstip vinden. Wij zijn er al actief mee bezig en ik verheug mij zeer dat wij hiermee wellicht de eerste transnationale regio krijgen met nieuwe initiatieven op het terrein van kennis en informatie.

De heer Van den Berg vroeg in dat verband nog naar de herinvoering van het technologisch ontwikkelingskrediet en de opvolger, de TOP-regeling. Daarover kan ik zeggen dat het gehele technologische instrumentarium recent in een IBO tegen het licht is gehouden. Op basis van die evaluatie is het instrumentarium gestroomlijnd. Dat heeft geleid tot een individueel subsidie-instrument, de WBSO, en een samenwerkingsinstrument. De TOP-middelen zijn ingezet ter invulling van de subsidietaakstelling van Balkenende I.

De heer Terpstra vroeg naar het ruimtevaartbeleid. 2004 wordt een historisch jaar voor de ruimtevaart met de lancering van de heer Kuipers. De ruimtevaart beslaat een relatief fors deel van het innovatiebudget. Daarom is bij de omvangrijke subsidietaakstelling van Balkenende II gekozen voor een structurele ombuiging op het ruimtevaartbudget. Tegen de heer Terpstra zeg ik daar echter bij dat ik er uitdrukkelijk voor heb gewaakt dat Europese verplichtingen niet zullen worden aangetast. Ik vind het namelijk van groot belang dat wij ook als Europa kunnen blijven meespelen.

De heer Terpstra meent dat werknemers in de EZ-begroting ontbreken. Dat ben ik niet met hem eens. Het tekort aan kenniswerkers, om maar een voorbeeld te noemen, is een belangrijk onderdeel van mijn innovatiebeleid. Het Deltaplan bètatechniek is gericht op het oplossen van problemen op dat gebied. Kortom, ik vind het een heel belangrijk element. Het kabinet besteedt veel aandacht aan de inzetbaarheid van menselijk kapitaal. Daaraan wordt ook door mijn collega van OCW aandacht gegeven door een actieplan voor het beroepsonderwijs en een volwasseneneducatie. Natuurlijk is een goed opgeleide beroepsbevolking essentieel voor het structurele groeivermogen. Daar zijn wij het volkomen over eens.

De heer Schouw (D66):

Een van de kroonjuwelen in het innovatiebeleid is de trosregeling, zoals ik het heb omschreven. Ik doel op de subsidie voor de scheepswerven.

Minister Brinkhorst:

Ik kom hierop terug bij het onderdeel ondernemerschap. U zult weten dat scheepsbouwers ondernemers zijn en de een is meer innoverend dan de ander.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de duurzaamheid. De EZ-visie op duurzame economische groei gaat uit van een brede benadering van duurzaamheid. De heer Schouw heeft gezegd dat wij te weinig aandacht aan het milieu besteden en aan de duurzame aspecten van de economische groei. Iemand zoals ik die acht jaar directeur-generaal milieu geweest is, moet zich dat aantrekken. Ik ben het dus niet met hem eens. Wij besteden namelijk op evenwichtige wijze aandacht aan de ecologische en de sociale aspecten, alsmede aan de consequenties van het handelen voor toekomstige generaties in andere landen. Aan het adres van de heer Van der Lans merk ik op dat ik het begrip "duurzaamheid" niet alleen in mijn speeches hoog in het vaandel houd. Er gebeurt heel veel. Bij de thema's op de goede EZ-site kan hij alles keurig vinden.

Heel concreet komt het erop neer: ontkoppeling van de economische groei en het energieverbruik via een proces van maatschappelijke verandering. Een invulling van het Europese stoffenbeleid dat enerzijds recht doet aan de milieu- en de gezondheidsbelangen die daarbij in het geding zijn en anderzijds geen onnodige belasting vormt voor het Nederlandse en Europese bedrijfsleven. Het invoeren van het systeem van verhandelbare CO2-rechten.

Heel in het bijzonder heeft de duurzame-energiehuishouding voor mij een grote betekenis. Daarbij gaat het om een aantal specifieke zaken. Ik noem energietransitie en energie-innovatie. Ik trek daarbij 35 mln euro extra uit voor een aantal concrete experimenten die de transitie naar een duurzame-energiehuishouding op gang moet brengen. Ik denk hierbij aan de biomassa en aan een duurzame Rijnmond.

Ook de groene energie, zo merk ik op aan het adres van de heer Van der Lans, is daarbij erg belangrijk. Volgens hem is daarbij geen sprake van doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Die zijn er echter wel voor duurzame energie. Voor 2020 moet 10% van het verbruik van energie namelijk zijn opgewekt door middel van duurzame-energiebronnen met als tussendoelstelling voor elektriciteit 6% in 2005 en 9% in 2010. Daar kan ik op afgerekend worden.

Het is bekend dat ik mij inzet voor meer groene energie in Europa. Ik vind de indicatieve streefcijfers van de commissie voor 2010 dan ook heel belangrijk. Ik zal er alles aan doen om voor Nederland die doelstellingen te halen. Dat is de eerder genoemde 9% groene elektriciteit in 2010.

Volgens de heer Schouw worden de zonne- en windenergie niet gestimuleerd. Ook dat is niet waar. Die vormen van energie zijn in de energieonderzoekstrategie speerpunten van mijn beleid. Ook via het MEP worden zonne- en windenergie gestimuleerd.

Ik ga nu in op het MVO, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook dit is een element van de duurzaamheid. Verschillende woordvoerders hebben hier terecht aandacht voor gevraagd. Dit beleid is de afgelopen jaren in een stroomversnelling geraakt. De overheid heeft daarbij een faciliterende rol. De verantwoordelijkheid voor het MVO ligt natuurlijk primair bij het bedrijfsleven. Onze taak is om het bedrijfsleven daarbij te helpen. In de komende begroting van EZ zal dan ook op dit gebied een nieuwe ambitieuze VBTB-indicator worden opgenomen. Economische Zaken zal de kwantiteit en de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving van het bedrijfsleven monitoren. In het jaar 2006 zal daarvan een tussenstand worden opgemaakt.

De heer Kox (SP):

De minister zegt dat bij maatschappelijk verantwoord ondernemen de overheid faciliterend is. Zou bij niet-maatschappelijk verantwoord ondernemen niets ondernomen moeten worden? Immers, er is dan sprake van maatschappelijk onverantwoord ondernemen. Met andere woorden: moet je naast de faciliteiten die je biedt aan ondernemingen die erin slagen om hun bedrijfstaak aan hun maatschappelijke taak te koppelen niet een sanctionerende mogelijkheid hebben, zodat je ondernemers die zaken doen die de overheid onverantwoord vindt, een halt toe kan roepen? Anders blijft het van goede bedoelingen aan elkaar hangen. Het zou algemeen beleid moeten zijn.

Minister Brinkhorst:

Ik geloof dat je meer vliegen vangt met honing dan met azijn. Het is van groot belang om dit in de eerste jaren op deze wijze op te zetten. Daarbij gaat het niet zozeer om vrijblijvendheid als wel om vrijwilligheid. Ik heb al gezegd dat wij in 2006 een tussenstand zullen opmaken. Tegen die tijd voeren wij vijf jaar actief beleid op dit terrein. Als blijkt dat dingen niet goed gaan, moeten zij worden herijkt. Wij zullen samen met het ministerie van VROM, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Consumentenbond een index ontwikkelen, de zogenoemde MVO-index. Ik ben het met u eens dat het niet vrijblijvend mag zijn. Ik vind het wel belangrijk dat je het bedrijfsleven in eerste instantie de kans geeft om die handschoen op te nemen.

Wij zetten een kenniscentrum op waar bedrijven terecht kunnen. De heer Van der Lans heeft zijn zorgen daarover geuit. Het heeft inderdaad een tijd geduurd voordat dit kenniscentrum opgezet was. Dat komt door al die kabinetswisselingen. Ik kan u zeggen dat dit centrum binnenkort wordt geopend. Als u het prijs stelt, zeg ik u zelfs wie de directeur van dat centrum is, zodat u hem morgen kunt bellen. Het kenniscentrum bevordert dat bedrijven het maatschappelijk jaarverslag gaan opstellen. Zo hebben wij een handreiking voor maatschappelijke verslaggeving door de Raad voor de Jaarverslaggeving laten opstellen. Door de verspreiding van de richtlijnen voor maatschappelijke verslaglegging hebben de staatssecretaris en ik er vertrouwen in dat de komende jaren steeds meer bedrijven laten zien dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een integraal en essentieel onderdeel is van de bedrijfsvoering. Ten slotte heeft het ministerie van Economische Zaken het initiatief genomen om samen met andere departementen een MVO-conferentie op Europees vlak tot stand te brengen tijdens het komende voorzitterschap van de Europese Unie. U kunt hieruit opmaken dat wij ook op Europees vlak het voortouw nemen en de problematiek zeer serieus nemen, ook in tijden van economische tegenwind.

Het laatste, maar niet onbelangrijkste deel van mijn bijdrage betreft de discussie over het ondernemersschap. In dit gedeelte komt ook de scheepsbouw aan de orde. Duurzame groei kan niet worden bereikt als wij er niet alles aan doen om het ondernemersklimaat te versterken. Dat is een essentieel punt. Om die reden heeft de staatssecretaris in december 2003 de door velen van u genoemde brief over de concreet te nemen beleidsacties naar de Kamer gestuurd. Verschillende mensen onder u hebben daar lof voor uitgesproken. Het kenmerk daarvan is onder andere de door de heer Luijten genoemde cultuuromslag. Wanneer wij het percentage mensen in ogenschouw nemen dat een bedrijf start of dat heeft overwogen te doen, lopen wij ver achter op andere Europese landen. 30% tegenover 45% in de rest van de Europese Unie. Er moet dus iets veranderen in onze cultuur. Ik ben het dus met de uitspraak van de heer Luijten eens dat ondernemen weer gemakkelijker en leuker moet worden. Mijn grote ambitie is dat er een einde wordt gemaakt aan de risicomijdende cultuur in Nederland. Laten wij wel zijn: juist het bedrijfsleven moet de motor zijn van het herstel van de economische groei. Dat proberen het kabinet en met name de bewindslieden van het ministerie van Economische Zaken gezamenlijk uit te stralen. Hoe gaan wij dit aanpakken? Onder meer door concrete activiteiten te ontplooien waarbij jongeren in het onderwijs voor het eerst serieus over hun toekomst nadenken. Daar gaan wij nu echt een start mee maken. In het afgelopen jaar zijn er 140 pilots begonnen, van basisonderwijs tot universiteit. Over het opnemen van ondernemerschap in het curriculum zijn wij in gesprek met OCW en er is met de nieuwe samenwerking tussen onze departementen onder andere via het innovatieplatform een zeer goede basis voor gevormd.

Een ander belangrijk punt in de ondernemerschapsbrief is het terugdringen van tegenstrijdige en onlogische regels. Dit blijft voor mij zeer belangrijk. Het ministerie heeft in de afgelopen maanden achthonderd meldingen ontvangen van ondernemers die met zulke regels worden geconfronteerd. Een aantal werkgroepen is op gemeentelijk en op brancheniveau aan de slag om deze knelpunten weg te nemen. Het commitment van alle betrokken partijen om tegenstrijdigheid van regels aan te pakken is cruciaal bij het succes van deze operatie. Het voorstel van de heer Terpstra om iemand bij Economische Zaken de knoop te laten doorhakken is aantrekkelijk, maar het zal, zo vrees ik, niet werken, want als er aanpassingen van het beleid nodig zijn, dan zullen die door de betreffende departementen worden verricht. Meestal is er sprake van problemen bij de uitvoering en de inspectie. Ik ben het ermee eens dat de uitvoering telkens een groot probleem is. Dit komt doordat er te lang een cultuur is geweest waarin wij weliswaar regels opstelden, maar die niet toepasten als het moeilijk werd. Ik ben nooit een erg groot voorstander van de gedoogcultuur geweest. Gedurende een aantal jaren was het ook in mijn partij geen bon ton om dit te zeggen, maar ik heb het toch gezegd en nu word ik zelfs door de heer Schouw niet tegengesproken als ik zeg dat dit moet veranderen.

De heer Schouw (D66):

Ik spreek u inderdaad niet tegen, maar u wekt de suggestie dat ik dit toen wel gedaan zou hebben. Deze suggestie moet u nu wegnemen, anders houd ik daar tot in lengte van jaren last van.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik weet dat de heer Schouw een van de door mij zeer gewaardeerde partijleden is die altijd pal achter mij stond als ik hierover een opmerking maakte...

Het gaat dus inderdaad om een beleid van geen woorden maar daden. In het kader van de administratieve lasten kijken wij wel naar de haalbaarheid van één vergunning. Morgen zal ik tijdens een feestelijke bijeenkomst het bedrijvenloket, de overheidstransactiepoort en het basisbedrijvenregister lanceren. Deze structuur zullen wij ook gaan gebruiken om vergunningen te faciliteren. Verder is er gebleken dat onnodig veel bedrijfsoverdrachten door een slechte voorbereiding tot sluiting van een bedrijf leiden. Hierbij gaan wij betere ondersteuning bieden. Financiën en Economische Zaken zullen dit voorjaar nog een integraal plan bekend maken.

Mevrouw Sylvester en de heer Van den Berg vroegen naar de financieringsproblemen van het midden- en kleinbedrijf en het gebruik van de tante Agaathregeling en het borgstellingskrediet. Ik heb uit mijn tijd bij Landbouw nog goede herinneringen aan tante Agaath. Het gebruik van deze regelingen wordt sterk door de conjunctuur beïnvloed, want als er minder wordt geïnvesteerd en gefinancierd, wordt er ook een minder groot beroep op deze regelingen gedaan. Dit betekent niet dat wij achterover zouden kunnen leunen. In opdracht van Economische Zaken is er recent een onderzoek van start gegaan om aan het licht te brengen welke knelpunten er zijn bij het verstrekken van kleine kredieten aan kleine bedrijven. De borgstellingsregeling wordt in overleg met betrokkenen steeds aan de behoefte aangepast, recent nog om meer ondernemingen de kans te geven om een bankkrediet tot € 100.000 te verkrijgen, waarvoor Economische Zaken dan garant staat. En ten slotte zal ook dit jaar de tante Agaathregeling geëvalueerd worden.

Bij alle acties uit de ondernemerschapsbrief staat "think small first" voorop. Maatregelen op het gebied van regelgeving, veiligheid en kredieten slaan primair neer op kleine ondernemers. Er is ook zeker geen sprake van een tegenstelling tussen MKB-Nederland en Economische Zaken, want wij delen elkaars analyse van de problemen. Ook ondernemers kiezen voor de oplossing dezelfde lijn.

Onder meer de heer Luijten sprak zich uit over een verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat; ik deel zijn zorgen. Wij hebben een enquête onder buitenlandse bedrijven gehouden en daaruit kwam een hele waslijst van knelpunten naar voren. En of het nu gaat om bereikbaarheid, veiligheid, fiscaliteit of flexibiliteit van de arbeidsmarkt, dit kabinet is ermee aan de slag. Ook op het gebied van de fiscaliteit wordt er goed met Financiën samengewerkt. Waar aanscherpingen van het beleid mogelijk en nodig zijn, trekken wij samen op. Overigens lijkt het tij al te keren. Dit is pas het eerste jaar van het kabinet, maar voorlopige cijfers geven aan dat de buitenlandse investeringen in 2004 in Nederland sterk zullen aantrekken. Ook zijn wij onze acquisitiestrategie aan het aanscherpen. Wij zullen ons daarbij meer richten op kennisintensieve bedrijven.

Mevrouw Sylvester vroeg of wij ook een analyse maken van bedrijven die Nederland de rug toe keren en van bedrijven die in Nederland terugkeren. Dat is het befaamde punt van de terugkeerregeling. Mevrouw Sylvester sprak in dit verband over het terugveren. De staatssecretaris voert al gesprekken met bedrijven die uit Nederland willen vertrekken en met bedrijven die zich in Nederland willen vestigen. Daarover zal ik iets zeggen in de industriebrief. De positie van de Randstad is wat dat betreft voor ons een speerpunt van het internationaal vestigingsklimaat. Overigens kunnen wij hierbij nog een belangrijke slag slaan. Dat zal het geval zijn als de Randstad zich daadwerkelijk als een randstad gaat profileren. Wat mij bij mijn terugkeer in Nederland opviel, is dat de Randstad zich vaak als een aantal deelbelangen van de diverse steden profileert. Dat heeft toch weer te maken met onze neiging om bij alles iets anders voor ogen te hebben en ons dus ook op dit punt te weinig te profileren. Het is mijn ambitie om het beste na te streven. Daarbij mogen wij best wat meer Amerikaans zijn. Ik ben een hartstochtelijk voorstander van Europese samenwerking, maar dat betekent niet dat wij ons moeten keren tegen Amerikaanse ontwikkelingen als die hier passend zouden zijn.

Mevrouw de voorzitter. Het beste nastreven wat ondernemen in Nederland betreft, geldt ook voor de marktindustrie. Ik denk hierbij aan een paar elementen van de industriebrief. Ik onderschrijf het belang hiervan zonder reserve, ook in een economie waarin diensten steeds belangrijker zijn. Het woord industriebeleid is geen vies woord meer. Jaren geleden hebben wij daarover een geweldige discussie gehad. Sindsdien is het bon ton geworden om alleen maar te spreken over generiek beleid. De staatssecretaris en ik komen deze zomer met een industriebrief. Wij willen proberen opnieuw inhoud te geven aan de term industriebeleid. Ik lijd niet onder de frustraties van de mislukkingen in het verleden. Wij hebben clusters die ook voor de toekomst volop potentie hebben: water, infrastructuur, agrifood, life sciences, ICT en de creatieve industrie. Wij moeten barrières die het benutten van onze kansen in de weg staan wegnemen. Ook daarbij zie ik een rol voor een sterke in plaats van een terugtredende overheid bij een sterke markt. Deze elementen zal men terugvinden in de industriebrief. Het gaat hierbij niet alleen om acties die de overheid moet nemen, maar ook om acties van andere partijen. Wat mij betreft hoeft het niet allemaal om nieuw beleid te gaan. Wij moeten de industriebrief ook benutten om het bestaande beleid goed door te vertalen naar de industrie en om ook daarbij weer de Europese dimensie te betrekken. Uiteraard hecht ik aan een goede analyse. De basis daarvoor is een sterktezwakteanalyse van het huidige industriële landschap van Nederland. Echter, wij mogen het niet bij analyses laten. Op dat punt ben ik het van harte met mevrouw Sylvester eens. De Europese Commissie heeft de lidstaten duidelijk opgeroepen om maatregelen te nemen die het concurrentievermogen van de industrie versterken. Dat vormt weer reden om de positie van de raad voor de concurrentiekracht meer aandacht te geven. Wij pakken die handschoen op en ik ben zeker van plan om tijdens het Nederlands voorzitterschap daarover mijn stem te laten horen.

Een specifieke vorm van industriebeleid betreft de Joint Strike Fighter. De heer Van der Lans stelde hier vragen over. Er is op dit moment geen reden om het besluit van het kabinet-Kok om de deelname aan de bouw van de JSF terug te draaien. De grootste kosten zijn gemoeid met de daadwerkelijk aanschaf van de vervanger van de F16. Op dit moment ligt de participatie van de Nederlandse industrie op schema. Er is sprake van ruim 200 mln euro aan opdrachten. De cijfers zijn bemoedigend, maar er moet nog hard aan worden getrokken om ook in de komende jaren voldoende SDD-contracten binnen te halen en om die om te zetten in productiecontracten. Voorzitter. Vanwege mijn verleden kunt u er absoluut op rekenen dat ik er buitengewoon scherp op zal toezien dat dit wordt gehaald, want in mijn huidige functie zou ik het buitengewoon betreuren als ik uiteindelijk toch gelijk zou krijgen met mijn tegenstemmen tijdens een vorig kabinet.

Voorzitter. De heer Schouw heeft gesproken over de scheepsbouw. Hij vroeg waarom wij in een oude industrie als de scheepsbouw zoveel geld steken. Er is zeker geen sprake van nostalgie. Nederland loopt voorop in de scheepsbouw. Het is een van de meest innovatieve sectoren. Het Nederlandse beleid is altijd gericht geweest op afschaffing van de steun aan de scheepsbouw, zowel mondiaal als Europees, met als doel om te komen tot een level playing field. Door het ontbreken daarvan is Nederland min of meer gedwongen bepaalde steun te geven. Wij zijn daarbij zuinig om de sector te blijven stimuleren efficiënt te zijn. Ook zetten wij sterk in op de innovativiteit van de sector. Het is zeker niet de bedoeling om goed geld naar kwaad geld te gooien.

Het is noodzakelijk om ons ondernemingsklimaat in de internationale concurrentiepositie snel te versterken.

De heer Schouw (D66):

In een artikel in de Staatscourant lees ik: "Brinkhorst is in principe tegen steun scheepsbouw." Gaat u die steun afbouwen, ja of nee?

Minister Brinkhorst:

Ik ben zeker niet van plan om meer te doen dan is toegestaan of wenselijk is. Het gaat er niet om, de scheepsbouw met subsidies kunstmatig omhoog te houden. Het gaat er wel om, een level playing field tot stand te brengen. Dat is ook de inzet in het Europese verband. Tegen die achtergrond zeg ik: het is een sector die absoluut mogelijkheden heeft binnen de nichemarkt, die hij langzamerhand is geworden.

De heer Schouw (D66):

Je hebt een principe of niet. Als het principe is "geen steun aan de scheepsbouw", dan moet die steun worden afgebouwd. Het kan ook beleid zijn om de scheepsbouwsector te subsidiëren. De minister zegt dat hij voor het eerste gaat, maar hij doet het tweede. Volgens mij kan dat niet.

Minister Brinkhorst:

Ik dacht dat de heer Schouw lid was van een pragmatische partij. In regionaal beleid moeten wij kiezen waar wij echt voor willen gaan. De budgettaire situatie noopt tot het maken van keuzes. De staatssecretaris of ik – dat hangt een beetje af van de timing en van haar zwangerschapsverlof – brengt dit voorjaar de gebiedsgerichte economische perspectieven (GEP) uit. Perspectieven zullen het zijn. Het zal gebeuren na de nota Ruimte. In de GEP worden vanuit de nationale bril kansen geïnventariseerd die wij snel samen moeten oppakken. Soms heeft het Rijk daarbij een trekkende, soms een meer stimulerende rol. Hoe zie ik de rol van EZ bij het regionaal economisch beleid? Laat helder zijn dat wij niet op de stoel van een ander gaan zitten. Ik zou zeggen: decentraal wat decentraal kan en centraal wat centraal moet. De GEP vormen een belangrijke input voor de nota Ruimte en fungeren als een economische onderlegger. Deze rol hebben de GEP eveneens voor de nota inzake mobiliteit. EZ is zeer nadrukkelijk betrokken bij de totstandkoming van de nota Ruimte. Mijn inzet is primair gericht op het centraal stellen van de ruimtelijk-economische ontwikkeling.

Waar kiest het ministerie voor? Wij kiezen voor de mainports, voldoende ruimte en een goede bereikbaarheid. Inmiddels zijn onderhandelaars aan de gang voor de Tweede Maasvlakte en de Zuidas. Wij kiezen voor een goede verkeersdoorstroming. Dat betekent wellicht een keuze voor een beperkt aantal belangrijke transportassen. Uit onze analyses komt overduidelijk de A2-as als centrale kennisas naar voren. Wij denken na over het kiezen van hotspots bij innovatie. Ik noem de regio Eindhoven-Aken-Leuven. Vandaar mijn belangstelling voor het bezoek met de heer Kleisterlee. Dit staat ook op de agenda van het Innovatieplatform. Wij kiezen voor de bedrijventerreinen van nationaal belang, voor topprojecten met een bovenregionaal en soms euregionaal karakter. Wij kiezen voor maatwerk in het grotestedenbeleid via de economische pijler. Voor de komende periode is 162 mln beschikbaar. Juist via deze middelen vindt stimulering van het midden- en kleinbedrijf, van onderop plaats. Voor de winkel op de hoek heeft EZ vorig jaar daarnaast 1,5 mln euro subsidie gegeven voor het Garantiefonds winkellokaties.

Diverse leden hebben gevraagd naar het Nederlands standpunt met betrekking tot de structuurfondsen. Ik stel voorop dat structuurfondsmiddelen bedoeld zijn voor de sociale en economische cohesie in Europa. Daaraan moeten zij bijdragen, onafhankelijk waar. De Commissie moet nog met haar voorstellen komen, namelijk op 18 februari, met de publicatie van het derde cohesierapport. Later dit jaar verschijnen de voorstellen van de commissie voor de nieuwe verordeningen. Pas eind 2005 zullen de onderhandelingen daarover worden afgerond. We hebben dus ongeveer twee jaar te gaan voor die onderhandelingen. In die twee jaar zal het kabinet voortdurend moeten bezien wat haalbaar is, gelet op onze eigen doelstellingen, maar ook op het Europese krachtenveld. Een eerste moment daarvoor is in de reactie van het kabinet op het nog te verschijnen derde cohesierapport, waarvoor de drie volgende uitgangspunten gelden. Het eerste is de concentratie van middelen waar die het meest nodig zijn, wat betekent dat dat vooral bij de nieuwe lidstaten zal zijn. Het tweede is een behoedzame ontwikkeling van de Europese begroting, en verbetering van de netto positie van Nederland. Het derde is een fair share van Nederland ten opzichte van vergelijkbare lidstaten. Als de situatie zich voordoet dat ons cohesiestandpunt niet haalbaar is, moeten wij ons daar tijdig op voorbereiden. Ik werk daarbij nauw samen met de collega's van Financiën en Buitenlandse Zaken.

Wij gaan voor versterking van het groeivermogen, waarvoor ik verantwoordelijk ben. Daarop ben ik aanspreekbaar. Groei wordt bepaald door vrijwel alle aspecten van het maatschappelijk en economisch verkeer. Groei en cultuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik wees in mijn inleiding op de studie van Needham en Landis naar het gebrekkige groeivermogen van de Chinese Mandarijnenstaat, ondanks buitengewone technologische prestaties. Soms lijkt Nederland – dat is een boze droom, die ik regelmatig probeer weg te poetsen – op een Mandarijnenstaat, waar het entrepreneurs élan onder een dikke laag van verstikkend bureaucratisch stof is verborgen. Dat stof wil ik eraf. Ik wil niet emigreren naar het moderne China, ik wil blijven in het moderne Nederland. Als we de boel flink moeten opschudden, zal ik daarvoor niet te beroerd zijn. Ik dank u voor uw aandacht.

De vergadering wordt van 23.02 uur tot 23.12 uur geschorst.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister van Economische Zaken voor de beantwoording in eerste termijn. Niet alleen zijn anekdotes, ook zijn inhoudelijke beantwoording vond ik op een aantal punten duidelijk, vooral wat betreft het toetsingskader en het toezicht. De minister heeft gezegd dat een en ander rond de zomer naar de Tweede Kamer gaat. Ik kijk daarnaar uit, want de minister weet dat dit onderwerp mijn bijzondere belangstelling heeft. De minister heeft een toezegging gedaan over de overgang met betrekking tot de liberalisering van de energiemarkt. Hij heeft aangegeven dat het uur u in maart slaat. De minister heeft ook gesproken over de tante Agaathregeling en het Besluit borgstelling MKB. Er komen onderzoeken naar het gebruik en de werking van deze regelingen. De minister heeft ook iets gezegd over de industriebrief. Hij is ingegaan op het regionale beleid. Hij heeft adequaat en effectief op veel vragen van mijn fractie geantwoord.

Wij krijgen nog graag een reactie op een drietal punten. Mijn fractie heeft de minister een suggestie aangereikt in verband met de vorming van sociale cohesie en de ondersteuning daarvan. In het kader van het grotestedenbeleid zie ik voor EZ vooral een rol als bruggenbouwer. Wij hebben ook gesproken over de rol van EZ. Ik heb de indruk dat de minister en ik het daarover eens zijn. Ik zie EZ dus als bruggenbouwer, maar wat kan EZ expliciet doen aan de bevordering van sociale cohesie in de buurten en wijken in de steden? Is het grotestedenbeleid geen mooi instrument om daartoe te komen? Ik denk in concreto aan het upgraden van de bedrijvigheid in buurten en wijken. De PvdA is van mening dat het ondernemerschap in de samenleving breed moet blijven bestaan. Het gaat niet alleen om de grote bedrijven en ondernemingen. Het gaat ook om de winkel op de hoek. Als het MKB uit een buurt verdwijnt, dan betekent dat niet alleen verlies aan werkgelegenheid ter plaatse, maar ook een slag voor het voorzieningenniveau. EZ zou de ondernemers in de randvoorwaardelijke sfeer moeten ondersteunen met instrumenten, waardoor zij het hoofd boven water kunnen houden. Denkt de minister op dit terrein aan het nemen van initiatieven en aan samenwerking met de wethouders Economische Zaken van de grote steden en de plaatselijke ondernemers zelf? BZK is weliswaar de trekker van het grotestedenbeleid, maar het heeft EZ, naast andere departementen, hard nodig om de doelen te bereiken. Ik ben benieuwd hoe de minister deze uitdaging oppakt. Misschien leven er al ideeën. Misschien heeft de minister al ervaring met enige pogingen daartoe. Laten wij daarover van gedachten wisselen. Ik krijg graag een reactie op dit punt.

Dan iets over het terugveren. We hebben het dan over de maakindustrie en het verdwijnen van de productie-industrie. De minister heeft aangegeven dat de staatssecretaris een ronde houdt langs ondernemin gen en organisaties om aan informatie te komen. Het was niet mijn bedoeling om de EZ-ambtenaren met nog meer werk op te zadelen, want volgens mij hebben ze het al druk genoeg. Het gaat mij erom hoe het lerend vermogen in de sector zelf kan worden gestimuleerd. Bedrijven en ondernemingen komen terug, want het valt toch tegen. Ik wijs op de transportkosten, de kwaliteitsproblemen, de logistieke problemen en de indirecte kosten. Ze komen dus weer terug naar Nederland, terwijl ze dachten dat het gras in andere landen groener was. Hoe pakt EZ dit terugveren op? Zij moet dat niet zelf doen, dus een ronde houden langs de ondernemingen, maar het lerend vermogen in de verschillende sectoren zelf stimuleren zodat ondernemingen kunnen leren van en met elkaar. Graag een reactie van de minister hierop.

Ik heb, ten slotte, in eerste termijn gezegd dat EZ de industrie en de harde technologie stimuleert. Ik heb gevraagd waarom er geen aandacht is voor de zachte innovatie productontwerp, marketing en verpakking. De combinatie van de zachte sectoren en de industrie heeft meerwaarde. Ik noem dit maar even het laterale denken. Ik wil het hierbij laten en zie de antwoorden van de minister van Economische Zaken tegemoet.

De heer Terpstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Met grote instemming en waardering hebben wij geluisterd naar de beantwoording van alle vragen door de minister van Economische Zaken. Dit geldt voor zijn gehele betoog, maar in het bijzonder dat over het belang van Nederland bij Europese eenwording. Ik betreurde op dat moment alleen dat de heer Van der Linden niet in de zaal zat.

De minister is nogal optimistisch over de infrastructuur. Heb ik het goed begrepen dat hij als voordeel van Nederland noemde het vestigingsklimaat, de mainport, in één woord de infrastructuur? Vindt de minister de infrastructuur met name op het gebied van wegen geen probleem voor de versterking van onze economie?

Ik heb met instemming gehoord dat de minister op een aantal terreinen heeft aangekondigd dat er oplossingen worden gefabriceerd, zoals de versnelling van de richtlijnen. Ik hoop dat ook bij wet wordt geregeld dat Nederland de richtlijnen niet mag gebruiken om allerlei ballen in de kerstboom te hangen, ondanks uiteraard het feit dat het CDA voor de kerstboom is.

De minister heeft een nota toegezegd over de netwerksectoren. Over de privatisering van Schiphol zal het kabinet een nieuw standpunt innemen. Kan dat bekend worden voor de behandeling van de begroting Verkeer en Waterstaat in deze Kamer?

Ik miste in de begrotingsstukken de rol van de werknemer. De minister heeft erop gewezen dat ergens staat dat bepaalde mensen worden opgeleid tot technisch medewerker en dat daarmee het begrip "werknemer" ook is vermeld. Dat is op zichzelf een waardevolle gedachte, maar het ging mij ook om de vraag of de minister een rol ziet voor de organisaties van werknemers in de industriële sectoren op het gebied van innovatie, te meer omdat de minister zelf het begrip "innovatie" heeft uitgebreid tot sociale innovatie. Ik verneem graag hoe de minister de rol van werknemers in de industriële sectoren ziet.

Over drie knelpunten stel ik nog een vraag. In reactie op de vraag naar de buitenlandse experts in Nederland heeft de minister gezegd dat er Europese regelgeving komt, een green card voor Europa. Zal dit snel het geval zijn of moet Nederland nog streven naar een eigen regeling, zoals bepleit wordt door het platform?

De minister zag de gedachte over de knopendoorhakker niet zitten. Ik heb het idee dat hij er te gemakkelijk van uitgaat dat een ambtelijke werkgroep tegenstrijdige regelgeving kan voorkomen. Ik kan mij bijna geen maatschappij voorstellen waarin er geen tegenstrijdige regels zijn. Dit probleem zal altijd blijven bestaan. Kan het fabriceren van een dienst op overheidsniveau die knopen kan doorhakken een oplossing zijn? In Frankrijk is er bij het superministerie van economische zaken, financiën, technologie, wetenschapsbeleid en ik weet niet wat nog meer ook zo'n dienst, die snel tijdelijke problemen op kan lossen.

De minister heeft nog niet gereageerd op mijn suggestie om bij overschrijding van termijnen in het kader van vergunningverlening door de overheid, de vergunning automatisch te verlenen. Dat lijkt mij een geweldige stimulans om de snelheid van overheidsdiensten te vergroten.

Mijn slotvraag was waarop de minister in 2008 zou willen worden afgerekend. Als ik het goed heb begrepen, is zijn missie gegroepeerd rond twee thema's: de cultuuromslag en de economische groei. Hij hoopt te bereiken dat Nederland niet meer vergelijkbaar zal zijn met de Chinese mandarijnenstaat, waarin alles verstikt was onder een stoffige, ambtelijke bureaucratie. Als de minister dat niet voor 2008 heeft kunnen veranderen, zou hij gaan emigreren naar het huidige China. Mag ik daaruit afleiden dat de enige maatlat die wij hebben om te beoordelen of hij in 2008 is geslaagd, de vraag is of hij dan nog in Nederland is?

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. In een andere hoedanigheid ben ik journalist. Als ik vanuit die hoedanigheid naar het debat van vanavond zou luisteren, is het interessant om te signaleren welk nieuws er is, afgezien van het feit dat de minister in 2008 naar China verhuist. Het belangrijkste nieuws van vandaag is niet afkomstig van de minister, maar van de VVD. Bij monde van de heer Hofstra van de Tweede Kamer heeft de VVD immers laten weten dat het principe dat de gebruiker betaalt voor het weggebruik, niet langer door de VVD zal worden bestreden; de heer Luijten heeft dat ruiterlijk onderstreept. Dat opent de weg voor een kilometerheffing voor het gebruik van de auto. Dat is economisch een enorme winst, want nu hebben wij eindelijk een wapen in handen dat de mobiliteitsproblemen in de Randstad zou kunnen bestrijden. Dat is dus concrete winst. Het is alleen jammer dat dit een beetje in de zijlijn van dit debat is gezegd.

De heer Terpstra (CDA):

U wekt de indruk dat de VVD nu voor het eerst voor een kilometerheffing is, maar ik heb accijnzen altijd al als een kilometerheffing gezien. Hoe ziet u dat?

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ja, de accijns is ook een kilometerheffing, maar een heel andere en minder effectieve dan de kilometerheffing waarover wij het nu hebben. Dat weet u natuurlijk net zo goed als ik. Het gaat nu om een heel andere kilometerheffing, waarmee echt voor het gebruik en bijvoorbeeld ook voor de milieu- en veiligheidskwaliteit van het vehikel wordt betaald. Je kunt dus een heel gedifferentieerde manier van heffen introduceren die buitengewoon effectief is voor het aanpakken van de mobiliteit; zelfs daar is de VVD voor te porren. Accijns is ook een aanpak, maar dit is een technologisch genuanceerdere en betere aanpak. Daar kunnen wij nu dus aan beginnen en dat is grote winst.

Het tweede nieuwtje is natuurlijk dat de minister van Economische Zaken in deze Kamer een meerderheid van de Tweede Kamer een staaltje "neoprovincialisme" verwijt. Ook dat lijkt mij een mooie krantenkop; dat mag niet onopgemerkt voorbij gaan. Ik hoop dat hij zich in het kabinet hard blijft maken voor het standpunt dat door de meerderheid van deze Kamer wordt gesteund.

Het derde nieuwtje moeten wij nog horen: wie wordt directeur van het MVO-kenniscentrum? Als ik hem niet ken, kan het niet goed zijn. Wij wachten dus de tweede termijn van de minister af en zullen dan de persberichten naar de krant sturen.

De minister zei dat ik met betrekking tot milieu en duurzaamheid de site moest lezen. Dat heb ik gedaan. Ik blijf bij de bewering dat, als ik naar de site van Economische Zaken surf, de pretentie van "het ministerie van milieu" en "het ministerie van duurzame ontwikkeling" absoluut niet duidelijk op het netvlies springt. Je moet nog behoorlijk grasduinen. Misschien is het een goede suggestie om op dat punt verbeteringen aan te brengen.

Ik vroeg naar harde doelstellingen, ook in Europees verband. Wij willen in vergelijking met onze buren op een aantal punten koploper zijn. Ik zou het logisch vinden als dat ook betrekking heeft op het milieu; kwantificeer bijvoorbeeld de ontkoppeling tussen economische en ecologie. Er zijn op dat terrein wel doelstellingen en ik hoop dat die gerealiseerd worden, maar ik zou de doelstellingen toch nog wat concreter willen.

Er zijn heel veel punten waarover wij gelukkig nog met deze minister komen te spreken. Ik licht er een zaak uit en wel de voor de beoordeling van deze minister en zijn impact cruciale discussie over de marktordening. Ik heb geprobeerd de niet-economische gronden onder woorden te brengen en aan te geven hoe de NMa daarmee omgaat. De minister zegt dat er voldoende ruimte is. Ik zal ondernemers en branches die hierover klagen dan ook onmiddellijk doorverwijzen naar de minister. Volgens hem kan het immers allemaal wel. Wij zullen vervolgens zien wat het oplevert in de praktijk. Ik begrijp dat er een soort angst voor de NMa ontstaat om op een aantal niet-economische terreinen afspraken te maken. De praktijk zal in de richting van de minister komen. Hopelijk leidt dat tot verbetering. Het gaat om het kader dat de politiek moet schetsen waarbinnen de concurrentie gestalte moet krijgen.

Op een flink aantal tamelijk cruciale dossiers komen wij nog te spreken met deze minister. Ik vind het een beetje jammer dat hij van een verklaard voorstander van de JSF in het vorige kabinet tot de meest fanatieke uitvoerders van dit beleid is geworden. Dat is niet anders. Daar kunnen wij helaas weinig aan doen.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister namens mijn fractie voor zijn beantwoording. Ik ben blij dat ik op dit late uur GroenLinks nog een beetje gelukkig heb gemaakt met oud nieuws. Zo gaat ook de heer Van der Lans vanavond al dan niet laag geprijsd naar huis.

Wij steunen het beleid van de minister. Dat heb ik in eerste termijn al gezegd. Wij kunnen ons vinden in zijn analyse en in de ingeslagen richting. Wij zullen hem graag afrekenen op zijn daden. Wij hopen dat hij inderdaad niet in China eindigt.

De heer Kox (SP):

De heer Luijten zegt de minister "unverfroren" te steunen in zijn beleid. Een van de opvallende nieuwsfeiten van de minister was de mededeling dat het concept van de terugtredende overheid fout was en heeft geleid tot een vertrouwensbreuk met de burger. Daarmee levert hij kritiek op het beleid zoals het in de afgelopen jaren is gevoerd. De heer Luijten steunt hem daar ten volle in?

De heer Luijten (VVD):

De heer Kox wil de plaat die wij in eerste termijn hebben gedraaid nog eens afspelen. De minister heeft niet stilgestaan in het denken. Wij hebben niet stilgestaan in ons denken. Misschien heeft de heer Kox stilgestaan in zijn denken. Wij zijn wat flexibeler. Wij staan niet stil. Wij constateren dat de pendule de ene keer te ver doorgeslagen was naar een alles regelende overheid. Daar staat de heer Kox nog steeds. De andere keer, in de jaren negentig, is de pendule te ver doorgeslagen door alles aan de markt over te willen laten. Dat kan niet. Ik heb overigens nooit tot die stroming behoord. Ook in deze Kamer hebben wij daarover opmerkingen gemaakt. Mijn collega Ketting heeft dat gedaan bij de begrotingsbehandeling van vier jaar geleden met mevrouw Jorritsma. Wij steunen de minister in de lijn van een faciliterende overheid en marktwerking.

De heer Kox (SP):

Dit is inderdaad een herhaling van het betoog. De minister heeft gezegd dat het concept van de terugtredende overheid geleid heeft tot een vertrouwensbreuk met de burger en met de consument. Daar steunt de heer Luijten de minister in?

De heer Luijten (VVD):

Voor mij is er nooit een concept van de terugtredende overheid geweest. Wij waren te ver doorgeschoten in dit land met een overregulerende overheid. Daar is een reactie op gekomen. Ik heb het Liberaal Manifest mee helpen schrijven, waarin altijd sprake is van de sociale markteconomie. Dat is altijd het uitgangspunt van de VVD geweest. Het denken heeft bij ons niet stilgestaan. Dat betekent ook dat je kritisch moet kijken naar de positie die je zelf in de afgelopen jaren hebt ingenomen. Op sjabloondenken zal men mij hoop ik nooit kunnen betrappen.

Wij zijn het eens met de minister dat harmonisatie door de EU op het gebied van administratieve lasten niet onderschat moet worden. Harmonisatie is altijd goed voor het bedrijfsleven, met eenduidige regels over de grenzen. De minister zegt vast te houden aan de 25%. Houdt hij vast aan 25% van 13 mld of 25% van 7,1 mld inclusief het bedrag van 8 mld dat ineens uit Brussel schijnt te komen en waarmee volgens een regeringswoordvoerder geen rekening is gehouden? Het lijkt mij niet onbelangrijk dat hierover duidelijkheid wordt geschapen, want het gaat toch om een paar miljard.

Ik ben blij met het aangekondigde toetsingskader voor toezichthouders. De minister hoopt dat deze Kamer het wetsvoorstel inzake de ZBO-status voor de NMa met spoed zal behandelen. Ik denk echter dat hij zich kan voorstellen dat wij zicht willen hebben op het toetsingskader, alvorens wij de behandeling van dit wetsvoorstel kunnen oppakken. Wij moeten immers voorkomen dat wij elkaar aan het bezighouden zijn. Kan de minister aangeven binnen welke tijdsspanne een en ander zal worden behandeld?

In eerste termijn heb ik mij al verheugd getoond over het optimisme van de minister over het aantrekken van de buitenlandse investeringen. De staatssecretaris toonde zich op 20 januari ook optimistisch, maar zij tekende wel aan dat dit lichtpuntje niet kan verhelen dat Nederland duidelijk achterblijft bij zijn concurrenten. Wij doen het met andere woorden relatief slechter. Kan de minister aangeven wat er veranderd is en hoe wij onze achterstand gaan goedmaken?

Nederland zal zich als regio binnen Europa moeten onderscheiden. Nederland zal een eigen smoel moeten krijgen. De minister noemde echter wel een aantal prioriteiten, maar maakte niet duidelijk met welk merk Nederland volgens hem de Europese markt en de wereldmarkt op moet gaan. Hij constateerde verder met mij dat de aanpak in het verleden versnipperd was en dat er nu een coherentere aanpak is voor de werkbezoeken van burgemeesters. Hoe zal het kabinet echter de bestuurlijke slagkracht versterken, opdat hetgeen in de nota Ruimte wordt opgenomen, werkelijkheid kan worden. Veel van de goede initiatieven uit het verleden zijn verzand in een bestuurlijke moeras, omdat er tegenstellingen waren tussen de provincies onderling, de provincies en de gemeenten, de gemeenten en de ZBO's enz. Hoe zal de regering ervoor zorgen dat de prioriteiten die hier democratisch worden vastgesteld, in daden worden omgezet? Hoe zal het kabinet zorgen dat keuzes worden waargemaakt?

Nederland staat met zijn infrastructuur op grote achterstand in vergelijking met het buitenland. De HSL zou aanvankelijk in 1997 gereed zijn, maar nu is het de hoop dat dit moment in 2007 zal aanbreken. De ons omringende regio's zijn echter al aangesloten op de hogesnelheidslijnen.

De minister kiest voor de mainports. Hoe koppelt hij die keuze echter aan de prioriteit in het MIT voor infrastructuur? Wij hebben immers niets aan mainports die niet bereikbaar zijn. Dat is wat ik bedoelde met een integrale aanpak, doorpakken en durven kiezen.

Ten slotte hoor ik graag van de minister wanneer de Kamer de nota's Ruimte en Mobiliteit en gebiedsgerichte economische perspectieven mag verwachten.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Tijdens de beantwoording van de minister van Economische Zaken zong door de zaal dat de minister college aan het geven was. Daar had zijn beantwoording inderdaad iets van weg, maar ik vond dit keer dat daar niets mis mee was, omdat hij een nuttige toelichtende beschouwing gaf op onze algemene beschouwingen op het onderdeel Economische Zaken. Een dergelijk beschouwing leent zich ook niet echt voor een debat in twee termijnen. Het is veel belangrijker om goed naar elkaar te luisteren en lering te trekken uit elkaars bijdragen.

Ik zal dit debat zeker in de Handelingen nalezen. Ik hoop overigens dat de minister eveneens van deze discussie heeft geleerd, want ook door de Kamer zijn verstandige dingen gezegd. Soms waren het zelfs zeer verstandige dingen en dan denk ik met name aan de heer Luijten. Ik heb hem namelijk leren waarderen als een zeer snel vooruitdenkende liberaal met wie ik in de toekomst graag in het land wil optreden.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De sprekers voor de heer Kox hebben niet gezegd dat de minister college heeft gegeven. Zij hebben de minister nu juist gecomplimenteerd met zijn beantwoording, omdat hij naast een aantal aardige anekdotes, heel concrete antwoorden heeft gegeven. Ik begrijp zijn opmerking dan ook geheel niet, maar misschien verstaat hij wel wat anders onder het woord "college" dan ik?

De heer Kox (SP):

Ik zei niet dat er via deze microfoon iets was gezegd, maar dat het in de zaal rond zong. Ik heb de minister alleen geattendeerd op het feit dat er een opmerking is gemaakt. U hebt dat niet gezegd, maar anderen hadden die mening en ik had daar geen last van. Er zijn twee beschouwingen naast elkaar gezet en ik zal daar veel van leren.

Ik was het eens met veel van wat de minister zei, maar met minstens even veel niet. Het pragmatische liberalisme waar hij anno 2004 voor staat en het praktische socialisme dat ik aanhang, hebben zowel raakvlakken als botsvlakken. Wel vond ik het plezierig dat de minister stelde dat het niet om de doelen gaat, maar om de weg daar naartoe. Het is goed om dat vast te stellen. Iedereen wil het beste voor de mensen, maar de vraag is hoe je daar komt. Ik denk dat wij er niet komen via de weg die de minister van Economische Zaken in zijn begroting uitzet. Daar zit nog veel te veel Paars in en dat kan ook niet anders met de VVD en D66 als formerende partijen en het CDA in de rol van de PvdA. Er zit echter ook een aantal frissen tinten in het betoog van de minister, met name zijn rondborstige erkenning dat het concept van de terugtredende overheid fout is geweest en geleid heeft tot een vertrouwensbreuk met de burger. Ik zou bijna zeggen dat hij het boek Schrale rijkdom van Jan Marijnissen heeft gelezen, dat werd geschreven in een tijd dat D66 nog in de regering zat. Ik ben blij dat ook de heer Luijten het hier volmondig mee eens is. Ik ben ook blij dat de minister geen dogmatische liberaliserings- en marktwerkingsaanpak meer zal tolereren, waarmee hij impliciet kritiek levert op het beleid dat in de afgelopen jaren is gevoerd. Ik noteer dat er geen vrijmaking van de consumentenenergiemarkt zal komen als op 1 maart blijkt dat het een rotzooi wordt. Ik heb het idee dat die rotzooi eraan zit te komen. Ik vind het niet zo belangrijk in welke Kamer daarover wordt gedebatteerd, maar ik vind het wel erg belangrijk dat dit rapport dan ter tafel komt. Zoals gezegd: "luisteren naar Luijten" wordt binnenkort binnen de SP dé slogan. Wij zouden het ook "leren van Luijten" kunnen noemen.

De minister had het over stoffige Mandarijnen. De Chinezen hadden de grootste armada van de wereld kunnen bouwen en zij hadden het buskruit, maar die sukkels hebben de wereld niet veroverd, zo zei hij. Je kunt hen inderdaad sukkels noemen, maar de mensheid kan de Mandarijnen ook op de blote knieën ervoor danken dat zij dat niet hebben gedaan. Met armada's en buskruit is er immers ook veel slechts aangericht in de wereld. Niet alles wat kan, moet ook. Dat is mijn conclusie voor dit debat.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Hij heeft daarmee zo uitgepakt dat ik de indruk kreeg dat de minister dacht dat hij hier één keer in de vier jaar zijn beleid moet neerzetten. Welnu, hij mag hier gewoon elk jaar komen en dan behandelen wij elke keer weer een ander onderdeel van het beleid. Ik vond het plezierig om dezelfde drive, dezelfde hardheid en hetzelfde enthousiasme tegen te komen als twee weken geleden. Dat belooft wat voor de komende tijd.

Wat de sociale innovatie betreft heb ik het gehad over de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Daarbij heb ik een vergelijking gemaakt met Amerika, mede geïnspireerd door een belangrijke toespraak van de SG van de minister. Op dat punt is de minister er een beetje "overheen gescheerd". Dat vind ik jammer, maar ik haal er wel iets positiefs uit, want de minister heeft aangegeven dat hij met staatssecretaris Rutte in gesprek is om vorm en inhoud te geven aan de sociale innovatie. Daar hebben wij wat aan en dan hebben wij misschien ook een verbinding met hetgeen mevrouw Sylvester bedoelde met haar opmerkingen over sociale investering. Gaat de minister hier echt invulling aan geven en leidt dit tot beleid, of leidt het tot vrijblijvend pragmatisch gepraat? Ik zou graag wat duidelijkheid willen hebben op dat punt. Wie is waarvoor verantwoordelijk? Hoe moeten wij de groei zien van die toezichthouders? Het lijkt mij heel erg goed dat wij met name de politieke verantwoordelijkheden en de taken helder in beeld krijgen. Ik heb inmiddels heel wat brieven gezien van het kabinet, maar een brief kan wel erg dun zijn bij een dusdanig zwaar onderwerp. Ik heb echter ook mogen ontdekken dat brieven ook lang kunnen zijn.

Ik wil collega Luijten ondersteunen op zijn punt over de identiteit van de Deltametropool. Wij moeten keuzes maken. Het kabinet zou daarin moeten helpen, want anders wordt de Deltametropool iets van alles en nog wat en dat is niet goed voor de identiteit en niet goed voor de economie. Ik roep de minister op te helpen kiezen daarbij.

Wij hebben het gehad over Schiphol. Ik heb namens mijn fractie mogen zeggen: even niet privatiseren. Daar zijn een aantal motieven voor geweest. De minister heeft daar positief op gereageerd door die gedachte niet gelijk in de prullenbak te gooien. Hij heeft er meer procedureel op geantwoord en gezegd: wij zullen het er in het kabinet over hebben. Mijns inziens verhoudt zich dat niet helemaal met de krachttaal over de regierol van Economische Zaken, dat de lijnen zou uitzetten en dit en dat doen. Het procedurele antwoord was wat teleurstellend, maar misschien zitten daar diepere diplomatieke gedachten achter. Daar kom ik over een paar weken over te praten. Ik meen trouwens dat ik op dit punt ook nog een reactie krijg van de PvdA-fractie, die ik vroeg hoe zij tegenover dit punt staat. U begrijpt dat het mijn passie heeft.

Wij hebben het gehad over de scheepsbouw. "The proof of the pudding is in the eating". Er wordt gesproken over innovatie, nieuwe economie en ICT en dat wij daarin gaan investeren, dus ik was nogal teleurgesteld om te zien dat de minister zo ongeveer 60 mln op jaarbasis vrij maakt voor de scheepsbouw, terwijl elke econoom hem kan vertellen dat dit nou echt niet een stukje economie is waar wij het op middenlange termijn van moeten hebben in dit land, laat staan op lange termijn. Ik begreep dat niet helemaal. Kan de minister hierop een nadere toelichting geven? Ik bedoel echt een serieuze verduidelijking van zijn standpunt. Hij stuurt een brief naar de Kamer waarin staat: ik ben principieel tegen. Dan kan hij zich er niet in deze Kamer van afdoen met de reactie dat hij een pragmaticus is en zich verder nergens wat van aantrekt en zijn gang gaat, al is hij principieel tegen. Dat kan dus niet, minister.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik wil de minister dankzeggen voor de beantwoording van de vragen. Wij hebben het er tussen de regels door erover gehad dat de ondernemer moet ondernemen, dat daar vaart in moet zitten, dat daar wat enthousiasme bij moet zitten, want anders gaat het niet. Ik moet zeggen dat de vaart er bij de minister ook in zat. Dat straalt dan ook door naar de ondernemers die het moeten doen. Dat waarderen wij zeer.

De minister heeft gezegd dat er wordt gekeken naar de effectiviteit van een aantal regelingen dat aan de orde is gesteld, zoals het borgstellingskrediet en de tante Agaathregeling. Is dat instrumentarium goed? Het moet optimaal zijn, men moet het op maat brengen. Dat vinden wij zeer positief, dat moeten wij ook doen. Ik denk dat wij zeker in deze dynamische wereld telkens moeten kijken of wij niet achterlopen met ons instrumentarium. Ik had nog een vraag gesteld over de tante Agaathregeling. Als ik goed ben geïnformeerd, hadden banken voorheen de mogelijkheid om dergelijke leningen te verstrekken, wat sinds 1 januari 2003 niet meer mogelijk is. Wordt er alleen naar de effectiviteit van dat instrumentarium gekeken of wordt er ook nagegaan of het niet verstandig is om de banken daarin een taak te geven? Die zijn dan ook inhoudelijk bezig. Er is namelijk behoefte aan.

Ik heb nog gevraagd of er zicht is op de wijze waarop banken dat doen. Ik bedoel een soort benchmarking van banken. Een bank is er, als je geld nodig hebt. Een bank neemt geen enkel risico, wat ik ze overigens altijd zeer kwalijk neem. Het zal ook voor ondernemers aardig zijn om te kunnen zien welke banken scoren en welke niet, omdat die alles afdekken. Deze vraag is nog niet beantwoord.

Ik wil mij aansluiten bij wat mijn collega van de VVD heeft opgemerkt over de administratieve lasten. Wordt daarbij ook de Brusselse lastendruk betrokken? Dat is namelijk heel essentieel.

De minister heeft gezegd dat het meldpunt van strijdige regels zijn werk heeft afgerond. Wij zijn blij dat de minister heeft gezegd: wij gaan voortvarend aan de slag met de resultaten daarvan. Wij zijn dan ook ontzettend benieuwd naar de verdere gang van zaken. De minister heeft natuurlijk met heel veel partijen te maken. Ik denk aan de gemeentelijke regels. In dat verband zijn gemeentebesturen een tikkeltje eigenwijs en autonoom. Hoe wordt dat in het vat gegoten? Immers, de minister kan gemeentebesturen in dit opzicht niet zo erg dwingen. Ik wil hierover dus graag wat meer vernemen van de minister. Wordt daarvoor bijvoorbeeld een instrumentarium ontwikkeld?

Wij zijn ook heel blij dat het plan voor de industrie goed op de markt komt. Het is ontzettend belangrijk dat wij weten welke industriële sectoren een toegevoegde meerwaarde hebben. Daarop kan het beleid afgestemd worden. Het is ook belangrijk dat wij weten waarin onze industrie sterk is. Er zijn allerlei onderzoeken geweest en daarvan zijn al wat gegevens voorhanden. Daarop moet mijns inziens ingespeeld worden.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage in tweede termijn. Ik constateer met vreugde dat de Kamer in meerderheid globaal achter de richting staat van het beleid dat ik voornemens ben te voeren. Er zijn wel kritische kanttekeningen bij geplaatst, maar daar is een democratisch debat ook voor.

Wat mij betreft, heb ik geen college gegeven. Ik ben blij dat de heer Kox dat ook heeft gezegd. Ik herinner mij dat dit een thema was in een vorige discussie. Daar gaat het mij dus niet om. Ik opereer wel graag zodanig dat ik scherpe posities inneem. Dat is wat anders dan college geven. Ik lok daarmee soms ook reacties uit. Daarmee ontstaat er vaak een debat. Ik geloof echter dat wij hierdoor in eerste termijn een debat hebben gevoerd waar ik met erkentelijkheid op terugkijk. Ik dank de Kamer ook voor haar inbreng in tweede termijn, omdat daarin een aantal interessante punten naar voren zijn gebracht. Dit geeft mij de gelegenheid om daar wat nader op in te gaan.

De heer Van den Berg heeft een opmerking gemaakt over de industriebrief. Het kabinet zal daarmee de gelegenheid aangrijpen om zijn visie te geven op een modern industriebeleid. Hiermee zeg ik niet dat dit een typisch sectorenbeleid wordt. Natuurlijk zijn er wel sterkte- en zwakteanalyses. In dat verband kunnen wij bepaalde ontwikkelingen wervend bevorderen. Ik denk hierbij aan ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan het herstel van een vorm van actieve marktindustrie in Nederland.

Ik ben de geachte afgevaardigde mevrouw Sylvester erkentelijk voor haar steun op een belangrijk aantal onderdelen. Zij heeft nog wel concrete vragen gesteld over de problematiek van de sociale cohesie. Een daarvan is hoe Economische Zaken in dezen als bruggenbouwer kan optreden. Ik heb daar in eerste termijn over gesproken. Wij hebben een bedrag van 162 mln uitgetrokken voor operaties in met name de grote steden. Wij stimuleren daar van onderop. Ik heb ook antwoord gegeven op de vraag over de winkel op de hoek. Daarvoor wordt een bedrag van 1,5 mln bij wijze van garantie uitgetrokken ten gunste van de ontwikkeling van kleine bedrijfjes. Van groot belang is dat de staatssecretaris hier zeer direct betrokken zal zijn na haar terugkeer. Ik ben het eens met de stelling van mevrouw Sylvester dat de economische dynamiek in een stad inderdaad van essentiële betekenis voor de sociale cohesie is. Nederland is steeds meer een stedelijke economie geworden. Daarom zullen wij proberen om dit jaar concrete afspraken met de steden te maken over herstructurering van binnenstedelijke bedrijfsterreinen. Daar is het ministerie van Economische Zaken volop bij betrokken. Het heeft dan ook een stevig budget opgesteld. Ik noemde het bedrag van 162 mln al. Het ministerie van Economische Zaken probeert samen met andere departementen te werken aan de pijlers veiligheid en sociale dimensie. Die zijn van belang. Het punt dat mevrouw Sylvester aan de orde stelde, is interessant. Ik vind het met name van groot belang dat het etnische ondernemersschap daarbij volop aan zijn trekken komt. Opgemerkt is dat een op de drie kleine ondernemers van allochtone oorsprong is. Ik vind dat van buitengewoon groot belang, want dat geeft aan dat Nederland ook in positieve zin een multiculturele samenleving wordt. Daarbij zie ik uiteraard de discussie over de Nederlandse normen en waarden niet over het hoofd. Ook die kunnen echter op een bepaald moment worden aangepast aan nieuwe realiteiten. Dit is wat ik op te merken had ten aanzien van het punt van de sociale cohesie.

Mevrouw Sylvester is teruggekomen op het terugveren. Ik zal hierop terugkomen in de industriebrief. Ik wil er wel op wijzen dat het belangrijk is dat bedrijven erop kunnen worden aangesproken en dat wij ze helpen bij het leerproces. De staatssecretaris heeft een actie Internationaal ondernemen gestart. Branches en organisaties zetten zich hier ook voor in. Het leren van elkaars ervaringen is daarbij van grote betekenis. Wij proberen dat zo effectief mogelijk te doen. Ik vind wel dat ondernemers daarvoor in eerste instantie initiatieven moeten ontplooien. Ik ben het met mevrouw Sylvester eens dat het om meer gaat dan alleen technologische innovatie. Ik heb dat volgens mij uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Ook anderen hebben daarover gesproken. Ik vind de dimensie van de sociale innovatie van belang. De heer Schouw heeft hier ook over gesproken. Wij zullen dus zeker niet alleen maar spreken in termen van R&D en technologische vernieuwing. De dienstensector heeft natuurlijk ook een enorm innovatief vermogen. Die is ten slotte verantwoordelijk voor 75% van onze economie en voor 73% van de werkgelegenheid. Het is de bedoeling om de werknemersdimensie te betrekken bij mijn gesprek met collega Rutte over deze kwestie. Ik heb ook contact met de werknemersorganisaties CNV en FNV. Zij zijn zeer geïnteresseerd in het bieden van hulp aan het Innovatieplatform. Zodra die plannen concreter worden, zal ik uw Kamer daarvan op de hoogte stellen. Het bevorderen van de arbeidsproductiviteit vereist dus een bredere aanpak.

De heer Terpstra heeft gewezen op het grote belang van de infrastructuur en op de problemen van dien. Het is zeker waar dat wegen een probleem zijn. Ik heb echter ook duidelijk willen maken dat het ministerie van Economische Zaken probeert om belangrijke knelpunten als de A2 aan de orde te stellen. De verslechterende mobiliteit en de bereikbaarheid kunnen belemmeringen opwerpen. Daarover praten wij bij de opstelling van de Nota ruimte. Dit moet worden gesignaleerd. Het is dus zeker waar dat de wegenstructuur geen probleem vormt. Aan de andere kant is de ICT-problematiek een virtueel ruimtebeslag dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

De heer Terpstra sprak in positieve zin over versnelling van de implementatie van Europese wetgeving. Ik heb gezegd dat de Raad van State hierop ook positief heeft gereageerd. Het is natuurlijk ook niet de bedoeling dat een paard een kameel wordt, wij proberen bij de implementatie dingen te vergemakkelijken. Het is onze inzet om de inspraak van de Kamer bij de voorbereiding van Europese wetgeving te vergroten, waar dan tegenover staat dat de implementatie vergemakkelijkt wordt. De wetgeving van Economische Zaken zie ik ook een beetje als een pilotproject op dit gebied. De grote wetten van mijn departement, die ook geregeld worden aangepast, zullen dan voortaan meer met AMvB's worden gewijzigd dan met wetten in formele zin, want Nederland dreigt achter te blijven met de implementatie.

Ik deel de visie van de heer Terpstra dat werknemers een belangrijke rol spelen in de industrie. Alleen met een gezamenlijke aanpak kunnen wij de doelstellingen van Lissabon bereiken. De SER heeft onlangs een advies gegeven over interactie van werkgevers en werknemers op het punt van innovatie. Ik wil via het innovatieplatform ook heel graag met de sociale partners overleggen over een rolverdeling op dit vlak. Ik heb in eerste termijn al verwezen naar het rapport van de commissie-Kok, waarin het begrip "employability" gebruikt is. Dit heeft direct te maken met de inzetbaarheid van werknemers.

De heer Terpstra sprak verder nog over de greencard of over een eigen regeling voor het toelaten van onderzoekers. Eigenlijk gaat het om beide mogelijkheden. Ik wil het innovatieplatform zo snel mogelijk adviezen laten implementeren.

Zijn suggestie inzake de vergunningverlening vond ik interessant, maar als ik op de stoel van de heer Donner zat, zou ik er grote bedenkingen bij hebben, want het automatisch afgeven van een vergunning zonder de consequenties daarvan te kunnen overzien geeft toch wel problemen. Ik zie er voorshands meer in, de overheid in staat te stellen om vergunningen sneller te laten afgeven. En misschien zou het nog verstandiger zijn om te bepalen dat een vergunning geacht wordt, te zijn geweigerd als de overheid die niet binnen een bepaalde periode afgeeft. Dit is het systeem in het Franse administratieve recht, daar bestaat het "recours en carence", een beroep wegens nalaten. Dan weet je precies waar je aan toe bent. Dit lijkt mij eigenlijk effectiever.

Ik vrees dat wij met de gedachte om één overheidsdienst knopen te laten doorhakken bij tegenstrijdige regels misschien nog meer verknopen dan nodig is. Het gaat er nu meer om dat wij alle partijen, alle inspectiediensten, brancheorganisaties en lagere overheden confronteren met die tegenstrijdige regelgeving. Het past meer in mijn visie om de resultaten daarvan af te wachten alvorens een nieuwe dienst op te richten om de anderen tot inkeer te brengen. Ik denk dat dit veelal contraproductief zal werken.

Ik zal inderdaad kunnen worden afgerekend op de cultuuromslag, al hoop ik niet naar China te hoeven verhuizen. Ik zou dit in de huidige omstandigheden bepaald een straf vinden, want ik ben na jarenlange afwezigheid net weer in Nederland geland en ik voel mij hier heel wel thuis. Maar omdat de wens mij bevangt om dingen te veranderen, hoop ik dat de Chinese mandarijnenstaat, die niet in staat was om de welvaart te bevorderen die weer zo belangrijk is voor de door mevrouw Sylvester genoemde sociale cohesie die wij allen nastreven, hier niet zal ontstaan.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom vervolgens toe aan een reactie op de opmerkingen van de heer Van der Lans. Ik wil hem niet langer in onzekerheid laten over de naam van de directeur van het kenniscentrum. Hij heet Johan Wempe, is partner in business and ethics bij KPGM en hoogleraar bedrijfsethiek. Ik meen niet dat wij een beter persoon hadden kunnen vinden om dit belangrijke kenniscentrum tot ontwikkeling te brengen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Is hij ook lid van GroenLinks?

Minister Brinkhorst:

Dat stond niet op zijn business card, maar misschien zou dat een aanmoediging voor hem zijn om nog meer business te krijgen.

Voorzitter. Er is een klein misverstand. Ik ben niet een fanatiek uitvoerder van het JSF-project. Ik vind het wel mijn verantwoordelijkheid om, als iemand die twee kabinettten na het betreffende besluit minister van Economische Zaken is geworden, ervoor te zorgen dat datgene gedaan wordt waartoe een toenmalig kabinet in zijn onmetelijke wijsheid heeft besloten. Ik meen dat de gang van zaken effectief zal zijn, omdat ik mij nog wat harder met de uitvoering bezig zal houden dan wanneer ik niet eerder bij de problematiek betrokken was geweest.

Wij blijven van mening verschillen over de hardheid van de duurzaamheidsdoelstellingen. Ik vind datgene wat ik gezegd heb vrij hard. Het ontkoppelen van economische groei en energie is naar mijn mening een fundamentele omslag in het denken over de kwestie van de duurzaamheid. Ik deel dus bepaald niet de idee dat ik niet concreet genoeg mijn opvatting heb getoond. Bovendien kennen wij de VBTB-discussie. Via het oordeel over toekomstige begrotingen zal ijking door deze Kamer mogelijk zijn. Ik hoop dat daarmee een voorbeeld wordt gegeven voor andere collega's.

Ik ben blij dat de heer Van der Lans positief denkt over mijn opvatting dat neoprovincialisme in de politiek moet worden bestreden.

De heer Luijten ben ik erkentelijk voor zijn steun aan het beleid. De 25% betreft de 17 mld en niet de 13 mld. Het zal niet gemakkelijk zijn de doelstelling te halen, maar ik vind wel dat het hierbij gaat om iets wat voor ons een toets moet zijn.

Wat betreft het toetsingskader voor ZBO's ging ik er eigenlijk van uit dat deze Kamer in eerste instantie wacht op de evaluatie van de NMa door de Tweede Kamer. Ik hoop dat deze Kamer niet langer wacht, bijvoorbeeld tot het verschijnen van de volgende toezichtsnotitie. Dan zouden wij inderdaad op elkaar wachten. Tenslotte heeft deze Kamer altijd de gelegenheid om in een stuk dat ik zend een haak te vinden en daar dan weer een breder verhaal aan op te hangen. Daar zijn deze leden politici voor en als ze iets niet bevalt, stemmen zij dat gewoon af. Ik hoop evenwel dat zij dat niet zullen doen. Ik zal proberen ze zover te brengen dat het nodige wordt gedaan. Zonder een nieuwe notitie af te wachten zijn er dus voor deze Kamer mogelijkheden.

Voorzitter. De geachte afgevaardigde heeft gesproken over het onderscheidend vermogen en de bestuurlijke slagkracht. Het proces daarvoor mag niet verzanden. Mijn probleem is dat ik niet op het verschijnen van de nota Ruimte kan vooruitlopen. Wij houden ons met het opstellen van deze nota volop bezig. Dat is echter niet alleen iets voor mij, maar voor het gehele kabinet. Ik kan deze Kamer evenwel verzekeren dat de staatssecretaris en ik hierbij ons woordje meespreken. Ik begrijp het punt. Ik heb al eerder gezegd dat de bestuurlijke slagkracht niet een van de dingen is waarin Nederland uitmunt, overigens ook niet in institutionele veranderingen. Ik hoop dat de Kamer in GEP, hoe vervelend ik dit woord ook vind, een aantal concrete teksten zal vinden alsmede passages over economische kernzones waarmee speciaal aandacht wordt besteed aan de rol van het Rijk bij de uitvoering. Het zal de leden niet verbazen dat de Randstad en de technologische topregio van Zuidoost-Brabant wat mij betreft hierbij een belangrijke rol spelen. Als u hierover niets terugvindt in het stuk, zult u de rol van de minister van Economische Zaken minder sterk vinden dat u had gehoopt, maar ik hoop dat dit niet het geval zal zijn. Ik kan helaas niet verder op de discussie vooruitlopen dan ik nu doe. In organisatorische zin wil ik met het bij elkaar halen van de bestuurders zeker een rol blijven spelen.

Zoals de heer Terpstra al aangaf, is de bereikbaarheid van de main ports een groot aandachtspunt. Ik hoop dat hij de discussie hierover met mij of de staatssecretaris wil voeren zodra wij de nota Ruimte hebben uitgebracht. Wanneer zal dat gebeuren? De huidige planning is dat het medio april gebeurt. Dat betekent dat er in het kabinet nog hard moet worden gewerkt. Ik hoop dat het medio mei de eerste klaroenstoot van de dan niet meer zwangere staatssecretaris zal zijn. Daarna zal er zo snel mogelijk over worden gediscussieerd.

Het zwakste punt van de Chinezen was dat zij niet reageerden op de uitdagingen en niet zozeer dat zij daarmee de wereld niet veroverd hebben. Zij hebben te weinig welvaart aan hun eigen burgers gegeven.

De heer Kox (SP):

Als de Chinezen hadden gedaan wat de West-Europeanen hebben gedaan, namelijk de boten gebruiken om het buitenland te veroveren met gebruik van het buskruit, dan zouden zij daar rijker van zijn geworden. De vraag of de wereld als zodanig daar niet armer van zou zijn geworden, zou de minister op zijn minst ook in zijn historische beschouwing kunnen betrekken.

Minister Brinkhorst:

Dat is een beetje een academische discussie. Het is niet gebeurd; laten wij er in dit politieke debat geen messen over trekken.

Er zijn pragmatische liberalen en pragmatische socialisten. Persoonlijk heb ik de indruk dat ik een iets pragmatischer liberaal ben dan de heer Schouw een pragmatisch socialist, maar dat is een kwestie van smaak. Het is nu tien over twaalf. Omdat ik pragmatisch wil zijn, wil ik dit niet verder uitdiepen.

De heer Schouw heeft ook gesproken over de sociale innovatie. Hij ziet goed het punt dat het ook gaat om de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het feit dat de heer Oosterwijk een door hem gesigneerd en door mij goedgekeurd artikel in de ESB heeft geschreven, betekent niet dat wij plotseling naar Amerikaanse toestanden gaan. Ik heb aangegeven dat wij de positieve aspecten van de Amerikaanse economie heel goed kunnen meenemen zonder dat wij daarmee meteen een soort Amerikaans model nastreven. Liberalisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt behoort tot de voordelen van de Amerikaanse economie. Het aspect banengroei staat centraler dan baanzekerheid.

De heer Schouw (D66):

Ik vind het belangrijk dat de minister inzet op de sociale innovatie. Er is een aantal ingrediënten. Landt dit ook nog ergens of blijft het bij gedachten? Komt hij met voorstellen, met beleid op dit punt? Komt hij met analyses?

Minister Brinkhorst:

Ik loop niet vooruit op de concrete uitvoering. Het is zeker niet mijn bedoeling om het een academische exercitie te laten zijn. Daarvoor is de betrokkenheid van de werknemersorganisaties mij ook te belangrijk. Het is mijn bedoeling om het Innovatieplatform erbij te betrekken. Alles wat wij proberen te doen, zal staan in het teken van het concretiseren van de cultuuromslag. De Kamer zal spoedig kennis kunnen nemen van de suggesties die hieruit voortkomen.

Ik dacht dat ik alle toetsingselementen rond Schiphol heb meegenomen. Wij zullen er binnen afzienbare tijd in het kabinet nader over spreken. De sterktes en zwaktes van het eerder ingenomen standpunt zullen daarbij worden meegenomen. Wij zullen niet rechtlijnig doorlopen op datgene wat door een vorig kabinet is besloten.

Wat de scheepsbouw betreft heb ik een beetje geplaagd. De betekenis van mijn opmerkingen en die van de heer Schouw wil ik relativeren. Het is niet zo dat wij de scheepsbouw alleen met subsidies overeind willen houden. Het gaat erom dat de nichegerichte scheepsbouw die overgebleven is, in staat is te overleven, niet zozeer doordat wij nieuwe subsidiepotten opentrekken, als wel dankzij het matchingbeleid. Het is volstrekt juist dat wij ons altijd hebben gekeerd tegen een subsidiebeleid inzake de scheepsbouw. De vorige minister van EZ – ik denk niet aan de zeer tijdelijk aanwezige mijnheer Heinsbroek, maar aan mevrouw Jorritsma – heeft zich gekeerd tegen scheepsbouw op Europees vlak. Het is echter zo dat op een goed moment die scheepsbouwsubsidies wel zijn verleend. De vraag die toen bestond – daar slaat de pragmatiek op – was of je onder die omstandigheden een op zichzelf gezonde sector, die zich al flink had gesaneerd, onderuit moet laten gaan. Het gaat uitsluitend om het matchingelement, gezien het Europese kader. Wij zullen ons blijven inzetten om uiteindelijk de scheepsbouwsubsidies verder af te bouwen. Maar daarmee houden we geen krakkemikkige sector overeind. Ik zou niet voor mijn rekening willen nemen dat degenen die zich nu nog met scheepsbouw bezighouden alleen maar met een verouderde activiteit bezig zijn.

De heer Schouw (D66):

Laten we dan gewoon constateren dat u die regeling afbouwt. Dat had u ook in eerste termijn kunnen zeggen, dan had u mij niet hoeven te pesten!

Minister Brinkhorst:

U bent nog jong!

Ik heb de bijdrage van de heer Van den Berg zeer gewaardeerd. Ik vind het grappig dat hij zegt dat daar vaart in zat. Dat poogde ik namelijk te bereiken. Een van de weinige motivaties om dit ambt nog te vervullen, is dat ik niet voortijdig uit de vaart wil worden genomen. De heer Van den Berg vroeg hoe dat instrumentarium gaat werken en hoe de banken dat doen. Ik zal hem de reglementering laten toesturen in het kader van de tante Agaathregeling. Ik ben zeer verheugd met zijn steun voor het idee van de industrie. De heer Slob heeft daarover een motie ingediend. De heer Van den Berg kan erop rekenen dat ook het gedachtegoed van de SGP zich zal herkennen in de door ons uit te brengen Industriebrief.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 00.15 uur

Naar boven